Lectionary Calendar
Friday, November 22nd, 2024
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
Attention!
For 10¢ a day you can enjoy StudyLight.org ads
free while helping to build churches and support pastors in Uganda.
Click here to learn more!

Bible Commentaries
Spreuken 31

Dächsel BijbelverklaringDächsel Bijbelverklaring

Search for…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, SPREUKEN 31

Proverbs 31:1.

LOFSPRAAK OP ENE DEUGDZAME VROUW.

II. Proverbs 31:1-Proverbs 31:9. Het tweede kleine aanhangsel van de Hizkiaansche verzameling van Spreuken is een korte zamenvatting van die gulden lessen, welke ene moeder haren koninklijken zoon wellicht bij den aanvang zijner regering eenmaal gaf, over de wijze, waarop een godvruchtig koning het bewind moet voeren. Zo als wij reeds in Proverbs 30:1 zagen, was deze Lemuël, die deze gulden lessen zijner moeder nederschreef, waarschijnlijk niet een Israëliet, en wel is waar, evenals Agur, een Ismaëliet. De onderstelling der oudere uitleggers, dat ook Lemuël, even als Agur, slechts een bedekte betekenisvolle naam voor Salomo zou zijn, die alzo door zijne moeder Bathseba onderwezen zou zijn, heeft geen voldoenden grond.

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, SPREUKEN 31

Proverbs 31:1.

LOFSPRAAK OP ENE DEUGDZAME VROUW.

II. Proverbs 31:1-Proverbs 31:9. Het tweede kleine aanhangsel van de Hizkiaansche verzameling van Spreuken is een korte zamenvatting van die gulden lessen, welke ene moeder haren koninklijken zoon wellicht bij den aanvang zijner regering eenmaal gaf, over de wijze, waarop een godvruchtig koning het bewind moet voeren. Zo als wij reeds in Proverbs 30:1 zagen, was deze Lemuël, die deze gulden lessen zijner moeder nederschreef, waarschijnlijk niet een Israëliet, en wel is waar, evenals Agur, een Ismaëliet. De onderstelling der oudere uitleggers, dat ook Lemuël, even als Agur, slechts een bedekte betekenisvolle naam voor Salomo zou zijn, die alzo door zijne moeder Bathseba onderwezen zou zijn, heeft geen voldoenden grond.

Vers 1

1. De woorden van den koning Lemuël, de last, 1) de onderwijzing (hebr. lemuël melech massa), waarmee zijne moeder hem onderwees, hoe hij als godvrezend koning het bewind moest voeren (Proverbs 30:1 ).

1) Anderen vertalen: De woorden van Lemuël, den koning van Massa. Wie deze Lemuël is geweest, is niet met zekerheid te zeggen. Sommigen houden hem voor dezelfden als Agur. De Oude Kerkvaders vereenzelvigden hem met Salomo.

Vers 1

1. De woorden van den koning Lemuël, de last, 1) de onderwijzing (hebr. lemuël melech massa), waarmee zijne moeder hem onderwees, hoe hij als godvrezend koning het bewind moest voeren (Proverbs 30:1 ).

1) Anderen vertalen: De woorden van Lemuël, den koning van Massa. Wie deze Lemuël is geweest, is niet met zekerheid te zeggen. Sommigen houden hem voor dezelfden als Agur. De Oude Kerkvaders vereenzelvigden hem met Salomo.

Vers 2

2. Wat zal ik u zeggen, o mijn veelgeliefde zoon? en wat voor raad zal ik u geven, o zoon mijns buiks, dien ik met gebed en smekingen onder het hart gedragen en met smarten gebaard heb? ja, wat zal ik u antwoorden, o zoon mijner geloften, 1) dien ik van God afgebeden heb (1 Samuel 1:11); zie hoe lief gij mij zijt, maar luister daarom ook des te beter naar de vermaningen uwer moeder.

1) De vraag, welke tegelijk een uitroep is, is als het diepe zuchten ener moeder, die bezorgd is over het heil van haar kind, die hem gaarne wil zeggen, wat hem nuttig is, in woorden, die het harte treffen en steek houden. Hij is toch haar lieve zoon, dien zij onder het hart heeft gedragen, de zoon, dien zij onder gelofte van dankbaarheid van God heeft afgebeden en als door Hem geschonken, aan Gods harte gelegd heeft..

Vers 2

2. Wat zal ik u zeggen, o mijn veelgeliefde zoon? en wat voor raad zal ik u geven, o zoon mijns buiks, dien ik met gebed en smekingen onder het hart gedragen en met smarten gebaard heb? ja, wat zal ik u antwoorden, o zoon mijner geloften, 1) dien ik van God afgebeden heb (1 Samuel 1:11); zie hoe lief gij mij zijt, maar luister daarom ook des te beter naar de vermaningen uwer moeder.

1) De vraag, welke tegelijk een uitroep is, is als het diepe zuchten ener moeder, die bezorgd is over het heil van haar kind, die hem gaarne wil zeggen, wat hem nuttig is, in woorden, die het harte treffen en steek houden. Hij is toch haar lieve zoon, dien zij onder het hart heeft gedragen, de zoon, dien zij onder gelofte van dankbaarheid van God heeft afgebeden en als door Hem geschonken, aan Gods harte gelegd heeft..

Vers 3

3. Geef a) aan de vrouwen uw vermogen niet, verwoest niet door wellust de krachten van uwe ziel en uw lichaam, noch uwe wegen, om koningen te verdelgen, 1) bewandel niet de wegen van ontucht en dronkenschap, waardoor zelfs machtige koningen zich in tijdelijk en eeuwig verderf gestort hebben.

a) Deuteronomy 17:17.

1) Dewijl het tweede gedeelte van dezelfde kracht is als het eerste, is het duidelijk, dat hier gedoeld wordt, niet op het vernietigen of verdelgen van koningen door Lemuël zelven, maar op de wellustige vrouwen, die door haar wellust ook de koningen verdelgen. Het is daarom dan ook, dat hij in het volgende vers waarschuwt tegen het overmatig gebruik van wijn en sterken drank, dewijl zulk een gebruik den wellust opwekt. Schultens vertaalt: "geef uwe wegen niet aan de overmeesteressen der koningen."

Vers 3

3. Geef a) aan de vrouwen uw vermogen niet, verwoest niet door wellust de krachten van uwe ziel en uw lichaam, noch uwe wegen, om koningen te verdelgen, 1) bewandel niet de wegen van ontucht en dronkenschap, waardoor zelfs machtige koningen zich in tijdelijk en eeuwig verderf gestort hebben.

a) Deuteronomy 17:17.

1) Dewijl het tweede gedeelte van dezelfde kracht is als het eerste, is het duidelijk, dat hier gedoeld wordt, niet op het vernietigen of verdelgen van koningen door Lemuël zelven, maar op de wellustige vrouwen, die door haar wellust ook de koningen verdelgen. Het is daarom dan ook, dat hij in het volgende vers waarschuwt tegen het overmatig gebruik van wijn en sterken drank, dewijl zulk een gebruik den wellust opwekt. Schultens vertaalt: "geef uwe wegen niet aan de overmeesteressen der koningen."

Vers 4

4. Het komt den koningen niet toe, o Lemuël! d.i. gij godgewijde, het komt den koningen niet toe, wijn te drinken, en den prinsen sterken drank te begeren; want de wijn is een spotter, en hoererij, wijn en most nemen het hart weg (Hosea 4:11).

Het spreekt van zelf, dat hier slechts van het onmatig gebruik van wijn sprake kan zijn, van dronkenschap en lust tot bedwelming, zo als wij in dien zin van wijndrinken en wijndrinkers spreken..

Vers 4

4. Het komt den koningen niet toe, o Lemuël! d.i. gij godgewijde, het komt den koningen niet toe, wijn te drinken, en den prinsen sterken drank te begeren; want de wijn is een spotter, en hoererij, wijn en most nemen het hart weg (Hosea 4:11).

Het spreekt van zelf, dat hier slechts van het onmatig gebruik van wijn sprake kan zijn, van dronkenschap en lust tot bedwelming, zo als wij in dien zin van wijndrinken en wijndrinkers spreken..

Vers 5

5. Opdat hij niet drinke en in zijne dronkenschap het gezette, hetgeen God in Zijne heilige wet heeft voorgeschreven, en waaraan ook hij gebonden is, vergete en de rechtzaak van alle verdrukten verandereen omkere.

Voor hen, die in dronkenschap en wellust leven, verandert de dag in nachtelijke duisternis, niet door uitdoving van het zonnelicht, maar door de verduistering van hun eigen geestelijk licht. De dronkenschap is ene omkering van het gezond verstand, ene waanzinnigheid, een verderf van de gezondheid der ziel..

Zij is een boze geest, die zich den toegang tot de ziel weet te verschaffen. Zij is de moeder der boosheid, ene verwoesting van alle deugd; van enen moedige maakt zij enen lafaard, van enen bescheidene enen schaamteloze; den lust tot recht en gerechtigheid neemt zij weg, de wijsheid vernietigt zij. Want even als het water het vuur uitdooft, zo verstompt het onmatig gebruik van wijn den kalmen, helderen geest.

Vers 5

5. Opdat hij niet drinke en in zijne dronkenschap het gezette, hetgeen God in Zijne heilige wet heeft voorgeschreven, en waaraan ook hij gebonden is, vergete en de rechtzaak van alle verdrukten verandereen omkere.

Voor hen, die in dronkenschap en wellust leven, verandert de dag in nachtelijke duisternis, niet door uitdoving van het zonnelicht, maar door de verduistering van hun eigen geestelijk licht. De dronkenschap is ene omkering van het gezond verstand, ene waanzinnigheid, een verderf van de gezondheid der ziel..

Zij is een boze geest, die zich den toegang tot de ziel weet te verschaffen. Zij is de moeder der boosheid, ene verwoesting van alle deugd; van enen moedige maakt zij enen lafaard, van enen bescheidene enen schaamteloze; den lust tot recht en gerechtigheid neemt zij weg, de wijsheid vernietigt zij. Want even als het water het vuur uitdooft, zo verstompt het onmatig gebruik van wijn den kalmen, helderen geest.

Vers 6

6. Geeft veeleer sterken drank dengenen, die verloren gaat, 1) die op het punt staat, onder den jammer en de ellende te bezwijken, en zachteren wijn dengenen, die bitterlijk bedroefd van ziel zijn, opdat zij moed en kracht verkrijgen, Psalms 104:15. Matthew 27:34.

1) Onder dengenen, die verloren gaan en bitterlijk bedroefd van ziele zijn, hebben wij, ongetwijfeld hen te verstaan, die ter dood veroordeeld waren. Vandaar dat we ook lezen van den gemirreden wijn, welke den Zaligmaker werd aangeboden op het kruis, maar die door Hem werd afgewezen. Wijn, matig genomen, heeft de door God gegeven kracht, om den moed te stalen, heeft de weldadige werking, om wat ingezonken was, weer te doen op leven. Maar een grote hoeveelheid zet voor een ogenblik helemaal over het lijden heen, doet de ellende vergeten, zolang de wijn of sterke drank werkt, om straks als de uitwerking voorbij is des te ellendiger te maken. Men gaf hem echter aan de ter dood veroordeelden, opdat deze de diepe ellende van hun toestand zou vergeten, of de schrikkelijke pijn niet zouden gevoelen.

Vers 6

6. Geeft veeleer sterken drank dengenen, die verloren gaat, 1) die op het punt staat, onder den jammer en de ellende te bezwijken, en zachteren wijn dengenen, die bitterlijk bedroefd van ziel zijn, opdat zij moed en kracht verkrijgen, Psalms 104:15. Matthew 27:34.

1) Onder dengenen, die verloren gaan en bitterlijk bedroefd van ziele zijn, hebben wij, ongetwijfeld hen te verstaan, die ter dood veroordeeld waren. Vandaar dat we ook lezen van den gemirreden wijn, welke den Zaligmaker werd aangeboden op het kruis, maar die door Hem werd afgewezen. Wijn, matig genomen, heeft de door God gegeven kracht, om den moed te stalen, heeft de weldadige werking, om wat ingezonken was, weer te doen op leven. Maar een grote hoeveelheid zet voor een ogenblik helemaal over het lijden heen, doet de ellende vergeten, zolang de wijn of sterke drank werkt, om straks als de uitwerking voorbij is des te ellendiger te maken. Men gaf hem echter aan de ter dood veroordeelden, opdat deze de diepe ellende van hun toestand zou vergeten, of de schrikkelijke pijn niet zouden gevoelen.

Vers 7

7. Dat hij drinke, en daarbij zijne armoede vergete, en zijner moeite niet meer gedenke.

Onze gezegende Heere, die het ons vergunt en het zelfs van ons eist, dat wij hun, die op het punt zijn van te bezwijken, versterkingen toedienen, weigerde ze bij Zijn eigen verschrikkelijk lijden (Mark 15:23); integendeel weigerde Hij niet den bitteren beker Zijns lijdens tot op den bodem toe te ledigen, maar wanneer Zijn eigen volk deelgenoot van Zijn lijden gemaakt wordt, schenkt Hij het den beker der vertroosting in, nodigt het uit, dien te drinken, en verblijdt alzo hen, die in de grootste ellende verkeren, door Zijne liefde en genade. Paulus zegt: "Want gelijk het lijden van Christus overvloedig is in ons, alzo is ook door Christus onze vertroosting overvloedig." 2 Corinthians 1:5).

Vers 7

7. Dat hij drinke, en daarbij zijne armoede vergete, en zijner moeite niet meer gedenke.

Onze gezegende Heere, die het ons vergunt en het zelfs van ons eist, dat wij hun, die op het punt zijn van te bezwijken, versterkingen toedienen, weigerde ze bij Zijn eigen verschrikkelijk lijden (Mark 15:23); integendeel weigerde Hij niet den bitteren beker Zijns lijdens tot op den bodem toe te ledigen, maar wanneer Zijn eigen volk deelgenoot van Zijn lijden gemaakt wordt, schenkt Hij het den beker der vertroosting in, nodigt het uit, dien te drinken, en verblijdt alzo hen, die in de grootste ellende verkeren, door Zijne liefde en genade. Paulus zegt: "Want gelijk het lijden van Christus overvloedig is in ons, alzo is ook door Christus onze vertroosting overvloedig." 2 Corinthians 1:5).

Vers 8

8. In plaats van door deze zonden van vleselijken lust u zelven en uw volk in het ongeluk te storten, Open uwen mond voor den stomme, 1) die zelf zijn recht om allerlei oorzaak niet kan doen gelden, en die zonder uwe hulp onder onrechtvaardig geweld zou moeten bezwijken, voor de rechtzaak van allen, die omkomen zouden, 1) zo als weduwen en wezen.

1) Stomme moet hier in figuurlijken zin worden opgevat. Hetzij door dat hij nog te jong is, hetzij dat hij te onhandig is, hetzij dat hij te beschaamd is om zelf voor zijn zaak op te komen. Met de stommen worden verenigd, de onwetenden en de verdrukten en nooddruftigen. M.a.w. wordt Lemuël gewezen op de roeping der Overheid, om op te komen voor het recht der ellendigen, het recht van hen, die in zulk een positie zijn, dat indien de Overheid zich hun zaak niet aantrekt, zij gevaar lopen van geheel en al om te komen.

2) Hij moest vrijmoedig zijn mond openen en vrij uitspreken voor degenen, die verongelijkt waren, of onbeschroomd vonnis vellen over de schuldigen. Hij moest zich inzonderheid aanmerken als den patroon of voorstander der onderdrukte onnozelheid. Hij moest spreken voor verongelijkte burgers, voor valselijk beschuldigde lieden, op wier verderf men toeleidde, gelijk als Naboth zulk een onderdrukte was..

Vers 8

8. In plaats van door deze zonden van vleselijken lust u zelven en uw volk in het ongeluk te storten, Open uwen mond voor den stomme, 1) die zelf zijn recht om allerlei oorzaak niet kan doen gelden, en die zonder uwe hulp onder onrechtvaardig geweld zou moeten bezwijken, voor de rechtzaak van allen, die omkomen zouden, 1) zo als weduwen en wezen.

1) Stomme moet hier in figuurlijken zin worden opgevat. Hetzij door dat hij nog te jong is, hetzij dat hij te onhandig is, hetzij dat hij te beschaamd is om zelf voor zijn zaak op te komen. Met de stommen worden verenigd, de onwetenden en de verdrukten en nooddruftigen. M.a.w. wordt Lemuël gewezen op de roeping der Overheid, om op te komen voor het recht der ellendigen, het recht van hen, die in zulk een positie zijn, dat indien de Overheid zich hun zaak niet aantrekt, zij gevaar lopen van geheel en al om te komen.

2) Hij moest vrijmoedig zijn mond openen en vrij uitspreken voor degenen, die verongelijkt waren, of onbeschroomd vonnis vellen over de schuldigen. Hij moest zich inzonderheid aanmerken als den patroon of voorstander der onderdrukte onnozelheid. Hij moest spreken voor verongelijkte burgers, voor valselijk beschuldigde lieden, op wier verderf men toeleidde, gelijk als Naboth zulk een onderdrukte was..

Vers 9

9. Open voor zulk een goed werk met blijdschap uwen mond, a) oordeel gerechtelijk en, doe den verdrukten en nooddruftigen recht, hun, die stil en nederig ook onder den last der droefenis hunnen weg gaan en van uwen machtigen bijstand verstoken, niet bestand zijn tegen de macht der goddelozen.

a) Leviticus 19:15. Deuteronomy 1:16.

Niet aan het prachtgewaad, niet aan den gordel, niet aan de stem van den heraut wordt de vorst herkend; maar daaraan, dat hij het zwakke steunt, zijne zaken met recht beschikt, op de onrechtvaardigen een waakzaam oog houdt, en het recht door de machtigen niet laat verkrachten..

10.

III. Proverbs 31:10-Proverbs 31:31. Het tweede gedeelte van het tweede Aanhangsel van de Hizkiaansche Spreukenverzameling is het gouden ABC voor vrouwen, dat den lof behelst ener aan deugden rijke huisvrouw, die tevens een spiegel voor anderen is. In het Hebreeuws zijn de verzen van dit hoog dichterlijk lied alphabetisch gerangschikt, even als in Psalms 9:1, 10, 25, 34, 119 en Lamentations 1:1-4. Vergelijk over de zinrijke betekenis van dezen dichtvorm Psalms 9:1 Deze schilderij vergunt ons een diepen blik te slaan in den vreedzamen kring der godvruchtige Israëlietische families, en geeft ons te gelijk een maatstaf aan de hand, waarnaar wij ons eigen familieleven kunnen afmeten, vooral wanneer wij daarbij de voortreffelijke uitlegging voegen, die Paul Gerhardt in zijne liederen: "Vol van wonderen enz. Hoe schoon is het toch, Heere Jezus Christus. Een vrouw, die God" enz. aanbiedt. Wellicht had ook Schiller, in zijn lied van de Klok, waarin hij ene moeder van kinderen bezingt, die haar huis bestuurt en verzorgt, deze afdeling voor de aandacht en tot voorbeeld. -De aard van de zaak brengt mede om ook dit tweede gedeelte aan Lemuël toe te kennen. Ook op inwendige bewijzen steunt dit gevoelen. -Het geheel kan in de volgende groepen verdeelt worden: In Proverbs 31:10-Proverbs 31:12 schildert de dichter de onschatbare waarde ener deugdzame huisvrouw voor den man; in Proverbs 31:13-Proverbs 31:24 hare vlijt en haar loon, haren arbeid en haar bestuur in het huis; in Proverbs 31:25-Proverbs 31:27 haren lieflijken, opgeruimden en heilzamen omgang met hare huisgenoten; eindelijk in Proverbs 31:28-Proverbs 31:31 den lof, dien zij in en buiten haar huis verwerft.

Vers 9

9. Open voor zulk een goed werk met blijdschap uwen mond, a) oordeel gerechtelijk en, doe den verdrukten en nooddruftigen recht, hun, die stil en nederig ook onder den last der droefenis hunnen weg gaan en van uwen machtigen bijstand verstoken, niet bestand zijn tegen de macht der goddelozen.

a) Leviticus 19:15. Deuteronomy 1:16.

Niet aan het prachtgewaad, niet aan den gordel, niet aan de stem van den heraut wordt de vorst herkend; maar daaraan, dat hij het zwakke steunt, zijne zaken met recht beschikt, op de onrechtvaardigen een waakzaam oog houdt, en het recht door de machtigen niet laat verkrachten..

10.

III. Proverbs 31:10-Proverbs 31:31. Het tweede gedeelte van het tweede Aanhangsel van de Hizkiaansche Spreukenverzameling is het gouden ABC voor vrouwen, dat den lof behelst ener aan deugden rijke huisvrouw, die tevens een spiegel voor anderen is. In het Hebreeuws zijn de verzen van dit hoog dichterlijk lied alphabetisch gerangschikt, even als in Psalms 9:1, 10, 25, 34, 119 en Lamentations 1:1-4. Vergelijk over de zinrijke betekenis van dezen dichtvorm Psalms 9:1 Deze schilderij vergunt ons een diepen blik te slaan in den vreedzamen kring der godvruchtige Israëlietische families, en geeft ons te gelijk een maatstaf aan de hand, waarnaar wij ons eigen familieleven kunnen afmeten, vooral wanneer wij daarbij de voortreffelijke uitlegging voegen, die Paul Gerhardt in zijne liederen: "Vol van wonderen enz. Hoe schoon is het toch, Heere Jezus Christus. Een vrouw, die God" enz. aanbiedt. Wellicht had ook Schiller, in zijn lied van de Klok, waarin hij ene moeder van kinderen bezingt, die haar huis bestuurt en verzorgt, deze afdeling voor de aandacht en tot voorbeeld. -De aard van de zaak brengt mede om ook dit tweede gedeelte aan Lemuël toe te kennen. Ook op inwendige bewijzen steunt dit gevoelen. -Het geheel kan in de volgende groepen verdeelt worden: In Proverbs 31:10-Proverbs 31:12 schildert de dichter de onschatbare waarde ener deugdzame huisvrouw voor den man; in Proverbs 31:13-Proverbs 31:24 hare vlijt en haar loon, haren arbeid en haar bestuur in het huis; in Proverbs 31:25-Proverbs 31:27 haren lieflijken, opgeruimden en heilzamen omgang met hare huisgenoten; eindelijk in Proverbs 31:28-Proverbs 31:31 den lof, dien zij in en buiten haar huis verwerft.

Vers 10

10. Aleph. Wie zal ene a) deugdelijke huisvrouw vinden?Een huisvrouw van geest en moed, die gebied voert over haren geest. Wien dit te beurt gevallen is, die heeft een kostbaren schat gevonden; want hare waardij is verre boven de robijnen, derhalve is zij hoogst zeldzaam en moeilijk te verkrijgen (Proverbs 3:15; Proverbs 8:11; Proverbs 18:22).

a) Proverbs 12:4.

Er is op aarde niets lieflijkers dan de liefde ener vrouw..

Ik ken op aarde niets, dat zulk een geluk en vreugde aanbrengt, dan wanneer ene vrouw hem met liefde aanhangt, die door zijn leven haar tot eer is. Daar ontbreekt het niet aan troost en vreugde; daar is een heil, dat alle andere aardse heil te boven gaat.

Vers 10

10. Aleph. Wie zal ene a) deugdelijke huisvrouw vinden?Een huisvrouw van geest en moed, die gebied voert over haren geest. Wien dit te beurt gevallen is, die heeft een kostbaren schat gevonden; want hare waardij is verre boven de robijnen, derhalve is zij hoogst zeldzaam en moeilijk te verkrijgen (Proverbs 3:15; Proverbs 8:11; Proverbs 18:22).

a) Proverbs 12:4.

Er is op aarde niets lieflijkers dan de liefde ener vrouw..

Ik ken op aarde niets, dat zulk een geluk en vreugde aanbrengt, dan wanneer ene vrouw hem met liefde aanhangt, die door zijn leven haar tot eer is. Daar ontbreekt het niet aan troost en vreugde; daar is een heil, dat alle andere aardse heil te boven gaat.

Vers 11

11. Beth. Het hart haars heren vertrouwt op haar en hare trouwe, zorgende liefde, zodat hem geen goed zal ontbreken, 1) integendeel zal hij door hare zorg overvloed van de noodwendigheden dezes levens in zijn huis vinden.

1) Met hart van haar man kan rustig zijn. Hij kan zich op haar, die hij liefheeft ook verlaten. Hij gaat zijn beroep na, wellicht een beroep, hetwelk wel eervol en gewichtig is, doch weinig of minder als niets aanbrengt, maar zijn vrouw houdt het familiegoed nauwgezet bij elkaar en vermeerdert het door arbeidzaamheid en schrander besturen, zodat het hem niet aan gewin ontbreekt, hetwelk hij niet door verwerven verkrijgt, maar enig en alleen door vertrouwen op haar, waardoor hij in dit vertrouwen op zijn vrouw bevestigd wordt; zij is voor hem een nooit uitdrogende bron van louter goed..

De Engelse vertaling heeft, zij zal hem niet noodzaken tot den roof. In elk geval wil de dichter zeggen dat hij zo veel heeft door haar beleid, dat hij naar geen ander goed verlangt.

Vers 11

11. Beth. Het hart haars heren vertrouwt op haar en hare trouwe, zorgende liefde, zodat hem geen goed zal ontbreken, 1) integendeel zal hij door hare zorg overvloed van de noodwendigheden dezes levens in zijn huis vinden.

1) Met hart van haar man kan rustig zijn. Hij kan zich op haar, die hij liefheeft ook verlaten. Hij gaat zijn beroep na, wellicht een beroep, hetwelk wel eervol en gewichtig is, doch weinig of minder als niets aanbrengt, maar zijn vrouw houdt het familiegoed nauwgezet bij elkaar en vermeerdert het door arbeidzaamheid en schrander besturen, zodat het hem niet aan gewin ontbreekt, hetwelk hij niet door verwerven verkrijgt, maar enig en alleen door vertrouwen op haar, waardoor hij in dit vertrouwen op zijn vrouw bevestigd wordt; zij is voor hem een nooit uitdrogende bron van louter goed..

De Engelse vertaling heeft, zij zal hem niet noodzaken tot den roof. In elk geval wil de dichter zeggen dat hij zo veel heeft door haar beleid, dat hij naar geen ander goed verlangt.

Vers 12

12. Gimel. Zij doet hem goed en geen kwaad, al de dagen haars levens. 1)

1) Deze is haar zorg, dit is haar werk, niet nu en dan of als zij in een goede luim is, maar geduriglijk zodat zij niet moede wordt van de goede diensten, welke zij hem bewijst. Zelfs, als zij hem mocht overleven, doet zij hem nog goed, in de zorgen die zij voor zijne kinderen, zijn goed en zijn goeden naam draagt en voor alles, wat hij aan haar heeft nagelaten.

Vers 12

12. Gimel. Zij doet hem goed en geen kwaad, al de dagen haars levens. 1)

1) Deze is haar zorg, dit is haar werk, niet nu en dan of als zij in een goede luim is, maar geduriglijk zodat zij niet moede wordt van de goede diensten, welke zij hem bewijst. Zelfs, als zij hem mocht overleven, doet zij hem nog goed, in de zorgen die zij voor zijne kinderen, zijn goed en zijn goeden naam draagt en voor alles, wat hij aan haar heeft nagelaten.

Vers 13

13. Daleth. Zij zoekt wol en vlas, en werkt met lust harer handen, met ijver, om ook door eigenhandigen arbeid in de behoefte der kleding te voorzien.

Vers 13

13. Daleth. Zij zoekt wol en vlas, en werkt met lust harer handen, met ijver, om ook door eigenhandigen arbeid in de behoefte der kleding te voorzien.

Vers 14

14. He. Zij is als de schepen eens koopmans; zij doet haar brood van verre komen, 1) zij ontziet gene moeite om het zich te verschaffen, en weet ook door schrander overleg en door ijver uit de onbeduidendste zaken nut voor het huis te trekken.

1) In Proverbs 31:13, Proverbs 31:14 wordt nader gewezen op haar arbeid. Met wol en vlas wordt in het algemeen aangeduid, al wat er tot de huishouding nodig is, en waar zij vergeleken wordt bij de schepen van een koopman, die allerlei waar uit vreemde landen halen, daar wordt haar de eer gegeven, dat zij weet, waar zij het best alles kan bekomen, om hare huishouding te bevoordelen.

Vers 14

14. He. Zij is als de schepen eens koopmans; zij doet haar brood van verre komen, 1) zij ontziet gene moeite om het zich te verschaffen, en weet ook door schrander overleg en door ijver uit de onbeduidendste zaken nut voor het huis te trekken.

1) In Proverbs 31:13, Proverbs 31:14 wordt nader gewezen op haar arbeid. Met wol en vlas wordt in het algemeen aangeduid, al wat er tot de huishouding nodig is, en waar zij vergeleken wordt bij de schepen van een koopman, die allerlei waar uit vreemde landen halen, daar wordt haar de eer gegeven, dat zij weet, waar zij het best alles kan bekomen, om hare huishouding te bevoordelen.

Vers 15

15. Vau. En zij staat op, zelfs als het nog nacht is, opdat het werk goed begonnen en onafgebroken zou kunnen voortgezet worden, en geeft haar huis spijze, en hare dienstmaagden het bescheiden deel, niet alleen wat het voedsel betreft, maar ook ten opzichte van het werk, dat een ieder van haar te verrichten heeft.

Zij legt zichzelve toe op het werk, dat voor haar past. -Zij speelt niet voor de geleerde vrouw, noch mengt zich in staatszaken, of dingen die hare man of zijn comptoir of andere bezigheden betreffen, maar enkel met vrouwelijk werk. Zij zoekt wolle en vlas van `t beste soort, uit de eerste hand, tot den naasten prijs, en hiervan een goeden voorraad verzameld hebbende, als ook van alles wat nodig is en vereist wordt, tot wollen en linnen handwerken. Zo stelt zij niet alleen daarmee ettelijke arme huisgezinnen aan `t werk, maar zet ook aan elk harer eigen huisgenoten, naar mate der bekwaamheden, een taak en gaat dezen daarin zelf voor; zij merkt zelfs met lust, met beleid en vermaak; hare handen zijn kundig en wakker en alles gaat haar behendig en vrolijk van de hand, want ze heeft er haar hart op gesteld, en is onverdroten in den arbeid, gelijk ze onvermoeid is in weldoen. Zij steekt hare handen uit naar de spille en hare handpalmen vatten den spinrok. Zij acht dit werken van `t spinnen gene vermoeiing harer wijsheid, gene ontering van hare waardigheid, noch als iets, dat met haar recht en gezag onbestaanbaar is. Neen, deze arbeid wordt hier ter harer ere gedacht, en zij mag er gerustelijk haren roem in stellen; terwijl de pronkende sieraden der dartele dochteren van Sion ter harer schande en onere, door den Profeet opgeteld zijn geworden. Isaiah 3:18..

Vers 15

15. Vau. En zij staat op, zelfs als het nog nacht is, opdat het werk goed begonnen en onafgebroken zou kunnen voortgezet worden, en geeft haar huis spijze, en hare dienstmaagden het bescheiden deel, niet alleen wat het voedsel betreft, maar ook ten opzichte van het werk, dat een ieder van haar te verrichten heeft.

Zij legt zichzelve toe op het werk, dat voor haar past. -Zij speelt niet voor de geleerde vrouw, noch mengt zich in staatszaken, of dingen die hare man of zijn comptoir of andere bezigheden betreffen, maar enkel met vrouwelijk werk. Zij zoekt wolle en vlas van `t beste soort, uit de eerste hand, tot den naasten prijs, en hiervan een goeden voorraad verzameld hebbende, als ook van alles wat nodig is en vereist wordt, tot wollen en linnen handwerken. Zo stelt zij niet alleen daarmee ettelijke arme huisgezinnen aan `t werk, maar zet ook aan elk harer eigen huisgenoten, naar mate der bekwaamheden, een taak en gaat dezen daarin zelf voor; zij merkt zelfs met lust, met beleid en vermaak; hare handen zijn kundig en wakker en alles gaat haar behendig en vrolijk van de hand, want ze heeft er haar hart op gesteld, en is onverdroten in den arbeid, gelijk ze onvermoeid is in weldoen. Zij steekt hare handen uit naar de spille en hare handpalmen vatten den spinrok. Zij acht dit werken van `t spinnen gene vermoeiing harer wijsheid, gene ontering van hare waardigheid, noch als iets, dat met haar recht en gezag onbestaanbaar is. Neen, deze arbeid wordt hier ter harer ere gedacht, en zij mag er gerustelijk haren roem in stellen; terwijl de pronkende sieraden der dartele dochteren van Sion ter harer schande en onere, door den Profeet opgeteld zijn geworden. Isaiah 3:18..

Vers 16

16. Zain. Zij denkt om enen akker, en krijgt hem 1) voor het geld, dat zij door hare vlijt en spaarzaamheid overgewonnen heeft; van de vrucht harer handen plant zij enen wijngaard, en overlegt, hoe zij de welvaart van haar huis kan vermeerderen.

1) Volgens Proverbs 31:23 is zij een bewoonster van de stad, (haar man is toch bekend in de poorten) en niet van het platte land. Nu is haar streven om land in bezit te krijgen, om een wijngaard te kunnen hebben. Haar begeerte strekt zich uit niet naar praal en luister, niet ook naar baar geld en opeenhoping van goud, maar naar landbezit en ten gevolge van haar vlijtig en nauwgezet beheer, van haar opstaan voordat de zon nog op is, gelukt haar dit evenzeer.

Vers 16

16. Zain. Zij denkt om enen akker, en krijgt hem 1) voor het geld, dat zij door hare vlijt en spaarzaamheid overgewonnen heeft; van de vrucht harer handen plant zij enen wijngaard, en overlegt, hoe zij de welvaart van haar huis kan vermeerderen.

1) Volgens Proverbs 31:23 is zij een bewoonster van de stad, (haar man is toch bekend in de poorten) en niet van het platte land. Nu is haar streven om land in bezit te krijgen, om een wijngaard te kunnen hebben. Haar begeerte strekt zich uit niet naar praal en luister, niet ook naar baar geld en opeenhoping van goud, maar naar landbezit en ten gevolge van haar vlijtig en nauwgezet beheer, van haar opstaan voordat de zon nog op is, gelukt haar dit evenzeer.

Vers 17

17. Cheth. Zij gordt hare lenden met kracht, en zij versterkt hare armen; wat hare hand vindt om te doen, dat doet zij met al hare macht.

Vers 17

17. Cheth. Zij gordt hare lenden met kracht, en zij versterkt hare armen; wat hare hand vindt om te doen, dat doet zij met al hare macht.

Vers 18

18. Teth. Zij smaakt, bemerkt het duidelijk, dat haar koophandel goed is, en dat haar arbeid haar groot voordeel aanbrengt; hare lamp gaat daarom zelfs des nachts niet uit; maar ook dan, wanneer anderen zich aan de rust overgeven, werkt zij voor haar huis.

Vers 18

18. Teth. Zij smaakt, bemerkt het duidelijk, dat haar koophandel goed is, en dat haar arbeid haar groot voordeel aanbrengt; hare lamp gaat daarom zelfs des nachts niet uit; maar ook dan, wanneer anderen zich aan de rust overgeven, werkt zij voor haar huis.

Vers 19

19. Jod. Want zij laat den arbeid niet uitsluitend aan hare dienstmaagden over, en acht het volstrekt niet beneden hare waardigheid, om zelf handen aan het werk te slaan; want zij steekt hare handen uit naar de spil, en hare handpalmen vatten den spinrok.

Vers 19

19. Jod. Want zij laat den arbeid niet uitsluitend aan hare dienstmaagden over, en acht het volstrekt niet beneden hare waardigheid, om zelf handen aan het werk te slaan; want zij steekt hare handen uit naar de spil, en hare handpalmen vatten den spinrok.

Vers 20

20. Caph. En terwijl zij zoveel goeds werkt met hare handen en den zegen Gods rijkelijk ondervindt, vergeet zij de armen en lijdenden niet; want zij breidt hare handpalmen helpend uit tot den ellendige; en zij steekt hare handen uit tot den nooddruftige, 1) om hem met spijs en drank te verkwikken en te troosten.

1) Hier wil de dichter haar tekenen, als een geenszins gierige, schraapzuchtige vrouw, die enkel en alleen voor zich zelf zorgt. Zij doet wat haar hand vindt, om te doen, zij treedt op als een echte degelijke huisvrouw, maar zij gunt daarom den arme en ellendige ook van het hare. Zij weet het, dat wie zich des armen ontfermt, den Heere leent, en daarom uit liefde gedrongen, deelt zij van het hare gaarne mede.

Vers 20

20. Caph. En terwijl zij zoveel goeds werkt met hare handen en den zegen Gods rijkelijk ondervindt, vergeet zij de armen en lijdenden niet; want zij breidt hare handpalmen helpend uit tot den ellendige; en zij steekt hare handen uit tot den nooddruftige, 1) om hem met spijs en drank te verkwikken en te troosten.

1) Hier wil de dichter haar tekenen, als een geenszins gierige, schraapzuchtige vrouw, die enkel en alleen voor zich zelf zorgt. Zij doet wat haar hand vindt, om te doen, zij treedt op als een echte degelijke huisvrouw, maar zij gunt daarom den arme en ellendige ook van het hare. Zij weet het, dat wie zich des armen ontfermt, den Heere leent, en daarom uit liefde gedrongen, deelt zij van het hare gaarne mede.

Vers 21

21. Lamed. Zij vreest voor haar huis niet van wege de sneeuw, die ook in het land Kanan dikwijls overvloedig valt; want haar ganse huis, zowel kinderen als dienstboden, is met dubbele klederen gekleed, namelijk de gewone en de wollen overklederen ter bescherming tegen de koude.

Vers 21

21. Lamed. Zij vreest voor haar huis niet van wege de sneeuw, die ook in het land Kanan dikwijls overvloedig valt; want haar ganse huis, zowel kinderen als dienstboden, is met dubbele klederen gekleed, namelijk de gewone en de wollen overklederen ter bescherming tegen de koude.

Vers 22

22. Mem. Zij zorgt niet alleen voor het noodzakelijke, maar ook voor hetgeen kan bijdragen tot versiering van haar huis en tot veraangenaming van haar leven; want zij maakt voor zich met vlijtige hand op den weefstoel (1 Samuel 17:7 ) tapijtsieraad; hare kleding is fijn linnen en purper, 1) hetgeen alleen door de aanzienlijken gedragen wordt.

1) Zij kleedt zich dus niet, om maar geld te winnen, beneden haar stand, neen, zij gebruikt de gave, door God haar verleend, op behoorlijke wijze. Zij is gekleed zo als het behoort, zoals het mag. Zij pronkt niet, maar evenmin vergeet zij het eerbaar en deftig optreden.

Vers 22

22. Mem. Zij zorgt niet alleen voor het noodzakelijke, maar ook voor hetgeen kan bijdragen tot versiering van haar huis en tot veraangenaming van haar leven; want zij maakt voor zich met vlijtige hand op den weefstoel (1 Samuel 17:7 ) tapijtsieraad; hare kleding is fijn linnen en purper, 1) hetgeen alleen door de aanzienlijken gedragen wordt.

1) Zij kleedt zich dus niet, om maar geld te winnen, beneden haar stand, neen, zij gebruikt de gave, door God haar verleend, op behoorlijke wijze. Zij is gekleed zo als het behoort, zoals het mag. Zij pronkt niet, maar evenmin vergeet zij het eerbaar en deftig optreden.

Vers 23

23. Nun. Haar man, rijk en aanzienlijk geworden door de voortreflijkheid van haren wandel, is bekend in de poorten, als hijten gericht zit met de oudsten des lands.

Vers 23

23. Nun. Haar man, rijk en aanzienlijk geworden door de voortreflijkheid van haren wandel, is bekend in de poorten, als hijten gericht zit met de oudsten des lands.

Vers 24

24. Samech. Zij maakt boven hetgeen zij voor haar huis nodig heeft, fijn lijnwaad op haren weefstoel en verkoopt het; en zij levert den Fenicischen koopman gunstig bewerkte gordelenen vergroot daardoor de welvaart van haar huis. 25. Ain. Sterkte en heerlijkheid zijn hare kleding, als hare beste sieraden, en de vrolijke moed, waarmee zij haren weg gaat en haren arbeid verricht, maakt, dat zij zich niet aan kwellende zorgen overgeeft endat zij lacht, in vrolijke gezindheid denkt, over den nakomenden dag. 1)

1) Aanschouw haar geluk; zij kan ook onder kruis en te midden van de teleurstellingen dezes levens, die ook den wijze en deugdzame wachten, moedig het hoofd opbeuren. Wanneer zij oud wordt, zal het haar ene aangename, vertroostende gedachte zijn, dat zij hare jeugd niet lui en nutteloos doorgebracht heeft. In den dag des doods zal zij er met vreugde aan denken, dat zij voor iets goeds geleefd heeft; ja, zij zal zich verblijden in ene eeuwigheid, die aanstaande is..

Zij is vergenoegd met het kleed der zachtmoedigheid, met den mantel der gerechtigheid, en het fijn wit gewaad der heiligheid, waarin zij haren geest vrediglijk bezit, zich vrolijk van hare betrekkelijke plichten kwijt en haar zelf in de gunst van God aanprijst. Zij geniet hier benevens ene gelijkheid, eenparigheid en standvastigheid van geest, die haar in alle rampen en tegenheden bedaard en moedig doet zijn en in voorspoed bestendig en nederig maakt, en in dat gewaad is zij wel beschermd en wordt er zelfs in geëerbiedigd..

Vers 24

24. Samech. Zij maakt boven hetgeen zij voor haar huis nodig heeft, fijn lijnwaad op haren weefstoel en verkoopt het; en zij levert den Fenicischen koopman gunstig bewerkte gordelenen vergroot daardoor de welvaart van haar huis. 25. Ain. Sterkte en heerlijkheid zijn hare kleding, als hare beste sieraden, en de vrolijke moed, waarmee zij haren weg gaat en haren arbeid verricht, maakt, dat zij zich niet aan kwellende zorgen overgeeft endat zij lacht, in vrolijke gezindheid denkt, over den nakomenden dag. 1)

1) Aanschouw haar geluk; zij kan ook onder kruis en te midden van de teleurstellingen dezes levens, die ook den wijze en deugdzame wachten, moedig het hoofd opbeuren. Wanneer zij oud wordt, zal het haar ene aangename, vertroostende gedachte zijn, dat zij hare jeugd niet lui en nutteloos doorgebracht heeft. In den dag des doods zal zij er met vreugde aan denken, dat zij voor iets goeds geleefd heeft; ja, zij zal zich verblijden in ene eeuwigheid, die aanstaande is..

Zij is vergenoegd met het kleed der zachtmoedigheid, met den mantel der gerechtigheid, en het fijn wit gewaad der heiligheid, waarin zij haren geest vrediglijk bezit, zich vrolijk van hare betrekkelijke plichten kwijt en haar zelf in de gunst van God aanprijst. Zij geniet hier benevens ene gelijkheid, eenparigheid en standvastigheid van geest, die haar in alle rampen en tegenheden bedaard en moedig doet zijn en in voorspoed bestendig en nederig maakt, en in dat gewaad is zij wel beschermd en wordt er zelfs in geëerbiedigd..

Vers 26

26. Pe. Dit lachen komt evenwel niet voort uit goddeloze dwaasheid, maar zij doet haren mond open met wijsheid, tot lering, vermaning en vertroosting van hare kinderen en dienstmaagden, en op hare tong is leer der goeddadigheid, die de harten betert.

Zij voedt hare kinderen en dienstboden op in de vreze en vermaning des Heeren.

Vers 26

26. Pe. Dit lachen komt evenwel niet voort uit goddeloze dwaasheid, maar zij doet haren mond open met wijsheid, tot lering, vermaning en vertroosting van hare kinderen en dienstmaagden, en op hare tong is leer der goeddadigheid, die de harten betert.

Zij voedt hare kinderen en dienstboden op in de vreze en vermaning des Heeren.

Vers 27

27. Tsade. Want zij beschouwt met oplettendheid de gangen van haar huis en zij merkt aandachtig op, of alle dingen eerlijk en met orde en in de vreze des Heeren geschieden; en het brood der luiheid eet zij niet; 1) want zij heeft het alles door hare trouwe zorg en vlijt verkregen.

1) Haar oog is naar alle kanten gericht. Zij is nu hier dan daar, om overal met eigen ogen te zien, zij laat niet, terwijl zij zelf de hand in den schoot legt, de dagelijkse bezigheden verrichten naar eenmaal gegeven onderwijzing, maar werkt mede, op allen het toezicht houdend, eet alzo niet het brood der traagheid, maar het wel verdiende..

Vers 27

27. Tsade. Want zij beschouwt met oplettendheid de gangen van haar huis en zij merkt aandachtig op, of alle dingen eerlijk en met orde en in de vreze des Heeren geschieden; en het brood der luiheid eet zij niet; 1) want zij heeft het alles door hare trouwe zorg en vlijt verkregen.

1) Haar oog is naar alle kanten gericht. Zij is nu hier dan daar, om overal met eigen ogen te zien, zij laat niet, terwijl zij zelf de hand in den schoot legt, de dagelijkse bezigheden verrichten naar eenmaal gegeven onderwijzing, maar werkt mede, op allen het toezicht houdend, eet alzo niet het brood der traagheid, maar het wel verdiende..

Vers 28

28. Koph. Daarom ontvangt zij ook het beste en waardigste aardse loon uit den mond van hen, wien zij hare zorg gewijd heeft: Hare kinderen staan op, en roemen haar welgelukzalig; ook haar man, en hij prijst haar, zeggende:

Vers 28

28. Koph. Daarom ontvangt zij ook het beste en waardigste aardse loon uit den mond van hen, wien zij hare zorg gewijd heeft: Hare kinderen staan op, en roemen haar welgelukzalig; ook haar man, en hij prijst haar, zeggende:

Vers 29

29. Resch. Vele dochteren in den lande hebbenwel is waar deugdelijk gehandeld; maar gij gaat die allen te boven.

Vers 29

29. Resch. Vele dochteren in den lande hebbenwel is waar deugdelijk gehandeld; maar gij gaat die allen te boven.

Vers 30

30. Schin. De bevalligheid is bedrog, en de schoonheid ijdelheid, 1) zij verdienen daarom geen lof; maar ene vrouw, zoals gij, die den HEERE vreest, die zal geprezen worden, want alleen de vreze des Heeren geeft haar hare waardij en macht, dat zij doen kan, wat van haar in Proverbs 31:10-Proverbs 31:29 gezegd wordt. 1) Ene vrouw kan eerlijk en godzalig bij enen man wonen en met een goed geweten huisvrouw zijn, maar zij moet boven dat alles God vrezen, geloven en bidden.

Wie een vrouw neemt alleen om haar bevalligheid, komt bedrogen uit, en de schoonheid verdwijnt straks, krachtens de wet der vergankelijkheid, maar een vrouw, die waarlijk den Heere vreest, zal geprezen worden, ook al is hare schoonheid verwelkt. De Schrijver wijst hier op het blijvende, tegenover het vergankelijke, op den diepen achtergrond van alle ware huiselijk geluk.

Vers 30

30. Schin. De bevalligheid is bedrog, en de schoonheid ijdelheid, 1) zij verdienen daarom geen lof; maar ene vrouw, zoals gij, die den HEERE vreest, die zal geprezen worden, want alleen de vreze des Heeren geeft haar hare waardij en macht, dat zij doen kan, wat van haar in Proverbs 31:10-Proverbs 31:29 gezegd wordt. 1) Ene vrouw kan eerlijk en godzalig bij enen man wonen en met een goed geweten huisvrouw zijn, maar zij moet boven dat alles God vrezen, geloven en bidden.

Wie een vrouw neemt alleen om haar bevalligheid, komt bedrogen uit, en de schoonheid verdwijnt straks, krachtens de wet der vergankelijkheid, maar een vrouw, die waarlijk den Heere vreest, zal geprezen worden, ook al is hare schoonheid verwelkt. De Schrijver wijst hier op het blijvende, tegenover het vergankelijke, op den diepen achtergrond van alle ware huiselijk geluk.

Vers 31

31. Thau. Geef haar van de vrucht harer handen, 1) en laat hare werken haar prijzen in de poorten; zij heeft het niet nodig, dat iemand den mond open doe, om haren lof te vermelden; den arbeid, dien zij in de stilte van haar huis verricht, is haar beste lof, en zal in de openlijke vergaderingen van de burgers der stad voor haar spreken en getuigen.

1) `t Minste, dat men van de buren en metgezellinnen dezer godvrezende vrouw verwachten en vergen kon, was, dat ze toelaten wilden dat hare eigene werken haar prezen; en dat zij dezen lof niet verhinderen, noch haren arbeid niet voor de wereld verdonkeren mochten. Die goed doen, dragen hunnen eigen lof met zich; Romans 13:3. Men late dan geen nijd in ons binnenste sluipen, om iets te zeggen of te doen, tot vermindering van de ere, dat op zulk enen vromen, loflijken, stichtelijken en nuttigen wandel past, en laten degenen, die een goed gerucht nalaten, daarin door ons niet bezwalkt worden. Aldus wordt het gordijn getrokken voor dezen spiegel der deugdelijke echtgenote, in welke alle gehuwde en ongehuwde dames, vrouwen en dochters zich billijk mogen spiegelen, ten einde zich naar deze beeltenis te leren vormen en versieren, opdat ze eens, na op gelijke wijze een zodanigen deugdenloop volbracht te hebben, ten dien dage bij de verschijning van den Zaligmaker, bevonden mogen worden te zijn tot prijs en ere en heerlijkheid van dezelfden onzen Heere Jezus Christus!.

Onder vrucht der handen is te verstaan het goede, wat zij gewrocht heeft, waardoor zij een blijvend genot voor zich zelf heeft bereid. De Schrift wijst ook hier op de beloning. (niet op het loon), welke zulk een deugdelijke huisvrouw ontvangt. Loon gaat naar verdienste, beloning is uit genade. Waar zij echter in alle godzaligheid en kinderlijke vreze handelt zoals hier beschreven wordt, daar zal als genadige beloning, haar ook van de vrucht der handen gegeven worden. De goede boom, welke uit hare vrucht blijkt goed te zijn, verdient en bekomt achting en ere.

SLOTWOORD OP HET BOEK DER SPREUKEN.

Wie het Boek der Spreuken legt naast de spreukenverzameling van andere volken, kan als met n oogopslag reeds opmerken, dat het onderscheid zeer groot is, al is het slechts hierin, dat de Spreuken in dit Boek der Heilige Schrifture allen een godsdienstigen grondslag hebben, wat van de spreuken of liever van de spreekwoorden der andere volken niet kan gezegd worden.

Het is dan ook ontegenzeglijk waar, dat het een volstrekt noodzakelijk en onontbeerlijk lid is in het organisme van de Boeken der H. Schrift. Wordt toch in de H. Schrift de weg aangewezen, waarop de mens kan komen tot waren vrede, tot het wandelen in het licht en het ontkomen aan de strikken des doods en der duisternis, in het Boek der Spreuken wordt juist de kennis en de wijsheid Gods toegepast op de verschillende toestanden van het leven van het volk in het algemeen en van den mens in het bijzonder.

Door den Heiligen Geest gedreven, heeft de wijze koning Israëls, van wien toch verreweg de meeste Spreuken zijn, en hebben de andere mannen Gods, van wie ons de overige zijn overgeleverd, wat de Heere God gesproken had in Zijn wet en geopenbaard in de geschiedenis van Zijn volk en de volken, in den vorm van Spreuken aan de Kerk overgeleverd en met kracht en klem tot beoefening aangedrongen, en de Heere God heeft er in den weg Zijner bijzondere Voorzienigheid voor gezorgd, dat zij met verloren zijn gegaan, wat meer zegt, dat zij onder de Geschriften des O.Verbonds zijn opgenomen.

Heeft Salomo zelf, of onder zijn leiding, van de duizende Spreuken, welke hij vervaardigd heeft, er velen in n Boek of geschrift bewaard, later, in de dagen van Hizkia, door den raad der wijzen hebben deze, op last van hun godvrezenden koning, er nog velen bijeengebracht, die evenzeer door den koning van Israël waren vervaardigd, terwijl zij er aan toevoegden de woorden van Agur en Lemuël, koningen, die eveneens met den Geest Gods waren bezield en op aandrijving des Geestes deze woorden hebben uitgesproken.

Duidelijk is het uit alle Spreuken, die in dit Boek ons zijn overgeleverd, dat ieder berust op het innig geloof aan den onfeilbaren inhoud van "Mozes en de Profeten" voor zover deze reeds bestonden, d.w.z. van al wat God, de Heere, had geopenbaard en had laten schrijven ten behoeve van Zijn volk.

Vandaar dan ook dat de heilige Schrijver telkens terugkomt op het grote verschil, op de scherpe tegenstelling tussen de wijsheid en de dwaasheid, tussen het zoeken en dienen van God, naar en in overeenstemming met Zijne ordinantiën, en het den rug toekeren aan de inzettingen en instellingen Gods.

Wijsheid is van Boven, dwaasheid is van beneden.

De wijze is degene, bij wien de vreze Gods wordt gevonden, die zich laat besturen door die vreze en de tucht Gods; de dwaze is hij, die zich een vijand van die vreze en een hater van die tucht betoont.

Wie de wijsheid heeft en naar de wijsheid luistert, ontvangt hier en hiernamaals wat hem in waarheid gelukkig kan maken. Wie zich tegen de wijsheid keert en als een dwaas handelt, ontgaat noch hier noch hiernamaals ellende en verderf.

Zo verenigt zich alles om het woord van de Opperste Wijsheid: "Die Mij vindt, vindt het leven en trekt een welgevallen van den Heere."

Vers 31

31. Thau. Geef haar van de vrucht harer handen, 1) en laat hare werken haar prijzen in de poorten; zij heeft het niet nodig, dat iemand den mond open doe, om haren lof te vermelden; den arbeid, dien zij in de stilte van haar huis verricht, is haar beste lof, en zal in de openlijke vergaderingen van de burgers der stad voor haar spreken en getuigen.

1) `t Minste, dat men van de buren en metgezellinnen dezer godvrezende vrouw verwachten en vergen kon, was, dat ze toelaten wilden dat hare eigene werken haar prezen; en dat zij dezen lof niet verhinderen, noch haren arbeid niet voor de wereld verdonkeren mochten. Die goed doen, dragen hunnen eigen lof met zich; Romans 13:3. Men late dan geen nijd in ons binnenste sluipen, om iets te zeggen of te doen, tot vermindering van de ere, dat op zulk enen vromen, loflijken, stichtelijken en nuttigen wandel past, en laten degenen, die een goed gerucht nalaten, daarin door ons niet bezwalkt worden. Aldus wordt het gordijn getrokken voor dezen spiegel der deugdelijke echtgenote, in welke alle gehuwde en ongehuwde dames, vrouwen en dochters zich billijk mogen spiegelen, ten einde zich naar deze beeltenis te leren vormen en versieren, opdat ze eens, na op gelijke wijze een zodanigen deugdenloop volbracht te hebben, ten dien dage bij de verschijning van den Zaligmaker, bevonden mogen worden te zijn tot prijs en ere en heerlijkheid van dezelfden onzen Heere Jezus Christus!.

Onder vrucht der handen is te verstaan het goede, wat zij gewrocht heeft, waardoor zij een blijvend genot voor zich zelf heeft bereid. De Schrift wijst ook hier op de beloning. (niet op het loon), welke zulk een deugdelijke huisvrouw ontvangt. Loon gaat naar verdienste, beloning is uit genade. Waar zij echter in alle godzaligheid en kinderlijke vreze handelt zoals hier beschreven wordt, daar zal als genadige beloning, haar ook van de vrucht der handen gegeven worden. De goede boom, welke uit hare vrucht blijkt goed te zijn, verdient en bekomt achting en ere.

SLOTWOORD OP HET BOEK DER SPREUKEN.

Wie het Boek der Spreuken legt naast de spreukenverzameling van andere volken, kan als met n oogopslag reeds opmerken, dat het onderscheid zeer groot is, al is het slechts hierin, dat de Spreuken in dit Boek der Heilige Schrifture allen een godsdienstigen grondslag hebben, wat van de spreuken of liever van de spreekwoorden der andere volken niet kan gezegd worden.

Het is dan ook ontegenzeglijk waar, dat het een volstrekt noodzakelijk en onontbeerlijk lid is in het organisme van de Boeken der H. Schrift. Wordt toch in de H. Schrift de weg aangewezen, waarop de mens kan komen tot waren vrede, tot het wandelen in het licht en het ontkomen aan de strikken des doods en der duisternis, in het Boek der Spreuken wordt juist de kennis en de wijsheid Gods toegepast op de verschillende toestanden van het leven van het volk in het algemeen en van den mens in het bijzonder.

Door den Heiligen Geest gedreven, heeft de wijze koning Israëls, van wien toch verreweg de meeste Spreuken zijn, en hebben de andere mannen Gods, van wie ons de overige zijn overgeleverd, wat de Heere God gesproken had in Zijn wet en geopenbaard in de geschiedenis van Zijn volk en de volken, in den vorm van Spreuken aan de Kerk overgeleverd en met kracht en klem tot beoefening aangedrongen, en de Heere God heeft er in den weg Zijner bijzondere Voorzienigheid voor gezorgd, dat zij met verloren zijn gegaan, wat meer zegt, dat zij onder de Geschriften des O.Verbonds zijn opgenomen.

Heeft Salomo zelf, of onder zijn leiding, van de duizende Spreuken, welke hij vervaardigd heeft, er velen in n Boek of geschrift bewaard, later, in de dagen van Hizkia, door den raad der wijzen hebben deze, op last van hun godvrezenden koning, er nog velen bijeengebracht, die evenzeer door den koning van Israël waren vervaardigd, terwijl zij er aan toevoegden de woorden van Agur en Lemuël, koningen, die eveneens met den Geest Gods waren bezield en op aandrijving des Geestes deze woorden hebben uitgesproken.

Duidelijk is het uit alle Spreuken, die in dit Boek ons zijn overgeleverd, dat ieder berust op het innig geloof aan den onfeilbaren inhoud van "Mozes en de Profeten" voor zover deze reeds bestonden, d.w.z. van al wat God, de Heere, had geopenbaard en had laten schrijven ten behoeve van Zijn volk.

Vandaar dan ook dat de heilige Schrijver telkens terugkomt op het grote verschil, op de scherpe tegenstelling tussen de wijsheid en de dwaasheid, tussen het zoeken en dienen van God, naar en in overeenstemming met Zijne ordinantiën, en het den rug toekeren aan de inzettingen en instellingen Gods.

Wijsheid is van Boven, dwaasheid is van beneden.

De wijze is degene, bij wien de vreze Gods wordt gevonden, die zich laat besturen door die vreze en de tucht Gods; de dwaze is hij, die zich een vijand van die vreze en een hater van die tucht betoont.

Wie de wijsheid heeft en naar de wijsheid luistert, ontvangt hier en hiernamaals wat hem in waarheid gelukkig kan maken. Wie zich tegen de wijsheid keert en als een dwaas handelt, ontgaat noch hier noch hiernamaals ellende en verderf.

Zo verenigt zich alles om het woord van de Opperste Wijsheid: "Die Mij vindt, vindt het leven en trekt een welgevallen van den Heere."

Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Proverbs 31". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/proverbs-31.html. 1862-80.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile