Lectionary Calendar
Friday, November 22nd, 2024
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
Attention!
For 10¢ a day you can enjoy StudyLight.org ads
free while helping to build churches and support pastors in Uganda.
Click here to learn more!

Bible Commentaries
Prediker 1

Dächsel BijbelverklaringDächsel Bijbelverklaring

Search for…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, PREDIKER 1

Ecclesiastes 1:1.

DE MENS IS MET ZIJNE AARDSE WIJSHEID NIET GELUKKIG, MAAR ENKEL IJDELHEID.

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, PREDIKER 1

Ecclesiastes 1:1.

DE MENS IS MET ZIJNE AARDSE WIJSHEID NIET GELUKKIG, MAAR ENKEL IJDELHEID.

Vers 1

1. De woorden van den prediker 1), den zoon van David, den koning te Jeruzalem.

1) Alle andere voortbrengselen van Salomo dragen zijnen gewonen naam, zo als de Spreuken, welker opschrift luidt: Spreuken van Salomo, den zoon van David, den koning van Israël; verder het Hooglied, Psalms 72:1 en Psalms 127:1, zo als het dan ook natuurlijk is, dat hij, die zich als den vervaardiger wil laten gelden genen anderen naam noemt, dan dien, onder welken hij reeds bekend is. Het raadselachtige, het zich verborgen houden, zou daar weinig te pas komen. Als nu Salomo hier Kohleth, d.i. Prediker genoemd wordt, dan wijst de vervaardiger niet onduidelijk daarop, dat, waar hij als schrijver van het Boek aangevoerd wordt, hij slechts als vertegenwoordiger der wijsheid in aanmerking komt. De naam, die eigenlijk geen persoonsnaam is, duidt daarop, dat de persoon, aan wien hij gegeven wordt, tot de poëzie en niet tot de werkelijkheid behoort..

Het Boek spreekt niet alleen van de vergankelijkheid van al het aardse, noch op abstracte wijze, zo als de schrijvers van het latere antieke heidendom, noch op concrete wijze, zo als in de Psalmen, Job en de Spreuken, zodat Gods eeuwig blijvende daden tegenover zuiver aardse, zondige en daarom nietige dingen en werken zouden moeten gesteld worden. De Prediker spreekt veeleer van de ijdelheid en vergankelijkheid ook van die dingen en daden, welke volbracht zouden mogen zijn en nog ondernomen worden met betrekking tot algemene resultaten voor het rijk Gods op aarde, of met betrekking tot het wereldbestuur; die alzo volvoerd konden zijn, of ondernomen mochten worden ook door dienaars van den levenden God, ook door hen, die Gods gebod gehoorzamen en wijs zijn in God. Ook deze dingen en werken, ook deze bemoeiingen van zulke personen, zegt de Prediker, zijn ijdel en worden door den tijd vernietigd, en het is spoedig alles weer, zoals het te voren was. Daarom-zo luiden nu de praktische regelen van den Prediker, moet men wel is waar, om Zijns zelfs wil Gods gebod houden, naar wijsheid streven en de wijsheid beoefenen in den levenskring, waarin men geplaatst is, gelijk men omgekeerd de zonde mijden en de dwaasheid ontvlieden moet, omdat men ter wille van zijn eigen persoon de verantwoording voor Gods gericht niet zal ontgaan; maar men moet niet hopen, dat men met dat al buiten den kring zijner persoonlijkheid iets zou kunnen bereiken, derhalve moet men zich niet door een te vergeefs hopen op onmogelijkheden, zo als b.v. op ene duurzame en algemene in het tegenwoordige voor ons bereikbare zegepraal der gerechtigheid, het leven moeilijk maken en de bovendien geringe mogelijkheid, om in den beperkten kring van het kortstondige eigen leven nog iets te doen, niet geringer maken, of zich die zelfs geheel benemen..

Na deze volstrekt noodzakelijke uiteenzetting der hoofdgedachten en gezichtspunten, waaruit het Boek moet beschouwd worden, kunnen wij meer tot de bijzondere delen overgaan. De Prediker zet zijn onderwerp over de nietigheid van alle menselijke betrekkingen, en elk menselijk streven in 4 redenen van ongeveer gelijke lengte uiteen. Hij ontwikkelt deze gedachten trapsgewijze en verspreidt er van alle zijden een helder licht over; terwijl hij eigenlijke zedespreuken afwisselt door langere of kortere schilderingen van toestanden, verhalen tot lering en voorbeeld, opmerkingen over doorleefde toestanden, en beschouwingen over meer of min belangrijke waarheden, waarbij hij zich nu eens van het dichterlijk proza, dan weer van den gebonden stijl bedient, maar overal ene hoge vlucht aan zijne gedachten geeft en ene verhevene taal bezigt.

2.

A. De eerste rede vormt de inleiding tot het geheel, en omvat de beide eerste hoofdstukken. Daarin verklaart de dichter vooreerst zijne hoofdgedachte over de ijdelheid van alle dingen buiten God, en spreekt daarna, als eigen levenservaring in een kort maar zeer ernstig overzicht uit, wat hij aan het einde van zijn leven over zijne verschillende bemoeiingen te zeggen heeft. De voordracht is hier het meest roerend, deels omdat deze rede al dadelijk alles zo mogelijk tracht uit te putten, deels omdat men als het ware getuige gemaakt wordt van de diepe smart des redenaars bij den terugblik op zijn ganse leven, en op al zijne bemoeiingen en teleurstellingen.

I. Ecclesiastes 1:2-Ecclesiastes 1:18. Terwijl de Prediker in het volgende aanwijzen wil, hoe alle menselijke wijsheid nietig is en onvermogend om iets in den gewonen loop der dingen te veranderen en een duurzaam geluk te verschaffen, toont hij vooreerst aan, hoe de menselijke wijsheid, welke alleen naar de kennis van de dingen dezer aarde uitgaat, ijdel is. Hij begint met de hoofdgedachte zijner eerste rede op te geven, waarin over de volslagen ijdelheid der menselijke dingen, en de onmogelijkheid, om iets blijvends tot stand te brengen gesproken wordt (Ecclesiastes 1:2-Ecclesiastes 1:3); dan toont hij aan, hoe reeds de beschouwing van het voortdurend ontstaan en vergaan van de geslachten der mensen, van den gestadigen cirkelloop in de natuur, zo als dit bij de zon, den wind en het water het geval is tot de overtuiging moet brengen, dat de menselijke kennis van de natuurlijke dingen zeer nietig is (Ecclesiastes 1:4-Ecclesiastes 1:7); daarna ontwikkelt hij de gedachte, dat deze natuurlijke dingen, die zich aan de menselijke kennis aanbieden, noch het oog, noch het oor kunnen verzadigen of bevredigen, evenmin als de gebeurtenissen in de geschiedenis der mensheid, die elkaar met rusteloze snelheid en eindeloze herhaling verdringen in waarheid nieuwe kennis aanbrengen, of ook slechts aanmoedigen kunnen, om het verledene in het geheugen te bewaren (Ecclesiastes 1:8-Ecclesiastes 1:11); maar het menselijk weten en kunnen is ook in zich zelf ijdel, want alles wat een mens zou kunnen ondernemen, of na veel inspanning bereiken, is ijdel en te vergeefs en brengt geen blijvend nut aan (Ecclesiastes 1:12-Ecclesiastes 1:15); zo is zelfs die wijsheid de mensen, welke degelijke, bepaalde kennis tracht te verkrijgen, ijdel en brengt niets duurzaams tot stand, maar bereidt, naar mate zij groter wordt, slechts te meer smart en mismoedigheid (Ecclesiastes 1:16-Ecclesiastes 1:18).

Vers 1

1. De woorden van den prediker 1), den zoon van David, den koning te Jeruzalem.

1) Alle andere voortbrengselen van Salomo dragen zijnen gewonen naam, zo als de Spreuken, welker opschrift luidt: Spreuken van Salomo, den zoon van David, den koning van Israël; verder het Hooglied, Psalms 72:1 en Psalms 127:1, zo als het dan ook natuurlijk is, dat hij, die zich als den vervaardiger wil laten gelden genen anderen naam noemt, dan dien, onder welken hij reeds bekend is. Het raadselachtige, het zich verborgen houden, zou daar weinig te pas komen. Als nu Salomo hier Kohleth, d.i. Prediker genoemd wordt, dan wijst de vervaardiger niet onduidelijk daarop, dat, waar hij als schrijver van het Boek aangevoerd wordt, hij slechts als vertegenwoordiger der wijsheid in aanmerking komt. De naam, die eigenlijk geen persoonsnaam is, duidt daarop, dat de persoon, aan wien hij gegeven wordt, tot de poëzie en niet tot de werkelijkheid behoort..

Het Boek spreekt niet alleen van de vergankelijkheid van al het aardse, noch op abstracte wijze, zo als de schrijvers van het latere antieke heidendom, noch op concrete wijze, zo als in de Psalmen, Job en de Spreuken, zodat Gods eeuwig blijvende daden tegenover zuiver aardse, zondige en daarom nietige dingen en werken zouden moeten gesteld worden. De Prediker spreekt veeleer van de ijdelheid en vergankelijkheid ook van die dingen en daden, welke volbracht zouden mogen zijn en nog ondernomen worden met betrekking tot algemene resultaten voor het rijk Gods op aarde, of met betrekking tot het wereldbestuur; die alzo volvoerd konden zijn, of ondernomen mochten worden ook door dienaars van den levenden God, ook door hen, die Gods gebod gehoorzamen en wijs zijn in God. Ook deze dingen en werken, ook deze bemoeiingen van zulke personen, zegt de Prediker, zijn ijdel en worden door den tijd vernietigd, en het is spoedig alles weer, zoals het te voren was. Daarom-zo luiden nu de praktische regelen van den Prediker, moet men wel is waar, om Zijns zelfs wil Gods gebod houden, naar wijsheid streven en de wijsheid beoefenen in den levenskring, waarin men geplaatst is, gelijk men omgekeerd de zonde mijden en de dwaasheid ontvlieden moet, omdat men ter wille van zijn eigen persoon de verantwoording voor Gods gericht niet zal ontgaan; maar men moet niet hopen, dat men met dat al buiten den kring zijner persoonlijkheid iets zou kunnen bereiken, derhalve moet men zich niet door een te vergeefs hopen op onmogelijkheden, zo als b.v. op ene duurzame en algemene in het tegenwoordige voor ons bereikbare zegepraal der gerechtigheid, het leven moeilijk maken en de bovendien geringe mogelijkheid, om in den beperkten kring van het kortstondige eigen leven nog iets te doen, niet geringer maken, of zich die zelfs geheel benemen..

Na deze volstrekt noodzakelijke uiteenzetting der hoofdgedachten en gezichtspunten, waaruit het Boek moet beschouwd worden, kunnen wij meer tot de bijzondere delen overgaan. De Prediker zet zijn onderwerp over de nietigheid van alle menselijke betrekkingen, en elk menselijk streven in 4 redenen van ongeveer gelijke lengte uiteen. Hij ontwikkelt deze gedachten trapsgewijze en verspreidt er van alle zijden een helder licht over; terwijl hij eigenlijke zedespreuken afwisselt door langere of kortere schilderingen van toestanden, verhalen tot lering en voorbeeld, opmerkingen over doorleefde toestanden, en beschouwingen over meer of min belangrijke waarheden, waarbij hij zich nu eens van het dichterlijk proza, dan weer van den gebonden stijl bedient, maar overal ene hoge vlucht aan zijne gedachten geeft en ene verhevene taal bezigt.

2.

A. De eerste rede vormt de inleiding tot het geheel, en omvat de beide eerste hoofdstukken. Daarin verklaart de dichter vooreerst zijne hoofdgedachte over de ijdelheid van alle dingen buiten God, en spreekt daarna, als eigen levenservaring in een kort maar zeer ernstig overzicht uit, wat hij aan het einde van zijn leven over zijne verschillende bemoeiingen te zeggen heeft. De voordracht is hier het meest roerend, deels omdat deze rede al dadelijk alles zo mogelijk tracht uit te putten, deels omdat men als het ware getuige gemaakt wordt van de diepe smart des redenaars bij den terugblik op zijn ganse leven, en op al zijne bemoeiingen en teleurstellingen.

I. Ecclesiastes 1:2-Ecclesiastes 1:18. Terwijl de Prediker in het volgende aanwijzen wil, hoe alle menselijke wijsheid nietig is en onvermogend om iets in den gewonen loop der dingen te veranderen en een duurzaam geluk te verschaffen, toont hij vooreerst aan, hoe de menselijke wijsheid, welke alleen naar de kennis van de dingen dezer aarde uitgaat, ijdel is. Hij begint met de hoofdgedachte zijner eerste rede op te geven, waarin over de volslagen ijdelheid der menselijke dingen, en de onmogelijkheid, om iets blijvends tot stand te brengen gesproken wordt (Ecclesiastes 1:2-Ecclesiastes 1:3); dan toont hij aan, hoe reeds de beschouwing van het voortdurend ontstaan en vergaan van de geslachten der mensen, van den gestadigen cirkelloop in de natuur, zo als dit bij de zon, den wind en het water het geval is tot de overtuiging moet brengen, dat de menselijke kennis van de natuurlijke dingen zeer nietig is (Ecclesiastes 1:4-Ecclesiastes 1:7); daarna ontwikkelt hij de gedachte, dat deze natuurlijke dingen, die zich aan de menselijke kennis aanbieden, noch het oog, noch het oor kunnen verzadigen of bevredigen, evenmin als de gebeurtenissen in de geschiedenis der mensheid, die elkaar met rusteloze snelheid en eindeloze herhaling verdringen in waarheid nieuwe kennis aanbrengen, of ook slechts aanmoedigen kunnen, om het verledene in het geheugen te bewaren (Ecclesiastes 1:8-Ecclesiastes 1:11); maar het menselijk weten en kunnen is ook in zich zelf ijdel, want alles wat een mens zou kunnen ondernemen, of na veel inspanning bereiken, is ijdel en te vergeefs en brengt geen blijvend nut aan (Ecclesiastes 1:12-Ecclesiastes 1:15); zo is zelfs die wijsheid de mensen, welke degelijke, bepaalde kennis tracht te verkrijgen, ijdel en brengt niets duurzaams tot stand, maar bereidt, naar mate zij groter wordt, slechts te meer smart en mismoedigheid (Ecclesiastes 1:16-Ecclesiastes 1:18).

Vers 2

2. IJdelheid der ijdelheden, zegt op grond van langdurige ervaring en van een rijp nadenken over de droevige toestanden van zijnen tijd, de bovengenoemde Prediker, die uit kracht van de plaats, die hij op de wereld innam en van zijn groot verstand meer dan enig ander geroepen was, dit aan de navolgende geslachten te verkondigen; ijdelheid der ijdelheden, a) het is al ijdelheid, vergankelijk en daarom zonder waarde, wat op de wereld bestaat, geschiedt en met inspanning van krachten verkregen wordt. a) Psalms 62:10; Psalms 144:4

Het voor ijdelheid gebruikte woord "hebel" betekent oorspronkelijk "adem" en komt overeen met het later dikwijls voorkomende jagen naar wind. Het duidt het zo snel mogelijk voorbijgaan aan, dat geen spoor achterlaat. Gelijk ene zeepbel, met haren schonen vorm en schitterende kleuren uiteenspat en verdwijnt, zo ontglipt den zinnelijken mens hetgeen geschied is, ondanks alle inspanning, en vergaat. Zijne wijsheid eindigt, zo als ons Boek aanwijzen zal in klachten, wanhoop en versagen, wanneer zij zich niet aan de geboden der goddelijke wijsheid onderwerpt en aan hare beloften zich vastklemt. Ook de wereld is vol klachten over de vergankelijkheid en vluchtigheid van al het aardse." Maar zij wil het niet weten, waardoor zij uit den toestand, van welken God in den beginne zei, dat het alles zeer goed was, tot deze ijdelheid gekomen is. Wij weten, dat de zonde dood en verderf in de natuur en de mensheid te weeg gebracht heeft; daarom is dan ook elke klacht, die niet met bewustzijn van eigene schuld gepaard gaat, ongepast en niets anders dan ene beschuldiging tegen God. -Het is van groot belang, dat deze toestand van al het aardse, zo als die op zo treffende wijze in liederen; "Ach, hoe nietig, ach, hoe vluchtig" (door Michel Frank) en: "Ach, wat is toch onze tijd" (door J. Gigas) geschilderd wordt, voor den mens tot volle bewustzijn komt, opdat hij de ellende niet met zijne ijdele droombeelden vergulde. Slechts op die wijze kan de ijdelheid, waaraan wij ten prooi geworden zijn, hare rechte werking doen en hare zending vervullen, die gene andere is, dan dat wij er door gedrongen worden, tot dien God de toevlucht te nemen, dien wij verlaten hebben, opdat het: "Slechts Gij, Heer, blijft voor mij hetgeen Gij zijt, op U vertrouw ik," met volle waarheid gezegd zou kunnen worden. Het hoofddoel van het buitengewone lijden, dat God den zijnen en de gehele gemeente opgelegd heeft, is dit, dat Hij hen tot volkomen bewustzijn van de nietigheid van al het aardse wil brengen. Het valt den mens echter moeilijk deze les te leren. Over het algemeen kan hij zich niet gemakkelijk in die nietigheid van het aardse schikken, hij meent spoedig, dat hem een bijzonder hard lot ten deel is gevallen, en spant al zijne krachten in, om aan dezen exceptionelen toestand een einde te maken. Kan hij dit doel niet bereiken, zo vervalt hij tot wanhoop..

IJdelheid der ijdelheden, alles is ijdelheid, behalve God lief te hebben en Hem alleen te dienen. IJdelheid is het, naar vergankelijken rijkdom te jagen, en daarop zijn vertrouwen te stellen. IJdelheid is het ook, om naar ereplaatsen te streven, en zich hoog in de maatschappij te verheffen. IJdelheid is het den vleselijken lust op te volgen en datgene te begeren, wat daarna in ons moet gestraft worden. IJdelheid is het, een lang leven te wensen en zich om een waarlijk goed leven te weinig te bekommeren. IJdelheid is het, alleen voor het tegenwoordige leven te zorgen, en het toekomende te vergeten. IJdelheid is het, datgene lief te hebben, wat zo snel voorbijgaat, en zich niet daarheen te spoeden, waar ene eeuwige vreugde gesmaakt wordt.

Vers 2

2. IJdelheid der ijdelheden, zegt op grond van langdurige ervaring en van een rijp nadenken over de droevige toestanden van zijnen tijd, de bovengenoemde Prediker, die uit kracht van de plaats, die hij op de wereld innam en van zijn groot verstand meer dan enig ander geroepen was, dit aan de navolgende geslachten te verkondigen; ijdelheid der ijdelheden, a) het is al ijdelheid, vergankelijk en daarom zonder waarde, wat op de wereld bestaat, geschiedt en met inspanning van krachten verkregen wordt. a) Psalms 62:10; Psalms 144:4

Het voor ijdelheid gebruikte woord "hebel" betekent oorspronkelijk "adem" en komt overeen met het later dikwijls voorkomende jagen naar wind. Het duidt het zo snel mogelijk voorbijgaan aan, dat geen spoor achterlaat. Gelijk ene zeepbel, met haren schonen vorm en schitterende kleuren uiteenspat en verdwijnt, zo ontglipt den zinnelijken mens hetgeen geschied is, ondanks alle inspanning, en vergaat. Zijne wijsheid eindigt, zo als ons Boek aanwijzen zal in klachten, wanhoop en versagen, wanneer zij zich niet aan de geboden der goddelijke wijsheid onderwerpt en aan hare beloften zich vastklemt. Ook de wereld is vol klachten over de vergankelijkheid en vluchtigheid van al het aardse." Maar zij wil het niet weten, waardoor zij uit den toestand, van welken God in den beginne zei, dat het alles zeer goed was, tot deze ijdelheid gekomen is. Wij weten, dat de zonde dood en verderf in de natuur en de mensheid te weeg gebracht heeft; daarom is dan ook elke klacht, die niet met bewustzijn van eigene schuld gepaard gaat, ongepast en niets anders dan ene beschuldiging tegen God. -Het is van groot belang, dat deze toestand van al het aardse, zo als die op zo treffende wijze in liederen; "Ach, hoe nietig, ach, hoe vluchtig" (door Michel Frank) en: "Ach, wat is toch onze tijd" (door J. Gigas) geschilderd wordt, voor den mens tot volle bewustzijn komt, opdat hij de ellende niet met zijne ijdele droombeelden vergulde. Slechts op die wijze kan de ijdelheid, waaraan wij ten prooi geworden zijn, hare rechte werking doen en hare zending vervullen, die gene andere is, dan dat wij er door gedrongen worden, tot dien God de toevlucht te nemen, dien wij verlaten hebben, opdat het: "Slechts Gij, Heer, blijft voor mij hetgeen Gij zijt, op U vertrouw ik," met volle waarheid gezegd zou kunnen worden. Het hoofddoel van het buitengewone lijden, dat God den zijnen en de gehele gemeente opgelegd heeft, is dit, dat Hij hen tot volkomen bewustzijn van de nietigheid van al het aardse wil brengen. Het valt den mens echter moeilijk deze les te leren. Over het algemeen kan hij zich niet gemakkelijk in die nietigheid van het aardse schikken, hij meent spoedig, dat hem een bijzonder hard lot ten deel is gevallen, en spant al zijne krachten in, om aan dezen exceptionelen toestand een einde te maken. Kan hij dit doel niet bereiken, zo vervalt hij tot wanhoop..

IJdelheid der ijdelheden, alles is ijdelheid, behalve God lief te hebben en Hem alleen te dienen. IJdelheid is het, naar vergankelijken rijkdom te jagen, en daarop zijn vertrouwen te stellen. IJdelheid is het ook, om naar ereplaatsen te streven, en zich hoog in de maatschappij te verheffen. IJdelheid is het den vleselijken lust op te volgen en datgene te begeren, wat daarna in ons moet gestraft worden. IJdelheid is het, een lang leven te wensen en zich om een waarlijk goed leven te weinig te bekommeren. IJdelheid is het, alleen voor het tegenwoordige leven te zorgen, en het toekomende te vergeten. IJdelheid is het, datgene lief te hebben, wat zo snel voorbijgaat, en zich niet daarheen te spoeden, waar ene eeuwige vreugde gesmaakt wordt.

Vers 3

3. Om nu in de eerste plaats den inhoud zijner beschouwingen en volgende ophelderingen kortelijk zamen te vatten, zegt de Prediker: Wat a) voordeel heeft de mens, die naar het ware geluk dorst en onophoudelijk er naar streeft, om het deelachtig te worden, van al zijnen arbeid, dien hij arbeidt onder de zon; kan hij ook ene blijvende, goede uitkomst verkrijgen, die hem hoop zou kunnen geven, dat een betere toestand op aarde daardoor zou geboren worden?

a) Ecclesiastes 2:22; Ecclesiastes 3:9.

Die doorgedrongen is tot de kennis van het wezen dezer wereld krijgt enen zeldzamen, tragisch-komischen indruk door de waarneming van het jagen en woelen der mensen, die elkaar den buit afhandig zoeken te maken. Het resultaat is ten slotte even nietig, als dat aan het gewemel in een mierenhoop. En dan die pralende woorden van vooruitgang, beschaving, verlichting. Een commentaar op ons vers bezitten wij in het heerlijk lied van A. Gryphius: "De heerlijkheid der aarde moet tot stof en as worden enz.," terwijl hij in Ecclesiastes 1:4, Ecclesiastes 1:5, Ecclesiastes 1:10 het uitspreekt, hoe alles zal vergaan, wat met moeite en vlijt en in het zweet des aangezichts verworven is. Wat mensen hier bezitten, kan voor den dood niet beschermen; het ontzinkt ons allen bij den dood. Is er een genot, dat niet door een innerlijk gevoel van smart vergald wordt? Waarmee pralen wij toch? Welke eer verandert niet in smaad en hoon? Laat dan varen de wereld met hare eer, alle vrees, alle ijdele hoop en gunst van mensen, en hang den Heere aan, die altijd Koning blijft en eeuwig zalig kan maken..

Vers 3

3. Om nu in de eerste plaats den inhoud zijner beschouwingen en volgende ophelderingen kortelijk zamen te vatten, zegt de Prediker: Wat a) voordeel heeft de mens, die naar het ware geluk dorst en onophoudelijk er naar streeft, om het deelachtig te worden, van al zijnen arbeid, dien hij arbeidt onder de zon; kan hij ook ene blijvende, goede uitkomst verkrijgen, die hem hoop zou kunnen geven, dat een betere toestand op aarde daardoor zou geboren worden?

a) Ecclesiastes 2:22; Ecclesiastes 3:9.

Die doorgedrongen is tot de kennis van het wezen dezer wereld krijgt enen zeldzamen, tragisch-komischen indruk door de waarneming van het jagen en woelen der mensen, die elkaar den buit afhandig zoeken te maken. Het resultaat is ten slotte even nietig, als dat aan het gewemel in een mierenhoop. En dan die pralende woorden van vooruitgang, beschaving, verlichting. Een commentaar op ons vers bezitten wij in het heerlijk lied van A. Gryphius: "De heerlijkheid der aarde moet tot stof en as worden enz.," terwijl hij in Ecclesiastes 1:4, Ecclesiastes 1:5, Ecclesiastes 1:10 het uitspreekt, hoe alles zal vergaan, wat met moeite en vlijt en in het zweet des aangezichts verworven is. Wat mensen hier bezitten, kan voor den dood niet beschermen; het ontzinkt ons allen bij den dood. Is er een genot, dat niet door een innerlijk gevoel van smart vergald wordt? Waarmee pralen wij toch? Welke eer verandert niet in smaad en hoon? Laat dan varen de wereld met hare eer, alle vrees, alle ijdele hoop en gunst van mensen, en hang den Heere aan, die altijd Koning blijft en eeuwig zalig kan maken..

Vers 4

4. Het ene geslacht van mensen gaat, en het andere geslacht komt, even als de bladeren der bomen telken jare afvallen, waarvoor andere in het volgende voorjaar weer uitspruiten a) maar de aarde, over welke volgens Genesis 3:17-Genesis 3:19 de vloek uitgesproken is, waarop men daarom geen waar geluk verwerven kan, staat in der eeuwigheid, als een tranendal, ondanks al het streven der zondige mensheid, om er een paradijs van te maken.

a) Psalms 104:5.

Vers 4

4. Het ene geslacht van mensen gaat, en het andere geslacht komt, even als de bladeren der bomen telken jare afvallen, waarvoor andere in het volgende voorjaar weer uitspruiten a) maar de aarde, over welke volgens Genesis 3:17-Genesis 3:19 de vloek uitgesproken is, waarop men daarom geen waar geluk verwerven kan, staat in der eeuwigheid, als een tranendal, ondanks al het streven der zondige mensheid, om er een paradijs van te maken.

a) Psalms 104:5.

Vers 5

5. Ook rijst de zon dagelijks op, en de zon gaatdagelijks weer onder, en zij hijgt als het ware naar hare plaats (Psalms 19:6), waar zij oprees; ook zij loopt even als de geslachten der mensen rusteloos in enen cirkel rond.

Vers 5

5. Ook rijst de zon dagelijks op, en de zon gaatdagelijks weer onder, en zij hijgt als het ware naar hare plaats (Psalms 19:6), waar zij oprees; ook zij loopt even als de geslachten der mensen rusteloos in enen cirkel rond.

Vers 6

6. Zij, 1) of hij, de wind gaat naar het zuiden, en zij, of hij, de wind gaat om naar het noorden; de wind gaat steeds omgaande, en de wind keert weer tot zijne omgangen; ook hij beschrijft in zijne voortdurende afwisseling altijd dezelfde bogen, welker waarneming vermoeiing des ogen en des geestes is.

1) Beter is het te vertalen door hij en het op den wind te laten slaan, dewijl alleen de bewoners der keerkringgewesten, waarin Palestina niet ligt, de zon in het noorden en het zuiden zien kunnen gedurende den loop van het jaar.

De Prediker wil hier verder aanduiden, niet alleen dat er niets bestendigs is, maar ook, dat het oude altijd weer nieuw wordt, dat er niets geen nieuws is onder de zon.

Ook Luther vertaalt door hij. 7. Evenzo a) al de beken gaan in de zee, nochtans wordt de zee, ondanks de ontzaglijke massa's water, die zij opneemt, niet vol, zij blijft binnen de perken, die de Heere haar gesteld heeft; naar de plaats, waar de beken en rivieren heengaan, derwaarts gaande keren zij weer, 1) om dan den cirkelloop van voren aan te hervatten; want in den vorm van damp stijgen zij uit de zee op, vormen de wolken en keren als regen en sneeuw, tot de bronnen in het inwendige der aarde weer; ook dit is een beeld van het zich steeds vernieuwende, maar ook steeds tot het verderf wederkerende mensengeslacht.

a) Job 38:8,Job 38:9,Job 38:10, Job 38:11. Psalms 104:9,Psalms 104:10.

1) Dus is en blijft ook de mens, na alle moeite, welke hij neemt, om genoegen en geluk te vinden in het schepsel, slechts ter plaatse, waar hij was en is er steeds zo verre van verwijderd als toen hij er eerst naar begon te zoeken. Zijn geest is zo rusteloos in deszelfs nastrevingen, als de zon, de winden, de rivieren, maar nooit vergenoegd, nooit voldaan; hoe meer hij van de wereld heeft, hoe meer hij er van hebben wil..

Vers 6

6. Zij, 1) of hij, de wind gaat naar het zuiden, en zij, of hij, de wind gaat om naar het noorden; de wind gaat steeds omgaande, en de wind keert weer tot zijne omgangen; ook hij beschrijft in zijne voortdurende afwisseling altijd dezelfde bogen, welker waarneming vermoeiing des ogen en des geestes is.

1) Beter is het te vertalen door hij en het op den wind te laten slaan, dewijl alleen de bewoners der keerkringgewesten, waarin Palestina niet ligt, de zon in het noorden en het zuiden zien kunnen gedurende den loop van het jaar.

De Prediker wil hier verder aanduiden, niet alleen dat er niets bestendigs is, maar ook, dat het oude altijd weer nieuw wordt, dat er niets geen nieuws is onder de zon.

Ook Luther vertaalt door hij. 7. Evenzo a) al de beken gaan in de zee, nochtans wordt de zee, ondanks de ontzaglijke massa's water, die zij opneemt, niet vol, zij blijft binnen de perken, die de Heere haar gesteld heeft; naar de plaats, waar de beken en rivieren heengaan, derwaarts gaande keren zij weer, 1) om dan den cirkelloop van voren aan te hervatten; want in den vorm van damp stijgen zij uit de zee op, vormen de wolken en keren als regen en sneeuw, tot de bronnen in het inwendige der aarde weer; ook dit is een beeld van het zich steeds vernieuwende, maar ook steeds tot het verderf wederkerende mensengeslacht.

a) Job 38:8,Job 38:9,Job 38:10, Job 38:11. Psalms 104:9,Psalms 104:10.

1) Dus is en blijft ook de mens, na alle moeite, welke hij neemt, om genoegen en geluk te vinden in het schepsel, slechts ter plaatse, waar hij was en is er steeds zo verre van verwijderd als toen hij er eerst naar begon te zoeken. Zijn geest is zo rusteloos in deszelfs nastrevingen, als de zon, de winden, de rivieren, maar nooit vergenoegd, nooit voldaan; hoe meer hij van de wereld heeft, hoe meer hij er van hebben wil..

Vers 8

8. Al deze dingen worden zo moede, 1) dat het niemand zou kunnen uitspreken 2); het oog wordt niet verzadigd met zien, het komt nooit aan een punt, waar het niets meer vinden zou, dat niet aan zulk ene voortdurende, onveranderlijk dezelfde blijvende afwisseling onderworpen zou zijn, en evenzo het oor wordt niet vervuld van horen; aldus is ook het woord eens mensen niet in staat, den gehelen, den geest afmattenden cirkelloop van de dingen dezer wereld te beschrijven (Proverbs 27:20).

1) Dit moede is op te vatten in den zin rusteloos, zonder tot rust te komen, zich voortbewegend. De zon heeft geen rust, de wind niet, het water niet. Altijd weer gaat de zon op en onder en keert de wind zich van het noorden naar het zuiden, altijd door blijft het water vloeien. Zonder einde gaat alles rusteloos, voort. En dit deelt zich ook mede aan oor en oog. Gelijk er geen rust is in de onbezielde schepselen, zo ook geen rust in de bezielde. Van de ene onrust gaat het tot de andere.

Het oog staat in verband met het verstand, met het inzien, het oor met het willen.

2) De ellende en ijdelheid is op aarde groter dan men zeggen kan, en toch moet ik hiervan in dit Boek spreken.

Vers 8

8. Al deze dingen worden zo moede, 1) dat het niemand zou kunnen uitspreken 2); het oog wordt niet verzadigd met zien, het komt nooit aan een punt, waar het niets meer vinden zou, dat niet aan zulk ene voortdurende, onveranderlijk dezelfde blijvende afwisseling onderworpen zou zijn, en evenzo het oor wordt niet vervuld van horen; aldus is ook het woord eens mensen niet in staat, den gehelen, den geest afmattenden cirkelloop van de dingen dezer wereld te beschrijven (Proverbs 27:20).

1) Dit moede is op te vatten in den zin rusteloos, zonder tot rust te komen, zich voortbewegend. De zon heeft geen rust, de wind niet, het water niet. Altijd weer gaat de zon op en onder en keert de wind zich van het noorden naar het zuiden, altijd door blijft het water vloeien. Zonder einde gaat alles rusteloos, voort. En dit deelt zich ook mede aan oor en oog. Gelijk er geen rust is in de onbezielde schepselen, zo ook geen rust in de bezielde. Van de ene onrust gaat het tot de andere.

Het oog staat in verband met het verstand, met het inzien, het oor met het willen.

2) De ellende en ijdelheid is op aarde groter dan men zeggen kan, en toch moet ik hiervan in dit Boek spreken.

Vers 9

9. Ook in de geschiedenis der mensheid openbaart zich dezelfde rusteloosheid, hetzelfde wederkeren van dezelfde dingen en toestanden; want a) hetgeen er geweest is, hetzelve zal er zijn, en hetgeen er gedaan is, hetzelve zal er gedaan worden; zodat er niets nieuws is onder de zon.

a) Ecclesiastes 3:15.

Het bovenstaande betreft niet Gods werken, want God maakt en werkt altijd iets nieuws, slechts wij mensen en Adamskinderen werken en doen altijd hetzelfde. Onze voorvaderen hebben de dingen misbruikt, gelijk wij ze misbruiken. Door denzelfden hartstocht, waardoor een Alexander beheerst werd, werd ook een Julius Cesar en worden nog keizers en koningen, gelijk ook wij beheerst..

De Schrijver wil aantonen, wat het kost de talloze aardse en menselijke illusies, waaraan de natuurlijke mens zich zo gaarne overgeeft, en waardoor hij het doel van het Goddelijk oordeel (Genesis 3:1) verijdelt, met wortel en tak uit te roeien. De ijdelheid der aardse dingen kan ons alleen dan tot God voeren, wanneer zij door ons volkomen erkend wordt. Tegenover het "er is niets nieuws onder de zon," staat als een licht schijnende in de duisternis, het: "ziet Ik heb wat nieuws op de aarde geschapen" (Jeremiah 31:22) en het: "ziet Ik schep nieuwe hemelen en ene nieuwe aarde; en de vorige, dingen zullen niet meer gedacht worden, en zullen in het hart niet opkomen." (Isaiah 65:17; Isaiah 66:22); verder: Matth 19:28. 2 Peter 3:13 en Revelation 1:1-Revelation 1:5. Al deze plaatsen hebben de stilzwijgende voorwaarde tot grondslag, dat er niets nieuws onder de zon is. Zij gaan daar enkel van uit, dat de oude aarde ene plaats der ijdelheid is, dat alle op haar zelf steunende pogingen, om haar te veranderen, geheel te vergeefs zijn, dat ene waarachtige omkering niet van onderen, maar slechts van boven uit bewerkt kan worden, en vertroosten ons in de ellende, waarin wij verkeren met de verzekering, dat de omkering inderdaad volgen zal..

Vers 9

9. Ook in de geschiedenis der mensheid openbaart zich dezelfde rusteloosheid, hetzelfde wederkeren van dezelfde dingen en toestanden; want a) hetgeen er geweest is, hetzelve zal er zijn, en hetgeen er gedaan is, hetzelve zal er gedaan worden; zodat er niets nieuws is onder de zon.

a) Ecclesiastes 3:15.

Het bovenstaande betreft niet Gods werken, want God maakt en werkt altijd iets nieuws, slechts wij mensen en Adamskinderen werken en doen altijd hetzelfde. Onze voorvaderen hebben de dingen misbruikt, gelijk wij ze misbruiken. Door denzelfden hartstocht, waardoor een Alexander beheerst werd, werd ook een Julius Cesar en worden nog keizers en koningen, gelijk ook wij beheerst..

De Schrijver wil aantonen, wat het kost de talloze aardse en menselijke illusies, waaraan de natuurlijke mens zich zo gaarne overgeeft, en waardoor hij het doel van het Goddelijk oordeel (Genesis 3:1) verijdelt, met wortel en tak uit te roeien. De ijdelheid der aardse dingen kan ons alleen dan tot God voeren, wanneer zij door ons volkomen erkend wordt. Tegenover het "er is niets nieuws onder de zon," staat als een licht schijnende in de duisternis, het: "ziet Ik heb wat nieuws op de aarde geschapen" (Jeremiah 31:22) en het: "ziet Ik schep nieuwe hemelen en ene nieuwe aarde; en de vorige, dingen zullen niet meer gedacht worden, en zullen in het hart niet opkomen." (Isaiah 65:17; Isaiah 66:22); verder: Matth 19:28. 2 Peter 3:13 en Revelation 1:1-Revelation 1:5. Al deze plaatsen hebben de stilzwijgende voorwaarde tot grondslag, dat er niets nieuws onder de zon is. Zij gaan daar enkel van uit, dat de oude aarde ene plaats der ijdelheid is, dat alle op haar zelf steunende pogingen, om haar te veranderen, geheel te vergeefs zijn, dat ene waarachtige omkering niet van onderen, maar slechts van boven uit bewerkt kan worden, en vertroosten ons in de ellende, waarin wij verkeren met de verzekering, dat de omkering inderdaad volgen zal..

Vers 10

10. Is er ooit enig ding op deze aarde, waarvan men zou kunnen zeggen: Ziet dat, het is nieuw? 1) Nooit! want het is alrede geweest in de eeuwen, die v r ons geweest zijn. 2)

1) Zo was het b.v. met het geluk ten tijde van Salomo, waarbij het verval op den achtergrond stond en het einde den noodkreet afperste: "Heere, ontferm U." en: "Ach, dat Gij den hemel scheurdet en nederdaaldet." Het blijft waarheid: "Hier is geen waar goed te vinden, wat de wereld heeft moet in een ogenblik verdwijnen.

2) Wat nieuw schijnt is er reeds geweest, maar in vergetelheid geraakt, want geslachten komen en geslachten vergaan en het een vergaat na het ander..

De nieuwe ontdekkingen en uitvindingen van deze en andere eeuwen kunnen ook niet voor nieuwigheden gehouden worden. Hoe veel hebben de ouden geweten, waarvan wij nu geen begrip altoos hebben, hoeveel kundigheden en kunsten, werktuigen en bestanddelen in velerlei wetenschappen zijn er verloren geraakt, van welke wij nog enige, maar duistere denkbeelden kunnen maken. Hoevele zijn er slechts wat meer beschaafd en verbeterd, die derhalve niet nieuw kunnen geheten worden, en al kunnen sommigen al niet goed recht nieuw heten, deze zijn er echter zo luttel in getal, dat de algemeenheid der stelling van den Prediker hierdoor niets van haar kracht verliest.

Vers 10

10. Is er ooit enig ding op deze aarde, waarvan men zou kunnen zeggen: Ziet dat, het is nieuw? 1) Nooit! want het is alrede geweest in de eeuwen, die v r ons geweest zijn. 2)

1) Zo was het b.v. met het geluk ten tijde van Salomo, waarbij het verval op den achtergrond stond en het einde den noodkreet afperste: "Heere, ontferm U." en: "Ach, dat Gij den hemel scheurdet en nederdaaldet." Het blijft waarheid: "Hier is geen waar goed te vinden, wat de wereld heeft moet in een ogenblik verdwijnen.

2) Wat nieuw schijnt is er reeds geweest, maar in vergetelheid geraakt, want geslachten komen en geslachten vergaan en het een vergaat na het ander..

De nieuwe ontdekkingen en uitvindingen van deze en andere eeuwen kunnen ook niet voor nieuwigheden gehouden worden. Hoe veel hebben de ouden geweten, waarvan wij nu geen begrip altoos hebben, hoeveel kundigheden en kunsten, werktuigen en bestanddelen in velerlei wetenschappen zijn er verloren geraakt, van welke wij nog enige, maar duistere denkbeelden kunnen maken. Hoevele zijn er slechts wat meer beschaafd en verbeterd, die derhalve niet nieuw kunnen geheten worden, en al kunnen sommigen al niet goed recht nieuw heten, deze zijn er echter zo luttel in getal, dat de algemeenheid der stelling van den Prediker hierdoor niets van haar kracht verliest.

Vers 11

11. Er is gene gedachtenis van de voorgaande dingen; enmocht men soms menen, dat het later beter worden zal, de Prediker leert ons het tegendeel; want van de navolgende dingen, die zijn zullen, van dezelve zal ook gene gedachtenis zijn bij degenen, die namaals wezen zullen.

Al blijven ook de namen en daden van enkele personen uit het verledene bij de nakomelingschap bewaard, zo maakt toch de snelle afwisseling der geslachten het ten enen male onmogelijk de gedachtenis der voorgaande geslachten in haar geheel te bewaren. Het ene geslacht voor, het andere na gaat voorbij, en men kan in waarheid zeggen: uit het oog uit het hart; de wereld vergeet ons spoedig, hetzij wij oud of jong, geëerd of niet geëerd waren. (Johannes Poppus: Ik heb mijne zaak aan God opgedragen v. 7). De roem, waarnaar wij streven, dien wij onsterflijk achten, is slechts een valse waan. Nauw is de geest geweken, en deze wond gesloten, zo vraagt niemand meer naar onze daden.

Vers 11

11. Er is gene gedachtenis van de voorgaande dingen; enmocht men soms menen, dat het later beter worden zal, de Prediker leert ons het tegendeel; want van de navolgende dingen, die zijn zullen, van dezelve zal ook gene gedachtenis zijn bij degenen, die namaals wezen zullen.

Al blijven ook de namen en daden van enkele personen uit het verledene bij de nakomelingschap bewaard, zo maakt toch de snelle afwisseling der geslachten het ten enen male onmogelijk de gedachtenis der voorgaande geslachten in haar geheel te bewaren. Het ene geslacht voor, het andere na gaat voorbij, en men kan in waarheid zeggen: uit het oog uit het hart; de wereld vergeet ons spoedig, hetzij wij oud of jong, geëerd of niet geëerd waren. (Johannes Poppus: Ik heb mijne zaak aan God opgedragen v. 7). De roem, waarnaar wij streven, dien wij onsterflijk achten, is slechts een valse waan. Nauw is de geest geweken, en deze wond gesloten, zo vraagt niemand meer naar onze daden.

Vers 12

12. Maar ook de ondernemingen van enkele zelf hoogbegaafde en hooggeplaatste personen hebben geen blijven gevolg; want ik, Prediker, was koning over Israël te Jeruzalem, 1) en juist deze hoge standplaats vergunde mij meer dan enig ander enen ruimen blik op het streven en werken der mensen, zodat ik velerlei ervaring en menschenkennis verkreeg.

1) Duidelijk wijst de Schrift den persoon van Salomo als auteur aan, ook uit hetgeen volgt. Er wordt gesproken van koning te zijn over Israël te Jeruzalem. Dit wijst dus op den tijd v r de scheiding des rijks, maar ook op een hoogstgelukkigen toestand. Jeruzalem was toen een stad bij uitnemendheid, de rijke, gelukkige hoofdstad van een rijk gezegend en welvarend volk. Hij wijst juist daarom op dit geluk, om de tegenstelling met hetgeen volgt des te scherper voor te stellen.

Vers 12

12. Maar ook de ondernemingen van enkele zelf hoogbegaafde en hooggeplaatste personen hebben geen blijven gevolg; want ik, Prediker, was koning over Israël te Jeruzalem, 1) en juist deze hoge standplaats vergunde mij meer dan enig ander enen ruimen blik op het streven en werken der mensen, zodat ik velerlei ervaring en menschenkennis verkreeg.

1) Duidelijk wijst de Schrift den persoon van Salomo als auteur aan, ook uit hetgeen volgt. Er wordt gesproken van koning te zijn over Israël te Jeruzalem. Dit wijst dus op den tijd v r de scheiding des rijks, maar ook op een hoogstgelukkigen toestand. Jeruzalem was toen een stad bij uitnemendheid, de rijke, gelukkige hoofdstad van een rijk gezegend en welvarend volk. Hij wijst juist daarom op dit geluk, om de tegenstelling met hetgeen volgt des te scherper voor te stellen.

Vers 13

13. En ik begaf mijn hart om met wijsheid te onderzoeken, en na te speuren al wat er geschiedt onder den hemel. 1) Deze moeilijke en zonder gevolg blijvende bezigheid, om naar wijsheid te zoeken, heeft God denzondigen kinderen der mensen gegeven en diep in het hart geplant, om zich daarin of, daarmee als een deel van den goddelijken vloek, die sedert den zondeval op hen rust te bekommeren 2), opdat zij ook daardoor tot kennis van hun zonde, en den toorn Gods over dezelve zouden komen en bij hen een verlangen naar verlossing zou opgewekt worden.

1) Alles wat onder de zon geschiedt, beweegt zich op het gebied, dat door den zondeval ontstaan is, en waarop de vloek der zonde met al zijne schrikkelijke gevolgen van lijden en straf rust. Overal en in alles kenmerkt de aarde zich als ene plaats der ijdelheid. Ach, hoe nietig, ach, hoe vluchtig zijn de dagen der mensen! Gelijk een stroom begint te vloeien, en in zijne vaart niet gestuit wordt, zo snelt onze tijd daarheen. Ach, hoe nietig, ach, hoe vluchtig is de vreugde der mensen! gelijk het ene uur het andere vervangt, licht en duisternis, vrede en strijd met elkaar afwisselen, zo zijn onze genietingen..

Ontegenzeglijk is hier sprake van wat geschiedt onder den hemel in de mensenwereld. De historie der mensheid wordt bedoeld, en niet wat in de dierenwereld plaats vindt, zoals sommigen menen. De dierenwereld heeft geen historie, zoals de wereld der mensen die heeft. En van dit navorsen en najagen van de historie der mensheid, zegt de Prediker, dat het een moeilijk beroep is, dewijl het de historie van een mensheid is, die tegen haar God inging, en daarom van nature onder Gods vloek en toorn ligt.

2) De wijsheid kan ook nog van andere zijde beschouwd worden, dan die, welke hier op den voorgrond gesteld is. Maar al bevat ook het hier genoemde slechts ene eenzijdige waarheid, zo is die zijde toch de gewichtigste; dit staat ten minste vast: daar de wijsheid zulk een droevig resultaat oplevert, zo kan zij niet het hoogste goed zijn, niet datgene, wat in het arme mensenhart bevrediging van zijne behoeften vindt. De aardse dingen moeten anders zijn, dan wanneer de wijsheid de ziel verkwikken en verfrissen zal..

Er bestaat echter gene reden, dat men hier en op andere plaatsen van dit Boek, waar van het niet bevredigd kunnen worden des harten door het streven naar wijsheid, sprake is, door wijsheid in den grond iets anders zou moeten verstaan dan die wijsheid, welke in de Spreuken van Salomo en in het boek Job bedoeld wordt. (Zie Proverbs 8:3 ; Job 28:12 ). De Schrijver heeft hier minder de in het hart wonende wijsheid op het oog, waardoor de begenadigde ziel God recht leert kennen en Zijn wereldbestuur leert verstaan, dan wel de ingespannen werkzaamheid van hen door goddelijke wijsheid voorgelichten en bestuurden menselijken geest, waardoor deze de toestanden van het hart en de gebeurtenissen van het menselijk leven naspeurt en dezelve, benevens de resultaten dezer werkzaamheid, naar Gods woord beoordeelt; zij bevredigen niet alleen het hart niet, maar veroorzaken het bovendien smart..

Vers 13

13. En ik begaf mijn hart om met wijsheid te onderzoeken, en na te speuren al wat er geschiedt onder den hemel. 1) Deze moeilijke en zonder gevolg blijvende bezigheid, om naar wijsheid te zoeken, heeft God denzondigen kinderen der mensen gegeven en diep in het hart geplant, om zich daarin of, daarmee als een deel van den goddelijken vloek, die sedert den zondeval op hen rust te bekommeren 2), opdat zij ook daardoor tot kennis van hun zonde, en den toorn Gods over dezelve zouden komen en bij hen een verlangen naar verlossing zou opgewekt worden.

1) Alles wat onder de zon geschiedt, beweegt zich op het gebied, dat door den zondeval ontstaan is, en waarop de vloek der zonde met al zijne schrikkelijke gevolgen van lijden en straf rust. Overal en in alles kenmerkt de aarde zich als ene plaats der ijdelheid. Ach, hoe nietig, ach, hoe vluchtig zijn de dagen der mensen! Gelijk een stroom begint te vloeien, en in zijne vaart niet gestuit wordt, zo snelt onze tijd daarheen. Ach, hoe nietig, ach, hoe vluchtig is de vreugde der mensen! gelijk het ene uur het andere vervangt, licht en duisternis, vrede en strijd met elkaar afwisselen, zo zijn onze genietingen..

Ontegenzeglijk is hier sprake van wat geschiedt onder den hemel in de mensenwereld. De historie der mensheid wordt bedoeld, en niet wat in de dierenwereld plaats vindt, zoals sommigen menen. De dierenwereld heeft geen historie, zoals de wereld der mensen die heeft. En van dit navorsen en najagen van de historie der mensheid, zegt de Prediker, dat het een moeilijk beroep is, dewijl het de historie van een mensheid is, die tegen haar God inging, en daarom van nature onder Gods vloek en toorn ligt.

2) De wijsheid kan ook nog van andere zijde beschouwd worden, dan die, welke hier op den voorgrond gesteld is. Maar al bevat ook het hier genoemde slechts ene eenzijdige waarheid, zo is die zijde toch de gewichtigste; dit staat ten minste vast: daar de wijsheid zulk een droevig resultaat oplevert, zo kan zij niet het hoogste goed zijn, niet datgene, wat in het arme mensenhart bevrediging van zijne behoeften vindt. De aardse dingen moeten anders zijn, dan wanneer de wijsheid de ziel verkwikken en verfrissen zal..

Er bestaat echter gene reden, dat men hier en op andere plaatsen van dit Boek, waar van het niet bevredigd kunnen worden des harten door het streven naar wijsheid, sprake is, door wijsheid in den grond iets anders zou moeten verstaan dan die wijsheid, welke in de Spreuken van Salomo en in het boek Job bedoeld wordt. (Zie Proverbs 8:3 ; Job 28:12 ). De Schrijver heeft hier minder de in het hart wonende wijsheid op het oog, waardoor de begenadigde ziel God recht leert kennen en Zijn wereldbestuur leert verstaan, dan wel de ingespannen werkzaamheid van hen door goddelijke wijsheid voorgelichten en bestuurden menselijken geest, waardoor deze de toestanden van het hart en de gebeurtenissen van het menselijk leven naspeurt en dezelve, benevens de resultaten dezer werkzaamheid, naar Gods woord beoordeelt; zij bevredigen niet alleen het hart niet, maar veroorzaken het bovendien smart..

Vers 14

14. Ik zag al de werken aan, die onder de zon geschieden; en ziet, het was al ijdelheid en kwelling des geestes; niets was in staat om voldoening te geven, en het hart te bevredigen, want het was, zo als er woordelijk staat, een jagen naar wind, en derhalve zonder blijvend gevolg.

Vers 14

14. Ik zag al de werken aan, die onder de zon geschieden; en ziet, het was al ijdelheid en kwelling des geestes; niets was in staat om voldoening te geven, en het hart te bevredigen, want het was, zo als er woordelijk staat, een jagen naar wind, en derhalve zonder blijvend gevolg.

Vers 15

15. Het gaat met de wereld in haar geheel, juist zo als men in het gewone leven pleegt te zeggen: Het kromme kan niet recht gemaakt worden; en hetgeen ontbreekt, kan niet geteld, niet volledig gemaakt of aangevuld worden (Ecclesiastes 7:13); de mens is nimmer met al zijne inspanning in staat, om iets aan den toestand te veranderen, dien God tot zijne heilzame kastijding verordend heeft, evenmin vermag hij de schijnbare verkeerdheden en gebreken in Gods wereldordening uit den weg te ruimen.

God alleen kan zowel in het geestelijke, als in het lichamelijke het kromme recht en effen maken.

Cicero schrijft uit zijne eigene ervaring: Ach, wat gebeurt het toch dikwijls, dat hetgeen op de beste wijze en met de grootste vlijt bedacht en uitgevoerd is, geheel verkeerd uitvalt! God handelt evenwel wijs en goed daarin, dat Hij alles, wat een mens bedenkt en zich voorneemt, wegblaast en te niet doet. Want zodra ons mensen iets enigermate gelukt, willen wij er terstond de eer van hebben. Terstond wordt de eerzucht opgewekt, en wij denken: dat heb ik gedaan, dat heeft land en volk mij te danken, en wij eigenen ons alzo de ere toe, die aan God alleen toekomt. Daarom, waar God, de Heere, en Zijn eerste gebod van kracht zal blijven, daar moet Hij ons het geringste gedeelte van onze pogingen doen gelukken; en ook in de raadsvergaderingen der koningen, even als in alle andere zaken, moet ook, nadat de besluiten reeds genomen zijn, dit woord in gedachtenis gehouden worden: zo de Heere wil; zodat heidenen en goddelozen, die menen, dat het genoeg is, wanneer zij iets besloten hebben, de ervaring moeten opdoen, dat er in den raad En ontbroken had, wien billijkerwijze ook ene stem toekwam, namelijk God.

Daarom is het best en de hoogste wijsheid, alles aan God over te laten en over te geven, zich met eigene gedachten niet te zeer te kwellen en te pijnigen, maar den wijzen man te volgen, die door de ervaring geleid ten laatste moest zegen: laat het gaan, zo als het gaat; want het wil toch gaan, zo als het gaat.

Daarom zien wij, dat dikwijls zeer verstandige regenten en wijze lieden, die de zaak met allen ernst ter harte nemen, en met veel onrust, moeite en vlijt er naar streven, om alles goed te maken, dikwijls de grootste schade aanrichten. Want het kan op aarde niet z goed toegaan, dat er toch niet veel gebreken overblijven. Daarom is het best, dat men van ganser hart op God vertrouwe, Hem het bestuur overlate, en gelovig bidde: "Uw koninkrijk kome; " verdraag intussen het onrecht, u door de goddelozen aangedaan, en draag uwe zaak den groten Rechter op. Wanneer gij nu niet alleen wijs, maar ook heilig en vroom zijt, zo bemerkt gij ook wel, dat niet alle dingen recht toegaan; maar dewijl gij toch niet al het kromme recht kunt maken, zo verricht het werk, dat u op de hand gesteld is, en doe dat het al uwe macht; het andere, dat niet goed gaan wil, beveel dat Hem aan, die wijzer en sterker is, dan gij, namelijk den Heere in den Hemel, die kerk, land en volk, huis en hof, vrouw en kind beter kan regeren dan gij..

Vers 15

15. Het gaat met de wereld in haar geheel, juist zo als men in het gewone leven pleegt te zeggen: Het kromme kan niet recht gemaakt worden; en hetgeen ontbreekt, kan niet geteld, niet volledig gemaakt of aangevuld worden (Ecclesiastes 7:13); de mens is nimmer met al zijne inspanning in staat, om iets aan den toestand te veranderen, dien God tot zijne heilzame kastijding verordend heeft, evenmin vermag hij de schijnbare verkeerdheden en gebreken in Gods wereldordening uit den weg te ruimen.

God alleen kan zowel in het geestelijke, als in het lichamelijke het kromme recht en effen maken.

Cicero schrijft uit zijne eigene ervaring: Ach, wat gebeurt het toch dikwijls, dat hetgeen op de beste wijze en met de grootste vlijt bedacht en uitgevoerd is, geheel verkeerd uitvalt! God handelt evenwel wijs en goed daarin, dat Hij alles, wat een mens bedenkt en zich voorneemt, wegblaast en te niet doet. Want zodra ons mensen iets enigermate gelukt, willen wij er terstond de eer van hebben. Terstond wordt de eerzucht opgewekt, en wij denken: dat heb ik gedaan, dat heeft land en volk mij te danken, en wij eigenen ons alzo de ere toe, die aan God alleen toekomt. Daarom, waar God, de Heere, en Zijn eerste gebod van kracht zal blijven, daar moet Hij ons het geringste gedeelte van onze pogingen doen gelukken; en ook in de raadsvergaderingen der koningen, even als in alle andere zaken, moet ook, nadat de besluiten reeds genomen zijn, dit woord in gedachtenis gehouden worden: zo de Heere wil; zodat heidenen en goddelozen, die menen, dat het genoeg is, wanneer zij iets besloten hebben, de ervaring moeten opdoen, dat er in den raad En ontbroken had, wien billijkerwijze ook ene stem toekwam, namelijk God.

Daarom is het best en de hoogste wijsheid, alles aan God over te laten en over te geven, zich met eigene gedachten niet te zeer te kwellen en te pijnigen, maar den wijzen man te volgen, die door de ervaring geleid ten laatste moest zegen: laat het gaan, zo als het gaat; want het wil toch gaan, zo als het gaat.

Daarom zien wij, dat dikwijls zeer verstandige regenten en wijze lieden, die de zaak met allen ernst ter harte nemen, en met veel onrust, moeite en vlijt er naar streven, om alles goed te maken, dikwijls de grootste schade aanrichten. Want het kan op aarde niet z goed toegaan, dat er toch niet veel gebreken overblijven. Daarom is het best, dat men van ganser hart op God vertrouwe, Hem het bestuur overlate, en gelovig bidde: "Uw koninkrijk kome; " verdraag intussen het onrecht, u door de goddelozen aangedaan, en draag uwe zaak den groten Rechter op. Wanneer gij nu niet alleen wijs, maar ook heilig en vroom zijt, zo bemerkt gij ook wel, dat niet alle dingen recht toegaan; maar dewijl gij toch niet al het kromme recht kunt maken, zo verricht het werk, dat u op de hand gesteld is, en doe dat het al uwe macht; het andere, dat niet goed gaan wil, beveel dat Hem aan, die wijzer en sterker is, dan gij, namelijk den Heere in den Hemel, die kerk, land en volk, huis en hof, vrouw en kind beter kan regeren dan gij..

Vers 16

16. Ik sprak verder met mijn hart, zeggende: Ziet, ik heb wijsheid vergroot en vermeerderd, boven allen, die voor mij te Jeruzalem 1) geweest zijn (Ecclesiastes 2:7. 1 Kings 3:12; 1 Kings 5:9; 1 Kings 10:8. 12:42); en mijn hart heeft veel wijsheid en wetenschap gezien, die tot mijn eigendom gemaakt, en er mij in verblijd.

1) Sommige handschriften lezen in Jeruzalem. Dan kun het ook gelden van de wijzen, die in Jeruzalem zijn geweest, aleer Salomo de wijsheid beoefende. Anders is het een meer dichterlijke uitdrukking, dewijl alleen David over Israël v r hem had geregeerd te Jeruzalem.

Wij voor ons laten het liever op de wijzen slaan, dewijl hier sprake is van de wijsheid.

Vers 16

16. Ik sprak verder met mijn hart, zeggende: Ziet, ik heb wijsheid vergroot en vermeerderd, boven allen, die voor mij te Jeruzalem 1) geweest zijn (Ecclesiastes 2:7. 1 Kings 3:12; 1 Kings 5:9; 1 Kings 10:8. 12:42); en mijn hart heeft veel wijsheid en wetenschap gezien, die tot mijn eigendom gemaakt, en er mij in verblijd.

1) Sommige handschriften lezen in Jeruzalem. Dan kun het ook gelden van de wijzen, die in Jeruzalem zijn geweest, aleer Salomo de wijsheid beoefende. Anders is het een meer dichterlijke uitdrukking, dewijl alleen David over Israël v r hem had geregeerd te Jeruzalem.

Wij voor ons laten het liever op de wijzen slaan, dewijl hier sprake is van de wijsheid.

Vers 17

17. En ik begaf mijn hart om het grote, inderdaad tussen wijsheid en wetenschap te weten, 1) en onzinnigheden en dwaasheid, opdat ik haren aard en scherpe tegenstelling zou leren kennen; maar ik ben gewaar geworden, dat ook dit streven ene kwelling des geestes is, en niets blijvends uitwerkt.

1) Weten is hier op te vatten in den zin van, in te dringen tot het diepste wezen er van. Het was er hem om te doen geweest, om het grote onderscheid te weten tussen wijsheid en wetenschap aan de ene zijne er onzinnigheid en dwaasheid aan de andere zijde, daar ook daarbij had hij geen rust kunnen vinden. Hij was voor vele raadselen blijven staan, die hij niet had kunnen oplossen.

Vers 17

17. En ik begaf mijn hart om het grote, inderdaad tussen wijsheid en wetenschap te weten, 1) en onzinnigheden en dwaasheid, opdat ik haren aard en scherpe tegenstelling zou leren kennen; maar ik ben gewaar geworden, dat ook dit streven ene kwelling des geestes is, en niets blijvends uitwerkt.

1) Weten is hier op te vatten in den zin van, in te dringen tot het diepste wezen er van. Het was er hem om te doen geweest, om het grote onderscheid te weten tussen wijsheid en wetenschap aan de ene zijne er onzinnigheid en dwaasheid aan de andere zijde, daar ook daarbij had hij geen rust kunnen vinden. Hij was voor vele raadselen blijven staan, die hij niet had kunnen oplossen.

Vers 18

18. Want in veel wijsheid is veel verdriets, omdat men de geestelijke armoede der wereld slechts te beter inziet en erkent, menige illusie laat varen en het vertrouwen op de innerlijke waarde van vele mensen verliest; en die wetenschap vermeerdert, vermeerdert smart; kortom, ik zag, dat ook langs dezen weg geen waar geluk, geen blijvend gewin voor de ziel te verkrijgen was. Die met vollen ernst wijsheid zocht en werkelijk wijs is, heeft smarten, waarvan anderen nooit iets ondervinden. In zulke uren der smart staat men bloot voor de verzoeking om de dwazen wegens hun schijnbaar geluk, hun onkunde en zorgeloosheid te benijden..

Het voorwerp der wijsheid, de aardse dingen, is nietig, en deze nietigheid komt des te sterker uit, naar mate die dingen dieper nagespeurd worden. De wijsheid vernietigt de droombeelden. Het bezit der wijsheid kan alzo slechts kommer en smart bereiden. Hoe wijzer, des te ongelukkiger. Indien de wereld niets is, dan kan ook de wereldwijsheid (de wijsbegeerte) niets waard zijn..

Alle menselijke wijsheid werkt en heeft zorg en verdriet tot loon; hoe verder het vernuft doordringt des te groter is het doolhof, waarin het zich verliest. Het gaat met het vernuft, zo als het de ogen met een vergrootglas gaat, waarbij de tederste huid walgelijk, de smakelijkste spijze tot een hoop wormen, en het fijnste kunstwerk, broddelwerk wordt. Wij zien de onmogelijkheid in, om al het kromme in de menselijke zamenleving weg te nemen, in welke het aantal gebreken geheel de overhand heeft.

Mensen, die veel verstand hebben en verder zien dan anderen; mensen van veel ervaring kunnen dikwijls niet nalaten gramstorig te worden, en in zich zelven te denken: Ach, hoe ellendig en schandelijk gaat het toch dikwijls toe in de wereld! Van waar komt het echter, dat dezulken in hun ongeduld zo toornig worden? Omdat, waar veel verstand en wijsheid is, daar is ook veel mismoedigheid. Want zulke mensen zien en denken veel na, en vinden alzo in de wereld allerlei gebreken, boosheid en ongerechtigheid, waarvoor andere mensen geen oog hebben, en dit doet pijn. Anderen, die niet zover zien en denken gaat het niet ter harte; daarom doet het hun ook geen pijn, en smart het hun niet zeer. -Daarom wie een Christen zijn wil, die lere lijden, aan God het bestuur overlaten, en in waarheid bidden: "Uw wil geschiede; " anders zal hij zich te vergeefs kwellen, zich het leven zuur maken, en er zijn tijd en alles bij verliezen..

Men moet vele moeiten aanwenden, om dezelve te verkrijgen en veel zorg besteden, om ze te behouden en hoe meer wij weten, hoe meer wij zien, dat er nog aan onze kennis ontbreekt en gevoegelijk zien wij, dat ons werk nooit volbracht is, en hoe meer wij onze vorige misslagen en verkeerde redeneringen bespeuren, hoe meer smart en droefenis ons dit veroorzaakt..

Vers 18

18. Want in veel wijsheid is veel verdriets, omdat men de geestelijke armoede der wereld slechts te beter inziet en erkent, menige illusie laat varen en het vertrouwen op de innerlijke waarde van vele mensen verliest; en die wetenschap vermeerdert, vermeerdert smart; kortom, ik zag, dat ook langs dezen weg geen waar geluk, geen blijvend gewin voor de ziel te verkrijgen was. Die met vollen ernst wijsheid zocht en werkelijk wijs is, heeft smarten, waarvan anderen nooit iets ondervinden. In zulke uren der smart staat men bloot voor de verzoeking om de dwazen wegens hun schijnbaar geluk, hun onkunde en zorgeloosheid te benijden..

Het voorwerp der wijsheid, de aardse dingen, is nietig, en deze nietigheid komt des te sterker uit, naar mate die dingen dieper nagespeurd worden. De wijsheid vernietigt de droombeelden. Het bezit der wijsheid kan alzo slechts kommer en smart bereiden. Hoe wijzer, des te ongelukkiger. Indien de wereld niets is, dan kan ook de wereldwijsheid (de wijsbegeerte) niets waard zijn..

Alle menselijke wijsheid werkt en heeft zorg en verdriet tot loon; hoe verder het vernuft doordringt des te groter is het doolhof, waarin het zich verliest. Het gaat met het vernuft, zo als het de ogen met een vergrootglas gaat, waarbij de tederste huid walgelijk, de smakelijkste spijze tot een hoop wormen, en het fijnste kunstwerk, broddelwerk wordt. Wij zien de onmogelijkheid in, om al het kromme in de menselijke zamenleving weg te nemen, in welke het aantal gebreken geheel de overhand heeft.

Mensen, die veel verstand hebben en verder zien dan anderen; mensen van veel ervaring kunnen dikwijls niet nalaten gramstorig te worden, en in zich zelven te denken: Ach, hoe ellendig en schandelijk gaat het toch dikwijls toe in de wereld! Van waar komt het echter, dat dezulken in hun ongeduld zo toornig worden? Omdat, waar veel verstand en wijsheid is, daar is ook veel mismoedigheid. Want zulke mensen zien en denken veel na, en vinden alzo in de wereld allerlei gebreken, boosheid en ongerechtigheid, waarvoor andere mensen geen oog hebben, en dit doet pijn. Anderen, die niet zover zien en denken gaat het niet ter harte; daarom doet het hun ook geen pijn, en smart het hun niet zeer. -Daarom wie een Christen zijn wil, die lere lijden, aan God het bestuur overlaten, en in waarheid bidden: "Uw wil geschiede; " anders zal hij zich te vergeefs kwellen, zich het leven zuur maken, en er zijn tijd en alles bij verliezen..

Men moet vele moeiten aanwenden, om dezelve te verkrijgen en veel zorg besteden, om ze te behouden en hoe meer wij weten, hoe meer wij zien, dat er nog aan onze kennis ontbreekt en gevoegelijk zien wij, dat ons werk nooit volbracht is, en hoe meer wij onze vorige misslagen en verkeerde redeneringen bespeuren, hoe meer smart en droefenis ons dit veroorzaakt..

Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Ecclesiastes 1". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/ecclesiastes-1.html. 1862-80.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile