Lectionary Calendar
Wednesday, May 22nd, 2024
the Week of Proper 2 / Ordinary 7
Attention!
Tired of seeing ads while studying? Now you can enjoy an "Ads Free" version of the site for as little as 10¢ a day and support a great cause!
Click here to learn more!

Bible Commentaries
Spreuken 21

Bijbelverkaring van Matthew HenryHenry's compleet

Search for…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, SPREUKEN 21

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, SPREUKEN 21

Vers 1

Spreuken 21:1

Zelfs het hart van de mensen is in Gods hand, en niet alleen hun treden, zoals hij gezegd heeft in Hoofdst. 20:24. God kan der mensen zin veranderen, kan door een krachtige, onmerkbare werking op hun gemoed hen afwenden van hetgeen, waarop zij het meest hun zinnen gezet schenen te hebben, en hen neigen tot hetgeen, waarvan zij het meest afkerig schenen te zijn, zoals de landman door kanaal en waterloop, het water naar welgevallen over zijn land leidt, hetgeen de aard van het water niet verandert, noch er geweld op uitoefent, evenmin als Gods voorzienigheid op de vrije wil des mensen, die hem ingeschapen is, geweld oefent, maar er de loop van leidt om Zijn eigen doeleinden te dienen.

Zelfs het hart van de koningen is dit, niettegenstaande hun macht en kroonrecht, evenzeer als het hart van geheel gewone particulieren. Het hart van koningen is voor ons ondoorgrondelijk, en nog veel minder kunnen wij hun hart besturen of leiden. Gelijk zij hun "arcana imperii" hun staatsgeheimen, hebben, zo hebben zij ook de rechten en voorrechten van hun kroon, maar de grote God heeft hen niet alleen onder Zijn oog, maar in Zijn hand. Koningen zijn wat Hij hen doet zijn. Zij, die de meest onbeperkte macht hebben, zijn onder Gods regering en aan Zijn bestuur onderworpen Revelation 17:17, Ezra 7:27.

Vers 1

Spreuken 21:1

Zelfs het hart van de mensen is in Gods hand, en niet alleen hun treden, zoals hij gezegd heeft in Hoofdst. 20:24. God kan der mensen zin veranderen, kan door een krachtige, onmerkbare werking op hun gemoed hen afwenden van hetgeen, waarop zij het meest hun zinnen gezet schenen te hebben, en hen neigen tot hetgeen, waarvan zij het meest afkerig schenen te zijn, zoals de landman door kanaal en waterloop, het water naar welgevallen over zijn land leidt, hetgeen de aard van het water niet verandert, noch er geweld op uitoefent, evenmin als Gods voorzienigheid op de vrije wil des mensen, die hem ingeschapen is, geweld oefent, maar er de loop van leidt om Zijn eigen doeleinden te dienen.

Zelfs het hart van de koningen is dit, niettegenstaande hun macht en kroonrecht, evenzeer als het hart van geheel gewone particulieren. Het hart van koningen is voor ons ondoorgrondelijk, en nog veel minder kunnen wij hun hart besturen of leiden. Gelijk zij hun "arcana imperii" hun staatsgeheimen, hebben, zo hebben zij ook de rechten en voorrechten van hun kroon, maar de grote God heeft hen niet alleen onder Zijn oog, maar in Zijn hand. Koningen zijn wat Hij hen doet zijn. Zij, die de meest onbeperkte macht hebben, zijn onder Gods regering en aan Zijn bestuur onderworpen Revelation 17:17, Ezra 7:27.

Vers 2

Spreuken 21:2

Wij zijn allen geneigd om partijdig te zijn in ons oordeel onszelf en over onze daden, een te gunstige mening te hebben van ons eigen karakter, alsof daar niets aan haperde. Alle weg des mensen, zelfs zijn bijweg, is recht in zijn ogen, het trotse hart is zeer vernuftig om aan een lelijke zaak een schoon aanzien te geven, en datgene recht voor zich te doen schijnen, dat alles behalve recht is, teneinde aldus het geweten tot zwijgen te brengen.

Wij zijn er zeker van dat Gods oordeel ons aangaande naar waarheid is. Hoe ook ons oordeel moge wezen over onszelf, de Heere weegt de harten. God ziet op het hart, en daarnaar beoordeelt Hij de mensen, Hij beoordeelt hun daden naar hun beginselen en bedoelingen, en Zijn oordeel daarover is even nauwkeurig als het onze over hetgeen wij het meest wegen, ja meer nauwkeurig, Hij weegt het in een onfeilbaar zuivere weegschaal, Hoofdst. 16:2.

Vers 2

Spreuken 21:2

Wij zijn allen geneigd om partijdig te zijn in ons oordeel onszelf en over onze daden, een te gunstige mening te hebben van ons eigen karakter, alsof daar niets aan haperde. Alle weg des mensen, zelfs zijn bijweg, is recht in zijn ogen, het trotse hart is zeer vernuftig om aan een lelijke zaak een schoon aanzien te geven, en datgene recht voor zich te doen schijnen, dat alles behalve recht is, teneinde aldus het geweten tot zwijgen te brengen.

Wij zijn er zeker van dat Gods oordeel ons aangaande naar waarheid is. Hoe ook ons oordeel moge wezen over onszelf, de Heere weegt de harten. God ziet op het hart, en daarnaar beoordeelt Hij de mensen, Hij beoordeelt hun daden naar hun beginselen en bedoelingen, en Zijn oordeel daarover is even nauwkeurig als het onze over hetgeen wij het meest wegen, ja meer nauwkeurig, Hij weegt het in een onfeilbaar zuivere weegschaal, Hoofdst. 16:2.

Verzen 3-8

Spreuken 21:3

1. Hier wordt te kennen gegeven, dat velen zich misleiden met de waan, dat hun offeren van offeranden hen vrijstelt van het doen van gerechtigheid, hun ontheffing zal bezorgen van de schuld hunner ongerechtigheid, en dit maakt, dat hun weg recht schijnt in hun ogen, Proverbs 21:2. Wij hebben gevast, Isaiah 53:3, dankofferen zijn bij mij, Proverbs 7:14.

2. Het is duidelijk uitgesproken, dat een goed leven te leiden, recht te doen, weldadigheid lief te hebben, Gode meer welbehaaglijk is dan de prachtigste en kostbaarste offers. De offers waren door God ingesteld, en waren toenmaals welbehaaglijk aan God, als zij geofferd werden in geloof en met berouw over de zonde, maar anders niet, Isaiah 1:11 en vervolgens. Maar aan zedelijke plichten werd de voorkeur gegeven boven hen, 1 Samuel 15:22, hetgeen te kennen geeft dat er in henzelf geen voortreffelijkheid was, en dat de verplichting om ze te brengen niet altijddurend was, Micah 6:6. Veel van de Godsdienst is gelegen in het doen van recht en gerechtigheid uit een beginsel van plicht jegens God, minachting van de wereld en liefde tot onze naaste en dit is Gode meer welbehaaglijk dan alle brandoffers en slachtoffers, Mark 12:33.

Verzen 3-8

Spreuken 21:3

1. Hier wordt te kennen gegeven, dat velen zich misleiden met de waan, dat hun offeren van offeranden hen vrijstelt van het doen van gerechtigheid, hun ontheffing zal bezorgen van de schuld hunner ongerechtigheid, en dit maakt, dat hun weg recht schijnt in hun ogen, Proverbs 21:2. Wij hebben gevast, Isaiah 53:3, dankofferen zijn bij mij, Proverbs 7:14.

2. Het is duidelijk uitgesproken, dat een goed leven te leiden, recht te doen, weldadigheid lief te hebben, Gode meer welbehaaglijk is dan de prachtigste en kostbaarste offers. De offers waren door God ingesteld, en waren toenmaals welbehaaglijk aan God, als zij geofferd werden in geloof en met berouw over de zonde, maar anders niet, Isaiah 1:11 en vervolgens. Maar aan zedelijke plichten werd de voorkeur gegeven boven hen, 1 Samuel 15:22, hetgeen te kennen geeft dat er in henzelf geen voortreffelijkheid was, en dat de verplichting om ze te brengen niet altijddurend was, Micah 6:6. Veel van de Godsdienst is gelegen in het doen van recht en gerechtigheid uit een beginsel van plicht jegens God, minachting van de wereld en liefde tot onze naaste en dit is Gode meer welbehaaglijk dan alle brandoffers en slachtoffers, Mark 12:33.

Vers 4

Spreuken 21:4

Dit kan genomen worden als ons aantonende:

1. De kenmerken van een goddeloze. Hij, die hoog van ogen en trots van hart is, die zich onbeschaamd en minachtend gedraagt tegenover God en de mens, die altijd aan het komplotteren is, het een of ander kwaad bedenkende en beramende, is in waarheid een goddeloos man. Het licht van de goddelozen is zonde. Zonde is de trots, de eerzucht, de roem en blijdschap, en het werk van de goddelozen.

2. De ellende van een goddeloze. Zijn hooggespannen verwachtingen, zijn grootse plannen, zijn keurig uitgewerkte berekeningen zijn hem zonde, hij laadt er schuld mee op zich, en aldus bereidt hij zich moeite en verdriet. Zelfs het werk van goddeloze mensen is, zowel als hun vermaak, niets anders dan zonde. Aldus bisschop Patrick. Zij doen alles om hun lusten te dienen, en slaan geen acht op de eer van God, en daarom is hun ploegen zonde, en geen wonder, als zelfs hun offer dit is, Hoofdst. 15:8.

Vers 4

Spreuken 21:4

Dit kan genomen worden als ons aantonende:

1. De kenmerken van een goddeloze. Hij, die hoog van ogen en trots van hart is, die zich onbeschaamd en minachtend gedraagt tegenover God en de mens, die altijd aan het komplotteren is, het een of ander kwaad bedenkende en beramende, is in waarheid een goddeloos man. Het licht van de goddelozen is zonde. Zonde is de trots, de eerzucht, de roem en blijdschap, en het werk van de goddelozen.

2. De ellende van een goddeloze. Zijn hooggespannen verwachtingen, zijn grootse plannen, zijn keurig uitgewerkte berekeningen zijn hem zonde, hij laadt er schuld mee op zich, en aldus bereidt hij zich moeite en verdriet. Zelfs het werk van goddeloze mensen is, zowel als hun vermaak, niets anders dan zonde. Aldus bisschop Patrick. Zij doen alles om hun lusten te dienen, en slaan geen acht op de eer van God, en daarom is hun ploegen zonde, en geen wonder, als zelfs hun offer dit is, Hoofdst. 15:8.

Vers 5

Spreuken 21:5

Hier is:

1. Het middel om rijk te worden, als wij in welstand en gerieflijk willen leven in de wereld, dan moeten wij vlijtig zijn in onze zaken, en niet terugdeinzen voor de arbeid en de moeite ervan, maar er ons nauwgezet op toeleggen van alle voordelen en gelegenheden gebruik maken, en wat wij doen, doen met al onze macht. Toch moeten wij er niet haastig in zijn, onszelf en anderen er niet in voortjagen maar gestadig aan werken, waardoor naar wij zeggen veel op een dag afgedaan kan worden. En met vlijt moet overleg gepaard gaan, de gedachten des vlijtigen zijn even nodig als de hand des vlijtigen. Beraming is zo goed als werk. Ziet gij een mens aldus wijs en naarstig? Hij zal genoeg hebben om van te leven.

2. Het middel om arm te worden. Zij, die haastig zijn, roekeloos en onnadenkend zijn ten opzichte van hun zaken, de tijd niet willen nemen om na te denken en te overleggen, gretig naar winst verlangen, hetzij die door recht of onrecht verkregen wordt, zich haasten om rijk te worden door onrechtmatige praktijken of onverstandige plannen, zijn goed op weg naar armoede. Hun gedachten en overleggingen door welke zij hopen zich te verheffen, zullen hen in het verderf storten.

Vers 5

Spreuken 21:5

Hier is:

1. Het middel om rijk te worden, als wij in welstand en gerieflijk willen leven in de wereld, dan moeten wij vlijtig zijn in onze zaken, en niet terugdeinzen voor de arbeid en de moeite ervan, maar er ons nauwgezet op toeleggen van alle voordelen en gelegenheden gebruik maken, en wat wij doen, doen met al onze macht. Toch moeten wij er niet haastig in zijn, onszelf en anderen er niet in voortjagen maar gestadig aan werken, waardoor naar wij zeggen veel op een dag afgedaan kan worden. En met vlijt moet overleg gepaard gaan, de gedachten des vlijtigen zijn even nodig als de hand des vlijtigen. Beraming is zo goed als werk. Ziet gij een mens aldus wijs en naarstig? Hij zal genoeg hebben om van te leven.

2. Het middel om arm te worden. Zij, die haastig zijn, roekeloos en onnadenkend zijn ten opzichte van hun zaken, de tijd niet willen nemen om na te denken en te overleggen, gretig naar winst verlangen, hetzij die door recht of onrecht verkregen wordt, zich haasten om rijk te worden door onrechtmatige praktijken of onverstandige plannen, zijn goed op weg naar armoede. Hun gedachten en overleggingen door welke zij hopen zich te verheffen, zullen hen in het verderf storten.

Vers 6

Spreuken 21:6

Dit toont de dwaasheid aan van hen, die hopen zich te verrijken door oneerlijke handelingen, door hen met wie zij te doen hebben te verdrukken en te bedriegen, door een vals getuigenis af te leggen, door bedrieglijke contracten, van hen die niet nauwgezet van geweten zijn bij hun verklaringen, als erdoor leugen winst te behalen is. Door zulke middelen kunnen dezen misschien schatten bijeenbrengen of hetgeen zij voor schatten houden, maar

1. Zij zullen de voldoening niet erlangen, die zij verwachten. het is een voortgedreven ijdelheid, - het zal hun teleurstelling en kwelling des geestes baren. Zij zullen er het genot niet van hebben, zij kunnen er niet op vertrouwen, en zo zijn zij in voortdurende onrust, het zal door hun eigen geweten en door de afkeuring van de mensen voortgedreven worden, laat hen verwachten altijd gejaagd te zijn.

2. Zij zullen de verwoesting ontmoeten, die zij niet verwachten. Terwijl zij door zulke onwettige middelen rijkdom zoeken te verkrijgen, zoeken zij in werkelijkheid de dood, zij stellen zich bloot aan de afgunst en de kwaadwilligheid van de mensen door de schatten, die zij verkrijgen, en aan de toorn en de vloek van God door de valse tong, waarmee zij ze verkregen hebben, die Hij op henzelf zal doen aanstoten, om hen neer te slingeren in de hel.

Vers 6

Spreuken 21:6

Dit toont de dwaasheid aan van hen, die hopen zich te verrijken door oneerlijke handelingen, door hen met wie zij te doen hebben te verdrukken en te bedriegen, door een vals getuigenis af te leggen, door bedrieglijke contracten, van hen die niet nauwgezet van geweten zijn bij hun verklaringen, als erdoor leugen winst te behalen is. Door zulke middelen kunnen dezen misschien schatten bijeenbrengen of hetgeen zij voor schatten houden, maar

1. Zij zullen de voldoening niet erlangen, die zij verwachten. het is een voortgedreven ijdelheid, - het zal hun teleurstelling en kwelling des geestes baren. Zij zullen er het genot niet van hebben, zij kunnen er niet op vertrouwen, en zo zijn zij in voortdurende onrust, het zal door hun eigen geweten en door de afkeuring van de mensen voortgedreven worden, laat hen verwachten altijd gejaagd te zijn.

2. Zij zullen de verwoesting ontmoeten, die zij niet verwachten. Terwijl zij door zulke onwettige middelen rijkdom zoeken te verkrijgen, zoeken zij in werkelijkheid de dood, zij stellen zich bloot aan de afgunst en de kwaadwilligheid van de mensen door de schatten, die zij verkrijgen, en aan de toorn en de vloek van God door de valse tong, waarmee zij ze verkregen hebben, die Hij op henzelf zal doen aanstoten, om hen neer te slingeren in de hel.

Vers 7

Spreuken 21:7

De roverij van de goddelozen zal hen verderven. omdat zij weigeren recht te doen.

1. Zie hier de aard van de ongerechtigheid, geld te verkrijgen door een valse tong, Proverbs 21:6, door te liegen, is niet beter dan roverij. Bedriegen is stelen, gij kunt evengoed iemands zakken rollen als hem door een leugen te bedriegen bij het sluiten van een koop, waartegen hij zich niet kon beschutten dan door u niet te geloven, en het zal de roverij niet verontschuldigen te zeggen, dat het aan hem stond u te geloven of niet te geloven.

2. De oorzaak van de ongerechtigheid. De mensen weigeren recht te doen, zij willen niet aan iedereen geven wat hem toekomt, maar houden het terug, en nalaten om recht te doen baant de weg voor het doen van onrecht, ten laatste gaan zij zelfs over tot roverij. Zij, die weigeren recht te doen, zullen verkiezen onrecht te doen.

3. De uitwerking, het gevolg van onrecht, het onrecht zal op het hoofd des zondaars zelf wederkeren. De roverij van de goddelozen zal hen verschrikken, zo lezen het sommigen, hun geweten zal ontzet en verschrikt zijn, zal hen snijden, zal hen in stukken zagen zo lezen het anderen, zij zal hen verwoesten, hier en voor eeuwig, en daarom heeft hij gezegd, Proverbs 21:6, zij zoeken de dood.

Vers 7

Spreuken 21:7

De roverij van de goddelozen zal hen verderven. omdat zij weigeren recht te doen.

1. Zie hier de aard van de ongerechtigheid, geld te verkrijgen door een valse tong, Proverbs 21:6, door te liegen, is niet beter dan roverij. Bedriegen is stelen, gij kunt evengoed iemands zakken rollen als hem door een leugen te bedriegen bij het sluiten van een koop, waartegen hij zich niet kon beschutten dan door u niet te geloven, en het zal de roverij niet verontschuldigen te zeggen, dat het aan hem stond u te geloven of niet te geloven.

2. De oorzaak van de ongerechtigheid. De mensen weigeren recht te doen, zij willen niet aan iedereen geven wat hem toekomt, maar houden het terug, en nalaten om recht te doen baant de weg voor het doen van onrecht, ten laatste gaan zij zelfs over tot roverij. Zij, die weigeren recht te doen, zullen verkiezen onrecht te doen.

3. De uitwerking, het gevolg van onrecht, het onrecht zal op het hoofd des zondaars zelf wederkeren. De roverij van de goddelozen zal hen verschrikken, zo lezen het sommigen, hun geweten zal ontzet en verschrikt zijn, zal hen snijden, zal hen in stukken zagen zo lezen het anderen, zij zal hen verwoesten, hier en voor eeuwig, en daarom heeft hij gezegd, Proverbs 21:6, zij zoeken de dood.

Vers 8

Spreuken 21:8

Dit toont aan dat der mensen weg is zoals zijzelf zijn.

1. Boze mensen hebben boze wegen. Als de mens verkeerd is, is ook zijn weg vreemd, en dit is de weg van de meeste mensen, zodanig is de verdorvenheid van het gehele mensdom. Zij zijn allen afgeweken, Psalms 14:2, Psalms 14:3, alle vlees heeft zijn weg verdorven. Maar de verkeerde mens, de man van bedrog, die in alles wat hij doet met list en slinkse streken te werk gaat, zijn weg is vreemd, in strijd met alle regelen van eer en eerlijkheid, hij is vreemd, want gij weet niet waar hem te vinden, of wanneer gij hem hebt, hij is vreemd, want hij is vervreemd van alle goed, en vervreemdt de mensen van God en Zijn gunst, hij is hetgeen Hij van verre ziet, en dat doen ook alle eerlijke lieden.

2. Mensen, die zuiver zijn, tonen zich als zodanig in hun werken, want die zijn recht, rechtvaardig en regelmatig, welbehaaglijk aan God en goedgekeurd door de mensen. De weg van het mensdom in zijn afval is verkeerd en vreemd, maar de zuiveren, zij, die door God genade uit die staat verlost zijn, van welke hier en daar een gevonden wordt, hun werk is recht, zoals dat van Noach in de oude wereld, Genesis 7:1.

Vers 8

Spreuken 21:8

Dit toont aan dat der mensen weg is zoals zijzelf zijn.

1. Boze mensen hebben boze wegen. Als de mens verkeerd is, is ook zijn weg vreemd, en dit is de weg van de meeste mensen, zodanig is de verdorvenheid van het gehele mensdom. Zij zijn allen afgeweken, Psalms 14:2, Psalms 14:3, alle vlees heeft zijn weg verdorven. Maar de verkeerde mens, de man van bedrog, die in alles wat hij doet met list en slinkse streken te werk gaat, zijn weg is vreemd, in strijd met alle regelen van eer en eerlijkheid, hij is vreemd, want gij weet niet waar hem te vinden, of wanneer gij hem hebt, hij is vreemd, want hij is vervreemd van alle goed, en vervreemdt de mensen van God en Zijn gunst, hij is hetgeen Hij van verre ziet, en dat doen ook alle eerlijke lieden.

2. Mensen, die zuiver zijn, tonen zich als zodanig in hun werken, want die zijn recht, rechtvaardig en regelmatig, welbehaaglijk aan God en goedgekeurd door de mensen. De weg van het mensdom in zijn afval is verkeerd en vreemd, maar de zuiveren, zij, die door God genade uit die staat verlost zijn, van welke hier en daar een gevonden wordt, hun werk is recht, zoals dat van Noach in de oude wereld, Genesis 7:1.

Vers 9

Spreuken 21:9

1. Zie hier welk een grote beproeving het is voor een man, om een kijfachtige vrouw tot huisvrouw te hebben, die bij iedere gelegenheid, en soms zonder een gelegenheid of aanleiding, in drift en woede ontsteekt en hem, of degenen die om haar heen zijn, bekijft, zij is gemelijk en bitter, vergrimd op haar kinderen en dienstboden, en kwellend voor haar man. Als iemand een ruim, prachtig ingericht huis heeft, geschikt voor gezellig verkeer, dan zal dit het genot ervan voor hem verbitteren, het zal hem en zijn huis ongezellig maken, ongeschikt voor de omgang met vrienden. Het maakt dat een man zich schaamt over zijn keus en zijn bestier, en stoort het gezelschap.

2. Wat menig man genoodzaakt is te doen onder zo'n beproeving. Hij kan zijn gezag niet ophouden, hij vindt het nutteloos om de onredelijke hartstocht tegen te spreken, want die is onhandelbaar en woedt slechts te meer. Zijn wijsheid en genade laten hem niet toe om schelden voor schelden te vergelden, noch zijn huwelijksliefde om strengheid te gebruiken, en daarom acht hij, dat het beste voor hem is om zich terug te trekken op een hoek van het dak daar eenzaam neer te zitten buiten het gehoor van het geraas en getier, en als hij zich daar nuttig bezighoudt, dat hij wel kan, dan is dit ook het beste wat hij doen kan. Het is beter zo te doen dan het huis uit te gaan en zich in slecht gezelschap te begeven om daar afleiding en vermaak te zoeken, zoals velen doen die evenals Adam, de zonde hunner vrouw tot een verontschuldiging aanvoeren van hun eigen zonde.

Vers 9

Spreuken 21:9

1. Zie hier welk een grote beproeving het is voor een man, om een kijfachtige vrouw tot huisvrouw te hebben, die bij iedere gelegenheid, en soms zonder een gelegenheid of aanleiding, in drift en woede ontsteekt en hem, of degenen die om haar heen zijn, bekijft, zij is gemelijk en bitter, vergrimd op haar kinderen en dienstboden, en kwellend voor haar man. Als iemand een ruim, prachtig ingericht huis heeft, geschikt voor gezellig verkeer, dan zal dit het genot ervan voor hem verbitteren, het zal hem en zijn huis ongezellig maken, ongeschikt voor de omgang met vrienden. Het maakt dat een man zich schaamt over zijn keus en zijn bestier, en stoort het gezelschap.

2. Wat menig man genoodzaakt is te doen onder zo'n beproeving. Hij kan zijn gezag niet ophouden, hij vindt het nutteloos om de onredelijke hartstocht tegen te spreken, want die is onhandelbaar en woedt slechts te meer. Zijn wijsheid en genade laten hem niet toe om schelden voor schelden te vergelden, noch zijn huwelijksliefde om strengheid te gebruiken, en daarom acht hij, dat het beste voor hem is om zich terug te trekken op een hoek van het dak daar eenzaam neer te zitten buiten het gehoor van het geraas en getier, en als hij zich daar nuttig bezighoudt, dat hij wel kan, dan is dit ook het beste wat hij doen kan. Het is beter zo te doen dan het huis uit te gaan en zich in slecht gezelschap te begeven om daar afleiding en vermaak te zoeken, zoals velen doen die evenals Adam, de zonde hunner vrouw tot een verontschuldiging aanvoeren van hun eigen zonde.

Vers 10

Spreuken 21:10

Zie hier het karakter van een zeer goddeloos man.

1. Zijn sterke neiging om kwaad te doen zijn ziel zelfs begeert het kwaad, begeert dat kwaad gedaan zal worden, en dat hij het genoegen zal hebben, niet alleen van het te zien, maar van er de hand in te hebben, eraan mee te doen, de wortel van de goddeloosheid is in zijn ziel, de begeerte van de mensen om kwaad te doen, dat is de begeerte, die ontvangen hebbende, zonde baart.

2. Zijn sterke afkeer van goed te doen. Zijn naaste, zijn vriend, zijn naaste bloedverwant, krijgt geen genade in zijn ogen, kan niet de minste vriendelijkheid van hem verkrijgen, al is hij ook in de grootste nood. En als hij het kwade najaagt, waar hij zijn hart zo op gezet heeft, dan zal hij niemand sparen, die hem daarvoor in de weg is, zijn naaste nabuur, zijn naaste bloedverwant zal niet beter behandeld worden dan een vreemde, dan een vijand.

Vers 10

Spreuken 21:10

Zie hier het karakter van een zeer goddeloos man.

1. Zijn sterke neiging om kwaad te doen zijn ziel zelfs begeert het kwaad, begeert dat kwaad gedaan zal worden, en dat hij het genoegen zal hebben, niet alleen van het te zien, maar van er de hand in te hebben, eraan mee te doen, de wortel van de goddeloosheid is in zijn ziel, de begeerte van de mensen om kwaad te doen, dat is de begeerte, die ontvangen hebbende, zonde baart.

2. Zijn sterke afkeer van goed te doen. Zijn naaste, zijn vriend, zijn naaste bloedverwant, krijgt geen genade in zijn ogen, kan niet de minste vriendelijkheid van hem verkrijgen, al is hij ook in de grootste nood. En als hij het kwade najaagt, waar hij zijn hart zo op gezet heeft, dan zal hij niemand sparen, die hem daarvoor in de weg is, zijn naaste nabuur, zijn naaste bloedverwant zal niet beter behandeld worden dan een vreemde, dan een vijand.

Vers 11

Spreuken 21:11

Dit hadden wij tevoren, Hoofdst. 19:25, en het toont aan dat er twee middelen zijn door welke de onnozele wijs gemaakt kan worden.

1. Door de straf, die toegepast wordt op hen, die onverbeterlijk slecht zijn. Als de wet ten uitvoer wordt gelegd tegen een spotter, dan zal zelfs de onnozele er door opgeschrikt worden, en meer dan tevoren het kwaad bespeuren van de zonde, hij zal er zich door laten waarschuwen en op zijn hoede wezen.

2. Door het onderricht, dat gegeven wordt aan hen, die wijs zijn en onderwezen willen worden. Als de wijze onderricht wordt door de prediking des Woords, dan neemt hij, niet alleen de wijze zelf, maar ook de onnozele wetenschap aan. Het is volstrekt geen onrecht om een goede les voor onszelf aan te nemen, die voor een ander bestemd was.

Vers 11

Spreuken 21:11

Dit hadden wij tevoren, Hoofdst. 19:25, en het toont aan dat er twee middelen zijn door welke de onnozele wijs gemaakt kan worden.

1. Door de straf, die toegepast wordt op hen, die onverbeterlijk slecht zijn. Als de wet ten uitvoer wordt gelegd tegen een spotter, dan zal zelfs de onnozele er door opgeschrikt worden, en meer dan tevoren het kwaad bespeuren van de zonde, hij zal er zich door laten waarschuwen en op zijn hoede wezen.

2. Door het onderricht, dat gegeven wordt aan hen, die wijs zijn en onderwezen willen worden. Als de wijze onderricht wordt door de prediking des Woords, dan neemt hij, niet alleen de wijze zelf, maar ook de onnozele wetenschap aan. Het is volstrekt geen onrecht om een goede les voor onszelf aan te nemen, die voor een ander bestemd was.

Vers 12

Spreuken 21:12

1. Zoals wij dit vers lezen toont het de reden aan, waarom Godvruchtige mensen, als zij er toe komen om een recht begrip te hebben van de dingen, de voorspoed van de boosdoeners niet zullen benijden. Als zij letten op het huis des goddelozen, en misschien zien hoe vol het is van de goede dingen van dit leven, dan zijn zij in verzoeking om hem te benijden, maar als zij er verstandiglijk op letten, als zij er opzien met het oog des geloofs, als zij zien dat God de goddelozen om hun goddeloosheid in het kwaad stort, dat er een vloek is op hun woning, die er gewis eerlang het verderf van zal wezen, dan zien zij meer reden om hen te verachten of te beklagen, dan hen te vrezen of te benijden.

2. Sommigen geven er een anderen zin aan. De rechtvaardige, de rechter of magistraat, aan wie de uitvoering van de gerechtigheid en het bewaren van de openbaren vrede is opgedragen, onderzoekt het huis van de goddeloze, doet er huiszoeking naar wapenen of gestolen goederen, stelt een nauwkeurig onderzoek in naar zijn gezin en het karakter van hen die om hen heen zijn, teneinde met de macht die hij bezit, de goddelozen om hun goddeloosheid terneder te werpen, en hen te beletten nog meer kwaad te doen, het nest in brand te steken, waarin de roofvogels of de onreine vogels geherbergd worden.

Vers 12

Spreuken 21:12

1. Zoals wij dit vers lezen toont het de reden aan, waarom Godvruchtige mensen, als zij er toe komen om een recht begrip te hebben van de dingen, de voorspoed van de boosdoeners niet zullen benijden. Als zij letten op het huis des goddelozen, en misschien zien hoe vol het is van de goede dingen van dit leven, dan zijn zij in verzoeking om hem te benijden, maar als zij er verstandiglijk op letten, als zij er opzien met het oog des geloofs, als zij zien dat God de goddelozen om hun goddeloosheid in het kwaad stort, dat er een vloek is op hun woning, die er gewis eerlang het verderf van zal wezen, dan zien zij meer reden om hen te verachten of te beklagen, dan hen te vrezen of te benijden.

2. Sommigen geven er een anderen zin aan. De rechtvaardige, de rechter of magistraat, aan wie de uitvoering van de gerechtigheid en het bewaren van de openbaren vrede is opgedragen, onderzoekt het huis van de goddeloze, doet er huiszoeking naar wapenen of gestolen goederen, stelt een nauwkeurig onderzoek in naar zijn gezin en het karakter van hen die om hen heen zijn, teneinde met de macht die hij bezit, de goddelozen om hun goddeloosheid terneder te werpen, en hen te beletten nog meer kwaad te doen, het nest in brand te steken, waarin de roofvogels of de onreine vogels geherbergd worden.

Vers 13

Spreuken 21:13

Hier is de beschrijving en het oordeel van een onbarmhartig man.

1. De beschrijving van hem. Hij stopt zijn oor voor het geschrei des armen, het geschrei van zijn gebrek en zijn ellende, hij is besloten er geen kennis van te nemen, voor het geschrei van zijn smeking, hij is besloten er niet eens naar te horen, hij verjaagt hem van zijn deur, verbiedt hem om in zijn nabijheid te komen, of, zo hij het niet kan vermijden hem te horen, dan zal hij toch geen acht op hem slaan, niet bewogen worden door zijn klachten, zich niet laten verbidden door zijn aanhoudend geroep, hij sluit de ingewanden van zijn barmhartigheden toe, en dat staat gelijk met het stoppen van zijn oor, Acts 7:57.

2. Zijn oordeel. Hij zal zelf in nood komen, die hem zal doen roepen, en dan zal hij niet verhoord worden. De mensen zullen hem niet verhoren, maar hem doen zoals hij anderen gedaan heeft. God zal hem niet verhoren, want een onbarmhartig oordeel zal gaan over degene, die geen barmhartigheid gedaan heeft, James 2:13, en aan hem, die op aarde een kruimken broods geweigerd heeft, zal in de hel een droppel water geweigerd worden. God zal doof zijn voor de gebeden van hen, die doof zijn voor het geschrei van de armen, dat, indien het niet gehoord wordt door ons, gehoord zal worden tegen ons, Exodus 22:23.

Vers 13

Spreuken 21:13

Hier is de beschrijving en het oordeel van een onbarmhartig man.

1. De beschrijving van hem. Hij stopt zijn oor voor het geschrei des armen, het geschrei van zijn gebrek en zijn ellende, hij is besloten er geen kennis van te nemen, voor het geschrei van zijn smeking, hij is besloten er niet eens naar te horen, hij verjaagt hem van zijn deur, verbiedt hem om in zijn nabijheid te komen, of, zo hij het niet kan vermijden hem te horen, dan zal hij toch geen acht op hem slaan, niet bewogen worden door zijn klachten, zich niet laten verbidden door zijn aanhoudend geroep, hij sluit de ingewanden van zijn barmhartigheden toe, en dat staat gelijk met het stoppen van zijn oor, Acts 7:57.

2. Zijn oordeel. Hij zal zelf in nood komen, die hem zal doen roepen, en dan zal hij niet verhoord worden. De mensen zullen hem niet verhoren, maar hem doen zoals hij anderen gedaan heeft. God zal hem niet verhoren, want een onbarmhartig oordeel zal gaan over degene, die geen barmhartigheid gedaan heeft, James 2:13, en aan hem, die op aarde een kruimken broods geweigerd heeft, zal in de hel een droppel water geweigerd worden. God zal doof zijn voor de gebeden van hen, die doof zijn voor het geschrei van de armen, dat, indien het niet gehoord wordt door ons, gehoord zal worden tegen ons, Exodus 22:23.

Vers 14

Spreuken 21:14

1. Hier is de macht, die gemeenlijk gevonden wordt in giften en gaven. Niets is heftiger dan de toorn. O hoe groot is de kracht van sterke toorn! En toch zal een schoon geschenk, met overleg gegeven, van sommige mensen de toorn doen bedaren, toen hij onverzoenlijk scheen. Geldgierigheid is gewoonlijk de heersende zonde, zij heerst over andere lusten. "Pecuniae obediant omnia. Het geld beheerst alles." Zo heeft Jakob Ezau, en Abigaïl David verzoend.

2. Het beleid, dat gemeenlijk gevolgd wordt bij het geven en ontvangen van geschenken, het moet een gift zijn in het verborgen, een geschenk in de schoot, want hij, die het aanneemt, wil niet dat men denkt, dat hij het heeft begeerd, wil niet dat zijn aannemen ervan bekend wordt, en hij wil zich ook niet verplicht gevoelen jegens hem, die hem heeft beledigd. Maar als het stil en in het verborgen gedaan wordt, dan is alles wel. Niemand moet al te openhartig zijn in het geven van een geschenk, niet roemen op de geschenken die hij zendt, maar als het een gift is om het recht te verkeren, dan is dit zo ergerlijk, dat zij die van geschenken houden, er zich toch over schamen.

Vers 14

Spreuken 21:14

1. Hier is de macht, die gemeenlijk gevonden wordt in giften en gaven. Niets is heftiger dan de toorn. O hoe groot is de kracht van sterke toorn! En toch zal een schoon geschenk, met overleg gegeven, van sommige mensen de toorn doen bedaren, toen hij onverzoenlijk scheen. Geldgierigheid is gewoonlijk de heersende zonde, zij heerst over andere lusten. "Pecuniae obediant omnia. Het geld beheerst alles." Zo heeft Jakob Ezau, en Abigaïl David verzoend.

2. Het beleid, dat gemeenlijk gevolgd wordt bij het geven en ontvangen van geschenken, het moet een gift zijn in het verborgen, een geschenk in de schoot, want hij, die het aanneemt, wil niet dat men denkt, dat hij het heeft begeerd, wil niet dat zijn aannemen ervan bekend wordt, en hij wil zich ook niet verplicht gevoelen jegens hem, die hem heeft beledigd. Maar als het stil en in het verborgen gedaan wordt, dan is alles wel. Niemand moet al te openhartig zijn in het geven van een geschenk, niet roemen op de geschenken die hij zendt, maar als het een gift is om het recht te verkeren, dan is dit zo ergerlijk, dat zij die van geschenken houden, er zich toch over schamen.

Vers 15

Spreuken 21:15

1. Het is voor Godvruchtige mensen een genot en genoegen, beide om te zien dat recht en gerechtigheid gedaan wordt door de regering waaronder. zij leven, en het onrecht te zien tegengegaan en gestraft, en om zelf naar hun vermogen recht en gerechtigheid te doen, en te beoefenen. Zij doen niet slechts recht, maar doet het met genoegen, niet slechts uit vrees voor schande, maar uit liefde tot de deugd.

2. Het is voor goddelozen een verschrikking om de wetten te zien uitvoeren tegen ondeugd en heiligschennis, het is verderf en verwoesting voor hen, gelijk het ook een kwelling voor hen is gedwongen te zijn, hetzij om hun eer op te houden, of uit vrees voor straf zelf recht te doen. Of, als wij het nemen zoals wij het lezen, dan is de betekenis: Er is waar genot in de beoefening van de Godsdienst, maar stellige verwoesting aan het einde van alle ondeugende weg en wandel.

Vers 15

Spreuken 21:15

1. Het is voor Godvruchtige mensen een genot en genoegen, beide om te zien dat recht en gerechtigheid gedaan wordt door de regering waaronder. zij leven, en het onrecht te zien tegengegaan en gestraft, en om zelf naar hun vermogen recht en gerechtigheid te doen, en te beoefenen. Zij doen niet slechts recht, maar doet het met genoegen, niet slechts uit vrees voor schande, maar uit liefde tot de deugd.

2. Het is voor goddelozen een verschrikking om de wetten te zien uitvoeren tegen ondeugd en heiligschennis, het is verderf en verwoesting voor hen, gelijk het ook een kwelling voor hen is gedwongen te zijn, hetzij om hun eer op te houden, of uit vrees voor straf zelf recht te doen. Of, als wij het nemen zoals wij het lezen, dan is de betekenis: Er is waar genot in de beoefening van de Godsdienst, maar stellige verwoesting aan het einde van alle ondeugende weg en wandel.

Vers 16

Spreuken 21:16

Hier is:

1. De zondaar op zijn zwerftocht, hij dwaalt af van de weg des verstands, en heeft hij eenmaal die goede weg verlaten, dan dwaalt hij eindeloos rond. De weg van de Godsdienst is de weg des verstands, zij, die niet waarlijk vroom zijn, zijn niet waarlijk verstandig, zij die afdwalen uit die weg, breken heen door de heg, die God gezet heeft, en volgen de leiding van de wereld en van het vlees, en dwalen als schapen.

2. De zondaar in zijn rust, of liever in zijn verderf. Hij zal rusten, maar niet in vrede in de vergadering van de reuzen, de zondaren van de oude wereld, die weggevaagd werden door de zondvloed, met die verwoesting wordt de verdoemenis van de zondaren vergeleken, zoals zij soms vergeleken wordt bij de verwoesting van Sodom, als zij gezegd worden hun deel te hebben in vuur en sulfer. Of in de gemeente van de verdoemden, die onder de macht zijn van de tweede dood. Er is een grote gemeente van veroordeelde zondaren, in bundelkens gebonden voor het vuur, en daarin zullen zij blijven, blijven tot in eeuwigheid, die buitengesloten zijn van de vergadering van de rechtvaardigen. Hij, die de weg naar de hemel verlaat, zal, indien hij er niet toe terugkeert, gewis nederzinken in de diepte van de hel.

Vers 16

Spreuken 21:16

Hier is:

1. De zondaar op zijn zwerftocht, hij dwaalt af van de weg des verstands, en heeft hij eenmaal die goede weg verlaten, dan dwaalt hij eindeloos rond. De weg van de Godsdienst is de weg des verstands, zij, die niet waarlijk vroom zijn, zijn niet waarlijk verstandig, zij die afdwalen uit die weg, breken heen door de heg, die God gezet heeft, en volgen de leiding van de wereld en van het vlees, en dwalen als schapen.

2. De zondaar in zijn rust, of liever in zijn verderf. Hij zal rusten, maar niet in vrede in de vergadering van de reuzen, de zondaren van de oude wereld, die weggevaagd werden door de zondvloed, met die verwoesting wordt de verdoemenis van de zondaren vergeleken, zoals zij soms vergeleken wordt bij de verwoesting van Sodom, als zij gezegd worden hun deel te hebben in vuur en sulfer. Of in de gemeente van de verdoemden, die onder de macht zijn van de tweede dood. Er is een grote gemeente van veroordeelde zondaren, in bundelkens gebonden voor het vuur, en daarin zullen zij blijven, blijven tot in eeuwigheid, die buitengesloten zijn van de vergadering van de rechtvaardigen. Hij, die de weg naar de hemel verlaat, zal, indien hij er niet toe terugkeert, gewis nederzinken in de diepte van de hel.

Vers 17

Spreuken 21:17

Hier is een argument tegen een wellustig weelderig leven, ontleend aan het verderf, dat daardoor over der mensen tijdelijke belangen gebracht wordt.

Hier is:

1. De beschrijving van een epicurist. Hij heeft blijdschap lief, dat is: hij bemint het vermaak, de dartele blijdschap van de wereld. God veroorlooft ons om het vermaak van de zinnen met soberheid en matigheid te genieten, wijn, die het hart verheugt en de geest opwekt, en olie om het aangezicht te doen blinken, maar hij, die deze liefheeft, er zijn hart op zet, ze vurig begeert al de genietingen van de zinnen wil smaken, deze als het kostelijkste vermaak beschouwt, en dus geen smaak heeft voor geestelijke genietingen, is een epicurist, 2 Timothy 3:4.

2. De straf van een epicurist in deze wereld: hij zal gebrek lijden, want de genietingen van de zinnen kunnen niet dan met grote onkosten bevredigd worden, en er zijn voorbeelden van dat mensen gebrek hebben aan de noodzakelijkste levensbehoeften en van aalmoezen leven, die eens niet konden leven zonder lekkernijen en verscheidenheid van keur van spijzen. Menige pronker wordt een bedelaar.

Vers 17

Spreuken 21:17

Hier is een argument tegen een wellustig weelderig leven, ontleend aan het verderf, dat daardoor over der mensen tijdelijke belangen gebracht wordt.

Hier is:

1. De beschrijving van een epicurist. Hij heeft blijdschap lief, dat is: hij bemint het vermaak, de dartele blijdschap van de wereld. God veroorlooft ons om het vermaak van de zinnen met soberheid en matigheid te genieten, wijn, die het hart verheugt en de geest opwekt, en olie om het aangezicht te doen blinken, maar hij, die deze liefheeft, er zijn hart op zet, ze vurig begeert al de genietingen van de zinnen wil smaken, deze als het kostelijkste vermaak beschouwt, en dus geen smaak heeft voor geestelijke genietingen, is een epicurist, 2 Timothy 3:4.

2. De straf van een epicurist in deze wereld: hij zal gebrek lijden, want de genietingen van de zinnen kunnen niet dan met grote onkosten bevredigd worden, en er zijn voorbeelden van dat mensen gebrek hebben aan de noodzakelijkste levensbehoeften en van aalmoezen leven, die eens niet konden leven zonder lekkernijen en verscheidenheid van keur van spijzen. Menige pronker wordt een bedelaar.

Vers 18

Spreuken 21:18

Dit geeft te kennen:

1. Wat door de gerechtigheid van de mensen moest geschieden. De goddelozen, die de beroerders zijn van een land, moeten gestraft worden ter voorkoming en ter afwending van nationale oordelen, die anders over een land gebracht zouden worden, en door welke zelfs de rechtvaardigen menigmaal getroffen worden. Zo was Achan, toen hij gestenigd werd, een rantsoen voor het leger van het rechtvaardige Israël, en waren de zeven zonen van Saul, toen zij gehangen werden, een rantsoen voor het koninkrijk van de rechtvaardigen David.

2. Wat dikwijls door de voorzienigheid Gods gedaan wordt. De rechtvaardige wordt uit benauwdheid bevrijd, en de goddeloze komt in zijn plaats, en schijnt dus een rantsoen voor hem te zijn, Hoofdst. 11:8. God zal eerder vele goddelozen laten uitroeien, dan dat Hij Zijn eigen volk zal verlaten. Ik heb mensen in uw plaats gegeven, Isaiah 43:3, Isaiah 43:4.

Vers 18

Spreuken 21:18

Dit geeft te kennen:

1. Wat door de gerechtigheid van de mensen moest geschieden. De goddelozen, die de beroerders zijn van een land, moeten gestraft worden ter voorkoming en ter afwending van nationale oordelen, die anders over een land gebracht zouden worden, en door welke zelfs de rechtvaardigen menigmaal getroffen worden. Zo was Achan, toen hij gestenigd werd, een rantsoen voor het leger van het rechtvaardige Israël, en waren de zeven zonen van Saul, toen zij gehangen werden, een rantsoen voor het koninkrijk van de rechtvaardigen David.

2. Wat dikwijls door de voorzienigheid Gods gedaan wordt. De rechtvaardige wordt uit benauwdheid bevrijd, en de goddeloze komt in zijn plaats, en schijnt dus een rantsoen voor hem te zijn, Hoofdst. 11:8. God zal eerder vele goddelozen laten uitroeien, dan dat Hij Zijn eigen volk zal verlaten. Ik heb mensen in uw plaats gegeven, Isaiah 43:3, Isaiah 43:4.

Vers 19

Spreuken 21:19

Ongebreidelde drift verbittert en bederft de lieflijkheid van familiebetrekkingen. Een gemelijke, toornige huisvrouw maakt het leven van haar echtgenoot onrustig, voor wie zij een troost en een hulp behoorde te wezen. Diegenen kunnen niet in vrede en geluk samenwonen, die niet in vrede en liefde samen kunnen wonen. Zelfs zij, die een vlees zijn, hebben, zo zij daarbij niet van een geest zijn, geen blijdschap, geen genot in hun vereniging.

Het is beter geen gezelschap te hebben dan slecht gezelschap te hebben. De huisvrouw uws verbonds is uw gezellin, maar als zij gemelijk en tergend is, dan is het beter eenzaam in een woest land te wonen, blootgesteld aan wind en weer, dan in gezelschap met haar. Een mens kan beter van God en zichzelf genieten in een woestijn dan onder twistzieke bloedverwanten en naburen. Zie Proverbs 21:9.

Vers 19

Spreuken 21:19

Ongebreidelde drift verbittert en bederft de lieflijkheid van familiebetrekkingen. Een gemelijke, toornige huisvrouw maakt het leven van haar echtgenoot onrustig, voor wie zij een troost en een hulp behoorde te wezen. Diegenen kunnen niet in vrede en geluk samenwonen, die niet in vrede en liefde samen kunnen wonen. Zelfs zij, die een vlees zijn, hebben, zo zij daarbij niet van een geest zijn, geen blijdschap, geen genot in hun vereniging.

Het is beter geen gezelschap te hebben dan slecht gezelschap te hebben. De huisvrouw uws verbonds is uw gezellin, maar als zij gemelijk en tergend is, dan is het beter eenzaam in een woest land te wonen, blootgesteld aan wind en weer, dan in gezelschap met haar. Een mens kan beter van God en zichzelf genieten in een woestijn dan onder twistzieke bloedverwanten en naburen. Zie Proverbs 21:9.

Vers 20

Spreuken 21:20

Zij, die wijs zijn, zullen vermeerderen wat zij hebben en in overvloed leven. Hun wijsheid zal hen leren hun uitgaven in evenredigheid te brengen met hun inkomen, en iets te sparen voor later, zodat er een schat van begeerde dingen is, en zoveel als begeerd moet worden, een goede voorraad van alle geschikte dingen, intijds bewaard en weggelegd, inzonderheid van olie, een van de voornaamste voortbrengselen van Kanan, Deuteronomy 8:8. Dit is in de woning, of de hut, van de wijze, en het is beter een ouderwets huis te hebben, dat goed ingericht en wel voorzien is, dan een fraai modern huis, dat slecht behouden wordt, ledig en slecht verzorgd is. God zegent de arbeid en het streven van de wijzen, en dan zijn hun huizen goed voorzien van het nodige.

Zij, die dwaas zijn, zullen van hetgeen zij hebben een verkeerd gebruik maken, zij zullen het besteden aan hun lusten, en aldus de voorraad, die zij hadden, onnuttig doorbrengen. Zij hebben een slecht bestuur over zichzelf, die haastig verteren wat zij bezitten, maar er niet voor zorgen meer te verkrijgen. Dwaze kinderen brengen door wat hun wijze ouders opgelegd hebben. Een zondaar verteert veel goed, zoals de verloren zoon gedaan heeft.

Vers 20

Spreuken 21:20

Zij, die wijs zijn, zullen vermeerderen wat zij hebben en in overvloed leven. Hun wijsheid zal hen leren hun uitgaven in evenredigheid te brengen met hun inkomen, en iets te sparen voor later, zodat er een schat van begeerde dingen is, en zoveel als begeerd moet worden, een goede voorraad van alle geschikte dingen, intijds bewaard en weggelegd, inzonderheid van olie, een van de voornaamste voortbrengselen van Kanan, Deuteronomy 8:8. Dit is in de woning, of de hut, van de wijze, en het is beter een ouderwets huis te hebben, dat goed ingericht en wel voorzien is, dan een fraai modern huis, dat slecht behouden wordt, ledig en slecht verzorgd is. God zegent de arbeid en het streven van de wijzen, en dan zijn hun huizen goed voorzien van het nodige.

Zij, die dwaas zijn, zullen van hetgeen zij hebben een verkeerd gebruik maken, zij zullen het besteden aan hun lusten, en aldus de voorraad, die zij hadden, onnuttig doorbrengen. Zij hebben een slecht bestuur over zichzelf, die haastig verteren wat zij bezitten, maar er niet voor zorgen meer te verkrijgen. Dwaze kinderen brengen door wat hun wijze ouders opgelegd hebben. Een zondaar verteert veel goed, zoals de verloren zoon gedaan heeft.

Vers 21

Spreuken 21:21

1. Zie hier wat het is om van de Godsdienst ons werk te maken: het is rechtvaardigheid en weldadigheid na te jagen, ons niet te vergenoegen met gemakkelijke verrichtingen, maar met de uiterste zorg en moeite onze plicht te doen als degenen, die voorwaarts streven en vrezen tekort te schieten. Wij moeten rechtvaardigheid betrachten, en weldadigheid liefhebben, daarmee voortgaan, daarin volharden, en hoewel wij niet tot de volmaaktheid kunnen komen in deze wereld, zal het ons toch tot troost zijn dat wij er naar jagen.

2. Wat het voordeel hiervan zal zijn. Zij, die rechtvaardigheid najagen, zullen rechtvaardigheid vinden. God zal hun genade geven om goed te doen, en zij zullen er het genot en de vertroosting van smaken, zij, die er zich op toeleggen om rechtvaardig te zijn jegens anderen, zullen door anderen met rechtvaardigheid worden behandeld, zullen van anderen vriendelijkheid ondervinden. De Joden, die de wet van de rechtvaardigheid zochten, zijn tot de wet van de rechtvaardigheid niet gekomen, omdat zij haar verkeerd zochten, Romans 9:31. Maar anders: Zoek en gij zult vinden, en daarbij ook leven en eer, eeuwig leven en eeuwige eer, de kroon van de rechtvaardigheid.

Vers 21

Spreuken 21:21

1. Zie hier wat het is om van de Godsdienst ons werk te maken: het is rechtvaardigheid en weldadigheid na te jagen, ons niet te vergenoegen met gemakkelijke verrichtingen, maar met de uiterste zorg en moeite onze plicht te doen als degenen, die voorwaarts streven en vrezen tekort te schieten. Wij moeten rechtvaardigheid betrachten, en weldadigheid liefhebben, daarmee voortgaan, daarin volharden, en hoewel wij niet tot de volmaaktheid kunnen komen in deze wereld, zal het ons toch tot troost zijn dat wij er naar jagen.

2. Wat het voordeel hiervan zal zijn. Zij, die rechtvaardigheid najagen, zullen rechtvaardigheid vinden. God zal hun genade geven om goed te doen, en zij zullen er het genot en de vertroosting van smaken, zij, die er zich op toeleggen om rechtvaardig te zijn jegens anderen, zullen door anderen met rechtvaardigheid worden behandeld, zullen van anderen vriendelijkheid ondervinden. De Joden, die de wet van de rechtvaardigheid zochten, zijn tot de wet van de rechtvaardigheid niet gekomen, omdat zij haar verkeerd zochten, Romans 9:31. Maar anders: Zoek en gij zult vinden, en daarbij ook leven en eer, eeuwig leven en eeuwige eer, de kroon van de rechtvaardigheid.

Vers 22

Spreuken 21:22

1. Zij, die macht hebben, zijn geneigd er zich grote dingen van voor te stellen. De stad van de geweldigen, van de machtigen, denkt dat zij onneembaar is, en daarom is haar sterkte haar vertrouwen, daarop roemt zij, daarop vertrouwt zij, en tart alle gevaar.

2. Zij, die wijsheid hebben, zullen door hun wijsheid, hoewel zij zo bescheiden zijn van niet veel te beloven, dikwijls grote dingen volbrengen, zelfs tegen hen, die zo sterk vertrouwen op hun kracht. Een goed beleid zal zelfs tegen kracht veel vermogen, en een goed beraamde en goed uitgevoerde krijgslist kan teweegbrengen dat de stad van de geweldigen wordt beklommen, en haar sterkte, waarin zij zoveel vertrouwen had, ter neer wordt geworpen. Een wijs man zal de genegenheid des volks winnen door de kracht van rede en verstand, hetgeen een veel schonere overwinning is dan die verkregen wordt door de kracht van de wapenen. Zij, die hun belang goed begrijpen zullen zich gaarne onderwerpen aan een wijs en goed man, en de sterkste muren zullen niet tegen hen bestand zijn.

Vers 22

Spreuken 21:22

1. Zij, die macht hebben, zijn geneigd er zich grote dingen van voor te stellen. De stad van de geweldigen, van de machtigen, denkt dat zij onneembaar is, en daarom is haar sterkte haar vertrouwen, daarop roemt zij, daarop vertrouwt zij, en tart alle gevaar.

2. Zij, die wijsheid hebben, zullen door hun wijsheid, hoewel zij zo bescheiden zijn van niet veel te beloven, dikwijls grote dingen volbrengen, zelfs tegen hen, die zo sterk vertrouwen op hun kracht. Een goed beleid zal zelfs tegen kracht veel vermogen, en een goed beraamde en goed uitgevoerde krijgslist kan teweegbrengen dat de stad van de geweldigen wordt beklommen, en haar sterkte, waarin zij zoveel vertrouwen had, ter neer wordt geworpen. Een wijs man zal de genegenheid des volks winnen door de kracht van rede en verstand, hetgeen een veel schonere overwinning is dan die verkregen wordt door de kracht van de wapenen. Zij, die hun belang goed begrijpen zullen zich gaarne onderwerpen aan een wijs en goed man, en de sterkste muren zullen niet tegen hen bestand zijn.

Vers 23

Spreuken 21:23

Het is ons zeer nodig onze ziel voor benauwdheid te bewaren, er voor te bewaren om in moeilijkheden verstrikt te worden, ontrust te worden door benauwdheden, ten einde rustig in het bezit van onszelf te kunnen blijven, en onze ziel bekwaam en gereed te hebben voor de dienst van God.

Zij, die hun ziel willen bewaren, moeten een wacht hebben voor de deur hunner lippen, moeten hun mond bewaren door matigheid, zodat er geen verboden vruchten, geen gestolen wateren ingaan, niets in overmatigheid gegeten of gedronken wordt, zij moeten ook de tong bewaren, opdat geen verboden woord buiten de deur van onze lippen ga, geen vuile rede. Door een voortdurende waakzaamheid over onze woorden zullen wij zeer veel kwaad voorkomen dat een ongebreidelde tong over de mensen brengt. Bewaar uw hart, en dat zal uw tong bewaren voor zonde, bewaar uw tong, en dat zal uw hart bewaren voor benauwdheid.

Vers 23

Spreuken 21:23

Het is ons zeer nodig onze ziel voor benauwdheid te bewaren, er voor te bewaren om in moeilijkheden verstrikt te worden, ontrust te worden door benauwdheden, ten einde rustig in het bezit van onszelf te kunnen blijven, en onze ziel bekwaam en gereed te hebben voor de dienst van God.

Zij, die hun ziel willen bewaren, moeten een wacht hebben voor de deur hunner lippen, moeten hun mond bewaren door matigheid, zodat er geen verboden vruchten, geen gestolen wateren ingaan, niets in overmatigheid gegeten of gedronken wordt, zij moeten ook de tong bewaren, opdat geen verboden woord buiten de deur van onze lippen ga, geen vuile rede. Door een voortdurende waakzaamheid over onze woorden zullen wij zeer veel kwaad voorkomen dat een ongebreidelde tong over de mensen brengt. Bewaar uw hart, en dat zal uw tong bewaren voor zonde, bewaar uw tong, en dat zal uw hart bewaren voor benauwdheid.

Vers 24

Spreuken 21:24

Ziehier het kwaad van de hovaardij.

1. Zij stelt de mensen er aan bloot om te zondigen, zij maakt hen driftig, ontsteekt in hen het vuur van een hovaardige verbolgenheid, zij zijn er voortdurend mee bezig, alsof het hun beroep was toornig te zijn, en zij niets anders te doen hadden dan een ruilhandel te drijven in hartstochten en bittere woorden te wisselen. De meeste toorn, die de geest van de mensen beweegt en de maatschappij in brand zet, is hovaardige verbolgenheid. De mensen kunnen niet de geringste veronachtzaming ondervinden, nooit ergens in gedwarsboomd of tegengesproken worden, of zij zijn uit hun humeur, terstond In woede ontstoken. Zij maakt hen ook tot spotters als zij toornig zijn, beledigend met hun tong, onbeschoft tegen hun meerderen, gebiedend en heerszuchtig jegens allen, die hen omringen, en dit alles komt alleen door de hovaardij.

2. Zij stelt de mensen bloot aan schande, ze krijgen er een slechte naam door, iedereen noemt hen hovaardige spotters, en daarom wil niemand iets met hen te doen hebben. Indien de mensen slechts een weinig met hun reputatie te rade wilden gaan, en met de eer hunner belijdenis, die er onder lijdt, dan zouden zij niet zo aan hun hoogmoed en hartstocht toegeven.

Vers 24

Spreuken 21:24

Ziehier het kwaad van de hovaardij.

1. Zij stelt de mensen er aan bloot om te zondigen, zij maakt hen driftig, ontsteekt in hen het vuur van een hovaardige verbolgenheid, zij zijn er voortdurend mee bezig, alsof het hun beroep was toornig te zijn, en zij niets anders te doen hadden dan een ruilhandel te drijven in hartstochten en bittere woorden te wisselen. De meeste toorn, die de geest van de mensen beweegt en de maatschappij in brand zet, is hovaardige verbolgenheid. De mensen kunnen niet de geringste veronachtzaming ondervinden, nooit ergens in gedwarsboomd of tegengesproken worden, of zij zijn uit hun humeur, terstond In woede ontstoken. Zij maakt hen ook tot spotters als zij toornig zijn, beledigend met hun tong, onbeschoft tegen hun meerderen, gebiedend en heerszuchtig jegens allen, die hen omringen, en dit alles komt alleen door de hovaardij.

2. Zij stelt de mensen bloot aan schande, ze krijgen er een slechte naam door, iedereen noemt hen hovaardige spotters, en daarom wil niemand iets met hen te doen hebben. Indien de mensen slechts een weinig met hun reputatie te rade wilden gaan, en met de eer hunner belijdenis, die er onder lijdt, dan zouden zij niet zo aan hun hoogmoed en hartstocht toegeven.

Verzen 25-26

Spreuken 21:25-26

1. Hier is de ellende van de luiaards, wier handen weigeren te werken in een eerlijk beroep, waarmee zij op eerlijke wijze hun brood zouden kunnen verdienen. Zij zijn even geschikt voor arbeid als andere mensen, en er doen zich zaken voor, die zij ter hand zouden kunnen nemen en waarop zij zich met hun verstand zouden kunnen toeleggen, maar zij willen niet en zij denken dwaselijk dat zij hierin wel voor zichzelf handelen, zie Hoofdst. 26:16. Ziel neem rust, maar in werkelijkheid zijn zij vijanden van zichzelf, want behalve dat hun luiheid hen doet hongeren, omdat zij daardoor van het nodige levensonderhoud beroofd worden, worden zij terzelfder tijd doorstoken door hun begeerten. Ofschoon hun handen weigeren te werken, houdt hun hart niet op van rijkdom te begeren en genot en eer, welke toch niet zonder arbeid verkregen kunnen worden, hun begeerten zijn gebiedend en onverzadelijk, de gehele dag begeren zij begeerlijke dingen, en roepen: Geef, geef, zij verwachten dat iedereen iets voor hen zal doen, hoewel zij niets voor zichzelf doen, en nog veel minder voor iemand anders. Deze begeerten nu doden hen, zij zijn hun tot een voortdurende kwelling, verbitteren hen ten dode toe, en doen hen misschien zulke gevaarlijke wegen inslaan om hun lusten te bevredigen, dat zij daardoor tot een ontijdige dood gebracht worden. Velen, die geld moesten hebben om voorziening te maken voor het vlees, en zich de moeite niet wilden geven om het door eerlijke arbeid te verkrijgen, zijn struikrovers geworden, en dat heeft hen gedood. Zij, die lui en traag zijn ten opzichte van de belangen hunner ziel, en toch een begeerte hebben naar hetgeen de zaligheid hunner ziel zou zijn, zullen door die begeerte gedood worden, zij zal hun verdoemenis verzwaren en tegen hen getuigen, dat zij overtuigd waren van de waardij van geestelijke zegeningen, maar weigerden zich de moeite te geven, die nodig was om ze te verkrijgen.

2. De eer van de eerlijken en de vlijtigen. De rechtvaardigen en vlijtigen zien hun begeerten bevredigd, en genieten niet slechts van deze voldoening, maar ook nog van de verdere voldoening van goed te doen aan anderen. De luiaards zijn altijd begerig om te ontvangen, maar de rechtvaardigen zijn altijd verzadigd en bedenken altijd om te geven, en het is zaliger te geven dan te ontvangen. Zij geven en houden niet in, geven mildelijk en verwijten niet, zij geven een deel aan zeven, ja ook aan acht, en houden niet in uit vrees van tekort te komen.

Verzen 25-26

Spreuken 21:25-26

1. Hier is de ellende van de luiaards, wier handen weigeren te werken in een eerlijk beroep, waarmee zij op eerlijke wijze hun brood zouden kunnen verdienen. Zij zijn even geschikt voor arbeid als andere mensen, en er doen zich zaken voor, die zij ter hand zouden kunnen nemen en waarop zij zich met hun verstand zouden kunnen toeleggen, maar zij willen niet en zij denken dwaselijk dat zij hierin wel voor zichzelf handelen, zie Hoofdst. 26:16. Ziel neem rust, maar in werkelijkheid zijn zij vijanden van zichzelf, want behalve dat hun luiheid hen doet hongeren, omdat zij daardoor van het nodige levensonderhoud beroofd worden, worden zij terzelfder tijd doorstoken door hun begeerten. Ofschoon hun handen weigeren te werken, houdt hun hart niet op van rijkdom te begeren en genot en eer, welke toch niet zonder arbeid verkregen kunnen worden, hun begeerten zijn gebiedend en onverzadelijk, de gehele dag begeren zij begeerlijke dingen, en roepen: Geef, geef, zij verwachten dat iedereen iets voor hen zal doen, hoewel zij niets voor zichzelf doen, en nog veel minder voor iemand anders. Deze begeerten nu doden hen, zij zijn hun tot een voortdurende kwelling, verbitteren hen ten dode toe, en doen hen misschien zulke gevaarlijke wegen inslaan om hun lusten te bevredigen, dat zij daardoor tot een ontijdige dood gebracht worden. Velen, die geld moesten hebben om voorziening te maken voor het vlees, en zich de moeite niet wilden geven om het door eerlijke arbeid te verkrijgen, zijn struikrovers geworden, en dat heeft hen gedood. Zij, die lui en traag zijn ten opzichte van de belangen hunner ziel, en toch een begeerte hebben naar hetgeen de zaligheid hunner ziel zou zijn, zullen door die begeerte gedood worden, zij zal hun verdoemenis verzwaren en tegen hen getuigen, dat zij overtuigd waren van de waardij van geestelijke zegeningen, maar weigerden zich de moeite te geven, die nodig was om ze te verkrijgen.

2. De eer van de eerlijken en de vlijtigen. De rechtvaardigen en vlijtigen zien hun begeerten bevredigd, en genieten niet slechts van deze voldoening, maar ook nog van de verdere voldoening van goed te doen aan anderen. De luiaards zijn altijd begerig om te ontvangen, maar de rechtvaardigen zijn altijd verzadigd en bedenken altijd om te geven, en het is zaliger te geven dan te ontvangen. Zij geven en houden niet in, geven mildelijk en verwijten niet, zij geven een deel aan zeven, ja ook aan acht, en houden niet in uit vrees van tekort te komen.

Vers 27

Spreuken 21:27

Het offeren van offers was een Goddelijke inzetting, en als zij geofferd werden in het geloof en met berouw over de zonde en verbetering van levenswijze, dan werd God er grotelijks door geëerd, en dan had Hij er een welbehagen in, maar zij waren Hem soms niet alleen niet welbehaaglijk, maar een gruwel, en Hij verklaarde dit, hetgeen een aanduiding was beide, dat zij niet om henzelf geëist werden, en dat er betere en krachtiger dingen weggelegd waren, als brandoffers en slachtoffers weggedaan zullen zijn. Zij waren Hem een gruwel:

1. Als zij door goddeloze mensen gebracht werden, die geen berouw hadden over hun zonden, hun lusten niet doodden en hun leven niet verbeterden, hetgeen de ware bedoeling en betekenis was van de offers. Kaïn bracht zijn offer. Zelfs goddelozen kunnen gevonden worden bij de uitwendige verrichtingen van de Godsverering, zij kunnen vrijwillig aan God hun beesten, hun lippen, hun knieen geven, die Hem hun hart niet geven, de Farizeen gaven aalmoezen. Maar als de persoon een gruwel is, en ieder goddeloze is Gode een gruwel, dan kan het niet anders of de verrichting is het ook, zelfs als hij het naarstiglijk brengt zo lezen sommigen het laatste gedeelte van het vers. Hoewel hun brandofferen steeds voor God zijn, Psalms 50:8, zijn ze Hem een gruwel.

2. Veel meer nog als zij met een schandelijk voornemen gebracht worden, als zij bij het brengen van de offers niet alleen hun goddeloosheid aanhielden, maar die offers dienstbaar maakten aan hun boze plannen, zoals Absaloms gelofte, Izebels vasten en de lange gebeden van de Farizeen. Als de mensen zich vroom aanstellen om daardoor zoveel beter en gemakkelijker een hebzuchtig of boosaardig plan tot stand te brengen, als heiligheid wordt voorgewend maar goddeloosheid bedoeld wordt, dan inzonderheid is de verrichting een gruwel, Isaiah 66:5.

Vers 27

Spreuken 21:27

Het offeren van offers was een Goddelijke inzetting, en als zij geofferd werden in het geloof en met berouw over de zonde en verbetering van levenswijze, dan werd God er grotelijks door geëerd, en dan had Hij er een welbehagen in, maar zij waren Hem soms niet alleen niet welbehaaglijk, maar een gruwel, en Hij verklaarde dit, hetgeen een aanduiding was beide, dat zij niet om henzelf geëist werden, en dat er betere en krachtiger dingen weggelegd waren, als brandoffers en slachtoffers weggedaan zullen zijn. Zij waren Hem een gruwel:

1. Als zij door goddeloze mensen gebracht werden, die geen berouw hadden over hun zonden, hun lusten niet doodden en hun leven niet verbeterden, hetgeen de ware bedoeling en betekenis was van de offers. Kaïn bracht zijn offer. Zelfs goddelozen kunnen gevonden worden bij de uitwendige verrichtingen van de Godsverering, zij kunnen vrijwillig aan God hun beesten, hun lippen, hun knieen geven, die Hem hun hart niet geven, de Farizeen gaven aalmoezen. Maar als de persoon een gruwel is, en ieder goddeloze is Gode een gruwel, dan kan het niet anders of de verrichting is het ook, zelfs als hij het naarstiglijk brengt zo lezen sommigen het laatste gedeelte van het vers. Hoewel hun brandofferen steeds voor God zijn, Psalms 50:8, zijn ze Hem een gruwel.

2. Veel meer nog als zij met een schandelijk voornemen gebracht worden, als zij bij het brengen van de offers niet alleen hun goddeloosheid aanhielden, maar die offers dienstbaar maakten aan hun boze plannen, zoals Absaloms gelofte, Izebels vasten en de lange gebeden van de Farizeen. Als de mensen zich vroom aanstellen om daardoor zoveel beter en gemakkelijker een hebzuchtig of boosaardig plan tot stand te brengen, als heiligheid wordt voorgewend maar goddeloosheid bedoeld wordt, dan inzonderheid is de verrichting een gruwel, Isaiah 66:5.

Vers 28

Spreuken 21:28

1. Hier is het oordeel van een vals getuige. Hij, die uit gunst voor de ene partij, of uit boosaardigheid tegen de andere partij een vals getuigenis aflegt, of een beëdigde verklaring doet omtrent hetgeen hij weet vals te zijn, of tenminste niet weet waar te wezen, zijn reputatie zal, als het ontdekt wordt, voor goed verloren zijn. Een mens kan in zijn haasten misschien iets zeggen, dat niet waar is, maar hij, die een vals getuigenis aflegt, doet het met overleg en plechtigheid, en dat kan niet anders dan een moedwillige zonde zijn en een verbeuren van des mensen geloofwaardigheid. Maar al zou het niet ontdekt worden, dan zal hij toch vergaan, verwoest worden, de wraak die hij over zichzelf ingeroepen heeft, toen hij de valse eed aflegde, zal over hem komen.

2. De lof van hem, die nauwgezet van geweten is. Een man, die hoort, gehoorzaam is aan het gebod van God dat een ieder de waarheid zal spreken met zijn naaste, hij, die niets anders getuigt dan wat hij gehoord heeft en weet waarheid te zijn, spreekt met standvastigheid, blijft zich gelijk, is nooit in tegenspraak met zichzelf, spreekt "in finem tot het einde, " de mensen zullen hem geloof schenken, zullen hem ten einde toe aanhoren, hij spreekt tot overwinning, wint het pleit, dat de valse getuige zal verliezen, hij zal spreken tot in eeuwigheid, wat waar is, is waar tot in eeuwigheid. Een waarachtige lip zal bevestigd worden in eeuwigheid.

Vers 28

Spreuken 21:28

1. Hier is het oordeel van een vals getuige. Hij, die uit gunst voor de ene partij, of uit boosaardigheid tegen de andere partij een vals getuigenis aflegt, of een beëdigde verklaring doet omtrent hetgeen hij weet vals te zijn, of tenminste niet weet waar te wezen, zijn reputatie zal, als het ontdekt wordt, voor goed verloren zijn. Een mens kan in zijn haasten misschien iets zeggen, dat niet waar is, maar hij, die een vals getuigenis aflegt, doet het met overleg en plechtigheid, en dat kan niet anders dan een moedwillige zonde zijn en een verbeuren van des mensen geloofwaardigheid. Maar al zou het niet ontdekt worden, dan zal hij toch vergaan, verwoest worden, de wraak die hij over zichzelf ingeroepen heeft, toen hij de valse eed aflegde, zal over hem komen.

2. De lof van hem, die nauwgezet van geweten is. Een man, die hoort, gehoorzaam is aan het gebod van God dat een ieder de waarheid zal spreken met zijn naaste, hij, die niets anders getuigt dan wat hij gehoord heeft en weet waarheid te zijn, spreekt met standvastigheid, blijft zich gelijk, is nooit in tegenspraak met zichzelf, spreekt "in finem tot het einde, " de mensen zullen hem geloof schenken, zullen hem ten einde toe aanhoren, hij spreekt tot overwinning, wint het pleit, dat de valse getuige zal verliezen, hij zal spreken tot in eeuwigheid, wat waar is, is waar tot in eeuwigheid. Een waarachtige lip zal bevestigd worden in eeuwigheid.

Vers 29

Spreuken 21:29

1. Hier is de trotsheid en onbeschaamdheid van een goddeloos man. Hij sterkt zich in zijn aangezicht, verhardt zich, maakt dat hij niet blozen kan, verhardt zich, ten einde niet te sidderen als hij de grootste misdaden begaat, hij trotseert de verschrikkingen van de wet en de bestraffingen van zijn eigen geweten, de bestraffingen van het Woord en de bestraffingen van de voorzienigheid, hij wil zijn zin hebben, en niets zal er hem in hinderen, Isaiah 57:14.

2. De omzichtigheid van een Godvruchtig man: maar de oprechte zegt niet: Wat zou ik willen doen? Waar heb ik zin in? Dat zal ik hebben, maar: Wat behoor ik te doen, wat eist God van mij? Wat is plicht? Wat is voorzienigheid? Wat is tot stichting? En zo maakt hij zijn weg vast door een veilige en vaste regel.

Vers 29

Spreuken 21:29

1. Hier is de trotsheid en onbeschaamdheid van een goddeloos man. Hij sterkt zich in zijn aangezicht, verhardt zich, maakt dat hij niet blozen kan, verhardt zich, ten einde niet te sidderen als hij de grootste misdaden begaat, hij trotseert de verschrikkingen van de wet en de bestraffingen van zijn eigen geweten, de bestraffingen van het Woord en de bestraffingen van de voorzienigheid, hij wil zijn zin hebben, en niets zal er hem in hinderen, Isaiah 57:14.

2. De omzichtigheid van een Godvruchtig man: maar de oprechte zegt niet: Wat zou ik willen doen? Waar heb ik zin in? Dat zal ik hebben, maar: Wat behoor ik te doen, wat eist God van mij? Wat is plicht? Wat is voorzienigheid? Wat is tot stichting? En zo maakt hij zijn weg vast door een veilige en vaste regel.

Verzen 30-31

Spreuken 21:30-31

Het plannenmakende, bedrijvige deel van het mensdom wordt hier vermaand om in al zijn raadslagen en ondernemingen het oog op God te hebben en te geloven:

1. Dat er geen succes kan zijn tegen God en dat zij dus nooit in tegenstand tegen hem moeten handelen, in minachting van Zijn geboden, of in tegenspraak met Zijn raadsbesluiten. Ofschoon zij denken wijsheid te hebben, en verstand, en raad, dat zij de beste staatkunde en de bekwaamste staatslieden aan hun zijde hebben, zal dit alles toch, indien het tegen de Heere is, niet lang voorspoedig kunnen zijn en ten laatste de overhand niet hebben. Die in de hemel woont, lacht om der mensen raadslagen tegen Hem en tegen Zijn Gezalfde, en zal in weerwil van hen Zijn doel bereiken Psalms 2:1. Zij, die strijden tegen God bereiden zich schande en verderf. Wie het ook mogen wezen, die krijgen tegen het Lam, het Lam zal hen gewis overwinnen, Revelation 17:14.

2. Dat er geen succes kan zijn zonder God, en dat zij daarom nooit moeten handelen zonder op Hem te steunen en te vertrouwen. Al is hun zaak ook nog zo goed, en al zijn de beschermers en voorstanders er van ook nog zo machtig en wijs en getrouw, en al zijn de middelen, die aangewend worden om het doel te bereiken, ook nog zo goed en geschikt, toch moeten zij God erkennen, en Hem medenemen. Voorzeker, middelen moeten gebruikt worden, het paard moet bereid worden tegen de dag des strijds en ook de voetknechten, zij moeten gewapend en geoefend worden. In Salomo's tijd hebben zelfs Israëls koningen paarden gebruikt in de oorlog, hoewel het hun verboden was ze te vermenigvuldigen, maar, met dat al, de veiligheid is des Heeren, Proverbs 21:31. Hij kan behouden zonder legerscharen, maar legerscharen kunnen niet behouden, geen heil bewerken, zonder Hem en daarom moet Hij gezocht, moet op Hem vertrouwd worden voor succes, en als dat verkregen wordt, dan moet Hij er de eer voor ontvangen. Als wij ons bereiden voor de dag des strijds, dan moet het onze grote zorg zijn God tot onze vriend te maken en ons van Zijn gunst te verzekeren.

Verzen 30-31

Spreuken 21:30-31

Het plannenmakende, bedrijvige deel van het mensdom wordt hier vermaand om in al zijn raadslagen en ondernemingen het oog op God te hebben en te geloven:

1. Dat er geen succes kan zijn tegen God en dat zij dus nooit in tegenstand tegen hem moeten handelen, in minachting van Zijn geboden, of in tegenspraak met Zijn raadsbesluiten. Ofschoon zij denken wijsheid te hebben, en verstand, en raad, dat zij de beste staatkunde en de bekwaamste staatslieden aan hun zijde hebben, zal dit alles toch, indien het tegen de Heere is, niet lang voorspoedig kunnen zijn en ten laatste de overhand niet hebben. Die in de hemel woont, lacht om der mensen raadslagen tegen Hem en tegen Zijn Gezalfde, en zal in weerwil van hen Zijn doel bereiken Psalms 2:1. Zij, die strijden tegen God bereiden zich schande en verderf. Wie het ook mogen wezen, die krijgen tegen het Lam, het Lam zal hen gewis overwinnen, Revelation 17:14.

2. Dat er geen succes kan zijn zonder God, en dat zij daarom nooit moeten handelen zonder op Hem te steunen en te vertrouwen. Al is hun zaak ook nog zo goed, en al zijn de beschermers en voorstanders er van ook nog zo machtig en wijs en getrouw, en al zijn de middelen, die aangewend worden om het doel te bereiken, ook nog zo goed en geschikt, toch moeten zij God erkennen, en Hem medenemen. Voorzeker, middelen moeten gebruikt worden, het paard moet bereid worden tegen de dag des strijds en ook de voetknechten, zij moeten gewapend en geoefend worden. In Salomo's tijd hebben zelfs Israëls koningen paarden gebruikt in de oorlog, hoewel het hun verboden was ze te vermenigvuldigen, maar, met dat al, de veiligheid is des Heeren, Proverbs 21:31. Hij kan behouden zonder legerscharen, maar legerscharen kunnen niet behouden, geen heil bewerken, zonder Hem en daarom moet Hij gezocht, moet op Hem vertrouwd worden voor succes, en als dat verkregen wordt, dan moet Hij er de eer voor ontvangen. Als wij ons bereiden voor de dag des strijds, dan moet het onze grote zorg zijn God tot onze vriend te maken en ons van Zijn gunst te verzekeren.

Bibliografische Informatie
Henry, Matthew. "Commentaar op Proverbs 21". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/commentaries/dut/mhm/proverbs-21.html. 1706.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile