Lectionary Calendar
Friday, November 22nd, 2024
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
Attention!
For 10¢ a day you can enjoy StudyLight.org ads
free while helping to build churches and support pastors in Uganda.
Click here to learn more!

Bible Commentaries
Spreuken 22

Bijbelverkaring van Matthew HenryHenry's compleet

Search for…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, SPREUKEN 22

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, SPREUKEN 22

Vers 1

Spreuken 22:1

Hier zijn twee dingen, die kostelijker zijn, en die wij meer moeten begeren dan grote rijkdom.

1. Dat er goed van ons gesproken wordt, een naam, dat is: een goede naam, een naam voor goede dingen bij God en goede mensen, is te verkiezen boven grote rijkdom, dat is: wij moeten er ons meer op toeleggen om datgene te doen, waardoor wij een goede naam verkrijgen en behouden, dan hetgeen waardoor wij een grote bezitting kunnen verkrijgen of vermeerderen. Grote rijkdom brengt grote zorgen mede, stelt de mensen bloot aan gevaar, en voegt aan de mens geen wezenlijke waardij toe. Een dwaas en een schelm kunnen groter rijkdom hebben, maar een goede naam maakt de mens gerust en veilig, onderstelt dat hij wijs en eerlijk is, strekt tot eer en heerlijkheid Gods, en geeft de mens meer gelegenheid om goed te doen. Door grote rijkdom kunnen wij in de lichamelijke noden en behoeften van anderen voorzien, maar door een goede naam bevelen wij hun de Godsdienst aan.

2. Om bemind te zijn, te delen in de achting en genegenheid van allen, die ons omringen, dat is beter dan zilver en goud. Christus had goud noch zilver, maar Hij nam toe in genade bij God en de mensen, Luke 2:52. Dit moet ons leren om met heilige minachting neer te zien op de rijkdom van deze wereld, er ons hart niet op te zetten, maar te bedenken al wat lieflijk is en al wat welluidt, Filipp. 4:8.

Vers 1

Spreuken 22:1

Hier zijn twee dingen, die kostelijker zijn, en die wij meer moeten begeren dan grote rijkdom.

1. Dat er goed van ons gesproken wordt, een naam, dat is: een goede naam, een naam voor goede dingen bij God en goede mensen, is te verkiezen boven grote rijkdom, dat is: wij moeten er ons meer op toeleggen om datgene te doen, waardoor wij een goede naam verkrijgen en behouden, dan hetgeen waardoor wij een grote bezitting kunnen verkrijgen of vermeerderen. Grote rijkdom brengt grote zorgen mede, stelt de mensen bloot aan gevaar, en voegt aan de mens geen wezenlijke waardij toe. Een dwaas en een schelm kunnen groter rijkdom hebben, maar een goede naam maakt de mens gerust en veilig, onderstelt dat hij wijs en eerlijk is, strekt tot eer en heerlijkheid Gods, en geeft de mens meer gelegenheid om goed te doen. Door grote rijkdom kunnen wij in de lichamelijke noden en behoeften van anderen voorzien, maar door een goede naam bevelen wij hun de Godsdienst aan.

2. Om bemind te zijn, te delen in de achting en genegenheid van allen, die ons omringen, dat is beter dan zilver en goud. Christus had goud noch zilver, maar Hij nam toe in genade bij God en de mensen, Luke 2:52. Dit moet ons leren om met heilige minachting neer te zien op de rijkdom van deze wereld, er ons hart niet op te zetten, maar te bedenken al wat lieflijk is en al wat welluidt, Filipp. 4:8.

Vers 2

Spreuken 22:2

1. De Goddelijke voorzienigheid heeft het zo verordineerd dat onder de kinderen van de mensen sommigen rijk en anderen arm zijn, en deze zijn in de samenleving onder elkaar vermengd, de Heere heeft hen allen gemaakt, Hij is beide de oorsprong van hun bestaan en de beschikker van hun lot. De voornaamste mens in de wereld moet God als zijn maker erkennen en is onder dezelfde verplichtingen om aan Hem onderworpen te zijn als de geringsten, en de armsten hebben de eer om het werk van Gods handen te zijn, zowel als de aanzienlijksten. Hebben zij niet allen een Vader? Malachi 2:10, Job 31:15. God maakt sommigen rijk, opdat zij barmhartig zullen zijn jegens de armen, en anderen arm, opdat zij dienstvaardig zullen zijn jegens de rijken, en zij hebben elkaar van node, 1 Corinthiers 12:21. Hij maakt sommigen arm om hun lijdzaamheid te oefenen, hun vergenoegdheid en hun steunen op God, en anderen rijk, om hun dankbaarheid en weldadigheid te oefenen. Wij hebben de armen altijd met ons zij zullen nooit ophouden uit het midden des lands, en de rijken evenmin.

2. Niettegenstaande dat er in vele opzichten een grote afstand is tussen rijken en armen zullen zij in de meeste dingen elkaar toch ontmoeten, inzonderheid voor het aangezicht des Heeren, die de maker is van allen, en de rijke voor de arme niet kent, Job 34:19. Rijken en armen ontmoeten elkaar voor de rechterstoel Gods, allen zijn zij schuldig voor God, besloten onder zonde en in ongerechtigheid geboren, de rijken evenzeer als de armen, en zij ontmoeten elkaar voor de troon van Gods genade, de armen zijn er even welkom als de rijken. Er is dezelfde Christus, dezelfde Schrift, dezelfde Geest, hetzelfde verbond van de beloften voor hen beide. Er is voor de arme heiligen dezelfde hemel, die er voor de rijken is. Lazarus is in Abrahams schoot, en er is dezelfde hel voor rijke zondaren als voor arme. Allen zijn gelijk voor God, zoals zij allen ook gelijk zijn in het graf. De groten en de kleinen zijn daar.

Vers 2

Spreuken 22:2

1. De Goddelijke voorzienigheid heeft het zo verordineerd dat onder de kinderen van de mensen sommigen rijk en anderen arm zijn, en deze zijn in de samenleving onder elkaar vermengd, de Heere heeft hen allen gemaakt, Hij is beide de oorsprong van hun bestaan en de beschikker van hun lot. De voornaamste mens in de wereld moet God als zijn maker erkennen en is onder dezelfde verplichtingen om aan Hem onderworpen te zijn als de geringsten, en de armsten hebben de eer om het werk van Gods handen te zijn, zowel als de aanzienlijksten. Hebben zij niet allen een Vader? Malachi 2:10, Job 31:15. God maakt sommigen rijk, opdat zij barmhartig zullen zijn jegens de armen, en anderen arm, opdat zij dienstvaardig zullen zijn jegens de rijken, en zij hebben elkaar van node, 1 Corinthiers 12:21. Hij maakt sommigen arm om hun lijdzaamheid te oefenen, hun vergenoegdheid en hun steunen op God, en anderen rijk, om hun dankbaarheid en weldadigheid te oefenen. Wij hebben de armen altijd met ons zij zullen nooit ophouden uit het midden des lands, en de rijken evenmin.

2. Niettegenstaande dat er in vele opzichten een grote afstand is tussen rijken en armen zullen zij in de meeste dingen elkaar toch ontmoeten, inzonderheid voor het aangezicht des Heeren, die de maker is van allen, en de rijke voor de arme niet kent, Job 34:19. Rijken en armen ontmoeten elkaar voor de rechterstoel Gods, allen zijn zij schuldig voor God, besloten onder zonde en in ongerechtigheid geboren, de rijken evenzeer als de armen, en zij ontmoeten elkaar voor de troon van Gods genade, de armen zijn er even welkom als de rijken. Er is dezelfde Christus, dezelfde Schrift, dezelfde Geest, hetzelfde verbond van de beloften voor hen beide. Er is voor de arme heiligen dezelfde hemel, die er voor de rijken is. Lazarus is in Abrahams schoot, en er is dezelfde hel voor rijke zondaren als voor arme. Allen zijn gelijk voor God, zoals zij allen ook gelijk zijn in het graf. De groten en de kleinen zijn daar.

Vers 3

Spreuken 22:3

1. Zie hier het voordeel van wijsheid en nadenken. Een kloekzinnig man zal met behulp van zijn wijsheid het kwaad voorzien eer het komt, en zich verbergen, hij zal bemerken wanneer hij in verzoeking komt, en dan zijn wapenrusting aandoen en op zijn hoede wezen, als de wolken zich samenpakken voor een onweer, let hij op de waarschuwing, neemt haar ter harte, en neemt de toevlucht tot de naam des Heeren als tot een sterke toren. Noach voorzag de zondvloed, Jozef de zeven jaren van honger, en zij hebben er hun maatregelen tegen genomen.

2. Het kwaad van roekeloosheid en onnadenkendheid. De verstandelozen, die ieder woord geloven dat hen vleit, en geen dat hen waarschuwt, gaan henen door en worden gestraft, zij wagen het om te zondigen, hoewel hun gezegd wordt wat daar het einde van zal wezen, zij storten zich in moeilijkheden, niettegenstaande zij er eerlijk tegen gewaarschuwd zijn, en zij hebben berouw van hun vermetelheid als het te laat is. Zie een voorbeeld van beide in Exodus 9:20, Exodus 9:21. Niets is voor kostelijke zielen zo noodlottig als dit, zij willen zich niet laten waarschuwen.

Vers 3

Spreuken 22:3

1. Zie hier het voordeel van wijsheid en nadenken. Een kloekzinnig man zal met behulp van zijn wijsheid het kwaad voorzien eer het komt, en zich verbergen, hij zal bemerken wanneer hij in verzoeking komt, en dan zijn wapenrusting aandoen en op zijn hoede wezen, als de wolken zich samenpakken voor een onweer, let hij op de waarschuwing, neemt haar ter harte, en neemt de toevlucht tot de naam des Heeren als tot een sterke toren. Noach voorzag de zondvloed, Jozef de zeven jaren van honger, en zij hebben er hun maatregelen tegen genomen.

2. Het kwaad van roekeloosheid en onnadenkendheid. De verstandelozen, die ieder woord geloven dat hen vleit, en geen dat hen waarschuwt, gaan henen door en worden gestraft, zij wagen het om te zondigen, hoewel hun gezegd wordt wat daar het einde van zal wezen, zij storten zich in moeilijkheden, niettegenstaande zij er eerlijk tegen gewaarschuwd zijn, en zij hebben berouw van hun vermetelheid als het te laat is. Zie een voorbeeld van beide in Exodus 9:20, Exodus 9:21. Niets is voor kostelijke zielen zo noodlottig als dit, zij willen zich niet laten waarschuwen.

Vers 4

Spreuken 22:4

Zie hier:

1. Wat het is, waarin grotendeels de Godsdienst bestaat: in ootmoed en de vreze de Heeren, dat is: ootmoedig te wandelen met God. Wij moeten zo'n eerbied hebben voor Gods majesteit en gezag, dat wij ons met alle ootmoed onderwerpen aan de bevelen van Zijn Woord en de beschikkingen van Zijn voorzienigheid. Wij moeten zo min over onszelf denken, dat wij ons ootmoedig gedragen tegenover God en de mensen. Waar de vreze Gods is, daar zal nederigheid zijn.

2. Wat er door verkregen wordt, rijkdom en eer, en vertroosting en lang leven, in deze wereld, voorzover God het goed acht, in elk geval geestelijke rijkdom en eer in de gunst van God en de beloften en voorrechten van het verbond van de genade, en ten laatste het eeuwige leven.

Vers 4

Spreuken 22:4

Zie hier:

1. Wat het is, waarin grotendeels de Godsdienst bestaat: in ootmoed en de vreze de Heeren, dat is: ootmoedig te wandelen met God. Wij moeten zo'n eerbied hebben voor Gods majesteit en gezag, dat wij ons met alle ootmoed onderwerpen aan de bevelen van Zijn Woord en de beschikkingen van Zijn voorzienigheid. Wij moeten zo min over onszelf denken, dat wij ons ootmoedig gedragen tegenover God en de mensen. Waar de vreze Gods is, daar zal nederigheid zijn.

2. Wat er door verkregen wordt, rijkdom en eer, en vertroosting en lang leven, in deze wereld, voorzover God het goed acht, in elk geval geestelijke rijkdom en eer in de gunst van God en de beloften en voorrechten van het verbond van de genade, en ten laatste het eeuwige leven.

Vers 5

Spreuken 22:5

De weg van de zonde is kwellend en gevaarlijk. In de weg des verkeerden, die kromme weg die strijdig is met de wil en het Woord van God, worden doornen en strikken gevonden, doornen van smart wegens begane zonden, en strikken, die hen in nog meerdere zonden verwarren. Hij, die zich niet bekommert om hetgeen hij zegt en doet, zal zich belemmerd vinden door die denkbeeldige vrijheid en gekweld door zijn genoegens. Verkeerde mensen, die spoedig toornig worden, stellen zich bij iedere tred bloot aan moeilijkheid. Alles zal hem ergeren en kwellen, die anderen om alles kwellen en ergeren.

De weg des plichts is veilig en gemakkelijk die zijn ziel bewaart, die zorgvuldig waakt over zijn eigen hart en zijn wegen, is ver van die doornen en strikken, want zijn weg is beide effen en aangenaam.

Vers 5

Spreuken 22:5

De weg van de zonde is kwellend en gevaarlijk. In de weg des verkeerden, die kromme weg die strijdig is met de wil en het Woord van God, worden doornen en strikken gevonden, doornen van smart wegens begane zonden, en strikken, die hen in nog meerdere zonden verwarren. Hij, die zich niet bekommert om hetgeen hij zegt en doet, zal zich belemmerd vinden door die denkbeeldige vrijheid en gekweld door zijn genoegens. Verkeerde mensen, die spoedig toornig worden, stellen zich bij iedere tred bloot aan moeilijkheid. Alles zal hem ergeren en kwellen, die anderen om alles kwellen en ergeren.

De weg des plichts is veilig en gemakkelijk die zijn ziel bewaart, die zorgvuldig waakt over zijn eigen hart en zijn wegen, is ver van die doornen en strikken, want zijn weg is beide effen en aangenaam.

Vers 6

Spreuken 22:6

1. Hier wordt de mens een gewichtige plicht opgelegd, inzonderheid aan hen, die ouders zijn en onderwijzers van kinderen, ter voortplanting van wijsheid, opdat die niet met hen sterft. Leer kinderen op die leeftijd van de ijdelheid, om verre te blijven van de zonden en strikken ervan, op die leeftijd, waarop men onderwezen wordt, om zich te bereiden voor hun bestemming. Onderricht hen, houd hen onder tucht, leid hen op als krijgsknechten, aan wie geleerd wordt hun wapenen te hanteren, in de rangen te blijven, en op het woord van bevel acht te geven. Leer hen niet de weg waarin zij zouden willen gaan (de neiging van hun verdorven hart zou hen ter zijde doen afwijken), maar de weg waarop zij behoren te gaan, de weg, die gij, zo gij hen liefhebt, wilt dat zij gaan zullen. Leer een kind naar zijn vermogen en bevatting, zo verstaan het sommigen, met een zachte hand, zoals voedsters kinderen voeden, weinig tegelijk maar dikwijls, Deuteronomy 6:7.

2. Een goede reden ervoor, ontleend aan het grote voordeel van deze zorg en moeite voor kinderen, als ze opgroeien, als zij oud geworden zijn is het te hopen dat zij er niet van zullen afwijken. Goede indrukken, die zij toen ontvangen hebben, zullen hun hun levenlang bijblijven. Gewoonlijk zal het vat de geur behouden van hetgeen men er in gedaan heeft. Weliswaar, velen zijn afgeweken van de goede weg, die hen geleerd was, Salomo zelf heeft dit gedaan, maar het kan een middel zijn tot hun terugkeer, zoals men onderstelt dat ook Salomo teruggekeerd is. De ouders zullen dan tenminste de troost hebben van hun plicht te hebben gedaan en de middelen te hebben gebruikt.

Vers 6

Spreuken 22:6

1. Hier wordt de mens een gewichtige plicht opgelegd, inzonderheid aan hen, die ouders zijn en onderwijzers van kinderen, ter voortplanting van wijsheid, opdat die niet met hen sterft. Leer kinderen op die leeftijd van de ijdelheid, om verre te blijven van de zonden en strikken ervan, op die leeftijd, waarop men onderwezen wordt, om zich te bereiden voor hun bestemming. Onderricht hen, houd hen onder tucht, leid hen op als krijgsknechten, aan wie geleerd wordt hun wapenen te hanteren, in de rangen te blijven, en op het woord van bevel acht te geven. Leer hen niet de weg waarin zij zouden willen gaan (de neiging van hun verdorven hart zou hen ter zijde doen afwijken), maar de weg waarop zij behoren te gaan, de weg, die gij, zo gij hen liefhebt, wilt dat zij gaan zullen. Leer een kind naar zijn vermogen en bevatting, zo verstaan het sommigen, met een zachte hand, zoals voedsters kinderen voeden, weinig tegelijk maar dikwijls, Deuteronomy 6:7.

2. Een goede reden ervoor, ontleend aan het grote voordeel van deze zorg en moeite voor kinderen, als ze opgroeien, als zij oud geworden zijn is het te hopen dat zij er niet van zullen afwijken. Goede indrukken, die zij toen ontvangen hebben, zullen hun hun levenlang bijblijven. Gewoonlijk zal het vat de geur behouden van hetgeen men er in gedaan heeft. Weliswaar, velen zijn afgeweken van de goede weg, die hen geleerd was, Salomo zelf heeft dit gedaan, maar het kan een middel zijn tot hun terugkeer, zoals men onderstelt dat ook Salomo teruggekeerd is. De ouders zullen dan tenminste de troost hebben van hun plicht te hebben gedaan en de middelen te hebben gebruikt.

Vers 7

Spreuken 22:7

In Proverbs 22:2 had hij gezegd: Rijken en armen ontmoeten elkaar, maar hier bevindt hij, hier toont hij aan, dat er voor de dingen van dit leven een groot verschil tussen hen is, want,

1. Zij, die weinig hebben zullen in onderworpenheid zijn aan degenen, die veel hebben omdat zij van hen afhankelijk zijn, zij hebben steun van hen ontvangen en verwachten nog steun van hen. De rijken heersen over de armen, en maar al te dikwijls veel meer dan hun betaamt, met hoogmoed en hardheid, ongelijk aan God, die, hoewel Hij groot is, toch niemand veracht. Het maakt een deel uit van de beproeving van de armen, dat zij moeten verwachten vertreden te worden, en het maakt een deel uit van hun plicht, om zoveel zij kunnen dienstwillig te zijn voor hen, die vriendelijk voor hen zijn, en er zich op toe te leggen om dankbaar te wezen.

2. Zij, die achteruitgaan bevinden zich grotelijks in de macht van hen, die vooruitgaan. Die ontleent is des leners knecht, heeft verplichting aan hem, en moet hem soms bidden: Wees lankmoedig over mij. Daarom is het een deel van het beloofde geluk aan Israël, dat zij zullen lenen, maar niet ontlenen, Deuteronomy 28:12. En wij moeten ons best doen om zoveel mogelijk buiten schuld te blijven. Sommigen verkopen hun vrijheid om aan hun zucht naar weelde te voldoen.

Vers 7

Spreuken 22:7

In Proverbs 22:2 had hij gezegd: Rijken en armen ontmoeten elkaar, maar hier bevindt hij, hier toont hij aan, dat er voor de dingen van dit leven een groot verschil tussen hen is, want,

1. Zij, die weinig hebben zullen in onderworpenheid zijn aan degenen, die veel hebben omdat zij van hen afhankelijk zijn, zij hebben steun van hen ontvangen en verwachten nog steun van hen. De rijken heersen over de armen, en maar al te dikwijls veel meer dan hun betaamt, met hoogmoed en hardheid, ongelijk aan God, die, hoewel Hij groot is, toch niemand veracht. Het maakt een deel uit van de beproeving van de armen, dat zij moeten verwachten vertreden te worden, en het maakt een deel uit van hun plicht, om zoveel zij kunnen dienstwillig te zijn voor hen, die vriendelijk voor hen zijn, en er zich op toe te leggen om dankbaar te wezen.

2. Zij, die achteruitgaan bevinden zich grotelijks in de macht van hen, die vooruitgaan. Die ontleent is des leners knecht, heeft verplichting aan hem, en moet hem soms bidden: Wees lankmoedig over mij. Daarom is het een deel van het beloofde geluk aan Israël, dat zij zullen lenen, maar niet ontlenen, Deuteronomy 28:12. En wij moeten ons best doen om zoveel mogelijk buiten schuld te blijven. Sommigen verkopen hun vrijheid om aan hun zucht naar weelde te voldoen.

Vers 8

Spreuken 22:8

Onrechtmatig verkregen gewin zal niet gedijen, die onrecht zaait, die iets doet, dat onrechtvaardig is, in de hoop van er winst door te behalen, zal ijdelheid maaien, wat hij wint, zal hem nooit goed doen, hem nooit voldoening schenken. Hij zal niets dan teleurstelling ondervinden. Zij, die moeite scheppen voor anderen bereiden slechts moeite voor zichzelf. Zoals de mens zaait, zal hij maaien.

Misbruikte macht zal niet van lange duur zijn. Indien de roede van het gezag in een roede van de verbolgenheid wordt verkeerd, indien de mensen heersen door hartstocht, inplaats van door wijsheid, en inplaats van op het openbare welzijn, op niets zozeer het oog hebben als op het bevredigen van hun wraakzucht dan zal zij falen, een einde nemen en verbroken worden, en hun macht zal hen niet ondersteunen in hun buitensporigheden, Isaiah 10:24, Isaiah 10:25.

Vers 8

Spreuken 22:8

Onrechtmatig verkregen gewin zal niet gedijen, die onrecht zaait, die iets doet, dat onrechtvaardig is, in de hoop van er winst door te behalen, zal ijdelheid maaien, wat hij wint, zal hem nooit goed doen, hem nooit voldoening schenken. Hij zal niets dan teleurstelling ondervinden. Zij, die moeite scheppen voor anderen bereiden slechts moeite voor zichzelf. Zoals de mens zaait, zal hij maaien.

Misbruikte macht zal niet van lange duur zijn. Indien de roede van het gezag in een roede van de verbolgenheid wordt verkeerd, indien de mensen heersen door hartstocht, inplaats van door wijsheid, en inplaats van op het openbare welzijn, op niets zozeer het oog hebben als op het bevredigen van hun wraakzucht dan zal zij falen, een einde nemen en verbroken worden, en hun macht zal hen niet ondersteunen in hun buitensporigheden, Isaiah 10:24, Isaiah 10:25.

Vers 9

Spreuken 22:9

1. Hier is de beschrijving van een barmhartig man, hij heeft een goed oog, in tegenstelling met een boos oog, Hoofdst. 23:6, en hetzelfde als een eenvoudig oog, Matthew 6:22, een oog, dat uitziet naar voorwerpen om er barmhartigheid aan te bewijzen, behalve nog die er zich vanzelf aan voordoen, een oog, dat op het zien van iemand, die gebrek heeft en in ellende is, het hart aandoet met medelijden een oog, dat bij de aalmoes een vriendelijke blik geeft, waardoor de aalmoes dubbel aangenaam wordt. Hij heeft ook een milde hand, hij geeft van zijn brood aan hen, die het nodig hebben, zijn brood, het brood, dat hem toebeschikt is om het te eten. Hij zal liever zichzelf bekrimpen, dan de armen van gebrek te zien omkomen, maar hij geeft toch niet al zijn brood, maar van zijn brood, de armen zullen hun deel hebben met zijn gezin.

2. De zegen voor zo'n man, de armen zullen hem zegenen, allen, die om hem heen zijn, zullen goed van hem spreken en God zelf zal hem zegenen in verhoring van menig goed gebed, dat voor hem opgezonden wordt, en hij zal gezegend zijn.

Vers 9

Spreuken 22:9

1. Hier is de beschrijving van een barmhartig man, hij heeft een goed oog, in tegenstelling met een boos oog, Hoofdst. 23:6, en hetzelfde als een eenvoudig oog, Matthew 6:22, een oog, dat uitziet naar voorwerpen om er barmhartigheid aan te bewijzen, behalve nog die er zich vanzelf aan voordoen, een oog, dat op het zien van iemand, die gebrek heeft en in ellende is, het hart aandoet met medelijden een oog, dat bij de aalmoes een vriendelijke blik geeft, waardoor de aalmoes dubbel aangenaam wordt. Hij heeft ook een milde hand, hij geeft van zijn brood aan hen, die het nodig hebben, zijn brood, het brood, dat hem toebeschikt is om het te eten. Hij zal liever zichzelf bekrimpen, dan de armen van gebrek te zien omkomen, maar hij geeft toch niet al zijn brood, maar van zijn brood, de armen zullen hun deel hebben met zijn gezin.

2. De zegen voor zo'n man, de armen zullen hem zegenen, allen, die om hem heen zijn, zullen goed van hem spreken en God zelf zal hem zegenen in verhoring van menig goed gebed, dat voor hem opgezonden wordt, en hij zal gezegend zijn.

Vers 10

Spreuken 22:10

1. Zie hier wat de spotter doet, er wordt te kennen gegeven dat hij onenigheid zaait, en overal waar hij komt, kwaad sticht. Veel van het gekijf en van de geschillen, die de vrede van de menselijke maatschappij verstoren, is te wijten aan de boze uitlegger, zoals sommigen het lezen, die van alles een ongunstige uitlegging geeft, aan hen, die iedereen verachten en bespotten, die in hun weg komt, en er een eer in stellen om met het gehele mensdom de draak te steken.

2. Wat met de spotter gedaan moet worden, die zich niet wil verbeteren. Drijf hem uit van uw gezelschap, zoals Ismael uitgedreven werd uit Abraham's gezin toen hij Izak bespotte. Zij, die de vrede willen bewaren, moeten de spotter buitensluiten.

Vers 10

Spreuken 22:10

1. Zie hier wat de spotter doet, er wordt te kennen gegeven dat hij onenigheid zaait, en overal waar hij komt, kwaad sticht. Veel van het gekijf en van de geschillen, die de vrede van de menselijke maatschappij verstoren, is te wijten aan de boze uitlegger, zoals sommigen het lezen, die van alles een ongunstige uitlegging geeft, aan hen, die iedereen verachten en bespotten, die in hun weg komt, en er een eer in stellen om met het gehele mensdom de draak te steken.

2. Wat met de spotter gedaan moet worden, die zich niet wil verbeteren. Drijf hem uit van uw gezelschap, zoals Ismael uitgedreven werd uit Abraham's gezin toen hij Izak bespotte. Zij, die de vrede willen bewaren, moeten de spotter buitensluiten.

Vers 11

Spreuken 22:11

1. Hier zijn de hoedanigheden van een volkomen welopgevoed man die geschikt is om een openbaar ambt te bekleden. Hij moet een eerlijk man wezen, een man, die reinheid des harten liefheeft, en alle onreinheid haat, die niet slechts rein is van vleselijke lusten, maar van alle bedrog en geveinsdheid, van alle zelfzucht en oneerlijke bedoelingen, die zorg draagt om zich als een oprecht man te tonen, rechtvaardig en billijk is uit beginsel, in niets meer behagen heeft dan in zijn geweten rein te bewaren, een onergerlijk geweten te hebben. Hij moet ook in staat zijn om goed en met sierlijkheid te spreken, niet te vleien en te flikflooien, maar zich behoorlijk uit te drukken in een taal, die even zuiver is als zijn gemoed.

2. De verhoging, waartoe zo'n man waarschijnlijk komen zal. De koning zal, als hij wijs en goed is, zijn belang en het belang zijns volks goed begrijpt, zijn vriend zijn, zal hem tot lid benoemen van zijn geheime raad, zoals er een was aan het hof van David, en een ander aan het hof van Salomo, die des konings vriend werd genoemd, of, zo hij enigerlei zaak heeft zal de koning er hem in voorthelpen. Sommigen verstaan het van de Koning van de koningen, een man In wiens geest geen bedrog is, wiens spraak altijd Godvruchtig is, zal God tot zijn vriend hebben, Messias, de vorst zal zijn vriend zijn, deze eer hebben al de heiligen.

Vers 11

Spreuken 22:11

1. Hier zijn de hoedanigheden van een volkomen welopgevoed man die geschikt is om een openbaar ambt te bekleden. Hij moet een eerlijk man wezen, een man, die reinheid des harten liefheeft, en alle onreinheid haat, die niet slechts rein is van vleselijke lusten, maar van alle bedrog en geveinsdheid, van alle zelfzucht en oneerlijke bedoelingen, die zorg draagt om zich als een oprecht man te tonen, rechtvaardig en billijk is uit beginsel, in niets meer behagen heeft dan in zijn geweten rein te bewaren, een onergerlijk geweten te hebben. Hij moet ook in staat zijn om goed en met sierlijkheid te spreken, niet te vleien en te flikflooien, maar zich behoorlijk uit te drukken in een taal, die even zuiver is als zijn gemoed.

2. De verhoging, waartoe zo'n man waarschijnlijk komen zal. De koning zal, als hij wijs en goed is, zijn belang en het belang zijns volks goed begrijpt, zijn vriend zijn, zal hem tot lid benoemen van zijn geheime raad, zoals er een was aan het hof van David, en een ander aan het hof van Salomo, die des konings vriend werd genoemd, of, zo hij enigerlei zaak heeft zal de koning er hem in voorthelpen. Sommigen verstaan het van de Koning van de koningen, een man In wiens geest geen bedrog is, wiens spraak altijd Godvruchtig is, zal God tot zijn vriend hebben, Messias, de vorst zal zijn vriend zijn, deze eer hebben al de heiligen.

Vers 12

Spreuken 22:12

1. Hier is Gods bijzondere zorg om de wetenschap te bewaren, de Godsdienst in de wereld staande te houden door onder de mensen de kennis te bewaren van Hemzelf en van goed en kwaad, in weerwil van het bederf van de mensen en de listen van Satan om de geest van de mensen te verblinden en hen in onwetendheid te houden, het is een groot en heerlijk bewijs van de macht en goedheid van de ogen des Heeren, van zijn waakzame zorg en Voorzienigheid. Hij bewaart mannen van wetenschap, wijze en Godvruchtige mannen, 2 Chronicles 16:9, inzonderheid getrouwe getuigen, die spreken wat zij weten. God beschermt de zodanigen en maakt hun raad voorspoedig. Door Zijn genade bewaart Hij de wetenschap in de zodanigen, verzekert en beveiligt Zijn eigen werk in hen. Zie Proverbs 2:7, Proverbs 2:8.

2. De rechtvaardige wraak, die God doet aan hen, die spreken en handelen tegen de wetenschap, tegen hun eigen kennis en tegen de belangen van wetenschap en Godsdienst in de wereld. De woorden des overtreders zal Hij omkeren, en bewaart wetenschap in weerwil van hen. Hij verbreekt al de raad en verijdelt al de plannen van trouweloze en verraderlijke mensen, en keert ze om tot hun beschaming.

Vers 12

Spreuken 22:12

1. Hier is Gods bijzondere zorg om de wetenschap te bewaren, de Godsdienst in de wereld staande te houden door onder de mensen de kennis te bewaren van Hemzelf en van goed en kwaad, in weerwil van het bederf van de mensen en de listen van Satan om de geest van de mensen te verblinden en hen in onwetendheid te houden, het is een groot en heerlijk bewijs van de macht en goedheid van de ogen des Heeren, van zijn waakzame zorg en Voorzienigheid. Hij bewaart mannen van wetenschap, wijze en Godvruchtige mannen, 2 Chronicles 16:9, inzonderheid getrouwe getuigen, die spreken wat zij weten. God beschermt de zodanigen en maakt hun raad voorspoedig. Door Zijn genade bewaart Hij de wetenschap in de zodanigen, verzekert en beveiligt Zijn eigen werk in hen. Zie Proverbs 2:7, Proverbs 2:8.

2. De rechtvaardige wraak, die God doet aan hen, die spreken en handelen tegen de wetenschap, tegen hun eigen kennis en tegen de belangen van wetenschap en Godsdienst in de wereld. De woorden des overtreders zal Hij omkeren, en bewaart wetenschap in weerwil van hen. Hij verbreekt al de raad en verijdelt al de plannen van trouweloze en verraderlijke mensen, en keert ze om tot hun beschaming.

Vers 13

Spreuken 22:13

Zij, die geen liefde hebben voor hun werk, zullen nooit verlegen zijn om een verontschuldiging om het van zich af te schuiven. Zeer velen zijn naar lichaam en ziel in het verderf gestort door hun traagheid, en toch hebben zij dit en dat nog voor zichzelf te zeggen, zo vernuftig zijn de mensen in het bedriegen van hun eigen ziel. En wie, vraag Ik u, zal er iets bij gewonnen hebben als al die voorwendsels ten laatste als ijdel en beuzelachtig verworpen zullen worden?

Velen laten zich terughouden van werkelijke plichten door denkbeeldige moeilijkheden. De luiaard heeft buiten op het veld werk te doen maar hij verbeeldt zich dat daar een leeuw is ja hij pretendeert dat hij niet door de straten durft gaan, uit vrees dat hij er iemand zal ontmoeten, die hem zal doden. Hij zelf denkt dit niet maar hij zegt het aan hen, die hem opwekken om op te staan, hij spreekt van een leeuw buiten, maar denkt niet aan zijn wezenlijk gevaar, dat hem dreigt van de duivel, die briesenden leeuw, die bij hem in zijn bed is en van zijn eigen traagheid, die hem doodt.

Vers 13

Spreuken 22:13

Zij, die geen liefde hebben voor hun werk, zullen nooit verlegen zijn om een verontschuldiging om het van zich af te schuiven. Zeer velen zijn naar lichaam en ziel in het verderf gestort door hun traagheid, en toch hebben zij dit en dat nog voor zichzelf te zeggen, zo vernuftig zijn de mensen in het bedriegen van hun eigen ziel. En wie, vraag Ik u, zal er iets bij gewonnen hebben als al die voorwendsels ten laatste als ijdel en beuzelachtig verworpen zullen worden?

Velen laten zich terughouden van werkelijke plichten door denkbeeldige moeilijkheden. De luiaard heeft buiten op het veld werk te doen maar hij verbeeldt zich dat daar een leeuw is ja hij pretendeert dat hij niet door de straten durft gaan, uit vrees dat hij er iemand zal ontmoeten, die hem zal doden. Hij zelf denkt dit niet maar hij zegt het aan hen, die hem opwekken om op te staan, hij spreekt van een leeuw buiten, maar denkt niet aan zijn wezenlijk gevaar, dat hem dreigt van de duivel, die briesenden leeuw, die bij hem in zijn bed is en van zijn eigen traagheid, die hem doodt.

Vers 14

Spreuken 22:14

Dit is bedoeld als een waarschuwing aan alle jongelingen tegen de lusten van de onkuisheid, als zij het welzijn hunner ziel liefhebben, zo laat hen zich in acht nemen voor vreemde vrouwen, wulpse vrouwen, voor wie zij vreemd moeten zijn, voor de kussen harer lippen, Hoofdst. 7:13, voor de woorden harer lippen, voor haar bekoringen en verlokkingen, weest er bang voor, hebt er niets mee te doen, want

1. Zij, die zich overgeven aan die zonde bewijzen dat God hen verlaten heeft. Het is een diepe gracht, diegenen vallen, op wie de Heere vergramd is, die hen aan hen zelf overlaat om in die verzoeking te komen, en de teugel van Zijn weerhoudende genade wegneemt om hen te straffen voor andere zonden. Verheft er u niet op dat gij in gunst staat bij zulke vrouwen, daar het toch een blijk is dat gij onder de toorn van God zijt.

2. Het is zelden dat de zodanigen hun zondige weg verlaten, want het is een diepe gracht, waarin zij vallen, en het zal moeilijk zijn om er uit te komen, zozeer wordt de geest verdwaasd en het geweten verleid door aan het vlees te behagen.

Vers 14

Spreuken 22:14

Dit is bedoeld als een waarschuwing aan alle jongelingen tegen de lusten van de onkuisheid, als zij het welzijn hunner ziel liefhebben, zo laat hen zich in acht nemen voor vreemde vrouwen, wulpse vrouwen, voor wie zij vreemd moeten zijn, voor de kussen harer lippen, Hoofdst. 7:13, voor de woorden harer lippen, voor haar bekoringen en verlokkingen, weest er bang voor, hebt er niets mee te doen, want

1. Zij, die zich overgeven aan die zonde bewijzen dat God hen verlaten heeft. Het is een diepe gracht, diegenen vallen, op wie de Heere vergramd is, die hen aan hen zelf overlaat om in die verzoeking te komen, en de teugel van Zijn weerhoudende genade wegneemt om hen te straffen voor andere zonden. Verheft er u niet op dat gij in gunst staat bij zulke vrouwen, daar het toch een blijk is dat gij onder de toorn van God zijt.

2. Het is zelden dat de zodanigen hun zondige weg verlaten, want het is een diepe gracht, waarin zij vallen, en het zal moeilijk zijn om er uit te komen, zozeer wordt de geest verdwaasd en het geweten verleid door aan het vlees te behagen.

Vers 15

Spreuken 22:15

Wij hebben hier twee zeer treurige gedachten.

1. Dat het bederf ingeweven is in onze natuur. Zonde is dwaasheid, zij is in strijd beide met ons verstand en ons waar belang, zij is in het hart, er is een innerlijke neiging tot zonde, om dwaselijk te spreken en te handelen, zij is in het hart van kinderen, zij brengen haar met zich in de wereld, in zonde werden zij ontvangen en geboren, zij wordt daar niet slechts gevonden, maar zij is er in gebonden, zij hangt samen met het hart, aldus kleven sommige ondeugende neigingen de ziel aan, zij zijn er mee verbonden zoals de loot verbonden is aan de stam, waarin zij geënt is waardoor haar aard een algehele verandering ondergaat, er is een knoop gelegd tussen de ziel en de zonde, een liefdesstrik, deze twee worden een vlees. Het is waar van onszelf, het is waar van onze kinderen, die wij naar ons beeld en gelijkenis hebben voortgebracht. O God, Gij kent deze dwaasheid.

2. Dat de roede van de tucht nodig is voor de genezing ervan, zij kan door geen billijke middelen en zachte methodes uitgedreven worden, er moet strengheid gebruikt worden, en deze zal smart teweegbrengen. Kinderen moeten door hun ouders gekastijd worden en onder tucht worden gehouden, en wij allen moeten gekastijd worden door onze hemelse Vader, Hebrews 12:6, Hebrews 12:7, en onder de bestraffing moeten wij de dwaasheid neerdrukken en de roede kussen.

Vers 15

Spreuken 22:15

Wij hebben hier twee zeer treurige gedachten.

1. Dat het bederf ingeweven is in onze natuur. Zonde is dwaasheid, zij is in strijd beide met ons verstand en ons waar belang, zij is in het hart, er is een innerlijke neiging tot zonde, om dwaselijk te spreken en te handelen, zij is in het hart van kinderen, zij brengen haar met zich in de wereld, in zonde werden zij ontvangen en geboren, zij wordt daar niet slechts gevonden, maar zij is er in gebonden, zij hangt samen met het hart, aldus kleven sommige ondeugende neigingen de ziel aan, zij zijn er mee verbonden zoals de loot verbonden is aan de stam, waarin zij geënt is waardoor haar aard een algehele verandering ondergaat, er is een knoop gelegd tussen de ziel en de zonde, een liefdesstrik, deze twee worden een vlees. Het is waar van onszelf, het is waar van onze kinderen, die wij naar ons beeld en gelijkenis hebben voortgebracht. O God, Gij kent deze dwaasheid.

2. Dat de roede van de tucht nodig is voor de genezing ervan, zij kan door geen billijke middelen en zachte methodes uitgedreven worden, er moet strengheid gebruikt worden, en deze zal smart teweegbrengen. Kinderen moeten door hun ouders gekastijd worden en onder tucht worden gehouden, en wij allen moeten gekastijd worden door onze hemelse Vader, Hebrews 12:6, Hebrews 12:7, en onder de bestraffing moeten wij de dwaasheid neerdrukken en de roede kussen.

Vers 16

Spreuken 22:16

Dit toont aan welke slechte maatregelen rijke lieden soms nemen, door welke zij in het einde zichzelf verarmen en God er toe brengen om hen niettegenstaande hun overvloed in armoede te dompelen, hen tot gebrek te doen komen. Zij verdrukken de armen en geven de rijke, dat is:

1. Zij willen niet uit barmhartigheid de armen te hulp komen, opdat zij door te sparen hetgeen in werkelijkheid het beste is van hun uitgaven, maar door hen als het onnodigste wordt beschouwd, hun rijkdom vermeerderen, maar aan de rijken zullen zij geschenken geven, hun grote gastmalen geven, hetzij uit hoogmoed en ijdelheid om een groot, voornaam aanzien te hebben of uit staatkunde, om het van hen weer te ontvangen en wel met winst, dezulken zullen zeker tot gebrek komen. Velen zijn door een dwaze vrijgevigheid tot armoede vervallen, maar nooit is iemand door verstandige barmhartigheid verarmd. Christus gebiedt ons de armen te nodigen, Luke 14:12, Luke 14:13.

2. Zij willen niet slechts de armen niet ondersteunen, maar zij verdrukken hen, beroven het armhuis, zuigen hun arme pachters en naburen uit, maken inbreuk op de rechten van hen, die zich niet kunnen verdedigen, en dan geven zij steekpenningen aan de rijken, opdat deze hen er in steunen en beschermen. Maar het is alles tevergeefs, want zij komen tot gebrek. Zij, die God beroven en Hem aldus tot hun vijand maken, kunnen zich niet beveiligen door aan de rijken te geven ten einde hen tot hun vrienden te maken.

Vers 16

Spreuken 22:16

Dit toont aan welke slechte maatregelen rijke lieden soms nemen, door welke zij in het einde zichzelf verarmen en God er toe brengen om hen niettegenstaande hun overvloed in armoede te dompelen, hen tot gebrek te doen komen. Zij verdrukken de armen en geven de rijke, dat is:

1. Zij willen niet uit barmhartigheid de armen te hulp komen, opdat zij door te sparen hetgeen in werkelijkheid het beste is van hun uitgaven, maar door hen als het onnodigste wordt beschouwd, hun rijkdom vermeerderen, maar aan de rijken zullen zij geschenken geven, hun grote gastmalen geven, hetzij uit hoogmoed en ijdelheid om een groot, voornaam aanzien te hebben of uit staatkunde, om het van hen weer te ontvangen en wel met winst, dezulken zullen zeker tot gebrek komen. Velen zijn door een dwaze vrijgevigheid tot armoede vervallen, maar nooit is iemand door verstandige barmhartigheid verarmd. Christus gebiedt ons de armen te nodigen, Luke 14:12, Luke 14:13.

2. Zij willen niet slechts de armen niet ondersteunen, maar zij verdrukken hen, beroven het armhuis, zuigen hun arme pachters en naburen uit, maken inbreuk op de rechten van hen, die zich niet kunnen verdedigen, en dan geven zij steekpenningen aan de rijken, opdat deze hen er in steunen en beschermen. Maar het is alles tevergeefs, want zij komen tot gebrek. Zij, die God beroven en Hem aldus tot hun vijand maken, kunnen zich niet beveiligen door aan de rijken te geven ten einde hen tot hun vrienden te maken.

Verzen 17-21

Spreuken 22:17-21

Hier verandert Salomo zijn stijl en wijze van spreken. Tot nu toe heeft hij van het begin van Proverbs 10:1 meestal leerstellige waarheden neergelegd, met slechts hier en daar een woord van vermaning, het aan ons overlatende om gaandeweg de toepassing te maken, maar hier en tot aan het einde van Hoofdst. 24 richt hij zijn rede tot zijn zoon, zijn leerling, zijn lezer, zijn hoorder, sprekende als tot een particulier persoon. Tot nu toe was zijn zin meestal begrepen in een vers, maar hier strekt hij zich gewoonlijk verder uit. Zie hoe de wijsheid het beproeft met verscheidenheid van methodes ten einde ons door geen enkele oververzadigd te doen worden. Wij worden persoonlijk toegesproken, om onze aandacht op te wekken en ons behulpzaam te zijn in de toepassing. De evangeliedienaren moeten het niet voldoende achten om voor hun hoorders te prediken, zij moeten tot hen prediken, noch het voldoende achten om tot hen allen in het algemeen te prediken, zij moeten zich ook tot afzonderlijke personen richten, zoals hier: Doe gij zo en zo. Hier is:

I. Een ernstige vermaning om wijsheid en genade te verkrijgen door te letten op de woorden van de wijzen, beide op de geschreven en op de gepredikte woorden, op de woorden van de profeten en priesters, en inzonderheid op de wetenschap, die Salomo in dit boek de mensen geeft van goed en kwaad, zonde en plicht, beloning en straf. Naar deze woorden, deze wetenschap moet het oor geneigd worden in ootmoed en ernstige aandacht, en het hart gericht worden door geloof en liefde en nauwkeurige overweging. Het oor zonder het hart is niet genoeg.

II. Hier zijn argumenten om aan de vermaning kracht bij te zetten. Let op:

1. De waardij en het gewicht van de dingen zelf, waarvan Salomo ons in dit boek de wetenschap geeft. Het zijn geen onbeduidende dingen, die slechts tot vermaak dienen, geen grappige spreekwoorden, om in scherts aangehaald te worden om er de tijd mee te korten, neen, het zijn heerlijke dingen aangaande de eer en heerlijkheid Gods, de heiligheid en gelukzaligheid onzer zielen, het welzijn van de mensheid en alle gemeenten of gezelschappen van mensen. Het zijn vorstelijke dingen, dat is de betekenis van het woord, geschikt om door koningen te worden gesproken en door senaten te worden gehoord, het zijn dingen betreffende wet en wetenschap, wijze raad betreffende de gewichtigste aangelegenheden, dingen, die ons niet slechts onszelf zullen doen kennen, maar ons in staat zullen stellen om raad te geven aan anderen.

2. De helderheid van de ontdekkingen van deze dingen, en hoe zij tot ons persoonlijk gericht worden. Zij zijn bekend gemaakt, openlijk bekend gemaakt, opdat allen ze lezen, duidelijk bekend gemaakt, opdat die voorbijgaan ze kunnen lezen, heden bekend gemaakt, vollediger dan ooit tevoren, in deze dag van licht en kennis, bekend gemaakt in deze uw dag, maar het is slechts voor een wijle, dat dit licht bij u is, misschien zullen de dingen, die u heden bekend gemaakt zijn, indien gij geen gebruik maakt van de dag uwer bezoeking, morgen voor uw ogen verborgen zijn. Zij zijn geschreven ter meerdere zekerheid, en opdat zij ontvangen, en zuiver en onvervalst aan het nageslacht overgeleverd zullen worden. Doch waar hier de meeste nadruk op gelegd wordt is, dat zij u bekend zijn gemaakt aan u geschreven zijn, alsof het een brief was, die aan u geadresseerd is, het is geschikt en gepast voor u en uw toestand, in deze spiegel kunt gij uw eigen gelaat aanschouwen, het is voor u bedoeld en bestemd, om u ten regel te wezen, en daarnaar moet gij geoordeeld worden. Van deze dingen kunnen wij niet zeggen: het zijn zeer goede dingen, maar zij gaan ons niet aan, neen, zij zijn van het grootste gewicht en belang voor ons. 3. De aangenaamheid van deze dingen voor ons ten opzichte beide van vertroosting en eer.

a. Als wij ze verbergen, wegleggen in ons hart, zullen zij ons een overvloedige voldoening geven, Proverbs 22:18. Het is lieflijk en zal uw voortdurend vermaak zijn, als gij die in uw binnenste bewaart, ze dikwijls overdenkt, er u door laat leiden en regeren. De gedaante van de godzaligheid is, als men daarin alleen rust, een bedwang voor de mens, hij doet dan slechts een schijnboete in een wit gewaad, alleen zij, die zich onderwerpen aan de kracht van de Godzaligheid en er hartewerk van maken, smaken er genot en genoegen in, Hoofdst. 2:10.

b. Als wij er gebruik van maken in onze gesprekken, dan zullen zij zeer betamelijk zijn, ons een goede reputatie doen verkrijgen. Zij zullen op uw lippen gepast worden. "Spreek van deze dingen, en dan spreekt gij als uzelf en zoals het u betaamt te spreken in aanmerking van uw hoedanigheid en karakter. Gij zult ook genoegen smaken in het spreken van deze dingen, zowel als in de overdenking ervan.

4. Het voordeel, dat er voor ons mee bedoeld is. De heerlijke dingen, die God ons geschreven heeft, zijn niet zoals de bevelen, die de meester geeft aan zijn knecht, en welke alle bedoeld en bestemd zijn ten voordele van de meester- maar zoals die, welke de onderwijzer geeft aan zijn leerling, welke alle bedoeld en bestemd zijn tot nut en voordeel van de leerling. Deze dingen moeten bewaard worden door ons, want zij zijn geschreven aan ons.

A. Opdat wij vertrouwen hebben in God, aldus vertroosting smaken in Hem en gemeenschap hebben met Hem. Opdat uw vertrouwen op de Heere zij, Proverbs 22:19. Wij kunnen niet anders op God vertrouwen dan in de weg des plichts, onze plicht is ons geleerd, opdat wij reden zullen hebben om op God te vertrouwen. Ja dit is op zichzelf een grote plicht, die wij te leren hebben, een plicht, die de grondslag is van allen praktische Godsdienst: een leven te leiden van verlustiging in God en van vertrouwen op Hem.

B. Opdat wij voldoening zullen hebben in ons eigen voordeel: Om u bekend te maken de zekerheid van de redenen van de waarheid, opdat gij moogt weten wat waarheid is, duidelijk onderscheiden zult tussen haar en leugen, en weten moogt op welke gronden gij de waarheden Gods ontvangt en gelooft. Het is begerenswaardig niet alleen de woorden of redenen van de waarheid te kennen, maar ook de zekerheid ervan, opdat ons geloof verstandig en redelijk zij en zal toenemen tot volle verzekerdheid. Het middel om de zekerheid van de redenen van de waarheid te kennen, is een gewetenszaak te maken van onze plicht, want zo iemand wil deszelfs wil doen, die zal met zekerheid bekennen dat de leer uit God is, John 7:1-17.

C. Opdat wij nuttig en dienstig zijn voor anderen tot hun onderrichting. Opdat gij goede rekenschap geeft van de redenen van de waarheid aan degenen, die tot u zenden om u te raadplegen als een orakel, of aan degenen, die u zenden die u in enigerlei zaak gebruiken als een agent of gezant. Kennis is ons gegeven om er goed mee te doen, opdat anderen hun kaars kunnen aansteken aan onze lamp, en opdat wij in onze plaats naar de wil van God ons geslacht mogen dienen. En zij die er een gewetenszaak van maken om Gods geboden te houden, zullen het best instaat zijn om rekenschap te geven van de hoop, die in hen is.

Verzen 17-21

Spreuken 22:17-21

Hier verandert Salomo zijn stijl en wijze van spreken. Tot nu toe heeft hij van het begin van Proverbs 10:1 meestal leerstellige waarheden neergelegd, met slechts hier en daar een woord van vermaning, het aan ons overlatende om gaandeweg de toepassing te maken, maar hier en tot aan het einde van Hoofdst. 24 richt hij zijn rede tot zijn zoon, zijn leerling, zijn lezer, zijn hoorder, sprekende als tot een particulier persoon. Tot nu toe was zijn zin meestal begrepen in een vers, maar hier strekt hij zich gewoonlijk verder uit. Zie hoe de wijsheid het beproeft met verscheidenheid van methodes ten einde ons door geen enkele oververzadigd te doen worden. Wij worden persoonlijk toegesproken, om onze aandacht op te wekken en ons behulpzaam te zijn in de toepassing. De evangeliedienaren moeten het niet voldoende achten om voor hun hoorders te prediken, zij moeten tot hen prediken, noch het voldoende achten om tot hen allen in het algemeen te prediken, zij moeten zich ook tot afzonderlijke personen richten, zoals hier: Doe gij zo en zo. Hier is:

I. Een ernstige vermaning om wijsheid en genade te verkrijgen door te letten op de woorden van de wijzen, beide op de geschreven en op de gepredikte woorden, op de woorden van de profeten en priesters, en inzonderheid op de wetenschap, die Salomo in dit boek de mensen geeft van goed en kwaad, zonde en plicht, beloning en straf. Naar deze woorden, deze wetenschap moet het oor geneigd worden in ootmoed en ernstige aandacht, en het hart gericht worden door geloof en liefde en nauwkeurige overweging. Het oor zonder het hart is niet genoeg.

II. Hier zijn argumenten om aan de vermaning kracht bij te zetten. Let op:

1. De waardij en het gewicht van de dingen zelf, waarvan Salomo ons in dit boek de wetenschap geeft. Het zijn geen onbeduidende dingen, die slechts tot vermaak dienen, geen grappige spreekwoorden, om in scherts aangehaald te worden om er de tijd mee te korten, neen, het zijn heerlijke dingen aangaande de eer en heerlijkheid Gods, de heiligheid en gelukzaligheid onzer zielen, het welzijn van de mensheid en alle gemeenten of gezelschappen van mensen. Het zijn vorstelijke dingen, dat is de betekenis van het woord, geschikt om door koningen te worden gesproken en door senaten te worden gehoord, het zijn dingen betreffende wet en wetenschap, wijze raad betreffende de gewichtigste aangelegenheden, dingen, die ons niet slechts onszelf zullen doen kennen, maar ons in staat zullen stellen om raad te geven aan anderen.

2. De helderheid van de ontdekkingen van deze dingen, en hoe zij tot ons persoonlijk gericht worden. Zij zijn bekend gemaakt, openlijk bekend gemaakt, opdat allen ze lezen, duidelijk bekend gemaakt, opdat die voorbijgaan ze kunnen lezen, heden bekend gemaakt, vollediger dan ooit tevoren, in deze dag van licht en kennis, bekend gemaakt in deze uw dag, maar het is slechts voor een wijle, dat dit licht bij u is, misschien zullen de dingen, die u heden bekend gemaakt zijn, indien gij geen gebruik maakt van de dag uwer bezoeking, morgen voor uw ogen verborgen zijn. Zij zijn geschreven ter meerdere zekerheid, en opdat zij ontvangen, en zuiver en onvervalst aan het nageslacht overgeleverd zullen worden. Doch waar hier de meeste nadruk op gelegd wordt is, dat zij u bekend zijn gemaakt aan u geschreven zijn, alsof het een brief was, die aan u geadresseerd is, het is geschikt en gepast voor u en uw toestand, in deze spiegel kunt gij uw eigen gelaat aanschouwen, het is voor u bedoeld en bestemd, om u ten regel te wezen, en daarnaar moet gij geoordeeld worden. Van deze dingen kunnen wij niet zeggen: het zijn zeer goede dingen, maar zij gaan ons niet aan, neen, zij zijn van het grootste gewicht en belang voor ons. 3. De aangenaamheid van deze dingen voor ons ten opzichte beide van vertroosting en eer.

a. Als wij ze verbergen, wegleggen in ons hart, zullen zij ons een overvloedige voldoening geven, Proverbs 22:18. Het is lieflijk en zal uw voortdurend vermaak zijn, als gij die in uw binnenste bewaart, ze dikwijls overdenkt, er u door laat leiden en regeren. De gedaante van de godzaligheid is, als men daarin alleen rust, een bedwang voor de mens, hij doet dan slechts een schijnboete in een wit gewaad, alleen zij, die zich onderwerpen aan de kracht van de Godzaligheid en er hartewerk van maken, smaken er genot en genoegen in, Hoofdst. 2:10.

b. Als wij er gebruik van maken in onze gesprekken, dan zullen zij zeer betamelijk zijn, ons een goede reputatie doen verkrijgen. Zij zullen op uw lippen gepast worden. "Spreek van deze dingen, en dan spreekt gij als uzelf en zoals het u betaamt te spreken in aanmerking van uw hoedanigheid en karakter. Gij zult ook genoegen smaken in het spreken van deze dingen, zowel als in de overdenking ervan.

4. Het voordeel, dat er voor ons mee bedoeld is. De heerlijke dingen, die God ons geschreven heeft, zijn niet zoals de bevelen, die de meester geeft aan zijn knecht, en welke alle bedoeld en bestemd zijn ten voordele van de meester- maar zoals die, welke de onderwijzer geeft aan zijn leerling, welke alle bedoeld en bestemd zijn tot nut en voordeel van de leerling. Deze dingen moeten bewaard worden door ons, want zij zijn geschreven aan ons.

A. Opdat wij vertrouwen hebben in God, aldus vertroosting smaken in Hem en gemeenschap hebben met Hem. Opdat uw vertrouwen op de Heere zij, Proverbs 22:19. Wij kunnen niet anders op God vertrouwen dan in de weg des plichts, onze plicht is ons geleerd, opdat wij reden zullen hebben om op God te vertrouwen. Ja dit is op zichzelf een grote plicht, die wij te leren hebben, een plicht, die de grondslag is van allen praktische Godsdienst: een leven te leiden van verlustiging in God en van vertrouwen op Hem.

B. Opdat wij voldoening zullen hebben in ons eigen voordeel: Om u bekend te maken de zekerheid van de redenen van de waarheid, opdat gij moogt weten wat waarheid is, duidelijk onderscheiden zult tussen haar en leugen, en weten moogt op welke gronden gij de waarheden Gods ontvangt en gelooft. Het is begerenswaardig niet alleen de woorden of redenen van de waarheid te kennen, maar ook de zekerheid ervan, opdat ons geloof verstandig en redelijk zij en zal toenemen tot volle verzekerdheid. Het middel om de zekerheid van de redenen van de waarheid te kennen, is een gewetenszaak te maken van onze plicht, want zo iemand wil deszelfs wil doen, die zal met zekerheid bekennen dat de leer uit God is, John 7:1-17.

C. Opdat wij nuttig en dienstig zijn voor anderen tot hun onderrichting. Opdat gij goede rekenschap geeft van de redenen van de waarheid aan degenen, die tot u zenden om u te raadplegen als een orakel, of aan degenen, die u zenden die u in enigerlei zaak gebruiken als een agent of gezant. Kennis is ons gegeven om er goed mee te doen, opdat anderen hun kaars kunnen aansteken aan onze lamp, en opdat wij in onze plaats naar de wil van God ons geslacht mogen dienen. En zij die er een gewetenszaak van maken om Gods geboden te houden, zullen het best instaat zijn om rekenschap te geven van de hoop, die in hen is.

Verzen 22-23

Spreuken 22:22-23

Na deze plechtige inleiding zou men iets nieuws en verrassends verwacht hebben, maar neen, hier is een eenvoudige en algemene, doch zeer noodzakelijke waarschuwing tegen de wrede, onmenselijke praktijk van arme mensen te verdrukken.

Merk op:

1. De zonde zelf, en die is: de armen te beroven, en hen nog armer te maken, wegnemende van hen, die weinig te verliezen hebben, en hun alzo niets overlatende. Het is slecht om iemand, wie het ook zij, te beroven, maar geheel ongerijmd is het om de armen te beroven, die wij behoren te steunen en te helpen, met alle macht diegenen uit te zuigen, die wij moesten bewateren met onze weldadigheid, de ellendige te verbrijzelen, en hem daardoor nog ellendiger te maken, rechtsuitspraak tegen hem te doen, en aldus hen te beschermen, die hem beroven, hetgeen even slecht is als wanneer wij zelf hem beroven. Rijke lieden laten zich geen onrecht doen, arme lieden kunnen er zich niet tegen verweren en daarom behoren wij er ons zoveel zorgvuldiger voor te wachten om hun onrecht te doen.

2. De verzwaring van de zonde. Als hun onmacht vanwege hun armoede om zich recht te verschaffen ons aanmoedigt om hen te beroven, dan is het nog zoveel erger, dat is de arme te beroven, omdat hij arm is, het is niet alleen laag en lafhartig om er zijn voordeel tegen iemand mee te doen, dat hij hulpeloos is, maar het is onnatuurlijk en doet de mens kennen als erger dan dieren. Of, indien het geschiedt onder schijn van recht en gerechtigheid dan is dit de ellendige te verbrijzelen in de poort, waar hij beschermd moest wezen tegen onrecht, en hun recht moest gedaan worden tegen hen, die hen verdrukken.

3. Het gevaar, waarvan deze zonde vergezeld is. Hij, die de arme berooft en verdrukt, het is op zijn gevaar, want,

a. De verdrukten zullen bevinden dat God hun machtige beschermer is, Hij zal hun twistzaak twisten, en niet toelaten dat zij ter nedergeworpen en vertreden worden. Als de mensen niet voor hen willen optreden zal God voor hen optreden.

b. De verdrukkers zullen bevinden dat Hij een rechtvaardige wreker is, Hij zal weerwraak op hen nemen Hij zal de ziel roven van hen, die hen beroven, Hij zal hun vergelding doen in geestelijke oordelen, in vloek over hun ziel. Hij, die de armen berooft, zal in het eind bevonden worden zichzelf te hebben vermoord.

Verzen 22-23

Spreuken 22:22-23

Na deze plechtige inleiding zou men iets nieuws en verrassends verwacht hebben, maar neen, hier is een eenvoudige en algemene, doch zeer noodzakelijke waarschuwing tegen de wrede, onmenselijke praktijk van arme mensen te verdrukken.

Merk op:

1. De zonde zelf, en die is: de armen te beroven, en hen nog armer te maken, wegnemende van hen, die weinig te verliezen hebben, en hun alzo niets overlatende. Het is slecht om iemand, wie het ook zij, te beroven, maar geheel ongerijmd is het om de armen te beroven, die wij behoren te steunen en te helpen, met alle macht diegenen uit te zuigen, die wij moesten bewateren met onze weldadigheid, de ellendige te verbrijzelen, en hem daardoor nog ellendiger te maken, rechtsuitspraak tegen hem te doen, en aldus hen te beschermen, die hem beroven, hetgeen even slecht is als wanneer wij zelf hem beroven. Rijke lieden laten zich geen onrecht doen, arme lieden kunnen er zich niet tegen verweren en daarom behoren wij er ons zoveel zorgvuldiger voor te wachten om hun onrecht te doen.

2. De verzwaring van de zonde. Als hun onmacht vanwege hun armoede om zich recht te verschaffen ons aanmoedigt om hen te beroven, dan is het nog zoveel erger, dat is de arme te beroven, omdat hij arm is, het is niet alleen laag en lafhartig om er zijn voordeel tegen iemand mee te doen, dat hij hulpeloos is, maar het is onnatuurlijk en doet de mens kennen als erger dan dieren. Of, indien het geschiedt onder schijn van recht en gerechtigheid dan is dit de ellendige te verbrijzelen in de poort, waar hij beschermd moest wezen tegen onrecht, en hun recht moest gedaan worden tegen hen, die hen verdrukken.

3. Het gevaar, waarvan deze zonde vergezeld is. Hij, die de arme berooft en verdrukt, het is op zijn gevaar, want,

a. De verdrukten zullen bevinden dat God hun machtige beschermer is, Hij zal hun twistzaak twisten, en niet toelaten dat zij ter nedergeworpen en vertreden worden. Als de mensen niet voor hen willen optreden zal God voor hen optreden.

b. De verdrukkers zullen bevinden dat Hij een rechtvaardige wreker is, Hij zal weerwraak op hen nemen Hij zal de ziel roven van hen, die hen beroven, Hij zal hun vergelding doen in geestelijke oordelen, in vloek over hun ziel. Hij, die de armen berooft, zal in het eind bevonden worden zichzelf te hebben vermoord.

Verzen 24-25

Spreuken 22:24-25

1. Hier is een goede waarschuwing tegen een vertrouwelijke omgang met een hartstochtelijke, toornige mens. Het is de wet van de vriendschap, dat wij ons schikken naar onze vrienden en bereid zijn hun van dienst te wezen, en daarom behoren wij verstandig en omzichtig te zijn in de keus van een vriend, opdat wij die heilige verbintenis niet aangaan met iemand, naar wie ons te schikken onze dwaasheid zou zijn. Wij moeten beleefd zijn jegens allen, maar toch wel toezien op de persoon, die wij tot onze boezemvriend maken en met wie wij gemeenzaam omgaan. Zo onder anderen is een man, die licht tot toorn wordt geprikkeld, lichtgeraakt is, iedere belediging hoog opneemt, en als hij driftig is zich niet bekommert om hetgeen hij zegt of doet, maar woedend en buitensporig wordt, niet geschikt om hem tot onze vriend en metgezel te maken, want telkens en nogmaals zal hij toornig op ons wezen, en dat zal ons verdriet zijn, en hij verwacht dat wij even grimmig zullen zijn op anderen als hij zelf is, en dat zal onze zonde wezen.

2. Een goede reden gegeven voor deze waarschuwing, opdat ge zijn paden niet leert . Wij zijn geneigd om hun gelijk te wezen, met wie wij omgaan. Er is in ons verdorven hart zoveel tonder, dat het gevaarlijk is om te gaan met hen, die de vonken van hun hartstocht om zich heen laten vliegen, daarmee zullen wij een strik over onze ziel halen, want een neiging tot toorn is voor iedereen een grote strik en een aanleiding tot veel zonde. Hij zegt niet "opdat u geen beledigende woorden zullen gegeven worden, of opdat gij geen lichamelijke mishandeling zult hebben te verduren," maar wat veel erger is: "opdat gij hem niet navolgt om hem genoegen te doen, en aldus een slechte gewoonte aanneemt."

Verzen 24-25

Spreuken 22:24-25

1. Hier is een goede waarschuwing tegen een vertrouwelijke omgang met een hartstochtelijke, toornige mens. Het is de wet van de vriendschap, dat wij ons schikken naar onze vrienden en bereid zijn hun van dienst te wezen, en daarom behoren wij verstandig en omzichtig te zijn in de keus van een vriend, opdat wij die heilige verbintenis niet aangaan met iemand, naar wie ons te schikken onze dwaasheid zou zijn. Wij moeten beleefd zijn jegens allen, maar toch wel toezien op de persoon, die wij tot onze boezemvriend maken en met wie wij gemeenzaam omgaan. Zo onder anderen is een man, die licht tot toorn wordt geprikkeld, lichtgeraakt is, iedere belediging hoog opneemt, en als hij driftig is zich niet bekommert om hetgeen hij zegt of doet, maar woedend en buitensporig wordt, niet geschikt om hem tot onze vriend en metgezel te maken, want telkens en nogmaals zal hij toornig op ons wezen, en dat zal ons verdriet zijn, en hij verwacht dat wij even grimmig zullen zijn op anderen als hij zelf is, en dat zal onze zonde wezen.

2. Een goede reden gegeven voor deze waarschuwing, opdat ge zijn paden niet leert . Wij zijn geneigd om hun gelijk te wezen, met wie wij omgaan. Er is in ons verdorven hart zoveel tonder, dat het gevaarlijk is om te gaan met hen, die de vonken van hun hartstocht om zich heen laten vliegen, daarmee zullen wij een strik over onze ziel halen, want een neiging tot toorn is voor iedereen een grote strik en een aanleiding tot veel zonde. Hij zegt niet "opdat u geen beledigende woorden zullen gegeven worden, of opdat gij geen lichamelijke mishandeling zult hebben te verduren," maar wat veel erger is: "opdat gij hem niet navolgt om hem genoegen te doen, en aldus een slechte gewoonte aanneemt."

Verzen 26-27

Spreuken 22:26-27

Wij hebben hier, zoals dikwijls tevoren, een waarschuwing tegen het borg blijven, hetgeen zowel onvoorzichtig als onrechtvaardig is.

1. Wij moeten geen vertrouwelijke betrekkingen aanknopen met mensen van slechte naam en faam, wier zaken door hun eigen schuld te gronde gericht zijn, mensen die hun vrienden dringen om borg voor hen te blijven, opdat zij hun naasten kunnen bedriegen teneinde aan hun lusten te voldoen, en, door nog een weinig langer staande te blijven, ten laatste zoveel te meer schade toe te brengen aan hen, die hun krediet verlenen. Heb niets van doen met de zodanigen, bevind u niet onder hen.

2. We moeten de mensen niet van hun geld beroven door zelf in de handen te klappen, of door borg te blijven voor anderen, als wij niet hebben om te betalen. Als iemand door de leiding van Gods voorzienigheid buiten staat is om zijn schulden te betalen, dan moet men medelijden met hem hebben en hem helpen, maar als iemand geld en goed borgt voor zichzelf of in staat voor een ander, als hij weet dat hij niets heeft om mee te betalen, of dat hetgeen hij heeft zo vastgemaakt is op hemzelf, dat de schuldeisers er niet aan kunnen komen, dan is dit in werkelijkheid zijn naaste te beroven. En hoewel altijd medelijden betoond moet worden, heeft hij het toch zichzelf te wijten als het recht zijn loop heeft, en zijn bed van onder hem wordt weggenomen, dat niet als pand mocht genomen worden voor een schuld, Exodus 22:26, Exodus 22:27. Want als iemand zo arm bleek te zijn, dat hij niets anders had om te pand te geven, dan behoorde hij ondersteund te worden, maar voor de invordering van een schuld schijnt het geoorloofd te zijn geweest, door een strikte toepassing van de wet.

3. Wij moeten ons eigen gezin en onze bezittingen niet te gronde richten. Iedereen behoort rechtvaardig te zijn voor zichzelf en voor zijn vrouw en kinderen. Dat zijn zij niet, die boven hun vermogen leven, die door het wanbestuur van hun eigen zaken, of door zich te belasten met de schulden van anderen, verspillen wat zij hebben en zich tot armoede brengen. Wij kunnen met blijdschap de beroving onzer goederen aannemen, als het voor het getuigenis van een goed geweten is, maar als het om onze eigen roekeloosheid en dwaasheid is, dan kunnen wij niet anders dan het zeer zwaar opnemen.

Verzen 26-27

Spreuken 22:26-27

Wij hebben hier, zoals dikwijls tevoren, een waarschuwing tegen het borg blijven, hetgeen zowel onvoorzichtig als onrechtvaardig is.

1. Wij moeten geen vertrouwelijke betrekkingen aanknopen met mensen van slechte naam en faam, wier zaken door hun eigen schuld te gronde gericht zijn, mensen die hun vrienden dringen om borg voor hen te blijven, opdat zij hun naasten kunnen bedriegen teneinde aan hun lusten te voldoen, en, door nog een weinig langer staande te blijven, ten laatste zoveel te meer schade toe te brengen aan hen, die hun krediet verlenen. Heb niets van doen met de zodanigen, bevind u niet onder hen.

2. We moeten de mensen niet van hun geld beroven door zelf in de handen te klappen, of door borg te blijven voor anderen, als wij niet hebben om te betalen. Als iemand door de leiding van Gods voorzienigheid buiten staat is om zijn schulden te betalen, dan moet men medelijden met hem hebben en hem helpen, maar als iemand geld en goed borgt voor zichzelf of in staat voor een ander, als hij weet dat hij niets heeft om mee te betalen, of dat hetgeen hij heeft zo vastgemaakt is op hemzelf, dat de schuldeisers er niet aan kunnen komen, dan is dit in werkelijkheid zijn naaste te beroven. En hoewel altijd medelijden betoond moet worden, heeft hij het toch zichzelf te wijten als het recht zijn loop heeft, en zijn bed van onder hem wordt weggenomen, dat niet als pand mocht genomen worden voor een schuld, Exodus 22:26, Exodus 22:27. Want als iemand zo arm bleek te zijn, dat hij niets anders had om te pand te geven, dan behoorde hij ondersteund te worden, maar voor de invordering van een schuld schijnt het geoorloofd te zijn geweest, door een strikte toepassing van de wet.

3. Wij moeten ons eigen gezin en onze bezittingen niet te gronde richten. Iedereen behoort rechtvaardig te zijn voor zichzelf en voor zijn vrouw en kinderen. Dat zijn zij niet, die boven hun vermogen leven, die door het wanbestuur van hun eigen zaken, of door zich te belasten met de schulden van anderen, verspillen wat zij hebben en zich tot armoede brengen. Wij kunnen met blijdschap de beroving onzer goederen aannemen, als het voor het getuigenis van een goed geweten is, maar als het om onze eigen roekeloosheid en dwaasheid is, dan kunnen wij niet anders dan het zeer zwaar opnemen.

Vers 28

Spreuken 22:28

1. Hier wordt ons geleerd geen inbreuk te maken op eens anders rechten, al zouden wij ook het middel hebben om het nog zo stil en in het geheim te doen, of onder nog zo'n schone schijn in het verborgen en door bedrog, zonder enigerlei openlijk geweld. Laat in het algemeen niemands eigendom benadeeld worden, niemand van zijn vrijheden en voorrechten worden beroofd, of van de wettige middelen om ze te handhaven. Laat geen inbreuk gemaakt worden op het eigendom van particuliere personen, de landpalen, of grensstenen, zijn blijvende bewijzen van ieders rechten, laat deze niet geheel weggenomen worden, want vandaar komen oorlogen en vechterijen en eindeloze twisten, laat die niet verzet worden om van het deel, het land uws naasten, voor uzelf te nemen, wat dat is hem bepaald en stellig te beroven, en het bedrog op de nakomelingen te doen overgaan.

2. Hieruit kunnen wij afleiden dat in burgerlijke zaken rechten en gebruiken, die sinds onheugelijke tijden bestaan hebben, geëerbiedigd moeten worden, evenals de gevestigde staatsinrichting, waaronder wij leven en waarin wij hebben te berusten, opdat een poging om haar te veranderen, onder voorgeven van haar te verbeteren, niet blijke gevaarlijke gevolgen te hebben.

Vers 28

Spreuken 22:28

1. Hier wordt ons geleerd geen inbreuk te maken op eens anders rechten, al zouden wij ook het middel hebben om het nog zo stil en in het geheim te doen, of onder nog zo'n schone schijn in het verborgen en door bedrog, zonder enigerlei openlijk geweld. Laat in het algemeen niemands eigendom benadeeld worden, niemand van zijn vrijheden en voorrechten worden beroofd, of van de wettige middelen om ze te handhaven. Laat geen inbreuk gemaakt worden op het eigendom van particuliere personen, de landpalen, of grensstenen, zijn blijvende bewijzen van ieders rechten, laat deze niet geheel weggenomen worden, want vandaar komen oorlogen en vechterijen en eindeloze twisten, laat die niet verzet worden om van het deel, het land uws naasten, voor uzelf te nemen, wat dat is hem bepaald en stellig te beroven, en het bedrog op de nakomelingen te doen overgaan.

2. Hieruit kunnen wij afleiden dat in burgerlijke zaken rechten en gebruiken, die sinds onheugelijke tijden bestaan hebben, geëerbiedigd moeten worden, evenals de gevestigde staatsinrichting, waaronder wij leven en waarin wij hebben te berusten, opdat een poging om haar te veranderen, onder voorgeven van haar te verbeteren, niet blijke gevaarlijke gevolgen te hebben.

Vers 29

Spreuken 22:29

1. Hier wordt duidelijk te kennen gegeven dat het moeilijk is om een waarlijk schrandere en vlijtige man te vinden. Hebt gij een man gezien, die vaardig in zijn werk is? Gij zult niet velen van de zodanigen zien, zo epidemisch zijn stompheid en traagheid. Hier wordt hij geprezen, die zich te koste geeft voor zijn werk, al ligt dit ook slechts in een nederige, enge sfeer, en die niet op zijn gemak is als hij zich niet aan zijn werk bevindt, die zijn werk liefheeft, er vlug en bedrijvig in is, en er zich niet alleen met standvastigheid en volharding van kwijt, maar met vaardigheid en overleg, een man van spoed, die veel werk in een klein tijdsbestek weet af te doen.

2. Een zedelijke voorspelling van de verhoging, waartoe zo'n man komen zal. Al staat hij nu voor het aangezicht van ongeachte lieden, al is het dat hij door hen wordt gebruikt, dat hij hen dient, toch zal hij opklimmen en zeer waarschijnlijk voor het aangezicht van de koningen gesteld worden, als een gezant bij vreemde koningen, of als eerste staatsdienaar van zijn eigen koning. Hebt gij een man gezien, die vaardig is in het werk van de Godsdienst? Hij zal waarschijnlijk uitnemend zijn in deugd en Godsvrucht, en voor het aangezicht van de Koning van de koningen gesteld worden.

Vers 29

Spreuken 22:29

1. Hier wordt duidelijk te kennen gegeven dat het moeilijk is om een waarlijk schrandere en vlijtige man te vinden. Hebt gij een man gezien, die vaardig in zijn werk is? Gij zult niet velen van de zodanigen zien, zo epidemisch zijn stompheid en traagheid. Hier wordt hij geprezen, die zich te koste geeft voor zijn werk, al ligt dit ook slechts in een nederige, enge sfeer, en die niet op zijn gemak is als hij zich niet aan zijn werk bevindt, die zijn werk liefheeft, er vlug en bedrijvig in is, en er zich niet alleen met standvastigheid en volharding van kwijt, maar met vaardigheid en overleg, een man van spoed, die veel werk in een klein tijdsbestek weet af te doen.

2. Een zedelijke voorspelling van de verhoging, waartoe zo'n man komen zal. Al staat hij nu voor het aangezicht van ongeachte lieden, al is het dat hij door hen wordt gebruikt, dat hij hen dient, toch zal hij opklimmen en zeer waarschijnlijk voor het aangezicht van de koningen gesteld worden, als een gezant bij vreemde koningen, of als eerste staatsdienaar van zijn eigen koning. Hebt gij een man gezien, die vaardig is in het werk van de Godsdienst? Hij zal waarschijnlijk uitnemend zijn in deugd en Godsvrucht, en voor het aangezicht van de Koning van de koningen gesteld worden.

Bibliografische Informatie
Henry, Matthew. "Commentaar op Proverbs 22". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/commentaries/dut/mhm/proverbs-22.html. 1706.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile