Lectionary Calendar
Friday, November 22nd, 2024
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
Attention!
StudyLight.org has pledged to help build churches in Uganda. Help us with that pledge and support pastors in the heart of Africa.
Click here to join the effort!

Bible Commentaries
Spreuken 21

Dächsel BijbelverklaringDächsel Bijbelverklaring

Search for…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, SPREUKEN 21

Proverbs 21:1.

VAN GODS GENADIG BESTUUR.

XII. Proverbs 21:1-Proverbs 21:21. De voor ons liggende afdeling komt veel overeen met Proverbs 16:1, zowel in het algemeen, als in de afzonderlijke verzen. Zo als het laatstgenoemde bevat ook dit Hoofdstuk in het algemeen beschouwingen over de heerschappij van God, die de wereld regeert en richt, en de stelling, welke de mens tegenover dat bestuur moet innemen, zodat men met den Berleburger Bijbel aan het geheel het motto zou kunnen geven: "God zal regeren en niet de eigen wil" Onder de deugden, die het meest aanbevolen worden tegenover de heerschappij van God, treden bijzonder de gehoorzaamheid en de gerechtigheid op den voorgrond. De volgende groepen kan men hier onderscheiden: Proverbs 21:1-Proverbs 21:3 schilderen Gods alles besturende Voorzienigheid en regering; Proverbs 21:4-Proverbs 21:8 waarschuwen voor hoogmoed, gierigheid, bedriegerij, geweld en boosaardigheid; Proverbs 21:9-Proverbs 21:18 waarschuwen voor een dwaas, onmeedogend, liefdeloos en onrechtvaardig gedrag; Proverbs 21:19-Proverbs 21:26 bevatten waarschuwingen van dergelijken inhoud, in het bijzonder voor liefdeloosheid en luiheid: Proverbs 21:27-Proverbs 21:31 beschrijven Gods rechtvaardig gericht over de boosdoeners en ongehoorzamen.

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, SPREUKEN 21

Proverbs 21:1.

VAN GODS GENADIG BESTUUR.

XII. Proverbs 21:1-Proverbs 21:21. De voor ons liggende afdeling komt veel overeen met Proverbs 16:1, zowel in het algemeen, als in de afzonderlijke verzen. Zo als het laatstgenoemde bevat ook dit Hoofdstuk in het algemeen beschouwingen over de heerschappij van God, die de wereld regeert en richt, en de stelling, welke de mens tegenover dat bestuur moet innemen, zodat men met den Berleburger Bijbel aan het geheel het motto zou kunnen geven: "God zal regeren en niet de eigen wil" Onder de deugden, die het meest aanbevolen worden tegenover de heerschappij van God, treden bijzonder de gehoorzaamheid en de gerechtigheid op den voorgrond. De volgende groepen kan men hier onderscheiden: Proverbs 21:1-Proverbs 21:3 schilderen Gods alles besturende Voorzienigheid en regering; Proverbs 21:4-Proverbs 21:8 waarschuwen voor hoogmoed, gierigheid, bedriegerij, geweld en boosaardigheid; Proverbs 21:9-Proverbs 21:18 waarschuwen voor een dwaas, onmeedogend, liefdeloos en onrechtvaardig gedrag; Proverbs 21:19-Proverbs 21:26 bevatten waarschuwingen van dergelijken inhoud, in het bijzonder voor liefdeloosheid en luiheid: Proverbs 21:27-Proverbs 21:31 beschrijven Gods rechtvaardig gericht over de boosdoeners en ongehoorzamen.

Vers 1

1. Des konings hart is in de hand des HEEREN als de in weiden, tuinen en velden aangelegde waterbeken, kanalen of grachten in de hand van den landman zijn; Hij neigt het tot al wat Hij, de Heere door Zijne hand tot verkwikking wil toezenden, zo als de landman zonder moeite naar zijn goedvinden aan de beken die richting geeft, waar hij juist het vruchtbaar makende water wil heenleiden (Proverbs 16:15; Proverbs 20:2,Proverbs 20:8, Proverbs 20:26).

Ofschoon het niet onwaarschijnlijk is, dat ook "de lieflijk verkwikkende en zegenende groeikracht verspreidende werking der beekjes als punt van vergelijking kan aangemerkt worden, daar immers het hart van enen koning inderdaad in de hoogste mate tot ene bron van zegen voor vele duizenden kan worden", toch blijft het ook waar, dat zelfs het hart van den dwazen en kwalijk gezinden koning in `s Heeren hand is. -Zo als Hij, die het oog gemaakt heeft, ook noodwendig moet kunnen zien, alzo moet Hij, die den wil gemaakt heeft, ontwijfelbaar ook de kracht hebben, om dien te neigen naar Zijn goeddunken. De ziel is, om zo te zeggen, het roer van de mensen, waardoor ons lichaam en al onze werken als een schip in het midden van het water geregeerd worden; nochthans wordt ook de ziel eens konings niet eens door haar zelf bewogen, voortgedreven en tegengehouden, maar God zit als het ware in de ziel van een ieder aan het roer. Hij regeert en bestuurt haar door haren wil te neigen en tegen te houden, zodat deze aan Zijn raadsbesluit en welgevallen ten dienste staat en die moet vervullen.

Dat is een grote troost; ook hier, waar dikwijls van ne gedachte, van n besluit het wel of het wee van vele duizenden afhangt, geschiedt niet zonder dat God het weet en toelaat. Niet alleen de daden en de ondernemingen, maar ook de ontwerpen en plannen der koningen zijn aan Zijn toezicht en voorzorg onderworpen; het ontstaan, de voortgang en de gevolgen hangen van Hem, den Alwijze af. Daarom vermanen ook de Apostelen zo dringend tot ene ernstige voorbede voor de koningen, en de kerk heeft van de vroegste tijden af hun vermaning opgevolgd; bijna alle evangelische kerkordeningen schrijven de volgende voorbede voor: "Wil aan alle Christelijke koningen en vorsten Uwe genade verlenen, hun harten, hun raadslagen en handelingen besturen en het door Uwe goddelijke almacht en vaderlijke goedheid daarheen leiden, dat alles tot eer van Uwen Naam en tot welzijn van kerk en vaderland moge gedijen; " en op dezelfde wijze ook voor de bijzondere landsheren..

Ook hier leert de Heilige Geest zo duidelijk mogelijk, dat de Heere immer Zijn raad volvoert, en dat daarom, ja de koningen wel plannen kunnen maken, maar dat de Heere het is, die door hen Zijn raad volvoert en al Zijn welbehagen doet.

Vers 1

1. Des konings hart is in de hand des HEEREN als de in weiden, tuinen en velden aangelegde waterbeken, kanalen of grachten in de hand van den landman zijn; Hij neigt het tot al wat Hij, de Heere door Zijne hand tot verkwikking wil toezenden, zo als de landman zonder moeite naar zijn goedvinden aan de beken die richting geeft, waar hij juist het vruchtbaar makende water wil heenleiden (Proverbs 16:15; Proverbs 20:2,Proverbs 20:8, Proverbs 20:26).

Ofschoon het niet onwaarschijnlijk is, dat ook "de lieflijk verkwikkende en zegenende groeikracht verspreidende werking der beekjes als punt van vergelijking kan aangemerkt worden, daar immers het hart van enen koning inderdaad in de hoogste mate tot ene bron van zegen voor vele duizenden kan worden", toch blijft het ook waar, dat zelfs het hart van den dwazen en kwalijk gezinden koning in `s Heeren hand is. -Zo als Hij, die het oog gemaakt heeft, ook noodwendig moet kunnen zien, alzo moet Hij, die den wil gemaakt heeft, ontwijfelbaar ook de kracht hebben, om dien te neigen naar Zijn goeddunken. De ziel is, om zo te zeggen, het roer van de mensen, waardoor ons lichaam en al onze werken als een schip in het midden van het water geregeerd worden; nochthans wordt ook de ziel eens konings niet eens door haar zelf bewogen, voortgedreven en tegengehouden, maar God zit als het ware in de ziel van een ieder aan het roer. Hij regeert en bestuurt haar door haren wil te neigen en tegen te houden, zodat deze aan Zijn raadsbesluit en welgevallen ten dienste staat en die moet vervullen.

Dat is een grote troost; ook hier, waar dikwijls van ne gedachte, van n besluit het wel of het wee van vele duizenden afhangt, geschiedt niet zonder dat God het weet en toelaat. Niet alleen de daden en de ondernemingen, maar ook de ontwerpen en plannen der koningen zijn aan Zijn toezicht en voorzorg onderworpen; het ontstaan, de voortgang en de gevolgen hangen van Hem, den Alwijze af. Daarom vermanen ook de Apostelen zo dringend tot ene ernstige voorbede voor de koningen, en de kerk heeft van de vroegste tijden af hun vermaning opgevolgd; bijna alle evangelische kerkordeningen schrijven de volgende voorbede voor: "Wil aan alle Christelijke koningen en vorsten Uwe genade verlenen, hun harten, hun raadslagen en handelingen besturen en het door Uwe goddelijke almacht en vaderlijke goedheid daarheen leiden, dat alles tot eer van Uwen Naam en tot welzijn van kerk en vaderland moge gedijen; " en op dezelfde wijze ook voor de bijzondere landsheren..

Ook hier leert de Heilige Geest zo duidelijk mogelijk, dat de Heere immer Zijn raad volvoert, en dat daarom, ja de koningen wel plannen kunnen maken, maar dat de Heere het is, die door hen Zijn raad volvoert en al Zijn welbehagen doet.

Vers 2

2. a) Alle weg des mensen is recht in zijne eigene ogen; maar de HEERE weegt de harten 1) met ene rechtvaardige weegschaal, en beproeft ook de verborgenste gedachten, waaruit de woorden en werken voortkomen; Zijn heilige wil, en niet onze mening is de maatstaf, naar welke wij gericht worden (Proverbs 14:12; Proverbs 16:25).

a) Proverbs 16:2.

1) Wat we ook zelf van ons mogen oordelen, daarvan zijn wij verzekerd, dat Gods oordeel jegens ons volslagen naar waarheid is, en dat Hij onze harten weegt en wikt, daarin met Zijn ogen doordringende en den mens en hunner daden daaruit beoordelende, naarmate hun grondbeginselen en oogmerken met zijn bevelen instemmen. En Zijn oordeel daaromtrent is veel nauwkeuriger nog als het onze wezen kan, nopens de best van ons gewogen en gewikte zaken..

Vers 2

2. a) Alle weg des mensen is recht in zijne eigene ogen; maar de HEERE weegt de harten 1) met ene rechtvaardige weegschaal, en beproeft ook de verborgenste gedachten, waaruit de woorden en werken voortkomen; Zijn heilige wil, en niet onze mening is de maatstaf, naar welke wij gericht worden (Proverbs 14:12; Proverbs 16:25).

a) Proverbs 16:2.

1) Wat we ook zelf van ons mogen oordelen, daarvan zijn wij verzekerd, dat Gods oordeel jegens ons volslagen naar waarheid is, en dat Hij onze harten weegt en wikt, daarin met Zijn ogen doordringende en den mens en hunner daden daaruit beoordelende, naarmate hun grondbeginselen en oogmerken met zijn bevelen instemmen. En Zijn oordeel daaromtrent is veel nauwkeuriger nog als het onze wezen kan, nopens de best van ons gewogen en gewikte zaken..

Vers 3

3. a) Gerechtigheid, liefde en weldadigheid te beoefenen, en recht te doen, is bij den HEERE beter en uitgelezener dan uiterlijk offer, waarbij de hoofdzaak, boetvaardigheid en geloof, waarheid en gehoorzaamheid in het hart ontbreken (Proverbs 15:8. Micah 6:6-Micah 6:8 Micah 6:6-Micah 6:8).

a) 1 Samuel 15:22. Psalms 50:7,Psalms 50:8, Psalms 50:14. Isaiah 1:11,Isaiah 1:16. Hosea 6:6.

Vers 3

3. a) Gerechtigheid, liefde en weldadigheid te beoefenen, en recht te doen, is bij den HEERE beter en uitgelezener dan uiterlijk offer, waarbij de hoofdzaak, boetvaardigheid en geloof, waarheid en gehoorzaamheid in het hart ontbreken (Proverbs 15:8. Micah 6:6-Micah 6:8 Micah 6:6-Micah 6:8).

a) 1 Samuel 15:22. Psalms 50:7,Psalms 50:8, Psalms 50:14. Isaiah 1:11,Isaiah 1:16. Hosea 6:6.

Vers 4

4. Hoogheid der ogen en trotsheid des harten, opgeblazenheid en zorgeloosheid, en 1) de ploeging 1) en al het streven der goddelozen zijn zonde; want al wat buiten den Heere geschiedt, al is het op zich zelven niet kwaad, is tegen Zijnen wil, en kan Hem niet behagen.

1) Naar den grondtekst is dit woordje "en" weggelaten, en "de ploeging der goddelozen" ene bijstelling van het eerste gedeelte, dat onmiddellijk voorafgaat. Echter bestaat de ondeugd van trotsheid en hovaardij nergens meer dan onder de Christenen. Men zou moeten veronderstellen, dat de Christenen de nederigste mensen onder de zon waren, omdat zij zich noemen naar het onschuldige, nederige Lam. Wanneer men echter den Heiland der wereld aan de ene zijde beschouwt in Zijne zachtmoedigheid en nederigheid, en aan de andere zijde de tegenwoordige Christenen in hunnen hoogmoed en eigenwaan, die bij zo velen is op te merken, aanziet, zou men dan wel den eerste als Hoofd en de anderen voor ledematen en volgelingen houden?.

2) In het Hebreeën Nir reschaïm. Het eerste woord betekent in de eerste plaats licht, lamp, maar verkrijgt ook de betekenis aan werk, van arbeid op den akker, en van daar dat onze Staten-overzetters vertalen door ploeging. Er wordt hier gedoeld op wat de goddelozen op den akker huns gemoeds bebouwen en voortbrengen. M.a.w. al wat de goddeloze voortbrengt en bewerkt is zonde.

Vers 4

4. Hoogheid der ogen en trotsheid des harten, opgeblazenheid en zorgeloosheid, en 1) de ploeging 1) en al het streven der goddelozen zijn zonde; want al wat buiten den Heere geschiedt, al is het op zich zelven niet kwaad, is tegen Zijnen wil, en kan Hem niet behagen.

1) Naar den grondtekst is dit woordje "en" weggelaten, en "de ploeging der goddelozen" ene bijstelling van het eerste gedeelte, dat onmiddellijk voorafgaat. Echter bestaat de ondeugd van trotsheid en hovaardij nergens meer dan onder de Christenen. Men zou moeten veronderstellen, dat de Christenen de nederigste mensen onder de zon waren, omdat zij zich noemen naar het onschuldige, nederige Lam. Wanneer men echter den Heiland der wereld aan de ene zijde beschouwt in Zijne zachtmoedigheid en nederigheid, en aan de andere zijde de tegenwoordige Christenen in hunnen hoogmoed en eigenwaan, die bij zo velen is op te merken, aanziet, zou men dan wel den eerste als Hoofd en de anderen voor ledematen en volgelingen houden?.

2) In het Hebreeën Nir reschaïm. Het eerste woord betekent in de eerste plaats licht, lamp, maar verkrijgt ook de betekenis aan werk, van arbeid op den akker, en van daar dat onze Staten-overzetters vertalen door ploeging. Er wordt hier gedoeld op wat de goddelozen op den akker huns gemoeds bebouwen en voortbrengen. M.a.w. al wat de goddeloze voortbrengt en bewerkt is zonde.

Vers 5

5. a) De gedachten des vlijtigen bij zijn werk, met overleg en toch met vlijt arbeidende (Luke 1:39 ) zijnhet zekerste middel tot welslagen; daardoor alleen kan hij totwelstand geraken, want hij zal niet alleen zijn dagelijks brood winnen, maar zelfs een overschot kunnen opleggen, als een behoedmiddel tegen den dag des kwaads; maar van een ieder, die haastig is, wanneer hij iets wil daarstellen, is niet veel goeds te verwachten; hij zal niet alleen zijn werk niet goed maken, maar zelfs, door dat men hem niet vertrouwt, eindelijk tot gebrek aan het nodige geraken (Proverbs 12:11).

a) Proverbs 10:2; Proverbs 4:11.

Haastig breekt den hals, langzaam komt men ook ver. Haastig wordt vermoeid, en laat den moed zakken; matig en aanhoudend doet het werk aan het einde komen. Hoe meerder haast, hoe minder spoed.

Er is tweeërlei soort van arbeid; men kan rusteloos en in het zweet zijns aangezichts werken, en toch voert het tot gebrek, ofschoon voor het ogenblik het gevolg in het oog der wereld wellicht schitterend en voordelig is. Dat geschiedt daarom, dat de arbeid niet in den eeuwigen God gedaan wordt; omdat die niet geschiedt uit gehoorzaamheid aan Gods gebod, en in de vreze des Heeren, waardoor elk werk met groten zegen kan bekroond worden. Het werk aan hem, die langzaam maar vlijtig werkt, niet om des gewins wil, maar uit gehoorzaamheid en dankbaarheid aan God, in de vreze des Heeren en in Zijne kracht, als in God gedaan. Dat is zowel toepasselijk op aards als op geestelijk werk.

Die waarlijk vlijtig is, handelt met voorzichtigheid en overleg, zowel als met aanhoudendheid. Zij die vermetel en onbedachtzaam zijn, of zich haasten om rijk te worden, door onrechtvaardige handelingen, of onverstandige plannen, zijn op weg naar de armoede..

Vers 5

5. a) De gedachten des vlijtigen bij zijn werk, met overleg en toch met vlijt arbeidende (Luke 1:39 ) zijnhet zekerste middel tot welslagen; daardoor alleen kan hij totwelstand geraken, want hij zal niet alleen zijn dagelijks brood winnen, maar zelfs een overschot kunnen opleggen, als een behoedmiddel tegen den dag des kwaads; maar van een ieder, die haastig is, wanneer hij iets wil daarstellen, is niet veel goeds te verwachten; hij zal niet alleen zijn werk niet goed maken, maar zelfs, door dat men hem niet vertrouwt, eindelijk tot gebrek aan het nodige geraken (Proverbs 12:11).

a) Proverbs 10:2; Proverbs 4:11.

Haastig breekt den hals, langzaam komt men ook ver. Haastig wordt vermoeid, en laat den moed zakken; matig en aanhoudend doet het werk aan het einde komen. Hoe meerder haast, hoe minder spoed.

Er is tweeërlei soort van arbeid; men kan rusteloos en in het zweet zijns aangezichts werken, en toch voert het tot gebrek, ofschoon voor het ogenblik het gevolg in het oog der wereld wellicht schitterend en voordelig is. Dat geschiedt daarom, dat de arbeid niet in den eeuwigen God gedaan wordt; omdat die niet geschiedt uit gehoorzaamheid aan Gods gebod, en in de vreze des Heeren, waardoor elk werk met groten zegen kan bekroond worden. Het werk aan hem, die langzaam maar vlijtig werkt, niet om des gewins wil, maar uit gehoorzaamheid en dankbaarheid aan God, in de vreze des Heeren en in Zijne kracht, als in God gedaan. Dat is zowel toepasselijk op aards als op geestelijk werk.

Die waarlijk vlijtig is, handelt met voorzichtigheid en overleg, zowel als met aanhoudendheid. Zij die vermetel en onbedachtzaam zijn, of zich haasten om rijk te worden, door onrechtvaardige handelingen, of onverstandige plannen, zijn op weg naar de armoede..

Vers 6

6. a) Te arbeiden om schatten te verzamelen met eneleugenachtige, valse tong door bedrieglijke kunstgrepen en listige misleiding van den naaste is ene goddeloze handeling, ene voortgedrevene ijdelheid, damp, als kaf voor den wind verstuivende, als een damp vervliegende; het bedriegt de verwachting dergenen, die er op vertrouwen, en zij zullen gelijk zijn aan hen, die den tijdelijken en eeuwigen dood zoeken.

a) Proverbs 10:2, Proverbs 10:4; Proverbs 13:4.

Sommigen leggen zich toe, om met veel arbeid rijkdommen te verzamelen, al moeten zij daartoe gebruik maken aan leugen, bedrog, vleijerij of meineed; maar even als zulke goederen niet duurzamer zijn dan kaf of rookdampen, die spoedig door den wind verstrooid worden, zo stellen zij hun bezitters ook bloot aan veel gevaar, en doen hen op het laatst door hun eigene vlijt tot een droevig einde komen.. 7. De verwoesting, het geweld en de ongerechtigheid der goddelozen, waarmee zij zich schatten verzamelen, zal hen doorsnijden; het ongelijk, dat zij anderen aandoen, zal door God of door de mensen op hun eigen hoofd wederkeren, en wroeging zal hun het hart doorsnijden, omdat zij weigeren recht te doen, en hun geluk te zoeken op den weg der godsvrucht en der gerechtigheid.

Vers 6

6. a) Te arbeiden om schatten te verzamelen met eneleugenachtige, valse tong door bedrieglijke kunstgrepen en listige misleiding van den naaste is ene goddeloze handeling, ene voortgedrevene ijdelheid, damp, als kaf voor den wind verstuivende, als een damp vervliegende; het bedriegt de verwachting dergenen, die er op vertrouwen, en zij zullen gelijk zijn aan hen, die den tijdelijken en eeuwigen dood zoeken.

a) Proverbs 10:2, Proverbs 10:4; Proverbs 13:4.

Sommigen leggen zich toe, om met veel arbeid rijkdommen te verzamelen, al moeten zij daartoe gebruik maken aan leugen, bedrog, vleijerij of meineed; maar even als zulke goederen niet duurzamer zijn dan kaf of rookdampen, die spoedig door den wind verstrooid worden, zo stellen zij hun bezitters ook bloot aan veel gevaar, en doen hen op het laatst door hun eigene vlijt tot een droevig einde komen.. 7. De verwoesting, het geweld en de ongerechtigheid der goddelozen, waarmee zij zich schatten verzamelen, zal hen doorsnijden; het ongelijk, dat zij anderen aandoen, zal door God of door de mensen op hun eigen hoofd wederkeren, en wroeging zal hun het hart doorsnijden, omdat zij weigeren recht te doen, en hun geluk te zoeken op den weg der godsvrucht en der gerechtigheid.

Vers 8

8. De weg des mensen, die afwijkt van dien des Heeren, is gans verkeerd en vreemd; 1) maar het werk des zuiveren, die zonder bedrog, voor Gods aangezicht wandelt, is recht en leidt zeker tot het rechte doel, omdat zijne treden Gode welgevallig zijn.

1) In het Hebreeën Haphakphak drek isch wazar. Beter: krom is de weg aan een met schuld beladen man. Dit komt in tegenstelling met het tweede gedeelte juist uit, waar gezegd wordt, recht is het werk des zuiveren. Bedoeling is, dat hij die met schuld beladen is, van een misdaad zich bewust is, allerlei kromme en verkeerde wegen inslaat om toch van straf vrij te komen, terwijl daarentegen hij, die op den weg des Heeren zijn pad zuiver houdt, zulke kromme wegen niet behoeft in te slaan, maar zijn weg recht houdt.

Vers 8

8. De weg des mensen, die afwijkt van dien des Heeren, is gans verkeerd en vreemd; 1) maar het werk des zuiveren, die zonder bedrog, voor Gods aangezicht wandelt, is recht en leidt zeker tot het rechte doel, omdat zijne treden Gode welgevallig zijn.

1) In het Hebreeën Haphakphak drek isch wazar. Beter: krom is de weg aan een met schuld beladen man. Dit komt in tegenstelling met het tweede gedeelte juist uit, waar gezegd wordt, recht is het werk des zuiveren. Bedoeling is, dat hij die met schuld beladen is, van een misdaad zich bewust is, allerlei kromme en verkeerde wegen inslaat om toch van straf vrij te komen, terwijl daarentegen hij, die op den weg des Heeren zijn pad zuiver houdt, zulke kromme wegen niet behoeft in te slaan, maar zijn weg recht houdt.

Vers 9

9. a) Het is beter te wonen op enen hoek van het platte dak, waar men eenzaam en verlaten is, blootgesteld aan allen wind en weer, en veel moet doorstaan, dan met een kijfachtige huisvrouw, en dat in een huis van gezelschap, waar vele zogenaamde vrienden komen, die de onrust nog vermeerderen. In het eerste geval heeft men ten minste rust en vrede, en op regen volgt altijd zonneschijn; maar in het laatste geval is men aan een altoosdurend druipen, aan vele smaadredenen en scheldwoorden blootgesteld.

a) Proverbs 21:18. Proverbs 25:24; Proverbs 27:15.

Deze Spreukenuk zou kunnen inleiding geven, om te denken, dat men, wanneer er in een gezin twist en tweedracht heerst, terstond maar tot echtscheiding moest besloten worden, en dat is geenszins het geval; de Spreukenuk waarschuwt vooral tegen lichtzinnige huwelijken, waarbij men vooraf wel kan berekenen, hoe het zal gaan. De uitdrukking "het is beter" betekent niet: "het is Gode welgevalliger", maar: "het is aangenamer.".

Vers 9

9. a) Het is beter te wonen op enen hoek van het platte dak, waar men eenzaam en verlaten is, blootgesteld aan allen wind en weer, en veel moet doorstaan, dan met een kijfachtige huisvrouw, en dat in een huis van gezelschap, waar vele zogenaamde vrienden komen, die de onrust nog vermeerderen. In het eerste geval heeft men ten minste rust en vrede, en op regen volgt altijd zonneschijn; maar in het laatste geval is men aan een altoosdurend druipen, aan vele smaadredenen en scheldwoorden blootgesteld.

a) Proverbs 21:18. Proverbs 25:24; Proverbs 27:15.

Deze Spreukenuk zou kunnen inleiding geven, om te denken, dat men, wanneer er in een gezin twist en tweedracht heerst, terstond maar tot echtscheiding moest besloten worden, en dat is geenszins het geval; de Spreukenuk waarschuwt vooral tegen lichtzinnige huwelijken, waarbij men vooraf wel kan berekenen, hoe het zal gaan. De uitdrukking "het is beter" betekent niet: "het is Gode welgevalliger", maar: "het is aangenamer.".

Vers 10

10. De zelfzuchtige ziel des goddelozen, die nog een slaaf der zonde is, begeert het kwaad, 1) tracht slechts naar datgene, wat hem zelven voordeel, maar een ander schade en nadeel aanbrengt; zijn naaste, die beter is dan hij, en hem wel eens vermaant tot het goede, wordt door hem bars en ruw bejegend, en krijgt gene genade in zijne ogen. Al was het zijn vriend of zijn broeder, wanneer het verderf van deze hem voordeel kan geven, dan kent hij geen erbarmen (Isaiah 26:10).

1) De wortel der goddeloosheid is diep in zijn harte ingeschoten en de lust, welke de mensen hebben tot het kwade, is juist die begeerlijkheid, welke de zonde ontvangt en voortbrengt. En als hij er op uit is, om het kwade na te streven, zal hij niemand ontzien, die hem in den weg mocht staan, en zich omtrent zijne beste vrienden en bekenden niet beter dan jegens vijanden en vreemden gedragen.. 11. a) Als men den spotter, die opzettelijk alles, wat God en goddelijke zaken betreft, veracht, ook nog zo streng straft, dan zal hij toch niet veranderen, maar eer erger dan beter worden; want hij is onverbeterlijk; maar deze straf zal heilzaam werken kunnen op meer eenvoudigen, die nog geen spotters zijn, en wier zonden voortkomen uit onervarenheid en verleiding; voor hen wordt niet te vergeefs gesproken, en alzo wordt de onnozele, de slechte de onhandige wijs, want het voorbeeld van den spotter is hem nuttig. En als men den wijze, die uit zwakheid overtreedt, met bestraffende woorden onderricht, neemt hij wetenschap aanen leert begrijpen, dat hij zijne eigene ziel schaadt, en tegen Gods heiligheid zondigt.

a) Proverbs 19:25.

Vers 10

10. De zelfzuchtige ziel des goddelozen, die nog een slaaf der zonde is, begeert het kwaad, 1) tracht slechts naar datgene, wat hem zelven voordeel, maar een ander schade en nadeel aanbrengt; zijn naaste, die beter is dan hij, en hem wel eens vermaant tot het goede, wordt door hem bars en ruw bejegend, en krijgt gene genade in zijne ogen. Al was het zijn vriend of zijn broeder, wanneer het verderf van deze hem voordeel kan geven, dan kent hij geen erbarmen (Isaiah 26:10).

1) De wortel der goddeloosheid is diep in zijn harte ingeschoten en de lust, welke de mensen hebben tot het kwade, is juist die begeerlijkheid, welke de zonde ontvangt en voortbrengt. En als hij er op uit is, om het kwade na te streven, zal hij niemand ontzien, die hem in den weg mocht staan, en zich omtrent zijne beste vrienden en bekenden niet beter dan jegens vijanden en vreemden gedragen.. 11. a) Als men den spotter, die opzettelijk alles, wat God en goddelijke zaken betreft, veracht, ook nog zo streng straft, dan zal hij toch niet veranderen, maar eer erger dan beter worden; want hij is onverbeterlijk; maar deze straf zal heilzaam werken kunnen op meer eenvoudigen, die nog geen spotters zijn, en wier zonden voortkomen uit onervarenheid en verleiding; voor hen wordt niet te vergeefs gesproken, en alzo wordt de onnozele, de slechte de onhandige wijs, want het voorbeeld van den spotter is hem nuttig. En als men den wijze, die uit zwakheid overtreedt, met bestraffende woorden onderricht, neemt hij wetenschap aanen leert begrijpen, dat hij zijne eigene ziel schaadt, en tegen Gods heiligheid zondigt.

a) Proverbs 19:25.

Vers 12

12. De (een) Rechtvaardige en wel de Rechtvaardige God let verstandelijk op des goddelozen huis; als Hij de goddelozen, die thans in voorspoed verkeren, op zijnen tijd in het kwaad stort.

1) Letterlijk: Een rechtvaardige, in den zin van welk een rechtvaardige! die alleen recht doet. Niemand anders dan een rechtvaardig God wordt hier bedoeld, die let op de wegen en gangen en dus op het huis des goddelozen en daarom, wanneer de goddeloze zich niet bekeert, hem in het kwade stort.

Beide zindelen hebben denzelfden persoon tot onderwerp. Hij die let, acht geeft op het huis des goddelozen, stort hen ook in het verderf.

Vers 12

12. De (een) Rechtvaardige en wel de Rechtvaardige God let verstandelijk op des goddelozen huis; als Hij de goddelozen, die thans in voorspoed verkeren, op zijnen tijd in het kwaad stort.

1) Letterlijk: Een rechtvaardige, in den zin van welk een rechtvaardige! die alleen recht doet. Niemand anders dan een rechtvaardig God wordt hier bedoeld, die let op de wegen en gangen en dus op het huis des goddelozen en daarom, wanneer de goddeloze zich niet bekeert, hem in het kwade stort.

Beide zindelen hebben denzelfden persoon tot onderwerp. Hij die let, acht geeft op het huis des goddelozen, stort hen ook in het verderf.

Vers 13

13. Die zijn oor stopt voor het geschrei des armen, die zal ookin nood komen, en wel in ene zo grote ellende, dat hij om hulp zal roepen, en dan zal hij ook niet verhoord worden 1) Proverbs 1:28).

1) God zal doof zijn voor zijn roepen, omdat hij het geroep des armen versmaad heeft, wiens zuchten, al willen we het niet horen, ten Hemel stijgt en daar ten onze nadele gehoordt wordt en eenmaal tegen ons dienen zal..

Zie hier de oorzaak, dat zovele gebeden niet verhoord worden. (Matthew 18:23-Matthew 18:35; Matthew 26:41, Luke 11:13).

Vers 13

13. Die zijn oor stopt voor het geschrei des armen, die zal ookin nood komen, en wel in ene zo grote ellende, dat hij om hulp zal roepen, en dan zal hij ook niet verhoord worden 1) Proverbs 1:28).

1) God zal doof zijn voor zijn roepen, omdat hij het geroep des armen versmaad heeft, wiens zuchten, al willen we het niet horen, ten Hemel stijgt en daar ten onze nadele gehoordt wordt en eenmaal tegen ons dienen zal..

Zie hier de oorzaak, dat zovele gebeden niet verhoord worden. (Matthew 18:23-Matthew 18:35; Matthew 26:41, Luke 11:13).

Vers 14

14. a) Ene gift in het verborgene gegeven, zonder dat het bemerkt wordt door anderen, aan iemand, die zich beledigd acht, en vergramd is op den gever, houdt den toorn onder, en een geschenk in den boezem, of in den schoot, tussen de klederen verborgen, waardoor ook niemand het bemerkt, verrast den beledigde en stilt de sterke grimmigheid (1 Samuel 25:18).

a) Proverbs 17:8,Proverbs 17:23; Proverbs 18:16.

Ook met kleinigheden, met geringe liefdebetoningen kan men dikwijls veel kwaad afweren en de gemoederen tot bedaren brengen.

Wellicht ziet dit op het gebruik om bij de vorsten te komen met geschenken, om hun toorn af te wenden, niet om hen daarmee om te kopen, maar om hun gunst te winnen. Zo wilde Jakob met Ezau doen en zo deed Abigaïl met David, toen deze in toorn ontstoken was over de daad van haar man Nabal.

Vers 14

14. a) Ene gift in het verborgene gegeven, zonder dat het bemerkt wordt door anderen, aan iemand, die zich beledigd acht, en vergramd is op den gever, houdt den toorn onder, en een geschenk in den boezem, of in den schoot, tussen de klederen verborgen, waardoor ook niemand het bemerkt, verrast den beledigde en stilt de sterke grimmigheid (1 Samuel 25:18).

a) Proverbs 17:8,Proverbs 17:23; Proverbs 18:16.

Ook met kleinigheden, met geringe liefdebetoningen kan men dikwijls veel kwaad afweren en de gemoederen tot bedaren brengen.

Wellicht ziet dit op het gebruik om bij de vorsten te komen met geschenken, om hun toorn af te wenden, niet om hen daarmee om te kopen, maar om hun gunst te winnen. Zo wilde Jakob met Ezau doen en zo deed Abigaïl met David, toen deze in toorn ontstoken was over de daad van haar man Nabal.

Vers 15

15. Het is den rechtvaardige ene blijdschap, recht te doen, want daarin bestaat juist de deugd van enen rechtvaardige, dat het hem een bestendige lust en ene ware bevrediging des harten is, ook in recht te doen, Gods heiligen wil te kennen en te volbrengen; maar voor de werkers der ongerechtigheid is het doen van recht ene verschrikking; 1) zij durven niet aan te vangen hun handelingen naar Gods woord te richten, omdat zij wel weten, dat zij dan geheel anders zouden moeten worden (Proverbs 10:23; Proverbs 15:21. John 3:19. Romans 1:32).

1) Hier zegt de Schrift, dat voor de goddelozen het een verschrikking is, om recht te doen. Waarom? Omdat zij dan vrezen ten enenmale geruïneerd te zullen worden. Aan de paden van onrecht en leugen en bedrog hebben zij zich zo gewend, daarop is hun levensplan en hun levensrichting zo geheel aangelegd, dat zij er voor vrezen als voor den dood, van dien weg afstand te doen. Onrecht te doen is het element, waarin zij leven gelijk een vis in het water.

Vers 15

15. Het is den rechtvaardige ene blijdschap, recht te doen, want daarin bestaat juist de deugd van enen rechtvaardige, dat het hem een bestendige lust en ene ware bevrediging des harten is, ook in recht te doen, Gods heiligen wil te kennen en te volbrengen; maar voor de werkers der ongerechtigheid is het doen van recht ene verschrikking; 1) zij durven niet aan te vangen hun handelingen naar Gods woord te richten, omdat zij wel weten, dat zij dan geheel anders zouden moeten worden (Proverbs 10:23; Proverbs 15:21. John 3:19. Romans 1:32).

1) Hier zegt de Schrift, dat voor de goddelozen het een verschrikking is, om recht te doen. Waarom? Omdat zij dan vrezen ten enenmale geruïneerd te zullen worden. Aan de paden van onrecht en leugen en bedrog hebben zij zich zo gewend, daarop is hun levensplan en hun levensrichting zo geheel aangelegd, dat zij er voor vrezen als voor den dood, van dien weg afstand te doen. Onrecht te doen is het element, waarin zij leven gelijk een vis in het water.

Vers 16

16. Een mens, die van den weg des verstands, van de wijsheid, die uit God is, afdwaalt, en dien der spotters, der dwazen of zelfzuchtigen bewandelt, zal in de gemeente der doden rusten, d.i. in de gemeenschap met alle verdoemden. Er is maar n weg tot de eeuwige zaligheid, die der godsvrucht en der wijsheid; een dwaas is reeds hier een wezenloze schaduw, die reeds het leven mist (Proverbs 2:15; Proverbs 4:14; Proverbs 9:18).

1) Hij zal rusten na zo vele afzwervingen van het pad der deugd, en na zo veel wroetens en woelens op den weg der zonde in de vergadering der hellewichten, bij de schimmen der onzaligen, op het harde bed van het verscheurend en nu ijdel na berouw, geprikkeld door die scherpe doornen van het felstekend geweten..

Vers 16

16. Een mens, die van den weg des verstands, van de wijsheid, die uit God is, afdwaalt, en dien der spotters, der dwazen of zelfzuchtigen bewandelt, zal in de gemeente der doden rusten, d.i. in de gemeenschap met alle verdoemden. Er is maar n weg tot de eeuwige zaligheid, die der godsvrucht en der wijsheid; een dwaas is reeds hier een wezenloze schaduw, die reeds het leven mist (Proverbs 2:15; Proverbs 4:14; Proverbs 9:18).

1) Hij zal rusten na zo vele afzwervingen van het pad der deugd, en na zo veel wroetens en woelens op den weg der zonde in de vergadering der hellewichten, bij de schimmen der onzaligen, op het harde bed van het verscheurend en nu ijdel na berouw, geprikkeld door die scherpe doornen van het felstekend geweten..

Vers 17

17. Die blijdschap, dartelheid en wellust liefheeft, die zal eindelijk gebrek lijden; die wijn en zalfolie, d.i. prachtige en weelderige gastmalen (Psalms 104:15. Amos 6:6. Proverbs 27:9) liefheeft, zal ten minste niet rijk worden, 1) niet vooruit komen in de wereld, door zijne dwaze verkwisting. Zulk ene liefhebberij is ook een teken van ene dwaze gezindheid.

Die meer wil verteren, dan zijne ploeg hem kan opleveren, moet geheel ten onder gaan..

1) Hier wordt niet gewaarschuwd tegen de blijdschap des harten, maar tegen het dusgenaamde Epicureïsme, dat in alle eeuwen zich geopenbaard heeft en tegen het "laat ons eten en drinken en vrolijk zijn," tegen het opvoeren van zijn genot en het opgaan in hetgeen voor het leven is. "Vele lekkerbekken en vrolijke bazen, zegt Henry terecht, zijn vroeg of laat tot den bedelzak vervallen."

Olie wordt in het Oosten veel gebruikt om er de ledematen en inzonderheid het hoofd mede te zalven. Tegen het misbruik wordt hier de stem verheven.

Vers 17

17. Die blijdschap, dartelheid en wellust liefheeft, die zal eindelijk gebrek lijden; die wijn en zalfolie, d.i. prachtige en weelderige gastmalen (Psalms 104:15. Amos 6:6. Proverbs 27:9) liefheeft, zal ten minste niet rijk worden, 1) niet vooruit komen in de wereld, door zijne dwaze verkwisting. Zulk ene liefhebberij is ook een teken van ene dwaze gezindheid.

Die meer wil verteren, dan zijne ploeg hem kan opleveren, moet geheel ten onder gaan..

1) Hier wordt niet gewaarschuwd tegen de blijdschap des harten, maar tegen het dusgenaamde Epicureïsme, dat in alle eeuwen zich geopenbaard heeft en tegen het "laat ons eten en drinken en vrolijk zijn," tegen het opvoeren van zijn genot en het opgaan in hetgeen voor het leven is. "Vele lekkerbekken en vrolijke bazen, zegt Henry terecht, zijn vroeg of laat tot den bedelzak vervallen."

Olie wordt in het Oosten veel gebruikt om er de ledematen en inzonderheid het hoofd mede te zalven. Tegen het misbruik wordt hier de stem verheven.

Vers 18

18. a) De goddeloze is of wordt eens, wanneer de Heere gericht houden zal, als het ware een rantsoen voor de rechtvaardigen, en de trouweloze, de verachter der Goddelijke waarheid en gerechtigheid zal het zijn voor de oprechten; want de toorn Gods, de billijke verdoemenis, die op de zonde volgt, zal op zijn hoofd nederkomen en blijven, maar de rechtvaardige en vrome, die zich zelven richt, komt niet in het gericht, maar kan vrij uitgaan.

a) Proverbs 11:8.

Ook van de tijdelijke gerichten van God is het waar, dat de goddelozen er door in het eeuwig verderf worden gestort, terwijl de gelovigen wel getuchtigd, maar daarna toch gered en met eer en heerlijkheid gekroond worden, die hun hier meestal door de goddelozen worden onthouden..

De Spreuken-dichter wijst hier op het feit dat dikwijls de goddeloze ten val komt, wanneer hij het er op gezet had, de vromen ten val te brengen. Wij wijzen dan op Haman en Mordechai. Ook mag als voorbeeld wel aangehaald worden dat Israël vrij uit ging, toen Achan gestenigd werdt en de droogte op hield in de dagen van David, toen de zonen van Saul waren opgehangen. Het woord in den grondtekst, Kopher, betekent eigenlijk zoengeld, of zoenmiddel, een middel waardoor verzoening wordt gevonden, waardoor de schuld bedekt wordt. Daarom hield de toorn Gods op, toen Achan uit het midden van Israël was weggedaan.

Vers 18

18. a) De goddeloze is of wordt eens, wanneer de Heere gericht houden zal, als het ware een rantsoen voor de rechtvaardigen, en de trouweloze, de verachter der Goddelijke waarheid en gerechtigheid zal het zijn voor de oprechten; want de toorn Gods, de billijke verdoemenis, die op de zonde volgt, zal op zijn hoofd nederkomen en blijven, maar de rechtvaardige en vrome, die zich zelven richt, komt niet in het gericht, maar kan vrij uitgaan.

a) Proverbs 11:8.

Ook van de tijdelijke gerichten van God is het waar, dat de goddelozen er door in het eeuwig verderf worden gestort, terwijl de gelovigen wel getuchtigd, maar daarna toch gered en met eer en heerlijkheid gekroond worden, die hun hier meestal door de goddelozen worden onthouden..

De Spreuken-dichter wijst hier op het feit dat dikwijls de goddeloze ten val komt, wanneer hij het er op gezet had, de vromen ten val te brengen. Wij wijzen dan op Haman en Mordechai. Ook mag als voorbeeld wel aangehaald worden dat Israël vrij uit ging, toen Achan gestenigd werdt en de droogte op hield in de dagen van David, toen de zonen van Saul waren opgehangen. Het woord in den grondtekst, Kopher, betekent eigenlijk zoengeld, of zoenmiddel, een middel waardoor verzoening wordt gevonden, waardoor de schuld bedekt wordt. Daarom hield de toorn Gods op, toen Achan uit het midden van Israël was weggedaan.

Vers 19

19. a) Het is beter te wonen in een woest land, in eenzaamheid en gevaar, dan bij ene zeer kijfachtige en toornige huisvrouw; 1) want in de woestijn bestaat toch meer mogelijkheid, om den vrede der ziel te bewaren, en is er minder verzoeking tot zonde, dan in de nauwe gemeenschap met iemand, die door hare verkeerde luimen wordt geleid.

a) Proverbs 21:9; Proverbs 25:24.

1) Een vroom man kan beter met God en zich zelven verkeren, dan met een kijfachtige huisvrouw of onder twistgrage vrienden en bekenden..

Vers 19

19. a) Het is beter te wonen in een woest land, in eenzaamheid en gevaar, dan bij ene zeer kijfachtige en toornige huisvrouw; 1) want in de woestijn bestaat toch meer mogelijkheid, om den vrede der ziel te bewaren, en is er minder verzoeking tot zonde, dan in de nauwe gemeenschap met iemand, die door hare verkeerde luimen wordt geleid.

a) Proverbs 21:9; Proverbs 25:24.

1) Een vroom man kan beter met God en zich zelven verkeren, dan met een kijfachtige huisvrouw of onder twistgrage vrienden en bekenden..

Vers 20

20. In des wijzen woning, waarop Gods zegen rust, isaltijd een door velen gewenste schat van alles, wat tot het leven nodig is, en ook olie, die wel niet noodzakelijk is, maar die tot vreugde en aangenaamheid des levens dient; maar een zot mens verslindt zulksweldra, wat de wijze door getrouwheid en vlijt verkregen en vermeerderd heeft; want zwelgerij en verkwisting zijn de gevolgen der dwaasheid, door welke zij zich zelf de straf der verarming bereidt. (Proverbs 21:17).

Vers 20

20. In des wijzen woning, waarop Gods zegen rust, isaltijd een door velen gewenste schat van alles, wat tot het leven nodig is, en ook olie, die wel niet noodzakelijk is, maar die tot vreugde en aangenaamheid des levens dient; maar een zot mens verslindt zulksweldra, wat de wijze door getrouwheid en vlijt verkregen en vermeerderd heeft; want zwelgerij en verkwisting zijn de gevolgen der dwaasheid, door welke zij zich zelf de straf der verarming bereidt. (Proverbs 21:17).

Vers 21

21. Die rechtvaardigheid en weldadigheid najaagt, met een onberispelijken wandel naar Gods woord, en de ellendigen met een ijverig en oprecht hart zoekt bij te staan, zal als genadeloon van den Heere hetware geestelijke en eeuwig zalige leven, rechtvaardigheid, die de Heere aan het geloof toerekent, en die eeuwig geldende is, en eer, reeds op aarde onder de godvruchtigen en eens eeuwige heerlijkheid vinden 1) (Matthew 7:7; Proverbs 3:16).

1) Inderdaad zijn het drie goeden, welke den ijverige in de liefde beloofd worden, een gelukzalig leven, een steekhoudende gerechtigheid, ware eer. Leven, zoals het van God, den levende, uitgaat. Gerechtigheid, zoals zij voor God, den Rechtvaardige en rechtvaardigende, geldt; eer of heerlijkheid, zo als God, de heerlijke, die verleent.. 22. De wijze, die de hoogste macht, de wijsheid Gods, in zijn hart draagt, beklimt door zijn verstandigen raad en met Gods bijstand de stad der geweldigen, die door beroemde en dappere krijgshelden, welke de wijsheid menen te kunnen te niet doen, verdedigd wordt, enhij werpt de sterkte huns vertrouwens neer, waarmee zij zich op muren en torens, wagens en paarden, op hun eigene wijsheid, in plaats van op den Naam des almachtigen Gods verlieten (Ecclesiastes 7:19). Vergelijk Jozua en Jericho, David en Goliath.

Wijsheid en godsvrucht overtreffen alle uiterlijke macht en sterkte, want God zelf is der vromen enige toeverlaat en kracht.

Zo als het gewoonlijk bij de mensen geschiedt, dat door bekwaamheid en wijsheid steden en rijken genomen worden, zo is er ook in het bijzonder wijsheid en voorzichtigheid nodig, wanneer het er op aankomt om het eeuwige heil, de inneming van den burcht Gods, het verkrijgen van den hemel, de opbouwing van het rijk van Christus, en de onderwerping van den duivel te bewerken. Het baat immers niet, dat men om tot het doel te geraken, door zijne eigene dwaasheid enen verkeerden weg inslaat, opdat men zich zelven tegenover den vijand stelt, den enen of anderen hinderpaal in den weg legt, den satan met enen balk terugstoot, of in het algemeen zich toerust om den krijg te voeren, en zo mogelijk de overwinning te behalen. De list des satans, die onzen gedurigen strijd nodig maakt, moet ons leren, alle hinderpalen tot de overwinning uit den weg te ruimen, en al het nodige gereed te maken..

Dagelijks bestijgt de wijze de vesting der dapperen, en werpt de macht van hun vertrouwen neer, wanneer een gelovig leraar de bewijzen der wijsgeren en dwaalleraars, of zelfs de verborgene tegenspraak der vleselijke broeders, waarmee zij hun schande zoeken te verdedigen, door de overwinning des geloofs en door het zwaard der wet weerlegt of tot niets maakt

De Wijze, op wien ons vers in de hoogste en volkomenste male doelt, is de Heere, die op den rechterstoel van God is gezeten, totdat al Zijne vijanden tot ene voetbank Zijner voeten zijn geworden..

Vers 21

21. Die rechtvaardigheid en weldadigheid najaagt, met een onberispelijken wandel naar Gods woord, en de ellendigen met een ijverig en oprecht hart zoekt bij te staan, zal als genadeloon van den Heere hetware geestelijke en eeuwig zalige leven, rechtvaardigheid, die de Heere aan het geloof toerekent, en die eeuwig geldende is, en eer, reeds op aarde onder de godvruchtigen en eens eeuwige heerlijkheid vinden 1) (Matthew 7:7; Proverbs 3:16).

1) Inderdaad zijn het drie goeden, welke den ijverige in de liefde beloofd worden, een gelukzalig leven, een steekhoudende gerechtigheid, ware eer. Leven, zoals het van God, den levende, uitgaat. Gerechtigheid, zoals zij voor God, den Rechtvaardige en rechtvaardigende, geldt; eer of heerlijkheid, zo als God, de heerlijke, die verleent.. 22. De wijze, die de hoogste macht, de wijsheid Gods, in zijn hart draagt, beklimt door zijn verstandigen raad en met Gods bijstand de stad der geweldigen, die door beroemde en dappere krijgshelden, welke de wijsheid menen te kunnen te niet doen, verdedigd wordt, enhij werpt de sterkte huns vertrouwens neer, waarmee zij zich op muren en torens, wagens en paarden, op hun eigene wijsheid, in plaats van op den Naam des almachtigen Gods verlieten (Ecclesiastes 7:19). Vergelijk Jozua en Jericho, David en Goliath.

Wijsheid en godsvrucht overtreffen alle uiterlijke macht en sterkte, want God zelf is der vromen enige toeverlaat en kracht.

Zo als het gewoonlijk bij de mensen geschiedt, dat door bekwaamheid en wijsheid steden en rijken genomen worden, zo is er ook in het bijzonder wijsheid en voorzichtigheid nodig, wanneer het er op aankomt om het eeuwige heil, de inneming van den burcht Gods, het verkrijgen van den hemel, de opbouwing van het rijk van Christus, en de onderwerping van den duivel te bewerken. Het baat immers niet, dat men om tot het doel te geraken, door zijne eigene dwaasheid enen verkeerden weg inslaat, opdat men zich zelven tegenover den vijand stelt, den enen of anderen hinderpaal in den weg legt, den satan met enen balk terugstoot, of in het algemeen zich toerust om den krijg te voeren, en zo mogelijk de overwinning te behalen. De list des satans, die onzen gedurigen strijd nodig maakt, moet ons leren, alle hinderpalen tot de overwinning uit den weg te ruimen, en al het nodige gereed te maken..

Dagelijks bestijgt de wijze de vesting der dapperen, en werpt de macht van hun vertrouwen neer, wanneer een gelovig leraar de bewijzen der wijsgeren en dwaalleraars, of zelfs de verborgene tegenspraak der vleselijke broeders, waarmee zij hun schande zoeken te verdedigen, door de overwinning des geloofs en door het zwaard der wet weerlegt of tot niets maakt

De Wijze, op wien ons vers in de hoogste en volkomenste male doelt, is de Heere, die op den rechterstoel van God is gezeten, totdat al Zijne vijanden tot ene voetbank Zijner voeten zijn geworden..

Vers 23

23. a) Die zijnen mond en zijne tong voor slechte en onbezonnen gesprekken bewaart, bewaart zijne ziel voor benauwdheden, zonden en angsten des gewetens (Proverbs 13:3; Proverbs 19:6).

a) Proverbs 18:21.

Er is bijna gene zonde, waartegen Salomo zo menigvuldig waarschuwt, dan tegen de lichtzinnigheid, en gene deugd, waartoe hij zo dikwijls vermaant dan tot voorzichtigheid in het spreken. En inderdaad zijn er wel gene zonden, die menigvuldiger begaan, en toch minder geacht worden, dan onverstandig en onchristelijk spreken. Hoe menigvuldiger hij zijne op deze ondeugden toepasselijk waarschuwingen herhaalt, des te dieper moeten wij die in ons hart prenten.. 24. Die verachtelijk nederziet op al wat heilig is; en op het geloof aan het goddelijke, kan een hovaardig pocher genoemd worden; want aanspraak makende op een bijzonder diep inzicht en grote wijsheid, blaast en woedt hij tegen alle ware vroomheid en godsvrucht, en treedt hij openlijk op als de aanstoker van twist en strijd. Hij is een goddeloos mens, en zijn naam is, naar het algemene oordeel der mensen spotter, en door zijn eigenwaan gedreven, is hij toornig en hij gaat met hovaardige verbolgenheid te werk; hij kent zich zelven niet meer, en is onbekwaam om de stem der waarheid te horen (Proverbs 14:6; Proverbs 15:12; Proverbs 22:10).

1) Dit vers schijnt de bedoeling te hebben een juist begrip van spotters te geven, die er dan ook in den tijd van Salomo reeds waren. Meer dan andere mensen waren zij geneigd hun vleselijke lusten te voldoen en de wereld te dienen; zij waren onverschillig omtrent den godsdienst, en meenden, dat zij boven anderen verheven waren door hun recht inzicht in vele zaken den godsdienst betreffende, zij noemden zich sterke geesten, die alles konden bevatten. Door hunnen bekenden haat tegen de geopenbaarde waarheid waren zij onderscheiden van de dwazen en onwetenden. Daaruit is het dan ook te verklaren, dat eerst na den tijd van Salomo het Hebreeuwse woord `lez' voor deze vrijgeesten gebruikt werd. Ook onze tijd, die hierin met dien van Salomo overeenkomt, is rijk aan zulke spotters of sterke geesten, zoals zij zelven zich gaarne zouden noemen: mensen, die in staatsvergaderingen en raadhuizen, in kerken en scholen niet ophouden, onder den schijn van een dieper inzicht in de zaken, de eenvoudige waarheid ontkennen, en hen, die ze liefhebben verachten en hartstochtelijk en onzinnig vervolgen..

Zouden dezulken niet menen, dat zij alleen in staat zijn om den dageraad ener betere wereldbeschouwing aan te kondigen? Maar wat is het einde van zulke spotters? De ondervinding heeft het geleerd, ook van sommigen in onze dagen: zij zijn vergaan, en al hun hovaardij is beschaamd gemaakt..

Deze waren degene, die, in zondigen overmoed des harten, allen geopenbaarden Godsdienst den rug toekeerden, en het er op toelegden, om den geopenbaarden Godsdienst in een bespottelijk daglicht te stellen. Het waren de vrijgeesten, de Voltaires en de Nietzsches van die dagen. Salomo noemt ze hovaardige overmoedige pochers, die in hun overmoed, den hemel en al wat heilig was durfden aantasten en aanranden.

Vers 23

23. a) Die zijnen mond en zijne tong voor slechte en onbezonnen gesprekken bewaart, bewaart zijne ziel voor benauwdheden, zonden en angsten des gewetens (Proverbs 13:3; Proverbs 19:6).

a) Proverbs 18:21.

Er is bijna gene zonde, waartegen Salomo zo menigvuldig waarschuwt, dan tegen de lichtzinnigheid, en gene deugd, waartoe hij zo dikwijls vermaant dan tot voorzichtigheid in het spreken. En inderdaad zijn er wel gene zonden, die menigvuldiger begaan, en toch minder geacht worden, dan onverstandig en onchristelijk spreken. Hoe menigvuldiger hij zijne op deze ondeugden toepasselijk waarschuwingen herhaalt, des te dieper moeten wij die in ons hart prenten.. 24. Die verachtelijk nederziet op al wat heilig is; en op het geloof aan het goddelijke, kan een hovaardig pocher genoemd worden; want aanspraak makende op een bijzonder diep inzicht en grote wijsheid, blaast en woedt hij tegen alle ware vroomheid en godsvrucht, en treedt hij openlijk op als de aanstoker van twist en strijd. Hij is een goddeloos mens, en zijn naam is, naar het algemene oordeel der mensen spotter, en door zijn eigenwaan gedreven, is hij toornig en hij gaat met hovaardige verbolgenheid te werk; hij kent zich zelven niet meer, en is onbekwaam om de stem der waarheid te horen (Proverbs 14:6; Proverbs 15:12; Proverbs 22:10).

1) Dit vers schijnt de bedoeling te hebben een juist begrip van spotters te geven, die er dan ook in den tijd van Salomo reeds waren. Meer dan andere mensen waren zij geneigd hun vleselijke lusten te voldoen en de wereld te dienen; zij waren onverschillig omtrent den godsdienst, en meenden, dat zij boven anderen verheven waren door hun recht inzicht in vele zaken den godsdienst betreffende, zij noemden zich sterke geesten, die alles konden bevatten. Door hunnen bekenden haat tegen de geopenbaarde waarheid waren zij onderscheiden van de dwazen en onwetenden. Daaruit is het dan ook te verklaren, dat eerst na den tijd van Salomo het Hebreeuwse woord `lez' voor deze vrijgeesten gebruikt werd. Ook onze tijd, die hierin met dien van Salomo overeenkomt, is rijk aan zulke spotters of sterke geesten, zoals zij zelven zich gaarne zouden noemen: mensen, die in staatsvergaderingen en raadhuizen, in kerken en scholen niet ophouden, onder den schijn van een dieper inzicht in de zaken, de eenvoudige waarheid ontkennen, en hen, die ze liefhebben verachten en hartstochtelijk en onzinnig vervolgen..

Zouden dezulken niet menen, dat zij alleen in staat zijn om den dageraad ener betere wereldbeschouwing aan te kondigen? Maar wat is het einde van zulke spotters? De ondervinding heeft het geleerd, ook van sommigen in onze dagen: zij zijn vergaan, en al hun hovaardij is beschaamd gemaakt..

Deze waren degene, die, in zondigen overmoed des harten, allen geopenbaarden Godsdienst den rug toekeerden, en het er op toelegden, om den geopenbaarden Godsdienst in een bespottelijk daglicht te stellen. Het waren de vrijgeesten, de Voltaires en de Nietzsches van die dagen. Salomo noemt ze hovaardige overmoedige pochers, die in hun overmoed, den hemel en al wat heilig was durfden aantasten en aanranden.

Vers 25

25. De begeerte, de zucht naar rust en niets doen des luiaards zal hem doden; want zijne handen weigeren te werken om zijne wensen in vervulling te brengen.

Zo verbergt zich dikwijls de trage, vleselijke gezindheid, die het kruis en alle inspanning ontvliedt, en die de mensen aan lichaam en ziel schaadt, achter schone spreekwijzen en vurige wensen (Proverbs 13:4; Proverbs 19:24). Men moet ook het koninkrijk der hemelen geweld aandoen en zijn kruis met kracht aangrijpen, om het op, de schouders te krijgen, en het dragen brengt dan weer zijne bijzondere moeilijkheid aan..

Het zijn luie predikanten, regenten, huisheren, die den hemel, eer, goederen hebben willen, en toch niet willen werken, en van lijden willen verschoond blijven. 26. Den gansen dag begeert hij, de luiaard, begeerlijke dingen, namelijk rijkdom en genot te hebben, maar hij blijft bij zijne ijdele wensen en dromen stilstaan, zonder zich aan ernstigen arbeid te wagen maar a) de rechtvaardige, die ook altijd vlijtig is in het beroep, waarin God hem geplaatst heeft, verkrijgt niet alleen het nodige, hij zal ook nog den nooddruftige uit zijnen overvloed geven, en de aalmoes voor den armeniet inhouden 1) (Proverbs 11:24).

a) Psalms 37:26.

1). Wij zien hier de eer en het geluk der eerlijken en vlijtigen. De begeerten der rechtvaardigen en vlijtigen worden voldaan, en zij genieten niet alleen dat geluk, maar ook het verdere genoegen van aan anderen te kunnen weldoen..

Vers 25

25. De begeerte, de zucht naar rust en niets doen des luiaards zal hem doden; want zijne handen weigeren te werken om zijne wensen in vervulling te brengen.

Zo verbergt zich dikwijls de trage, vleselijke gezindheid, die het kruis en alle inspanning ontvliedt, en die de mensen aan lichaam en ziel schaadt, achter schone spreekwijzen en vurige wensen (Proverbs 13:4; Proverbs 19:24). Men moet ook het koninkrijk der hemelen geweld aandoen en zijn kruis met kracht aangrijpen, om het op, de schouders te krijgen, en het dragen brengt dan weer zijne bijzondere moeilijkheid aan..

Het zijn luie predikanten, regenten, huisheren, die den hemel, eer, goederen hebben willen, en toch niet willen werken, en van lijden willen verschoond blijven. 26. Den gansen dag begeert hij, de luiaard, begeerlijke dingen, namelijk rijkdom en genot te hebben, maar hij blijft bij zijne ijdele wensen en dromen stilstaan, zonder zich aan ernstigen arbeid te wagen maar a) de rechtvaardige, die ook altijd vlijtig is in het beroep, waarin God hem geplaatst heeft, verkrijgt niet alleen het nodige, hij zal ook nog den nooddruftige uit zijnen overvloed geven, en de aalmoes voor den armeniet inhouden 1) (Proverbs 11:24).

a) Psalms 37:26.

1). Wij zien hier de eer en het geluk der eerlijken en vlijtigen. De begeerten der rechtvaardigen en vlijtigen worden voldaan, en zij genieten niet alleen dat geluk, maar ook het verdere genoegen van aan anderen te kunnen weldoen..

Vers 27

27. a) Het offer der goddelozen, zonder waar berouw en boetvaardigheid, is reeds op zich zelven een gruwel, want de Heere ziet de gave niet aan, maar alleen het hart; hoeveel te meer als zij het met een schandelijk voornemen brengen, met het doel om God door zulke uiterlijke gaven te verzoenen, en dan menen daardoor weer een vrijbrief tot nieuwe zonden te krijgen.

a) Proverbs 15:8. Isaiah 1:13. Jeremiah 6:20. Amos 5:21.

De dief of rover, die van het geroofde aan God een offer wil brengen, betuigt en verklaart stilzwijgend, dat God de eerste oorzaak van zijnen diefstal of roof is, en dat hij tot betuining van zijnen dank dit deel van zijnen roof aan God als de eerste oorzaak en ontwerper overgeeft. Dit is echter ene ontzettende godslastering, omdat daardoor de goddeloze zijne misdaad op God, als de eerste oorzaak schuift, en Hem tot een zondaar maakt, ja als den eersten uitvoerder ener misdaad verlaagt; er kan toch niets erger gezegd of gedacht worden.

Dit ziet vooral op het ascham, op het schuldoffer, hetwelk moest gebracht worden voor de een of ander bepaalde zonde. Indien nu de goddeloze zondaar een ascham bracht, om daarmee weer van de schuld af te zijn, en op nieuw zich tot het plegen der zonde te kunnen begeven, dan was zulk een offer een gruwel in de ogen des Heeren. Hierop ziet waarschijnlijk het laatste gedeelte van het vers.

Vers 27

27. a) Het offer der goddelozen, zonder waar berouw en boetvaardigheid, is reeds op zich zelven een gruwel, want de Heere ziet de gave niet aan, maar alleen het hart; hoeveel te meer als zij het met een schandelijk voornemen brengen, met het doel om God door zulke uiterlijke gaven te verzoenen, en dan menen daardoor weer een vrijbrief tot nieuwe zonden te krijgen.

a) Proverbs 15:8. Isaiah 1:13. Jeremiah 6:20. Amos 5:21.

De dief of rover, die van het geroofde aan God een offer wil brengen, betuigt en verklaart stilzwijgend, dat God de eerste oorzaak van zijnen diefstal of roof is, en dat hij tot betuining van zijnen dank dit deel van zijnen roof aan God als de eerste oorzaak en ontwerper overgeeft. Dit is echter ene ontzettende godslastering, omdat daardoor de goddeloze zijne misdaad op God, als de eerste oorzaak schuift, en Hem tot een zondaar maakt, ja als den eersten uitvoerder ener misdaad verlaagt; er kan toch niets erger gezegd of gedacht worden.

Dit ziet vooral op het ascham, op het schuldoffer, hetwelk moest gebracht worden voor de een of ander bepaalde zonde. Indien nu de goddeloze zondaar een ascham bracht, om daarmee weer van de schuld af te zijn, en op nieuw zich tot het plegen der zonde te kunnen begeven, dan was zulk een offer een gruwel in de ogen des Heeren. Hierop ziet waarschijnlijk het laatste gedeelte van het vers.

Vers 28

28. a) Een leugenachtig onverschillig daarheen sprekend, en daarom ook twijfelachtig getuige der waarheid, hetzij in het dagelijks leven of voor het gericht, zal eindelijk toch vergaan; en een man, die gaarne en met bescheidenheid en opmerkzaamheid hoort, 1) voordat hij getuigenis ener zaak aflegt, zal ook weer gaarne over de voorliggende zaak spreken tot overwinning, zodat men aan zijn getuigenis kracht beschikt. Algemeen zal men hem als getuige vertrouwen, zijne uitspraken uit een oprecht en waarheidlievend hart voortkomen, en zeker zijn (1 Kings 3:9. Ezekiel 3:5).

1) Dit horen, is een vooraf horen, vooraf de zaak onderzoeken en beproeven, zodat de horende, als hij als getuige op treedt, ook geloofwaardig wordt bevonden. De valse en ware getuige worden hier tegenover elkaar gesteld. 29. Een goddeloos man wordt zo onbeschaamd, dat hij niet meer bloost over enig ding, noch zich laat leren door vermaning of bestraffing; hij sterkt zich in zijn aangezicht, toont zijn onbeschaamdheid in zijn geboden, blijft onveranderd, zelfs al klopt zijn geweten; hij kan even goed ene slechte daad doen, als elke andere zaak; maar de oprechte, die recht zonder slinkse wegen het pad van Gods geboden bewandelt, maakt zijnen wegeffen en vast; hij let op zijne wegen en keert zijne voeten tot Gods getuigenissen.

1) In het Hebreeën Heëez isch rascha' bephanaw. Letterlijk: Een goddeloos man treedt voort met onbeschaamd gelaat, zodat men het aan zijn gelaat kan zien, dat hij om niets geeft. Hij verblikt of verbloost niet te midden van zijn kwaad. Hij beeft niet, en schrikt niet voor het plegen der grootste misdaden en de zonde. Hij tart de bedreigingen der wet en spot met de vermaningen van Gods woord.

De tegenstelling is deze, dat de oprechte vraagt naar de wet Gods, en zich buigt onder de wet-

Vers 28

28. a) Een leugenachtig onverschillig daarheen sprekend, en daarom ook twijfelachtig getuige der waarheid, hetzij in het dagelijks leven of voor het gericht, zal eindelijk toch vergaan; en een man, die gaarne en met bescheidenheid en opmerkzaamheid hoort, 1) voordat hij getuigenis ener zaak aflegt, zal ook weer gaarne over de voorliggende zaak spreken tot overwinning, zodat men aan zijn getuigenis kracht beschikt. Algemeen zal men hem als getuige vertrouwen, zijne uitspraken uit een oprecht en waarheidlievend hart voortkomen, en zeker zijn (1 Kings 3:9. Ezekiel 3:5).

1) Dit horen, is een vooraf horen, vooraf de zaak onderzoeken en beproeven, zodat de horende, als hij als getuige op treedt, ook geloofwaardig wordt bevonden. De valse en ware getuige worden hier tegenover elkaar gesteld. 29. Een goddeloos man wordt zo onbeschaamd, dat hij niet meer bloost over enig ding, noch zich laat leren door vermaning of bestraffing; hij sterkt zich in zijn aangezicht, toont zijn onbeschaamdheid in zijn geboden, blijft onveranderd, zelfs al klopt zijn geweten; hij kan even goed ene slechte daad doen, als elke andere zaak; maar de oprechte, die recht zonder slinkse wegen het pad van Gods geboden bewandelt, maakt zijnen wegeffen en vast; hij let op zijne wegen en keert zijne voeten tot Gods getuigenissen.

1) In het Hebreeën Heëez isch rascha' bephanaw. Letterlijk: Een goddeloos man treedt voort met onbeschaamd gelaat, zodat men het aan zijn gelaat kan zien, dat hij om niets geeft. Hij verblikt of verbloost niet te midden van zijn kwaad. Hij beeft niet, en schrikt niet voor het plegen der grootste misdaden en de zonde. Hij tart de bedreigingen der wet en spot met de vermaningen van Gods woord.

De tegenstelling is deze, dat de oprechte vraagt naar de wet Gods, en zich buigt onder de wet-

Vers 30

30. Er is gene wijsheid der mensen, en er is geenbloot menselijk verstand, en er is geen raad tegen over den HEERE, den Alwijze, die de wijzen vangt in hun arglistigheid. (Job 5:13).

Wanneer zich de menselijke wijsheid wil doen gelden tegenover de wijsheid van God, dan is het gene wijsheid meer, maar dwaasheid (1 Corinthians 3:19); ja, in vergelijking met Gods wijsheid is alle menselijke wijsheid nietig. (Isaiah 29:14).

Alle menselijke wijsheid, is bij die des Heeren vergeleken dwaasheid. Daarom zegt ook de heilige Apostel Paulus, dat de wijsheid der wereld dwaasheid is bij God (1 Corinthians 3:19).

Vers 30

30. Er is gene wijsheid der mensen, en er is geenbloot menselijk verstand, en er is geen raad tegen over den HEERE, den Alwijze, die de wijzen vangt in hun arglistigheid. (Job 5:13).

Wanneer zich de menselijke wijsheid wil doen gelden tegenover de wijsheid van God, dan is het gene wijsheid meer, maar dwaasheid (1 Corinthians 3:19); ja, in vergelijking met Gods wijsheid is alle menselijke wijsheid nietig. (Isaiah 29:14).

Alle menselijke wijsheid, is bij die des Heeren vergeleken dwaasheid. Daarom zegt ook de heilige Apostel Paulus, dat de wijsheid der wereld dwaasheid is bij God (1 Corinthians 3:19).

Vers 31

31. a) Even zo min kan de kracht des mensen iets verrichten tegen de kracht van God: Het paard wordt wel bereid, uitgerust, tegen den dag des strijds; maar de overwinning is des HEEREN, die het lot van den oorlog beslist naar Zijnen wil (Psalms 144:10; Psalms 20:8. 1 Samuel 17:47

a) Psalms 33:17.

Al ons doen, ondernemen en streven vermag onmogelijk datgene, wat God met ons voor heeft, te weerstaan. Is het dus niet het beste, zich geheel aan Zijne leiding over te geven, zonder vele vergeefse moeiten aan te wenden? Wij bereiden wel naar ons inzien en verstand, maar het gelukken daarvan hangt geheel van Zijnen wil af. Zo late men dan in alles de zorg geheel alleen aan Hem over.

Zie toch, hoe menigmaal het geheel mislukt is, wat gij zeker en vast gehoopt hadt, dat slagen zou. Hoe vele malen daarentegen is datgene geschied, waarvan geen mens had durven denken, dat het gelukken zou. (Proverbs 21:10).

Laat de zaak zo goed zijn, als ze wil, en derzelver voorstanders mogen ook nog zo sterk, en wijs en getrouw, en de middelen ter bereiking hunner oogmerken en om de onderneming voort te zetten, zo waarschijnlijk als prijzenswaardig zijn, er kan echter zonder God niets goeds van komen..

Vers 31

31. a) Even zo min kan de kracht des mensen iets verrichten tegen de kracht van God: Het paard wordt wel bereid, uitgerust, tegen den dag des strijds; maar de overwinning is des HEEREN, die het lot van den oorlog beslist naar Zijnen wil (Psalms 144:10; Psalms 20:8. 1 Samuel 17:47

a) Psalms 33:17.

Al ons doen, ondernemen en streven vermag onmogelijk datgene, wat God met ons voor heeft, te weerstaan. Is het dus niet het beste, zich geheel aan Zijne leiding over te geven, zonder vele vergeefse moeiten aan te wenden? Wij bereiden wel naar ons inzien en verstand, maar het gelukken daarvan hangt geheel van Zijnen wil af. Zo late men dan in alles de zorg geheel alleen aan Hem over.

Zie toch, hoe menigmaal het geheel mislukt is, wat gij zeker en vast gehoopt hadt, dat slagen zou. Hoe vele malen daarentegen is datgene geschied, waarvan geen mens had durven denken, dat het gelukken zou. (Proverbs 21:10).

Laat de zaak zo goed zijn, als ze wil, en derzelver voorstanders mogen ook nog zo sterk, en wijs en getrouw, en de middelen ter bereiking hunner oogmerken en om de onderneming voort te zetten, zo waarschijnlijk als prijzenswaardig zijn, er kan echter zonder God niets goeds van komen..

Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Proverbs 21". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/proverbs-21.html. 1862-80.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile