Lectionary Calendar
Monday, December 23rd, 2024
the Fourth Week of Advent
Attention!
StudyLight.org has pledged to help build churches in Uganda. Help us with that pledge and support pastors in the heart of Africa.
Click here to join the effort!

Bible Commentaries
Spreuken 20

Bijbelverkaring van Matthew HenryHenry's compleet

Zoek naar…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, SPREUKEN 20

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, SPREUKEN 20

Vers 1

Spreuken 20:1

1. Hier is het kwaad van de dronkenschap. De wijn is een spotter, de sterke drank is woelachtig. Dat is hij voor de zondaar zelf, hij bespot hem, maakt hem tot een dwaas, belooft hem een voldoening, die hij hem nooit geven kan, eerst lokt hij hem aan, maar in zijn einde zal hij bijten, hij woelt en woedt in zijn geweten bij het nadenken er over, hij woelt en woedt in zijn lichaam en brengt er de vochten tot gisting. Als de wijn er in is, is het verstand er uit, zegt het spreekwoord, en dan is de mens, al naar zijn aard is, hij zal of spotten als een dwaas, of woeden als een waanzinnige. Dronkenschap, die voorgeeft iets gezelligs te zijn, maakt de mensen ongeschikt voor gezelschap, want zij maakt hen beledigend met hun tong, en gewelddadig in hun hartstochten, Hoofdst. 23:29.

2:Hieruit is de dwaasheid van de dronkaards gemakkelijk af te leiden. Wie er in dwaalt wie zich laat verlokken tot die zonde als hij toch zo duidelijk gewaarschuwd is voor de gevolgen ervan, is niet wijs, hij toont geen recht besef of begrip te hebben van de dingen, en dat niet alleen, maar hij maakt zich ongeschikt om wijs te worden, want het is een zonde, die de mensen verstompt en verdwaast, hun hart wegneemt. Een dronkaard is een dwaas, en een dwaas zal hij waarschijnlijk blijven.

Vers 1

Spreuken 20:1

1. Hier is het kwaad van de dronkenschap. De wijn is een spotter, de sterke drank is woelachtig. Dat is hij voor de zondaar zelf, hij bespot hem, maakt hem tot een dwaas, belooft hem een voldoening, die hij hem nooit geven kan, eerst lokt hij hem aan, maar in zijn einde zal hij bijten, hij woelt en woedt in zijn geweten bij het nadenken er over, hij woelt en woedt in zijn lichaam en brengt er de vochten tot gisting. Als de wijn er in is, is het verstand er uit, zegt het spreekwoord, en dan is de mens, al naar zijn aard is, hij zal of spotten als een dwaas, of woeden als een waanzinnige. Dronkenschap, die voorgeeft iets gezelligs te zijn, maakt de mensen ongeschikt voor gezelschap, want zij maakt hen beledigend met hun tong, en gewelddadig in hun hartstochten, Hoofdst. 23:29.

2:Hieruit is de dwaasheid van de dronkaards gemakkelijk af te leiden. Wie er in dwaalt wie zich laat verlokken tot die zonde als hij toch zo duidelijk gewaarschuwd is voor de gevolgen ervan, is niet wijs, hij toont geen recht besef of begrip te hebben van de dingen, en dat niet alleen, maar hij maakt zich ongeschikt om wijs te worden, want het is een zonde, die de mensen verstompt en verdwaast, hun hart wegneemt. Een dronkaard is een dwaas, en een dwaas zal hij waarschijnlijk blijven.

Vers 2

Spreuken 20:2

Zie hier:

1. Hoe geducht koningen zijn, en welk een schrik zij veroorzaken aan hen tegen wie hun toorn ontstoken is. Hun schrik, waarmee zij (inzonderheid als zij een volstrekte macht hebben en hun wil wet is) hun onderdanen in ontzag houden, is als het brullen eens jongen leeuws, dat zeer ontzettend is voor de schepselen, waarop hij jacht maakt, hen doet sidderen zodat zij hem niet kunnen ontkomen. De vorsten, die regeren door wijsheid en liefde regeren zoals God zelf en dragen Zijn beeld, maar zij, die zuiver en alleen heersen door vrees en verschrikking en door verdrukking, heersen slechts zoals een leeuw in het woud, door de kracht van het geweld. "Oderint, dum metuant, Laat hen haten mits zij vrezen."

2. Hoe onverstandig zij dus zijn, die met hem twisten en hen tot toorn verwekken. Zij zondigen tegen hun eigen leven, en nog veel meer doen zij dit, die de Koning van de koningen tot toorn verwekken. "Nemo me impune lacesset. Niemand zal mij ongestraft tergen."

Vers 2

Spreuken 20:2

Zie hier:

1. Hoe geducht koningen zijn, en welk een schrik zij veroorzaken aan hen tegen wie hun toorn ontstoken is. Hun schrik, waarmee zij (inzonderheid als zij een volstrekte macht hebben en hun wil wet is) hun onderdanen in ontzag houden, is als het brullen eens jongen leeuws, dat zeer ontzettend is voor de schepselen, waarop hij jacht maakt, hen doet sidderen zodat zij hem niet kunnen ontkomen. De vorsten, die regeren door wijsheid en liefde regeren zoals God zelf en dragen Zijn beeld, maar zij, die zuiver en alleen heersen door vrees en verschrikking en door verdrukking, heersen slechts zoals een leeuw in het woud, door de kracht van het geweld. "Oderint, dum metuant, Laat hen haten mits zij vrezen."

2. Hoe onverstandig zij dus zijn, die met hem twisten en hen tot toorn verwekken. Zij zondigen tegen hun eigen leven, en nog veel meer doen zij dit, die de Koning van de koningen tot toorn verwekken. "Nemo me impune lacesset. Niemand zal mij ongestraft tergen."

Vers 3

Spreuken 20:3

Dit heeft de bedoeling vergissing van de mensen te herstellen nopens twist.

1. De mensen denken dat zij wijs handelen door zich in twist te begeven, terwijl dit de grootste dwaasheid is. Hij acht zich een wijs man te zijn, die op de minste belediging in toorn wordt ontstoken, en dan op het alleruiterste puntje van zijn recht staat, er niet het minste van wil afdoen, en aan iedereen de wet voorschrijft, maar hij, die zich aldus in de twist mengt, is een dwaas en schept zichzelf zeer veel nodeloze kwelling.

2. De mensen denken dat het, als zij in een twist gewikkeld zijn, een schande voor hen zou wezen om er van af te laten en de wapens neer te leggen, terwijl het in werkelijkheid een eer is voor een man om van twist af te blijven, een eer om een proces niet te laten doorgaan, een twistgeding te staken, een belediging te vergeven, en goede vrienden te worden met hen, met wie wij in geschil waren. Het is een eer voor een man, een wijs man, een man van moed, om te tonen dat hij zich weet te beheersen, door van twist af te laten, toegevend te zijn, van zijn rechtmatige eisen af te zien, om des vredes wil, zoals Abraham, Genesis 13:8.

Vers 3

Spreuken 20:3

Dit heeft de bedoeling vergissing van de mensen te herstellen nopens twist.

1. De mensen denken dat zij wijs handelen door zich in twist te begeven, terwijl dit de grootste dwaasheid is. Hij acht zich een wijs man te zijn, die op de minste belediging in toorn wordt ontstoken, en dan op het alleruiterste puntje van zijn recht staat, er niet het minste van wil afdoen, en aan iedereen de wet voorschrijft, maar hij, die zich aldus in de twist mengt, is een dwaas en schept zichzelf zeer veel nodeloze kwelling.

2. De mensen denken dat het, als zij in een twist gewikkeld zijn, een schande voor hen zou wezen om er van af te laten en de wapens neer te leggen, terwijl het in werkelijkheid een eer is voor een man om van twist af te blijven, een eer om een proces niet te laten doorgaan, een twistgeding te staken, een belediging te vergeven, en goede vrienden te worden met hen, met wie wij in geschil waren. Het is een eer voor een man, een wijs man, een man van moed, om te tonen dat hij zich weet te beheersen, door van twist af te laten, toegevend te zijn, van zijn rechtmatige eisen af te zien, om des vredes wil, zoals Abraham, Genesis 13:8.

Vers 4

Spreuken 20:4

Zie hier het kwaad van luiheid en gemakzucht.

1. Zij houdt de mens terug van het noodzakelijkste werk, van ploegen en zaaien als het er de tijd voor is. De luiaard heeft grond te bewerken, en heeft er de bekwaamheid toe, hij kan ploegen, maar hij wil niet, hij heeft de een of andere verontschuldiging om het van zich af te schuiven, maar de ware reden is dat het winter is, het is koud- hoewel de ploegtijd niet in het hartje van de winter valt, is hij toch op de grens ervan, en hij denkt dat het te koud voor hem is om buiten de deur te zijn. Diegenen zijn ergerlijk lui, die het ook voor hun werk en hun zaken niet van zich kunnen verkrijgen om zo weinig arbeid te verrichten als ploegen is, en die zo weinig ongemak kunnen verduren, dat zij niet eens tegen een koude rukwind kunnen. Evenzo onverschillig zijn velen omtrent de aangelegenheden hunner ziel, een kleine moeilijkheid zal hen wegschrikken van de gewichtigste plicht. Maar goede krijgsknechten moeten hardheid en ongemak kunnen lijden.

2. Daarbij berooft zij hen van het noodzakelijkste levensonderhoud. Zij, die niet willen ploegen in de zaaitijd, kunnen niet verwachten in de herfst te zullen oogsten, en daarom zullen zij met ontzetting hun brood moeten bedelen als de vlijtigen hun schoven met blijdschap in de schuren brengen. Hij, die zich niet wil onderwerpen aan de arbeid van ploegen, moet zich onderwerpen aan de schande van bedelen, hij zal bedelen in de oogsttijd, maar daar zal niets zijn, neen, zelfs dan niet, als er de grootste overvloed is. Het kan wel barmhartigheid zijn om een luiaard te helpen, maar men zou hem in gerechtigheid hulp kunnen weigeren, hij verdient dat men hem laat verhongeren. Zij, die zich niet van olie wilden voorzien voor haar vaten, hebben er om gebedeld toen de bruidegom kwam, maar zij werden afgewezen.

Vers 4

Spreuken 20:4

Zie hier het kwaad van luiheid en gemakzucht.

1. Zij houdt de mens terug van het noodzakelijkste werk, van ploegen en zaaien als het er de tijd voor is. De luiaard heeft grond te bewerken, en heeft er de bekwaamheid toe, hij kan ploegen, maar hij wil niet, hij heeft de een of andere verontschuldiging om het van zich af te schuiven, maar de ware reden is dat het winter is, het is koud- hoewel de ploegtijd niet in het hartje van de winter valt, is hij toch op de grens ervan, en hij denkt dat het te koud voor hem is om buiten de deur te zijn. Diegenen zijn ergerlijk lui, die het ook voor hun werk en hun zaken niet van zich kunnen verkrijgen om zo weinig arbeid te verrichten als ploegen is, en die zo weinig ongemak kunnen verduren, dat zij niet eens tegen een koude rukwind kunnen. Evenzo onverschillig zijn velen omtrent de aangelegenheden hunner ziel, een kleine moeilijkheid zal hen wegschrikken van de gewichtigste plicht. Maar goede krijgsknechten moeten hardheid en ongemak kunnen lijden.

2. Daarbij berooft zij hen van het noodzakelijkste levensonderhoud. Zij, die niet willen ploegen in de zaaitijd, kunnen niet verwachten in de herfst te zullen oogsten, en daarom zullen zij met ontzetting hun brood moeten bedelen als de vlijtigen hun schoven met blijdschap in de schuren brengen. Hij, die zich niet wil onderwerpen aan de arbeid van ploegen, moet zich onderwerpen aan de schande van bedelen, hij zal bedelen in de oogsttijd, maar daar zal niets zijn, neen, zelfs dan niet, als er de grootste overvloed is. Het kan wel barmhartigheid zijn om een luiaard te helpen, maar men zou hem in gerechtigheid hulp kunnen weigeren, hij verdient dat men hem laat verhongeren. Zij, die zich niet van olie wilden voorzien voor haar vaten, hebben er om gebedeld toen de bruidegom kwam, maar zij werden afgewezen.

Vers 5

Spreuken 20:5

Des mensen wijsheid kan hem van dienst zijn voor het uitvorsen van de gedachten van anderen.

1. Om er de kennis van te verkrijgen. Al zijn der mensen raad en bedoelingen ook nog zo zorgvuldig door hen verborgen, zijn er toch zodanigen, die door sluwe wenken en vragen, die geheel vreemd aan de zaak schijnen, uit hen weten te krijgen zowel wat zij gedaan hebben als wat zij nog voornemens zijn te doen. Zij dus, die iets geheim willen houden, moeten niet alleen standvastig zijn in het bewaren ervan, maar ook zeer op hun hoede wezen.

2. Om kennis door hen te verkrijgen. Sommigen zijn zeer geschikt en in staat ons raad te geven, hebben een voortreffelijke gave om het juiste punt van een moeilijkheid te zien en er gepaste raad in te geven, maar zij zijn bescheiden en houden zich op de achtergrond, er is veel in hen, maar het wil er niet gaarne uitkomen, in zo'n geval zal een man van verstand het er uit halen, zoals wijn uit een vat. Wij verliezen het voordeel, dat wij zouden kunnen hebben door het gesprek van een wijs man omdat wij de kunst niet bezitten van weetgierig te zijn.

Vers 5

Spreuken 20:5

Des mensen wijsheid kan hem van dienst zijn voor het uitvorsen van de gedachten van anderen.

1. Om er de kennis van te verkrijgen. Al zijn der mensen raad en bedoelingen ook nog zo zorgvuldig door hen verborgen, zijn er toch zodanigen, die door sluwe wenken en vragen, die geheel vreemd aan de zaak schijnen, uit hen weten te krijgen zowel wat zij gedaan hebben als wat zij nog voornemens zijn te doen. Zij dus, die iets geheim willen houden, moeten niet alleen standvastig zijn in het bewaren ervan, maar ook zeer op hun hoede wezen.

2. Om kennis door hen te verkrijgen. Sommigen zijn zeer geschikt en in staat ons raad te geven, hebben een voortreffelijke gave om het juiste punt van een moeilijkheid te zien en er gepaste raad in te geven, maar zij zijn bescheiden en houden zich op de achtergrond, er is veel in hen, maar het wil er niet gaarne uitkomen, in zo'n geval zal een man van verstand het er uit halen, zoals wijn uit een vat. Wij verliezen het voordeel, dat wij zouden kunnen hebben door het gesprek van een wijs man omdat wij de kunst niet bezitten van weetgierig te zijn.

Vers 6

Spreuken 20:6

1. Het is gemakkelijk om hen te vinden, die voorgeven vriendelijk en vrijgevig te zijn. Menigeen zal zich een barmhartig man noemen, zal roemen op het goed dat hij gedaan heeft en nog voornemens is te doen, of tenminste op zijn liefde voor weldadigheid. De meeste mensen zullen veel praten over hun liefdadigheid en edelmoedigheid, hun gastvrijheid en hun vroomheid, zullen de trompet voor zich laten steken, zoals de Farizeen, en het weinige goed, dat zij hebben, luide verkondigen en er hoog van opgeven.

2. Maar het is moeilijk hen te vinden, die werkelijk goed en vrijgevig zijn, die meer gedaan hebben en meer zullen doen dan zij zeggen of wensen van zich te laten zeggen, die ware vrienden zijn in de nood. Zo iemand, op wie men ten volle kan vertrouwen, is als een witte raaf.

Vers 6

Spreuken 20:6

1. Het is gemakkelijk om hen te vinden, die voorgeven vriendelijk en vrijgevig te zijn. Menigeen zal zich een barmhartig man noemen, zal roemen op het goed dat hij gedaan heeft en nog voornemens is te doen, of tenminste op zijn liefde voor weldadigheid. De meeste mensen zullen veel praten over hun liefdadigheid en edelmoedigheid, hun gastvrijheid en hun vroomheid, zullen de trompet voor zich laten steken, zoals de Farizeen, en het weinige goed, dat zij hebben, luide verkondigen en er hoog van opgeven.

2. Maar het is moeilijk hen te vinden, die werkelijk goed en vrijgevig zijn, die meer gedaan hebben en meer zullen doen dan zij zeggen of wensen van zich te laten zeggen, die ware vrienden zijn in de nood. Zo iemand, op wie men ten volle kan vertrouwen, is als een witte raaf.

Vers 7

Spreuken 20:7

Tot eer van een goed man wordt hier opgemerkt:

1. Dat hij goed handelt voor zichzelf, hij heeft een zekere regel, waarnaar hij zich met vaste hand regeert en bestuurt. Hij wandelt in zijn oprechtheid, hij bewaart een goed geweten, en hij heeft er de vertroosting van, want het is zijn blijdschap. Hij is niet onderhevig aan de onrust, hetzij in het beramen van hetgeen hij zal doen, of in het nadenken over hetgeen hij gedaan heeft, waaraan zij onderhevig zijn, die in bedrog wandelen.

2. Dat hij goed handelt voor zijn gezin. Zijn kinderen zijn gezegend na hem, en het gaat hun te beter om zijnentwil. God heeft voor al het zaad van de gelovigen genade weggelegd.

Vers 7

Spreuken 20:7

Tot eer van een goed man wordt hier opgemerkt:

1. Dat hij goed handelt voor zichzelf, hij heeft een zekere regel, waarnaar hij zich met vaste hand regeert en bestuurt. Hij wandelt in zijn oprechtheid, hij bewaart een goed geweten, en hij heeft er de vertroosting van, want het is zijn blijdschap. Hij is niet onderhevig aan de onrust, hetzij in het beramen van hetgeen hij zal doen, of in het nadenken over hetgeen hij gedaan heeft, waaraan zij onderhevig zijn, die in bedrog wandelen.

2. Dat hij goed handelt voor zijn gezin. Zijn kinderen zijn gezegend na hem, en het gaat hun te beter om zijnentwil. God heeft voor al het zaad van de gelovigen genade weggelegd.

Vers 8

Spreuken 20:8

1. Hier is de hoedanigheid van een goed regeerder. Hij is een koning, die verdient aldus genoemd te worden, die zit op de troon des gerichts, niet als op een troon van de eer, om er zijn gemak te nemen, in statigheid en waardigheid, en de mensen verplicht zich op een afstand te houden, maar op een troon des gerichts, teneinde gerechtigheid te oefenen, recht te doen aan de beledigden en verongelijkten, en de beledigers, hen die onrecht doen, te straffen, die zich verlustigt in zijn werk, en in vergelijking daarmee geen behagen vindt in ander genoegen of vermaak, die niet al de zorg en moeite op anderen schuift, maar zelf kennis neemt van de zaken, en zoveel mogelijk uit eigen ogen ziet, 1 Kings 10:9.

2. De gelukkige uitwerking van een goede regering. De tegenwoordigheid van de vorst draagt er veel toe bij om de slechtheid te beschamen. Als hij zelf zijn zaken nagaat, dan zullen zij, die onder hem een ambt bekleden, in ontzag worden gehouden, ervan terug worden gehouden om onrecht te doen. Als voorname mannen Godvruchtige mannen zijn, en hun macht willen gebruiken zoals zij het kunnen en behoren, welk goed kunnen zij dan niet doen, en hoeveel kwaad kunnen zij dan niet voorkomen!

Vers 8

Spreuken 20:8

1. Hier is de hoedanigheid van een goed regeerder. Hij is een koning, die verdient aldus genoemd te worden, die zit op de troon des gerichts, niet als op een troon van de eer, om er zijn gemak te nemen, in statigheid en waardigheid, en de mensen verplicht zich op een afstand te houden, maar op een troon des gerichts, teneinde gerechtigheid te oefenen, recht te doen aan de beledigden en verongelijkten, en de beledigers, hen die onrecht doen, te straffen, die zich verlustigt in zijn werk, en in vergelijking daarmee geen behagen vindt in ander genoegen of vermaak, die niet al de zorg en moeite op anderen schuift, maar zelf kennis neemt van de zaken, en zoveel mogelijk uit eigen ogen ziet, 1 Kings 10:9.

2. De gelukkige uitwerking van een goede regering. De tegenwoordigheid van de vorst draagt er veel toe bij om de slechtheid te beschamen. Als hij zelf zijn zaken nagaat, dan zullen zij, die onder hem een ambt bekleden, in ontzag worden gehouden, ervan terug worden gehouden om onrecht te doen. Als voorname mannen Godvruchtige mannen zijn, en hun macht willen gebruiken zoals zij het kunnen en behoren, welk goed kunnen zij dan niet doen, en hoeveel kwaad kunnen zij dan niet voorkomen!

Vers 9

Spreuken 20:9

Deze vraag is niet slechts een uitdaging gericht tot ieder mens in de wereld, om te bewijzen dat hij zondeloos is, hoe hij dit ook mocht beweren, maar een klacht over het bederf van het mensdom, het bederf, dat zelfs in de besten nog is overgebleven. Helaas, wie kan zeggen: "ik ben zondeloos?"

Merk op:

1. Wie de personen zijn, die hier van deze aanspraak buitengesloten worden, allen, de een zowel als de ander. Hier, in deze onvolmaakte staat, kan niemand, wie hij ook zij, er aanspraak op maken zonder zonde te wezen. In de staat van de onschuld heeft Adam het kunnen zeggen, en in de hemel kunnen de heiligen het zeggen, maar in dit leven kan niemand het zeggen. Zij, die denken dat zij zo goed zijn als zij wezen moeten, kunnen het niet, en zij, die werkelijk goed en Godvruchtig zijn, zullen dit niet zeggen, durven dit niet zeggen.

2. Wat de aanspraak is, die hier buitengesloten wordt. Wij kunnen niet zeggen: Wij hebben ons hart gezuiverd, al is het ook, dat wij door genade kunnen zeggen: Wij zijn reiner dan wij geweest zijn," dan kunnen wij toch niet zeggen: "Ons hart is rein", of, al zijn wij ook gewassen en gereinigd, dan kunnen wij toch niet zeggen: "Wijzelf hebben ons hart gezuiverd", het was het werk des Geestes, of zo wij al rein zijn van de zonden van vele anderen, kunnen wij toch niet zeggen: "Wij zijn rein van onze zonde, de zonde, die ons lichtelijk omringt, het lichaam des doods, waarover Paulus klaagde, Romans 7:24.

Vers 9

Spreuken 20:9

Deze vraag is niet slechts een uitdaging gericht tot ieder mens in de wereld, om te bewijzen dat hij zondeloos is, hoe hij dit ook mocht beweren, maar een klacht over het bederf van het mensdom, het bederf, dat zelfs in de besten nog is overgebleven. Helaas, wie kan zeggen: "ik ben zondeloos?"

Merk op:

1. Wie de personen zijn, die hier van deze aanspraak buitengesloten worden, allen, de een zowel als de ander. Hier, in deze onvolmaakte staat, kan niemand, wie hij ook zij, er aanspraak op maken zonder zonde te wezen. In de staat van de onschuld heeft Adam het kunnen zeggen, en in de hemel kunnen de heiligen het zeggen, maar in dit leven kan niemand het zeggen. Zij, die denken dat zij zo goed zijn als zij wezen moeten, kunnen het niet, en zij, die werkelijk goed en Godvruchtig zijn, zullen dit niet zeggen, durven dit niet zeggen.

2. Wat de aanspraak is, die hier buitengesloten wordt. Wij kunnen niet zeggen: Wij hebben ons hart gezuiverd, al is het ook, dat wij door genade kunnen zeggen: Wij zijn reiner dan wij geweest zijn," dan kunnen wij toch niet zeggen: "Ons hart is rein", of, al zijn wij ook gewassen en gereinigd, dan kunnen wij toch niet zeggen: "Wijzelf hebben ons hart gezuiverd", het was het werk des Geestes, of zo wij al rein zijn van de zonden van vele anderen, kunnen wij toch niet zeggen: "Wij zijn rein van onze zonde, de zonde, die ons lichtelijk omringt, het lichaam des doods, waarover Paulus klaagde, Romans 7:24.

Vers 10

Spreuken 20:10

Zie hier:

1. De verschillende kunstenarijen van bedrog die de mensen hebben, de wortel van al dat kwaad is geldgierigheid. Voor het betalen en ontvangen van geld, dat toen gewoonlijk bij het gewicht ging, hadden zij tweeërlei weegsteen, een van minder gewicht voor hetgeen zij betaalden, en een van meerder gewicht voor hetgeen zij ontvingen. Voor de inkoop en verkoop van goederen hadden zij tweeërlei maat, een bekrompen maat om mee te verkopen, en een ruime maat voor de inkoop. Dit was onrecht doen met list en berekening, en onder schijn van recht te doen. Hierin is ook alle andere bedrog en vervalsing in de handel begrepen.

2. Het misnoegen Gods tegen hen. Hetzij dit onrecht gepleegd wordt ten opzichte van het geld of het goed door de koper, of door de verkoper, beide zijn de Heere een gruwel. Hij zal geen voorspoed geven op de handel die aldus gedreven wordt, noch datgene zegenen wat op die wijze verkregen wordt, Hij haat degenen, die aldus de openbare trouw verbreken, waarnaar het recht in stand gehouden moet worden, en over al dusdanig onrecht zal Hij wraak doen.

Vers 10

Spreuken 20:10

Zie hier:

1. De verschillende kunstenarijen van bedrog die de mensen hebben, de wortel van al dat kwaad is geldgierigheid. Voor het betalen en ontvangen van geld, dat toen gewoonlijk bij het gewicht ging, hadden zij tweeërlei weegsteen, een van minder gewicht voor hetgeen zij betaalden, en een van meerder gewicht voor hetgeen zij ontvingen. Voor de inkoop en verkoop van goederen hadden zij tweeërlei maat, een bekrompen maat om mee te verkopen, en een ruime maat voor de inkoop. Dit was onrecht doen met list en berekening, en onder schijn van recht te doen. Hierin is ook alle andere bedrog en vervalsing in de handel begrepen.

2. Het misnoegen Gods tegen hen. Hetzij dit onrecht gepleegd wordt ten opzichte van het geld of het goed door de koper, of door de verkoper, beide zijn de Heere een gruwel. Hij zal geen voorspoed geven op de handel die aldus gedreven wordt, noch datgene zegenen wat op die wijze verkregen wordt, Hij haat degenen, die aldus de openbare trouw verbreken, waarnaar het recht in stand gehouden moet worden, en over al dusdanig onrecht zal Hij wraak doen.

Vers 11

Spreuken 20:11

Een boom wordt gekend aan zijn vruchten, een mens aan zijn handelingen, zelfs een jonge boom aan zijn eerste vruchten, een kind aan zijn kinderlijke dingen, of zijn werk alleen zuiver is, goed schijnende, het woord is gebruikt in Hoofdst. 16:2, en of het recht is, werkelijk goed is. Dit geeft te kennen

1. Dat kinderen hun aard zullen openbaren, men kan spoedig zien naar welke kant hun neiging uitgaat, al naar hun gemoedsgesteldheid is. Kinderen hebben nog niet, zoals volwassenen, de kunst van veinzen geleerd, de kunst om hun neiging bedekt te houden.

2. Dat ouders hun kinderen moeten waarnemen, ten einde te weten te komen wat hun aard en gezindheid en hun aanleg is, om hen dan daarnaar te leiden, en over hen te beschikken. De spijker, die in de goede richting gaat, moet verder doorgedreven worden, maar die in de verkeerde richting gaat, moet uitgetrokken worden. De wijsheid is een uitnemende zaak om iets recht te maken.

Vers 11

Spreuken 20:11

Een boom wordt gekend aan zijn vruchten, een mens aan zijn handelingen, zelfs een jonge boom aan zijn eerste vruchten, een kind aan zijn kinderlijke dingen, of zijn werk alleen zuiver is, goed schijnende, het woord is gebruikt in Hoofdst. 16:2, en of het recht is, werkelijk goed is. Dit geeft te kennen

1. Dat kinderen hun aard zullen openbaren, men kan spoedig zien naar welke kant hun neiging uitgaat, al naar hun gemoedsgesteldheid is. Kinderen hebben nog niet, zoals volwassenen, de kunst van veinzen geleerd, de kunst om hun neiging bedekt te houden.

2. Dat ouders hun kinderen moeten waarnemen, ten einde te weten te komen wat hun aard en gezindheid en hun aanleg is, om hen dan daarnaar te leiden, en over hen te beschikken. De spijker, die in de goede richting gaat, moet verder doorgedreven worden, maar die in de verkeerde richting gaat, moet uitgetrokken worden. De wijsheid is een uitnemende zaak om iets recht te maken.

Vers 12

Spreuken 20:12

God is de God van de natuur, al de krachten en vermogens van de natuur komen van Hem en zijn van Hem afhankelijk, en daarom moeten ze voor Hem gebruikt worden. Hij was het, die het oog heeft geformeerd, en het oor heeft geplant, Psalms 94:9, en de inrichting van beide is bewonderenswaardig, en Hij is het, die het gebruik van beide voor ons bewaart, aan Zijn voorzienigheid hebben wij het te danken dat onze ogen ziende ogen zijn en onze oren horende oren. Het gehoor en het gezicht zijn de lerende zintuigen, en zeer bijzonder moeten wij er Gods goedheid in erkennen.

God is de God van de genade, Hij is het, die het oor geeft, hetwelk Gods stem hoort, het oog, dat Zijn schoonheid ziet, want Hij is het, die het verstand opent.

Vers 12

Spreuken 20:12

God is de God van de natuur, al de krachten en vermogens van de natuur komen van Hem en zijn van Hem afhankelijk, en daarom moeten ze voor Hem gebruikt worden. Hij was het, die het oog heeft geformeerd, en het oor heeft geplant, Psalms 94:9, en de inrichting van beide is bewonderenswaardig, en Hij is het, die het gebruik van beide voor ons bewaart, aan Zijn voorzienigheid hebben wij het te danken dat onze ogen ziende ogen zijn en onze oren horende oren. Het gehoor en het gezicht zijn de lerende zintuigen, en zeer bijzonder moeten wij er Gods goedheid in erkennen.

God is de God van de genade, Hij is het, die het oor geeft, hetwelk Gods stem hoort, het oog, dat Zijn schoonheid ziet, want Hij is het, die het verstand opent.

Vers 13

Spreuken 20:13

Zij, die toegeven aan hun gemakzucht, kunnen verwachten gebrek te zullen hebben aan het nodige, dat door eerlijke arbeid verkregen had kunnen worden. En daarom, hoewel gij slapen moet, daar de natuur het eist, zo heb de slaap toch niet lief, zoals degenen, die het haten om te werken. Heb de slaap niet lief om hemzelf, maar alleen als een geschiktmaking voor meerdere arbeid. Heb niet veel slaap lief, laat het u veeleer spijten voor de tijd, die er in doorgebracht wordt, en wens dat gij er zonder zoudt kunnen leven, zodat gij u altijd met iets nuttigs zoudt kunnen bezighouden. Wij moeten de slaap toestaan aan ons lichaam, zoals wij hem toestaan aan onze dienstboden, omdat wij niet anders kunnen, en er anders ook niets van gedaan zouden krijgen. Zij, die de slaap liefhebben, zullen waarschijnlijk tot armoede vervallen, niet alleen omdat zij de tijd verliezen, die zij met slapen doorbrengen, maar omdat zij er een rusteloze, onverschillige gemoedsgesteldheid door verkrijgen, en nog half in slaap zijn, zij zijn nooit volkomen wakker.

Zij, die zich opwekken tot hun werk, kunnen verwachten gerieflijkheden te hebben. Open uw ogen, word wakker, schud de slaap af zie hoe ver de dag al is, hoe uw werk u nodig heeft, op u wacht, en hoe ijverig de anderen om u heen bezig zijn! En als gij wakker zijt, zie dan op, zie op uw voordelen, en laat uw goede gelegenheden niet voorbijgaan, leg u met uw hart toe op uw zaken, en wees er zorgzaam in. Het is de gemakkelijke voorwaarde van een groot voordeel, open uw ogen, en gij zult met brood verzadigd worden, wordt gij al niet rijk, gij zult toch genoeg hebben, en dat is zo goed als een feestmaal.

Vers 13

Spreuken 20:13

Zij, die toegeven aan hun gemakzucht, kunnen verwachten gebrek te zullen hebben aan het nodige, dat door eerlijke arbeid verkregen had kunnen worden. En daarom, hoewel gij slapen moet, daar de natuur het eist, zo heb de slaap toch niet lief, zoals degenen, die het haten om te werken. Heb de slaap niet lief om hemzelf, maar alleen als een geschiktmaking voor meerdere arbeid. Heb niet veel slaap lief, laat het u veeleer spijten voor de tijd, die er in doorgebracht wordt, en wens dat gij er zonder zoudt kunnen leven, zodat gij u altijd met iets nuttigs zoudt kunnen bezighouden. Wij moeten de slaap toestaan aan ons lichaam, zoals wij hem toestaan aan onze dienstboden, omdat wij niet anders kunnen, en er anders ook niets van gedaan zouden krijgen. Zij, die de slaap liefhebben, zullen waarschijnlijk tot armoede vervallen, niet alleen omdat zij de tijd verliezen, die zij met slapen doorbrengen, maar omdat zij er een rusteloze, onverschillige gemoedsgesteldheid door verkrijgen, en nog half in slaap zijn, zij zijn nooit volkomen wakker.

Zij, die zich opwekken tot hun werk, kunnen verwachten gerieflijkheden te hebben. Open uw ogen, word wakker, schud de slaap af zie hoe ver de dag al is, hoe uw werk u nodig heeft, op u wacht, en hoe ijverig de anderen om u heen bezig zijn! En als gij wakker zijt, zie dan op, zie op uw voordelen, en laat uw goede gelegenheden niet voorbijgaan, leg u met uw hart toe op uw zaken, en wees er zorgzaam in. Het is de gemakkelijke voorwaarde van een groot voordeel, open uw ogen, en gij zult met brood verzadigd worden, wordt gij al niet rijk, gij zult toch genoeg hebben, en dat is zo goed als een feestmaal.

Vers 14

Spreuken 20:14

1. Zie hier welke kunstmiddeltjes de mensen aanwenden om een goede koop te doen, goedkoop te kopen. Zij dingen niet slechts, maar houden zich alsof zij het voorwerp niet nodig hebben of niet begeren, terwijl zij er misschien niet zonder kunnen (daar kan voorzichtigheid in wezen), en zij verkleinen en verlagen iets, waarvan zij weten dat het van grote waardij is. Het is kwaad, het is kwaad," roepen zij, er is dit of dat gebrek aan, het is niet van de rechte soort, of het is niet echt, en het is te duur, wij kunnen het elders beter en goedkoper krijgen, of, wij hebben het al beter en goedkoper gekocht. Dit is de gewone manier van doen, maar met dat al weten zij misschien dat het tegendeel waar is van hetgeen zij beweren. Maar de koper kan denken dat hij geen ander middel heeft om quitte te zijn met de verkoper, die zijn waar ophemelt om de prijs, die hij er voor vraagt te rechtvaardigen, en zo is er dan een fout aan beide zijden, terwijl de koop in ieder opzicht evengoed en voordelig gesloten had kunnen worden, indien beide koper en verkoper bescheiden waren geweest, en hadden willen spreken zoals zij dachten.

2. Welk een trots en genoegen de mensen er in hebben, als zij een goede koop sluiten, hoewel zij dan zichzelf tegenspreken en erkennen geveinsd te hebben toen zij er over onderhandeld hebben. Als hij van de prijs van de verkoper goed afgedongen heeft, daar deze er in berustte de prijs te verminderen, veeleer dan een klant te verliezen (waartoe menig arm handelsman wel toe moet besluiten daar kleine winst beter is dan in het geheel geen winst), dan gaat hij heen, en snoeft op de voortreffelijke waar, die hij tot zijn eigen prijs verkregen heeft, en houdt het voor een belediging en een aanmerking op zijn oordeel indien iemand iets van het voortreffelijke van zijn koop afdoet. Misschien kende hij de waardij van het goed beter dan de koper zelf, en weet hij er grote winst mee te behalen. Zie hoe geneigd de mensen zijn om behagen te vinden in hetgeen zij verkrijgen, en trots te zijn op hun kunstgrepen, terwijl het toch bedrog en leugen zijn, waarover zij zich moesten schamen, al hebben zij er nog zoveel winst en voordeel door verkregen.

Vers 14

Spreuken 20:14

1. Zie hier welke kunstmiddeltjes de mensen aanwenden om een goede koop te doen, goedkoop te kopen. Zij dingen niet slechts, maar houden zich alsof zij het voorwerp niet nodig hebben of niet begeren, terwijl zij er misschien niet zonder kunnen (daar kan voorzichtigheid in wezen), en zij verkleinen en verlagen iets, waarvan zij weten dat het van grote waardij is. Het is kwaad, het is kwaad," roepen zij, er is dit of dat gebrek aan, het is niet van de rechte soort, of het is niet echt, en het is te duur, wij kunnen het elders beter en goedkoper krijgen, of, wij hebben het al beter en goedkoper gekocht. Dit is de gewone manier van doen, maar met dat al weten zij misschien dat het tegendeel waar is van hetgeen zij beweren. Maar de koper kan denken dat hij geen ander middel heeft om quitte te zijn met de verkoper, die zijn waar ophemelt om de prijs, die hij er voor vraagt te rechtvaardigen, en zo is er dan een fout aan beide zijden, terwijl de koop in ieder opzicht evengoed en voordelig gesloten had kunnen worden, indien beide koper en verkoper bescheiden waren geweest, en hadden willen spreken zoals zij dachten.

2. Welk een trots en genoegen de mensen er in hebben, als zij een goede koop sluiten, hoewel zij dan zichzelf tegenspreken en erkennen geveinsd te hebben toen zij er over onderhandeld hebben. Als hij van de prijs van de verkoper goed afgedongen heeft, daar deze er in berustte de prijs te verminderen, veeleer dan een klant te verliezen (waartoe menig arm handelsman wel toe moet besluiten daar kleine winst beter is dan in het geheel geen winst), dan gaat hij heen, en snoeft op de voortreffelijke waar, die hij tot zijn eigen prijs verkregen heeft, en houdt het voor een belediging en een aanmerking op zijn oordeel indien iemand iets van het voortreffelijke van zijn koop afdoet. Misschien kende hij de waardij van het goed beter dan de koper zelf, en weet hij er grote winst mee te behalen. Zie hoe geneigd de mensen zijn om behagen te vinden in hetgeen zij verkrijgen, en trots te zijn op hun kunstgrepen, terwijl het toch bedrog en leugen zijn, waarover zij zich moesten schamen, al hebben zij er nog zoveel winst en voordeel door verkregen.

Vers 15

Spreuken 20:15

De lippen van de wetenschap (een goed verstand om de lippen te besturen, en een goede voordracht om de wetenschap mee te delen) zijn verre te verkiezen boven goud en paarlen en robijnen, want,

1. Zij zijn op zichzelf zeldzamer, schaarser en moeilijker om te verkrijgen. Er is goud in de zak van menig man, in wiens hart geen genade is. In Salomo's tijd was er overvloed van goud, 1 Kings 10:21, en overvloed van robijnen, iedereen droeg ze, zij waren te koop in iedere stad. Maar wijsheid is iets zeldzaams, een kostbaar kleinood, weinigen bezitten haar zo, om er goed mee te kunnen doen, en zij kan ook van de kooplieden niet gekocht worden.

2. Zij verrijken ons meer, en zijn ons meer tot sieraad. Zij maken ons rijk in God, rijk in goede werken, 1 Timothy 2:9, 1 Timothy 2:10. De meeste mensen houden veel van goud, en een of twee robijnen zijn hun niet genoeg, zij moeten er een menigte van hebben, een juweelkast, maar hij, die de lippen van de wetenschap heeft, veracht ze, omdat hij betere dingen kent en bezit.

Vers 15

Spreuken 20:15

De lippen van de wetenschap (een goed verstand om de lippen te besturen, en een goede voordracht om de wetenschap mee te delen) zijn verre te verkiezen boven goud en paarlen en robijnen, want,

1. Zij zijn op zichzelf zeldzamer, schaarser en moeilijker om te verkrijgen. Er is goud in de zak van menig man, in wiens hart geen genade is. In Salomo's tijd was er overvloed van goud, 1 Kings 10:21, en overvloed van robijnen, iedereen droeg ze, zij waren te koop in iedere stad. Maar wijsheid is iets zeldzaams, een kostbaar kleinood, weinigen bezitten haar zo, om er goed mee te kunnen doen, en zij kan ook van de kooplieden niet gekocht worden.

2. Zij verrijken ons meer, en zijn ons meer tot sieraad. Zij maken ons rijk in God, rijk in goede werken, 1 Timothy 2:9, 1 Timothy 2:10. De meeste mensen houden veel van goud, en een of twee robijnen zijn hun niet genoeg, zij moeten er een menigte van hebben, een juweelkast, maar hij, die de lippen van de wetenschap heeft, veracht ze, omdat hij betere dingen kent en bezit.

Vers 16

Spreuken 20:16

Naar de Engelse overzetting luidt dit vers: Neem het kleed van hem, die borg is voor een vreemde, en neem een pand van hem voor een vreemde vrouw. En zo wordt hier dan van twee soorten van mensen gesproken, die hun eigen bezitting te gronde richten, en weldra tot de bedelstaf gebracht zullen zijn. Aan deze behoort dus zonder een goed onderpand geen crediet te worden verleend.

1. Zij, die borg willen blijven voor ieder, die het hun vraagt, die zich roekeloos in zo'n borgtocht verstrikken, om hun luie en ijdele metgezellen te verplichten, zullen ten laatste geruïneerd worden, ja zij zullen niet eens lang staande kunnen blijven, zij verkwisten op grote schaal.

2. Zij, die in verbond zijn met verdorven vrouwen, die hen onthalen, en vleien, en hen gezelschap houden, zullen weldra moeten bedelen, geef hun nooit crediet zonder een solide onderpand. Vreemde vrouwen hebben vreemde manieren om mannen te verarmen en zichzelf te verrijken.

Vers 16

Spreuken 20:16

Naar de Engelse overzetting luidt dit vers: Neem het kleed van hem, die borg is voor een vreemde, en neem een pand van hem voor een vreemde vrouw. En zo wordt hier dan van twee soorten van mensen gesproken, die hun eigen bezitting te gronde richten, en weldra tot de bedelstaf gebracht zullen zijn. Aan deze behoort dus zonder een goed onderpand geen crediet te worden verleend.

1. Zij, die borg willen blijven voor ieder, die het hun vraagt, die zich roekeloos in zo'n borgtocht verstrikken, om hun luie en ijdele metgezellen te verplichten, zullen ten laatste geruïneerd worden, ja zij zullen niet eens lang staande kunnen blijven, zij verkwisten op grote schaal.

2. Zij, die in verbond zijn met verdorven vrouwen, die hen onthalen, en vleien, en hen gezelschap houden, zullen weldra moeten bedelen, geef hun nooit crediet zonder een solide onderpand. Vreemde vrouwen hebben vreemde manieren om mannen te verarmen en zichzelf te verrijken.

Vers 17

Spreuken 20:17

Zonde kan bij het bedrijven ervan wel aangenaam wezen. Het brood van de leugen, des bedrogs, rijkdom, verkregen door liegen en bedriegen, en verdrukking kan de mens zoet wezen, ja nog zoveel zoeter, omdat hij op slechte wijze verkregen werd, zo groot is het genoegen, dat het vleselijk-gezinde hart smaakt in het welslagen van zijn goddeloze plannen. Al de genoegens en winsten van de zonde zijn brood van de leugen, zij zijn gestolen, want het zijn verboden vruchten, en zij zullen de mensen bedriegen, want zij zijn niet wat zij beloven. Voor een wijle worden zij echter onder de tong gehouden als een lekker brokje, en de zondaar zegent er zich in.

Maar in de overdenking zal zij bitter wezen. Daarna zal de mond des zondaars vol zijn van zandsteentjes. Als zijn geweten ontwaakt is, als hij zich bedrogen ziet, als hij begint te vrezen voor de toorn Gods tegen hem om deze zonde, hoe pijnlijk en ontroerend is dan de gedachte er aan! De genoegens van de zonde zijn maar voor een tijd, en zij worden gevolgd door smart. Sommige volken hebben boosdoeners gestraft door kiezelzand onder hun brood te mengen.

Vers 17

Spreuken 20:17

Zonde kan bij het bedrijven ervan wel aangenaam wezen. Het brood van de leugen, des bedrogs, rijkdom, verkregen door liegen en bedriegen, en verdrukking kan de mens zoet wezen, ja nog zoveel zoeter, omdat hij op slechte wijze verkregen werd, zo groot is het genoegen, dat het vleselijk-gezinde hart smaakt in het welslagen van zijn goddeloze plannen. Al de genoegens en winsten van de zonde zijn brood van de leugen, zij zijn gestolen, want het zijn verboden vruchten, en zij zullen de mensen bedriegen, want zij zijn niet wat zij beloven. Voor een wijle worden zij echter onder de tong gehouden als een lekker brokje, en de zondaar zegent er zich in.

Maar in de overdenking zal zij bitter wezen. Daarna zal de mond des zondaars vol zijn van zandsteentjes. Als zijn geweten ontwaakt is, als hij zich bedrogen ziet, als hij begint te vrezen voor de toorn Gods tegen hem om deze zonde, hoe pijnlijk en ontroerend is dan de gedachte er aan! De genoegens van de zonde zijn maar voor een tijd, en zij worden gevolgd door smart. Sommige volken hebben boosdoeners gestraft door kiezelzand onder hun brood te mengen.

Vers 18

Spreuken 20:18

Het is goed om in alles met overleg te handelen en tenminste met onszelf te rade te gaan, en in zaken van gewicht ook met onze vrienden, eer wij een besluit nemen, maar inzonderheid God om raad te vragen, Hem om leiding en bestuur te bidden, en te letten op de leiding van Zijn oog. Dat is het middel om beide ons hart en onze voornemens bevestigd te zien, en wel te slagen in onze zaken, terwijl men van hetgeen in haast en met overijling geschiedt later berouw zal hebben. Neem de tijd, dan zult gij zoveel eerder gereed zijn. "Deliberandum est diu, quod statuendum est semel. Een eindbeslissing moet voorafgegaan worden door rijp beraad."

Zeer bijzonder is het onze wijsheid om voorzichtig te zijn in het voeren van oorlog. Bedenk, win raad in, of de oorlog al of niet begonnen moet worden, of hij rechtvaardig is, of het verstandig en voorzichtig is om hem te beginnen, of wij opgewassen zijn tegen de vijand, en in staat zullen zijn om hem, als hij eenmaal begonnen is, voort te zetten, als het te laat is om terug te gaan, Luke 14:31, en hoe of op wat wijze wij er mee voort kunnen gaan, want bekwaamheid is even nodig als moed. De toevlucht te nemen tot de wet door een proces te voeren, is een soort van oorlog voeren, en daarom moet dit niet dan na rijp beraad geschieden, Proverbs 25:8. De regel onder de Romeinen was: "nec sequi bellum, nec fugere, evenmin tot de oorlog te dringen als hem te schuwen."

Vers 18

Spreuken 20:18

Het is goed om in alles met overleg te handelen en tenminste met onszelf te rade te gaan, en in zaken van gewicht ook met onze vrienden, eer wij een besluit nemen, maar inzonderheid God om raad te vragen, Hem om leiding en bestuur te bidden, en te letten op de leiding van Zijn oog. Dat is het middel om beide ons hart en onze voornemens bevestigd te zien, en wel te slagen in onze zaken, terwijl men van hetgeen in haast en met overijling geschiedt later berouw zal hebben. Neem de tijd, dan zult gij zoveel eerder gereed zijn. "Deliberandum est diu, quod statuendum est semel. Een eindbeslissing moet voorafgegaan worden door rijp beraad."

Zeer bijzonder is het onze wijsheid om voorzichtig te zijn in het voeren van oorlog. Bedenk, win raad in, of de oorlog al of niet begonnen moet worden, of hij rechtvaardig is, of het verstandig en voorzichtig is om hem te beginnen, of wij opgewassen zijn tegen de vijand, en in staat zullen zijn om hem, als hij eenmaal begonnen is, voort te zetten, als het te laat is om terug te gaan, Luke 14:31, en hoe of op wat wijze wij er mee voort kunnen gaan, want bekwaamheid is even nodig als moed. De toevlucht te nemen tot de wet door een proces te voeren, is een soort van oorlog voeren, en daarom moet dit niet dan na rijp beraad geschieden, Proverbs 25:8. De regel onder de Romeinen was: "nec sequi bellum, nec fugere, evenmin tot de oorlog te dringen als hem te schuwen."

Vers 19

Spreuken 20:19

Er zijn twee soorten van mensen, die gevaarlijk zijn in de omgang.

1. Achterklappers, hoewel zij gewoonlijk vleiers zijn, en zij zich door schoon spreken bij de mensen indringen. Het zijn beginselloze lieden, die als achterklappers wandelen, verhalen rondventen) die kwaad stichten tussen naburen en bloedverwanten, die in het gemoed van de lieden achterdocht verwekken tegen hun overheden, of tegen hun leraren, en tegen elkaar, geheimen openbaren, die hun waren toevertrouwd, of waarmee zij door slinkse middelen bekend zijn geworden, of, onder voorgeven van der mensen gedachten en bedoelingen te raden, hun zeggen wat wezenlijk onwaar is. Wees niet gemeenzaam met dezulken, luister niet naar hen als zij hun verhalen doen en hun geheimen mededelen, want gij kunt er zeker van zijn dat zij ook uw geheimen zullen verraden, en ook van u verhalen zullen uitstrooien.

2. Vleiers, want dat zijn gewoonlijk achterklappers. Als iemand u vleit, u komplimentjes maakt, u looft en prest, verdenk hem dan van nevenbedoelingen met u te hebben en wees op uw hoede hij zal datgene uit u zien te krijgen, dat hem dienen kan om er aan iemand anders tot uw nadeel een verhaal van te doen, en daarom, vermeng u niet met hem, die met zijn lippen verlokt. Diegenen beminnen al te zeer hun eigen lof, en betalen hem te duur, die vertrouwen in iemand stellen, hem een geheim of een zaak toevertrouwen, omdat hij fraai met hen weet te spreken.

Vers 19

Spreuken 20:19

Er zijn twee soorten van mensen, die gevaarlijk zijn in de omgang.

1. Achterklappers, hoewel zij gewoonlijk vleiers zijn, en zij zich door schoon spreken bij de mensen indringen. Het zijn beginselloze lieden, die als achterklappers wandelen, verhalen rondventen) die kwaad stichten tussen naburen en bloedverwanten, die in het gemoed van de lieden achterdocht verwekken tegen hun overheden, of tegen hun leraren, en tegen elkaar, geheimen openbaren, die hun waren toevertrouwd, of waarmee zij door slinkse middelen bekend zijn geworden, of, onder voorgeven van der mensen gedachten en bedoelingen te raden, hun zeggen wat wezenlijk onwaar is. Wees niet gemeenzaam met dezulken, luister niet naar hen als zij hun verhalen doen en hun geheimen mededelen, want gij kunt er zeker van zijn dat zij ook uw geheimen zullen verraden, en ook van u verhalen zullen uitstrooien.

2. Vleiers, want dat zijn gewoonlijk achterklappers. Als iemand u vleit, u komplimentjes maakt, u looft en prest, verdenk hem dan van nevenbedoelingen met u te hebben en wees op uw hoede hij zal datgene uit u zien te krijgen, dat hem dienen kan om er aan iemand anders tot uw nadeel een verhaal van te doen, en daarom, vermeng u niet met hem, die met zijn lippen verlokt. Diegenen beminnen al te zeer hun eigen lof, en betalen hem te duur, die vertrouwen in iemand stellen, hem een geheim of een zaak toevertrouwen, omdat hij fraai met hen weet te spreken.

Vers 20

Spreuken 20:20

Hier is:

1. Een ongehoorzaam kind, dat langzamerhand zeer slecht is geworden. Hij begon met zijn vader en moeder te verachten, hun onderricht gering te achten, ongehoorzaam te zijn aan hun bevelen, in toorn en woede te geraken om hun bestraffing, maar eindelijk komt hij tot zo'n hoogte van onbeschaamdheid en goddeloosheid, dat hij hen vloekt, vuile en schandelijke taal tot hen spreekt, kwaad toewenst aan hen, aan wie hij zijn bestaan verschuldigd is, en die zoveel zorg en moeite aan hem besteed hebben, en dat wel in trotsering van God en Zijn wet, die dit tot een halsmisdaad gemaakt heeft, Exodus 21:17 Matthew 15:4 en in verbreking van alle banden van plicht, natuurlijke liefde en dankbaarheid.

2. Een ongehoorzaam kind, dat ten laatste zeer rampzalig wordt: zijn lamp zal uitgeblust worden in de zwarte duisternis, al zijn eer zal in het stof worden gelegd, en hij zal voor altijd zijn goede naam verliezen. Laat hem niet verwachten ooit vrede of vertroosting te smaken, of voorspoed te hebben in deze wereld. Zijn dagen zullen verkort worden, en de lamp zijns levens worden uitgeblust, naar het tegenovergestelde van de belofte in het vijfde gebod. Zijn gezin zal uitgeroeid worden, en zijn nakomelingen zullen hem ten vloek zijn, het zal zijn eeuwig verderf wezen, de lamp van zijn gelukzaligheid zal uitgeblust worden in zwarte duisternis, welke tot in der eeuwigheid is, Judas: 13, Matthew 22:13.

Vers 20

Spreuken 20:20

Hier is:

1. Een ongehoorzaam kind, dat langzamerhand zeer slecht is geworden. Hij begon met zijn vader en moeder te verachten, hun onderricht gering te achten, ongehoorzaam te zijn aan hun bevelen, in toorn en woede te geraken om hun bestraffing, maar eindelijk komt hij tot zo'n hoogte van onbeschaamdheid en goddeloosheid, dat hij hen vloekt, vuile en schandelijke taal tot hen spreekt, kwaad toewenst aan hen, aan wie hij zijn bestaan verschuldigd is, en die zoveel zorg en moeite aan hem besteed hebben, en dat wel in trotsering van God en Zijn wet, die dit tot een halsmisdaad gemaakt heeft, Exodus 21:17 Matthew 15:4 en in verbreking van alle banden van plicht, natuurlijke liefde en dankbaarheid.

2. Een ongehoorzaam kind, dat ten laatste zeer rampzalig wordt: zijn lamp zal uitgeblust worden in de zwarte duisternis, al zijn eer zal in het stof worden gelegd, en hij zal voor altijd zijn goede naam verliezen. Laat hem niet verwachten ooit vrede of vertroosting te smaken, of voorspoed te hebben in deze wereld. Zijn dagen zullen verkort worden, en de lamp zijns levens worden uitgeblust, naar het tegenovergestelde van de belofte in het vijfde gebod. Zijn gezin zal uitgeroeid worden, en zijn nakomelingen zullen hem ten vloek zijn, het zal zijn eeuwig verderf wezen, de lamp van zijn gelukzaligheid zal uitgeblust worden in zwarte duisternis, welke tot in der eeuwigheid is, Judas: 13, Matthew 22:13.

Vers 21

Spreuken 20:21

Het is mogelijk dat men spoedig een grote bezitting weet te verkrijgen. Er zijn mensen, die rijk worden door het recht van onrecht en geweld, die geen gewetensbezwaar hebben tegen hetgeen zij zeggen of doen, zo zij er slechts geld door verkrijgen, die, als het in hun macht is, hun eigen vader zullen bedriegen, gieriglijk sparen en opleggen wat zij verkrijgen, zichzelf en hun gezin het brood hun bescheiden deels niet gunnen, en denken dat alles verloren en verspild is, behalve hetgeen waar zij land voor kopen, of dat zij op rente zetten. Door zulke middelen kan iemand rijk worden, in zeer weinig tijde zeer rijk worden, en wel dadelijk, aan het begin van zijn loopbaan.

Een bezitting, die plotseling verkregen wordt, kan even plotseling te gronde gaan. Zij was haastig verkregen, maar, daar men er niet eerlijk aan was gekomen, zal zij blijken vroeg rijp en vroeg rot te wezen, haar laatste zal niet door God gezegend worden, en als Hij haar niet zegent, dan zal zij noch lieflijk noch duurzaam zijn, zodat hij, die haar verkreeg, ten laatste een dwaas zal zijn. Hij zou beter gedaan hebben de tijd te nemen, ten einde solide te bouwen.

Vers 21

Spreuken 20:21

Het is mogelijk dat men spoedig een grote bezitting weet te verkrijgen. Er zijn mensen, die rijk worden door het recht van onrecht en geweld, die geen gewetensbezwaar hebben tegen hetgeen zij zeggen of doen, zo zij er slechts geld door verkrijgen, die, als het in hun macht is, hun eigen vader zullen bedriegen, gieriglijk sparen en opleggen wat zij verkrijgen, zichzelf en hun gezin het brood hun bescheiden deels niet gunnen, en denken dat alles verloren en verspild is, behalve hetgeen waar zij land voor kopen, of dat zij op rente zetten. Door zulke middelen kan iemand rijk worden, in zeer weinig tijde zeer rijk worden, en wel dadelijk, aan het begin van zijn loopbaan.

Een bezitting, die plotseling verkregen wordt, kan even plotseling te gronde gaan. Zij was haastig verkregen, maar, daar men er niet eerlijk aan was gekomen, zal zij blijken vroeg rijp en vroeg rot te wezen, haar laatste zal niet door God gezegend worden, en als Hij haar niet zegent, dan zal zij noch lieflijk noch duurzaam zijn, zodat hij, die haar verkreeg, ten laatste een dwaas zal zijn. Hij zou beter gedaan hebben de tijd te nemen, ten einde solide te bouwen.

Vers 22

Spreuken 20:22

Zij, die in deze wereld leven, moeten verwachten dat hun kwaad gedaan wordt, dat men hen beledigt, hun ten onrechte moeilijkheden schept, want wij wonen onder de doornen. Nu wordt ons hier gezegd wat wij moeten doen als ons onrecht geschiedt.

1. Wij moeten onszelf niet wreken, ja de gedachte er aan moet niet eens bij ons opkomen. "Zeg niet neen, niet eens in uw hart, ik zal het kwaad vergelden, verlustig u niet in het denkbeeld, dat gij vroeg of laat de gelegenheid zult hebben om hem met gelijke munt te betalen. Verlang naar geen wraak, hoop er niet op, veel minder nog moet gij er het besluit toe nemen, neen, ook niet als de belediging nog vers is, en de wrok er over diep in uw hart is. Zeg niet dat gij iets doen zult, waarvoor gij niet in het geloof om Gods hulp kunt bidden, en dat kunt gij niet als gij op wraak zint."

2. Wij moeten ons in Gods handen stellen het aan Hem overlaten om onze zaak te bepleiten, ons recht te handhaven, en af te rekenen met hen, die ons onrecht doen, op zo'n wijze als Hij geschikt oordeelt en op Zijn eigen bestemde tijd. "Wacht op de Heere, op Zijn welbehagen, berust in Zijn wil en hij zegt niet dat Hij hem zal straffen, die u geschaad of beledigd heeft, in plaats van dat te begeren, moet gij hem vergeven en voor hem bidden, maar dat Hij u zal verlossen en dat is genoeg. Hij zal u beschermen, zodat uw voorbijzien van een belediging u niet (zoals men gewoonlijk vreest) aan een andere zal blootstellen, ja Hij zal u goed vergelden en uw lijdzaamheid aanmoedigen," zoals David gehoopt heeft, toen Simeï hem vloekte, 2 Samuel 16:12.

Vers 22

Spreuken 20:22

Zij, die in deze wereld leven, moeten verwachten dat hun kwaad gedaan wordt, dat men hen beledigt, hun ten onrechte moeilijkheden schept, want wij wonen onder de doornen. Nu wordt ons hier gezegd wat wij moeten doen als ons onrecht geschiedt.

1. Wij moeten onszelf niet wreken, ja de gedachte er aan moet niet eens bij ons opkomen. "Zeg niet neen, niet eens in uw hart, ik zal het kwaad vergelden, verlustig u niet in het denkbeeld, dat gij vroeg of laat de gelegenheid zult hebben om hem met gelijke munt te betalen. Verlang naar geen wraak, hoop er niet op, veel minder nog moet gij er het besluit toe nemen, neen, ook niet als de belediging nog vers is, en de wrok er over diep in uw hart is. Zeg niet dat gij iets doen zult, waarvoor gij niet in het geloof om Gods hulp kunt bidden, en dat kunt gij niet als gij op wraak zint."

2. Wij moeten ons in Gods handen stellen het aan Hem overlaten om onze zaak te bepleiten, ons recht te handhaven, en af te rekenen met hen, die ons onrecht doen, op zo'n wijze als Hij geschikt oordeelt en op Zijn eigen bestemde tijd. "Wacht op de Heere, op Zijn welbehagen, berust in Zijn wil en hij zegt niet dat Hij hem zal straffen, die u geschaad of beledigd heeft, in plaats van dat te begeren, moet gij hem vergeven en voor hem bidden, maar dat Hij u zal verlossen en dat is genoeg. Hij zal u beschermen, zodat uw voorbijzien van een belediging u niet (zoals men gewoonlijk vreest) aan een andere zal blootstellen, ja Hij zal u goed vergelden en uw lijdzaamheid aanmoedigen," zoals David gehoopt heeft, toen Simeï hem vloekte, 2 Samuel 16:12.

Vers 23

Spreuken 20:23

Dit is van dezelfde strekking als hetgeen gezegd werd in Proverbs 20:10.

1. Het wordt hier herhaald, omdat het een zonde is, die God dubbel haat, zoals liegen (hetwelk van dezelfde aard is als deze zonde) tweemaal genoemd is onder de zeven dingen, die God haat, Hoofdst. 6:17, 19, en omdat het een zonde is, die waarschijnlijk toenmaals in Israël veelvuldig bedreven werd, weshalve men haar gering achtte alsof er geen kwaad in stak, onder voorwendsel dat, daar dit het algemene gebruik was, er zonder deze praktijken geen handel was te drijven.

2. Hier wordt er bijgevoegd: de bedrieglijke weegschaal is niet goed om te kennen te geven, dat zij niet slechts een gruwel is voor God, maar ook onnut is voor de zondaar zelf, er is werkelijk geen goed door te behalen, neen, zelfs geen goed koopje, want een koop, gesloten door bedrog, zal blijken in het einde verlies te zijn.

Vers 23

Spreuken 20:23

Dit is van dezelfde strekking als hetgeen gezegd werd in Proverbs 20:10.

1. Het wordt hier herhaald, omdat het een zonde is, die God dubbel haat, zoals liegen (hetwelk van dezelfde aard is als deze zonde) tweemaal genoemd is onder de zeven dingen, die God haat, Hoofdst. 6:17, 19, en omdat het een zonde is, die waarschijnlijk toenmaals in Israël veelvuldig bedreven werd, weshalve men haar gering achtte alsof er geen kwaad in stak, onder voorwendsel dat, daar dit het algemene gebruik was, er zonder deze praktijken geen handel was te drijven.

2. Hier wordt er bijgevoegd: de bedrieglijke weegschaal is niet goed om te kennen te geven, dat zij niet slechts een gruwel is voor God, maar ook onnut is voor de zondaar zelf, er is werkelijk geen goed door te behalen, neen, zelfs geen goed koopje, want een koop, gesloten door bedrog, zal blijken in het einde verlies te zijn.

Vers 24

Spreuken 20:24

Hier wordt ons geleerd:

1. Dat wij in al onze zaken van God afhankelijk zijn, al onze natuurlijke handelingen hangen af van Zijn voorzienigheid, al onze geestelijke handelingen van Zijn genade. De beste mens is niet beter dan God hem maakt, en ieder schepsel is datgene voor ons, wat God wil dat het voor ons zijn zal. Onze ondernemingen slagen, niet naar wij het begeren en bedoelen, maar zoals God ze beschikt en bestuurt, De treden zelfs van een sterke man dat is de betekenis van het woord zijn van de Heere, want zonder God is zijn kracht zwakheid, en de strijd is niet altijd van de helden.

2. Dat wij toekomstige gebeurtenissen niet voorzien, en ze dus niet vooraf kunnen beramen, hoe zou een mens zijn weg verstaan. Hoe kan hij zeggen wat hem zal wedervaren, daar Gods raad nopens hem verborgen is? En daarom: hoe kan hij uit zichzelf beramen wat hij doen zal, zonder het bestuur en de leiding van God? Wij verstaan zo weinig onze weg, dat wij niet weten wat goed voor ons is, en daarom moeten wij van de nood een deugd maken, en onze weg de Heere bevelen, Zijn leiding volgen, en ons aan de beschikking van Gods voorzienigheid onderwerpen.

Vers 24

Spreuken 20:24

Hier wordt ons geleerd:

1. Dat wij in al onze zaken van God afhankelijk zijn, al onze natuurlijke handelingen hangen af van Zijn voorzienigheid, al onze geestelijke handelingen van Zijn genade. De beste mens is niet beter dan God hem maakt, en ieder schepsel is datgene voor ons, wat God wil dat het voor ons zijn zal. Onze ondernemingen slagen, niet naar wij het begeren en bedoelen, maar zoals God ze beschikt en bestuurt, De treden zelfs van een sterke man dat is de betekenis van het woord zijn van de Heere, want zonder God is zijn kracht zwakheid, en de strijd is niet altijd van de helden.

2. Dat wij toekomstige gebeurtenissen niet voorzien, en ze dus niet vooraf kunnen beramen, hoe zou een mens zijn weg verstaan. Hoe kan hij zeggen wat hem zal wedervaren, daar Gods raad nopens hem verborgen is? En daarom: hoe kan hij uit zichzelf beramen wat hij doen zal, zonder het bestuur en de leiding van God? Wij verstaan zo weinig onze weg, dat wij niet weten wat goed voor ons is, en daarom moeten wij van de nood een deugd maken, en onze weg de Heere bevelen, Zijn leiding volgen, en ons aan de beschikking van Gods voorzienigheid onderwerpen.

Vers 25

Spreuken 20:25

Hier wordt gezegd, dat de mensen verstrikt worden door twee dingen, door welke God grotelijks wordt beledigd. Zij worden er niet slechts door verstrikt in schuld, maar in moeite en benauwdheid, en ten laatste in verderf.

1. Heiligschennis, van de mensen vervreemden van heilige dingen om ze tot hun eigen gebruik aan te wenden, hetgeen hier ze te verslinden wordt genoemd. Wat op enigerlei wijze toegewijd is aan de dienst en de eer van God, aan het onderhouden van de Goddelijke eredienst, of aan de ondersteuning van de armen, behoort nauwgezet voor deze doeleinden bewaard te worden, en zij, die ze direct of indirect verduisteren, of het doel, waarvoor het gegeven werd, in de weg staan, zullen zeer veel te verantwoorden hebben. Zal een mens God beroven in de tienden en het hefoffer? Malachi 3:8. Zij die hun Godsdienstige handelingen, hun prediken en bidden haastig verrichten om er maar spoedig klaar mee te zijn, kunnen gezegd worden het heilige te verslinden.

2. Verbondsverbreking. Het is een strik voor een mens om, nadat hij geloften aan God gedaan heeft, een onderzoek in te stellen, hoe hij er aan zou kunnen ontkomen om ze betalen. Indien de zaak, waarvoor hij de geloften deed, twijfelachtig was, en de uitdrukkingen, die hij gebruikte, dubbelzinnig waren, dan was dit zijn schuld, hij had ze met groter omzichtigheid en na rijpe overweging moeten doen, want hij zal in groter strijd en moeilijkheid zijn (indien hij teder van geweten is) zo hij daarna onderzoek gaat doen, Ecclesiastes 5:6, want als wij onze mond tot de Heere geopend hebben, dan is het te laat om ons woord terug te nemen, Acts 5:4.

Vers 25

Spreuken 20:25

Hier wordt gezegd, dat de mensen verstrikt worden door twee dingen, door welke God grotelijks wordt beledigd. Zij worden er niet slechts door verstrikt in schuld, maar in moeite en benauwdheid, en ten laatste in verderf.

1. Heiligschennis, van de mensen vervreemden van heilige dingen om ze tot hun eigen gebruik aan te wenden, hetgeen hier ze te verslinden wordt genoemd. Wat op enigerlei wijze toegewijd is aan de dienst en de eer van God, aan het onderhouden van de Goddelijke eredienst, of aan de ondersteuning van de armen, behoort nauwgezet voor deze doeleinden bewaard te worden, en zij, die ze direct of indirect verduisteren, of het doel, waarvoor het gegeven werd, in de weg staan, zullen zeer veel te verantwoorden hebben. Zal een mens God beroven in de tienden en het hefoffer? Malachi 3:8. Zij die hun Godsdienstige handelingen, hun prediken en bidden haastig verrichten om er maar spoedig klaar mee te zijn, kunnen gezegd worden het heilige te verslinden.

2. Verbondsverbreking. Het is een strik voor een mens om, nadat hij geloften aan God gedaan heeft, een onderzoek in te stellen, hoe hij er aan zou kunnen ontkomen om ze betalen. Indien de zaak, waarvoor hij de geloften deed, twijfelachtig was, en de uitdrukkingen, die hij gebruikte, dubbelzinnig waren, dan was dit zijn schuld, hij had ze met groter omzichtigheid en na rijpe overweging moeten doen, want hij zal in groter strijd en moeilijkheid zijn (indien hij teder van geweten is) zo hij daarna onderzoek gaat doen, Ecclesiastes 5:6, want als wij onze mond tot de Heere geopend hebben, dan is het te laat om ons woord terug te nemen, Acts 5:4.

Vers 26

Spreuken 20:26

Zie hier:

1. Wat de plicht is van de magistraten willen zij een verschrikking wezen voor de boosdoeners. Zij moeten de goddelozen verstrooien, die in verbond met elkaar zijn, om elkaar te helpen en aan te moedigen in het doen van kwaad, en dit kan niet anders geschieden, dan door het rad over hen te brengen, door de bestaande wetten tegen hen ten uitvoer te brengen, hun macht te vernietigen en hun plannen te verijdelen. Er moet soms strengheid worden gebruikt, om het land te bevrijden van hen, die openlijk slecht en schadelijk zijn, verdorven en verdervende zijn.

2. Welke eigenschap de magistraten hiervoor nodig hebben, zij moeten beide vroom en verstandig zijn, want het is de wijze koning die beide Godsdienstig en verstandig is, die waarschijnlijk de onderdrukking van de ondeugd en de verbetering van de zeden kan teweegbrengen.

Vers 26

Spreuken 20:26

Zie hier:

1. Wat de plicht is van de magistraten willen zij een verschrikking wezen voor de boosdoeners. Zij moeten de goddelozen verstrooien, die in verbond met elkaar zijn, om elkaar te helpen en aan te moedigen in het doen van kwaad, en dit kan niet anders geschieden, dan door het rad over hen te brengen, door de bestaande wetten tegen hen ten uitvoer te brengen, hun macht te vernietigen en hun plannen te verijdelen. Er moet soms strengheid worden gebruikt, om het land te bevrijden van hen, die openlijk slecht en schadelijk zijn, verdorven en verdervende zijn.

2. Welke eigenschap de magistraten hiervoor nodig hebben, zij moeten beide vroom en verstandig zijn, want het is de wijze koning die beide Godsdienstig en verstandig is, die waarschijnlijk de onderdrukking van de ondeugd en de verbetering van de zeden kan teweegbrengen.

Vers 27

Spreuken 20:27

Wij hebben hier de waardigheid van de ziel, de grote ziel van de mens, het licht, dat ieder mens verlicht

1. Het is een Goddelijk licht, het is de lamp des Heeren, een lamp door Hem ontstoken want het is de inblazing des Almachtigen, die ons verstand geeft. Hij formeert de geest des mensen binnen in hem. Het is naar het beeld Gods, dat de mens geschapen is in kennis. Het geweten is Gods vertegenwoordiger in de ziel, het is een lamp, niet alleen ontstoken door Hem, maar voor Hem. De Vader van de geesten wordt daarom de Vader van de lichten genoemd.

2. Het is een ontdekkend licht. Met behulp van de rede komen wij er toe om de mensen te kennen, hun karakter te beoordelen, en tot hun plannen door te dringen. Met behulp van het geweten komen wij er toe onszelf te kennen. De geest des mensen heeft zelfbewustzijn, 1 Corinthiers 2:11, hij doorgrondt de neigingen en aandoeningen van de ziel, looft hetgeen goed is, veroordeelt wat slecht is, en oordeelt de gedachten en bedoelingen des harten. Dat is het ambt, dat is de kracht van het geweten, en daarom is het van het grootste belang voor ons, om er voor te zorgen dat het goed zij ingelicht, en het onergerlijk te houden.

Vers 27

Spreuken 20:27

Wij hebben hier de waardigheid van de ziel, de grote ziel van de mens, het licht, dat ieder mens verlicht

1. Het is een Goddelijk licht, het is de lamp des Heeren, een lamp door Hem ontstoken want het is de inblazing des Almachtigen, die ons verstand geeft. Hij formeert de geest des mensen binnen in hem. Het is naar het beeld Gods, dat de mens geschapen is in kennis. Het geweten is Gods vertegenwoordiger in de ziel, het is een lamp, niet alleen ontstoken door Hem, maar voor Hem. De Vader van de geesten wordt daarom de Vader van de lichten genoemd.

2. Het is een ontdekkend licht. Met behulp van de rede komen wij er toe om de mensen te kennen, hun karakter te beoordelen, en tot hun plannen door te dringen. Met behulp van het geweten komen wij er toe onszelf te kennen. De geest des mensen heeft zelfbewustzijn, 1 Corinthiers 2:11, hij doorgrondt de neigingen en aandoeningen van de ziel, looft hetgeen goed is, veroordeelt wat slecht is, en oordeelt de gedachten en bedoelingen des harten. Dat is het ambt, dat is de kracht van het geweten, en daarom is het van het grootste belang voor ons, om er voor te zorgen dat het goed zij ingelicht, en het onergerlijk te houden.

Vers 28

Spreuken 20:28

Hier hebben wij:

1. De deugden van een goed koning: weldadigheid en waarheid, inzonderheid weldadigheid, want die wordt hier tweemaal genoemd. Hij moet stipt getrouw zijn aan zijn woord, hij moet oprecht zijn, en alle geveinsdheid verafschuwen, hij moet zich nauwgezet kwijten van al de plichten, die op hem rusten, waarheid beschermen en ondersteunen. Hij moet ook heersen met goedertierenheid, en de genegenheid zijns volks winnen door alle daden van medelijden. Goedertierenheid en waarheid zijn de heerlijkheid van Gods troon, en koningen worden goden genoemd.

2. De voordelen die hij er door verkrijgt. Deze deugden zullen zijn persoon bewaren en zijn regering ondersteunen, zullen hem veilig en gerust doen zijn, bemind door zijn eigen volk en gevreesd door zijn vijanden, indien het mogelijk zou zijn, dat hij ze heeft.

Vers 28

Spreuken 20:28

Hier hebben wij:

1. De deugden van een goed koning: weldadigheid en waarheid, inzonderheid weldadigheid, want die wordt hier tweemaal genoemd. Hij moet stipt getrouw zijn aan zijn woord, hij moet oprecht zijn, en alle geveinsdheid verafschuwen, hij moet zich nauwgezet kwijten van al de plichten, die op hem rusten, waarheid beschermen en ondersteunen. Hij moet ook heersen met goedertierenheid, en de genegenheid zijns volks winnen door alle daden van medelijden. Goedertierenheid en waarheid zijn de heerlijkheid van Gods troon, en koningen worden goden genoemd.

2. De voordelen die hij er door verkrijgt. Deze deugden zullen zijn persoon bewaren en zijn regering ondersteunen, zullen hem veilig en gerust doen zijn, bemind door zijn eigen volk en gevreesd door zijn vijanden, indien het mogelijk zou zijn, dat hij ze heeft.

Vers 29

Spreuken 20:29

Dit toont aan dat beide, jong en oud, hun voordelen hebben, en daarom moeten beide ieder naar zijn vermogen, het openbare welzijn dienen, en geen hunner de anderen benijden, noch verachten.

1. Laat de ouden de jongen niet verachten want zij zijn sterk en geschikt tot handelen in staat om door hun zaken heen te komen en moeilijkheden te overwinnen, waarmee de ouden en zwakken niet kunnen worstelen. Der jongelingen sieraad is hun kracht, mits zij haar goed gebruiken haar gebruiken in de dienst van God en van hun land, niet in de dienst van hun lusten en zij er niet hoogmoedig op zijn, noch er op vertrouwen.

2. Laat jonge lieden de ouden niet verachten want zij zijn ernstig en bezadigd, geschikt voor de raad, en hoewel zij de kracht niet hebben, die jonge lieden bezitten, hebben zij toch meer wijsheid en ervaring. "Juniores ad labores, seniores ad honoris. Arbeid is voor de jongen, eer voor de ouden." God heeft op de oude man eer gelegd, want zijn grijsheid is zijn heerlijkheid. Zie Daniel 7:9.

Vers 29

Spreuken 20:29

Dit toont aan dat beide, jong en oud, hun voordelen hebben, en daarom moeten beide ieder naar zijn vermogen, het openbare welzijn dienen, en geen hunner de anderen benijden, noch verachten.

1. Laat de ouden de jongen niet verachten want zij zijn sterk en geschikt tot handelen in staat om door hun zaken heen te komen en moeilijkheden te overwinnen, waarmee de ouden en zwakken niet kunnen worstelen. Der jongelingen sieraad is hun kracht, mits zij haar goed gebruiken haar gebruiken in de dienst van God en van hun land, niet in de dienst van hun lusten en zij er niet hoogmoedig op zijn, noch er op vertrouwen.

2. Laat jonge lieden de ouden niet verachten want zij zijn ernstig en bezadigd, geschikt voor de raad, en hoewel zij de kracht niet hebben, die jonge lieden bezitten, hebben zij toch meer wijsheid en ervaring. "Juniores ad labores, seniores ad honoris. Arbeid is voor de jongen, eer voor de ouden." God heeft op de oude man eer gelegd, want zijn grijsheid is zijn heerlijkheid. Zie Daniel 7:9.

Vers 30

Spreuken 20:30

1. Velen hebben strenge bestraffingen van node. Sommige kinderen zijn zo stijfhoofdig, dat hun ouders niets met hen kunnen uitrichten zonder scherpe tuchtiging, sommige misdadigers moeten de strengheid van de wet gevoelen en zachte middelen van de openbare gerechtigheid, werken niets bij hen uit, zij moeten bont en blauw worden geslagen. En de alwijze God ziet dat Zijn eigen kinderen soms zeer scherpe beproevingen van node hebben.

2. Strenge bestraffingen doen soms zeer veel goed, zoals bijtmiddelen de genezing van een wond bevorderen, het hoogmoedige vlees wegvreten. De roede drijft zelfs de dwaasheid uit, die in het hart gebonden was, en zuivert er het kwaad uit.

3. Dikwijls gebeurt het dat zij, die strenge bestraffing het meest van node hebben, ze het slechtst kunnen dragen. Zodanig is de verdorvenheid van de natuur, dat de mensen er even afkerig van zijn om scherp bestraft te worden voor hun zonden, als om geslagen te worden totdat hun gebeente pijn heeft. De tucht is onaangenaam voor degene, die het pad verlaat, en toch is zij goed voor hem, Hebrews 12:11.

Vers 30

Spreuken 20:30

1. Velen hebben strenge bestraffingen van node. Sommige kinderen zijn zo stijfhoofdig, dat hun ouders niets met hen kunnen uitrichten zonder scherpe tuchtiging, sommige misdadigers moeten de strengheid van de wet gevoelen en zachte middelen van de openbare gerechtigheid, werken niets bij hen uit, zij moeten bont en blauw worden geslagen. En de alwijze God ziet dat Zijn eigen kinderen soms zeer scherpe beproevingen van node hebben.

2. Strenge bestraffingen doen soms zeer veel goed, zoals bijtmiddelen de genezing van een wond bevorderen, het hoogmoedige vlees wegvreten. De roede drijft zelfs de dwaasheid uit, die in het hart gebonden was, en zuivert er het kwaad uit.

3. Dikwijls gebeurt het dat zij, die strenge bestraffing het meest van node hebben, ze het slechtst kunnen dragen. Zodanig is de verdorvenheid van de natuur, dat de mensen er even afkerig van zijn om scherp bestraft te worden voor hun zonden, als om geslagen te worden totdat hun gebeente pijn heeft. De tucht is onaangenaam voor degene, die het pad verlaat, en toch is zij goed voor hem, Hebrews 12:11.

Bibliografische Informatie
Henry, Matthew. "Commentaar op Proverbs 20". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/commentaries/dut/mhm/proverbs-20.html. 1706.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile