Lectionary Calendar
Monday, December 23rd, 2024
the Fourth Week of Advent
Attention!
StudyLight.org has pledged to help build churches in Uganda. Help us with that pledge and support pastors in the heart of Africa.
Click here to join the effort!

Bible Commentaries
Spreuken 19

Bijbelverkaring van Matthew HenryHenry's compleet

Zoek naar…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, SPREUKEN 19

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, SPREUKEN 19

Vers 1

Spreuken 19:1

Zie hier:

1. Wat de eer en de vertroosting zal wezen van een arme, en hem voortreffelijker zal maken dan zijn naaste, al is het ook dat zijn armoede hem aan minachting blootstelt en hem kan ontmoedigen. Laat hem eerlijk zijn, wandelen in zijn oprechtheid, laat hem een goede consciëntie bewaren, en daar blijk en bewijs van geven, laat hem altijd met oprechtheid spreken en handelen al is hij in de sterkste verzoeking om te veinzen en zijn woord te breken, laat hem zich dan daarnaar schatten, want alle wijze en goede mensen zullen hem hoogschatten. Hij is beter, heeft een beter karakter, is in betere toestand, is meer bemind, en leeft nuttiger dan menigeen, die een groot aanzien heeft en een grote rol speelt in de wereld.

2:Wat de schande zal wezen van een rijke niettegenstaande al zijn pracht en heerlijkheid. Als hij een ledig hoofd heeft, en een boze tong, als hij verkeerd van lippen en een zot is, als hij een goddeloos man is en wat hij bezit door bedrog en verdrukking heeft verkregen, dan is hij een dwaas en de eerlijke arme is verre boven hem te verkiezen.

Vers 1

Spreuken 19:1

Zie hier:

1. Wat de eer en de vertroosting zal wezen van een arme, en hem voortreffelijker zal maken dan zijn naaste, al is het ook dat zijn armoede hem aan minachting blootstelt en hem kan ontmoedigen. Laat hem eerlijk zijn, wandelen in zijn oprechtheid, laat hem een goede consciëntie bewaren, en daar blijk en bewijs van geven, laat hem altijd met oprechtheid spreken en handelen al is hij in de sterkste verzoeking om te veinzen en zijn woord te breken, laat hem zich dan daarnaar schatten, want alle wijze en goede mensen zullen hem hoogschatten. Hij is beter, heeft een beter karakter, is in betere toestand, is meer bemind, en leeft nuttiger dan menigeen, die een groot aanzien heeft en een grote rol speelt in de wereld.

2:Wat de schande zal wezen van een rijke niettegenstaande al zijn pracht en heerlijkheid. Als hij een ledig hoofd heeft, en een boze tong, als hij verkeerd van lippen en een zot is, als hij een goddeloos man is en wat hij bezit door bedrog en verdrukking heeft verkregen, dan is hij een dwaas en de eerlijke arme is verre boven hem te verkiezen.

Vers 2

Spreuken 19:2

Van twee dingen worden hier de slechte gevolgen aangetoond

1. Onwetendheid. Zonder de wetenschap van de ziel te zijn is niet goed, zo lezen het sommigen. Het is een groot voorrecht dat wij een ziel hebben, maar indien deze ziel geen kennis, geen wetenschap heeft, wat baat het ons dan? Als de mens geen verstand heeft, dan is hij als de beesten, Psalms 49:21. Een onwetende ziel kan geen goede ziel zijn. Dat de ziel zonder wetenschap is, is niet veilig, niet aangenaam, welk goed kan de ziel doen en waartoe is zij nut, als zij geen kennis heeft?

2. Roekeloosheid. Die met de voeten haastig is, die de dingen doet op een onbedachtzame wijze en met overhaasting, zonder de tijd te nemen om zijn gang te wegen, zondigt, het kan niet anders of hij moet dikwijls het spoor bijster zijn en menige verkeerde stap doen, hetgeen zij, die hun weg overdenken, voorkomen. Het is even goed niet te weten als niet te overwegen.

Vers 2

Spreuken 19:2

Van twee dingen worden hier de slechte gevolgen aangetoond

1. Onwetendheid. Zonder de wetenschap van de ziel te zijn is niet goed, zo lezen het sommigen. Het is een groot voorrecht dat wij een ziel hebben, maar indien deze ziel geen kennis, geen wetenschap heeft, wat baat het ons dan? Als de mens geen verstand heeft, dan is hij als de beesten, Psalms 49:21. Een onwetende ziel kan geen goede ziel zijn. Dat de ziel zonder wetenschap is, is niet veilig, niet aangenaam, welk goed kan de ziel doen en waartoe is zij nut, als zij geen kennis heeft?

2. Roekeloosheid. Die met de voeten haastig is, die de dingen doet op een onbedachtzame wijze en met overhaasting, zonder de tijd te nemen om zijn gang te wegen, zondigt, het kan niet anders of hij moet dikwijls het spoor bijster zijn en menige verkeerde stap doen, hetgeen zij, die hun weg overdenken, voorkomen. Het is even goed niet te weten als niet te overwegen.

Vers 3

Spreuken 19:3

Wij hebben hier twee voorbeelden van dwaasheid van de mensen.

1. Dat zij zich in benauwdheid en moeilijkheden brengen, dat zij zich in de grond helpen zich in verlegenheid brengen. De dwaasheid des mensen zal zijn weg verkeren. De mensen ondervinden tegenspoed en teleurstelling in hun zaken, en de dingen gaan niet naar hun verwachting en naar hun wens, en het is hun eigen schuld, hun eigen dwaasheid, het is hun eigen ongerechtigheid, die hen tuchtigt.

2. Dat zij, na aldus gehandeld te hebben, de schuld aan God geven, hun hart vergramt zich tegen Hem, alsof Hij hun onrecht had gedaan, terwijl zij in werkelijkheid zichzelf onrecht doen. Als wij ons vergrammen zijn wij vijanden van onze eigen vrede, en worden wij zelfpijnigers. Door ons te vergrammen tegen de Heere, beledigen wij Hem, Zijn gerechtigheid, Zijn goedheid en vrijmacht. Maar het is wel zeer ongerijmd om vanwege de benauwdheid, die wij door onze eigenzinnigheid en ons verzuim onszelf berokkend hebben, met Hem te twisten, als wij onszelf moesten laken omdat het ons eigen doen is. Zie Isaiah 50:1.

Vers 3

Spreuken 19:3

Wij hebben hier twee voorbeelden van dwaasheid van de mensen.

1. Dat zij zich in benauwdheid en moeilijkheden brengen, dat zij zich in de grond helpen zich in verlegenheid brengen. De dwaasheid des mensen zal zijn weg verkeren. De mensen ondervinden tegenspoed en teleurstelling in hun zaken, en de dingen gaan niet naar hun verwachting en naar hun wens, en het is hun eigen schuld, hun eigen dwaasheid, het is hun eigen ongerechtigheid, die hen tuchtigt.

2. Dat zij, na aldus gehandeld te hebben, de schuld aan God geven, hun hart vergramt zich tegen Hem, alsof Hij hun onrecht had gedaan, terwijl zij in werkelijkheid zichzelf onrecht doen. Als wij ons vergrammen zijn wij vijanden van onze eigen vrede, en worden wij zelfpijnigers. Door ons te vergrammen tegen de Heere, beledigen wij Hem, Zijn gerechtigheid, Zijn goedheid en vrijmacht. Maar het is wel zeer ongerijmd om vanwege de benauwdheid, die wij door onze eigenzinnigheid en ons verzuim onszelf berokkend hebben, met Hem te twisten, als wij onszelf moesten laken omdat het ons eigen doen is. Zie Isaiah 50:1.

Vers 4

Spreuken 19:4

1. Hier kunnen wij zien hoe sterk liefde van de mensen is voor het geld, zodat zij iemand zullen liefhebben, hoe weinig hij dit ook verdient, zo hij slechts veel geld heeft en er vrijgevig mee is, zodat zij kunnen hopen er hun voordeel mee te doen. Goed, dat is hier rijkdom, stelt iemand instaat om vele geschenken te geven, vele gastmalen en partijen te geven, veel goede diensten te bewijzen, zodat hij zich vele vrienden wint die voorgeven hem lief te hebben, want zij vieren hem en maken hem het hof, maar in werkelijkheid beminnen zij slechts wat hij heeft, of liever zij beminnen zichzelf, hopende winst met hem te doen.

2. Hier kunnen wij zien hoe zwak liefde van de mensen is voor elkaar. Hij, die zolang hij voorspoedig was bemind en geëerd werd, is, als hij tot armoede vervalt, van zijn vriend gescheiden, wordt niet door hem erkend of aangezien, wordt niet door hem bezocht, is niet in tel bij hem, wordt op een afstand gehouden, en men zegt hem dat hij lastig is zelfs hij die zijn naaste, zijn bekende, was, zal het aangezicht van hem afwenden als hij hem voorbijgaat, omdat der mensen geweten hun zegt dat zij de zodanigen behoren te helpen en te ondersteunen, willen zij wel gaarne de verontschuldiging kunnen aanvoeren, dat zij hen niet gezien hebben.

Vers 4

Spreuken 19:4

1. Hier kunnen wij zien hoe sterk liefde van de mensen is voor het geld, zodat zij iemand zullen liefhebben, hoe weinig hij dit ook verdient, zo hij slechts veel geld heeft en er vrijgevig mee is, zodat zij kunnen hopen er hun voordeel mee te doen. Goed, dat is hier rijkdom, stelt iemand instaat om vele geschenken te geven, vele gastmalen en partijen te geven, veel goede diensten te bewijzen, zodat hij zich vele vrienden wint die voorgeven hem lief te hebben, want zij vieren hem en maken hem het hof, maar in werkelijkheid beminnen zij slechts wat hij heeft, of liever zij beminnen zichzelf, hopende winst met hem te doen.

2. Hier kunnen wij zien hoe zwak liefde van de mensen is voor elkaar. Hij, die zolang hij voorspoedig was bemind en geëerd werd, is, als hij tot armoede vervalt, van zijn vriend gescheiden, wordt niet door hem erkend of aangezien, wordt niet door hem bezocht, is niet in tel bij hem, wordt op een afstand gehouden, en men zegt hem dat hij lastig is zelfs hij die zijn naaste, zijn bekende, was, zal het aangezicht van hem afwenden als hij hem voorbijgaat, omdat der mensen geweten hun zegt dat zij de zodanigen behoren te helpen en te ondersteunen, willen zij wel gaarne de verontschuldiging kunnen aanvoeren, dat zij hen niet gezien hebben.

Vers 5

Spreuken 19:5

Hier hebben wij:

1. De zonden, die met straf bedreigd worden: een vals getuigenis af te leggen voor het gerecht, en leugens te spreken in de omgang met elkaar. De mensen zouden niet tot zo'n diepte van goddeloosheid zijn vervallen om een vals getuigenis af te leggen (door hetwelk aan de schuld van liegen nog die van meineed en onrecht gevoegd wordt) indien zij er niet toe gekomen waren door onwaarheid te spreken in scherts, of onder voorwendsel van er goed mee te doen. Aldus leren zij hun tong leugen spreken, Jeremiah 9:5. Zij, die zich de vrijheid veroorloven leugens te spreken in hun gesprekken, zijn goed op weg om zich schuldig te maken aan de nog grotere goddeloosheid van een vals getuigenis af te leggen zodra zij er toe worden verzocht hoewel zij haar schenen te verfoeien. Zij, die een leugen kunnen slikken, verderven hun geweten, zodat zij in een valse eed niet zullen stikken.

2. De bedreiging zelf. Zij zullen niet onschuldig zijn, dat is: zij zullen niet ongestraft blijven, zij zullen niet ontkomen. Dit geeft te kennen, dat hetgeen hen aanmoedigt in de zonde de hoop is op straffeloosheid, daar het een zonde is, die gewoonlijk aan de straf van de mensen ontkomt, hoewel de wet streng was Deuteronomy 19:18, Deuteronomy 19:19. Maar aan het rechtvaardig oordeel Gods zal zij niet ontkomen, Hij is een ijverig God, en zal niet toelaten dat Zijn naam ontheiligd wordt. Wij weten waar het eeuwig deel zal zijn van de leugenaars.

Vers 5

Spreuken 19:5

Hier hebben wij:

1. De zonden, die met straf bedreigd worden: een vals getuigenis af te leggen voor het gerecht, en leugens te spreken in de omgang met elkaar. De mensen zouden niet tot zo'n diepte van goddeloosheid zijn vervallen om een vals getuigenis af te leggen (door hetwelk aan de schuld van liegen nog die van meineed en onrecht gevoegd wordt) indien zij er niet toe gekomen waren door onwaarheid te spreken in scherts, of onder voorwendsel van er goed mee te doen. Aldus leren zij hun tong leugen spreken, Jeremiah 9:5. Zij, die zich de vrijheid veroorloven leugens te spreken in hun gesprekken, zijn goed op weg om zich schuldig te maken aan de nog grotere goddeloosheid van een vals getuigenis af te leggen zodra zij er toe worden verzocht hoewel zij haar schenen te verfoeien. Zij, die een leugen kunnen slikken, verderven hun geweten, zodat zij in een valse eed niet zullen stikken.

2. De bedreiging zelf. Zij zullen niet onschuldig zijn, dat is: zij zullen niet ongestraft blijven, zij zullen niet ontkomen. Dit geeft te kennen, dat hetgeen hen aanmoedigt in de zonde de hoop is op straffeloosheid, daar het een zonde is, die gewoonlijk aan de straf van de mensen ontkomt, hoewel de wet streng was Deuteronomy 19:18, Deuteronomy 19:19. Maar aan het rechtvaardig oordeel Gods zal zij niet ontkomen, Hij is een ijverig God, en zal niet toelaten dat Zijn naam ontheiligd wordt. Wij weten waar het eeuwig deel zal zijn van de leugenaars.

Verzen 6-7

Spreuken 19:6-7

Deze twee verzen zijn een verklaring van Proverbs 19:4, en tonen aan:

1. Hoe zij, die rijk en groot zijn, gevierd en gevleid worden, vele volgelingen en dienaren hebben. De vorst, die macht in zijn hand en bevorderingen tot zijn beschikking heeft, ziet zijn deur en zijn antichambre belegerd door personen, die hem iets te verzoeken hebben en bereid zijn hem te aanbidden voor hetgeen zij van hem verkrijgen kunnen. Velen smeken om zijn gunst, en achten er zich gelukkig in. Zelfs voorname, aanzienlijke lieden zijn nederige smekelingen van de prins. Hoe vurig en ernstig behoorden wij dan niet de gunst van God te begeren, die oneindig ver is boven die van een aardse vorst! Maar het schijnt wel dat vrijgevigheid nog verder gaat dan zelfs majesteit, om eerbied te winnen, want het zijn velen, die hun hof maken aan de prins, maar ieder is een vriend desgenen, die giften geeft, niet alleen zij, die gitten van hem ontvangen hebben of van hem verwachten, zullen als vrienden bereid zijn hem te dienen, maar ook anderen zullen, als vrienden, hem hun goed woord geven. Verkwisters, die op dwaze wijze mild zijn met hetgeen zij hebben, zullen vele schuimlopers hebben, die hen, zolang als het duurt, hoog zullen roemen, maar hen zullen verlaten als het op is. Zij die met wijsheid vrijgevig zijn, zullen er een invloed door verkrijgen, die hun zeer nuttig zal zijn, zij worden geacht weldoeners te zijn, oefenen een gezag uit, dat hun de gelegenheid geeft om goed te doen, Luke 22:25.

2. Hoe zij, die arm en gering zijn, gesmaad en geminacht worden. Het moest niet zo zijn, wij moeten alle mensen eren, zelfs in hun grootste vernedering. De mensen kunnen, als hun dit behaagt, de vorsten en de vorstelijken het hof maken, maar zij mogen de armen niet vertreden en hen niet met minachting aanzien, maar dikwijls is het zo, al de broederen des armen haten hem, zijn eigen bloedverwanten zelfs zijn schuw van hem omdat hij nooddruftig is en iets van hen verwacht, en omdat zij hem als een vlek van hun familie beschouwen. Geen wonder dus, dat anderen van zijn vrienden, die niet aan hem verwant zijn, verre van hem gaan, hem uit de weg gaan, hij loopt hen na met woorden, hopende iets op hen te vermogen, dat zij om zijn dringend aanhouden vriendelijk voor hem zullen zijn, maar het is alles tevergeefs, zij hebben niets voor hem. Zij vervolgen hem met woorden, zo verstaan het sommigen, teneinde zich te verontschuldigen, dat zij hem niets geven, zij zeggen hem dat hij lui is en onbetamelijk is, dat hij zelf zich arm gemaakt heeft, en daarom niet geholpen of ondersteund moet worden, zoals Nabal tot Davids boden zei: "Daar zijn heden vele knechten, die zich afscheiden elk van zijn heer, en hoe kan ik weten of David niet een van hen is?" Laat arme lieden daarom God tot hun vriend maken, Hem vervolgen, nalopen, met hun gebeden, en Hij zal hun niet falen.

Verzen 6-7

Spreuken 19:6-7

Deze twee verzen zijn een verklaring van Proverbs 19:4, en tonen aan:

1. Hoe zij, die rijk en groot zijn, gevierd en gevleid worden, vele volgelingen en dienaren hebben. De vorst, die macht in zijn hand en bevorderingen tot zijn beschikking heeft, ziet zijn deur en zijn antichambre belegerd door personen, die hem iets te verzoeken hebben en bereid zijn hem te aanbidden voor hetgeen zij van hem verkrijgen kunnen. Velen smeken om zijn gunst, en achten er zich gelukkig in. Zelfs voorname, aanzienlijke lieden zijn nederige smekelingen van de prins. Hoe vurig en ernstig behoorden wij dan niet de gunst van God te begeren, die oneindig ver is boven die van een aardse vorst! Maar het schijnt wel dat vrijgevigheid nog verder gaat dan zelfs majesteit, om eerbied te winnen, want het zijn velen, die hun hof maken aan de prins, maar ieder is een vriend desgenen, die giften geeft, niet alleen zij, die gitten van hem ontvangen hebben of van hem verwachten, zullen als vrienden bereid zijn hem te dienen, maar ook anderen zullen, als vrienden, hem hun goed woord geven. Verkwisters, die op dwaze wijze mild zijn met hetgeen zij hebben, zullen vele schuimlopers hebben, die hen, zolang als het duurt, hoog zullen roemen, maar hen zullen verlaten als het op is. Zij die met wijsheid vrijgevig zijn, zullen er een invloed door verkrijgen, die hun zeer nuttig zal zijn, zij worden geacht weldoeners te zijn, oefenen een gezag uit, dat hun de gelegenheid geeft om goed te doen, Luke 22:25.

2. Hoe zij, die arm en gering zijn, gesmaad en geminacht worden. Het moest niet zo zijn, wij moeten alle mensen eren, zelfs in hun grootste vernedering. De mensen kunnen, als hun dit behaagt, de vorsten en de vorstelijken het hof maken, maar zij mogen de armen niet vertreden en hen niet met minachting aanzien, maar dikwijls is het zo, al de broederen des armen haten hem, zijn eigen bloedverwanten zelfs zijn schuw van hem omdat hij nooddruftig is en iets van hen verwacht, en omdat zij hem als een vlek van hun familie beschouwen. Geen wonder dus, dat anderen van zijn vrienden, die niet aan hem verwant zijn, verre van hem gaan, hem uit de weg gaan, hij loopt hen na met woorden, hopende iets op hen te vermogen, dat zij om zijn dringend aanhouden vriendelijk voor hem zullen zijn, maar het is alles tevergeefs, zij hebben niets voor hem. Zij vervolgen hem met woorden, zo verstaan het sommigen, teneinde zich te verontschuldigen, dat zij hem niets geven, zij zeggen hem dat hij lui is en onbetamelijk is, dat hij zelf zich arm gemaakt heeft, en daarom niet geholpen of ondersteund moet worden, zoals Nabal tot Davids boden zei: "Daar zijn heden vele knechten, die zich afscheiden elk van zijn heer, en hoe kan ik weten of David niet een van hen is?" Laat arme lieden daarom God tot hun vriend maken, Hem vervolgen, nalopen, met hun gebeden, en Hij zal hun niet falen.

Vers 8

Spreuken 19:8

Diegenen worden hier aangemoedigd,

1. Die zich moeite geven om verstand te verkrijgen, kennis en genade te verkrijgen, bekendheid met God. Zij, die dit doen, tonen dat zij hun eigen ziel liefhebben, en zij zullen bevinden dat zij zichzelf de grootste weldaad hebben bewezen. Niemand heeft ooit zijn eigen vlees gehaat, hij heeft het lief, maar velen komen tekort in liefde voor hun ziel want alleen diegenen beminnen hun ziel, en hebben zich bijgevolg op de rechte wijze lief die verstand, ware wijsheid, verkregen.

2. Die zorgdragen om het, als zij het verkregen hebben, te behouden. Het is voor de ziel gezondheid, en rijkdom, en eer, en alles, daarom zal hij, die de verstandigheid waarneemt gelijk hij toont zijn ziel lief te hebben, ook gewis het goede vinden. Hij, die de goede lessen onthoudt die hij geleerd heeft, en er zijn wandel naar inricht, zal er het voordeel en de vertroosting van ervaren in zijn eigen ziel, en hij zal hier en voor eeuwig gelukkig zijn.

Vers 8

Spreuken 19:8

Diegenen worden hier aangemoedigd,

1. Die zich moeite geven om verstand te verkrijgen, kennis en genade te verkrijgen, bekendheid met God. Zij, die dit doen, tonen dat zij hun eigen ziel liefhebben, en zij zullen bevinden dat zij zichzelf de grootste weldaad hebben bewezen. Niemand heeft ooit zijn eigen vlees gehaat, hij heeft het lief, maar velen komen tekort in liefde voor hun ziel want alleen diegenen beminnen hun ziel, en hebben zich bijgevolg op de rechte wijze lief die verstand, ware wijsheid, verkregen.

2. Die zorgdragen om het, als zij het verkregen hebben, te behouden. Het is voor de ziel gezondheid, en rijkdom, en eer, en alles, daarom zal hij, die de verstandigheid waarneemt gelijk hij toont zijn ziel lief te hebben, ook gewis het goede vinden. Hij, die de goede lessen onthoudt die hij geleerd heeft, en er zijn wandel naar inricht, zal er het voordeel en de vertroosting van ervaren in zijn eigen ziel, en hij zal hier en voor eeuwig gelukkig zijn.

Vers 9

Spreuken 19:9

Hier is:

1. Een herhaling van hetgeen tevoren gezegd is, Proverbs 19:5. Want wij hebben het nodig, dat wij telkens en nogmaals gewaarschuwd worden voor het gevaar van de zonde van liegen en vals getuigenis afleggen, daar er niets is, dat noodlottiger gevolgen heeft.

2. Een toevoeging eraan in n woord. Daar was gezegd: die leugenen blaast, zal niet ontkomen, en werd te kennen gegeven dat hij gestraft zal worden. Hier wordt gezegd dat zijn straf van zo'n aard zal zijn, dat zij zijn verderf is, hij zal vergaan, de leugenen, die hij tegen anderen gesmeed heeft, zullen zijn eigen verderf bewerken. Het is een verdoemende, verwoestende zonde.

Vers 9

Spreuken 19:9

Hier is:

1. Een herhaling van hetgeen tevoren gezegd is, Proverbs 19:5. Want wij hebben het nodig, dat wij telkens en nogmaals gewaarschuwd worden voor het gevaar van de zonde van liegen en vals getuigenis afleggen, daar er niets is, dat noodlottiger gevolgen heeft.

2. Een toevoeging eraan in n woord. Daar was gezegd: die leugenen blaast, zal niet ontkomen, en werd te kennen gegeven dat hij gestraft zal worden. Hier wordt gezegd dat zijn straf van zo'n aard zal zijn, dat zij zijn verderf is, hij zal vergaan, de leugenen, die hij tegen anderen gesmeed heeft, zullen zijn eigen verderf bewerken. Het is een verdoemende, verwoestende zonde.

Vers 10

Spreuken 19:10

Vermaak en vrijheid voegen slecht aan een dwaas, aan zo een staat de weelde niet wel. Een mens, die geen wijsheid en genade heeft, heeft geen recht of aanspraak op ware vreugde en daarom staat zij hem niet wel. Hun, die zich niet verlustigen in God, betaamt het niet zich in iets anders te verlustigen. Zij weten niet hoe een goed gebruik van iets te maken zij weten zichzelf niet te besturen, en daarom stellen zij zichzelf tentoon als dwazen. Het betaamt dwazen, die ontbloot zijn van genade, om bedroefd te zijn, en te treuren, en te wenen, niet om te lachen en vrolijk te zijn, bestraffing is meer gepast en geschikt voor hen dan weelde of vermaak. Vermaak is betamelijk voor een man van zaken, om hem te verkwikken als hij vermoeid is, maar niet aan een dwaas, die een lui leven leidt en misbruik maakt van ontspanning. De voorspoed van de zotten brengt hun dwaasheid aan het licht, en verderft hen.

Macht en eer betamen niet aan een man van een slaafse geest. Niets is onbetamelijker dan dat een knecht heerst over vorsten, het is op zichzelf reeds ongerijmd en uiterst dwaas want niemand is zo lomp en beledigend en ondraaglijk als een bedelaar te paard, een knecht als hij heerst. Hoofdst. 30:22. Het is zeer onbetamelijk voor iemand, die een knecht, een slaaf is van de zonde en van zijn lusten, om over Gods vrijen te heersen en hen te verdrukken, die Hem tot koningen en priesters gemaakt zijn.

Vers 10

Spreuken 19:10

Vermaak en vrijheid voegen slecht aan een dwaas, aan zo een staat de weelde niet wel. Een mens, die geen wijsheid en genade heeft, heeft geen recht of aanspraak op ware vreugde en daarom staat zij hem niet wel. Hun, die zich niet verlustigen in God, betaamt het niet zich in iets anders te verlustigen. Zij weten niet hoe een goed gebruik van iets te maken zij weten zichzelf niet te besturen, en daarom stellen zij zichzelf tentoon als dwazen. Het betaamt dwazen, die ontbloot zijn van genade, om bedroefd te zijn, en te treuren, en te wenen, niet om te lachen en vrolijk te zijn, bestraffing is meer gepast en geschikt voor hen dan weelde of vermaak. Vermaak is betamelijk voor een man van zaken, om hem te verkwikken als hij vermoeid is, maar niet aan een dwaas, die een lui leven leidt en misbruik maakt van ontspanning. De voorspoed van de zotten brengt hun dwaasheid aan het licht, en verderft hen.

Macht en eer betamen niet aan een man van een slaafse geest. Niets is onbetamelijker dan dat een knecht heerst over vorsten, het is op zichzelf reeds ongerijmd en uiterst dwaas want niemand is zo lomp en beledigend en ondraaglijk als een bedelaar te paard, een knecht als hij heerst. Hoofdst. 30:22. Het is zeer onbetamelijk voor iemand, die een knecht, een slaaf is van de zonde en van zijn lusten, om over Gods vrijen te heersen en hen te verdrukken, die Hem tot koningen en priesters gemaakt zijn.

Vers 11

Spreuken 19:11

Een wijs man zal deze twee regelen omtrent zijn toorn waarnemen.

1. Niet overhaast te zijn in zijn toorn. Het verstand leert ons onze toorn te vertragen, er de toelating van te vertragen, totdat wij al de omstandigheden, waaronder de terging plaats had, wel overwogen hebben, het alles in het rechte licht hebben beschouwd en in een rechte weegschaal hebben gewogen, en dan de bespreking ervan uit te stellen, totdat er geen gevaar meer is van tot uitersten en dus tot onbetamelijkheid te komen. Plato zei tot zijn knecht: "Ik zou u slaan, als ik niet toornig was." Geef hem, namelijk de toorn, tijd, en hij zal afkoelen.

2. Niet al te scherp te zien op de redenen om vertoornd te wezen. Terwijl men het gewoonlijk voor een blijk van een scherp verstand houdt om een belediging spoedig op te merken, wordt het hier eens mans sieraad genoemd om de overtreding voorbij te gaan, te doen alsof hij haar niet zag, Psalms 38:14, of, indien hij het gepast oordeelt om er kennis van te nemen, haar te vergeven, en niet op wraak te zinnen.

Vers 11

Spreuken 19:11

Een wijs man zal deze twee regelen omtrent zijn toorn waarnemen.

1. Niet overhaast te zijn in zijn toorn. Het verstand leert ons onze toorn te vertragen, er de toelating van te vertragen, totdat wij al de omstandigheden, waaronder de terging plaats had, wel overwogen hebben, het alles in het rechte licht hebben beschouwd en in een rechte weegschaal hebben gewogen, en dan de bespreking ervan uit te stellen, totdat er geen gevaar meer is van tot uitersten en dus tot onbetamelijkheid te komen. Plato zei tot zijn knecht: "Ik zou u slaan, als ik niet toornig was." Geef hem, namelijk de toorn, tijd, en hij zal afkoelen.

2. Niet al te scherp te zien op de redenen om vertoornd te wezen. Terwijl men het gewoonlijk voor een blijk van een scherp verstand houdt om een belediging spoedig op te merken, wordt het hier eens mans sieraad genoemd om de overtreding voorbij te gaan, te doen alsof hij haar niet zag, Psalms 38:14, of, indien hij het gepast oordeelt om er kennis van te nemen, haar te vergeven, en niet op wraak te zinnen.

Vers 12

Spreuken 19:12

Dit is van dezelfde strekking als hetgeen wij hadden in Hoofdst. 16:14, 15, en de bedoeling ervan is:

1. Koningen verstandig en bedachtzaam te maken in het te kennen geven van hun misnoegen en van hun welgevallen, zij zijn niet als die van gewone personen, hun afkeurende blikken zijn zeer vreeslijk, en hun vriendelijke, goedkeurende blikken zeer troostrijk, en daarom betaamt het hun om wel toe te zien, dat zij nooit met hun afkeurende blikken een goed man wegschrikken van wel doen, noch aan een goddeloos man steun en aanmoediging geven door hun vriendelijke, goedkeurende blikken, want dan maken zij misbruik van hun invloed, Romans 13:3.

2. Onderdanen getrouw en gehoorzaam te maken aan hun vorsten. Laat hen van alle ontrouw teruggehouden worden door de gedachte aan de ontzettende gevolgen voor hen om de regering tegen zich te hebben, en laat hen aangemoedigd zijn in alle goede diensten aan het publiek door de hoop op gunst van de vorst. Christus is een Koning, wiens gramschap tegen Zijn vijanden zal zijn als het brullen eens leeuws, Revelation 10:3, en wiens gunst jegens Zijn volk als de verfrissende dauw is, Psalms 72:6.

Vers 12

Spreuken 19:12

Dit is van dezelfde strekking als hetgeen wij hadden in Hoofdst. 16:14, 15, en de bedoeling ervan is:

1. Koningen verstandig en bedachtzaam te maken in het te kennen geven van hun misnoegen en van hun welgevallen, zij zijn niet als die van gewone personen, hun afkeurende blikken zijn zeer vreeslijk, en hun vriendelijke, goedkeurende blikken zeer troostrijk, en daarom betaamt het hun om wel toe te zien, dat zij nooit met hun afkeurende blikken een goed man wegschrikken van wel doen, noch aan een goddeloos man steun en aanmoediging geven door hun vriendelijke, goedkeurende blikken, want dan maken zij misbruik van hun invloed, Romans 13:3.

2. Onderdanen getrouw en gehoorzaam te maken aan hun vorsten. Laat hen van alle ontrouw teruggehouden worden door de gedachte aan de ontzettende gevolgen voor hen om de regering tegen zich te hebben, en laat hen aangemoedigd zijn in alle goede diensten aan het publiek door de hoop op gunst van de vorst. Christus is een Koning, wiens gramschap tegen Zijn vijanden zal zijn als het brullen eens leeuws, Revelation 10:3, en wiens gunst jegens Zijn volk als de verfrissende dauw is, Psalms 72:6.

Vers 13

Spreuken 19:13

Het is een voorbeeld en bewijs van de ijdelheid van de wereld, dat wij onderhevig zijn aan de grootste smart juist door die dingen, waarvan wij ons de meeste lieflijkheid en vertroosting voorstellen. Welk groter genot kan iemand hebben dan in een goede huisvrouw en goede kinderen? En toch:

1. Een zotte zoon is een grote ellende en kan iemand duizendmaal doen wensen, kinderloos te zijn gebleven. Een zoon, die zich op geen studie en geen zaken wil toeleggen, naar geen raad wil luisteren, die een losbandig, ontuchtig leven leidt, wat hij heeft op buitensporige wijze doorbrengt, het verdobbelt, in lichtmisserij verkwist, of die trots, ijdel en verwaand is, is de smart van zijn vader, omdat hij de schande is van zijn gezin, en waarschijnlijk deszelfs ondergang zal berokkenen. Hij haat al zijn arbeid, als hij ziet aan wie hij er de vrucht van moet nalaten.

2. Een knorrige, gemelijke huisvrouw is een even grote beproeving en ellende. Haar gekijf is gestadig, iedere dag en ieder uur van de dag vindt zij gelegenheid om zichzelve en hen, die haar omringen, het leven onaangenaam te maken. Zij, die gewoonlijk knorrig zijn, zullen altijd wel het een of ander vinden om knorrig op te wezen, maar het is een gestadig druipen, dat is: een voortdurende kwelling, zoals een huis, dat zo slecht onderhouden is dat het er in regent, en men er niet in droge toestand kan zijn. Zo iemand heeft een zeer onaangenaam leven, en heeft veel wijsheid en genade nodig om de beproeving te kunnen dragen en zijn plicht te blijven doen, die een zot tot zoon en een feeks tot huisvrouw heeft.

Vers 13

Spreuken 19:13

Het is een voorbeeld en bewijs van de ijdelheid van de wereld, dat wij onderhevig zijn aan de grootste smart juist door die dingen, waarvan wij ons de meeste lieflijkheid en vertroosting voorstellen. Welk groter genot kan iemand hebben dan in een goede huisvrouw en goede kinderen? En toch:

1. Een zotte zoon is een grote ellende en kan iemand duizendmaal doen wensen, kinderloos te zijn gebleven. Een zoon, die zich op geen studie en geen zaken wil toeleggen, naar geen raad wil luisteren, die een losbandig, ontuchtig leven leidt, wat hij heeft op buitensporige wijze doorbrengt, het verdobbelt, in lichtmisserij verkwist, of die trots, ijdel en verwaand is, is de smart van zijn vader, omdat hij de schande is van zijn gezin, en waarschijnlijk deszelfs ondergang zal berokkenen. Hij haat al zijn arbeid, als hij ziet aan wie hij er de vrucht van moet nalaten.

2. Een knorrige, gemelijke huisvrouw is een even grote beproeving en ellende. Haar gekijf is gestadig, iedere dag en ieder uur van de dag vindt zij gelegenheid om zichzelve en hen, die haar omringen, het leven onaangenaam te maken. Zij, die gewoonlijk knorrig zijn, zullen altijd wel het een of ander vinden om knorrig op te wezen, maar het is een gestadig druipen, dat is: een voortdurende kwelling, zoals een huis, dat zo slecht onderhouden is dat het er in regent, en men er niet in droge toestand kan zijn. Zo iemand heeft een zeer onaangenaam leven, en heeft veel wijsheid en genade nodig om de beproeving te kunnen dragen en zijn plicht te blijven doen, die een zot tot zoon en een feeks tot huisvrouw heeft.

Vers 14

Spreuken 19:14

Een verstandige en deugdzame huisvrouw is een keurgave van Gods voorzienigheid aan een man, een verstandige vrouw, in tegenstelling met een katachtige vrouw, Proverbs 19:13. Want hoewel een vrouw, die altijd wat te vitten heeft en op alles wat heeft aan te merken zich inbeeldt dat hieruit haar wijsheid blijkt, is het toch in werkelijkheid haar dwaasheid, een verstandige vrouw is zachtmoedig en stil, tracht in alles het goede te zien en met alles haar voordeel te doen. Als een man zo'n vrouw heeft, laat hem dit dan niet toeschrijven aan het verstandige van zijn keus, of van zijn bestuur, aan de wijsheid van zijn omgang met haar want de wijsten hebben zich bedrogen gezien, beide in en door een vrouw maar laat hem het toeschrijven aan de goedheid van God, die een hulpe voor hem geschapen heeft, en hem misschien door wendingen en leidingen van Zijn voorzienigheid, die toevallig schijnen, haar heeft doen ontmoeten. Ieder schepsel is wat Hij het doet zijn. Gelukkige huwelijken daarvan zijn wij zeker worden in de hemel gesloten. In het geloof hieraan heeft Abrahams dienstknecht gebeden, Genesis 24:12.

Het is een kostelijker gave dan huis en goed, draagt meer bij tot de aangenaamheid en de eer van het leven eens mans, en het welvaren van zijn gezin, is een groter teken van Gods gunst en de voorzienigheid, is daar altijd zeer bijzonder werkzaam in. Een goede bezitting kan het erfdeel van de vaderen zijn, dat naar de gewone beschikking van de voorzienigheid tot iemand komt, maar niemand heeft een goede huisvrouw door erfrecht verkregen. Ouders, die wereldsgezind zijn in de beschikking over hun kinderen, hebben geen andere begeerte dan hen aan huis en goed te hangen, maar als het daarbij ook aan een verstandige vrouw was, zo laat God er de eer voor ontvangen.

Vers 14

Spreuken 19:14

Een verstandige en deugdzame huisvrouw is een keurgave van Gods voorzienigheid aan een man, een verstandige vrouw, in tegenstelling met een katachtige vrouw, Proverbs 19:13. Want hoewel een vrouw, die altijd wat te vitten heeft en op alles wat heeft aan te merken zich inbeeldt dat hieruit haar wijsheid blijkt, is het toch in werkelijkheid haar dwaasheid, een verstandige vrouw is zachtmoedig en stil, tracht in alles het goede te zien en met alles haar voordeel te doen. Als een man zo'n vrouw heeft, laat hem dit dan niet toeschrijven aan het verstandige van zijn keus, of van zijn bestuur, aan de wijsheid van zijn omgang met haar want de wijsten hebben zich bedrogen gezien, beide in en door een vrouw maar laat hem het toeschrijven aan de goedheid van God, die een hulpe voor hem geschapen heeft, en hem misschien door wendingen en leidingen van Zijn voorzienigheid, die toevallig schijnen, haar heeft doen ontmoeten. Ieder schepsel is wat Hij het doet zijn. Gelukkige huwelijken daarvan zijn wij zeker worden in de hemel gesloten. In het geloof hieraan heeft Abrahams dienstknecht gebeden, Genesis 24:12.

Het is een kostelijker gave dan huis en goed, draagt meer bij tot de aangenaamheid en de eer van het leven eens mans, en het welvaren van zijn gezin, is een groter teken van Gods gunst en de voorzienigheid, is daar altijd zeer bijzonder werkzaam in. Een goede bezitting kan het erfdeel van de vaderen zijn, dat naar de gewone beschikking van de voorzienigheid tot iemand komt, maar niemand heeft een goede huisvrouw door erfrecht verkregen. Ouders, die wereldsgezind zijn in de beschikking over hun kinderen, hebben geen andere begeerte dan hen aan huis en goed te hangen, maar als het daarbij ook aan een verstandige vrouw was, zo laat God er de eer voor ontvangen.

Vers 15

Spreuken 19:15

Zie hier het kwaad van een luie, trage aard.

1. Hij verstompt de mensen, maakt hen onverschillig voor hun eigen zaken en belangen alsof zij in een diepen slaap verzonken waren veel dromende, maar niets uitrichtende. Trage mensen verslapen hun tijd, begraven hun talenten, leiden een nutteloos leven, en zijn de onnutte lasten van de aarde, voor wat zij doen of uitrichten als zij wakker zijn, zouden zij evengoed kunnen blijven slapen. Zelfs hun ziel is lui en in slaap gesust, hun geestvermogens zijn verkild en bevroren.

2. Hij verarmt de mensen, voert hen tot gebrek, zij, die niet willen werken, kunnen niet verwachten te zullen eten, zij moeten hongeren. Een luie ziel, iemand die lui is omtrent de aangelegenheden van zijn ziel, zich geen zorg of moeite geeft om zijn eigen zaligheid te werken, zal omkomen uit gebrek aan hetgeen nodig is voor het leven en de gelukzaligheid van de ziel.

Vers 15

Spreuken 19:15

Zie hier het kwaad van een luie, trage aard.

1. Hij verstompt de mensen, maakt hen onverschillig voor hun eigen zaken en belangen alsof zij in een diepen slaap verzonken waren veel dromende, maar niets uitrichtende. Trage mensen verslapen hun tijd, begraven hun talenten, leiden een nutteloos leven, en zijn de onnutte lasten van de aarde, voor wat zij doen of uitrichten als zij wakker zijn, zouden zij evengoed kunnen blijven slapen. Zelfs hun ziel is lui en in slaap gesust, hun geestvermogens zijn verkild en bevroren.

2. Hij verarmt de mensen, voert hen tot gebrek, zij, die niet willen werken, kunnen niet verwachten te zullen eten, zij moeten hongeren. Een luie ziel, iemand die lui is omtrent de aangelegenheden van zijn ziel, zich geen zorg of moeite geeft om zijn eigen zaligheid te werken, zal omkomen uit gebrek aan hetgeen nodig is voor het leven en de gelukzaligheid van de ziel.

Vers 16

Spreuken 19:16

Hier is:

1. Het geluk van hen, die met omzichtigheid wandelen. Zij, die er een gewetenszaak van maken, om in alles het gebod te bewaren, die leven naar regel, zoals het dienstknechten en knechten betaamt, bewaren hun ziel, zij verzekeren hiermede hun tegenwoordige vrede en hun toekomstige gelukzaligheid. Als wij Gods Woord bewaren, dan zal Gods Woord ons bewaren voor alles wat wezenlijk schadelijk is.

2. De ellende van hen, die er meer los op heen leven, en nooit acht slaan op hetgeen zij doen. Die zijn wegen veracht zal sterven, zal voor eeuwig omkomen, zij zijn op weg naar het verderf. Wat hen betreft, die zorgeloos en onverschillig zijn omtrent het einde van hun weg, nooit eens bedenken waar zij heen gaan, niet vragen naar de regel van hun weg, die wandelen naar het goeddunken huns harten, en in de aanschouwing hunner ogen, Ecclesiastes 11:9 die nooit eens bedenken wat zij gedaan hebben of wat hun betaamt te doen, en maar op goed geluk daarheen wandelen, het is hun om het even of het op de rechte of de verkeerde weg is, waar kan dit op uitlopen? Waarop anders dan op het grootste kwaad?

Vers 16

Spreuken 19:16

Hier is:

1. Het geluk van hen, die met omzichtigheid wandelen. Zij, die er een gewetenszaak van maken, om in alles het gebod te bewaren, die leven naar regel, zoals het dienstknechten en knechten betaamt, bewaren hun ziel, zij verzekeren hiermede hun tegenwoordige vrede en hun toekomstige gelukzaligheid. Als wij Gods Woord bewaren, dan zal Gods Woord ons bewaren voor alles wat wezenlijk schadelijk is.

2. De ellende van hen, die er meer los op heen leven, en nooit acht slaan op hetgeen zij doen. Die zijn wegen veracht zal sterven, zal voor eeuwig omkomen, zij zijn op weg naar het verderf. Wat hen betreft, die zorgeloos en onverschillig zijn omtrent het einde van hun weg, nooit eens bedenken waar zij heen gaan, niet vragen naar de regel van hun weg, die wandelen naar het goeddunken huns harten, en in de aanschouwing hunner ogen, Ecclesiastes 11:9 die nooit eens bedenken wat zij gedaan hebben of wat hun betaamt te doen, en maar op goed geluk daarheen wandelen, het is hun om het even of het op de rechte of de verkeerde weg is, waar kan dit op uitlopen? Waarop anders dan op het grootste kwaad?

Vers 17

Spreuken 19:17

Hier is:

1. Een omschrijving van de plicht van de barmhartigheid. Hij omvat twee dingen.

a. Ontferming, die het innerlijk beginsel is van barmhartigheid in het hart. Het is zich te ontfermen over de armen, zij, die geen penning hebben voor de armen, kunnen toch medelijden met hen hebben, barmhartige belangstelling en medegevoel, en indien iemand al zijn goederen zou uitdelen tot onderhoud van de armen, en zou deze barmhartigheid, deze liefde niet hebben in zijn hart, het zou geen nuttigheid geven, 1 Corinthiers 13:3. Wij moeten onze ziel openen voor de hongerige, Isaiah 58:10.

b. Milddadigheid. Wij moeten niet alleen medelijden hebben met de armen, maar geven naar hun nooddruftigheid en ons vermogen, James 2:15,James 2:16. Zijn weldaad, en die bestaat in iets voor de armen te doen zowel als in hun iets te geven, en zo kunnen zij, als zij het gebruik hebben van hun ledematen en van hun zinnen, barmhartig voor elkaar zijn.

2. De aanmoediging tot barmhartigheid.

a. Er zal een zeer vriendelijke uitlegging van gegeven worden. Wat aan de armen gegeven wordt, of wat voor hen gedaan wordt, zal God op de rekening plaatsen als aan Hem geleend, geleend op interest, dat is de betekenis van het woord. Hij neemt het vriendelijk op, als aan Hem gedaan, en Hij wil, dat wij daar het lieflijke van smaken, en er even tevreden en voldaan over zullen zijn als een geldschieter, wanneer hij een som gelds goed uitgezet heeft.

b. Een zeer rijke beloning zal er voor gegeven worden, Hij zal hem zijn weldaad vergelden in tijdelijke, geestelijke en eeuwige zegeningen. Het geven van aalmoezen is de zekerste en veiligste weg tot voorspoed.

Vers 17

Spreuken 19:17

Hier is:

1. Een omschrijving van de plicht van de barmhartigheid. Hij omvat twee dingen.

a. Ontferming, die het innerlijk beginsel is van barmhartigheid in het hart. Het is zich te ontfermen over de armen, zij, die geen penning hebben voor de armen, kunnen toch medelijden met hen hebben, barmhartige belangstelling en medegevoel, en indien iemand al zijn goederen zou uitdelen tot onderhoud van de armen, en zou deze barmhartigheid, deze liefde niet hebben in zijn hart, het zou geen nuttigheid geven, 1 Corinthiers 13:3. Wij moeten onze ziel openen voor de hongerige, Isaiah 58:10.

b. Milddadigheid. Wij moeten niet alleen medelijden hebben met de armen, maar geven naar hun nooddruftigheid en ons vermogen, James 2:15,James 2:16. Zijn weldaad, en die bestaat in iets voor de armen te doen zowel als in hun iets te geven, en zo kunnen zij, als zij het gebruik hebben van hun ledematen en van hun zinnen, barmhartig voor elkaar zijn.

2. De aanmoediging tot barmhartigheid.

a. Er zal een zeer vriendelijke uitlegging van gegeven worden. Wat aan de armen gegeven wordt, of wat voor hen gedaan wordt, zal God op de rekening plaatsen als aan Hem geleend, geleend op interest, dat is de betekenis van het woord. Hij neemt het vriendelijk op, als aan Hem gedaan, en Hij wil, dat wij daar het lieflijke van smaken, en er even tevreden en voldaan over zullen zijn als een geldschieter, wanneer hij een som gelds goed uitgezet heeft.

b. Een zeer rijke beloning zal er voor gegeven worden, Hij zal hem zijn weldaad vergelden in tijdelijke, geestelijke en eeuwige zegeningen. Het geven van aalmoezen is de zekerste en veiligste weg tot voorspoed.

Vers 18

Spreuken 19:18

Tuchtig uw zoon terwijl er nog hoop is, en laat uw ziel niet sparen om zijn geschrei.

Ouders worden hier gewaarschuwd tegen een dwaze toegeeflijkheid voor hun kinderen, die verkeerde en ondeugende neigingen hebben, en zo'n slechte geaardheid aan de dag leggen, dat zij waarschijnlijk door niets genezen of verbeterd kunnen worden dan door strengheid.

1. Zegt niet dat het nog tijd genoeg is om hen te tuchtigen, dat gij er nog wel wat mee kunt wachten, neen, zodra zich in hen een verdorven neiging openbaart, beteugelt haar, gaat haar terstond tegen, eer zij de overhand krijgt en inwortelt en verhard wordt tot een gewoonte. Tuchtig uw zoon als er nog hoop is, want, indien men hem voor een wijle nog begaan laat, dan zal er misschien geen hoop meer voor hem zijn, en dan zal een veel grotere kastijding niet kunnen doen wat nu door een kleine tuchtiging teweeggebracht had kunnen worden. Het is onkruid uitrukken zodra het opkomt, en de os, die bestemd is om het juk te dragen, moet er bijtijds aan gewend worden.

2. Zegt niet dat het jammer is hen te tuchtigen, en dat gij, omdat zij schreien en om vergeving vragen, het niet van u kunt verkrijgen om het te doen. Als het doel bereikt kan worden zonder tuchtiging, zoveel te beter, maar als gij bevindt, zoals maar al te dikwijls het geval is, dat uw vergiffenis na een geveinsd berouw en belofte van beterschap hen slechts aanmoedigt om met de verkeerdheid voort te gaan, inzonderheid als het iets is, dat op zichzelf zondig is, zoals liegen, vloeken, liederlijkheid, diefstal en dergelijke zonden meer, dan moet gij een kloek besluit nemen, dan moet uw ziel niet sparen om zijn schreien. Het is beter dat hij schreit onder uw roede, dan onder het zwaard van de magistraat, of, wat nog ontzettender is, onder dat van de Goddelijke wraak.

Vers 18

Spreuken 19:18

Tuchtig uw zoon terwijl er nog hoop is, en laat uw ziel niet sparen om zijn geschrei.

Ouders worden hier gewaarschuwd tegen een dwaze toegeeflijkheid voor hun kinderen, die verkeerde en ondeugende neigingen hebben, en zo'n slechte geaardheid aan de dag leggen, dat zij waarschijnlijk door niets genezen of verbeterd kunnen worden dan door strengheid.

1. Zegt niet dat het nog tijd genoeg is om hen te tuchtigen, dat gij er nog wel wat mee kunt wachten, neen, zodra zich in hen een verdorven neiging openbaart, beteugelt haar, gaat haar terstond tegen, eer zij de overhand krijgt en inwortelt en verhard wordt tot een gewoonte. Tuchtig uw zoon als er nog hoop is, want, indien men hem voor een wijle nog begaan laat, dan zal er misschien geen hoop meer voor hem zijn, en dan zal een veel grotere kastijding niet kunnen doen wat nu door een kleine tuchtiging teweeggebracht had kunnen worden. Het is onkruid uitrukken zodra het opkomt, en de os, die bestemd is om het juk te dragen, moet er bijtijds aan gewend worden.

2. Zegt niet dat het jammer is hen te tuchtigen, en dat gij, omdat zij schreien en om vergeving vragen, het niet van u kunt verkrijgen om het te doen. Als het doel bereikt kan worden zonder tuchtiging, zoveel te beter, maar als gij bevindt, zoals maar al te dikwijls het geval is, dat uw vergiffenis na een geveinsd berouw en belofte van beterschap hen slechts aanmoedigt om met de verkeerdheid voort te gaan, inzonderheid als het iets is, dat op zichzelf zondig is, zoals liegen, vloeken, liederlijkheid, diefstal en dergelijke zonden meer, dan moet gij een kloek besluit nemen, dan moet uw ziel niet sparen om zijn schreien. Het is beter dat hij schreit onder uw roede, dan onder het zwaard van de magistraat, of, wat nog ontzettender is, onder dat van de Goddelijke wraak.

Vers 19

Spreuken 19:19

1. Zoals wij dit lezen, geeft het te kennen, dat toornige mensen nooit zonder wee en ellende zijn. Zij, die sterke hartstochten hebben, die koppig en hardnekkig zijn brengen zichzelf en hun gezin in moeilijkheid door verdrietelijke rechtsgedingen en twisten, en de ergernis, die zij geven. Zij zijn nog lijdende onder de moeilijkheid, waarin hun onbetoomde drift hen gebracht heeft, en als hun vrienden hen er uit redden, dan beginnen zij van voren af aan, en dan moeten die voortvaren, hen wederom verlossen. Al die moeite en dat verdriet voor henzelf en voor anderen zou voorkomen zijn als zij hun hartstochten tenonder hadden gebracht, over hun geest hadden geheerst.

2. Het kan evengoed gelezen worden: die groot is van grimmigheid, bedoelende het kind, dat getuchtigd moet worden en ongeduldig is onder de bestraffing, schreeuwt en zich verzet, zelfs deze zijn toorn tegen de tuchtroede verdient gestraft te worden, want indien gij hem daarom uitredt of ongestraft laat, dan zult gij genoodzaakt zijn om hem een volgende maal zoveel te zwaarder te straffen. Een stijfhoofdig, trots kind moet bijtijds tot onderworpenheid worden gebracht, of het zal er hem zoveel slechter om gaan.

Vers 19

Spreuken 19:19

1. Zoals wij dit lezen, geeft het te kennen, dat toornige mensen nooit zonder wee en ellende zijn. Zij, die sterke hartstochten hebben, die koppig en hardnekkig zijn brengen zichzelf en hun gezin in moeilijkheid door verdrietelijke rechtsgedingen en twisten, en de ergernis, die zij geven. Zij zijn nog lijdende onder de moeilijkheid, waarin hun onbetoomde drift hen gebracht heeft, en als hun vrienden hen er uit redden, dan beginnen zij van voren af aan, en dan moeten die voortvaren, hen wederom verlossen. Al die moeite en dat verdriet voor henzelf en voor anderen zou voorkomen zijn als zij hun hartstochten tenonder hadden gebracht, over hun geest hadden geheerst.

2. Het kan evengoed gelezen worden: die groot is van grimmigheid, bedoelende het kind, dat getuchtigd moet worden en ongeduldig is onder de bestraffing, schreeuwt en zich verzet, zelfs deze zijn toorn tegen de tuchtroede verdient gestraft te worden, want indien gij hem daarom uitredt of ongestraft laat, dan zult gij genoodzaakt zijn om hem een volgende maal zoveel te zwaarder te straffen. Een stijfhoofdig, trots kind moet bijtijds tot onderworpenheid worden gebracht, of het zal er hem zoveel slechter om gaan.

Vers 20

Spreuken 19:20

Het is wel met hen, die in hun laatste wijs zijn, voor hun toekomstige staat, voor een andere wereld, die wijs worden bevonden als hun einde daar is, wijze maagden, wijze bouwers, wijze rentmeesters, die ten laatste wijs zijn, en bekennen wat tot hun vrede dient, eer het verborgen is voor hun ogen. Een vleselijk-gezinde wereldling zal in zijn laatste een dwaas zijn, Jeremiah 17:11, maar Godzaligheid zal blijken in het laatste wijsheid te zijn.

Zij, die in hun laatste wijs willen zijn, moeten raad horen en tucht ontvangen, moeten in hun begin onderwezen en bestuurd willen worden zich willen laten raden en bestraffen als zij nog jong zijn. Wie voorraad wil hebben in de winter, moet hem in de zomer vergaderen.

Vers 20

Spreuken 19:20

Het is wel met hen, die in hun laatste wijs zijn, voor hun toekomstige staat, voor een andere wereld, die wijs worden bevonden als hun einde daar is, wijze maagden, wijze bouwers, wijze rentmeesters, die ten laatste wijs zijn, en bekennen wat tot hun vrede dient, eer het verborgen is voor hun ogen. Een vleselijk-gezinde wereldling zal in zijn laatste een dwaas zijn, Jeremiah 17:11, maar Godzaligheid zal blijken in het laatste wijsheid te zijn.

Zij, die in hun laatste wijs willen zijn, moeten raad horen en tucht ontvangen, moeten in hun begin onderwezen en bestuurd willen worden zich willen laten raden en bestraffen als zij nog jong zijn. Wie voorraad wil hebben in de winter, moet hem in de zomer vergaderen.

Spreuken 19:21

Hier is:

1. De mens beramende, plannen makende. Zij houden hun plannen voor zich, maar zij kunnen ze niet verbergen voor God, Hij kent de vele gedachten, die in het hart des mensen zijn, gedachten tegen Zijn raad, zoals die in Psalms 2:1, Micah 4:11, gedachten zonder Zijn raad, zonder acht te slaan op Zijn voorzienigheid, James 4:13. Dit en dat zullen zij doen, zonder God mee te nemen, raadslagen die volstrekt niet gelijken op Gods raad. De mensen zijn aarzelend, besluiteloos in hun gedachten, dikwijls ongerijmd en onrechtvaardig, maar Gods raad is wijs en heilig, en standvastig.

2. God alles besturende. Verschillende mensen hebben verschillende plannen, naar hun neiging en hun belang er hen toe leidt, maar de raad des Heeren, die zal bestaan, wat er ook van der mensen raadslagen moge worden. Zijn raad verbreekt dikwijls de maatregelen van de mensen, en stelt hun plannen teleur, of belet er de volvoering van, of brengt hen tot nieuwe raadslagen, Isaiah 14:24, Isaiah 46:11. Welk een teleurstelling en bedwang is het voor die listige staatslieden, die menen het gehele mensdom te slim af te zijn, dat er een God in de hemel is, die hen belacht! Psalms 2:4. Welk een vertroosting is het voor al het volk van God, dat al Gods voornemens, welke, dies zijn wij zeker, recht en goed zijn, ter bestemder tijd vervuld zullen worden!

Spreuken 19:21

Hier is:

1. De mens beramende, plannen makende. Zij houden hun plannen voor zich, maar zij kunnen ze niet verbergen voor God, Hij kent de vele gedachten, die in het hart des mensen zijn, gedachten tegen Zijn raad, zoals die in Psalms 2:1, Micah 4:11, gedachten zonder Zijn raad, zonder acht te slaan op Zijn voorzienigheid, James 4:13. Dit en dat zullen zij doen, zonder God mee te nemen, raadslagen die volstrekt niet gelijken op Gods raad. De mensen zijn aarzelend, besluiteloos in hun gedachten, dikwijls ongerijmd en onrechtvaardig, maar Gods raad is wijs en heilig, en standvastig.

2. God alles besturende. Verschillende mensen hebben verschillende plannen, naar hun neiging en hun belang er hen toe leidt, maar de raad des Heeren, die zal bestaan, wat er ook van der mensen raadslagen moge worden. Zijn raad verbreekt dikwijls de maatregelen van de mensen, en stelt hun plannen teleur, of belet er de volvoering van, of brengt hen tot nieuwe raadslagen, Isaiah 14:24, Isaiah 46:11. Welk een teleurstelling en bedwang is het voor die listige staatslieden, die menen het gehele mensdom te slim af te zijn, dat er een God in de hemel is, die hen belacht! Psalms 2:4. Welk een vertroosting is het voor al het volk van God, dat al Gods voornemens, welke, dies zijn wij zeker, recht en goed zijn, ter bestemder tijd vervuld zullen worden!

Vers 22

Spreuken 19:22

Het is loffelijk voor de mens om naar de eer te staan van wel te doen. Als er ook slechts een vonkje van deugd in de mens is, dan moet het zijn wens zijn weldadig te wezen, er is niets waarvoor men zo gaarne een bezitting zou willen hebben, dan om in staat te zijn de armen te helpen, en onze vrienden van dienst te kunnen wezen.

Het is veel beter een hart te hebben om goed te doen en er het vermogen toe te missen, dan er het vermogen toe te hebben maar geen hart er voor. De wens des mensen om vriendelijk, barmhartig en edelmoedig te zijn, is zijn weldadigheid en zal aldus opgenomen worden, beide God en de mens zullen zijn goede wil aannemen naar hetgeen hij heeft, en zullen niet meer verwachten. Een arme man, die u welgezind is, maar u niets kan beloven omdat hij niets heeft, waarmee hij vriendelijkheid kan betonen, is beter dan een leugenachtig man dan een rijke, die u wil doen geloven dat hij grote dingen voor u doen zal, maar als het er op aankomt niets zal doen. De hoedanigheid van geringe lieden, dat zij ijdelheid zijn, van wie niets te verwachten is, is beter dan die van de grote lieden, die leugen zijn, zij bedriegen hen, die verwachtingen van hen koesteren.

Vers 22

Spreuken 19:22

Het is loffelijk voor de mens om naar de eer te staan van wel te doen. Als er ook slechts een vonkje van deugd in de mens is, dan moet het zijn wens zijn weldadig te wezen, er is niets waarvoor men zo gaarne een bezitting zou willen hebben, dan om in staat te zijn de armen te helpen, en onze vrienden van dienst te kunnen wezen.

Het is veel beter een hart te hebben om goed te doen en er het vermogen toe te missen, dan er het vermogen toe te hebben maar geen hart er voor. De wens des mensen om vriendelijk, barmhartig en edelmoedig te zijn, is zijn weldadigheid en zal aldus opgenomen worden, beide God en de mens zullen zijn goede wil aannemen naar hetgeen hij heeft, en zullen niet meer verwachten. Een arme man, die u welgezind is, maar u niets kan beloven omdat hij niets heeft, waarmee hij vriendelijkheid kan betonen, is beter dan een leugenachtig man dan een rijke, die u wil doen geloven dat hij grote dingen voor u doen zal, maar als het er op aankomt niets zal doen. De hoedanigheid van geringe lieden, dat zij ijdelheid zijn, van wie niets te verwachten is, is beter dan die van de grote lieden, die leugen zijn, zij bedriegen hen, die verwachtingen van hen koesteren.

Vers 23

Spreuken 19:23

Zie wat diegenen winnen, die leven in de vreze des Heeren, en er altijd een gewetenszaak van maken om hun plicht jegens Hem te volbrengen.

1. Veiligheid. Met het kwaad zullen zij niet bezocht worden. Zij kunnen bezocht worden met ziekte of met andere beproevingen, maar er zal geen kwaad in zijn, niets om hen te schaden, omdat niets hen zal scheiden van de liefde Gods, niets dat de ziel kan schaden.

2. Voldoening. Zij zullen verzadigd zijnde vernachten, zij zullen de genietingen hebben, die voldoening schenken, en er voortdurend genoegen in smaken. Het is een blijvende voldoening, terwijl de voldoening van de zinnen voorbijgaand is en zeer spoedig verdwijnt. "Satur pernoctabit, non cubabit incaenatus hij zal niet zonder avondeten naar bed gaan". Hij zal hebben wat hem gerust maakt, onderhoudend voor hem zal zijn in stille en eenzame uren, Psalms 16:6, Psalms 16:7.

3. Ware en volkomen gelukzaligheid. Ernstige Godsvrucht strekt ten leven, strekt tot alle goed, tot het eeuwige leven, zij is de gebaande en veilige weg, die er heen leidt, er is in de aard ervan iets dat de mensen geschikt maakt voor de hemel, en er hen dus heenvoert.

Vers 23

Spreuken 19:23

Zie wat diegenen winnen, die leven in de vreze des Heeren, en er altijd een gewetenszaak van maken om hun plicht jegens Hem te volbrengen.

1. Veiligheid. Met het kwaad zullen zij niet bezocht worden. Zij kunnen bezocht worden met ziekte of met andere beproevingen, maar er zal geen kwaad in zijn, niets om hen te schaden, omdat niets hen zal scheiden van de liefde Gods, niets dat de ziel kan schaden.

2. Voldoening. Zij zullen verzadigd zijnde vernachten, zij zullen de genietingen hebben, die voldoening schenken, en er voortdurend genoegen in smaken. Het is een blijvende voldoening, terwijl de voldoening van de zinnen voorbijgaand is en zeer spoedig verdwijnt. "Satur pernoctabit, non cubabit incaenatus hij zal niet zonder avondeten naar bed gaan". Hij zal hebben wat hem gerust maakt, onderhoudend voor hem zal zijn in stille en eenzame uren, Psalms 16:6, Psalms 16:7.

3. Ware en volkomen gelukzaligheid. Ernstige Godsvrucht strekt ten leven, strekt tot alle goed, tot het eeuwige leven, zij is de gebaande en veilige weg, die er heen leidt, er is in de aard ervan iets dat de mensen geschikt maakt voor de hemel, en er hen dus heenvoert.

Vers 24

Spreuken 19:24

Een luiaard wordt hier tentoongesteld als een dwaas, want

1. Al zijn zorg is zich te vrijwaren voor arbeid en koude. Zie zijn houding aan: Hij verbergt de hand in de boezem, wendt voor dat hij lam is en niet kan werken, zijn handen zijn koud, en hij moet ze warmen in zijn boezem, en als zij daar warm zijn geworden, dan moet hij ze er warm houden. Hij verheugt zich in zijn rust, zijn gemak, en verklaart zich tegen arbeid en ontbering. Laat diegenen werken, die er van houden, maar wat hem betreft, hij vindt dat niets heerlijker is dan stil te zitten en niets te doen.

2. Hij wil zich de moeite niet geven zich te voeden, een sierlijke hyperbool, zoals wij zeggen: een man is zo lui, dat hij zich geen vuur van het lijf zou schudden, en zo hier: hij kan het niet van zich verkrijgen, om zijn hand uit zijn boezem te nemen, neen, zelfs niet om de spits naar zijn mond te brengen. Indien het de wet is dat zij, die niet willen werken, niet moeten eten, dan zal hij liever verhongeren dan een voet te verzetten of een hand uit te steken. Zo is zijn zonde zijn straf, en daarom zeer grote dwaasheid.

Vers 24

Spreuken 19:24

Een luiaard wordt hier tentoongesteld als een dwaas, want

1. Al zijn zorg is zich te vrijwaren voor arbeid en koude. Zie zijn houding aan: Hij verbergt de hand in de boezem, wendt voor dat hij lam is en niet kan werken, zijn handen zijn koud, en hij moet ze warmen in zijn boezem, en als zij daar warm zijn geworden, dan moet hij ze er warm houden. Hij verheugt zich in zijn rust, zijn gemak, en verklaart zich tegen arbeid en ontbering. Laat diegenen werken, die er van houden, maar wat hem betreft, hij vindt dat niets heerlijker is dan stil te zitten en niets te doen.

2. Hij wil zich de moeite niet geven zich te voeden, een sierlijke hyperbool, zoals wij zeggen: een man is zo lui, dat hij zich geen vuur van het lijf zou schudden, en zo hier: hij kan het niet van zich verkrijgen, om zijn hand uit zijn boezem te nemen, neen, zelfs niet om de spits naar zijn mond te brengen. Indien het de wet is dat zij, die niet willen werken, niet moeten eten, dan zal hij liever verhongeren dan een voet te verzetten of een hand uit te steken. Zo is zijn zonde zijn straf, en daarom zeer grote dwaasheid.

Vers 25

Spreuken 19:25

1. De straf van de spotters zal een middel van goed zijn voor anderen. Als de mensen zo verhard zijn in goddeloosheid, dat zij de strenge methodes, die gebruikt worden om hen te verbeteren en tot inkeer te brengen, niet op zich willen laten inwerken, dan moeten die methodes toch gebruikt worden om der wille van anderen dat zij horen en vrezen, Deuteronomy 19:20. Indien de spotter niet genezen wordt van zijn zond, daar de kwaal ingekankerd is, zal toch de onnozele kloekzinnig worden en zich wachten voor de zonde, die de mensen aan zulke straffen blootstelt. Als het hem, die door de ziekte is aangetast, niet geneest, dan kan het toch de verspreiding van de besmetting voorkomen.

2. De bestraffing van de verstandigen zal een middel van goed zijn voor henzelf. Zij behoeven niet geslagen te worden, een woord aan de wijzen is genoeg. Bestraf slechts de verstandige, en hij zal zichzelf en zijn belang zo goed verstaan, dat hij er wetenschap door zal verkrijgen, en niet weer door onwetendheid en onachtzaamheid zich aan dezelfde fout zal schuldig maken, nu zij hem eens onder het oog gebracht is, zo vriendelijk neemt hij bestraffing aan, en zo'n verstandig gebruik zal hij er van maken.

Vers 25

Spreuken 19:25

1. De straf van de spotters zal een middel van goed zijn voor anderen. Als de mensen zo verhard zijn in goddeloosheid, dat zij de strenge methodes, die gebruikt worden om hen te verbeteren en tot inkeer te brengen, niet op zich willen laten inwerken, dan moeten die methodes toch gebruikt worden om der wille van anderen dat zij horen en vrezen, Deuteronomy 19:20. Indien de spotter niet genezen wordt van zijn zond, daar de kwaal ingekankerd is, zal toch de onnozele kloekzinnig worden en zich wachten voor de zonde, die de mensen aan zulke straffen blootstelt. Als het hem, die door de ziekte is aangetast, niet geneest, dan kan het toch de verspreiding van de besmetting voorkomen.

2. De bestraffing van de verstandigen zal een middel van goed zijn voor henzelf. Zij behoeven niet geslagen te worden, een woord aan de wijzen is genoeg. Bestraf slechts de verstandige, en hij zal zichzelf en zijn belang zo goed verstaan, dat hij er wetenschap door zal verkrijgen, en niet weer door onwetendheid en onachtzaamheid zich aan dezelfde fout zal schuldig maken, nu zij hem eens onder het oog gebracht is, zo vriendelijk neemt hij bestraffing aan, en zo'n verstandig gebruik zal hij er van maken.

Vers 26

Spreuken 19:26

1. Hier is de zonde van een verkwistende zoon. Behalve het onrecht, dat hij zichzelf aandoet, is hij ook schadelijk voor zijn goede ouders, en laag ondankbaar jegens hen, die de oorzaak waren van zijn bestaan, zich zoveel zorg en moeite voor hem gegeven hebben, hetgeen een grote verzwaring is van zijn zonde en haar uitermate zondig maakt in de ogen van God en de mens. Hij verwoest zijn vader, verwoest zijn bezitting waarvan hij zich in zijn ouderdom moet onderhouden, verwoest zijn moed, en breekt zijn hart, en doet zijn grauwe haar met smart ten grave dalen. Hij verjaagt zijn moeder, vervreemdt haar liefde van zich, hetgeen niet geschieden kan zonder zeer veel leed en onrust voor haar, hij maakt haar het huis moede door zijn ruwheid en onbeschoftheid, zodat zij blijde is om er zich voor een wijle uit terug te trekken om wat rust te kunnen genieten, en als hij alles doorgebracht heeft, zet hij haar buiten de deur.

2. De schande van een verkwistende zoon. Het is een schande voor hemzelf, dat hij zo onnatuurlijk, zo verdierlijkt is, hij maakt zich gehaat en verfoeid bij geheel de mensheid. Het is een schande voor zijn ouders en zijn familie, over wie men zich ongunstig uitlaat, hoewel misschien ten onrechte, omdat zij hem niet beter opgevoed hebben, of op een andere wijze in hun plicht jegens hem tekort zijn gekomen.

Vers 26

Spreuken 19:26

1. Hier is de zonde van een verkwistende zoon. Behalve het onrecht, dat hij zichzelf aandoet, is hij ook schadelijk voor zijn goede ouders, en laag ondankbaar jegens hen, die de oorzaak waren van zijn bestaan, zich zoveel zorg en moeite voor hem gegeven hebben, hetgeen een grote verzwaring is van zijn zonde en haar uitermate zondig maakt in de ogen van God en de mens. Hij verwoest zijn vader, verwoest zijn bezitting waarvan hij zich in zijn ouderdom moet onderhouden, verwoest zijn moed, en breekt zijn hart, en doet zijn grauwe haar met smart ten grave dalen. Hij verjaagt zijn moeder, vervreemdt haar liefde van zich, hetgeen niet geschieden kan zonder zeer veel leed en onrust voor haar, hij maakt haar het huis moede door zijn ruwheid en onbeschoftheid, zodat zij blijde is om er zich voor een wijle uit terug te trekken om wat rust te kunnen genieten, en als hij alles doorgebracht heeft, zet hij haar buiten de deur.

2. De schande van een verkwistende zoon. Het is een schande voor hemzelf, dat hij zo onnatuurlijk, zo verdierlijkt is, hij maakt zich gehaat en verfoeid bij geheel de mensheid. Het is een schande voor zijn ouders en zijn familie, over wie men zich ongunstig uitlaat, hoewel misschien ten onrechte, omdat zij hem niet beter opgevoed hebben, of op een andere wijze in hun plicht jegens hem tekort zijn gekomen.

Vers 27

Spreuken 19:27

Laat af, mijn zoon, van te horen het onderwijs, strekkende tot het afdwalen van de redenen van de wetenschap.

Dit is een goede waarschuwing aan hen die een goede opvoeding hebben genoten, om zich te wachten van te luisteren naar degenen, die onder voorgeven van hen te onderrichten, hen doen afwijken van de goede beginselen onder welker invloed zij opgevoed werden.

Merk op:

1. Er is iets, dat de bedoeling schijnt te hebben jonge lieden te onderrichten, maar dat in werkelijkheid de strekking heeft hen te verderven. De agenten van de ondeugd zullen ondernemen hen te leren vrije gedachten te hebben, en een levenswijze naar de mode, de zonde waartoe zij lust hebben te bewimpelen en hun geweten het zwijgen op te leggen, hoe zich los te maken van het bedwang hunner opvoeding, en zich als mannen van vernuft, mannen van de wereld voor te doen. Dat is het onderricht, hetwelk van de vorm en van het geklank van de redenen doet afdwalen, die in geloof en liefde vastgehouden behoren te worden.

2. Het is de wijsheid van de jonge lieden om aan zulk onderricht een doof oor te lenen, zoals de adder doof is voor de bezwering, die bestemd is haar te verstrikken. Schrik er voor terug om een praat aan te horen, die de strekking heeft om loszinnige beginselen in te prenten, en als gij aan de zodanigen verbonden zijt, maak er u van los, gij hebt er al genoeg, al te veel van gehoord, hoor dan niet nog meer van de kwade samenspreking, die de goede zeden verderft.

Vers 27

Spreuken 19:27

Laat af, mijn zoon, van te horen het onderwijs, strekkende tot het afdwalen van de redenen van de wetenschap.

Dit is een goede waarschuwing aan hen die een goede opvoeding hebben genoten, om zich te wachten van te luisteren naar degenen, die onder voorgeven van hen te onderrichten, hen doen afwijken van de goede beginselen onder welker invloed zij opgevoed werden.

Merk op:

1. Er is iets, dat de bedoeling schijnt te hebben jonge lieden te onderrichten, maar dat in werkelijkheid de strekking heeft hen te verderven. De agenten van de ondeugd zullen ondernemen hen te leren vrije gedachten te hebben, en een levenswijze naar de mode, de zonde waartoe zij lust hebben te bewimpelen en hun geweten het zwijgen op te leggen, hoe zich los te maken van het bedwang hunner opvoeding, en zich als mannen van vernuft, mannen van de wereld voor te doen. Dat is het onderricht, hetwelk van de vorm en van het geklank van de redenen doet afdwalen, die in geloof en liefde vastgehouden behoren te worden.

2. Het is de wijsheid van de jonge lieden om aan zulk onderricht een doof oor te lenen, zoals de adder doof is voor de bezwering, die bestemd is haar te verstrikken. Schrik er voor terug om een praat aan te horen, die de strekking heeft om loszinnige beginselen in te prenten, en als gij aan de zodanigen verbonden zijt, maak er u van los, gij hebt er al genoeg, al te veel van gehoord, hoor dan niet nog meer van de kwade samenspreking, die de goede zeden verderft.

Vers 28

Spreuken 19:28

Hier is een beschrijving van de ergste zondaren, wier hart vol in hen is om kwaad te doen.

1. Zij trotseren hetgeen hen van zonde zou willen terughouden. Een Belialsgetuige is een, die een vals getuigenis aflegt tegen zijn naaste, en een meineed zal doen om een ander kwaad te berokkenen, waarin niet alleen grote ongerechtigheid, maar ook grote goddeloosheid is, dit is een van de slechtsten van de mensen. Of, een Belialsgetuige is iemand, die heiligschendend en Godloochenend getuigt tegen Godsdienst en Godsvrucht, wier onderrichtingen verleiden om af te dwalen van de redenen van de wetenschap, Proverbs 19:27, zo iemand bespot het recht, belacht de verschrikkingen des Heeren, spot met die vreze, Job 15:26. Spreek hem van wet en gerechtigheid, zeg hem dat de Schrift en een eed heilige zaken zijn, waarmee niet gespot moet worden, dat er een dag van afrekening zal komen om dat alles lacht hij en veracht het om er acht op te slaan.

2. Zij zijn gulzig, en zijn blijde met hetgeen hun een gelegenheid geeft om te zondigen. De mond van de goddelozen slokt met gretigheid de ongerechtigheid in, drinkt haar in als water, Job 15:16.

Vers 28

Spreuken 19:28

Hier is een beschrijving van de ergste zondaren, wier hart vol in hen is om kwaad te doen.

1. Zij trotseren hetgeen hen van zonde zou willen terughouden. Een Belialsgetuige is een, die een vals getuigenis aflegt tegen zijn naaste, en een meineed zal doen om een ander kwaad te berokkenen, waarin niet alleen grote ongerechtigheid, maar ook grote goddeloosheid is, dit is een van de slechtsten van de mensen. Of, een Belialsgetuige is iemand, die heiligschendend en Godloochenend getuigt tegen Godsdienst en Godsvrucht, wier onderrichtingen verleiden om af te dwalen van de redenen van de wetenschap, Proverbs 19:27, zo iemand bespot het recht, belacht de verschrikkingen des Heeren, spot met die vreze, Job 15:26. Spreek hem van wet en gerechtigheid, zeg hem dat de Schrift en een eed heilige zaken zijn, waarmee niet gespot moet worden, dat er een dag van afrekening zal komen om dat alles lacht hij en veracht het om er acht op te slaan.

2. Zij zijn gulzig, en zijn blijde met hetgeen hun een gelegenheid geeft om te zondigen. De mond van de goddelozen slokt met gretigheid de ongerechtigheid in, drinkt haar in als water, Job 15:16.

Vers 29

Spreuken 19:29

Spotters zijn dwazen, zij die met heilige en ernstige dingen de spot drijven, maken zichzelf slechts bespottelijk. Hun uitzinnigheid zal allen openbaar worden. Zij, die het recht bespotten, kunnen er niet aan ontkomen, Proverbs 19:28. Het ongeloof van de mensen zal Gods bedreigingen niet teniet doen, zij die de ongerechtigheid inslokken, slikken met het lokaas ook de haak in. De burgerlijke magistraat heeft voor de spotters gerichten bereid, want anders zou hij het zwaard tevergeefs dragen, maar indien hij nalatig is en de zonde oogluikend toelaat, zullen toch Gods gerichten niet sluimeren, zij zijn bereid, Matthew 25:41.

Vers 29

Spreuken 19:29

Spotters zijn dwazen, zij die met heilige en ernstige dingen de spot drijven, maken zichzelf slechts bespottelijk. Hun uitzinnigheid zal allen openbaar worden. Zij, die het recht bespotten, kunnen er niet aan ontkomen, Proverbs 19:28. Het ongeloof van de mensen zal Gods bedreigingen niet teniet doen, zij die de ongerechtigheid inslokken, slikken met het lokaas ook de haak in. De burgerlijke magistraat heeft voor de spotters gerichten bereid, want anders zou hij het zwaard tevergeefs dragen, maar indien hij nalatig is en de zonde oogluikend toelaat, zullen toch Gods gerichten niet sluimeren, zij zijn bereid, Matthew 25:41.

Bibliografische Informatie
Henry, Matthew. "Commentaar op Proverbs 19". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/commentaries/dut/mhm/proverbs-19.html. 1706.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile