Lectionary Calendar
Friday, November 22nd, 2024
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
advertisement
advertisement
advertisement
Attention!
Tired of seeing ads while studying? Now you can enjoy an "Ads Free" version of the site for as little as 10¢ a day and support a great cause!
Click here to learn more!
Click here to learn more!
Bible Commentaries
Bijbelverkaring van Matthew Henry Henry's compleet
Auteursrechtverklaring
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Bibliografische Informatie
Henry, Matthew. "Commentaar op Numbers 24". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/commentaries/dut/mhm/numbers-24.html. 1706.
Henry, Matthew. "Commentaar op Numbers 24". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/
Whole Bible (3)
Inleiding
Bijbelverkaring van Matthew Henry, NUMERI 24Dit hoofdstuk bevat het vervolg en besluit van de geschiedenis van het verijdelen van de raadslagen van Balak en Bileam tegen Israël, zij werden teniet gedaan, niet door kracht of geweld maar door de Geest van de Heere van de heirscharen, en dit is een even groot voorbeeld van Gods macht over de kinderen van de mensen, en Zijn gunst over Zijn eigen kinderen als van welke overwinningen ook, die vermeld zijn in het boek van de oorlogen des Heeren. Van de toebereidselen, die gemaakt werden om Israël te vervloeken, lazen wij aan het einde van het vorig hoofdstuk. In dit hoofdstuk wordt ons meegedeeld:
I. In welke zegen die bedoelde vervloeking veranderd werd, Numbers 24:1.
II. Hoe Balak hierop Bileam wegzond uit zijn dienst, Numbers 24:10.
III. De voorzeggingen omtrent Israël en sommige van de naburige volken door Bileam achtergelaten, Numbers 24:14.
Inleiding
Bijbelverkaring van Matthew Henry, NUMERI 24Dit hoofdstuk bevat het vervolg en besluit van de geschiedenis van het verijdelen van de raadslagen van Balak en Bileam tegen Israël, zij werden teniet gedaan, niet door kracht of geweld maar door de Geest van de Heere van de heirscharen, en dit is een even groot voorbeeld van Gods macht over de kinderen van de mensen, en Zijn gunst over Zijn eigen kinderen als van welke overwinningen ook, die vermeld zijn in het boek van de oorlogen des Heeren. Van de toebereidselen, die gemaakt werden om Israël te vervloeken, lazen wij aan het einde van het vorig hoofdstuk. In dit hoofdstuk wordt ons meegedeeld:
I. In welke zegen die bedoelde vervloeking veranderd werd, Numbers 24:1.
II. Hoe Balak hierop Bileam wegzond uit zijn dienst, Numbers 24:10.
III. De voorzeggingen omtrent Israël en sommige van de naburige volken door Bileam achtergelaten, Numbers 24:14.
Verzen 1-9
Numeri 24:1-9De zegen zelf, die Bileam hier over Israël uitspreekt, is tamelijk gelijk aan de twee, welke wij in het vorige hoofdstuk gehad hebben, maar de inleiding er toe is verschillend.
I. De wijze van handelen is in verscheidene opzichten zeer verschillend.
1. Bileam laat de toverijen ter zijde, waarop hij tot nu toe gesteund had, daar hij bevond dat zij hem van generlei nut weren, het diende nergens toe om met de duivel te handelen voor een vloek, nu het toch duidelijk bleek dat God besloten was te zegenen, Numbers 24:1. Vroeg of laat zal God de mensen overtuigen van hun dwaasheid in het zoeken van valse ijdelheden, die tot niets nut zijn. Waartoe zou hij zich naar toverijen begeven? Hij wist dat God buiten het bereik er van was.
2. Hij trok zich nu niet, zoals tevoren, terug naar een eenzame plaats, maar richtte zijn aangezicht terstond naar de woestijn, waar Israël gelegerd was, en daar er niets aan te doen is dat zij gezegend moeten worden, zal hij niets anders bedenken, maar toegeven aan de drang.
3. Nu was de Geest Gods op hem, namelijk: de Geest van de profetie, zoals op Saul, om hem te beletten David gevangen te nemen, 1 Samuel 19:23. Hij sprak niet zijn eigen gevoelen, maar de taal van de Geest, die op hem kwam.
4. Zijn inleiding verschilde van die, welke hij tevoren gebruikt had, Numbers 24:3, Numbers 24:4, en is enigszins gelijk aan die van David, 2 Samuel 23:1, maar sterk riekend naar hoogmoed en verwaandheid (denken sommigen), al de lof van deze profetie voor zichzelf nemend, en zichzelf verheerlijkend als een, die in de raad des hemels zit. Hij roemt op twee dingen:
a. De gunst, die God hem bewees, door zich aan hem bekend te maken. Hij hoorde de woorden Gods, en zag de gezichten van de Almachtige. God zelf had hem ontmoet en tot hem gesproken, Numbers 23:16, en dit maakt hem opgeblazen. Paulus spreekt met ootmoed van zijn visioenen en de openbaringen, die hem gedaan zijn, 2 Corinthians 12:1, maar Bileam spreekt er van met hoogmoed.
b. Zijn eigen macht en kracht om deze openbaringen te ontvangen en te dragen. Wl is hij, evenals andere profeten, in een vertrekking van zinnen geweest, maar daarbij waren zijn ogen open. Tweemaal maakt hij hier melding van, maar in het oorspronkelijke zijn de woorden niet gelijk. Sommigen denken, dat Numbers 24:3 gelezen kan worden: de man wiens ogen gesloten waren, maar die nu de ogen open heeft, Numbers 24:4. Hij erkent dwalend te zijn geweest, toen hij Israël poogde te vloeken, maar nu begint hij zijn dwaling in te zien, en toch blijft hij nog verblind door de dwaze en schadelijke lusten van geldgierigheid en eerzucht. Zij, die God en Zijn volk tegenstaan, zullen vroeg of laat moeten inzien dat zij ellendig misleid en bedrogen zijn. Van velen zijn wl de ogen open, maar niet het hart, zij zijn verlicht, maar niet geheiligd, en de kennis, die de mensen opgeblazen maakt van hoogmoed, zal slechts dienen om hen bij te lichten naar de hel, waar velen met geopende ogen heengaan.
II. Maar de inhoud van de zegen is gelijk aan die van de vorigen. Verscheidene dingen bewondert hij in Israël. 1. Hun schoonheid, Numbers 24:5. Hoe schoon zijn uw tenten, o Jakob! Hoewel zij niet woonden in statige paleizen, maar in eenvoudige, ruwe tenten, die ongetwijfeld ook nog droevig verweerd waren, ziet Bileam toch schoonheid in deze tenten, vanwege hun bewonderenswaardige orde en rangschikking naar hun stammen, Numbers 24:2. Niets beveelt de Godsdienst meer aan in de goede mening van hen, die hem van verre beschouwen, dan de eenheid en eensgezindheid van zijn belijders, Psalms 133:2. Het lieflijke van dit volk, en de grote roem, die zij zullen verkrijgen onder hun naburen worden vergeleken bij de schoonheid en lieflijkheid van vruchtbare valleien en schone lusthoven, bloeiende bomen en geurige specerijen, Numbers 24:3. Diegenen, wier ogen open zijn zien de heiligen als de voortreffelijken van de aarde, en dienovereenkomstig verlustigen zij zich in hen. De rechtvaardige is ongetwijfeld voortreffelijker dan zijn naaste. Zij zijn bomen, die de Heere geplant heeft, daarin bestaat hun voortreffelijkheid. De scheuten van de gerechtigheid zijn de planting des Heeren. Zie Hosea 14:5.
2. Hun vruchtbaarheid en toeneming. Die kunnen bedoeld zijn in de beeldspraak van de valleien, hoven en bomen, zowel als in deze uitdrukkingen, in Numbers 24:7 :daar zal water uit zijn emmers vloeien, dat is: God zal hen bewateren met Zijn zegen, zoals met regen van de hemel, en dan zal zijn zaad in vele wateren zijn, vergelijk Hosea 2:23. Ik zal ze Mij op de aarde zaaien. En wateren worden in de Schrift genomen voor volk, en menigten, en natiën. Dit is vervuld geworden in de wonderbare toeneming van dat volk en hun groot aantal, zelfs in hun verstrooiing.
3. Hun eer en verhoging. Gelijk in de menigte van het volk van de koning heerlijkheid is, zo is in de grootheid van de koning de heerlijkheid van het volk, daarom voorzegt Bileam dat zijn koning boven Agag zal verheven worden. Agag is waarschijnlijk de machtigste monarch geweest in die streken, Bileam had van niemand gehoord, die groter of aanzienlijker was, hij verhief zich boven zijn naburen, maar Bileam voorzegt, dat Israëls opperbevelhebber, die, na Mozes, Jozua geweest is, groter en heerlijker zou zijn dan Agag zelf ooit geweest is, en groter roem zou hebben in de geschiedenis. Saul, hun eerste koning, overwon Agag hoewel van hem gezegd is dat hij welgemoed ging.
4. Hun macht en zegepraal, Numbers 24:8.
a. Hij ziet terug op hetgeen zij gedaan hebben, of liever, op hetgeen voor hen gedaan was. God heeft hen uit Egypte uitgevoerd. Daarvan had hij tevoren gesproken, Numbers 23:22. De wonderen, waarmee hun verlossing gepaard ging, hebben meer dan iets anders bijgedragen tot hun heerlijkheid en de verschrikking van hun tegenstanders, Joshua 2:10. Hij, die hen uitgevoerd heeft uit Egypte, zal niet in gebreke blijven om hen in Kanan te brengen, want Gods werk is volmaakt.
b. Hij ziet op hun tegenwoordige kracht. Israël heeft als het ware de krachten van een eenhoorn, van welk schepsel gezegd wordt: zal de eenhoorn u willen dienen, zal hij vernachten aan uw kribbe? Zult gij de eenhoorn met zijn touw aan de voren binden? Job 39:12, Job 39:13. Neen, Israël is te machtig om door mijn vervloekingen beteugeld te worden of door uw heirscharen te worden verslagen.
5. Hun moed en veilige rust, Numbers 24:9. Hij heeft zich neergelegd gelijk een leeuw en als een oude leeuw. Nu doet hij dit in de vlakke velden van Moab, en vraagt daartoe geen verlof van de koning van Moab, en ook vreest hij hem niet. Weldra zal hij dit doen in Kanan als hij zijn prooi verscheurd zal hebben, dan zal hij rusten, gerust tegen de vrees des kwaads en al zijn naburen tarten, want wie zal een slapende leeuw wakker maken? Men heeft opgemerkt dat leeuwen, (zoals de geleerde bisschop Patrick hier zegt) zich niet naar een schuilplaats terugtrekken om er te gaan slapen maar overal neerliggen, wetende dat niemand hen zou durven storen, en z gerust waren de Israëlieten in Kanan, inzonderheid in de tijd van David en Salomo, en aldus is de rechtvaardige moedig als een jonge leeuw, Proverbs 28:1, niet om anderen aan te vallen, maar om te rusten, omdat God hen zeker doet wonen, Psalms 4:8.
6. Hun invloed op hun naburen. Hun vrienden en bondgenoten waren gelukkig, gezegend: Zo wie u zegent, die zij gezegend. Zij, die hun enigerlei vriendelijkheid bewijzen, zullen er voorzeker deste beter om varen, maar hun vijanden, en zij die krijg tegen hen voeren, waren zeer zeker ongelukkig: vervloekt zij wie u vervloekt. Zij, die hun kwaad doen, doen dit op hun eigen risico, want wat hun gedaan wordt, hetzij goed of kwaad, wordt door God geacht als Hem te zijn aangedaan. Aldus bevestigt hij de zegen van Abraham, Genesis 12:3 en spreekt alsof hij Israël toen zegende en niet vloekte, omdat hij begeerde te delen in de zegen van Israëls vrienden, en de vloek vreesde van Israëls vijanden.
Verzen 1-9
Numeri 24:1-9De zegen zelf, die Bileam hier over Israël uitspreekt, is tamelijk gelijk aan de twee, welke wij in het vorige hoofdstuk gehad hebben, maar de inleiding er toe is verschillend.
I. De wijze van handelen is in verscheidene opzichten zeer verschillend.
1. Bileam laat de toverijen ter zijde, waarop hij tot nu toe gesteund had, daar hij bevond dat zij hem van generlei nut weren, het diende nergens toe om met de duivel te handelen voor een vloek, nu het toch duidelijk bleek dat God besloten was te zegenen, Numbers 24:1. Vroeg of laat zal God de mensen overtuigen van hun dwaasheid in het zoeken van valse ijdelheden, die tot niets nut zijn. Waartoe zou hij zich naar toverijen begeven? Hij wist dat God buiten het bereik er van was.
2. Hij trok zich nu niet, zoals tevoren, terug naar een eenzame plaats, maar richtte zijn aangezicht terstond naar de woestijn, waar Israël gelegerd was, en daar er niets aan te doen is dat zij gezegend moeten worden, zal hij niets anders bedenken, maar toegeven aan de drang.
3. Nu was de Geest Gods op hem, namelijk: de Geest van de profetie, zoals op Saul, om hem te beletten David gevangen te nemen, 1 Samuel 19:23. Hij sprak niet zijn eigen gevoelen, maar de taal van de Geest, die op hem kwam.
4. Zijn inleiding verschilde van die, welke hij tevoren gebruikt had, Numbers 24:3, Numbers 24:4, en is enigszins gelijk aan die van David, 2 Samuel 23:1, maar sterk riekend naar hoogmoed en verwaandheid (denken sommigen), al de lof van deze profetie voor zichzelf nemend, en zichzelf verheerlijkend als een, die in de raad des hemels zit. Hij roemt op twee dingen:
a. De gunst, die God hem bewees, door zich aan hem bekend te maken. Hij hoorde de woorden Gods, en zag de gezichten van de Almachtige. God zelf had hem ontmoet en tot hem gesproken, Numbers 23:16, en dit maakt hem opgeblazen. Paulus spreekt met ootmoed van zijn visioenen en de openbaringen, die hem gedaan zijn, 2 Corinthians 12:1, maar Bileam spreekt er van met hoogmoed.
b. Zijn eigen macht en kracht om deze openbaringen te ontvangen en te dragen. Wl is hij, evenals andere profeten, in een vertrekking van zinnen geweest, maar daarbij waren zijn ogen open. Tweemaal maakt hij hier melding van, maar in het oorspronkelijke zijn de woorden niet gelijk. Sommigen denken, dat Numbers 24:3 gelezen kan worden: de man wiens ogen gesloten waren, maar die nu de ogen open heeft, Numbers 24:4. Hij erkent dwalend te zijn geweest, toen hij Israël poogde te vloeken, maar nu begint hij zijn dwaling in te zien, en toch blijft hij nog verblind door de dwaze en schadelijke lusten van geldgierigheid en eerzucht. Zij, die God en Zijn volk tegenstaan, zullen vroeg of laat moeten inzien dat zij ellendig misleid en bedrogen zijn. Van velen zijn wl de ogen open, maar niet het hart, zij zijn verlicht, maar niet geheiligd, en de kennis, die de mensen opgeblazen maakt van hoogmoed, zal slechts dienen om hen bij te lichten naar de hel, waar velen met geopende ogen heengaan.
II. Maar de inhoud van de zegen is gelijk aan die van de vorigen. Verscheidene dingen bewondert hij in Israël. 1. Hun schoonheid, Numbers 24:5. Hoe schoon zijn uw tenten, o Jakob! Hoewel zij niet woonden in statige paleizen, maar in eenvoudige, ruwe tenten, die ongetwijfeld ook nog droevig verweerd waren, ziet Bileam toch schoonheid in deze tenten, vanwege hun bewonderenswaardige orde en rangschikking naar hun stammen, Numbers 24:2. Niets beveelt de Godsdienst meer aan in de goede mening van hen, die hem van verre beschouwen, dan de eenheid en eensgezindheid van zijn belijders, Psalms 133:2. Het lieflijke van dit volk, en de grote roem, die zij zullen verkrijgen onder hun naburen worden vergeleken bij de schoonheid en lieflijkheid van vruchtbare valleien en schone lusthoven, bloeiende bomen en geurige specerijen, Numbers 24:3. Diegenen, wier ogen open zijn zien de heiligen als de voortreffelijken van de aarde, en dienovereenkomstig verlustigen zij zich in hen. De rechtvaardige is ongetwijfeld voortreffelijker dan zijn naaste. Zij zijn bomen, die de Heere geplant heeft, daarin bestaat hun voortreffelijkheid. De scheuten van de gerechtigheid zijn de planting des Heeren. Zie Hosea 14:5.
2. Hun vruchtbaarheid en toeneming. Die kunnen bedoeld zijn in de beeldspraak van de valleien, hoven en bomen, zowel als in deze uitdrukkingen, in Numbers 24:7 :daar zal water uit zijn emmers vloeien, dat is: God zal hen bewateren met Zijn zegen, zoals met regen van de hemel, en dan zal zijn zaad in vele wateren zijn, vergelijk Hosea 2:23. Ik zal ze Mij op de aarde zaaien. En wateren worden in de Schrift genomen voor volk, en menigten, en natiën. Dit is vervuld geworden in de wonderbare toeneming van dat volk en hun groot aantal, zelfs in hun verstrooiing.
3. Hun eer en verhoging. Gelijk in de menigte van het volk van de koning heerlijkheid is, zo is in de grootheid van de koning de heerlijkheid van het volk, daarom voorzegt Bileam dat zijn koning boven Agag zal verheven worden. Agag is waarschijnlijk de machtigste monarch geweest in die streken, Bileam had van niemand gehoord, die groter of aanzienlijker was, hij verhief zich boven zijn naburen, maar Bileam voorzegt, dat Israëls opperbevelhebber, die, na Mozes, Jozua geweest is, groter en heerlijker zou zijn dan Agag zelf ooit geweest is, en groter roem zou hebben in de geschiedenis. Saul, hun eerste koning, overwon Agag hoewel van hem gezegd is dat hij welgemoed ging.
4. Hun macht en zegepraal, Numbers 24:8.
a. Hij ziet terug op hetgeen zij gedaan hebben, of liever, op hetgeen voor hen gedaan was. God heeft hen uit Egypte uitgevoerd. Daarvan had hij tevoren gesproken, Numbers 23:22. De wonderen, waarmee hun verlossing gepaard ging, hebben meer dan iets anders bijgedragen tot hun heerlijkheid en de verschrikking van hun tegenstanders, Joshua 2:10. Hij, die hen uitgevoerd heeft uit Egypte, zal niet in gebreke blijven om hen in Kanan te brengen, want Gods werk is volmaakt.
b. Hij ziet op hun tegenwoordige kracht. Israël heeft als het ware de krachten van een eenhoorn, van welk schepsel gezegd wordt: zal de eenhoorn u willen dienen, zal hij vernachten aan uw kribbe? Zult gij de eenhoorn met zijn touw aan de voren binden? Job 39:12, Job 39:13. Neen, Israël is te machtig om door mijn vervloekingen beteugeld te worden of door uw heirscharen te worden verslagen.
5. Hun moed en veilige rust, Numbers 24:9. Hij heeft zich neergelegd gelijk een leeuw en als een oude leeuw. Nu doet hij dit in de vlakke velden van Moab, en vraagt daartoe geen verlof van de koning van Moab, en ook vreest hij hem niet. Weldra zal hij dit doen in Kanan als hij zijn prooi verscheurd zal hebben, dan zal hij rusten, gerust tegen de vrees des kwaads en al zijn naburen tarten, want wie zal een slapende leeuw wakker maken? Men heeft opgemerkt dat leeuwen, (zoals de geleerde bisschop Patrick hier zegt) zich niet naar een schuilplaats terugtrekken om er te gaan slapen maar overal neerliggen, wetende dat niemand hen zou durven storen, en z gerust waren de Israëlieten in Kanan, inzonderheid in de tijd van David en Salomo, en aldus is de rechtvaardige moedig als een jonge leeuw, Proverbs 28:1, niet om anderen aan te vallen, maar om te rusten, omdat God hen zeker doet wonen, Psalms 4:8.
6. Hun invloed op hun naburen. Hun vrienden en bondgenoten waren gelukkig, gezegend: Zo wie u zegent, die zij gezegend. Zij, die hun enigerlei vriendelijkheid bewijzen, zullen er voorzeker deste beter om varen, maar hun vijanden, en zij die krijg tegen hen voeren, waren zeer zeker ongelukkig: vervloekt zij wie u vervloekt. Zij, die hun kwaad doen, doen dit op hun eigen risico, want wat hun gedaan wordt, hetzij goed of kwaad, wordt door God geacht als Hem te zijn aangedaan. Aldus bevestigt hij de zegen van Abraham, Genesis 12:3 en spreekt alsof hij Israël toen zegende en niet vloekte, omdat hij begeerde te delen in de zegen van Israëls vrienden, en de vloek vreesde van Israëls vijanden.
Verzen 10-14
Numeri 24:10-14Wij hebben hier het einde van de vruchteloze poging om Israël te vervloeken, en hoe die poging nu voor goed wordt opgegeven.
1. Balak nam het op zijn ergst. Hij ontstak in woede tegen Bileam, Numbers 24:10. Beide in woorden en gebaren, uitte hij in de hevigste mate zijn ergernis en toorn over deze teleurstelling. Hij sloeg zijn handen in elkaar van verontwaardiging, nu hij zag dat al zijn maatregelen op niets uitliepen en geheel zijn plan verijdeld was. Hij beschuldigde Bileam hem op de grofste wijze beledigd en bedrogen te hebben. "Ik heb u geroepen om mijn vijanden te vloeken, en gij hebt u betoond met hen in verbond te zijn en in hun belang, want gij hebt hen nu driemaal gedurig gezegend, hoewel gij mij door uw bevel om altaren te bouwen en offeranden te offeren, hebt doen geloven dat gij hen gewis zoudt vervloeken." Hierop bande hij hem uit zijn tegenwoordigheid, wees hem het land uit, verweet het hem, dat hij hem tot hoge eer had willen bevorderen, maar dat die eer hem nu zou ontgaan, Numbers 24:11. "De Heere heeft die eer van u geweerd. Zie nu wat gij er bij wint om de Heere te behagen inplaats van mij te behagen, dat kost u uw bevordering." Zo wordt aan hen, die door plichtsbetrachting verliezen lijden, dit gewoonlijk smadelijk verweten, alsof zij door de voorkeur te geven aan hun plicht boven hun werelds belang, als dwazen hebben gehandeld. Terwijl toch God, indien Bileam vrijwillig en oprecht het woord des Heeren had opgevolgd en daardoor de bevordering zou verloren hebben, die Balak voor hem bestemd had, hem dit verlies ruimschoots vergoed zou hebben.
2. Bileam heeft er zich zo goed hij kon uit zien te redden.
a. Hij tracht de teleurstelling te verontschuldigen. En een zeer goede, geldige verontschuldiging heeft hij er voor, namelijk dat God hem weerhouden heeft van te zeggen wat hij had willen zeggen, en hem noodzaakte te zeggen wat hij niet heeft willen zeggen, en dat dit iets was waarop Balak niet misnoegd behoorde te wezen, niet slechts omdat hij het niet verhelpen kon, maar omdat hij aan Balak vooruit gezegd had waarop hij had te rekenen, Numbers 24:12, Numbers 24:13. Balak kon niet zeggen, dat hij hem had bedrogen, daar hij hem eerlijk gewaarschuwd had, hem gezegd had onder welk bedwang hij zich bevond.
b. Hij tracht het te vergoeden, Numbers 24:14. Ofschoon hij niet doen kon wat Balak wilde, zal hij toch zijn nieuwsgierigheid bevredigen met voorzeggingen betreffende de hem omringende volken. Het is ons van nature eigen om behagen te scheppen in profetie, en daarmee hoopt hij dus de vertoornde vorst te verzoenen. Hij wil hem tevreden stellen met de verzekering dat, wat dit geduchte volk ook aan zijn volk moge doen, het niet zal wezen v r de laatste dagen, zodat hij voor zich generlei kwaad of overlast van hen te vrezen had, het gezicht was nog voor vele dagen, maar in zijn dagen zal er vrede zijn. Hij zal hem op weg helpen om Israël kwaad te doen zonder de plechtigheden van toverij en vervloeking. Dat schijnt opgesloten in het woord: ik zal u raad geven. Waarin die raad bestond, wordt hier niet gezegd, omdat hij in het geheim werd gegeven, maar later wordt het ons meegedeeld Numbers 31:16. Hij ried hem aan de Israelieten tot afgoderij te verlokken, Revelation 2:14. Daar hij geen verlof van God kon verkrijgen om hen te vloeken, helpt hij hem op weg om hulp te krijgen van de duivel om hem te verzoeken. "Flectere si nequeo superos, Acheronta movebo. Als ik de hemel niet kan bewegen, dan zal ik aanzoek doen bij de hel."
Verzen 10-14
Numeri 24:10-14Wij hebben hier het einde van de vruchteloze poging om Israël te vervloeken, en hoe die poging nu voor goed wordt opgegeven.
1. Balak nam het op zijn ergst. Hij ontstak in woede tegen Bileam, Numbers 24:10. Beide in woorden en gebaren, uitte hij in de hevigste mate zijn ergernis en toorn over deze teleurstelling. Hij sloeg zijn handen in elkaar van verontwaardiging, nu hij zag dat al zijn maatregelen op niets uitliepen en geheel zijn plan verijdeld was. Hij beschuldigde Bileam hem op de grofste wijze beledigd en bedrogen te hebben. "Ik heb u geroepen om mijn vijanden te vloeken, en gij hebt u betoond met hen in verbond te zijn en in hun belang, want gij hebt hen nu driemaal gedurig gezegend, hoewel gij mij door uw bevel om altaren te bouwen en offeranden te offeren, hebt doen geloven dat gij hen gewis zoudt vervloeken." Hierop bande hij hem uit zijn tegenwoordigheid, wees hem het land uit, verweet het hem, dat hij hem tot hoge eer had willen bevorderen, maar dat die eer hem nu zou ontgaan, Numbers 24:11. "De Heere heeft die eer van u geweerd. Zie nu wat gij er bij wint om de Heere te behagen inplaats van mij te behagen, dat kost u uw bevordering." Zo wordt aan hen, die door plichtsbetrachting verliezen lijden, dit gewoonlijk smadelijk verweten, alsof zij door de voorkeur te geven aan hun plicht boven hun werelds belang, als dwazen hebben gehandeld. Terwijl toch God, indien Bileam vrijwillig en oprecht het woord des Heeren had opgevolgd en daardoor de bevordering zou verloren hebben, die Balak voor hem bestemd had, hem dit verlies ruimschoots vergoed zou hebben.
2. Bileam heeft er zich zo goed hij kon uit zien te redden.
a. Hij tracht de teleurstelling te verontschuldigen. En een zeer goede, geldige verontschuldiging heeft hij er voor, namelijk dat God hem weerhouden heeft van te zeggen wat hij had willen zeggen, en hem noodzaakte te zeggen wat hij niet heeft willen zeggen, en dat dit iets was waarop Balak niet misnoegd behoorde te wezen, niet slechts omdat hij het niet verhelpen kon, maar omdat hij aan Balak vooruit gezegd had waarop hij had te rekenen, Numbers 24:12, Numbers 24:13. Balak kon niet zeggen, dat hij hem had bedrogen, daar hij hem eerlijk gewaarschuwd had, hem gezegd had onder welk bedwang hij zich bevond.
b. Hij tracht het te vergoeden, Numbers 24:14. Ofschoon hij niet doen kon wat Balak wilde, zal hij toch zijn nieuwsgierigheid bevredigen met voorzeggingen betreffende de hem omringende volken. Het is ons van nature eigen om behagen te scheppen in profetie, en daarmee hoopt hij dus de vertoornde vorst te verzoenen. Hij wil hem tevreden stellen met de verzekering dat, wat dit geduchte volk ook aan zijn volk moge doen, het niet zal wezen v r de laatste dagen, zodat hij voor zich generlei kwaad of overlast van hen te vrezen had, het gezicht was nog voor vele dagen, maar in zijn dagen zal er vrede zijn. Hij zal hem op weg helpen om Israël kwaad te doen zonder de plechtigheden van toverij en vervloeking. Dat schijnt opgesloten in het woord: ik zal u raad geven. Waarin die raad bestond, wordt hier niet gezegd, omdat hij in het geheim werd gegeven, maar later wordt het ons meegedeeld Numbers 31:16. Hij ried hem aan de Israelieten tot afgoderij te verlokken, Revelation 2:14. Daar hij geen verlof van God kon verkrijgen om hen te vloeken, helpt hij hem op weg om hulp te krijgen van de duivel om hem te verzoeken. "Flectere si nequeo superos, Acheronta movebo. Als ik de hemel niet kan bewegen, dan zal ik aanzoek doen bij de hel."
Verzen 15-25
Numeri 24:15-25Het ambt van de profeten was om in de naam des Heeren te zegenen en te profeteren. Als profeet heeft Bileam Israël moeten zegenen, en hier voorzegt hij de toekomstige gebeurtenissen.
I. Zijn inleiding is tamelijk gelijk aan die in Numbers 24:3 en 4. Op bewonderenswaardige wijze neemt hij de houding aan van een waar profeet. God liet hem dit toe en gebood het hem omdat, wat hij ook moge zijn, de profetie zelf was een ware profetie. Hij roemt:
1. Dat zijn ogen geopend zijn, Numbers 24:15, want in oude tijden werden de profeten zieners genoemd, 1 Samuel 9:9, omdat zij meestal spreken wat zij hadden gezien, voordat zij dus hun lippen openden, was het nodig dat hun ogen geopend waren.
2. Dat hij de redenen Gods hoorde, velen horen ze ook, maar geven er geen acht op, en horen er God niet in.
3. Dat hij de wetenschap des Allerhoogsten weet, dit is hier bijgevoegd. Een mens kan vol zijn van de wetenschap Gods, en toch geheel ontbloot wezen van de genade Gods, kan de waarheid ontvangen in het licht er van, en toch vreemd wezen aan de liefde er van.
4. Dat hij de gezichten des Almachtigen zag maar niet z, dat hij naar hetzelfde beeld in gedaante veranderd werd. Hij noemt God de Allerhoogste en de Almachtige, niemand kon met meer eer van Hem spreken en groter prijs stellen op zijn bekendheid met Hem, en toch had hij geen ware vrees voor Hem of liefde tot Hem of geloof in Hem, z ver kan iemand op de weg naar de hemel wezen en hem toch nooit bereiken.
II. Hier is zijn profetie van Hem, die de kroon en heerlijkheid van Zijn volk Israël zal wezen, en deze is:
1. In type of afschaduwing, David, die niet nu, niet spoedig, maar in verloop van tijd, de landpalen van de Moabieten zal verslaan, bezit zal nemen van Edom en het gebergte Seïr, en onder wie de strijdmacht van Israël kracht zal oefenen, Numbers 24:18. Dit werd vervuld toen David de Moabieten sloeg en ze mat met een snoer zodat de Moabieten David tot knechten werden, 2 Samuel 8:2. En terzelfder tijd werden ook de Edomieten onderworpen, Numbers 24:14. Maar het is:
2. Onze Heere Jezus, de beloofde Messias die voornamelijk bedoeld is, en van Hem is het een heerlijke en uitnemende profetie. Het was de wil van God, dat er aldus lang tevoren kennis zou worden gegeven van Zijn komst, niet alleen aan het volk van de Joden, maar ook aan andere natiën, omdat Zijn Evangelie en koninkrijk zich zouden uitstrekken ver buiten de grenzen van het land Israëls. Hier wordt voorzegd:
a. Dat het nog zeer lang zal duren eer Hij komt: "Ik zal hem zien, maar nu niet. Ik zie hem in visioen, maar op zeer grote afstand, door de tussenliggende ruimte heen van tenminste vijftien honderd jaren." Of versta het aldus: Bileam, een goddeloos man, zal Christus zien, maar zal Hem niet van nabij zien, Hem ook niet zien zoals Job, die Hem gezien heeft als zijn Verlosser, Hem gezien heeft voor zichzelf, Job 19:25. Als Hij komt op de wolken zal alle oog Hem zien, maar velen zullen Hem zien, zoals de rijke man in de hel Abraham zag, van verre. b. Dat hij zal voortkomen uit Jakob en Israël, als een ster en een scepter, de eerste Zijn heerlijkheid en luister aanduidende, de blinkende morgenster, de laatste Zijn macht en gezag, hij zal heersen. Deze profetie van Bileam (een van de kinderen van het Oosten) betreffende een ster, die zal voortkomen uit Jakob, als de aanduiding van een scepter, ontstaande in Israël, als een overlevering van dat land bewaard, was misschien de aanleiding voor de wijzen die ook uit het Oosten waren om op het gezicht van een buitengewone ster boven het land van Judea onderzoek te doen naar Hem, die de geboren Koning van de Joden was, Matthew 2:2.
c. Dat zijn koninkrijk universeel zal zijn, zegevierende over alle tegenstand, hetgeen afgeschaduwd werd door Davids overwinningen op Moab en Edom. Maar de Messias zal al de kinderen Seths verstoren, of zoals sommigen de tekst lezen zal over al de kinderen Seths heersen, Numbers 24:17, dat is, al de kinderen van de mensen, die afstammelingen zijn van Seth, de zoon van Adam, daar de afstammelingen van de andere zonen van Adam uitgeroeid werden door de zondvloed. Christus zal Koning zijn, niet alleen van Jakob en Israël, maar van geheel de wereld, zodat al de kinderen Seths f geregeerd zullen worden door Zijn gouden scepter, of verbrijzeld zullen worden door Zijn ijzeren roede. Hij zal Zijn eigen algemene heerschappij oprichten, Zijn gezag en macht vestigen, en alle heerschappij die Hem tegenstaat, tenietdoen, 1 Corinthians 15:24. Hij zal alle kinderen Seths ontmuren, zoals sommigen de tekst lezen. Hij zal al hun verdedigingswerken neerwerpen, al hun vleselijk bebouwen tenietdoen, zodat zij, f zich aan Zijn heerschappij zullen onderwerpen, f open en bloot liggen voor Zijn oordelen.
d. Dat Zijn Israël kracht zal doen. De onderdanen van Christus, bezield en bemoedigd door Zijn macht, zullen een geestelijke krijg voeren met de machten van de duisternis, en meer dan overwinnaars zijn. Het volk dat hun God kent, zal sterk zijn en grote daden doen, Daniel 11:32. I)
III. Hier is een profetie betreffende de Amalekieten en Kenieten, van welker land hij waarschijnlijk sommige delen zag.
1. De Amalekieten waren toen de eerstelingen van de heidenen, dat is: het voornaamste van de volken, Numbers 24:20. Daarom werd van Agag gesproken, in Numbers 24:7, als van een voornaam vorst en zij waren de eersten, die streden tegen Israël toen hij uit Egypteland kwam. Maar de tijd zal komen, wanneer dat volk, groot als het thans schijnt te zijn, aan een algeheel verderf zal worden overgegeven en geheel uitgeroeid zal worden. Zijn uiterste is ten verderve. Hier bevestigt Bileam het vonnis door Mozes aangekondigd, Exodus 17:14, Exodus 17:16, daar God gezworen had, dat de oorlog des Heeren tegen Amalek zou zijn van geslacht tot geslacht. Zij, tegen wie God krijg voert, zullen gewis voor eeuwig omkomen, want als God oordeelt zal Hij overwinnen.
2. De Kenieten waren nu van alle volken het meest gerust, de ligging van hun land was zodanig, dat de natuur zijn vestingbouwkundige was en het buitengewoon had versterkt. Uw woning is vast, en gij hebt, als de adelaar, uw nest in een steenrots gelegd, Numbers 24:21. Gij acht u veilig, en toch zal de Keniet verteerd worden Numbers 24:22 langzamerhand tot verval komen, totdat zij door de Assyriërs gevankelijk weggevoerd zullen worden, hetgeen geschiedde tijdens de gevangenschap van de tien stammen. Staatslichamen, al zijn zij ook nog zo sterk, zullen evenals natuurlijke lichamen langzamerhand vervallen, en ten laatste ten verderve gaan, zelfs een nest in een steenrots zal geen altijddurende veiligheid bieden. IV. Hier is een profetie die ver vooruitziet naar de Grieken en Romeinen, want hun land wordt verondersteld bedoeld te zijn met de oever van de Chittieten, Numbers 24:24.
1. De inleiding tot deze spreuk, dit artikel van zijn profetie, is zeer merkwaardig, Numbers 24:23. Och, wie zal leven als God dit doen zal. Hiermede erkent hij dat alle omwentelingen van staten en koninkrijken het doen zijn van God, "als God dit doen zal", wie ook de werktuigen er voor zijn, Hij is de opperste bestuurder. Maar hij spreekt er van met droefheid en hij heeft een zeer treurig vooruitzicht van deze gebeurtenissen. Wie zal leven? Hetzij dat zijn bedoeling is: Die gebeurtenissen liggen nog zo ver, dat het moeilijk te zeggen is, wie zal leven als zij plaatshebben. Maar wie ze ook zal beleven, zij zullen zien dat zij uiterst verbazingwekkend zijn. Of wel: Die gebeurtenissen zullen zo treurig wezen, en zulke verwoestingen aanrichten, dat nauwelijks iemand zal ontkomen of in het leven gelaten worden. Wie zal leven, als de dood zegevierend rondwaart? Revelation 6:8. Zij, die dan leven, zullen als vuurbranden zijn, uit het vuur gerukt, hun zal het leven gegeven zijn als een buit. Moge God ons bereiden en geschikt maken voor de ergste tijden!
2. De profetie zelf is opmerkelijk. Beide Griekenland en Italië liggen dicht aan de zee en daarom werden hun legers meestal in schepen uitgezonden. Nu schijnt hij hier te voorspellen:
a. Dat de legers van de Grieken de Assyriërs, die met de Perzen verbonden waren, zouden vernederen en tenonder brengen, hetgeen vervuld werd toen het land van het Oosten door Alexander overmeesterd werd.
b. Dat hun krijgsmacht en die van de Romeinen de Hebreeën of Joden, die de kinderen van Heber genoemd worden, zal plagen. Dit werd ten dele vervuld, toen het Griekse rijk de Joodse natie verdrukte, maar voornamelijk toen het Romeinse rijk haar ten verderve bracht, en er een einde aan maakte. Maar:
c. Dat Chittim, dat is het Romeinse rijk, waarin het Griekse ten laatste was opgegaan, zelf voor eeuwig zal vergaan, als de steen, die zonder handen van de berg wordt afgehouwen, al deze koninkrijken zal verteren, en inzonderheid de voeten van ijzeren leem, Daniel 2:34. Aldus zegt Dr. Lightfoot heeft Bileam inplaats van de kerk te vervloeken, het eerst Amalek en het laatst Rome, de vijand van de kerk, vervloekt. Alzo moeten omkomen, al Uwe vijanden, o Heere!
Verzen 15-25
Numeri 24:15-25Het ambt van de profeten was om in de naam des Heeren te zegenen en te profeteren. Als profeet heeft Bileam Israël moeten zegenen, en hier voorzegt hij de toekomstige gebeurtenissen.
I. Zijn inleiding is tamelijk gelijk aan die in Numbers 24:3 en 4. Op bewonderenswaardige wijze neemt hij de houding aan van een waar profeet. God liet hem dit toe en gebood het hem omdat, wat hij ook moge zijn, de profetie zelf was een ware profetie. Hij roemt:
1. Dat zijn ogen geopend zijn, Numbers 24:15, want in oude tijden werden de profeten zieners genoemd, 1 Samuel 9:9, omdat zij meestal spreken wat zij hadden gezien, voordat zij dus hun lippen openden, was het nodig dat hun ogen geopend waren.
2. Dat hij de redenen Gods hoorde, velen horen ze ook, maar geven er geen acht op, en horen er God niet in.
3. Dat hij de wetenschap des Allerhoogsten weet, dit is hier bijgevoegd. Een mens kan vol zijn van de wetenschap Gods, en toch geheel ontbloot wezen van de genade Gods, kan de waarheid ontvangen in het licht er van, en toch vreemd wezen aan de liefde er van.
4. Dat hij de gezichten des Almachtigen zag maar niet z, dat hij naar hetzelfde beeld in gedaante veranderd werd. Hij noemt God de Allerhoogste en de Almachtige, niemand kon met meer eer van Hem spreken en groter prijs stellen op zijn bekendheid met Hem, en toch had hij geen ware vrees voor Hem of liefde tot Hem of geloof in Hem, z ver kan iemand op de weg naar de hemel wezen en hem toch nooit bereiken.
II. Hier is zijn profetie van Hem, die de kroon en heerlijkheid van Zijn volk Israël zal wezen, en deze is:
1. In type of afschaduwing, David, die niet nu, niet spoedig, maar in verloop van tijd, de landpalen van de Moabieten zal verslaan, bezit zal nemen van Edom en het gebergte Seïr, en onder wie de strijdmacht van Israël kracht zal oefenen, Numbers 24:18. Dit werd vervuld toen David de Moabieten sloeg en ze mat met een snoer zodat de Moabieten David tot knechten werden, 2 Samuel 8:2. En terzelfder tijd werden ook de Edomieten onderworpen, Numbers 24:14. Maar het is:
2. Onze Heere Jezus, de beloofde Messias die voornamelijk bedoeld is, en van Hem is het een heerlijke en uitnemende profetie. Het was de wil van God, dat er aldus lang tevoren kennis zou worden gegeven van Zijn komst, niet alleen aan het volk van de Joden, maar ook aan andere natiën, omdat Zijn Evangelie en koninkrijk zich zouden uitstrekken ver buiten de grenzen van het land Israëls. Hier wordt voorzegd:
a. Dat het nog zeer lang zal duren eer Hij komt: "Ik zal hem zien, maar nu niet. Ik zie hem in visioen, maar op zeer grote afstand, door de tussenliggende ruimte heen van tenminste vijftien honderd jaren." Of versta het aldus: Bileam, een goddeloos man, zal Christus zien, maar zal Hem niet van nabij zien, Hem ook niet zien zoals Job, die Hem gezien heeft als zijn Verlosser, Hem gezien heeft voor zichzelf, Job 19:25. Als Hij komt op de wolken zal alle oog Hem zien, maar velen zullen Hem zien, zoals de rijke man in de hel Abraham zag, van verre. b. Dat hij zal voortkomen uit Jakob en Israël, als een ster en een scepter, de eerste Zijn heerlijkheid en luister aanduidende, de blinkende morgenster, de laatste Zijn macht en gezag, hij zal heersen. Deze profetie van Bileam (een van de kinderen van het Oosten) betreffende een ster, die zal voortkomen uit Jakob, als de aanduiding van een scepter, ontstaande in Israël, als een overlevering van dat land bewaard, was misschien de aanleiding voor de wijzen die ook uit het Oosten waren om op het gezicht van een buitengewone ster boven het land van Judea onderzoek te doen naar Hem, die de geboren Koning van de Joden was, Matthew 2:2.
c. Dat zijn koninkrijk universeel zal zijn, zegevierende over alle tegenstand, hetgeen afgeschaduwd werd door Davids overwinningen op Moab en Edom. Maar de Messias zal al de kinderen Seths verstoren, of zoals sommigen de tekst lezen zal over al de kinderen Seths heersen, Numbers 24:17, dat is, al de kinderen van de mensen, die afstammelingen zijn van Seth, de zoon van Adam, daar de afstammelingen van de andere zonen van Adam uitgeroeid werden door de zondvloed. Christus zal Koning zijn, niet alleen van Jakob en Israël, maar van geheel de wereld, zodat al de kinderen Seths f geregeerd zullen worden door Zijn gouden scepter, of verbrijzeld zullen worden door Zijn ijzeren roede. Hij zal Zijn eigen algemene heerschappij oprichten, Zijn gezag en macht vestigen, en alle heerschappij die Hem tegenstaat, tenietdoen, 1 Corinthians 15:24. Hij zal alle kinderen Seths ontmuren, zoals sommigen de tekst lezen. Hij zal al hun verdedigingswerken neerwerpen, al hun vleselijk bebouwen tenietdoen, zodat zij, f zich aan Zijn heerschappij zullen onderwerpen, f open en bloot liggen voor Zijn oordelen.
d. Dat Zijn Israël kracht zal doen. De onderdanen van Christus, bezield en bemoedigd door Zijn macht, zullen een geestelijke krijg voeren met de machten van de duisternis, en meer dan overwinnaars zijn. Het volk dat hun God kent, zal sterk zijn en grote daden doen, Daniel 11:32. I)
III. Hier is een profetie betreffende de Amalekieten en Kenieten, van welker land hij waarschijnlijk sommige delen zag.
1. De Amalekieten waren toen de eerstelingen van de heidenen, dat is: het voornaamste van de volken, Numbers 24:20. Daarom werd van Agag gesproken, in Numbers 24:7, als van een voornaam vorst en zij waren de eersten, die streden tegen Israël toen hij uit Egypteland kwam. Maar de tijd zal komen, wanneer dat volk, groot als het thans schijnt te zijn, aan een algeheel verderf zal worden overgegeven en geheel uitgeroeid zal worden. Zijn uiterste is ten verderve. Hier bevestigt Bileam het vonnis door Mozes aangekondigd, Exodus 17:14, Exodus 17:16, daar God gezworen had, dat de oorlog des Heeren tegen Amalek zou zijn van geslacht tot geslacht. Zij, tegen wie God krijg voert, zullen gewis voor eeuwig omkomen, want als God oordeelt zal Hij overwinnen.
2. De Kenieten waren nu van alle volken het meest gerust, de ligging van hun land was zodanig, dat de natuur zijn vestingbouwkundige was en het buitengewoon had versterkt. Uw woning is vast, en gij hebt, als de adelaar, uw nest in een steenrots gelegd, Numbers 24:21. Gij acht u veilig, en toch zal de Keniet verteerd worden Numbers 24:22 langzamerhand tot verval komen, totdat zij door de Assyriërs gevankelijk weggevoerd zullen worden, hetgeen geschiedde tijdens de gevangenschap van de tien stammen. Staatslichamen, al zijn zij ook nog zo sterk, zullen evenals natuurlijke lichamen langzamerhand vervallen, en ten laatste ten verderve gaan, zelfs een nest in een steenrots zal geen altijddurende veiligheid bieden. IV. Hier is een profetie die ver vooruitziet naar de Grieken en Romeinen, want hun land wordt verondersteld bedoeld te zijn met de oever van de Chittieten, Numbers 24:24.
1. De inleiding tot deze spreuk, dit artikel van zijn profetie, is zeer merkwaardig, Numbers 24:23. Och, wie zal leven als God dit doen zal. Hiermede erkent hij dat alle omwentelingen van staten en koninkrijken het doen zijn van God, "als God dit doen zal", wie ook de werktuigen er voor zijn, Hij is de opperste bestuurder. Maar hij spreekt er van met droefheid en hij heeft een zeer treurig vooruitzicht van deze gebeurtenissen. Wie zal leven? Hetzij dat zijn bedoeling is: Die gebeurtenissen liggen nog zo ver, dat het moeilijk te zeggen is, wie zal leven als zij plaatshebben. Maar wie ze ook zal beleven, zij zullen zien dat zij uiterst verbazingwekkend zijn. Of wel: Die gebeurtenissen zullen zo treurig wezen, en zulke verwoestingen aanrichten, dat nauwelijks iemand zal ontkomen of in het leven gelaten worden. Wie zal leven, als de dood zegevierend rondwaart? Revelation 6:8. Zij, die dan leven, zullen als vuurbranden zijn, uit het vuur gerukt, hun zal het leven gegeven zijn als een buit. Moge God ons bereiden en geschikt maken voor de ergste tijden!
2. De profetie zelf is opmerkelijk. Beide Griekenland en Italië liggen dicht aan de zee en daarom werden hun legers meestal in schepen uitgezonden. Nu schijnt hij hier te voorspellen:
a. Dat de legers van de Grieken de Assyriërs, die met de Perzen verbonden waren, zouden vernederen en tenonder brengen, hetgeen vervuld werd toen het land van het Oosten door Alexander overmeesterd werd.
b. Dat hun krijgsmacht en die van de Romeinen de Hebreeën of Joden, die de kinderen van Heber genoemd worden, zal plagen. Dit werd ten dele vervuld, toen het Griekse rijk de Joodse natie verdrukte, maar voornamelijk toen het Romeinse rijk haar ten verderve bracht, en er een einde aan maakte. Maar:
c. Dat Chittim, dat is het Romeinse rijk, waarin het Griekse ten laatste was opgegaan, zelf voor eeuwig zal vergaan, als de steen, die zonder handen van de berg wordt afgehouwen, al deze koninkrijken zal verteren, en inzonderheid de voeten van ijzeren leem, Daniel 2:34. Aldus zegt Dr. Lightfoot heeft Bileam inplaats van de kerk te vervloeken, het eerst Amalek en het laatst Rome, de vijand van de kerk, vervloekt. Alzo moeten omkomen, al Uwe vijanden, o Heere!