Lectionary Calendar
Friday, November 22nd, 2024
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
Attention!
Take your personal ministry to the Next Level by helping StudyLight build churches and supporting pastors in Uganda.
Click here to join the effort!

Bible Commentaries
Numeri 24

Dächsel BijbelverklaringDächsel Bijbelverklaring

Zoek naar…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, NUMERI 24

Numbers 24:1.

BILEAMS PROFETIE VAN DE STER UIT JAKOB.

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, NUMERI 24

Numbers 24:1.

BILEAMS PROFETIE VAN DE STER UIT JAKOB.

Vers 1

1. Toen Bileam uit de ervaringen, die hij reeds twee maal (Numbers 23:3; Numbers 23:15) gemaakt had, zag, dat het goed was in de ogen van de HEERE, dat hij Israël zegende, en er geen teken was, dat zich overeenkomstig de wensen van de koning liet verklaren, zo ging hij ditmaal niet heen, zoals eerder, zoals de beide vorige keren, tot de toverijen (Numbers 23:3 vv.; 15), maar hij stelde zijn aangezicht naar de woestijn, naar het noordwestelijk gelegen veld van Moab, waar Israël gelegerd was.

Vers 1

1. Toen Bileam uit de ervaringen, die hij reeds twee maal (Numbers 23:3; Numbers 23:15) gemaakt had, zag, dat het goed was in de ogen van de HEERE, dat hij Israël zegende, en er geen teken was, dat zich overeenkomstig de wensen van de koning liet verklaren, zo ging hij ditmaal niet heen, zoals eerder, zoals de beide vorige keren, tot de toverijen (Numbers 23:3 vv.; 15), maar hij stelde zijn aangezicht naar de woestijn, naar het noordwestelijk gelegen veld van Moab, waar Israël gelegerd was.

Vers 2

2. Toen Bileam zijn ogen ophief en Israël zag, niet slechts in zijn geheel, zoals op Ramoth Bal (Numbers 22:41) of alleen een gedeelte daarvan(Numbers 23:18) als op Pisga, maar in zijn verschillende afdelingen, wonende naar zijn stammen, zo was de Geest van God op hem1) in zo'n mate, dat hij op zijn knieën neergeworpen en geheel in verrukking van de Geest gebracht werd.

1) Als hij nu zijn ogen ophief, zag hij Israël gelegerd naar zijn stammen; toen kwam de Geest van God over hem. De indruk, die de aanblik van de stammen van Israël op hem maakte, dienen tot subjectieve voorbereiding voor de opname van de hem bezielende Geest van God. Van de beide vroegere spreuken heet het: "Jehova legde een woord in Zijn mond" (Numeri. 23:5,16), van de derde daarentegen: "de Geest van God kwam over hem." Deze werden hem, als hij uiting op een openbaring van God, op die wijze ingegeven, dat hij, zonder in verrukking gebracht te worden, in zijn binnenste de stem van God vernam, die hem zei, wat hij spreken zou. Ditmaal echter werd hij, zoals de profeten bij hun voorspellingen, door de Geest van God in verrukking gebracht, zodat hij met gesloten lichamelijke ogen de inhoud van de Gods openbaring met de hem geopende geestesogen aanschouwde. Zo beschrijft hij niet slechts zelf in Numbers 24:3,Numbers 24:4 zijn toestand, maar dit wordt ook duidelijk uit de verkondiging zelf, die naar vorm en inhoud als een product van de van de Geest van God in zijn binnenste gewerkte aanschouwing zich laat kennen..

Bij de derde zegen gewaagt hij van de gezegende toestand van Israël en zijn bestemming. Zijn rede verheft zich n ogenblik, als zij niet langer in de dienst van Balak staat (Numbers 24:17), tot de hoogte van de Messiaanse profetie..

Vers 2

2. Toen Bileam zijn ogen ophief en Israël zag, niet slechts in zijn geheel, zoals op Ramoth Bal (Numbers 22:41) of alleen een gedeelte daarvan(Numbers 23:18) als op Pisga, maar in zijn verschillende afdelingen, wonende naar zijn stammen, zo was de Geest van God op hem1) in zo'n mate, dat hij op zijn knieën neergeworpen en geheel in verrukking van de Geest gebracht werd.

1) Als hij nu zijn ogen ophief, zag hij Israël gelegerd naar zijn stammen; toen kwam de Geest van God over hem. De indruk, die de aanblik van de stammen van Israël op hem maakte, dienen tot subjectieve voorbereiding voor de opname van de hem bezielende Geest van God. Van de beide vroegere spreuken heet het: "Jehova legde een woord in Zijn mond" (Numeri. 23:5,16), van de derde daarentegen: "de Geest van God kwam over hem." Deze werden hem, als hij uiting op een openbaring van God, op die wijze ingegeven, dat hij, zonder in verrukking gebracht te worden, in zijn binnenste de stem van God vernam, die hem zei, wat hij spreken zou. Ditmaal echter werd hij, zoals de profeten bij hun voorspellingen, door de Geest van God in verrukking gebracht, zodat hij met gesloten lichamelijke ogen de inhoud van de Gods openbaring met de hem geopende geestesogen aanschouwde. Zo beschrijft hij niet slechts zelf in Numbers 24:3,Numbers 24:4 zijn toestand, maar dit wordt ook duidelijk uit de verkondiging zelf, die naar vorm en inhoud als een product van de van de Geest van God in zijn binnenste gewerkte aanschouwing zich laat kennen..

Bij de derde zegen gewaagt hij van de gezegende toestand van Israël en zijn bestemming. Zijn rede verheft zich n ogenblik, als zij niet langer in de dienst van Balak staat (Numbers 24:17), tot de hoogte van de Messiaanse profetie..

Vers 3

3. En hij, daar zo nederliggende voor Balak en diens vorsten, hief zijn spreuk op en zei, op zijn bijzondere toestand doelende en daardoor zijn woorden als waarachtige woorden van God verklarende: Bileam, de zoon van Beor, spreekt, en dit niet als een gewoon mens of tovenaar, maar de man, aan wie door God de geestelijke ogen geopend zijn, spreekt!

Vers 3

3. En hij, daar zo nederliggende voor Balak en diens vorsten, hief zijn spreuk op en zei, op zijn bijzondere toestand doelende en daardoor zijn woorden als waarachtige woorden van God verklarende: Bileam, de zoon van Beor, spreekt, en dit niet als een gewoon mens of tovenaar, maar de man, aan wie door God de geestelijke ogen geopend zijn, spreekt!

Vers 4

4. Niet alleen zijn mij de ogen geopend, maar ook heeft de Heere mij oren gegeven, die vernemen, wat geen mens hoort. De hoorder van de redenen van God spreekt, die het gezicht van de Almachtige ziet, de gehele toekomst, zoals die beschikt is door Jehova, wiens macht niemand weerstaat, en die daarom onveranderlijk komt; die verrukt wordt, 1) die in grote verrukking is neergevallen, en wie de ogen ontdekt worden. 2) 1) Hebreeuws die neervalt (1 Samuel 19:24 Openbaring :17 )

2) Met deze voorafspraak bedoelt hij niet anders, dan om zich als een waar profeet van God te doen kennen, en tevens, om daarmee duidelijk te maken, dat hij de zegen, welke hij voorbrengt, ontvangen heeft volgens een goddelijk orakel..

Vers 4

4. Niet alleen zijn mij de ogen geopend, maar ook heeft de Heere mij oren gegeven, die vernemen, wat geen mens hoort. De hoorder van de redenen van God spreekt, die het gezicht van de Almachtige ziet, de gehele toekomst, zoals die beschikt is door Jehova, wiens macht niemand weerstaat, en die daarom onveranderlijk komt; die verrukt wordt, 1) die in grote verrukking is neergevallen, en wie de ogen ontdekt worden. 2) 1) Hebreeuws die neervalt (1 Samuel 19:24 Openbaring :17 )

2) Met deze voorafspraak bedoelt hij niet anders, dan om zich als een waar profeet van God te doen kennen, en tevens, om daarmee duidelijk te maken, dat hij de zegen, welke hij voorbrengt, ontvangen heeft volgens een goddelijk orakel..

Vers 5

5. Hoe goed zijn uw tenten, Jakob! uw woningen Israël! die ik gezien heb in haar menigte en orde, en in welke ik niet alleen het zegenend bestuur van de Heere, uw God, aanschouw, die u tot een talrijk en welgeordend volk gemaakt heeft, maar ook de verdere zegen, die Hij over u in het toegezegde land geven zal.

Vers 5

5. Hoe goed zijn uw tenten, Jakob! uw woningen Israël! die ik gezien heb in haar menigte en orde, en in welke ik niet alleen het zegenend bestuur van de Heere, uw God, aanschouw, die u tot een talrijk en welgeordend volk gemaakt heeft, maar ook de verdere zegen, die Hij over u in het toegezegde land geven zal.

Vers 6

6. Zoals de beken 1) met liefelijke dalen aan haar beide zijden, zo breiden zij zich uit, als de hoven aan de rivieren, wier vrolijke wasdom zo'n verrukkende aanblik geeft; de HEERE heeft ze geplant als de sandelbomen, 2) als de cederbomen 3) aan het water, wier zich ver uitspreidende altijd groene takken een dichte schaduw geven; zo verre zullen uw tenten zich uitbreiden in het beloofde land, zo schoon zullen uw woningen zijn, o Israël, wanneer gij in uw rust zult gekomen zijn.

1) In het Hebreeuws Nechalim, eigenlijk dalen, met beken doorsneden, en die daarom uitmuntten door vruchtbaarheid..

2) HebreeuwsMylha (door Luther vertaald, alsof er stond Mylha = tenten) betekent: de Aloë (Psalms 45:9 Proverbs 7:17 Song of Solomon 4:14 ). Dit is niet dat gewas, dat uit Afrika afkomstig is, dikke vleesachtige bladeren heeft, en een harsachtige gom bevat, die ook als medicijn gebruikt wordt, maar het bruin en zwart gespikkeld, zeer aangenaam en versterkend, als citroenen riekend hout van de Agila of paradijsboom, door de Grieken agallochos genoemd, die in Indië en Cochinchina in het wild groeit. Dit hout, volgens een verkeerde vertaling van het Indische woord aghil ook adelaarshout genoemd, was bij de oude Oosterse volken het meest geschatte reukwerk; het werd, tot stof gemaakt, ook tot het inbalsemen van lijken gebruikt (John 19:39). Het kwam door de handel ook naar Palestina en stond hoog in prijs; Salomo heeft deze boom ook in zijn lusttuinen gekweekt..

3) De ceder, waarvan hier voor de eerste maal melding gemaakt wordt, nadat zijn hout reeds in Leviticus 14:4 en Numbers 19:6 genoemd is, behoort tot het geslacht van de dennenbomen: hij heeft 1« duim lange, stijve, bijna vierhoekige, ook in de winter groene naalden, van welke er meer dan twintig uit een schede voortkomen en die aan de ceder overeenkomsten met de larix geven. De boom bereikt een hoogte van 100 voet en hoger, en verschaft met zijn veruitgebreide takken en zijn altijd groene naalden een prachtig gezicht, waarom hij meermalen tot beeld van het hogere, verhevene en edele dient. Het hout is roodgestreept, zeer duurzaam en, zoals de gehele boom, welriekend; het was daarom een geliefd hout, om prachtige gebouwen van te maken, zoals dan ook later de paleizen van David en Salomo en de tempel geheel van cederhout gebouwd werden. Beroemd waren bovenal de ceders van de Libanon, die er thans nog slechts in kleine bosjes gevonden worden; het meest bekende van deze bosjes, dat zelden door een reiziger, die in deze streken komt, onbezocht wordt gelaten, bevindt zich boven het dorpje Bscherreh. De dikste onder de nog uit oude tijd aanwezige ceders, heeft 36 voet 6 duim in omvang; vele stammen zijn reeds van onderen in 3, 4 delen gespleten, waarvan ieder in omvang met onze dikste eiken overeenkomt. De schoonste zijn die, welke 2 of 3 voet in doorsnede hebben. Daar een 100-jarige ceder slechts de dikte van een mans dij heeft, zo meent men, dat de grootste bomen ongeveer 3000 jaren oud en dus nog uit Salomo's tijd zijn..

Vers 6

6. Zoals de beken 1) met liefelijke dalen aan haar beide zijden, zo breiden zij zich uit, als de hoven aan de rivieren, wier vrolijke wasdom zo'n verrukkende aanblik geeft; de HEERE heeft ze geplant als de sandelbomen, 2) als de cederbomen 3) aan het water, wier zich ver uitspreidende altijd groene takken een dichte schaduw geven; zo verre zullen uw tenten zich uitbreiden in het beloofde land, zo schoon zullen uw woningen zijn, o Israël, wanneer gij in uw rust zult gekomen zijn.

1) In het Hebreeuws Nechalim, eigenlijk dalen, met beken doorsneden, en die daarom uitmuntten door vruchtbaarheid..

2) HebreeuwsMylha (door Luther vertaald, alsof er stond Mylha = tenten) betekent: de Aloë (Psalms 45:9 Proverbs 7:17 Song of Solomon 4:14 ). Dit is niet dat gewas, dat uit Afrika afkomstig is, dikke vleesachtige bladeren heeft, en een harsachtige gom bevat, die ook als medicijn gebruikt wordt, maar het bruin en zwart gespikkeld, zeer aangenaam en versterkend, als citroenen riekend hout van de Agila of paradijsboom, door de Grieken agallochos genoemd, die in Indië en Cochinchina in het wild groeit. Dit hout, volgens een verkeerde vertaling van het Indische woord aghil ook adelaarshout genoemd, was bij de oude Oosterse volken het meest geschatte reukwerk; het werd, tot stof gemaakt, ook tot het inbalsemen van lijken gebruikt (John 19:39). Het kwam door de handel ook naar Palestina en stond hoog in prijs; Salomo heeft deze boom ook in zijn lusttuinen gekweekt..

3) De ceder, waarvan hier voor de eerste maal melding gemaakt wordt, nadat zijn hout reeds in Leviticus 14:4 en Numbers 19:6 genoemd is, behoort tot het geslacht van de dennenbomen: hij heeft 1« duim lange, stijve, bijna vierhoekige, ook in de winter groene naalden, van welke er meer dan twintig uit een schede voortkomen en die aan de ceder overeenkomsten met de larix geven. De boom bereikt een hoogte van 100 voet en hoger, en verschaft met zijn veruitgebreide takken en zijn altijd groene naalden een prachtig gezicht, waarom hij meermalen tot beeld van het hogere, verhevene en edele dient. Het hout is roodgestreept, zeer duurzaam en, zoals de gehele boom, welriekend; het was daarom een geliefd hout, om prachtige gebouwen van te maken, zoals dan ook later de paleizen van David en Salomo en de tempel geheel van cederhout gebouwd werden. Beroemd waren bovenal de ceders van de Libanon, die er thans nog slechts in kleine bosjes gevonden worden; het meest bekende van deze bosjes, dat zelden door een reiziger, die in deze streken komt, onbezocht wordt gelaten, bevindt zich boven het dorpje Bscherreh. De dikste onder de nog uit oude tijd aanwezige ceders, heeft 36 voet 6 duim in omvang; vele stammen zijn reeds van onderen in 3, 4 delen gespleten, waarvan ieder in omvang met onze dikste eiken overeenkomt. De schoonste zijn die, welke 2 of 3 voet in doorsnede hebben. Daar een 100-jarige ceder slechts de dikte van een mans dij heeft, zo meent men, dat de grootste bomen ongeveer 3000 jaren oud en dus nog uit Salomo's tijd zijn..

Vers 7

7. Er zal water uit zijn emmers vloeien; Israël zal op een man lijken, die in de emmers, welke hij aan beide zijden draagt, zo'n overvloed van water heeft, dat ditonwillekeurig, de weg, die hij gaat, tekent, en zijn nageslacht zal in vele wateren zijn, zijn nakomelingen zullen zijn als een groot water, dat zijn dammen doorbreekt en de gehele omtrek overstroomt; en zijn koning zal boven Agag 1) verheven worden, en zijn koninkrijk zal door Hem, in wie het tot volkomenheid komt, door Davids grote Zoon, die tevens zijn Heer is (Psalms 2:1, 110), verhoogd worden boven alle rijken van de aarde en deze in zich opnemen.

1) Zoals de koningen van de Egyptenaars met de naam van Farao werden aangeduid, zo werden die van de Amelekieten met die van Agag genoemd. Agag betekent, de vurige. Het Arabische werkwoord, waarmee dit woord in verband staat, betekent branden. Amalek is het volk, dat in bijzondere mate tegen Israël, het volk van God, vijandig optreedt, en daarom is ook van zijn koning sprake. Hiermee wordt dus voorspeld, dat alle heidenen te samen niets vermogen tegen Israël, omdat Israëls Koning oneindig groter van macht is, dan de koningen van de heidenen. De Koning van Israël, waarover Bileam hier spreekt, is ongetwijfeld God zelf, of de Messias, wiens regering in die van David en zijn opvolgers zal afgebeeld worden..

Vers 7

7. Er zal water uit zijn emmers vloeien; Israël zal op een man lijken, die in de emmers, welke hij aan beide zijden draagt, zo'n overvloed van water heeft, dat ditonwillekeurig, de weg, die hij gaat, tekent, en zijn nageslacht zal in vele wateren zijn, zijn nakomelingen zullen zijn als een groot water, dat zijn dammen doorbreekt en de gehele omtrek overstroomt; en zijn koning zal boven Agag 1) verheven worden, en zijn koninkrijk zal door Hem, in wie het tot volkomenheid komt, door Davids grote Zoon, die tevens zijn Heer is (Psalms 2:1, 110), verhoogd worden boven alle rijken van de aarde en deze in zich opnemen.

1) Zoals de koningen van de Egyptenaars met de naam van Farao werden aangeduid, zo werden die van de Amelekieten met die van Agag genoemd. Agag betekent, de vurige. Het Arabische werkwoord, waarmee dit woord in verband staat, betekent branden. Amalek is het volk, dat in bijzondere mate tegen Israël, het volk van God, vijandig optreedt, en daarom is ook van zijn koning sprake. Hiermee wordt dus voorspeld, dat alle heidenen te samen niets vermogen tegen Israël, omdat Israëls Koning oneindig groter van macht is, dan de koningen van de heidenen. De Koning van Israël, waarover Bileam hier spreekt, is ongetwijfeld God zelf, of de Messias, wiens regering in die van David en zijn opvolgers zal afgebeeld worden..

Vers 8

8. God heeft hem uit Egypte gevoerd, zoals ik reeds gezegd heb (Numbers 23:22), zijn krachten zijn als van een eenhoorn, hij zal in deze van God ontvangen macht de heidenen, zijn vijanden, verteren, en hun gebeente breken, zoals een leeuw doet met het dier, dat hij overvalt, en ditzal hij niet doen op ruwe, barbaarse wijze, maar in eerlijke veldslagen zal hij hen met zijn pijlen doorschieten.

Vers 8

8. God heeft hem uit Egypte gevoerd, zoals ik reeds gezegd heb (Numbers 23:22), zijn krachten zijn als van een eenhoorn, hij zal in deze van God ontvangen macht de heidenen, zijn vijanden, verteren, en hun gebeente breken, zoals een leeuw doet met het dier, dat hij overvalt, en ditzal hij niet doen op ruwe, barbaarse wijze, maar in eerlijke veldslagen zal hij hen met zijn pijlen doorschieten.

Vers 9

9. Hij heeft zich gekromd, hij heeft zich neergelegd zoals een leeuw, die, teruggekeerd van zijn rooftocht, zich met trotse gerustheid in zijn hol neervleit, en als een oude leeuw, wie zal hem doen opstaan? 1) Zo zijt gij dan, o Israël een volk, ten hoogste gezegend en tot grote dingen geroepen. Zo wie u zegent, die zij gezegend, en vervloekt zij, wie u vervloekt! 2) Dit tot uw vaderen gesproken woord (Genesis 12:3; Genesis 27:9), het staat vast als Gods raadsbesluit ook over u; ik kan u niet vloeken, ik mag u slechts zegenen, zoals de Geest mij daartoe drijft.

1) Ook: zie Numbers 23:24.

De woorden zijn ontleend aan de profetie van Jakob over Judea (Genesis 49:9). Zij worden daar gebezigd van de koninklijke stam, die de overigen zou aanvoeren, zij worden hier terecht herhaald met het oog op de macht, die Israëls koningen aan het volk zouden verschaffen..

2) Deze zijn dezelfde woorden, waarmee Izak zijn zegening van Jakob besloot (Genesis 27:29). God bevestigde nu deze door de mond van Israëls vijand, die thans door Zijn Geest sprak.. Welke duidelijke en diepe blikken in de toekomst soms verleend worden aan hen, die niet onmiddellijk onder de verlichting van de Heilige Geest staan, blijkt uit het volgend gezegde van Fr.v.Schiller, dat hij in het jaar 1724 deed, toen het schrikbewind van Robespierre nog in volle bloei was, en de Franse wapens de ene overwinning na de andere behaalden: "De Franse republiek zal even zo spoedig ophouden, als zij ontstaan is; de republikeinse staatsinrichting zal in een soort van anarchie overgaan en vroeger of later zal een geestvol, krachtig man verschijnen, hij moge komen van waar hij wil, die zich niet alleen tot Heer van Frankrijk, maar ook van een gedeelte van Europa maken zal. Hoe zou het ons nu hier, nu een rijk begaafd man zich onder de overweldigende invloed van Gods Geest bevindt, bevreemden, wanneer zijn spreuk Israëls wezen en roeping met zo'n duidelijkheid en tot zo'n diepte openbaart? Wij zullen echter later nog groter en heerlijker dingen uit zijn mond vernemen; want God heeft deze man, die een gezworen vijand van Zijn begenadigd volk tot vervloeking geroepen heeft, tot een profeet verkoren, door welke Hij Zijn gedachten en raadsbesluiten nog verder openbaren wil, dan tot hiertoe gebeurd is..

Dit doet Hij deels om de man zelf, die niet ver van het hemelrijk was, en die Hij graag voor de verwoesting van de zonde, die het in hem liggende natuurlijk goede dreigde te vernietigen, door Zijn genade wilde bewaren; deels omwille van Zijn volk, dat nu, terwijl het reeds in het beloofde land stond, bevestigd moet worden in het geloof: "Zo God voor ons is, wie zal tegen ons zijn?" God deed dit eindelijk omwille van de tegenpartij, die de tegen God vijandige wereld representeert, en in zijn voorbeeld tonen moet, hoe alle middelenen krachten, die zich tegen de Heere Heere in beweging stellen, niet alleen hun bedoelingen niet verkrijgen, maar veelmeer tot bevordering dienen van hetgeen zij met geweld verhinderen willen..

I. Numbers 24:10-Numbers 24:24. Balak is nu zo verstoord, dat hij de ziener van zich wijst; deze beweegt hem eerst nog de vierde en laatste voorzegging aan te horen, door de mededeling, dat hem nu ook gezegd zal worden, hoe het met zijn eigen volk zal gaan. Bileam spreekt daarop van een onvergelijkelijk heerlijke Koning in Israël, die onder het beeld van een ster zich aan zijn oog vertoont. Het is de Messias, op welke zijn blik gericht is; doch diens eigenlijke toekomst ziet hij niet; hem wordt slechts de voorvader van die grote Koning getoond, wiens rijk een voorafschaduwing van het Messiaanse is, met de gebeurtenissen van de naaste tijd tot aan de komst van de verwachte. De zinsnede, waarmee hij aanvangt, is het doel, dat Israëls geschiedenis tegemoet gaat, het hoogste punt van haar ontwikkeling; wat dan verder volgt, is niets dan de weg tot het doel, en op deze weg is niet minder zijn eigen volk, dan dat van de Moabietenkoning in Israëls geschiedenis ingevlochten.

Vers 9

9. Hij heeft zich gekromd, hij heeft zich neergelegd zoals een leeuw, die, teruggekeerd van zijn rooftocht, zich met trotse gerustheid in zijn hol neervleit, en als een oude leeuw, wie zal hem doen opstaan? 1) Zo zijt gij dan, o Israël een volk, ten hoogste gezegend en tot grote dingen geroepen. Zo wie u zegent, die zij gezegend, en vervloekt zij, wie u vervloekt! 2) Dit tot uw vaderen gesproken woord (Genesis 12:3; Genesis 27:9), het staat vast als Gods raadsbesluit ook over u; ik kan u niet vloeken, ik mag u slechts zegenen, zoals de Geest mij daartoe drijft.

1) Ook: zie Numbers 23:24.

De woorden zijn ontleend aan de profetie van Jakob over Judea (Genesis 49:9). Zij worden daar gebezigd van de koninklijke stam, die de overigen zou aanvoeren, zij worden hier terecht herhaald met het oog op de macht, die Israëls koningen aan het volk zouden verschaffen..

2) Deze zijn dezelfde woorden, waarmee Izak zijn zegening van Jakob besloot (Genesis 27:29). God bevestigde nu deze door de mond van Israëls vijand, die thans door Zijn Geest sprak.. Welke duidelijke en diepe blikken in de toekomst soms verleend worden aan hen, die niet onmiddellijk onder de verlichting van de Heilige Geest staan, blijkt uit het volgend gezegde van Fr.v.Schiller, dat hij in het jaar 1724 deed, toen het schrikbewind van Robespierre nog in volle bloei was, en de Franse wapens de ene overwinning na de andere behaalden: "De Franse republiek zal even zo spoedig ophouden, als zij ontstaan is; de republikeinse staatsinrichting zal in een soort van anarchie overgaan en vroeger of later zal een geestvol, krachtig man verschijnen, hij moge komen van waar hij wil, die zich niet alleen tot Heer van Frankrijk, maar ook van een gedeelte van Europa maken zal. Hoe zou het ons nu hier, nu een rijk begaafd man zich onder de overweldigende invloed van Gods Geest bevindt, bevreemden, wanneer zijn spreuk Israëls wezen en roeping met zo'n duidelijkheid en tot zo'n diepte openbaart? Wij zullen echter later nog groter en heerlijker dingen uit zijn mond vernemen; want God heeft deze man, die een gezworen vijand van Zijn begenadigd volk tot vervloeking geroepen heeft, tot een profeet verkoren, door welke Hij Zijn gedachten en raadsbesluiten nog verder openbaren wil, dan tot hiertoe gebeurd is..

Dit doet Hij deels om de man zelf, die niet ver van het hemelrijk was, en die Hij graag voor de verwoesting van de zonde, die het in hem liggende natuurlijk goede dreigde te vernietigen, door Zijn genade wilde bewaren; deels omwille van Zijn volk, dat nu, terwijl het reeds in het beloofde land stond, bevestigd moet worden in het geloof: "Zo God voor ons is, wie zal tegen ons zijn?" God deed dit eindelijk omwille van de tegenpartij, die de tegen God vijandige wereld representeert, en in zijn voorbeeld tonen moet, hoe alle middelenen krachten, die zich tegen de Heere Heere in beweging stellen, niet alleen hun bedoelingen niet verkrijgen, maar veelmeer tot bevordering dienen van hetgeen zij met geweld verhinderen willen..

I. Numbers 24:10-Numbers 24:24. Balak is nu zo verstoord, dat hij de ziener van zich wijst; deze beweegt hem eerst nog de vierde en laatste voorzegging aan te horen, door de mededeling, dat hem nu ook gezegd zal worden, hoe het met zijn eigen volk zal gaan. Bileam spreekt daarop van een onvergelijkelijk heerlijke Koning in Israël, die onder het beeld van een ster zich aan zijn oog vertoont. Het is de Messias, op welke zijn blik gericht is; doch diens eigenlijke toekomst ziet hij niet; hem wordt slechts de voorvader van die grote Koning getoond, wiens rijk een voorafschaduwing van het Messiaanse is, met de gebeurtenissen van de naaste tijd tot aan de komst van de verwachte. De zinsnede, waarmee hij aanvangt, is het doel, dat Israëls geschiedenis tegemoet gaat, het hoogste punt van haar ontwikkeling; wat dan verder volgt, is niets dan de weg tot het doel, en op deze weg is niet minder zijn eigen volk, dan dat van de Moabietenkoning in Israëls geschiedenis ingevlochten.

Vers 10

10. Toen ontstak de toorn van Balak tegen Bileam, en hij sloeg van ontzetting zijn handen samen; en Balak zei tot Bileam: Ik heb u geroepen om mijn vijanden te vervloeken, maar zie, gij hebt hen nu driemaal gedurig gezegend!

Vers 10

10. Toen ontstak de toorn van Balak tegen Bileam, en hij sloeg van ontzetting zijn handen samen; en Balak zei tot Bileam: Ik heb u geroepen om mijn vijanden te vervloeken, maar zie, gij hebt hen nu driemaal gedurig gezegend!

Vers 11

11. En nu, pak u weg naar uw plaats, naar Mesopotamië, opdat ik mij niet aan u vergrijp. Ik had gezegd, dat ik u hoog vereren zou (Numbers 22:17,Numbers 22:37), maar zie, de HEERE heeft die eer van u geweerd, 1)doordat hij niet toegelaten heeft, dat gij Israël vervloekte. 1) Nu het blijkt, dat elke poging en elk voorstel tevergeefs is, en dat de profetenspreuken ter ere van Israël steeds voller en vuriger worden, is het geduld van Balak ten einde. De liefde wordt in haat, de hoofdsheid in lompheid veranderd; en weldra wordt de man, die men als een halve god heeft ontvangen, als een landloper weggejaagd, onder het toewerpen van de smalende woorden: "Ik had gezegd, dat ik u hoog zou vereren; maar zie, de Heere heeft die ere van u geweerd." Is het nodig nog n enkel woord bij dat woord van de Moabietenkoning te voegen om u het sprekend beeld van de verleiding en boosheid van de wereld te tonen. De verhouding van de wereld tot het Godsrijk is in de grond geen andere, dan waarin hier Moab en Midian tot het naderend Israël staan. Dezelfde vijandschap leeft voort in talloze vormen, en reeds de zucht tot zelfbehoud spoort de wereld en haar dienaren aan om de komst van Gods rijk in haar midden zoveel mogelijk tegen te werken. Waar geweld niet zou baten, zoekt men met list en beleid de zaak van de Heere te stuiten, en natuurlijke vijanden, zoals Midian en Moab niet zelden, worden voor een tijdlang samengezworen vrienden, zodra het erop aankomt tegen de geduchte derde te kampen. Allerwege zoekt de wereld bondgenoten, dienaren, vrienden, en als Balak aan Bileam looft zij u haar gunsten en schatten uit, als gij slechts haar voorschriften volgen en haar ter wille wilt zijn. Weigert gij, zoals hij in de aanvang, nooit zal de wereld geloven, dat gij uit beginsel, maar altijd dat gij uit berekening handelt, en groter loon wil zij uitdelen, wanneer gij slechts aan haar u verkoopt. Wat eist gij, onverzadigbaar hart, zal het eer zijn, of weelde, of goud? O, in de wereld is dat alles desnoods voor een spotprijs te koop, voor wie slechts niet al te nauw van geweten is. Bij uitnemendheid verstaat de wereld de kunst, om zich, als Balak te voegen naar de wisselende loop van de omstandigheden; zij kan zelfs op haar tijd en haar wijze godsdienstig zijn, uit staatkunde namelijk en kwalijk verholen eigenbelang, en toont, zo gij wilt alle mogelijke eerbied voor vormen. Maar waag het omwille van uw leven niet gij die mededingt naar haar lof en haar loon, om te tonen, dat gij God waarlijk meer dan enig mens wilt gehoorzamen. Alles, moet het zijn, kan u de wereld vergeven, maar dit ene is onmogelijk, dat het u ten volle ernst zou zijn met het geloven van het woord en het volbrengen van de geboden des Heeren. Nauwelijks laat gij als Bileam blijken, dat gij aarzelt omdat u de waarheid te sterk is geworden, of de gunst van de wereld is over; van de vriendenlijst wordt gij in het vergeetboek geschreven, en des te dieper smaad zal u treffen, naarmate u hoger ere was toegedacht. En aan zo'n wereld, baatzuchtig, vals en boosaardig, als Balak, zou gij, o mens, uw hart tot slaaf maken, en gij jonge mensen in het bijzonder, zou op haar lokstemmen niet veeleer het fiere antwoord gereed hebben, dat Bileam het eerst aan Balak deed horen: Wanneer Balak mij zijn huis vol goud en zilver gaf, zo kon ik niet het bevel van de Heeren, mijn God, hetzij klein of groot, overtreden!.

Vers 11

11. En nu, pak u weg naar uw plaats, naar Mesopotamië, opdat ik mij niet aan u vergrijp. Ik had gezegd, dat ik u hoog vereren zou (Numbers 22:17,Numbers 22:37), maar zie, de HEERE heeft die eer van u geweerd, 1)doordat hij niet toegelaten heeft, dat gij Israël vervloekte. 1) Nu het blijkt, dat elke poging en elk voorstel tevergeefs is, en dat de profetenspreuken ter ere van Israël steeds voller en vuriger worden, is het geduld van Balak ten einde. De liefde wordt in haat, de hoofdsheid in lompheid veranderd; en weldra wordt de man, die men als een halve god heeft ontvangen, als een landloper weggejaagd, onder het toewerpen van de smalende woorden: "Ik had gezegd, dat ik u hoog zou vereren; maar zie, de Heere heeft die ere van u geweerd." Is het nodig nog n enkel woord bij dat woord van de Moabietenkoning te voegen om u het sprekend beeld van de verleiding en boosheid van de wereld te tonen. De verhouding van de wereld tot het Godsrijk is in de grond geen andere, dan waarin hier Moab en Midian tot het naderend Israël staan. Dezelfde vijandschap leeft voort in talloze vormen, en reeds de zucht tot zelfbehoud spoort de wereld en haar dienaren aan om de komst van Gods rijk in haar midden zoveel mogelijk tegen te werken. Waar geweld niet zou baten, zoekt men met list en beleid de zaak van de Heere te stuiten, en natuurlijke vijanden, zoals Midian en Moab niet zelden, worden voor een tijdlang samengezworen vrienden, zodra het erop aankomt tegen de geduchte derde te kampen. Allerwege zoekt de wereld bondgenoten, dienaren, vrienden, en als Balak aan Bileam looft zij u haar gunsten en schatten uit, als gij slechts haar voorschriften volgen en haar ter wille wilt zijn. Weigert gij, zoals hij in de aanvang, nooit zal de wereld geloven, dat gij uit beginsel, maar altijd dat gij uit berekening handelt, en groter loon wil zij uitdelen, wanneer gij slechts aan haar u verkoopt. Wat eist gij, onverzadigbaar hart, zal het eer zijn, of weelde, of goud? O, in de wereld is dat alles desnoods voor een spotprijs te koop, voor wie slechts niet al te nauw van geweten is. Bij uitnemendheid verstaat de wereld de kunst, om zich, als Balak te voegen naar de wisselende loop van de omstandigheden; zij kan zelfs op haar tijd en haar wijze godsdienstig zijn, uit staatkunde namelijk en kwalijk verholen eigenbelang, en toont, zo gij wilt alle mogelijke eerbied voor vormen. Maar waag het omwille van uw leven niet gij die mededingt naar haar lof en haar loon, om te tonen, dat gij God waarlijk meer dan enig mens wilt gehoorzamen. Alles, moet het zijn, kan u de wereld vergeven, maar dit ene is onmogelijk, dat het u ten volle ernst zou zijn met het geloven van het woord en het volbrengen van de geboden des Heeren. Nauwelijks laat gij als Bileam blijken, dat gij aarzelt omdat u de waarheid te sterk is geworden, of de gunst van de wereld is over; van de vriendenlijst wordt gij in het vergeetboek geschreven, en des te dieper smaad zal u treffen, naarmate u hoger ere was toegedacht. En aan zo'n wereld, baatzuchtig, vals en boosaardig, als Balak, zou gij, o mens, uw hart tot slaaf maken, en gij jonge mensen in het bijzonder, zou op haar lokstemmen niet veeleer het fiere antwoord gereed hebben, dat Bileam het eerst aan Balak deed horen: Wanneer Balak mij zijn huis vol goud en zilver gaf, zo kon ik niet het bevel van de Heeren, mijn God, hetzij klein of groot, overtreden!.

Vers 12

12. Toen zei Bileam tot Balak: Heb ik ook niet van mijn zijde aanstonds inlichting gegeven, en tot uw boden, die gij tot mij gezonden hebt, gesproken, zeggende (Numbers 22:18):

Vers 12

12. Toen zei Bileam tot Balak: Heb ik ook niet van mijn zijde aanstonds inlichting gegeven, en tot uw boden, die gij tot mij gezonden hebt, gesproken, zeggende (Numbers 22:18):

Vers 13

13. Wanneer mij Balak zijn huis vol zilver en goud gaf, alles wat zich in zijn schatkamers bevindt, zo kan ik het bevel van de HEERE niet overtreden, doende goed of kwaad uit mijn eigen hart; wat de HEERE spreken zal, dat zal ik spreken. Gij kunt mij dus niet voor een trouweloze houden, die het verbond met u verbroken zou hebben. 14. En nu, zie ik ga, zoals gij beveelt, tot mijn volk: kom en hoor mij vooraf aan, ik zal u raad geven, 1) en zeggen, wat dit volk, van wiens overwinning over al zijn vijanden ik reeds in het algemeen gesproken heb, uw volk in het bijzonder doen zal in de laatste dagen; daaruit zult gij dan kunnen afleiden, hoe gij u tegen hen gedragen moet, opdat het u niet tot een vloek wordt.

1) De eerste betekenis van Uey is "raadgeven," slechts zeldzaam komt het voor en de betekenis van "voorzeggen," zoals de Lutherse vertaling en V.d. Palm op deze plaats hebben vertaald. De LXX en de Vulgata hebben de eerste betekenis genomen. Men meent, dat de hier gegeven raad die snode zal geweest zijn, welke men in Numbers 25:1 leest en waarvan Bileam zeker de uitvinder geweest is (Numbers 31:16). Dit strijdt echter tegen het volgende: "Wat dit volk, uw volk doen zal." Onkelos heeft daarom evenals in deze vertaling (en zeggen) tussen gevoegd "en tonen"; de Targum van Jeruzalem zegt uitvoeriger: "Ik zal raad geven, wat gij aan dit volk doen zult, doe het zondigen. Anders zult gij daarover geen heerschappij hebben, maar dit volk zal in het laatste van de dagen over uw volk heersen.".

Vers 13

13. Wanneer mij Balak zijn huis vol zilver en goud gaf, alles wat zich in zijn schatkamers bevindt, zo kan ik het bevel van de HEERE niet overtreden, doende goed of kwaad uit mijn eigen hart; wat de HEERE spreken zal, dat zal ik spreken. Gij kunt mij dus niet voor een trouweloze houden, die het verbond met u verbroken zou hebben. 14. En nu, zie ik ga, zoals gij beveelt, tot mijn volk: kom en hoor mij vooraf aan, ik zal u raad geven, 1) en zeggen, wat dit volk, van wiens overwinning over al zijn vijanden ik reeds in het algemeen gesproken heb, uw volk in het bijzonder doen zal in de laatste dagen; daaruit zult gij dan kunnen afleiden, hoe gij u tegen hen gedragen moet, opdat het u niet tot een vloek wordt.

1) De eerste betekenis van Uey is "raadgeven," slechts zeldzaam komt het voor en de betekenis van "voorzeggen," zoals de Lutherse vertaling en V.d. Palm op deze plaats hebben vertaald. De LXX en de Vulgata hebben de eerste betekenis genomen. Men meent, dat de hier gegeven raad die snode zal geweest zijn, welke men in Numbers 25:1 leest en waarvan Bileam zeker de uitvinder geweest is (Numbers 31:16). Dit strijdt echter tegen het volgende: "Wat dit volk, uw volk doen zal." Onkelos heeft daarom evenals in deze vertaling (en zeggen) tussen gevoegd "en tonen"; de Targum van Jeruzalem zegt uitvoeriger: "Ik zal raad geven, wat gij aan dit volk doen zult, doe het zondigen. Anders zult gij daarover geen heerschappij hebben, maar dit volk zal in het laatste van de dagen over uw volk heersen.".

Vers 15

15. Toen hief hij, na deze woorden opnieuw in geestverrukking gekomen, zijn spreuk op en zei (Numbers 24:3,Numbers 24:4): Bileam, de zoon van Beor, spreekt, en die man, van wie de ogen geopend zijn, spreekt!

Vers 15

15. Toen hief hij, na deze woorden opnieuw in geestverrukking gekomen, zijn spreuk op en zei (Numbers 24:3,Numbers 24:4): Bileam, de zoon van Beor, spreekt, en die man, van wie de ogen geopend zijn, spreekt!

Vers 16

16. De hoorder van de redenen van God spreekt, en die de wetenschap van de Allerhoogste weet, die in Zijn gedachten en raadsbesluiten thans ingeleid wordt; die het gezicht van de Almachtige ziet, die verrukt wordt, 1) en van wie de ogen geopend worden.

1) "Die ter aarde valt" (Numbers 24:4)

Vers 16

16. De hoorder van de redenen van God spreekt, en die de wetenschap van de Allerhoogste weet, die in Zijn gedachten en raadsbesluiten thans ingeleid wordt; die het gezicht van de Almachtige ziet, die verrukt wordt, 1) en van wie de ogen geopend worden.

1) "Die ter aarde valt" (Numbers 24:4)

Vers 17

17. Ik zal Hem zien; 1) ik zie haar reeds in de geest aan de hemel opgaan, de ster, van welke ik u meer zeggen zal, maar ik zie haar nu niet, niet als een, die reeds nu zal verschijnen; Ik zal Hem aanschouwen, ik aanschouw Hem, maar niet nabij, zodat ik tevens zie, dat Hij eerst in de verre toekomst zal verschijnen. Er zal een Ster, 2) een groot en heerlijk Koning, voortgaan uit Jakob, en er zal een Scepter uit Israël opkomen; op dit ogenblik staat hij voor mijn oog, daar ik reeds in de Geest in die toekomst ben (Openbaring :10); in deze zal Israël komen tot de hoogsten bloei van de (Numbers 24:8) van hem voorspelde macht; die onder deze Ster bedoelde grote Koning zal alle vijanden van Zijn volk neerwerpen, in de eerste plaats zal Hij de palen, 3) de grenzen van de Moabieten verslaan, omdat deze hem vijandig zijn en hebben willen vervloeken, en hij zal al de kinderen van Seth 4) verstoren, 5) al de kinderen van het oproer, niet alleen de Moabieten, maar ook de Ammonieten.

1) "Ik zal hem zien" of "ik zie hem", zoals de toekomende tijd dikwijls voor de tegenwoordige gebruikt wordt. Vergelijk over dit zien John 8:56

2) Ster is ook hier een zinnebeeld van de macht van de heerser. Bij de oude volken was het geloof aanwezig, dat de geboorte van hen, die machtige vorsten zouden worden, door een ster werd aangekondigd. Bileam spreekt het hier uit, dat hij hier ziet het einde van de dagen, d.i. de volheid van de tijd. Hij voorspelt hier de Heerser, Vorst Messias, die eens over al zijn vijanden en over de vijanden van het geestelijk Israël, het Israël van God, zal heersen..

3) Anderen vertalen "vorsten", V.d.Palm: "hoofdslapen". De palen worden dikwijls in de Heilige Schrift genoemd voor het gehele land..

4) Het woordts is door Onkelos (een leerling van Gamaliël en medescholier van Paulus (Acts 22:3 Acts 5:34, ), die het Oude Testament voor de Chaldees sprekende Joden vertaalde en uitbreidde) en door oude uitleggers met de eigennaam Seth vertaald. Het woord wordt evenals de naam van die zoon van Adam (Genesis 5:4) geschreven. Afgezien daarvan dat onder "alle kinderen van Seth" alle mensen zouden kunnen verstaan worden, en wel juist die, welke tot het geslacht van de vromen behoren, en van deze onmogelijk gezegd kan worden, dat zij verstoord, vernietigd zouden worden, vinden wij in Jeremiah 48:45 een bepaalde aanleiding tot een betere vertaling van dit woord. Daar worden de Moabieten als "kinderen van het gedruis aangewezen"; dezelfde zin wordt dan ook hier gevonden, als men aanneemt, dat ts voor tas (Klaagliederen3:47) staat..

Zodat een letter, die voor de uitspraak niets betekent, uitgevallen zou zijn. Andere uitleggers daarentegen leiden het woord af van hts = drinken en vertalen "zonen van de drinkers"; zo zouden de Moabieten en de in de voorzegging mee opgenomen Ammonieten, bedoeld zijn, met heenwijzing op de dronken toestand, waarin Lot, de stamvader van hun beiden hen verwekt had (Genesis 19:30-Genesis 19:38)

5) Deze ster en deze scepter zijn in de eerste plaats het koningschap in het zichtbaar Israël. Saul heeft de Moabieten en Ammonieten bestreden (1 Samuel 14:47) en redde Israël uit hun hand. David heeft alle oproerige volken rondom zich en in het bijzonder Moab onderworpen. Dit koningschap heeft echter zijn vervulling verkregen in de Heere Jezus Christus, zodat het aan geen twijfel onderhevig is, of wij hier een Messiaanse profetie hebben. Zij vindt in waarheid in niemand haar vervulling, dan in Hem, van wie de Wijzen uit het Oosten gezegd hebben (Matthew 2:2): "Wij hebben Zijn ster gezien in het Oosten en zijn gekomen om Hem te aanbidden." De oude joodse overlevering heeft in deze plaats de Messias gezien, zodat de oudste vertalers Onkelos en Jonathan vertalen: "Wanneer een machtig Koning uit het huis van Jakob opstaan en de Messias tot een sterken scepter uit Israël gezalfd worden zal." Zo sterk was in de tijd v r en n Christus de overtuiging gevestigd, dat hiermee de Messias bedoeld was, dat een van de beruchtste valse Messiassen in de tijd van keizer Hadrianus zich de naam van Bar-Chochba, of zoon van de ster, toeëigende. Die koning toch zou niet, zoals wel eens ook onder David geschied is, Moab en Edom gedeeltelijk onderwerpen; noch zou Hij hulde verlangen van Moab alleen, veeleer van alle kinderen van de onrust. Er kan geen bezwaar in gelegen zijn, dat in de tijd van Christus' verschijning het koninkrijk van Moab reeds uit de geschiedenis was verdwenen. Men vergete niet, dat Moab overweldigd zal worden, omdat het tot de vijanden van God behoort, dat dus ook hier, zoals in Jeremiah 11:14 Moab niet om zijnent wil, maar als vertegenwoordiger van de vijanden van God wordt vermeld. Het einde dus van Moabs bestaan is geenszins het einde van de vervulling van deze belofte; deze reikt veeleer tot aan het einde van de dagen en is niet eerder vervuld, dan wanneer ook de laatste van de vijanden overwonnen is. "Verheug u zeer, gij dochter van Sion want zie, uw Koning komt tot u!" Wij gelukkigen, die die heildag aanschouwen, door koningen en profeten verbeid, en door het geloof veel luider dan zij mogen roemen in de innerlijke bewegingen van de barmhartigheid van onze God, waarmee ons "de opgang uit de hoogte" bezocht heeft! Ja, wij zegenen Hem, die daar kwam, om te verschijnen aan hen, die gezeten zijn in duisternis en schaduw van de dood, om onze voeten op de weg van de vrede te richten! Zo zacht een vorstenscepter was nimmer uitgestrekt over zwakke en gebrekkige onderdanen, als deze scepter uit Israël; zo vriendelijk een hemelvonk tintelde nooit aan avond- of ochtendhemel ons tegen als de ster, die in Jakob verrees. de wandelaar in de donkerste nacht wijst die ster het veilige spoor; zelfs aan wenende ogen blinkt zij troostend en vriendelijk tegen en nog boven het stof van onze doden glinstert zij in onbenevelde glans. Wat toen nauwelijks n Bileam van verre aanschouwde, het wordt thans door miljoenen in volle klaarheid gezien, en met de Psalmtoon van de vreugde: "Uw koninkrijk kome" smelt de bede van hoop: "kom haastelijk, Heere Jezus," tezamen. Nog is ook dit profetenwoord slechts ten dele gestaafd, en dwaalsterren bij menigte trekken menigen blik van Gods schoonste hemellicht af. Ach, welke ogen, die nog nooit de ster van Jakob aanschouwden; wat al kinderen van het oproer, die weigeren te knielen v r de scepter uit Israël. Wij leven, ja, in de eeuw van de vervulling, maar toch ook wederom in de tijd van de voorbereiding voor de tweede verschijning van de Heere. Maar toch, dat duister voorgevoel van een naderende ondergang, dat hier Midian en Moab tot een krampachtige krachtsinspanning tegen Israël bewoog, het ontwaakt van lieverlee in het hart van de nog niet gekerstende wereld, en op de berghoogten van het geloof herhaalt zich voor ieders Christelijk oog het visioen van deze raadselachtige ziener. Ja, ik zie Hem, maar nu niet; ik aanschouw Hem, maar van verre; ene ster uit Jakob zal in luister alle vorstelijke sterren te boven gaan, en de scepter uit Israël de laatste zoon van de opstand doen zwichten!" Hoort, hoort, Bileam, de zoon van Beor, spreekt: "Ziet, Hij komt haastelijk, en zijn loon is met Hem, om een ieder te vergelden, zoals zijn werk zal zijn." Zal voor u die dag een dag van schrik of een dag van heerlijkheid wezen?.

Vers 17

17. Ik zal Hem zien; 1) ik zie haar reeds in de geest aan de hemel opgaan, de ster, van welke ik u meer zeggen zal, maar ik zie haar nu niet, niet als een, die reeds nu zal verschijnen; Ik zal Hem aanschouwen, ik aanschouw Hem, maar niet nabij, zodat ik tevens zie, dat Hij eerst in de verre toekomst zal verschijnen. Er zal een Ster, 2) een groot en heerlijk Koning, voortgaan uit Jakob, en er zal een Scepter uit Israël opkomen; op dit ogenblik staat hij voor mijn oog, daar ik reeds in de Geest in die toekomst ben (Openbaring :10); in deze zal Israël komen tot de hoogsten bloei van de (Numbers 24:8) van hem voorspelde macht; die onder deze Ster bedoelde grote Koning zal alle vijanden van Zijn volk neerwerpen, in de eerste plaats zal Hij de palen, 3) de grenzen van de Moabieten verslaan, omdat deze hem vijandig zijn en hebben willen vervloeken, en hij zal al de kinderen van Seth 4) verstoren, 5) al de kinderen van het oproer, niet alleen de Moabieten, maar ook de Ammonieten.

1) "Ik zal hem zien" of "ik zie hem", zoals de toekomende tijd dikwijls voor de tegenwoordige gebruikt wordt. Vergelijk over dit zien John 8:56

2) Ster is ook hier een zinnebeeld van de macht van de heerser. Bij de oude volken was het geloof aanwezig, dat de geboorte van hen, die machtige vorsten zouden worden, door een ster werd aangekondigd. Bileam spreekt het hier uit, dat hij hier ziet het einde van de dagen, d.i. de volheid van de tijd. Hij voorspelt hier de Heerser, Vorst Messias, die eens over al zijn vijanden en over de vijanden van het geestelijk Israël, het Israël van God, zal heersen..

3) Anderen vertalen "vorsten", V.d.Palm: "hoofdslapen". De palen worden dikwijls in de Heilige Schrift genoemd voor het gehele land..

4) Het woordts is door Onkelos (een leerling van Gamaliël en medescholier van Paulus (Acts 22:3 Acts 5:34, ), die het Oude Testament voor de Chaldees sprekende Joden vertaalde en uitbreidde) en door oude uitleggers met de eigennaam Seth vertaald. Het woord wordt evenals de naam van die zoon van Adam (Genesis 5:4) geschreven. Afgezien daarvan dat onder "alle kinderen van Seth" alle mensen zouden kunnen verstaan worden, en wel juist die, welke tot het geslacht van de vromen behoren, en van deze onmogelijk gezegd kan worden, dat zij verstoord, vernietigd zouden worden, vinden wij in Jeremiah 48:45 een bepaalde aanleiding tot een betere vertaling van dit woord. Daar worden de Moabieten als "kinderen van het gedruis aangewezen"; dezelfde zin wordt dan ook hier gevonden, als men aanneemt, dat ts voor tas (Klaagliederen3:47) staat..

Zodat een letter, die voor de uitspraak niets betekent, uitgevallen zou zijn. Andere uitleggers daarentegen leiden het woord af van hts = drinken en vertalen "zonen van de drinkers"; zo zouden de Moabieten en de in de voorzegging mee opgenomen Ammonieten, bedoeld zijn, met heenwijzing op de dronken toestand, waarin Lot, de stamvader van hun beiden hen verwekt had (Genesis 19:30-Genesis 19:38)

5) Deze ster en deze scepter zijn in de eerste plaats het koningschap in het zichtbaar Israël. Saul heeft de Moabieten en Ammonieten bestreden (1 Samuel 14:47) en redde Israël uit hun hand. David heeft alle oproerige volken rondom zich en in het bijzonder Moab onderworpen. Dit koningschap heeft echter zijn vervulling verkregen in de Heere Jezus Christus, zodat het aan geen twijfel onderhevig is, of wij hier een Messiaanse profetie hebben. Zij vindt in waarheid in niemand haar vervulling, dan in Hem, van wie de Wijzen uit het Oosten gezegd hebben (Matthew 2:2): "Wij hebben Zijn ster gezien in het Oosten en zijn gekomen om Hem te aanbidden." De oude joodse overlevering heeft in deze plaats de Messias gezien, zodat de oudste vertalers Onkelos en Jonathan vertalen: "Wanneer een machtig Koning uit het huis van Jakob opstaan en de Messias tot een sterken scepter uit Israël gezalfd worden zal." Zo sterk was in de tijd v r en n Christus de overtuiging gevestigd, dat hiermee de Messias bedoeld was, dat een van de beruchtste valse Messiassen in de tijd van keizer Hadrianus zich de naam van Bar-Chochba, of zoon van de ster, toeëigende. Die koning toch zou niet, zoals wel eens ook onder David geschied is, Moab en Edom gedeeltelijk onderwerpen; noch zou Hij hulde verlangen van Moab alleen, veeleer van alle kinderen van de onrust. Er kan geen bezwaar in gelegen zijn, dat in de tijd van Christus' verschijning het koninkrijk van Moab reeds uit de geschiedenis was verdwenen. Men vergete niet, dat Moab overweldigd zal worden, omdat het tot de vijanden van God behoort, dat dus ook hier, zoals in Jeremiah 11:14 Moab niet om zijnent wil, maar als vertegenwoordiger van de vijanden van God wordt vermeld. Het einde dus van Moabs bestaan is geenszins het einde van de vervulling van deze belofte; deze reikt veeleer tot aan het einde van de dagen en is niet eerder vervuld, dan wanneer ook de laatste van de vijanden overwonnen is. "Verheug u zeer, gij dochter van Sion want zie, uw Koning komt tot u!" Wij gelukkigen, die die heildag aanschouwen, door koningen en profeten verbeid, en door het geloof veel luider dan zij mogen roemen in de innerlijke bewegingen van de barmhartigheid van onze God, waarmee ons "de opgang uit de hoogte" bezocht heeft! Ja, wij zegenen Hem, die daar kwam, om te verschijnen aan hen, die gezeten zijn in duisternis en schaduw van de dood, om onze voeten op de weg van de vrede te richten! Zo zacht een vorstenscepter was nimmer uitgestrekt over zwakke en gebrekkige onderdanen, als deze scepter uit Israël; zo vriendelijk een hemelvonk tintelde nooit aan avond- of ochtendhemel ons tegen als de ster, die in Jakob verrees. de wandelaar in de donkerste nacht wijst die ster het veilige spoor; zelfs aan wenende ogen blinkt zij troostend en vriendelijk tegen en nog boven het stof van onze doden glinstert zij in onbenevelde glans. Wat toen nauwelijks n Bileam van verre aanschouwde, het wordt thans door miljoenen in volle klaarheid gezien, en met de Psalmtoon van de vreugde: "Uw koninkrijk kome" smelt de bede van hoop: "kom haastelijk, Heere Jezus," tezamen. Nog is ook dit profetenwoord slechts ten dele gestaafd, en dwaalsterren bij menigte trekken menigen blik van Gods schoonste hemellicht af. Ach, welke ogen, die nog nooit de ster van Jakob aanschouwden; wat al kinderen van het oproer, die weigeren te knielen v r de scepter uit Israël. Wij leven, ja, in de eeuw van de vervulling, maar toch ook wederom in de tijd van de voorbereiding voor de tweede verschijning van de Heere. Maar toch, dat duister voorgevoel van een naderende ondergang, dat hier Midian en Moab tot een krampachtige krachtsinspanning tegen Israël bewoog, het ontwaakt van lieverlee in het hart van de nog niet gekerstende wereld, en op de berghoogten van het geloof herhaalt zich voor ieders Christelijk oog het visioen van deze raadselachtige ziener. Ja, ik zie Hem, maar nu niet; ik aanschouw Hem, maar van verre; ene ster uit Jakob zal in luister alle vorstelijke sterren te boven gaan, en de scepter uit Israël de laatste zoon van de opstand doen zwichten!" Hoort, hoort, Bileam, de zoon van Beor, spreekt: "Ziet, Hij komt haastelijk, en zijn loon is met Hem, om een ieder te vergelden, zoals zijn werk zal zijn." Zal voor u die dag een dag van schrik of een dag van heerlijkheid wezen?.

Vers 18

18. En Edom, 1)het vijandige volk aan de zuidoostelijke grenzen van het land, zal een erfelijke bezitting zijn; en Seïr, Edoms gebied (Genesis 14:6) zal zijn vijanden, waartegen het zo grote vijandschap gekoesterd heeft (Amos 1:11) een erfelijke bezitting zijn; doch Israël het bestredene, zal door de regering van zijn Koning kracht doen, 2) tot groter macht en tot heerlijker overwinningen komen.

1) Onder Edom hebben wij het volk te verstaan en onder Seïr het land. Voorspeld wordt hier, dat eenmaal Edom geheel en al aan Israël zal onderworpen worden, wanneer ook zijn zonde volkomen zal wezen, en de vijandschap reeds getoond in het weigeren, om Israël door zijn land te laten gaan, haar toppunt zal hebben bereikt..

2) De vervulling van deze voorspelling begint met de onderwerping van de Edomieten door David (2 Samuel 8:14; 2 Samuel 8:1 Koningen 11:15; 1 Chronicles 18:12), voleindigt zich echter eerst aan het einde der dagen," wanneer alle vijanden van God en van Zijn Gemeente, Christus tot een voetbank van zijn voeten zullen gesteld worden (Psalms 110:1). Dat David de onderwerping van Edom niet ten einde bracht, blijkt aan de ene zijde reeds daaruit, dat de Edomieten reeds onder Salomo hoewel zonder gevolg, weer opstonden (1 Kings 11:14), onder Joram echter het hun opgelegde juk afwierpen (2 Kings 8:20), en trots hun overwinning door Amzia (2 Kings 14:7; 2 Chronicles 6:2) en Uzzia (2 Kings 14:22; 2 Chronicles 6:2) toch onder Achaz weer in Juda vielen (2 Chronicles 8:17), en later nog van iedere gelegenheid gebruik maakten, hun vijandschap tegen het rijk van Juda en van de joden te openbaren, zoals bij de verovering van Jeruzalem door de Chaldeeën (Ezra 5:15; Ezra 6:5) en in de oorlogen van de Makkabeeën met de Syriërs, totdat zij door Johannes Hyreanus, omtrent het jaar 129 v.C. geheel werden overwonnen, tot de besnijdenis werden gedwongen en bij de joodse staat ingelijfd. Ondanks dit alles veroverden zij de heerschappij door Antipater en Herodes de Jood, en verdwenen eerst met de ondergang van de joodse Staat door de Romeinen uit de geschiedenis..

Vers 18

18. En Edom, 1)het vijandige volk aan de zuidoostelijke grenzen van het land, zal een erfelijke bezitting zijn; en Seïr, Edoms gebied (Genesis 14:6) zal zijn vijanden, waartegen het zo grote vijandschap gekoesterd heeft (Amos 1:11) een erfelijke bezitting zijn; doch Israël het bestredene, zal door de regering van zijn Koning kracht doen, 2) tot groter macht en tot heerlijker overwinningen komen.

1) Onder Edom hebben wij het volk te verstaan en onder Seïr het land. Voorspeld wordt hier, dat eenmaal Edom geheel en al aan Israël zal onderworpen worden, wanneer ook zijn zonde volkomen zal wezen, en de vijandschap reeds getoond in het weigeren, om Israël door zijn land te laten gaan, haar toppunt zal hebben bereikt..

2) De vervulling van deze voorspelling begint met de onderwerping van de Edomieten door David (2 Samuel 8:14; 2 Samuel 8:1 Koningen 11:15; 1 Chronicles 18:12), voleindigt zich echter eerst aan het einde der dagen," wanneer alle vijanden van God en van Zijn Gemeente, Christus tot een voetbank van zijn voeten zullen gesteld worden (Psalms 110:1). Dat David de onderwerping van Edom niet ten einde bracht, blijkt aan de ene zijde reeds daaruit, dat de Edomieten reeds onder Salomo hoewel zonder gevolg, weer opstonden (1 Kings 11:14), onder Joram echter het hun opgelegde juk afwierpen (2 Kings 8:20), en trots hun overwinning door Amzia (2 Kings 14:7; 2 Chronicles 6:2) en Uzzia (2 Kings 14:22; 2 Chronicles 6:2) toch onder Achaz weer in Juda vielen (2 Chronicles 8:17), en later nog van iedere gelegenheid gebruik maakten, hun vijandschap tegen het rijk van Juda en van de joden te openbaren, zoals bij de verovering van Jeruzalem door de Chaldeeën (Ezra 5:15; Ezra 6:5) en in de oorlogen van de Makkabeeën met de Syriërs, totdat zij door Johannes Hyreanus, omtrent het jaar 129 v.C. geheel werden overwonnen, tot de besnijdenis werden gedwongen en bij de joodse staat ingelijfd. Ondanks dit alles veroverden zij de heerschappij door Antipater en Herodes de Jood, en verdwenen eerst met de ondergang van de joodse Staat door de Romeinen uit de geschiedenis..

Vers 19

19. a) En er zal n uit Jakob heersen; uit Jakob zal de heerser voortkomen, die dit alles zal bewerken, en Hij zal de overigen uit de steden ombrengen, ook de laatste overblijfsels van Edom, die zich nog een tijdlang in devaste steden hebben staande gehouden, zal Hij vernietigen.

a) 2 Samuel 8:14

Vers 19

19. a) En er zal n uit Jakob heersen; uit Jakob zal de heerser voortkomen, die dit alles zal bewerken, en Hij zal de overigen uit de steden ombrengen, ook de laatste overblijfsels van Edom, die zich nog een tijdlang in devaste steden hebben staande gehouden, zal Hij vernietigen.

a) 2 Samuel 8:14

Vers 20

20. Toen hij, Bileam, in de geest zijn blik verder op Israëls vijandige buren in het beloofde land richte, en naast Edom aan de zuidwestelijke grenzen de Amalekieten zag, zo hief hij opnieuw zijn spreuk op, en zei: Amalek, uwvolk is de eersteling van de heidenen, 1) die zich vijandig tegen het rijk van God gesteld heeft en zijn loop heeft zoeken te verhinderen (zie "Ex 17:8" en zie "Exodus 17:12), maar zijn uiterste, zijn einde is tot verderf; zoals gij het begin gemaakt hebt met deze vijandschap van de wereld tegen de gemeente van de Heere, zo zal nu ook de gehele ondergang, die de tegenstanders treft, v r allen uw deel zijn.

1) Dat Amalek hier genoemd wordt de eersteling, of de aanvang, het begin van de heidenen, komt, omdat dit volk, nadat Israël uit Egypte was verlost het eerst hem heeft aangevallen. Want wel had ook Egypte Israël gekastijd, maar voor Egypte's koning was het slechts een slavenvolk en God zelf had Egypte's koning en Egypte's volk gestraft. Toen Amalek het in de woestijn aanviel, was het inderdaad en naar waarheid het Verbondsvolk van God, dat op bijzondere wijze was uitgeleid en aan wie God zich als de Verbondsgod had geopenbaard..

Vers 20

20. Toen hij, Bileam, in de geest zijn blik verder op Israëls vijandige buren in het beloofde land richte, en naast Edom aan de zuidwestelijke grenzen de Amalekieten zag, zo hief hij opnieuw zijn spreuk op, en zei: Amalek, uwvolk is de eersteling van de heidenen, 1) die zich vijandig tegen het rijk van God gesteld heeft en zijn loop heeft zoeken te verhinderen (zie "Ex 17:8" en zie "Exodus 17:12), maar zijn uiterste, zijn einde is tot verderf; zoals gij het begin gemaakt hebt met deze vijandschap van de wereld tegen de gemeente van de Heere, zo zal nu ook de gehele ondergang, die de tegenstanders treft, v r allen uw deel zijn.

1) Dat Amalek hier genoemd wordt de eersteling, of de aanvang, het begin van de heidenen, komt, omdat dit volk, nadat Israël uit Egypte was verlost het eerst hem heeft aangevallen. Want wel had ook Egypte Israël gekastijd, maar voor Egypte's koning was het slechts een slavenvolk en God zelf had Egypte's koning en Egypte's volk gestraft. Toen Amalek het in de woestijn aanviel, was het inderdaad en naar waarheid het Verbondsvolk van God, dat op bijzondere wijze was uitgeleid en aan wie God zich als de Verbondsgod had geopenbaard..

Vers 21

21. Toen hij de midden onder Israël wonende en in gemeenschap met hen getreden Kenieten zag (Judges 1:16; 1 Samuel 15:6; 1 Samuel 27:10; 1 Samuel 30:29), die eens in de persoon van hun stamhoofd Jethro de tegenovergestelde betrekking van Amalekieten, Edomieten en Moabieten tot de gemeente van de Heere ingenomen hadden (zie "Exodus 18:12), en in Hobab hen ook met alle kracht gediend hadden (Numbers 10:29-Numbers 10:32), zo hief hij zijn spreuk opnieuw op, en zei: Uw woning is vast, en gij hebt uw nest 1) in een steenrots gelegd, gij hebt een toevlucht gezocht, om voor het verderf van de heidenen gespaard te worden; gij hebt ook inderdaad een veilige plaats bij het volk van God gevonden.

1) Nest is in het Hebreeuws keen, zinspeling op de naam Keniet..

Vers 21

21. Toen hij de midden onder Israël wonende en in gemeenschap met hen getreden Kenieten zag (Judges 1:16; 1 Samuel 15:6; 1 Samuel 27:10; 1 Samuel 30:29), die eens in de persoon van hun stamhoofd Jethro de tegenovergestelde betrekking van Amalekieten, Edomieten en Moabieten tot de gemeente van de Heere ingenomen hadden (zie "Exodus 18:12), en in Hobab hen ook met alle kracht gediend hadden (Numbers 10:29-Numbers 10:32), zo hief hij zijn spreuk opnieuw op, en zei: Uw woning is vast, en gij hebt uw nest 1) in een steenrots gelegd, gij hebt een toevlucht gezocht, om voor het verderf van de heidenen gespaard te worden; gij hebt ook inderdaad een veilige plaats bij het volk van God gevonden.

1) Nest is in het Hebreeuws keen, zinspeling op de naam Keniet..

Vers 22

22. Evenwel zal Kaïn (niet de bekende broedermoorder, Genesis 4:1, maar de niet nader bekende stamvader van de Kenieten) met zijn volk verteerd worden, 1) totdat u Assur, 2) die wereldmacht, die zich eerst in het Assyrische, dan in het Babylonische rijk tegen Israël verheft, als gevangene wegvoeren zal.

1) Zo zeer doet de Heere Bileam zich van alles onthouden, wat als een vloek over Israël zou kunnen beschouwd worden, dat hij bij de vermelding van de Assyrische en Babylonische ballingschap, niet van Israël zelf spreekt, maar van Kaïn, van het geslacht van de Kenieten; toch is daardoor Israëls lot aangewezen; alleen mag Bileams eer- en geldgierig hart geen aanleiding hebben, om, als de Geest van God weer van hem geweken is, en hem aan zijn eigen natuur heeft overgelaten, bij Balak enige aanspraak op beloning te kunnen maken; zijn voorzegging moet rein gehouden worden, daarom is dit punt zo eigenaardig ingekleed..

2) Uit 1 Samuel 15:6 blijkt duidelijk, dat de Kenieten wel zich met Israël verbroederd hadden, maar niet waren getreden in de ware geestelijke gemeenschap van Israël, geen deelgenoten waren van het Verbond, dat de Heere met Israël had opgericht. Daarom zullen zij niet ontkomen aan het wereldgericht, dat tegen alle volken zal uitgevoerd worden, die niet in Israël waren opgenomen. Assur was de eerste wereldmacht, welke zich vijandelijk stelde tegen het volk van God als zodanig. Daarom wordt hier ook onder Assur begrepen, niet alleen dit volk alleen, maar alle wereldmachten, welke zich tegen het rijk van God zouden stellen..

Vers 22

22. Evenwel zal Kaïn (niet de bekende broedermoorder, Genesis 4:1, maar de niet nader bekende stamvader van de Kenieten) met zijn volk verteerd worden, 1) totdat u Assur, 2) die wereldmacht, die zich eerst in het Assyrische, dan in het Babylonische rijk tegen Israël verheft, als gevangene wegvoeren zal.

1) Zo zeer doet de Heere Bileam zich van alles onthouden, wat als een vloek over Israël zou kunnen beschouwd worden, dat hij bij de vermelding van de Assyrische en Babylonische ballingschap, niet van Israël zelf spreekt, maar van Kaïn, van het geslacht van de Kenieten; toch is daardoor Israëls lot aangewezen; alleen mag Bileams eer- en geldgierig hart geen aanleiding hebben, om, als de Geest van God weer van hem geweken is, en hem aan zijn eigen natuur heeft overgelaten, bij Balak enige aanspraak op beloning te kunnen maken; zijn voorzegging moet rein gehouden worden, daarom is dit punt zo eigenaardig ingekleed..

2) Uit 1 Samuel 15:6 blijkt duidelijk, dat de Kenieten wel zich met Israël verbroederd hadden, maar niet waren getreden in de ware geestelijke gemeenschap van Israël, geen deelgenoten waren van het Verbond, dat de Heere met Israël had opgericht. Daarom zullen zij niet ontkomen aan het wereldgericht, dat tegen alle volken zal uitgevoerd worden, die niet in Israël waren opgenomen. Assur was de eerste wereldmacht, welke zich vijandelijk stelde tegen het volk van God als zodanig. Daarom wordt hier ook onder Assur begrepen, niet alleen dit volk alleen, maar alle wereldmachten, welke zich tegen het rijk van God zouden stellen..

Vers 23

23. Voorts hief hij zijn spreuk op, terwijl hij nu nog verder in de toekomst zag, in die tijd, dat die Aziatische wereldmacht gevallen zou zijn en weer hun overwinnaar zijn ondergang zou vinden en zei: Och! wie zal leven, als God dit doen zal, wat Hij mij in betrekking op het rijk van mijn woning, op de zonen van mijn volk thans voor ogen stelt? Is dat niet een zo zware en algemene nederlaag, dat niemand, die die tijd beleeft, zijn leven zal kunnen behouden?

Vers 23

23. Voorts hief hij zijn spreuk op, terwijl hij nu nog verder in de toekomst zag, in die tijd, dat die Aziatische wereldmacht gevallen zou zijn en weer hun overwinnaar zijn ondergang zou vinden en zei: Och! wie zal leven, als God dit doen zal, wat Hij mij in betrekking op het rijk van mijn woning, op de zonen van mijn volk thans voor ogen stelt? Is dat niet een zo zware en algemene nederlaag, dat niemand, die die tijd beleeft, zijn leven zal kunnen behouden?

Vers 24

24. En dit is het, wat God mij toont; de schepen komen van de oever van de Chitteeërs, van het eiland Cyprus (Genesis 10:4), die zullen uit Europa over de Middellandse Zee krijgslegers aanvoeren, en onder machtige overwinnaars, Assur plagen, al de in het Oosten wonende Aziatische volkstammen, de Assyriërs, Meden, Perzen en Elamieten; zij zullen ook Heber plagen, 1)de westelijk daarvan gelegerde volken als Babyloniërs, Chaldeeën, Lydiërs en Syriërs; en hij, die machtige held, die zoveel verderf teweegbracht, zal ook tot verderf zijn. 2)

1) Hier ziet daarom een profeet vijftienhonderd jaar v r Christus, wat drie eeuwen v r de geboorte van de Heiland door Alexander de Grote, en later door de Romeinen gebeurde, en waaraan toen, ja, gedurende al de tijd van Israëls bloei niemand met het oog op de toestand van de volkeren kon denken. Het hoofddenkbeeld van de profetie is daarom dit: het volk van God zal zich uit de diepste vernedering weer verheffen, omdat de Heere overeenkomstig Zijn belofte zich zal doen kennen als de vijand van Israëls vijanden en als de onderdrukker van zijn onderdrukkers (Exodus 23:22). Alleen Israël als Gods volk heeft een belofte, die eeuwig stand houdt..

2) Uit het slotwoord van zijn profetie ziet Bileam duidelijk de ondergang, ook van de grote wereldrijke Griekenland en Rome. Hij ziet ze een voor een ten ondergaan, totdat Christus uit Jakob zal opgaan en Zijn licht zal laten schijnen. De wereldmachten mogen vijandig staan en vijandig optreden tegen het Rijk van God, zij zullen eenmaal onderworpen worden door de Koning der Koningen en de Heer der Heeren, die hier niet onduidelijk voorspeld wordt. Wat een oneindige gunst en genade van God wordt aan Bileam verleend, dat hij eeuwen tevoren van al deze grote dingen, die geschieden zullen, mag vertellen! Eerst aan Daniël weer worden openbaringen door God geschonken, omtrent de wereldrijken Griekenland en Rome.

II. Numbers 24:25. Na de vierde en laatste voorzegging scheiden Balak en Bileam van elkaar, zonder dat een van beiden zijn doel bereikt heeft, Balak heeft geen vervloeking van Israël verkregen, maar alleen zegen gehoord; Bileam heeft voor zijn eer- en geldgierig hart geen bevrediging gevonden maar alleen smaad en schande geoogst.

Vers 24

24. En dit is het, wat God mij toont; de schepen komen van de oever van de Chitteeërs, van het eiland Cyprus (Genesis 10:4), die zullen uit Europa over de Middellandse Zee krijgslegers aanvoeren, en onder machtige overwinnaars, Assur plagen, al de in het Oosten wonende Aziatische volkstammen, de Assyriërs, Meden, Perzen en Elamieten; zij zullen ook Heber plagen, 1)de westelijk daarvan gelegerde volken als Babyloniërs, Chaldeeën, Lydiërs en Syriërs; en hij, die machtige held, die zoveel verderf teweegbracht, zal ook tot verderf zijn. 2)

1) Hier ziet daarom een profeet vijftienhonderd jaar v r Christus, wat drie eeuwen v r de geboorte van de Heiland door Alexander de Grote, en later door de Romeinen gebeurde, en waaraan toen, ja, gedurende al de tijd van Israëls bloei niemand met het oog op de toestand van de volkeren kon denken. Het hoofddenkbeeld van de profetie is daarom dit: het volk van God zal zich uit de diepste vernedering weer verheffen, omdat de Heere overeenkomstig Zijn belofte zich zal doen kennen als de vijand van Israëls vijanden en als de onderdrukker van zijn onderdrukkers (Exodus 23:22). Alleen Israël als Gods volk heeft een belofte, die eeuwig stand houdt..

2) Uit het slotwoord van zijn profetie ziet Bileam duidelijk de ondergang, ook van de grote wereldrijke Griekenland en Rome. Hij ziet ze een voor een ten ondergaan, totdat Christus uit Jakob zal opgaan en Zijn licht zal laten schijnen. De wereldmachten mogen vijandig staan en vijandig optreden tegen het Rijk van God, zij zullen eenmaal onderworpen worden door de Koning der Koningen en de Heer der Heeren, die hier niet onduidelijk voorspeld wordt. Wat een oneindige gunst en genade van God wordt aan Bileam verleend, dat hij eeuwen tevoren van al deze grote dingen, die geschieden zullen, mag vertellen! Eerst aan Daniël weer worden openbaringen door God geschonken, omtrent de wereldrijken Griekenland en Rome.

II. Numbers 24:25. Na de vierde en laatste voorzegging scheiden Balak en Bileam van elkaar, zonder dat een van beiden zijn doel bereikt heeft, Balak heeft geen vervloeking van Israël verkregen, maar alleen zegen gehoord; Bileam heeft voor zijn eer- en geldgierig hart geen bevrediging gevonden maar alleen smaad en schande geoogst.

Vers 25

25. Toen stond Bileam op, en ging weg en keerde terug tot zijn plaats, naar Pethor in Mesopotamië, hoewel hij daar niet aangekomen is (Numbers 31:8). Balak ging ook zijn weg, van waar hij gekomen was, naar Rabbath Moab, de Residentie van zijn rijk (Numbers 22:35).

Nadat de geldgierige ziener van de hoogte van zijn geestverrukking was neergezonken, was zijn hart met haat tegen Israël vervuld, waaraan hij een zo rijk loon van ongerechtigheid zou verdiend hebben, zo hij het had mogen vervloeken. Op de weg naar zijn land sprak hij eerst met de oudsten van de Midianieten en verraadde aan deze, door zijn diep inzicht in de verhouding van Israël tot de Heere, de Achilleshiel, de enige plaats waar dit volk, wiens vervloeking ook zij van hem begeerd omdat, te verwonden was: hij raadde hun, de Israëlieten tot deelneming aan de afschuwelijke, met misdadige zonde van ontucht verbonden dienst van Bal-Peor te verleiden, en zo van hun God af te trekken, opdat Hij in het gericht van Zijn toorn hen zou overgeven aan hun vijanden (Numbers 31:16). Hij wilde nu ook zolang bij de Midianieten blijven, tot zijn raad door hen en door de met hen verbonden Moabieten gevolgd zou zijn en hem daardoor de mogelijkheid geopend was, nog te verkrijgen, wat Balak hem beloofd had. Intussen "de verwachting van de huichelaars zal vergaan" (Job 8:13); in de strijd tegen de Midianieten, welke Mozes nog kort voor zijn einde, op goddelijk bevel laat voeren (Numbers 31:1), vindt Bileam in hun midden de dood. Bileam heeft zijn bedoeling niet bereikt; in het Nieuwe Testament wordt hij nog wegens zijn duivelse raad als voorbeeld van een valse profeet en als vader van alle volksveldervers in geestelijke zin voorgesteld (2 Peter 2:15 Jude 1:1:11 Openbaring :14 )

Bileam heeft de kennis zonder het leven van de godzaligheid; zijn verstand is verlicht, maar zijn hart is niet vernieuwd; hij heeft de kennis, die opgeblazen maakt, maar niet de liefde, die sticht. Wellicht bedriegt hij zich over zichzelf en vermeent, dat hij, omdat hij van de Heere weet, ook de Heere kent!"

Ach, hoeveel van de waarheid kan men, als Bileam, zien, betuigen, geloven, zonder dat men innerlijk door de waarheid vrijgemaakt wordt, en hoe menig sterfuur op het rustige ziekbed, even arm aan vrede en hoop, als dat van die wichelaar in Midians leger! Hoe goed kan men de wil van de Heere kennen, maar zonder die nog te doen; hoe vaak wellicht de stem van de hemel beluisterd hebben, en toch wandelen op de weg van de hel..

Hengstenberg (Bileam, bladz. 217) geeft de volgende verklaring van het feit, dat Mozes met de redenen van Bileam is bekend geworden. Na zijn scheiding van Balak zou hij zijn weg genomen hebben naar het leger van de Israëlieten en hier Mozes en de oudsten van Israël openbaring van zijn voorspellingen gegeven hebben, met het doel en in de hoop, van hen het loon te verkrijgen, dat Balak hem onthouden heeft, maar dat hij, als hij ook hier geen bevrediging voor zijn eer- en geldzucht had gevonden, naar de Midianieten zou zijn gegaan, om door de raadgevingen, welke hij hen gaf, zich op de Israëlieten te wreken. Voor dit vermoeden is zeer veel te zeggen en het komt ons waarschijnlijker voor, dan het andere, volgens welke hij eerst, nadat hij in de handen van de Israëlieten was gevallen, in hun strijd tegen de Midianieten, hun de voorspellingen zou bekend hebben gemaakt, in de hoop daarmee zijn leven te redden. Dit is echter zeker, de Geest van God heeft Mozes bekwaam gemaakt, om ze volledig en getrouw in zijn boeken op te nemen..

Vers 25

25. Toen stond Bileam op, en ging weg en keerde terug tot zijn plaats, naar Pethor in Mesopotamië, hoewel hij daar niet aangekomen is (Numbers 31:8). Balak ging ook zijn weg, van waar hij gekomen was, naar Rabbath Moab, de Residentie van zijn rijk (Numbers 22:35).

Nadat de geldgierige ziener van de hoogte van zijn geestverrukking was neergezonken, was zijn hart met haat tegen Israël vervuld, waaraan hij een zo rijk loon van ongerechtigheid zou verdiend hebben, zo hij het had mogen vervloeken. Op de weg naar zijn land sprak hij eerst met de oudsten van de Midianieten en verraadde aan deze, door zijn diep inzicht in de verhouding van Israël tot de Heere, de Achilleshiel, de enige plaats waar dit volk, wiens vervloeking ook zij van hem begeerd omdat, te verwonden was: hij raadde hun, de Israëlieten tot deelneming aan de afschuwelijke, met misdadige zonde van ontucht verbonden dienst van Bal-Peor te verleiden, en zo van hun God af te trekken, opdat Hij in het gericht van Zijn toorn hen zou overgeven aan hun vijanden (Numbers 31:16). Hij wilde nu ook zolang bij de Midianieten blijven, tot zijn raad door hen en door de met hen verbonden Moabieten gevolgd zou zijn en hem daardoor de mogelijkheid geopend was, nog te verkrijgen, wat Balak hem beloofd had. Intussen "de verwachting van de huichelaars zal vergaan" (Job 8:13); in de strijd tegen de Midianieten, welke Mozes nog kort voor zijn einde, op goddelijk bevel laat voeren (Numbers 31:1), vindt Bileam in hun midden de dood. Bileam heeft zijn bedoeling niet bereikt; in het Nieuwe Testament wordt hij nog wegens zijn duivelse raad als voorbeeld van een valse profeet en als vader van alle volksveldervers in geestelijke zin voorgesteld (2 Peter 2:15 Jude 1:1:11 Openbaring :14 )

Bileam heeft de kennis zonder het leven van de godzaligheid; zijn verstand is verlicht, maar zijn hart is niet vernieuwd; hij heeft de kennis, die opgeblazen maakt, maar niet de liefde, die sticht. Wellicht bedriegt hij zich over zichzelf en vermeent, dat hij, omdat hij van de Heere weet, ook de Heere kent!"

Ach, hoeveel van de waarheid kan men, als Bileam, zien, betuigen, geloven, zonder dat men innerlijk door de waarheid vrijgemaakt wordt, en hoe menig sterfuur op het rustige ziekbed, even arm aan vrede en hoop, als dat van die wichelaar in Midians leger! Hoe goed kan men de wil van de Heere kennen, maar zonder die nog te doen; hoe vaak wellicht de stem van de hemel beluisterd hebben, en toch wandelen op de weg van de hel..

Hengstenberg (Bileam, bladz. 217) geeft de volgende verklaring van het feit, dat Mozes met de redenen van Bileam is bekend geworden. Na zijn scheiding van Balak zou hij zijn weg genomen hebben naar het leger van de Israëlieten en hier Mozes en de oudsten van Israël openbaring van zijn voorspellingen gegeven hebben, met het doel en in de hoop, van hen het loon te verkrijgen, dat Balak hem onthouden heeft, maar dat hij, als hij ook hier geen bevrediging voor zijn eer- en geldzucht had gevonden, naar de Midianieten zou zijn gegaan, om door de raadgevingen, welke hij hen gaf, zich op de Israëlieten te wreken. Voor dit vermoeden is zeer veel te zeggen en het komt ons waarschijnlijker voor, dan het andere, volgens welke hij eerst, nadat hij in de handen van de Israëlieten was gevallen, in hun strijd tegen de Midianieten, hun de voorspellingen zou bekend hebben gemaakt, in de hoop daarmee zijn leven te redden. Dit is echter zeker, de Geest van God heeft Mozes bekwaam gemaakt, om ze volledig en getrouw in zijn boeken op te nemen..

Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Numbers 24". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/numbers-24.html. 1862-80.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile