Lectionary Calendar
Friday, November 22nd, 2024
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
Attention!
Take your personal ministry to the Next Level by helping StudyLight build churches and supporting pastors in Uganda.
Click here to join the effort!

Bible Commentaries
Numeri 23

Bijbelverkaring van Matthew HenryHenry's compleet

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, NUMERI 23

In dit hoofdstuk zien wij Balak en Bileam druk aan het werk in hun pogingen om Israël kwaad te doen, en, voorzoveel blijkt, weten noch Mozes, noch Israël iets van de zaak, en zij zijn ook niet bij machte de strik te verbreken. Maar God, die Israël bewaart, en slaapt noch sluimert, verijdelt hun poging, zonder hun voorbede of tussenkomst. Hier is:

I. De eerste poging om Israël te vervloeken.

1. De toebereidselen ervoor door offerande, Numbers 23:1.

2. De tegenovergestelde instructie door God aan Bileam gegeven, Numbers 23:4,Numbers 23:5.

3. De zegen, die Bileam gedwongen was over Israël uit te spreken, in plaats van een vervloeking, Numbers 23:7.

4. De grote teleurstelling van Balak, Numbers 23:11, Numbers 23:12.

II. De tweede poging, gedaan op dezelfde wijze, en op dezelfde wijze verijdeld Numbers 23:13.

III. Toebereidselen gemaakt voor een derde poging, Numbers 23:27, waarvan wij de uitslag hebben in het volgende hoofdstuk.

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, NUMERI 23

In dit hoofdstuk zien wij Balak en Bileam druk aan het werk in hun pogingen om Israël kwaad te doen, en, voorzoveel blijkt, weten noch Mozes, noch Israël iets van de zaak, en zij zijn ook niet bij machte de strik te verbreken. Maar God, die Israël bewaart, en slaapt noch sluimert, verijdelt hun poging, zonder hun voorbede of tussenkomst. Hier is:

I. De eerste poging om Israël te vervloeken.

1. De toebereidselen ervoor door offerande, Numbers 23:1.

2. De tegenovergestelde instructie door God aan Bileam gegeven, Numbers 23:4,Numbers 23:5.

3. De zegen, die Bileam gedwongen was over Israël uit te spreken, in plaats van een vervloeking, Numbers 23:7.

4. De grote teleurstelling van Balak, Numbers 23:11, Numbers 23:12.

II. De tweede poging, gedaan op dezelfde wijze, en op dezelfde wijze verijdeld Numbers 23:13.

III. Toebereidselen gemaakt voor een derde poging, Numbers 23:27, waarvan wij de uitslag hebben in het volgende hoofdstuk.

Verzen 1-12

Numeri 23:1-12

Hier zijn:

I. Grote toebereidselen gemaakt, om Israël te vervloeken. Er werd bedoeld de God van Israël er toe te brengen hen te verlaten, en f aan Moabs zijde te staan, f zich onzijdig te houden. O hoe groot is de zotheid van het bijgeloof, om zich in te beelden dat God klaar staat om van de mensen bevelen op te volgen! Bileam en Balak denken Hem om te kopen met altaren en offeranden, geofferd zonder Zijn volmacht of instelling, alsof Hij stierenvlees zou eten of bokkenbloed zou drinken. Bespottelijke onzin, te denken dat deze Gode zouden behagen en Zijn gunst zouden verkrijgen, als er noch geloof in beoefend, noch gehoorzaamheid in bewezen werd! Toch schijnt het, dat zij deze offeranden hebben geofferd aan de God des hemels, de opperste Numen of Godheid, en niet tot een hunner lokale godheden. Maar het vermenigvuldigen van de altaren was een voorbeeld van hun ontaarding van de Godsdienst van hun voorvaderen, en hun afval tot afgoderij, want zij, die de altaren vermenigvuldigden, vermenigvuldigden de goden: Efraïm heeft de altaren vermenigvuldigd tot zondigen, Hosea 8:11. Het heeft hun niet goed gedacht God in erkentenis te houden, maar zij zijn verijdeld geworden in hun overleggingen, en toch hebben zij in hun verwaandheid gedacht er God mee te winnen voor hen tegen Israël, onder wie zich Zijn heiligdom en Zijn gezalfd altaar bevond.

Merk hier op:

1. Hoe gebiedend Bileam was, trots om over een koning te gebieden en aan vorsten de wet te stellen. Zodanig is de geest van de boze, die zich verheft boven al wat God genaamd, of als God geëerd wordt. Met welk een gezag geeft Bileam zijn orders: Bouw mij hier (in de plaats die ik uitgekozen heb) zeven altaren van steen of graszoden. Aldus bedekt hij zijn boosaardigheid tegen Israël met een vertoon van vroomheid, maar zijn offer was een gruwel, daar hij het met zo'n schandelijk voornemen brengt, Proverbs 21:27. Wat hij bedoelde was, niet God te eren met de offeranden van de gerechtigheid, maar zichzelf te verrijken met het loon van de ongerechtigheid.

2. Hoe kruipend onderdanig Balak was. De altaren werden terstond gebouwd, en de offeranden bereid, de beste van iedere soort, zeven varren en zeven rammen. Balak heeft geen bezwaar tegen de onkosten, en hij acht het ook geen vermoeidheid noch een verkleining om bij zijn brandoffer te staan, zoals Bileam hem had bevolen.

II. Het verkeren van een vloek in een zegen door de macht van God, in liefde tot Israël dat het bericht is, dat Mozes er van geeft, Deuteronomy 23:5.

1. God legt de zegen in Bileams mond. Terwijl de offers brandden, trok Bileam zich terug, hij ging alleen, door niemand vergezeld, in het een of ander beschaduwd bosje op de hoogte, Numbers 23:2 in de Kanttekening. Zoveel wist hij, dat eenzaamheid een goede gelegenheid biedt voor gemeenschapsoefening met God, zij, die Hem willen ontmoeten, moeten zich terugtrekken van de wereld en de zaken en gesprekken er van, en verlangen in het verborgene te zijn, zich nooit minder alleen achtende, dan wanneer zij alleen zijn, omdat de Vader met hen is. Ga dus in uw binnenkamer, en sluit de deur, en houd u er van verzekerd, dat God u zal ontmoeten indien gij Hem zoekt naar het recht. Maar Bileam trok zich slechts met een misschien terug, wel enig idee hebbende dat God hem kon ontmoeten, maar zich bewust van schuld, en wetende dat God hem kort tevoren had ontmoet in toorn, had hij reden om twijfelend te spreken, Numbers 23:3. Misschien zal de Heere mij tegemoet komen. Maar laat zo'n man niet denken dat hij gunst van God zal ontvangen. Ja meer, het schijnt dat hij wel voorwendde uit te gaan om God te ontmoeten, maar in werkelijkheid voornemens was zich tot toverijen te begeven, zie Numbers 24:1. Maar wat hij nu ook voor gehad moge hebben, God bedoelde hem dienstbaar te maken aan Zijn eigen eer en heerlijkheid, en daarom ontmoette Hij Bileam, Numbers 23:4. Wat gemeenschap heeft het licht met de duisternis? Geen vriendelijke gemeenschap, daarvan zijn wij zeker, Bileams weg week nog af, was nog verkeerd, en God was nog zijn tegenstander, maar terwijl Balak hem tot zijn orakel had gekozen, wilde God hem dwingen om zo'n belijdenis uit te spreken tot eer van God en Israël, dat hierdoor allen zonder verontschuldiging zullen gelaten worden, die de wapenen tegen hen opvatten. Toen Bileam bemerkte dat God hem ontmoette, roemde hij op hetgeen hij gedaan had: Zeven altaren heb ik toegericht, en heb een var en een ram op elk altaar geofferd. Hoe had hij het gedaan? Het kostte hem niets, het was op Balaks kosten gedaan, en toch:

a. Roemt hij er op, alsof hij een grote daad had verricht. De daden van vroomheid, die in geveinsdheid gedaan worden, worden met trots en eigenwaan beschouwd en vermeld. Zo ging de Farizeër op naar de tempel om op zijn godsdienstigheid te roemen, Luke 18:12.

b. Hij voert het aan als een reden, waarom God zijn begeerte moet inwilligen om Israël te vervloeken, alsof hij God nu tot zijn schuldenaar had gemaakt, en nu alles van Hem kon eisen wat hij wilde. Hij denkt dat God hem zo verplicht is voor deze offers, dat het minste wat Hij kon doen ter vergelding er van was Israël op te offeren aan de boosaardigheid van de koning van Moab. Gewoonlijk denken slechte mensen dat zij door een vertoon van vroomheid God er toe zullen brengen, om hen te steunen, hun grofste onzedelijkheid en ongerechtigheid door de vingers te zien, vooral in vervolging, Isaiah 66:5. Maar hoewel het offer een gruwel was, gebruikte God de gelegenheid van Bileams verwachting, om het woord in Bileams mond te leggen, Numbers 23:5, want het antwoord van de tong is van de Heere, en aldus wilde Hij tonen hoe zeer diegenen zich vergissen, die zeggen: Wij zullen de overhand hebben met onze tong, onze lippen zijn onze, Psalms 12:5. Hij, die de mens de mond gemaakt heeft, weet hem te besturen en hem tot Zijn eigen doeleinden te doen dienen. Dit is genoeg om de stoutmoedige zondaren te verschrikken, die hun mond opzetten tegen de hemel. God kan hun tong doen aanstoten tegen zichzelf. En het spreekt van vertroosting tot Gods getuigen, die Hij te eniger tijd roept om voor Hem te spreken, want indien God een woord legde in de mond van Bileam, die God en Israël had willen schelden, dan zal Hij gewis hun niet ontbreken, die begeren God te verheerlijken en Zijn volk door hun getuigenis te stichten, maar in die ure zal hun gegeven worden, wat zij zullen spreken.

2. Bileam sprak in het gehoor van Balak de zegen uit. Hij vond hem staande bij zijn brandoffer, Numbers 23:6, er nauwkeurig acht op gevende en in de volle verwachting van succes. Zij, die een antwoord van vrede van God wensen moeten bij het offer blijven, en de Heere wel aanhangen zonder herwaarts en derwaarts getrokken te worden, niet vertragende in goed doen. Bileam stelt zich op de plaats, waar hij zijn vervloekingen van Israël, die hij misschien reeds in de vereiste vorm had opgesteld, zou gaan uitspreken, heft zijn spreuk op, en het blijkt een zegen te zijn, Numbers 23:7. Hij verklaart Israël veilig en gelukkig, en aldus zegent hij hen.

A. Hij verklaart hen veilig, buiten het bereik van zijn giftige pijlen.

a. Hij erkent dat de bedoeling was hen te vervloeken, dat Balak naar zijn land om hem gezonden heeft, en dat hij met die bedoeling gekomen is, Numbers 23:7. De boodschap, hem gezonden, was: Kom, vervloek mij Jakob, en, kom, scheld Israël. Balak was voornemens krijg tegen hen te voeren, en hij wilde dat Bileam zijn wapenen zou zegenen, en om het verderf van Israël zou bidden, en het zou profeteren.

b. Hij erkent dat dit plan verijdeld is, en erkent ook zijn eigen onmacht om het uit te voeren. Hij kon hun niet eens een kwaad woord geven, geen boze wens voor hen koesteren. Wat zal ik vloeken die God niet vloekt? Numbers 23:8, niet dat hij het daarom niet wilde doen, maar dat hij het daarom niet kon doen. Dit is een oprechte bekentenis:

Ten eerste, van de zwakheid en onmacht van zijn eigen toverkunst, die door anderen zo hoog geroemd werd, en die hij zelf ongetwijfeld niet minder hoog geroemd heeft. Hij was onder allen, die deze kunst beoefenden, de vermaardste, en toch erkent hij dat zijn kunst tekort schiet. God had de Israëlieten gewaarschuwd zich niet te keren tot de waarzeggers Leviticus 19:31, en in hetgeen nu gebeurde gaf Hij hun een reden voor deze wet, door hun de zwakheid en dwaasheid er van te tonen. Gelijk zij de tovenaars van Egypte verdwaasd hadden gezien, zo zagen zij hier de grote waarzegger van het oosten verdwaasd. Zie Isaiah 47:12.

Ten tweede. Het is een belijdenis van de souvereine heerschappij van de Goddelijke macht. Hij erkent niet meer te kunnen doen dan God hem toelaat, want God kan al zijn raadslagen vernietigen.

Ten derde. Het is een belijdenis van de onaantastbare veiligheid van Gods volk. Gods Israël wordt door Hem erkend en gezegend. Hij heeft hen niet gevloekt, want zij zijn verlost van de vloek van de wet, Hij heeft hen niet gescholden noch hen verworpen of verlaten, al zijn zij ook laag en gering. Zij, die de liefde hebben des hemels, worden door de hel gehaat, de slang en zijn zaad koesteren vijandschap tegen hen. Hoewel de vijanden van Gods volk in menig opzicht over hen kunnen zegevieren, kunnen zij hen toch niet vervloeken, dat is: zij kunnen hun geen wezenlijk kwaad doen, en nog veel minder een kwaad, dat hen in het verderf stort want zij kunnen hen niet scheiden van de liefde Gods, Romans 8:39.

B. Hij verklaart hen gelukkig in drieerlei opzicht.

a. Gelukkig in het bijzondere van hen, in hun onderscheiden zijn van de andere volken Numbers 23:9. Van de hoogte van de steenrotsen zie ik hem. En waarschijnlijk was het een grote verrassing voor hem, dat hij hen, die hem waarschijnlijk afgeschilderd waren als een woeste onordelijke troep, die als roofbende de omliggende landen onveilig maakte, in een regelmatig ingericht kamp zag, met alle tekenen van orde en tucht, dat hij hen zag als een volk dat alleen woonde, en voorzag dat zij alleen zullen blijven wonen, en dat dit bijzondere hun tot onuitsprekelijke eer zal wezen. Personen van rang en aanzien noemen wij gedistingeerde personen, dat is personen, die van anderen onderscheiden zijn, dit was Israëls lof, hoewel hun vijanden het hun tot een smaad aanrekenden, dat zij van alle naburige volken verschilden, niet slechts in hun Godsdienst en in hun heilige plechtigheden, in hun gewaad en hun gewone gebruiken, als een volk, geroepen uit de wereld, en dat er niet gelijkvormig aan moest wezen. Nooit hebben zij hun eer en goede naam verloren, voordat zij zich vermengden met de heidenen, Psalms 106:35. Het is de plicht en de eer van hen, die Gode gewijd zijn, om afgescheiden te wezen van de wereld, en niet te wandelen naar haar zeden en gewoonten. Zij, die zich nauwgezet toeleggen op bijzondere plichten kunnen zich de vertroosting toeëigenen van bijzondere voorrechten, waar Bileam hier waarschijnlijk het oog op heeft. Gods Israël zal met andere volken niet op gelijke bodem staan, maar boven allen geëerd worden, als het volk, dat Gode nabij en Hem afgezonderd is.

b. Gelukkig in hun aantal, niet zo weinig en zo verachtelijk als zij hem voorgesteld waren, maar een talloze menigte, waardoor zij tegelijk eerbaar en geducht waren, Numbers 23:10. Wie zal het stof Jakob's tellen? Het grote aantal van het volk was de zaak, die Balak ergerde en vertoornde, Numbers 22:3. Moab vreesde zeer voor het aangezicht van dit volk, want het was veel, en God doet door Bileam die vrees en ergernis nog toenemen, door zijn voorzegging van hun nog verdere vermeerdering. Balak wilde dat hij het uiterste van het volk zou zien, Numbers 22:41, hopende dat hij, hoe meer hij van hen zag, hoe meer verbitterd op hen zou worden, en zijn vervloekingen met des te meer scherpheid en woede over hen zou uitstorten, maar het tegendeel had plaats, inplaats van om hun groot aantal vertoornd te zijn, bewonderde hij het. Hoe beter wij met Gods volk bekend worden hoe betere mening wij van hen zullen koesteren. Hij neemt nota van hun aantal.

Ten eerste. Van het stof Jakob's, dat is: het volk Jakob's, waarvan voorzegd was dat het zal wezen als het stof van de aarde in menigte Genesis 28:14. Aldus erkent hij de vervulling van de belofte, gedaan aan hun vaderen, en verwacht hij dat zij ook nog verder vervuld zal worden. Het was misschien een deel van de zonde van David om het volk te tellen, dat hij beproefde het stof Jakob's te tellen, terwijl God gezegd had dat het ontelbaar zou wezen.

Ten tweede. Van het vierde deel van Israël zinspelende op de vorm van hun kamp, dat in vier eskadrons verdeeld was onder vier banieren. Gods Israël vormt een zeer groot heir. Zijn geestelijk Israël is dit, en dit zal blijken als zij in de grote dag allen tot Hem bijeenvergaderd zullen zijn, Revelation 7:9.

c. Gelukkig in hun einde. Mijn ziel sterve de dood van de oprechten, van de oprechte Israëlieten, die in verbond staan met God, en mijn uiterste, of mijn toekomstige staat, zij gelijk het hun, of wel mijn beloning, namelijk in de andere wereld.

Hier wordt:

Ten eerste, voor vaststaand aangenomen, dat de dood het einde is van alle mensen, ook de oprechten, de rechtvaardigen, moeten sterven, en het is goed hieraan te denken met toepassing op onszelf, zoals Bileam dit hier doet, sprekende van zijn eigen dood.

Ten tweede. Hij spreekt in de veronderstelling van de onsterflijkheid van de ziel, en een andere staat of toestand na de dood, waarvan dit een groot en heerlijk getuigenis is, en een bewijs dat het vanouds bekend was en geloofd werd. Want waarom zou de dood van de oprechten begeerlijker zijn dan de dood van de goddelozen, als het niet was omdat op die dood gelukzaligheid volgt in een andere wereld, daar wij toch zien, dat in de omstandigheid en wijze van sterven alle ding hun wedervaart gelijk alle anderen?

Ten derde. Hij verklaart de oprechten waarlijk gezegend, niet slechts terwijl zij leven, maar ook als zij sterven, waardoor hun dood niet slechts begeerlijker wordt dan de dood van anderen, maar zelfs begeerlijker dan het leven zelf, want in die zin kan zijn wens worden opgevat: "als ik sterf, sterve mijn ziel de dood des oprechten, maar dat niet alleen, ik zou wel gaarne nu sterven, mits dat ik de dood des oprechten sterf, thans reeds aan mijn einde gekomen zou, mits het gelijk zij aan het zijne." Zeer dicht bij de plaats, waar Bileam nu was, op een van de bergen Moabs, is niet lang daarna Mozes gestorven, en misschien heeft God, die dat woord in zijn mond gelegd heeft, bedoeld dat het daarop betrekking zou hebben, opdat Mozes er door aangemoedigd zou zijn om op te gaan en zo'n dood te sterven, als Bileam begeerde te sterven.

Ten vierde. Hij toont dat zijn denkbeeld van de Godsdienst beter is dan zijn beoefening er van, er zijn velen, die de dood van de oprechten begeren te sterven, maar er niet naar streven om het leven van de oprechten te leven, zeer gaarne zouden zij hun uiterste willen hebben als het hunne, hun einde, maar niet hun weg. Zij zouden heiligen willen zijn in de hemel, maar geen heiligen op aarde. Dat is de begeerte van de luiaard, die hem zal doden, want zijn handen weigeren te werken. Van Bileam is dit slechts een wens, geen gebed, en het is een ijdele wens, daar het slechts een wens is voor het einde, het doel zonder enigerlei begeerte om gebruik te maken van het middel er toe. Zover nu gaat deze zegen, namelijk tot aan de dood, en tot na de dood, tot aan het uiterste, het einde.

Nu wordt ons hier gezegd in Numbers 23:11 en 12:

1. Hoe dit Balak heeft verbitterd, Numbers 23:11. Hij gaf voor de Heere te eren met zijn offers, en te wachten op het antwoord, dat God hem zou zenden, en toch, toen het bleek dat dit antwoord hem niet naar de zin was vergat hij God en ontstak in woede tegen Bileam alsof dit zuiver en alleen zijn doen was. "Wat hebt gij mij gedaan? Hoe hebt gij mij teleurgesteld!" Soms maakt God de vijanden van Zijn kerk tot een kwelling voor elkaar, terwijl Hij, die in de hemel zit, hen en de machteloze pogingen van hun boosaardigheid bespot.

2. Hoe Bileam genoodzaakt was er in te berusten. Hij onderwerpt zich, omdat hij niet anders kan, maar hij toont niet weinig handigheid in het behandelen van de zaak, alsof hij er zeer oprecht en nauwgezet in gehandeld had, en antwoordt Balak met de statige ernst van een profeet: "Zal ik dat niet waarnemen te spreken, dat de Heere in mijn mond gelegd heeft?" Numbers 23:12. Aldus wordt aan een goddeloze profeet een belijdenis van Gods alles beheersende macht ontwrongen, tot verdere beschaming van een goddeloze koning.

Verzen 1-12

Numeri 23:1-12

Hier zijn:

I. Grote toebereidselen gemaakt, om Israël te vervloeken. Er werd bedoeld de God van Israël er toe te brengen hen te verlaten, en f aan Moabs zijde te staan, f zich onzijdig te houden. O hoe groot is de zotheid van het bijgeloof, om zich in te beelden dat God klaar staat om van de mensen bevelen op te volgen! Bileam en Balak denken Hem om te kopen met altaren en offeranden, geofferd zonder Zijn volmacht of instelling, alsof Hij stierenvlees zou eten of bokkenbloed zou drinken. Bespottelijke onzin, te denken dat deze Gode zouden behagen en Zijn gunst zouden verkrijgen, als er noch geloof in beoefend, noch gehoorzaamheid in bewezen werd! Toch schijnt het, dat zij deze offeranden hebben geofferd aan de God des hemels, de opperste Numen of Godheid, en niet tot een hunner lokale godheden. Maar het vermenigvuldigen van de altaren was een voorbeeld van hun ontaarding van de Godsdienst van hun voorvaderen, en hun afval tot afgoderij, want zij, die de altaren vermenigvuldigden, vermenigvuldigden de goden: Efraïm heeft de altaren vermenigvuldigd tot zondigen, Hosea 8:11. Het heeft hun niet goed gedacht God in erkentenis te houden, maar zij zijn verijdeld geworden in hun overleggingen, en toch hebben zij in hun verwaandheid gedacht er God mee te winnen voor hen tegen Israël, onder wie zich Zijn heiligdom en Zijn gezalfd altaar bevond.

Merk hier op:

1. Hoe gebiedend Bileam was, trots om over een koning te gebieden en aan vorsten de wet te stellen. Zodanig is de geest van de boze, die zich verheft boven al wat God genaamd, of als God geëerd wordt. Met welk een gezag geeft Bileam zijn orders: Bouw mij hier (in de plaats die ik uitgekozen heb) zeven altaren van steen of graszoden. Aldus bedekt hij zijn boosaardigheid tegen Israël met een vertoon van vroomheid, maar zijn offer was een gruwel, daar hij het met zo'n schandelijk voornemen brengt, Proverbs 21:27. Wat hij bedoelde was, niet God te eren met de offeranden van de gerechtigheid, maar zichzelf te verrijken met het loon van de ongerechtigheid.

2. Hoe kruipend onderdanig Balak was. De altaren werden terstond gebouwd, en de offeranden bereid, de beste van iedere soort, zeven varren en zeven rammen. Balak heeft geen bezwaar tegen de onkosten, en hij acht het ook geen vermoeidheid noch een verkleining om bij zijn brandoffer te staan, zoals Bileam hem had bevolen.

II. Het verkeren van een vloek in een zegen door de macht van God, in liefde tot Israël dat het bericht is, dat Mozes er van geeft, Deuteronomy 23:5.

1. God legt de zegen in Bileams mond. Terwijl de offers brandden, trok Bileam zich terug, hij ging alleen, door niemand vergezeld, in het een of ander beschaduwd bosje op de hoogte, Numbers 23:2 in de Kanttekening. Zoveel wist hij, dat eenzaamheid een goede gelegenheid biedt voor gemeenschapsoefening met God, zij, die Hem willen ontmoeten, moeten zich terugtrekken van de wereld en de zaken en gesprekken er van, en verlangen in het verborgene te zijn, zich nooit minder alleen achtende, dan wanneer zij alleen zijn, omdat de Vader met hen is. Ga dus in uw binnenkamer, en sluit de deur, en houd u er van verzekerd, dat God u zal ontmoeten indien gij Hem zoekt naar het recht. Maar Bileam trok zich slechts met een misschien terug, wel enig idee hebbende dat God hem kon ontmoeten, maar zich bewust van schuld, en wetende dat God hem kort tevoren had ontmoet in toorn, had hij reden om twijfelend te spreken, Numbers 23:3. Misschien zal de Heere mij tegemoet komen. Maar laat zo'n man niet denken dat hij gunst van God zal ontvangen. Ja meer, het schijnt dat hij wel voorwendde uit te gaan om God te ontmoeten, maar in werkelijkheid voornemens was zich tot toverijen te begeven, zie Numbers 24:1. Maar wat hij nu ook voor gehad moge hebben, God bedoelde hem dienstbaar te maken aan Zijn eigen eer en heerlijkheid, en daarom ontmoette Hij Bileam, Numbers 23:4. Wat gemeenschap heeft het licht met de duisternis? Geen vriendelijke gemeenschap, daarvan zijn wij zeker, Bileams weg week nog af, was nog verkeerd, en God was nog zijn tegenstander, maar terwijl Balak hem tot zijn orakel had gekozen, wilde God hem dwingen om zo'n belijdenis uit te spreken tot eer van God en Israël, dat hierdoor allen zonder verontschuldiging zullen gelaten worden, die de wapenen tegen hen opvatten. Toen Bileam bemerkte dat God hem ontmoette, roemde hij op hetgeen hij gedaan had: Zeven altaren heb ik toegericht, en heb een var en een ram op elk altaar geofferd. Hoe had hij het gedaan? Het kostte hem niets, het was op Balaks kosten gedaan, en toch:

a. Roemt hij er op, alsof hij een grote daad had verricht. De daden van vroomheid, die in geveinsdheid gedaan worden, worden met trots en eigenwaan beschouwd en vermeld. Zo ging de Farizeër op naar de tempel om op zijn godsdienstigheid te roemen, Luke 18:12.

b. Hij voert het aan als een reden, waarom God zijn begeerte moet inwilligen om Israël te vervloeken, alsof hij God nu tot zijn schuldenaar had gemaakt, en nu alles van Hem kon eisen wat hij wilde. Hij denkt dat God hem zo verplicht is voor deze offers, dat het minste wat Hij kon doen ter vergelding er van was Israël op te offeren aan de boosaardigheid van de koning van Moab. Gewoonlijk denken slechte mensen dat zij door een vertoon van vroomheid God er toe zullen brengen, om hen te steunen, hun grofste onzedelijkheid en ongerechtigheid door de vingers te zien, vooral in vervolging, Isaiah 66:5. Maar hoewel het offer een gruwel was, gebruikte God de gelegenheid van Bileams verwachting, om het woord in Bileams mond te leggen, Numbers 23:5, want het antwoord van de tong is van de Heere, en aldus wilde Hij tonen hoe zeer diegenen zich vergissen, die zeggen: Wij zullen de overhand hebben met onze tong, onze lippen zijn onze, Psalms 12:5. Hij, die de mens de mond gemaakt heeft, weet hem te besturen en hem tot Zijn eigen doeleinden te doen dienen. Dit is genoeg om de stoutmoedige zondaren te verschrikken, die hun mond opzetten tegen de hemel. God kan hun tong doen aanstoten tegen zichzelf. En het spreekt van vertroosting tot Gods getuigen, die Hij te eniger tijd roept om voor Hem te spreken, want indien God een woord legde in de mond van Bileam, die God en Israël had willen schelden, dan zal Hij gewis hun niet ontbreken, die begeren God te verheerlijken en Zijn volk door hun getuigenis te stichten, maar in die ure zal hun gegeven worden, wat zij zullen spreken.

2. Bileam sprak in het gehoor van Balak de zegen uit. Hij vond hem staande bij zijn brandoffer, Numbers 23:6, er nauwkeurig acht op gevende en in de volle verwachting van succes. Zij, die een antwoord van vrede van God wensen moeten bij het offer blijven, en de Heere wel aanhangen zonder herwaarts en derwaarts getrokken te worden, niet vertragende in goed doen. Bileam stelt zich op de plaats, waar hij zijn vervloekingen van Israël, die hij misschien reeds in de vereiste vorm had opgesteld, zou gaan uitspreken, heft zijn spreuk op, en het blijkt een zegen te zijn, Numbers 23:7. Hij verklaart Israël veilig en gelukkig, en aldus zegent hij hen.

A. Hij verklaart hen veilig, buiten het bereik van zijn giftige pijlen.

a. Hij erkent dat de bedoeling was hen te vervloeken, dat Balak naar zijn land om hem gezonden heeft, en dat hij met die bedoeling gekomen is, Numbers 23:7. De boodschap, hem gezonden, was: Kom, vervloek mij Jakob, en, kom, scheld Israël. Balak was voornemens krijg tegen hen te voeren, en hij wilde dat Bileam zijn wapenen zou zegenen, en om het verderf van Israël zou bidden, en het zou profeteren.

b. Hij erkent dat dit plan verijdeld is, en erkent ook zijn eigen onmacht om het uit te voeren. Hij kon hun niet eens een kwaad woord geven, geen boze wens voor hen koesteren. Wat zal ik vloeken die God niet vloekt? Numbers 23:8, niet dat hij het daarom niet wilde doen, maar dat hij het daarom niet kon doen. Dit is een oprechte bekentenis:

Ten eerste, van de zwakheid en onmacht van zijn eigen toverkunst, die door anderen zo hoog geroemd werd, en die hij zelf ongetwijfeld niet minder hoog geroemd heeft. Hij was onder allen, die deze kunst beoefenden, de vermaardste, en toch erkent hij dat zijn kunst tekort schiet. God had de Israëlieten gewaarschuwd zich niet te keren tot de waarzeggers Leviticus 19:31, en in hetgeen nu gebeurde gaf Hij hun een reden voor deze wet, door hun de zwakheid en dwaasheid er van te tonen. Gelijk zij de tovenaars van Egypte verdwaasd hadden gezien, zo zagen zij hier de grote waarzegger van het oosten verdwaasd. Zie Isaiah 47:12.

Ten tweede. Het is een belijdenis van de souvereine heerschappij van de Goddelijke macht. Hij erkent niet meer te kunnen doen dan God hem toelaat, want God kan al zijn raadslagen vernietigen.

Ten derde. Het is een belijdenis van de onaantastbare veiligheid van Gods volk. Gods Israël wordt door Hem erkend en gezegend. Hij heeft hen niet gevloekt, want zij zijn verlost van de vloek van de wet, Hij heeft hen niet gescholden noch hen verworpen of verlaten, al zijn zij ook laag en gering. Zij, die de liefde hebben des hemels, worden door de hel gehaat, de slang en zijn zaad koesteren vijandschap tegen hen. Hoewel de vijanden van Gods volk in menig opzicht over hen kunnen zegevieren, kunnen zij hen toch niet vervloeken, dat is: zij kunnen hun geen wezenlijk kwaad doen, en nog veel minder een kwaad, dat hen in het verderf stort want zij kunnen hen niet scheiden van de liefde Gods, Romans 8:39.

B. Hij verklaart hen gelukkig in drieerlei opzicht.

a. Gelukkig in het bijzondere van hen, in hun onderscheiden zijn van de andere volken Numbers 23:9. Van de hoogte van de steenrotsen zie ik hem. En waarschijnlijk was het een grote verrassing voor hem, dat hij hen, die hem waarschijnlijk afgeschilderd waren als een woeste onordelijke troep, die als roofbende de omliggende landen onveilig maakte, in een regelmatig ingericht kamp zag, met alle tekenen van orde en tucht, dat hij hen zag als een volk dat alleen woonde, en voorzag dat zij alleen zullen blijven wonen, en dat dit bijzondere hun tot onuitsprekelijke eer zal wezen. Personen van rang en aanzien noemen wij gedistingeerde personen, dat is personen, die van anderen onderscheiden zijn, dit was Israëls lof, hoewel hun vijanden het hun tot een smaad aanrekenden, dat zij van alle naburige volken verschilden, niet slechts in hun Godsdienst en in hun heilige plechtigheden, in hun gewaad en hun gewone gebruiken, als een volk, geroepen uit de wereld, en dat er niet gelijkvormig aan moest wezen. Nooit hebben zij hun eer en goede naam verloren, voordat zij zich vermengden met de heidenen, Psalms 106:35. Het is de plicht en de eer van hen, die Gode gewijd zijn, om afgescheiden te wezen van de wereld, en niet te wandelen naar haar zeden en gewoonten. Zij, die zich nauwgezet toeleggen op bijzondere plichten kunnen zich de vertroosting toeëigenen van bijzondere voorrechten, waar Bileam hier waarschijnlijk het oog op heeft. Gods Israël zal met andere volken niet op gelijke bodem staan, maar boven allen geëerd worden, als het volk, dat Gode nabij en Hem afgezonderd is.

b. Gelukkig in hun aantal, niet zo weinig en zo verachtelijk als zij hem voorgesteld waren, maar een talloze menigte, waardoor zij tegelijk eerbaar en geducht waren, Numbers 23:10. Wie zal het stof Jakob's tellen? Het grote aantal van het volk was de zaak, die Balak ergerde en vertoornde, Numbers 22:3. Moab vreesde zeer voor het aangezicht van dit volk, want het was veel, en God doet door Bileam die vrees en ergernis nog toenemen, door zijn voorzegging van hun nog verdere vermeerdering. Balak wilde dat hij het uiterste van het volk zou zien, Numbers 22:41, hopende dat hij, hoe meer hij van hen zag, hoe meer verbitterd op hen zou worden, en zijn vervloekingen met des te meer scherpheid en woede over hen zou uitstorten, maar het tegendeel had plaats, inplaats van om hun groot aantal vertoornd te zijn, bewonderde hij het. Hoe beter wij met Gods volk bekend worden hoe betere mening wij van hen zullen koesteren. Hij neemt nota van hun aantal.

Ten eerste. Van het stof Jakob's, dat is: het volk Jakob's, waarvan voorzegd was dat het zal wezen als het stof van de aarde in menigte Genesis 28:14. Aldus erkent hij de vervulling van de belofte, gedaan aan hun vaderen, en verwacht hij dat zij ook nog verder vervuld zal worden. Het was misschien een deel van de zonde van David om het volk te tellen, dat hij beproefde het stof Jakob's te tellen, terwijl God gezegd had dat het ontelbaar zou wezen.

Ten tweede. Van het vierde deel van Israël zinspelende op de vorm van hun kamp, dat in vier eskadrons verdeeld was onder vier banieren. Gods Israël vormt een zeer groot heir. Zijn geestelijk Israël is dit, en dit zal blijken als zij in de grote dag allen tot Hem bijeenvergaderd zullen zijn, Revelation 7:9.

c. Gelukkig in hun einde. Mijn ziel sterve de dood van de oprechten, van de oprechte Israëlieten, die in verbond staan met God, en mijn uiterste, of mijn toekomstige staat, zij gelijk het hun, of wel mijn beloning, namelijk in de andere wereld.

Hier wordt:

Ten eerste, voor vaststaand aangenomen, dat de dood het einde is van alle mensen, ook de oprechten, de rechtvaardigen, moeten sterven, en het is goed hieraan te denken met toepassing op onszelf, zoals Bileam dit hier doet, sprekende van zijn eigen dood.

Ten tweede. Hij spreekt in de veronderstelling van de onsterflijkheid van de ziel, en een andere staat of toestand na de dood, waarvan dit een groot en heerlijk getuigenis is, en een bewijs dat het vanouds bekend was en geloofd werd. Want waarom zou de dood van de oprechten begeerlijker zijn dan de dood van de goddelozen, als het niet was omdat op die dood gelukzaligheid volgt in een andere wereld, daar wij toch zien, dat in de omstandigheid en wijze van sterven alle ding hun wedervaart gelijk alle anderen?

Ten derde. Hij verklaart de oprechten waarlijk gezegend, niet slechts terwijl zij leven, maar ook als zij sterven, waardoor hun dood niet slechts begeerlijker wordt dan de dood van anderen, maar zelfs begeerlijker dan het leven zelf, want in die zin kan zijn wens worden opgevat: "als ik sterf, sterve mijn ziel de dood des oprechten, maar dat niet alleen, ik zou wel gaarne nu sterven, mits dat ik de dood des oprechten sterf, thans reeds aan mijn einde gekomen zou, mits het gelijk zij aan het zijne." Zeer dicht bij de plaats, waar Bileam nu was, op een van de bergen Moabs, is niet lang daarna Mozes gestorven, en misschien heeft God, die dat woord in zijn mond gelegd heeft, bedoeld dat het daarop betrekking zou hebben, opdat Mozes er door aangemoedigd zou zijn om op te gaan en zo'n dood te sterven, als Bileam begeerde te sterven.

Ten vierde. Hij toont dat zijn denkbeeld van de Godsdienst beter is dan zijn beoefening er van, er zijn velen, die de dood van de oprechten begeren te sterven, maar er niet naar streven om het leven van de oprechten te leven, zeer gaarne zouden zij hun uiterste willen hebben als het hunne, hun einde, maar niet hun weg. Zij zouden heiligen willen zijn in de hemel, maar geen heiligen op aarde. Dat is de begeerte van de luiaard, die hem zal doden, want zijn handen weigeren te werken. Van Bileam is dit slechts een wens, geen gebed, en het is een ijdele wens, daar het slechts een wens is voor het einde, het doel zonder enigerlei begeerte om gebruik te maken van het middel er toe. Zover nu gaat deze zegen, namelijk tot aan de dood, en tot na de dood, tot aan het uiterste, het einde.

Nu wordt ons hier gezegd in Numbers 23:11 en 12:

1. Hoe dit Balak heeft verbitterd, Numbers 23:11. Hij gaf voor de Heere te eren met zijn offers, en te wachten op het antwoord, dat God hem zou zenden, en toch, toen het bleek dat dit antwoord hem niet naar de zin was vergat hij God en ontstak in woede tegen Bileam alsof dit zuiver en alleen zijn doen was. "Wat hebt gij mij gedaan? Hoe hebt gij mij teleurgesteld!" Soms maakt God de vijanden van Zijn kerk tot een kwelling voor elkaar, terwijl Hij, die in de hemel zit, hen en de machteloze pogingen van hun boosaardigheid bespot.

2. Hoe Bileam genoodzaakt was er in te berusten. Hij onderwerpt zich, omdat hij niet anders kan, maar hij toont niet weinig handigheid in het behandelen van de zaak, alsof hij er zeer oprecht en nauwgezet in gehandeld had, en antwoordt Balak met de statige ernst van een profeet: "Zal ik dat niet waarnemen te spreken, dat de Heere in mijn mond gelegd heeft?" Numbers 23:12. Aldus wordt aan een goddeloze profeet een belijdenis van Gods alles beheersende macht ontwrongen, tot verdere beschaming van een goddeloze koning.

Verzen 13-30

Numeri 23:13-30

I. Hier worden voor de tweede maal, evenals tevoren, toebereidselen gemaakt om Israël te vervloeken.

1. Zij zijn hierbij van plaats veranderd, Numbers 23:13. Balak verbeeldde zich dat Bileam, omdat hij van de hoogte van de steenrotsen, Numbers 23:9, het volle gezicht had op Israëls leger, of zo ingenomen was met de schoonheid er van, dat hij hen niet wilde vervloeken, of zo verschrikt was door het ontzaglijke er van, dat hij het niet durfde, daarom wilde hij hem naar een andere plaats brengen, vanwaar hij slechts een gedeelte er van zien kon, een gedeelte, dat hem meer verachtelijk zou toeschijnen, en daarvoor hoopte hij dan tenminste, dat hij verlof zou krijgen om het te vervloeken, om dan aldus langzamerhand de overhand over hen te zullen verkrijgen, daar hij ongetwijfeld het plan had, om, zo hij hierin zijn doel bereikte, zijn aanval te richten op dat deel van Israëls leger, waarop Bileam nu het oog gericht had, en waarin hij de vuurballen van zijn vervloekingen zou werpen. Zie, hoe rusteloos en onvermoeid de vijanden van de kerk zijn in hun boosaardige pogingen om haar te verderven, zij laten geen middel onbeproefd om hun oogmerk te bereiken. O mochten wij toch even schrander en vastberaden zijn in het najagen van goede plannen ter ere Gods!

2. De offeranden worden herhaald, er worden nieuwe altaren gebouwd, en op ieder altaar een var en een ram geofferd, en Balak staat even ijverig en waakzaam bij zijn brandoffer als tevoren, Numbers 23:14, Numbers 23:15. Indien wij even ernstig begeerden om de zegen te verkrijgen als Balak om een vloek teweeg te brengen (als bedoeld over Israël, maar in werkelijkheid over zichzelf en zijn volk), dan zouden noch de onkosten, noch het werk van de Godsdienst ons te veel zijn.

3. Wederom wendt Bileam zich tot God, en God ontmoet hem voor de tweede maal, en legt hem een ander woord in de mond, niet om het vorige te herroepen, maar om het te bevestigen, Numbers 23:16, Numbers 23:17. Indien nu God niet tot Bileam zei: Zoek Mij tevergeefs, dan zal Hij dit nog veel minder tot het zaad Jakob's zeggen, die Hem gewis zullen vinden, niet alleen zoals Bileam, als hun onderrichter, maar als hun overvloedige beloner. Toen Bileam terugkeerde, was Balak ongeduldig om te vernemen met welke boodschap hij kwam: "Wat heeft de Heere gesproken?" Komt gij met betere tijding, met enige hoop om wel te zullen slagen? Dat moet ook onze vraag zijn, als wij komen om het woord Gods te horen? Jeremiah 23:35.

II. Voor de tweede maal is de vloek, door de allesbesturende macht van God, in een zegen veranderd, en deze zegen is ruimer en krachtiger dan de vorige, en snijdt alle hoop af om hem te veranderen. Daar Balak zo ijverig was om te vragen wat de Heere heeft gesproken Numbers 23:17, richt Bileam zich nu in het bijzonder tot hem, Numbers 23:18. Sta op, Balak en hoor. Het was een boodschap van God, die hij hem had te brengen, en van Balak wordt geëist, of schoon hij een koning is:

1. Dat hij zal opletten, zal horen, met al de aandacht van zijn geest, opdat hem geen woord ontga.

2. Dat hij zal horen met eerbied, Sta op Balak, en hoor. Toen zijn opvolger Eglon een boodschap van God moest ontvangen, stond hij op van de stoel, Judges 3:20.

In zijn rede maakt Bileam Balak, tot diens uiterste smart en teleurstelling, bekend met twee dingen. A. Dat hij geen reden had te hopen Israël te zullen verderven, het zou doelloos zijn het te beproeven, en hij zou zichzelf misleiden zo hij het verwachtte, en dat wel om twee redenen:

a. Omdat God onveranderlijk is, Numbers 23:19. God is geen man, dat Hij liegen zou. De mensen veranderen van zin, van gedachten, en daarom breken zij hun woord, zij liegen, omdat zij berouw, spijt hebben. Maar God doet noch het een noch het ander. Hij verandert nooit van zin, en daarom herroept Hij nooit Zijn belofte. Bileam had erkend, Numbers 23:8, dat hij Gods raad niet kon veranderen, en daaruit leidt hij af, dat God zelf Zijn raad niet zou veranderen, zodanig is de onvolmaaktheid van de mens, en zodanig is de volmaaktheid van God. Het is onmogelijk dat God liege, Hebrews 6:18. En als in de Schrift gezegd wordt dat het Hem berouwt, dan wordt hiermede generlei verandering van zin bedoeld maar slechts van weg of van wijze. Het is een grote waarheid, dat bij God geen verandering is of schaduw van omkering. Nu beroept hij zich hiervoor op Balak zelf: "Zou Hij het zeggen en niet doen?" het zeggen naar Zijn eigen bedoeling en voornemen, en het niet tot stand brengen in Zijn voorzienigheid, naar de raad van Zijn wil? Heeft Hij gesproken in Zijn woord, en zal Hij het niet bestendig maken? Kunnen wij anders van God denken, dan dat Hij onveranderlijk is en getrouw aan Zijn woord? Al Zijn raadsbesluiten zijn onveranderlijk, en al Zijn beloften onschendbaar. Hij past die algemene waarheid toe op het onderhavige geval, Numbers 23:20. Hij heeft gezegend, en ik kan het niet keren, dat is: "Ik kan er Hem niet toe brengen om het te keren." Israël was vanouds een gezegend volk, een zaad, dat de Heere had gezegend, de zegen van Abraham kwam op hen, zij zijn geboren onder de zegen van het verbond, en geboren tot de zegen van Kanan, en daarom konden zij niet vervloekt worden, tenzij gij kunt veronderstellen dat de God van de eeuwige waarheid Zijn woord zal breken, ontrouw zal worden aan zichzelf, en aan Zijn volk.

b. Omdat Israël voor het ogenblik niet laakbaar is, Numbers 23:21. Niet alsof er geen ongerechtigheid was in Jakob, of dat God haar niet zag, maar:

Ten eerste. Er was niet zo'n mate van ongerechtigheid als waardoor God er toe gebracht zou worden hen te verlaten, hen prijs te geven aan het verderf. Hoe slecht zij ook waren, zo slecht waren zij niet.

Ten tweede. Er was geen afgoderij onder hen die in bijzondere zin ongerechtigheid en boosheid wordt genoemd. Sedert het gouden kalf hebben wij niets van die aard in Israël gevonden, en daarom wilde God, hoewel zij in andere opzichten tergend waren, hen toch niet verstoten. Bileam wist dat niets scheiding kon maken tussen hen en God dan de zonde, zolang God geen heersende zonde onder hen zag, wilde Hij geen verdervende vloek over hen doen komen, zolang zij dus in de gunst blijven bij God, wanhoopte hij er aan om hun ooit kwaad te kunnen doen. Zolang wij verre blijven van de zonde, blijven wij verre van kwaad. Sommigen geven een andere zin aan deze woorden zij lezen ze aldus: Hij heeft geen kwaad beproefd willen zien tegen Jakob, en Hij zal geen leed willen zien doen aan Israël, dat is: Hij heeft het niet toegelaten, en Hij zal het niet toelaten, Hij wil Israël niet zien geschaad of verongelijkt, maar zal hun recht doen en hun twistzaak twisten. God zal het niet dulden, dat aan Zijn kerk, Zijn volk, leed geschiedt, want wat hun aangedaan wordt, acht Hij zichzelf aangedaan, en zal er dienovereenkomstig rekenschap van vragen.

c. Omdat beider macht onweerstaanbaar was. Hij toont Balak aan, dat er met hen niet te strijden was, het was doelloos het te beproeven, want: Ten eerste. Gods tegenwoordigheid was onder hen. De Heere, zijn God, is met hen, op bijzondere wijze, en zal er niet toe gebracht worden van hen te wijken.

Ten tweede. Zij genoten de blijdschap van die tegenwoordigheid en zij juichten er in, het geklank des konings is bij hem. Zij juichen over hun vijanden, zeker van voorspoed en overwinning, voortdurend roemende in God als hun Koning en overwinnaar voor hen.

Ten derde. Zij hadden de weldaad ervaren van Gods tegenwoordigheid onder hen, en van Zijn macht, die voor hen werd aangewend. Want God heeft hen uit Egypte uitgevoerd, Numbers 23:22. De macht, die dit gedaan heeft, kan nooit weerhouden, nooit weerstaan worden, en zo glorierijk begonnen zijnde, zal Hij ongetwijfeld ook glorierijk voleindigen

Ten vierde. Zolang Gods tegenwoordigheid onder hen was, hadden zij de kracht van een eenhoorn, waren zij in staat allen het hoofd te bieden, die tegen hen zijn. Zie Numbers 24:8. Zodanig is de sterkte, die de God Israëls geeft aan Zijn volk.

Hieruit leidt hij nu af dat het doelloos voor hem zou zijn om hun kwaad te veroorzaken, dat daartoe al zijn kunstenarijen tekort zouden schieten, Numbers 23:23.

1. Hij erkent zich verslagen. Waarlijk, er is geen toverij tegen Jakob, die iets tegen hem vermag. De vervloekingen van de hel zijn niet bestand tegen de zegeningen van de hemel. Niet alsof er zulke pogingen niet gedaan zouden worden, maar zij zullen gewis vruchteloos blijven. Sommigen merken op dat de naam Jakob een toestand van zwakheid en beproeving van de kerk aanduidt, terwijl de naam Israël een toestand aanduidt van voorspoed en vooruitgang, maar hetzij de kerk in een toestand verkeert van zwakheid of van kracht, haar vrienden weinigen of velen zijn, ondergeschikte oorzaken gunstig of ongunstig zijn, het komt alles op hetzelfde neer. Geen instrument, dat tegen haar bereid wordt, zal gelukken. God kan gemakkelijk alle raadslagen van de machten van de duisternis tegen de kerk doen mislukken, en ongetwijfeld zal Hij het, zodat zij niet zullen overwinnen om haar te verderven.

2. Hij voorziet dat dit in toekomende tijden herdacht zal worden.

A. Van deze tijd, dat is: van de tijd, waarin wij nu zijn, zal betreffende Jakob en Israël, en door Israël, gezegd worden wat God gewrocht heeft! Wat grote dingen God voor Zijn volk gedaan heeft! Het zal gezegd worden met verwondering, blijdschap en dankbaarheid en een tarten van de naburige volken om voorbeelden bij te brengen van een zelfde zorg van hun goden voor hen. De verijdeling van de aanslagen van de vijanden van de kerk moet tot eer van God in eeuwige gedachtenis worden gehouden. Niemand is er gelijk God. o Jeshurun! Naar hetgeen Bileam hier zegt betreffende de voortreffelijkheid van God boven al de goden van de heidenen, verwijst Mozes misschien, als hij zegt: "Hun rots is niet als onze Rots, onze vijanden mogen zelf oordelen," (NBG) Deuteronomy 32:31, en in het bijzonder Bileam. Balak heeft dus geen hoop om Israël te verderven maar:

B. Bileam toont hem, dat hij meer reden had om te vrezen door hen ten verderve gebracht te zullen worden, want waarschijnlijk zullen zij bloedig werk verrichten onder zijn naburen, en, mochten hij en zijn land ontkomen, dan was het niet, omdat hij te groot of te machtig voor hen was, maar omdat hij niet begrepen was in hun opdracht van de verdelging, Numbers 23:24. Zie, en sidder, het volk dat daar nu enige tijd in uw nabijheid gelegerd was, rust slechts voor een tijd als een neerliggende leeuw, maar weldra zal het zich verheffen als een oude leeuw, en zich niet neerleggen totdat het de roof gegeten en het bloed van de verslagenen gedronken zal hebben. Dit schijnt te wijzen op de overwinningen, die zij, naar hij voorzag, op de Kananieten zullen behalen, dat zij de wapens niet zullen neerleggen voor zij het land, dat nu voor hen lag, geheel zouden veroverd hebben. En als het huis van zijn buurman in brand staat, dan zal het zaak voor hem zijn om aan zijn eigen gevaar te denken.

Wat was nu het gevolg van deze teleurstelling?

a. Balak en Bileam waren nu beide de zaak moede.

Ten eerste. Balak wil nu gaarne zijn bezweerder het zwijgen zien opgelegd. Daar hij niet kan zeggen wat hij wil dat hij zeggen zal, wenst hij dat hij in het geheel niets zegt, "gij zult hen in het geheel niet vloeken noch zegenen, Numbers 23:25. Indien gij hen niet kunt vloeken, dan smeek ik u hen tenminste niet te zegenen. Indien gij mijn krijgsmacht niet kunt steunen en bemoedigen, zo sta haar tenminste niet tegen, en ontmoedig haar niet." God kan hen, die van Hem afwijken, moede maken in de veelheid van hun raadslagen, Isaiah 47:13, Isaiah 57:10.

Ten tweede. Bileam is nog bereid te bekennen dat hij overwonnen is, en beroept zich op hetgeen hij gezegd had aan het begin van deze onderneming, Numbers 22:38. Het woord, dat God in mijn mond leggen zal, dat zal ik spreken.

Dat toont:

Ten eerste. In het algemeen, dat de weg van de mens niet in hemzelf is, er zijn veel raadslagen in het hart van de mensen, maar Gods raad zal bestaan.

Ten tweede. a. In het bijzonder: dat evenals geen instrument, dat tegen de kerk bereid wordt, zal gelukken, zo zal God iedere tong, die in het gericht tegen haar opstaat, verdoemen, Isaiah 54:17.

b. Toch besluiten zij om nog een poging te doen. Zij vinden het een schande om zich gewonnen te geven, en daarom gaan zij voort met hun plan, al zal het dan ook nog verder op hun beschaming uitlopen.

En nu gaan zij voor deze derde maal:

Ten eerste. Van plaats veranderen. Balak is er ten laatste van overtuigd, dat het de schuld niet is van Bileam, die hij eerst wel gelaakt had, maar dat hij zich werkelijk onder Goddelijk bedwang bevond, en daarom hoopt hij hem nu naar een plaats te brengen, waar God hem eindelijk zou toelaten hen te vervloeken, Numbers 23:27. Waarschijnlijk waren hij en Bileam te meer aangemoedigd om hun poging te hernieuwen, omdat God aan Bileam de tweede maal had veroorloofd te gaan, hoewel Hij het hem de eerste maal had verboden, omdat zij toen door herhaalde pogingen hun doel bereikt hadden, hopen zij ook ditmaal te zullen slagen. En zo is het dat terwijl het vonnis over de zondaren niet spoedig voltrokken wordt, hun hart vol in hen is om kwaad te doen. De plaats, waar hij hem nu heen bracht, was de hoogte van Peor, de hoogste bergtop van dat land, waar Bal waarschijnlijk werd aangebeden, en die vandaar Bal- Peor genoemd werd. Hij koos die plaats in de hoop hetzij omdat het, naar hij zich inbeeldde, de woonstede was van Bal, de god van de Moabieten, Jehovah, de God van Israël, daar niet wilde, of niet kon komen om de volvoering van hun voornemen te verhinderen, of wel omdat die plaats welgevallig was aan zijn god, zij ook de Heere welgevallig zou wezen, en Hij dus in een vriendelijke stemming gebracht zou worden. Zulk een ijdele waan hebben dwaze mensen van God, en zo ijdel zijn hun overleggingen aangaande Hem. Zo hebben de Syriërs zich verbeeld, dat de Heere wel de God is van de bergen, maar niet van de dalen 1 Kings 20:28, K alsof Hij machtiger was in de ene plaats dan in de andere plaats.

Ten tweede. Zij herhalen hun offerande, zeven varren en zeven rammen op zeven altaren, Numbers 23:29, Numbers 23:30. Zo gaan zij voort met hun kostbare offers al hadden zij ook geen belofte om er hun hoop op succes op te bouwen. Laat ons dan die de belofte hebben, dat Hij op het einde het gezicht zal voortbrengen en niet liegen, niet ontmoedigd worden door vertraging of uitstel, maar volharden in gebed en niet vertragen, Luke 18:1.

Verzen 13-30

Numeri 23:13-30

I. Hier worden voor de tweede maal, evenals tevoren, toebereidselen gemaakt om Israël te vervloeken.

1. Zij zijn hierbij van plaats veranderd, Numbers 23:13. Balak verbeeldde zich dat Bileam, omdat hij van de hoogte van de steenrotsen, Numbers 23:9, het volle gezicht had op Israëls leger, of zo ingenomen was met de schoonheid er van, dat hij hen niet wilde vervloeken, of zo verschrikt was door het ontzaglijke er van, dat hij het niet durfde, daarom wilde hij hem naar een andere plaats brengen, vanwaar hij slechts een gedeelte er van zien kon, een gedeelte, dat hem meer verachtelijk zou toeschijnen, en daarvoor hoopte hij dan tenminste, dat hij verlof zou krijgen om het te vervloeken, om dan aldus langzamerhand de overhand over hen te zullen verkrijgen, daar hij ongetwijfeld het plan had, om, zo hij hierin zijn doel bereikte, zijn aanval te richten op dat deel van Israëls leger, waarop Bileam nu het oog gericht had, en waarin hij de vuurballen van zijn vervloekingen zou werpen. Zie, hoe rusteloos en onvermoeid de vijanden van de kerk zijn in hun boosaardige pogingen om haar te verderven, zij laten geen middel onbeproefd om hun oogmerk te bereiken. O mochten wij toch even schrander en vastberaden zijn in het najagen van goede plannen ter ere Gods!

2. De offeranden worden herhaald, er worden nieuwe altaren gebouwd, en op ieder altaar een var en een ram geofferd, en Balak staat even ijverig en waakzaam bij zijn brandoffer als tevoren, Numbers 23:14, Numbers 23:15. Indien wij even ernstig begeerden om de zegen te verkrijgen als Balak om een vloek teweeg te brengen (als bedoeld over Israël, maar in werkelijkheid over zichzelf en zijn volk), dan zouden noch de onkosten, noch het werk van de Godsdienst ons te veel zijn.

3. Wederom wendt Bileam zich tot God, en God ontmoet hem voor de tweede maal, en legt hem een ander woord in de mond, niet om het vorige te herroepen, maar om het te bevestigen, Numbers 23:16, Numbers 23:17. Indien nu God niet tot Bileam zei: Zoek Mij tevergeefs, dan zal Hij dit nog veel minder tot het zaad Jakob's zeggen, die Hem gewis zullen vinden, niet alleen zoals Bileam, als hun onderrichter, maar als hun overvloedige beloner. Toen Bileam terugkeerde, was Balak ongeduldig om te vernemen met welke boodschap hij kwam: "Wat heeft de Heere gesproken?" Komt gij met betere tijding, met enige hoop om wel te zullen slagen? Dat moet ook onze vraag zijn, als wij komen om het woord Gods te horen? Jeremiah 23:35.

II. Voor de tweede maal is de vloek, door de allesbesturende macht van God, in een zegen veranderd, en deze zegen is ruimer en krachtiger dan de vorige, en snijdt alle hoop af om hem te veranderen. Daar Balak zo ijverig was om te vragen wat de Heere heeft gesproken Numbers 23:17, richt Bileam zich nu in het bijzonder tot hem, Numbers 23:18. Sta op, Balak en hoor. Het was een boodschap van God, die hij hem had te brengen, en van Balak wordt geëist, of schoon hij een koning is:

1. Dat hij zal opletten, zal horen, met al de aandacht van zijn geest, opdat hem geen woord ontga.

2. Dat hij zal horen met eerbied, Sta op Balak, en hoor. Toen zijn opvolger Eglon een boodschap van God moest ontvangen, stond hij op van de stoel, Judges 3:20.

In zijn rede maakt Bileam Balak, tot diens uiterste smart en teleurstelling, bekend met twee dingen. A. Dat hij geen reden had te hopen Israël te zullen verderven, het zou doelloos zijn het te beproeven, en hij zou zichzelf misleiden zo hij het verwachtte, en dat wel om twee redenen:

a. Omdat God onveranderlijk is, Numbers 23:19. God is geen man, dat Hij liegen zou. De mensen veranderen van zin, van gedachten, en daarom breken zij hun woord, zij liegen, omdat zij berouw, spijt hebben. Maar God doet noch het een noch het ander. Hij verandert nooit van zin, en daarom herroept Hij nooit Zijn belofte. Bileam had erkend, Numbers 23:8, dat hij Gods raad niet kon veranderen, en daaruit leidt hij af, dat God zelf Zijn raad niet zou veranderen, zodanig is de onvolmaaktheid van de mens, en zodanig is de volmaaktheid van God. Het is onmogelijk dat God liege, Hebrews 6:18. En als in de Schrift gezegd wordt dat het Hem berouwt, dan wordt hiermede generlei verandering van zin bedoeld maar slechts van weg of van wijze. Het is een grote waarheid, dat bij God geen verandering is of schaduw van omkering. Nu beroept hij zich hiervoor op Balak zelf: "Zou Hij het zeggen en niet doen?" het zeggen naar Zijn eigen bedoeling en voornemen, en het niet tot stand brengen in Zijn voorzienigheid, naar de raad van Zijn wil? Heeft Hij gesproken in Zijn woord, en zal Hij het niet bestendig maken? Kunnen wij anders van God denken, dan dat Hij onveranderlijk is en getrouw aan Zijn woord? Al Zijn raadsbesluiten zijn onveranderlijk, en al Zijn beloften onschendbaar. Hij past die algemene waarheid toe op het onderhavige geval, Numbers 23:20. Hij heeft gezegend, en ik kan het niet keren, dat is: "Ik kan er Hem niet toe brengen om het te keren." Israël was vanouds een gezegend volk, een zaad, dat de Heere had gezegend, de zegen van Abraham kwam op hen, zij zijn geboren onder de zegen van het verbond, en geboren tot de zegen van Kanan, en daarom konden zij niet vervloekt worden, tenzij gij kunt veronderstellen dat de God van de eeuwige waarheid Zijn woord zal breken, ontrouw zal worden aan zichzelf, en aan Zijn volk.

b. Omdat Israël voor het ogenblik niet laakbaar is, Numbers 23:21. Niet alsof er geen ongerechtigheid was in Jakob, of dat God haar niet zag, maar:

Ten eerste. Er was niet zo'n mate van ongerechtigheid als waardoor God er toe gebracht zou worden hen te verlaten, hen prijs te geven aan het verderf. Hoe slecht zij ook waren, zo slecht waren zij niet.

Ten tweede. Er was geen afgoderij onder hen die in bijzondere zin ongerechtigheid en boosheid wordt genoemd. Sedert het gouden kalf hebben wij niets van die aard in Israël gevonden, en daarom wilde God, hoewel zij in andere opzichten tergend waren, hen toch niet verstoten. Bileam wist dat niets scheiding kon maken tussen hen en God dan de zonde, zolang God geen heersende zonde onder hen zag, wilde Hij geen verdervende vloek over hen doen komen, zolang zij dus in de gunst blijven bij God, wanhoopte hij er aan om hun ooit kwaad te kunnen doen. Zolang wij verre blijven van de zonde, blijven wij verre van kwaad. Sommigen geven een andere zin aan deze woorden zij lezen ze aldus: Hij heeft geen kwaad beproefd willen zien tegen Jakob, en Hij zal geen leed willen zien doen aan Israël, dat is: Hij heeft het niet toegelaten, en Hij zal het niet toelaten, Hij wil Israël niet zien geschaad of verongelijkt, maar zal hun recht doen en hun twistzaak twisten. God zal het niet dulden, dat aan Zijn kerk, Zijn volk, leed geschiedt, want wat hun aangedaan wordt, acht Hij zichzelf aangedaan, en zal er dienovereenkomstig rekenschap van vragen.

c. Omdat beider macht onweerstaanbaar was. Hij toont Balak aan, dat er met hen niet te strijden was, het was doelloos het te beproeven, want: Ten eerste. Gods tegenwoordigheid was onder hen. De Heere, zijn God, is met hen, op bijzondere wijze, en zal er niet toe gebracht worden van hen te wijken.

Ten tweede. Zij genoten de blijdschap van die tegenwoordigheid en zij juichten er in, het geklank des konings is bij hem. Zij juichen over hun vijanden, zeker van voorspoed en overwinning, voortdurend roemende in God als hun Koning en overwinnaar voor hen.

Ten derde. Zij hadden de weldaad ervaren van Gods tegenwoordigheid onder hen, en van Zijn macht, die voor hen werd aangewend. Want God heeft hen uit Egypte uitgevoerd, Numbers 23:22. De macht, die dit gedaan heeft, kan nooit weerhouden, nooit weerstaan worden, en zo glorierijk begonnen zijnde, zal Hij ongetwijfeld ook glorierijk voleindigen

Ten vierde. Zolang Gods tegenwoordigheid onder hen was, hadden zij de kracht van een eenhoorn, waren zij in staat allen het hoofd te bieden, die tegen hen zijn. Zie Numbers 24:8. Zodanig is de sterkte, die de God Israëls geeft aan Zijn volk.

Hieruit leidt hij nu af dat het doelloos voor hem zou zijn om hun kwaad te veroorzaken, dat daartoe al zijn kunstenarijen tekort zouden schieten, Numbers 23:23.

1. Hij erkent zich verslagen. Waarlijk, er is geen toverij tegen Jakob, die iets tegen hem vermag. De vervloekingen van de hel zijn niet bestand tegen de zegeningen van de hemel. Niet alsof er zulke pogingen niet gedaan zouden worden, maar zij zullen gewis vruchteloos blijven. Sommigen merken op dat de naam Jakob een toestand van zwakheid en beproeving van de kerk aanduidt, terwijl de naam Israël een toestand aanduidt van voorspoed en vooruitgang, maar hetzij de kerk in een toestand verkeert van zwakheid of van kracht, haar vrienden weinigen of velen zijn, ondergeschikte oorzaken gunstig of ongunstig zijn, het komt alles op hetzelfde neer. Geen instrument, dat tegen haar bereid wordt, zal gelukken. God kan gemakkelijk alle raadslagen van de machten van de duisternis tegen de kerk doen mislukken, en ongetwijfeld zal Hij het, zodat zij niet zullen overwinnen om haar te verderven.

2. Hij voorziet dat dit in toekomende tijden herdacht zal worden.

A. Van deze tijd, dat is: van de tijd, waarin wij nu zijn, zal betreffende Jakob en Israël, en door Israël, gezegd worden wat God gewrocht heeft! Wat grote dingen God voor Zijn volk gedaan heeft! Het zal gezegd worden met verwondering, blijdschap en dankbaarheid en een tarten van de naburige volken om voorbeelden bij te brengen van een zelfde zorg van hun goden voor hen. De verijdeling van de aanslagen van de vijanden van de kerk moet tot eer van God in eeuwige gedachtenis worden gehouden. Niemand is er gelijk God. o Jeshurun! Naar hetgeen Bileam hier zegt betreffende de voortreffelijkheid van God boven al de goden van de heidenen, verwijst Mozes misschien, als hij zegt: "Hun rots is niet als onze Rots, onze vijanden mogen zelf oordelen," (NBG) Deuteronomy 32:31, en in het bijzonder Bileam. Balak heeft dus geen hoop om Israël te verderven maar:

B. Bileam toont hem, dat hij meer reden had om te vrezen door hen ten verderve gebracht te zullen worden, want waarschijnlijk zullen zij bloedig werk verrichten onder zijn naburen, en, mochten hij en zijn land ontkomen, dan was het niet, omdat hij te groot of te machtig voor hen was, maar omdat hij niet begrepen was in hun opdracht van de verdelging, Numbers 23:24. Zie, en sidder, het volk dat daar nu enige tijd in uw nabijheid gelegerd was, rust slechts voor een tijd als een neerliggende leeuw, maar weldra zal het zich verheffen als een oude leeuw, en zich niet neerleggen totdat het de roof gegeten en het bloed van de verslagenen gedronken zal hebben. Dit schijnt te wijzen op de overwinningen, die zij, naar hij voorzag, op de Kananieten zullen behalen, dat zij de wapens niet zullen neerleggen voor zij het land, dat nu voor hen lag, geheel zouden veroverd hebben. En als het huis van zijn buurman in brand staat, dan zal het zaak voor hem zijn om aan zijn eigen gevaar te denken.

Wat was nu het gevolg van deze teleurstelling?

a. Balak en Bileam waren nu beide de zaak moede.

Ten eerste. Balak wil nu gaarne zijn bezweerder het zwijgen zien opgelegd. Daar hij niet kan zeggen wat hij wil dat hij zeggen zal, wenst hij dat hij in het geheel niets zegt, "gij zult hen in het geheel niet vloeken noch zegenen, Numbers 23:25. Indien gij hen niet kunt vloeken, dan smeek ik u hen tenminste niet te zegenen. Indien gij mijn krijgsmacht niet kunt steunen en bemoedigen, zo sta haar tenminste niet tegen, en ontmoedig haar niet." God kan hen, die van Hem afwijken, moede maken in de veelheid van hun raadslagen, Isaiah 47:13, Isaiah 57:10.

Ten tweede. Bileam is nog bereid te bekennen dat hij overwonnen is, en beroept zich op hetgeen hij gezegd had aan het begin van deze onderneming, Numbers 22:38. Het woord, dat God in mijn mond leggen zal, dat zal ik spreken.

Dat toont:

Ten eerste. In het algemeen, dat de weg van de mens niet in hemzelf is, er zijn veel raadslagen in het hart van de mensen, maar Gods raad zal bestaan.

Ten tweede. a. In het bijzonder: dat evenals geen instrument, dat tegen de kerk bereid wordt, zal gelukken, zo zal God iedere tong, die in het gericht tegen haar opstaat, verdoemen, Isaiah 54:17.

b. Toch besluiten zij om nog een poging te doen. Zij vinden het een schande om zich gewonnen te geven, en daarom gaan zij voort met hun plan, al zal het dan ook nog verder op hun beschaming uitlopen.

En nu gaan zij voor deze derde maal:

Ten eerste. Van plaats veranderen. Balak is er ten laatste van overtuigd, dat het de schuld niet is van Bileam, die hij eerst wel gelaakt had, maar dat hij zich werkelijk onder Goddelijk bedwang bevond, en daarom hoopt hij hem nu naar een plaats te brengen, waar God hem eindelijk zou toelaten hen te vervloeken, Numbers 23:27. Waarschijnlijk waren hij en Bileam te meer aangemoedigd om hun poging te hernieuwen, omdat God aan Bileam de tweede maal had veroorloofd te gaan, hoewel Hij het hem de eerste maal had verboden, omdat zij toen door herhaalde pogingen hun doel bereikt hadden, hopen zij ook ditmaal te zullen slagen. En zo is het dat terwijl het vonnis over de zondaren niet spoedig voltrokken wordt, hun hart vol in hen is om kwaad te doen. De plaats, waar hij hem nu heen bracht, was de hoogte van Peor, de hoogste bergtop van dat land, waar Bal waarschijnlijk werd aangebeden, en die vandaar Bal- Peor genoemd werd. Hij koos die plaats in de hoop hetzij omdat het, naar hij zich inbeeldde, de woonstede was van Bal, de god van de Moabieten, Jehovah, de God van Israël, daar niet wilde, of niet kon komen om de volvoering van hun voornemen te verhinderen, of wel omdat die plaats welgevallig was aan zijn god, zij ook de Heere welgevallig zou wezen, en Hij dus in een vriendelijke stemming gebracht zou worden. Zulk een ijdele waan hebben dwaze mensen van God, en zo ijdel zijn hun overleggingen aangaande Hem. Zo hebben de Syriërs zich verbeeld, dat de Heere wel de God is van de bergen, maar niet van de dalen 1 Kings 20:28, K alsof Hij machtiger was in de ene plaats dan in de andere plaats.

Ten tweede. Zij herhalen hun offerande, zeven varren en zeven rammen op zeven altaren, Numbers 23:29, Numbers 23:30. Zo gaan zij voort met hun kostbare offers al hadden zij ook geen belofte om er hun hoop op succes op te bouwen. Laat ons dan die de belofte hebben, dat Hij op het einde het gezicht zal voortbrengen en niet liegen, niet ontmoedigd worden door vertraging of uitstel, maar volharden in gebed en niet vertragen, Luke 18:1.

Bibliografische Informatie
Henry, Matthew. "Commentaar op Numbers 23". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/commentaries/dut/mhm/numbers-23.html. 1706.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile