Lectionary Calendar
Friday, November 22nd, 2024
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
Attention!
StudyLight.org has pledged to help build churches in Uganda. Help us with that pledge and support pastors in the heart of Africa.
Click here to join the effort!

Bible Commentaries
Numeri 12

Bijbelverkaring van Matthew HenryHenry's compleet

Zoek naar…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, NUMERI 12

In het vorige hoofdstuk hadden wij het verdriet, aan Mozes berokkend door het volk, in dit zien wij zijn geduld beproefd door zijn eigen bloedverwanten.

I. Mirjam en Aron, zijn eigen broeder en zuster beledigden hem, Numbers 12:1.

II. God riep hen deswege tot verantwoording, Numbers 12:4.

III. Mirjam wordt er met melaatsheid om geslagen, Numbers 12:10.

IV. Aron onderwerpt zich, en Mozes doet nederig voorbede voor haar, Numbers 12:11.

V. Zij wordt genezen, maar gedurende zeven dagen moet zij beschaamd zijn, Numbers 12:14. En dit is geschreven om te tonen, dat ook de beste personen en families hun dwaasheden hebben en hun kruisen.

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, NUMERI 12

In het vorige hoofdstuk hadden wij het verdriet, aan Mozes berokkend door het volk, in dit zien wij zijn geduld beproefd door zijn eigen bloedverwanten.

I. Mirjam en Aron, zijn eigen broeder en zuster beledigden hem, Numbers 12:1.

II. God riep hen deswege tot verantwoording, Numbers 12:4.

III. Mirjam wordt er met melaatsheid om geslagen, Numbers 12:10.

IV. Aron onderwerpt zich, en Mozes doet nederig voorbede voor haar, Numbers 12:11.

V. Zij wordt genezen, maar gedurende zeven dagen moet zij beschaamd zijn, Numbers 12:14. En dit is geschreven om te tonen, dat ook de beste personen en families hun dwaasheden hebben en hun kruisen.

Verzen 1-3

Numeri 12:1-3

1. Hier is de onbetamelijke ontevredenheid van Aron en Mirjam: zij spraken tegen Mozes, Numbers 12:1. Indien Mozes, die zoveel eer heeft ontvangen van God, toch zoveel minachting en beledigingen had te verduren van mensen zal dan iemand van onze zulke beproevingen vreemd of hard vinden, en er hetzij toornig of mismoedig door worden? Maar wie zou gedacht hebben, dat dit verdriet aan Mozes berokkend zou worden:

A. Door hen, die zelf ernstig en Godvruchtig waren, ja meer, uitnemend in de Godsdienst: Mirjam, een profetes, Aron, de hogepriester, beide mede-afgevaardigden met Mozes ter verlossing van Israël? Micah 6:4. "Ik heb voor uw aangezicht henen" "gezonden Mozes Aron en Mirjam".

B. Door hen, die zijn naaste bloedverwanten waren, zijn eigen broeder en zuster, die zo geschitterd hebben in stralen, ontleend aan zijn licht. Zo klaagt de bruid: "de kinderen van mijn moeder waren tegen mij" "ontstoken," Song of Solomon 1:6, en twisten onder bloedverwanten zijn zeer bijzonder smartelijk: "een verongelijkte broeder is ontoegankelijker" "dan een sterke stad en twistingen zijn als de grendel van een burcht" Proverbs 18:19. Maar dit draagt bij om de roeping van Mozes te bevestigen, en toont dat zijn verhoging zuiver en alleen door Gods gunst was, en niet door overeenkomst of afspraak met zijn bloedverwanten die zelf hem zijn verhoging misgunden. Zo hebben ook Christus' broeders niet in Hem geloofd John 7:5. Mirjam schijnt de twist begonnen te zijn, en Aron, niet gebruikt of geraadpleegd zijnde in de keus van de zeventig oudsten, was voor het ogenblik misnoegd en ontstemd, en dus te eerder geneigd om de partij van zijn zuster te kiezen. Het zou iemand treurig kunnen aandoen om Arons hand in zoveel overtredingen te zien, maar het toont dat de wet tot hogepriesters stelt mensen, die zwakheid hebben. Satan heeft het eerst overmocht bij Eva, en door haar bij Adam. Zie hoe nodig het ons is, om ons niet door onze bloedverwanten te laten overhalen, om in twisten te worden betrokken, want wij weten niet hoe door een klein vuur een grote hoop hout zal worden ontstoken. Aron had behoren te gedenken dat Mozes voor hem gebeden heeft, toen God vertoornd was tegen hem wegens het maken van het gouden kalf, Deuteronomy 9:20, en hem niet goed met kwaad moeten vergelden. Zij twistten met Mozes om twee dingen.

a. Om zijn huwelijk. Sommigen denken om een huwelijk, dat hij kort tevoren had aangegaan met een Cuschietische of Arabische vrouw, anderen denken omdat naar hun oordeel, Zippora, die zij bij deze gelegenheid in minachting een Ethiopische vrouw noemden, een te groten invloed had op Mozes in de keuze van de zeventig oudsten. Er was misschien al onenigheid ontstaan tussen Zippora en Mirjam, waardoor warme woorden gesproken werden, en het een gemelijke woord het andere teweegbracht, totdat ook Mozes en Aron er in betrokken waren.

b. Over zijn regering. Niet omdat zij slecht was, maar omdat hij haar monopoliseerde, Numbers 12:2. Heeft dan de Heere maar alleen door Mozes gesproken? Moet hij alleen de keus hebben van de personen, op wie de geest van de profetie zal komen? Heeft Hij niet ook door ons gesproken? Hadden wij niet ook enig aandeel moeten hebben in deze zaak, om onze vrienden te bevorderen, zowel als Mozes de zijne? Zij konden niet ontkennen dat God door Mozes had gesproken, maar het was duidelijk, dat Hij soms ook door hen had gesproken, en wat zij nu bedoelden was zich met hem gelijk te stellen, hoewel God hem op zo velerlei wijze had onderscheiden. Het streven om de meeste te zijn is een zonde die zelfs discipelen lichtelijk omringt, en het is uiterst zondig. Zelfs zij, die in eer en aanzien zijn, zullen er zelden genoegen in hebben, als anderen tot nog hogere eer en aanzien komen. Zij, die uitmunten, worden gewoonlijk benijd.

2. Het grote geduld van Mozes onder deze terging. De Heere hoorde het, Numbers 12:2, maar Mozes zelf lette er niet op want, Numbers 12:3, hij was zeer zachtmoedig. Hij had wel reden om de belediging zeer kwalijk te nemen, zij was boosaardig en zeer ongepast op een tijd, toen het volk naar oproer neigde, en hem kort tevoren zoveel verdriet had gebaard door hun murmureren, dat gevaar liep van weer uit te breken, wanneer zij er dus in gesteund werden door Aron en Mirjam. maar hij was als een dove, hij hoorde niet. Als het om Gods eer ging, zoals in de zaak van het gouden kalf, dan was niemand ijveriger dan Mozes, maar als het zijn eigen eer gold, dan was niemand zachtmoediger, moedig als een leeuw voor de zaak Gods, zacht als een lam voor zijn eigen zaak. Gods volk zijn "de zachtmoedigen van het" "land," Zephaniah 2:3, maar sommigen bezitten die genadegave in hogere mate dan anderen, zoals Mozes, die aldus geschikt gemaakt was voor het werk, waartoe hij was geroepen, en waarvoor al de zachtmoedigheid werd vereist, die hij had, en soms meer. En soms is de onvriendelijkheid van onze vrienden een grotere beproeving van onze zachtmoedigheid dan de boosaardigheid van onze vijanden. Christus zelf maakt melding van Zijn zachtmoedigheid, Matthew 1:1 :Matthew 1:29. "Ik ben zachtmoedig en nederig van hart," en het voorbeeld van zachtmoedigheid, dat Christus ons gesteld heeft, was zonder vlek, die van Mozes was dit niet.

Verzen 1-3

Numeri 12:1-3

1. Hier is de onbetamelijke ontevredenheid van Aron en Mirjam: zij spraken tegen Mozes, Numbers 12:1. Indien Mozes, die zoveel eer heeft ontvangen van God, toch zoveel minachting en beledigingen had te verduren van mensen zal dan iemand van onze zulke beproevingen vreemd of hard vinden, en er hetzij toornig of mismoedig door worden? Maar wie zou gedacht hebben, dat dit verdriet aan Mozes berokkend zou worden:

A. Door hen, die zelf ernstig en Godvruchtig waren, ja meer, uitnemend in de Godsdienst: Mirjam, een profetes, Aron, de hogepriester, beide mede-afgevaardigden met Mozes ter verlossing van Israël? Micah 6:4. "Ik heb voor uw aangezicht henen" "gezonden Mozes Aron en Mirjam".

B. Door hen, die zijn naaste bloedverwanten waren, zijn eigen broeder en zuster, die zo geschitterd hebben in stralen, ontleend aan zijn licht. Zo klaagt de bruid: "de kinderen van mijn moeder waren tegen mij" "ontstoken," Song of Solomon 1:6, en twisten onder bloedverwanten zijn zeer bijzonder smartelijk: "een verongelijkte broeder is ontoegankelijker" "dan een sterke stad en twistingen zijn als de grendel van een burcht" Proverbs 18:19. Maar dit draagt bij om de roeping van Mozes te bevestigen, en toont dat zijn verhoging zuiver en alleen door Gods gunst was, en niet door overeenkomst of afspraak met zijn bloedverwanten die zelf hem zijn verhoging misgunden. Zo hebben ook Christus' broeders niet in Hem geloofd John 7:5. Mirjam schijnt de twist begonnen te zijn, en Aron, niet gebruikt of geraadpleegd zijnde in de keus van de zeventig oudsten, was voor het ogenblik misnoegd en ontstemd, en dus te eerder geneigd om de partij van zijn zuster te kiezen. Het zou iemand treurig kunnen aandoen om Arons hand in zoveel overtredingen te zien, maar het toont dat de wet tot hogepriesters stelt mensen, die zwakheid hebben. Satan heeft het eerst overmocht bij Eva, en door haar bij Adam. Zie hoe nodig het ons is, om ons niet door onze bloedverwanten te laten overhalen, om in twisten te worden betrokken, want wij weten niet hoe door een klein vuur een grote hoop hout zal worden ontstoken. Aron had behoren te gedenken dat Mozes voor hem gebeden heeft, toen God vertoornd was tegen hem wegens het maken van het gouden kalf, Deuteronomy 9:20, en hem niet goed met kwaad moeten vergelden. Zij twistten met Mozes om twee dingen.

a. Om zijn huwelijk. Sommigen denken om een huwelijk, dat hij kort tevoren had aangegaan met een Cuschietische of Arabische vrouw, anderen denken omdat naar hun oordeel, Zippora, die zij bij deze gelegenheid in minachting een Ethiopische vrouw noemden, een te groten invloed had op Mozes in de keuze van de zeventig oudsten. Er was misschien al onenigheid ontstaan tussen Zippora en Mirjam, waardoor warme woorden gesproken werden, en het een gemelijke woord het andere teweegbracht, totdat ook Mozes en Aron er in betrokken waren.

b. Over zijn regering. Niet omdat zij slecht was, maar omdat hij haar monopoliseerde, Numbers 12:2. Heeft dan de Heere maar alleen door Mozes gesproken? Moet hij alleen de keus hebben van de personen, op wie de geest van de profetie zal komen? Heeft Hij niet ook door ons gesproken? Hadden wij niet ook enig aandeel moeten hebben in deze zaak, om onze vrienden te bevorderen, zowel als Mozes de zijne? Zij konden niet ontkennen dat God door Mozes had gesproken, maar het was duidelijk, dat Hij soms ook door hen had gesproken, en wat zij nu bedoelden was zich met hem gelijk te stellen, hoewel God hem op zo velerlei wijze had onderscheiden. Het streven om de meeste te zijn is een zonde die zelfs discipelen lichtelijk omringt, en het is uiterst zondig. Zelfs zij, die in eer en aanzien zijn, zullen er zelden genoegen in hebben, als anderen tot nog hogere eer en aanzien komen. Zij, die uitmunten, worden gewoonlijk benijd.

2. Het grote geduld van Mozes onder deze terging. De Heere hoorde het, Numbers 12:2, maar Mozes zelf lette er niet op want, Numbers 12:3, hij was zeer zachtmoedig. Hij had wel reden om de belediging zeer kwalijk te nemen, zij was boosaardig en zeer ongepast op een tijd, toen het volk naar oproer neigde, en hem kort tevoren zoveel verdriet had gebaard door hun murmureren, dat gevaar liep van weer uit te breken, wanneer zij er dus in gesteund werden door Aron en Mirjam. maar hij was als een dove, hij hoorde niet. Als het om Gods eer ging, zoals in de zaak van het gouden kalf, dan was niemand ijveriger dan Mozes, maar als het zijn eigen eer gold, dan was niemand zachtmoediger, moedig als een leeuw voor de zaak Gods, zacht als een lam voor zijn eigen zaak. Gods volk zijn "de zachtmoedigen van het" "land," Zephaniah 2:3, maar sommigen bezitten die genadegave in hogere mate dan anderen, zoals Mozes, die aldus geschikt gemaakt was voor het werk, waartoe hij was geroepen, en waarvoor al de zachtmoedigheid werd vereist, die hij had, en soms meer. En soms is de onvriendelijkheid van onze vrienden een grotere beproeving van onze zachtmoedigheid dan de boosaardigheid van onze vijanden. Christus zelf maakt melding van Zijn zachtmoedigheid, Matthew 1:1 :Matthew 1:29. "Ik ben zachtmoedig en nederig van hart," en het voorbeeld van zachtmoedigheid, dat Christus ons gesteld heeft, was zonder vlek, die van Mozes was dit niet.

Verzen 4-9

Numeri 12:4-9

Mozes was niet vertoornd over de belediging hem aangedaan, hij heeft er zich niet over beklaagd bij God, noch heeft hij enigerlei beroep op Hem gedaan, maar God is er vertoornd om Hij hoort alles wat wij zeggen in onze drift en is een snel getuige van onze haastige woorden, hetgeen een reden is waarom wij vastberaden onze tong in toom moeten houden, teneinde geen kwaad te spreken van anderen en waarom wij geduldig onze oren moeten toestoppen, en er geen acht op moeten geven als anderen kwaad spreken van ons. "Ik hoor niet-"want Gij "zult verhoren," Psalms 38:14. Hoe meer wij in onze eigen zaak stil zijn hoe meer God verbonden is haar voor te staan. De onschuldig beschuldigde behoeft weinig te zeggen, als hij weet dat de Rechter zelf zijn pleitbezorger zal wezen.

I. De zaak komt in behandeling, en de partijen worden opgeroepen om terstond aan de deur van de tent van de samenkomst te verschijnen, Numbers 12:4, Numbers 12:5. Mozes had zich dikwijls ijverig betoond voor Gods eer, en nu toonde God zich ijverig voor de eer van Mozes, want die God eren zal Hij eren, en nooit zal Hij achterblijven bij hen, die voor Hem ijveren. In oude tijden zaten de rechters in de stadspoort om recht te spreken, en nu stond bij deze gelegenheid de Shechina in de wolk van de heerlijkheid aan de deur van de tent van de samenkomst, en Aron en Mirjam worden als misdadigers voor de balie geroepen.

II. Aan Aron en Mirjam werd te kennen gegeven, dat zij, groot als zij waren, toch niet moeten denken Mozes' gelijken te zijn, noch zich als zijn mededingers moeten voordoen, Numbers 12:6. Waren zij profeten des Heeren? Van Mozes zou in waarheid gezegd kunnen worden: Hij meer.

1. Het was waar dat God zeer veel eer legde op profeten, al hebben de mensen hen bespot en mishandeld, toch waren zij de gunstgenoten des hemels, de vertrouwelingen Gods. God heeft zich aan hen bekend gemaakt, hetzij in dromen als zij sliepen, of door visioenen als zij wakker waren, en door hen heeft Hij zich bekend gemaakt aan anderen. En deze zijn gelukkig, deze zijn groot, waarlijk groot waarlijk gelukkig, aan wie God zich bekendmaakt. Thans doet Hij het niet door dromen en visioenen zoals vanouds, maar door de Geest van de wijsheid en van de openbaring, die aan kinderkens de dingen bekendmaakt, welke koningen en profeten begeerden te zien, en ze niet zien mochten. Vandaar dat in de laatste dagen, de dagen van de Messias, de "zonen en dochteren" gezegd worden te zullen "profeteren" Joel 2:28, omdat zij beter bekend zullen zijn met de verborgenheden van het koninkrijk van de genade, dan zelfs de profeten zelf geweest zijn, zie Hebrews 1:1,Hebrews 1:2.

2. Maar de eer, op Mozes gelegd, was veel groter, Numbers 12:7. Alzo is Mijn knecht Mozes niet, hij overtreft ze allen. Om Mozes te belonen voor zijn zachtmoedig en geduldig dragen van de beledigingen, door Mirjam en Aron hem aangedaan, heeft God hem niet slechts gezuiverd, maar geprezen, en die gelegenheid gebruikt om hem een lof toe te kennen, die in de geschiedenis tot zijn onsterflijke eer vermeld blijft, en zo zullen zij, die gesmaad en vervolgd worden om van de gerechtigheid wil, een groot loon hebben in de hemel, Christus zal hen belijden voor Zijn Vader en de heilige engelen.

A. Mozes was een man van grote oprechtheid en beproefde trouw. Hij is in Mijn gehele huis getrouw. Dit wordt het eerst genoemd in zijn hoedanigheden, omdat genade hoger is dan gaven of talenten, liefde is meer en hoger dan kennis, en oprechtheid in de dienst van God geeft de mens grotere eer en beveelt hem meer aan in de gunst Gods, dan geleerdheid, diepzinnige bespiegeling en de bekwaamheid om in vreemde talen te spreken. Dit is dat gedeelte van Mozes' karakter, dat de apostel aanhaalt als hij wil aantonen dat Christus groter is dan Mozes, want Mozes was slechts getrouw als een dienstknecht, maar Christus als de Zoon, Hebrews 3:2, Hebrews 3:5, Hebrews 3:6. God heeft het aan Mozes toevertrouwd om in alles Zijn wil aan Israël bekend te maken, Israël heeft het hem toevertrouwd om voor hen met God te handelen, en aan beide was hij getrouw. In de behandeling van de grote zaak zei en deed hij alles wat aan een eerlijk Godvruchtig man betaamde, die niets anders op het oog had dan de ere. Gods en Israëls welzijn.

B. Mozes werd daarom geëerd met helderder openbaringen van Gods wil en met inniger gemeenschap met God dan ieder ander profeet. Hij zal:

a. Meer dan enig ander profeet van God horen, helderder en duidelijker: "Van mond tot mond spreek Ik met hem of, van aangezicht" "tot aangezicht" Exodus 33:11," gelijk een man met zijn vriend spreekt", vrij en gemeenzaam, zonder verwarring of verschrikking als die, waaronder andere profeten soms geweest zijn, zoals Ezechiël en Daniël en zelfs Johannes, als God met hen sprak. Door andere profeten heeft God aan Zijn volk bestraffingen gezonden, en voorzeggingen van goed of kwaad, en die boodschappen Gods werden goed genoeg overgebracht in duistere bewoordingen, in beelden, en typen, en gelijkenissen, maar door Mozes heeft Hij aan Zijn volk wetten gegeven, en de inrichting van heilige inzettingen, die volstrekt niet in duistere bewoordingen overgebracht konden worden, maar in de duidelijkste en meest verstaanbare taal bekend gemaakt moesten worden.

b. Hij zal meer dan enig ander profeet van God zien, de gelijkenis des Heeren zal hij aanschouwen, zoals hij haar gezien heeft op Horeb, toen God Zijn naam voor hem uitriep. Toch zag hij slechts de gelijkenis des Heeren, engelen en verheerlijkte heiligen zien altijd het aangezicht onzes Vaders. Mozes bezat de geest van de profetie op een hem eigen wijze, die hem ver boven alle andere profeten stelde, en toch is de minste in het koninkrijk van de hemelen meerder dan hij, en nog veel meer wordt hij door onze Heere Jezus overtroffen, Hebrews 3:1 en verv.

Laat nu Mirjam en Aron eens bedenken wie het was, die zij beledigden. Waarom dan hebt gijlieden niet gevreesd tegen Mijn knecht, tegen Mozes, te spreken? Hoe durft gij een dienstknecht van Mij beledigen, inzonderheid een dienstknecht als Mozes, die een vriend, een vertrouweling, een bezorger is van het huis?" Hoe durfden zij spreken tot smart en smaad van iemand, tot wiens lof God zoveel te zeggen heeft? Konden zij niet verwachten dat God er vertoornd om zou wezen, het als een belediging van Hemzelf zou beschouwen? Wij hebben reden om bevreesd te zijn om iets tegen de dienstknechten van God te zeggen of te doen, het is op ons gevaar zo wij het doen want God zal hun zaak verdedigen, en Hij acht dat wie hen aanraakt Zijn oogappel aanraakt. Het is gevaarlijk Christus' kleinen te ergeren, Matthew 18:6 Diegenen zijn inderdaad wel verwaand en vermetel, die niet schromen de heerlijkheden te lasteren, 2 Peter 2:10.

III. Nadat God hun aldus hun verkeerdheid en dwaasheid onder het oog had gebracht toonde Hij hun daarna Zijn misnoegen, Numbers 12:9. Zo ontstak des Heeren toorn tegen hen, waarvan misschien merkbare tekenen werden gegeven in de kleur van de wolk of misschien in bliksemstralen, die er uit kwamen. Maar het was inderdaad aanduiding genoeg van Zijn ongenoegen, dat Hij wegging, en niet eens hun verontschuldiging wilde aanhoren, want dat had Hij niet nodig, Hij verstond van verre hun gedachten, en aldus wilde Hij tonen dat Hij misnoegd was. Het wegnemen van Gods tegenwoordigheid onder ons is het stelligste en treurigste teken van Gods misnoegen op ons. Wee ons als Hij heengaat, en Hij gaat nooit heen, v r wij Hem door onze zonde en dwaasheid van ons wegdrijven.

Verzen 4-9

Numeri 12:4-9

Mozes was niet vertoornd over de belediging hem aangedaan, hij heeft er zich niet over beklaagd bij God, noch heeft hij enigerlei beroep op Hem gedaan, maar God is er vertoornd om Hij hoort alles wat wij zeggen in onze drift en is een snel getuige van onze haastige woorden, hetgeen een reden is waarom wij vastberaden onze tong in toom moeten houden, teneinde geen kwaad te spreken van anderen en waarom wij geduldig onze oren moeten toestoppen, en er geen acht op moeten geven als anderen kwaad spreken van ons. "Ik hoor niet-"want Gij "zult verhoren," Psalms 38:14. Hoe meer wij in onze eigen zaak stil zijn hoe meer God verbonden is haar voor te staan. De onschuldig beschuldigde behoeft weinig te zeggen, als hij weet dat de Rechter zelf zijn pleitbezorger zal wezen.

I. De zaak komt in behandeling, en de partijen worden opgeroepen om terstond aan de deur van de tent van de samenkomst te verschijnen, Numbers 12:4, Numbers 12:5. Mozes had zich dikwijls ijverig betoond voor Gods eer, en nu toonde God zich ijverig voor de eer van Mozes, want die God eren zal Hij eren, en nooit zal Hij achterblijven bij hen, die voor Hem ijveren. In oude tijden zaten de rechters in de stadspoort om recht te spreken, en nu stond bij deze gelegenheid de Shechina in de wolk van de heerlijkheid aan de deur van de tent van de samenkomst, en Aron en Mirjam worden als misdadigers voor de balie geroepen.

II. Aan Aron en Mirjam werd te kennen gegeven, dat zij, groot als zij waren, toch niet moeten denken Mozes' gelijken te zijn, noch zich als zijn mededingers moeten voordoen, Numbers 12:6. Waren zij profeten des Heeren? Van Mozes zou in waarheid gezegd kunnen worden: Hij meer.

1. Het was waar dat God zeer veel eer legde op profeten, al hebben de mensen hen bespot en mishandeld, toch waren zij de gunstgenoten des hemels, de vertrouwelingen Gods. God heeft zich aan hen bekend gemaakt, hetzij in dromen als zij sliepen, of door visioenen als zij wakker waren, en door hen heeft Hij zich bekend gemaakt aan anderen. En deze zijn gelukkig, deze zijn groot, waarlijk groot waarlijk gelukkig, aan wie God zich bekendmaakt. Thans doet Hij het niet door dromen en visioenen zoals vanouds, maar door de Geest van de wijsheid en van de openbaring, die aan kinderkens de dingen bekendmaakt, welke koningen en profeten begeerden te zien, en ze niet zien mochten. Vandaar dat in de laatste dagen, de dagen van de Messias, de "zonen en dochteren" gezegd worden te zullen "profeteren" Joel 2:28, omdat zij beter bekend zullen zijn met de verborgenheden van het koninkrijk van de genade, dan zelfs de profeten zelf geweest zijn, zie Hebrews 1:1,Hebrews 1:2.

2. Maar de eer, op Mozes gelegd, was veel groter, Numbers 12:7. Alzo is Mijn knecht Mozes niet, hij overtreft ze allen. Om Mozes te belonen voor zijn zachtmoedig en geduldig dragen van de beledigingen, door Mirjam en Aron hem aangedaan, heeft God hem niet slechts gezuiverd, maar geprezen, en die gelegenheid gebruikt om hem een lof toe te kennen, die in de geschiedenis tot zijn onsterflijke eer vermeld blijft, en zo zullen zij, die gesmaad en vervolgd worden om van de gerechtigheid wil, een groot loon hebben in de hemel, Christus zal hen belijden voor Zijn Vader en de heilige engelen.

A. Mozes was een man van grote oprechtheid en beproefde trouw. Hij is in Mijn gehele huis getrouw. Dit wordt het eerst genoemd in zijn hoedanigheden, omdat genade hoger is dan gaven of talenten, liefde is meer en hoger dan kennis, en oprechtheid in de dienst van God geeft de mens grotere eer en beveelt hem meer aan in de gunst Gods, dan geleerdheid, diepzinnige bespiegeling en de bekwaamheid om in vreemde talen te spreken. Dit is dat gedeelte van Mozes' karakter, dat de apostel aanhaalt als hij wil aantonen dat Christus groter is dan Mozes, want Mozes was slechts getrouw als een dienstknecht, maar Christus als de Zoon, Hebrews 3:2, Hebrews 3:5, Hebrews 3:6. God heeft het aan Mozes toevertrouwd om in alles Zijn wil aan Israël bekend te maken, Israël heeft het hem toevertrouwd om voor hen met God te handelen, en aan beide was hij getrouw. In de behandeling van de grote zaak zei en deed hij alles wat aan een eerlijk Godvruchtig man betaamde, die niets anders op het oog had dan de ere. Gods en Israëls welzijn.

B. Mozes werd daarom geëerd met helderder openbaringen van Gods wil en met inniger gemeenschap met God dan ieder ander profeet. Hij zal:

a. Meer dan enig ander profeet van God horen, helderder en duidelijker: "Van mond tot mond spreek Ik met hem of, van aangezicht" "tot aangezicht" Exodus 33:11," gelijk een man met zijn vriend spreekt", vrij en gemeenzaam, zonder verwarring of verschrikking als die, waaronder andere profeten soms geweest zijn, zoals Ezechiël en Daniël en zelfs Johannes, als God met hen sprak. Door andere profeten heeft God aan Zijn volk bestraffingen gezonden, en voorzeggingen van goed of kwaad, en die boodschappen Gods werden goed genoeg overgebracht in duistere bewoordingen, in beelden, en typen, en gelijkenissen, maar door Mozes heeft Hij aan Zijn volk wetten gegeven, en de inrichting van heilige inzettingen, die volstrekt niet in duistere bewoordingen overgebracht konden worden, maar in de duidelijkste en meest verstaanbare taal bekend gemaakt moesten worden.

b. Hij zal meer dan enig ander profeet van God zien, de gelijkenis des Heeren zal hij aanschouwen, zoals hij haar gezien heeft op Horeb, toen God Zijn naam voor hem uitriep. Toch zag hij slechts de gelijkenis des Heeren, engelen en verheerlijkte heiligen zien altijd het aangezicht onzes Vaders. Mozes bezat de geest van de profetie op een hem eigen wijze, die hem ver boven alle andere profeten stelde, en toch is de minste in het koninkrijk van de hemelen meerder dan hij, en nog veel meer wordt hij door onze Heere Jezus overtroffen, Hebrews 3:1 en verv.

Laat nu Mirjam en Aron eens bedenken wie het was, die zij beledigden. Waarom dan hebt gijlieden niet gevreesd tegen Mijn knecht, tegen Mozes, te spreken? Hoe durft gij een dienstknecht van Mij beledigen, inzonderheid een dienstknecht als Mozes, die een vriend, een vertrouweling, een bezorger is van het huis?" Hoe durfden zij spreken tot smart en smaad van iemand, tot wiens lof God zoveel te zeggen heeft? Konden zij niet verwachten dat God er vertoornd om zou wezen, het als een belediging van Hemzelf zou beschouwen? Wij hebben reden om bevreesd te zijn om iets tegen de dienstknechten van God te zeggen of te doen, het is op ons gevaar zo wij het doen want God zal hun zaak verdedigen, en Hij acht dat wie hen aanraakt Zijn oogappel aanraakt. Het is gevaarlijk Christus' kleinen te ergeren, Matthew 18:6 Diegenen zijn inderdaad wel verwaand en vermetel, die niet schromen de heerlijkheden te lasteren, 2 Peter 2:10.

III. Nadat God hun aldus hun verkeerdheid en dwaasheid onder het oog had gebracht toonde Hij hun daarna Zijn misnoegen, Numbers 12:9. Zo ontstak des Heeren toorn tegen hen, waarvan misschien merkbare tekenen werden gegeven in de kleur van de wolk of misschien in bliksemstralen, die er uit kwamen. Maar het was inderdaad aanduiding genoeg van Zijn ongenoegen, dat Hij wegging, en niet eens hun verontschuldiging wilde aanhoren, want dat had Hij niet nodig, Hij verstond van verre hun gedachten, en aldus wilde Hij tonen dat Hij misnoegd was. Het wegnemen van Gods tegenwoordigheid onder ons is het stelligste en treurigste teken van Gods misnoegen op ons. Wee ons als Hij heengaat, en Hij gaat nooit heen, v r wij Hem door onze zonde en dwaasheid van ons wegdrijven.

Verzen 10-16

Numeri 12:10-16

I. Hier is Gods oordeel over Mirjam, Numbers 12:10. De wolk week van boven dat deel van de tabernakel ten teken van Gods misnoegen, en terstond werd Mirjam melaats. Als God heengaat, komt kwaad, verwacht geen goed als God heengaat. De melaatsheid was een ziekte, die dikwijls onmiddellijk door de hand Gods werd opgelegd als straf voor een bijzondere zonde, zoals op Gehazi wegens liegen, op Uzzia wegens het inbreuk maken op het priesterambt, en hier op Mirjam wegens twisten en onenigheid veroorzaken tussen bloedverwanten. De plaag van de melaatsheid kwam waarschijnlijk uit in haar gelaat, zodat het aan allen bleek, dat zij er mee bezocht was, en wel met de ergste soort er van, want zij was melaats, wit als de sneeuw, niet slechts zo wit, maar ook zo zacht als de sneeuw, het vlees verloor zijn vastheid zoals wanneer er verrotting in is. Haar vuile tong (zegt bisschop Hall) wordt terecht gestraft met een vuil gelaat, en haar dwaasheid om als mededingster van Mozes te willen optreden, is nu openbaar geworden voor alle mensen, want iedereen ziet zijn gelaat schitteren, en het hare melaats. Terwijl Mozes een sluier nodig heeft, om zijn glans te verbergen, heeft Mirjam er een nodig om haar schande te verbergen. Krankheden, die ons op de een of andere wijze misvormen, moeten beschouwd worden als een bestraffing van onze hoogmoed en gebruikt tot genezing van die hoogmoed en onder zulke vernederende beschikkingen van Gods voorzienigheid behoren wij zeer nederig te zijn. Het is een teken dat het hart waarlijk hard is, als het vlees gedood wordt, terwijl de begeerlijkheden van het vlees niet gedood zijn. Het schijnt dat deze plaag op Mirjam bedoeld was als een verklaring van de wet op melaatsheid, Levit. 13, want er wordt naar verwezen bij de herhaling van die wet, Deuteronomy 24:8. 9.

Mirjam was met melaatsheid geslagen maar niet Aaron, omdat zij de eerste is geweest in de overtreding, en God een verschil wilde stellen tussen hen, die misleiden, en hen, die misleid worden. Arons ambt heeft hem niet tegen Gods misnoegen beschut, maar wel geholpen om hem tegen dit teken van Zijn misnoegen te beveiligen, het zou hem niet slechts voor het ogenblik geschorst hebben in zijn bediening, toen hij zo slecht gemist kon worden, (daar er behalve hem en zijn twee zonen geen andere priesters waren) maar het zou voor hem en zijn ambt smadelijk zijn geweest, en een blijvende vlek op zijn geslecht. Als priester had Aron te oordelen over melaatsheid, en het vervullen van dit deel van zijn ambt bij deze gelegenheid, toen hij Mirjam aanzag, en zie, zij was melaats, was een genoegzame beschaming voor hem. In haar was hij zelf getroffen, en hij kon haar niet melaats verklaren zonder te blozen en te sidderen, wetende dat hij zelf even schuldig was. Dit oordeel over Mirjam kan ons nuttig zijn als een waarschuwing om ons er voor te wachten de Heere Jezus een belediging aan te doen. Indien zij aldus gekastijd werd wegens haar spreken tegen Mozes, wat zal er dan worden van hen, die tegen Christus spreken?

II. Arons onderwerping hierop, Numbers 12:11, Numbers 12:12. Hij verootmoedigt zich voor Mozes, belijdt zijn schuld, en bidt om vergeving. Hij, die zoëven zich nog met zijn zuster verenigd had in te spreken tegen Mozes, is hier genoodzaakt om voor zich en zijn zuster een ootmoedig verzoek tot hem te richten, hem ten hoogste te verheffen (alsof hij Gods macht had om te vergeven en te genezen) die hij zo kort tevoren gekrenkt en verlaagd had. Zij, die de heiligen en dienstknechten Gods vertreden, zullen eenmaal zeer blij zijn om hen zich tot vrienden te maken, op zijn laatst in de andere wereld, zoals de dwaze maagden vriendschapsdienst verzochten van de wijze maagden, toen zij haar om een weinig olie vroegen, en de rijke man Lazarus tot vriend begeerde om een weinig water door hem te verkrijgen, en wellicht reeds in deze wereld, zoals Jobs vrienden, voor wie Job moest bidden, en hier Aron bij Mozes, Revelation 3:9. In zijn onderwerping:

1. Belijdt hij zijn eigen en van zijn zusters zonde, Numbers 12:11. Hij spreekt eerbiedig tot Mozes van wie hij met geringachting had gesproken, noemt hem zijn heer, en wendt nu de smaad op zichzelf, spreekt als iemand, die zich schaamt over hetgeen hij heeft gezegd, wij hebben zot gehandeld, en wij hebben gezondigd. Diegenen zondigen, en doen zottelijk, die anderen smaden en kwaad van hen spreken, inzonderheid van Godvruchtige mensen, en van hen, die met gezag zijn bekleed. Door het betonen van berouw herroept men hetgeen men verkeerd gedaan of gezegd heeft, en beter is het, dat wij het verkeerd gezegde of gedane herroepen, dan in die zonde te volharden en er door veroordeeld te worden.

2. Hij vraagt Mozes om vergeving: leg toch niet op ons de zonde. Aron moest zijn gave naar het altaar brengen, maar, wetende dat zijn broeder iets tegen hem had was hij, eerder dan ieder ander, verplicht zich met zijn broeder te verzoenen, ten einde bevoegd te wezen om zijn gave te offeren. Sommigen denken dat die snelle onderwerping, waartoe God hem bereid zag, datgene geweest is, hetwelk voorkwam dat hij, evenals zijn zuster, met melaatsheid geslagen werd.

3. Hij wekt Mozes' medelijden op met de treurige staat van zijn zuster, Numbers 12:12. Laat haar toch niet zijn als een dode, dat is: Laat haar toch niet gebannen blijven uit de omgang, alles verontreinigende wat zij aanraakt, en zelfs reeds boven de grond als een dode verrotten. Hij beschrijft de ellende van haar toestand om zijn medelijden op te wekken.

III. Mozes' voorbede voor Mirjam, Numbers 12:13. Hij riep tot de Heere met luide stem, omdat de wolk, het symbool van Zijn tegenwoordigheid weg was en op een afstand stond, en om de vurigheid van zijn bede uit te drukken, o God! genees haar toch! Hiermede heeft hij doen blijken dat hij haar de belediging, die zij hem had aangedaan, van harte vergaf, dat hij haar niet bij God beschuldigd heeft, en niet om gerechtigheid tegen haar gevraagd had, z verre van dien, dat, toen God uit achting voor zijn eer haar gekastijd had, hij de eerste was om het oordeel over haar af te bidden. Door dit voorbeeld wordt ons geleerd te bidden voor degenen, die ons geweld aandoen, en geen behagen te vinden in de meest rechtvaardige straf, die door God of mensen opgelegd wordt aan hen die ons schade of nadeel hebben toegebracht, of ons hebben beledigd. Jerobeams verdorde hand werd genezen op het ernstig bidden van de man Gods, tegen wie zij uitgestrekt was, 1 Kings 13:6. K Zo werd Mirjam hier genezen op het gebed van Mozes, die zij had beledigd, en Abimelech op het gebed van Abraham, Genesis 20:17. Mozes had kunnen terugtreden, en gezegd hebben: "Zij heeft wat zij verdient, laat het haar leren een andermaal haar tong beter in bedwang te houden." Maar niet tevreden er mee, dat hij kon zeggen niet geboden te hebben om die straf over haar, bidt hij ernstig om de wegneming er van. Wij moeten er ons op toeleggen om dit voorbeeld van Mozes, en dat van onze Heiland: Vader vergeef hun, na te volgen.

IV. De schikking van deze zaak op zo'n wijze, dat goedertierenheid en gerechtigheid elkaar kunnen ontmoeten.

1. Er wordt genade bewezen. Mirjam zal genezen worden. Mozes vergeeft haar, en God zal haar vergeven. (Zie 2 Corinthians 2:10.) Maar: 2. Ook de gerechtigheid heeft plaats, daar Mirjam vernederd zal worden, Numbers 12:14. Laat haar zeven dagen buiten het leger gesloten worden, opdat zij zelf meer besef krijge van haar schuld en er berouw van hebbe, en opdat haar straf te meer openbaar worde, en geheel Israël er mee bekend zij en er door gewaarschuwd zal worden om niet oproerig te wezen. Indien Mirjam, de profetes, onder zo'n merk van vernedering komt wegens een haastig woord, gesproken tegen Mozes, wat kunnen wij dan verwachten op ons murmureren? "Indien dit aan het groene hout gedaan wordt, wat zal aan het dorre" "geschieden?" Zie, hoe de mensen zich verkleinen en verlagen door de zonde hun heerlijkheid doen tanen, hun eer in het stof leggen. Toen Mirjam God loofde, vonden wij haar aan het hoofd van de vergadering en een van de schitterendste sieraden er van, Exodus 15:20. Nu zij met God heeft getwist, vinden wij haar uitgeworpen als het drek en afschrapsel ervan.

Er wordt een reden gegeven voor haar buitengesloten zijn van het leger gedurende zeven dagen, omdat zij aldus de straf harer ongerechtigheid moet aannemen. Indien haar vader, haar aardse vader, haar slechts in het gelaat had gespuwd, en aldus zijn ongenoegen tegen haar had te kennen gegeven, zou zij dan daarom niet zo beschaamd en ontroerd zijn en zo bedroefd, omdat zij het had verdiend, dat zij zich in haar kamer zou opgesloten hebben, en niet in zijn tegenwoordigheid zou zijn verschenen, haar aangezicht niet getoond zou hebben in het gezin, zich schamende over haar dwaasheid. Indien nu zo'n eerbied verschuldigd is aan "de vader van" "ons vlees," als zij ons kastijden, "hoeveel te meer dan niet aan de" "Vader van de geesten!" Hebrews 12:9. Als wij onder de tekenen zijn van Gods ongenoegen over de zonde, dan betaamt het ons beschaamd te zijn, en neer te liggen in die schaamte, erkennende dat van onze is de beschaamdheid des aangezichts. Als wij ons door eigen schuld en dwaasheid blootstellen aan de smaad en de minachting van de mensen, de rechtvaardige bestraffing van de kerk, of de kastijdingen van de Goddelijke voorzienigheid, dan moeten wij erkennen dat onze Vader ons rechtvaardig in het aangezicht spuwt, en beschaamd zijn.

V. De hindernis hierdoor veroorzaakt in de voortgang des volks, Numbers 12:15. Het volk verreisde niet, totdat Mirjam aangenomen werd. God verplaatste de wolk niet, en daarom hebben zij het leger niet verplaatst. Dit was bedoeld:

1. Als een bestraffing voor het volk, dat zich bewast was gezondigd te hebben in de gelijkheid van Mirjams overtreding, door tegen Mozes te spreken. In zoverre zullen zij dus delen in haar straf, dat het hun tocht naar Kanan zal vertragen. Vele dingen zijn ons tegen, maar niets hindert ons zo op onze weg naar de hemel als de zonde.

2. Als een teken van eerbied voor Mirjam. Indien het leger gedurende haar afzondering verreisd was, dan zou haar last en schaamte nog zoveel te groter geweest zijn, in mededogen voor haar zullen zij dus blijven, totdat haar ban is opgeheven en zij wederom aangenomen is, welke aanneming waarschijnlijk met de gewone plechtigheden voor de reiniging van melaatsen geschied is. Zij, die onder censuur en bestraffing zijn om de zonde moeten met grote tederheid behandeld worden, zij moeten niet over beladen worden, zelfs niet met de schande, die zij verdiend hebben, niet als "vijanden worden gehouden," 2 Thessalonians 3:15, T maar vergeven en vertroost worden, 2 Corinthians 2:7. Zondaren moeten uitgeworpen worden met smart, en boetvaardiger aangenomen worden met blijdschap. Toen Mirjam weer aangenomen was, vertrok het volk naar de woestijn van Paran, die aan de zuidelijke grens van Kanan was gelegen, en daarheen zou hun volgende mars hen gebracht hebben, indien zij zichzelf de weg niet hadden versperd.

Verzen 10-16

Numeri 12:10-16

I. Hier is Gods oordeel over Mirjam, Numbers 12:10. De wolk week van boven dat deel van de tabernakel ten teken van Gods misnoegen, en terstond werd Mirjam melaats. Als God heengaat, komt kwaad, verwacht geen goed als God heengaat. De melaatsheid was een ziekte, die dikwijls onmiddellijk door de hand Gods werd opgelegd als straf voor een bijzondere zonde, zoals op Gehazi wegens liegen, op Uzzia wegens het inbreuk maken op het priesterambt, en hier op Mirjam wegens twisten en onenigheid veroorzaken tussen bloedverwanten. De plaag van de melaatsheid kwam waarschijnlijk uit in haar gelaat, zodat het aan allen bleek, dat zij er mee bezocht was, en wel met de ergste soort er van, want zij was melaats, wit als de sneeuw, niet slechts zo wit, maar ook zo zacht als de sneeuw, het vlees verloor zijn vastheid zoals wanneer er verrotting in is. Haar vuile tong (zegt bisschop Hall) wordt terecht gestraft met een vuil gelaat, en haar dwaasheid om als mededingster van Mozes te willen optreden, is nu openbaar geworden voor alle mensen, want iedereen ziet zijn gelaat schitteren, en het hare melaats. Terwijl Mozes een sluier nodig heeft, om zijn glans te verbergen, heeft Mirjam er een nodig om haar schande te verbergen. Krankheden, die ons op de een of andere wijze misvormen, moeten beschouwd worden als een bestraffing van onze hoogmoed en gebruikt tot genezing van die hoogmoed en onder zulke vernederende beschikkingen van Gods voorzienigheid behoren wij zeer nederig te zijn. Het is een teken dat het hart waarlijk hard is, als het vlees gedood wordt, terwijl de begeerlijkheden van het vlees niet gedood zijn. Het schijnt dat deze plaag op Mirjam bedoeld was als een verklaring van de wet op melaatsheid, Levit. 13, want er wordt naar verwezen bij de herhaling van die wet, Deuteronomy 24:8. 9.

Mirjam was met melaatsheid geslagen maar niet Aaron, omdat zij de eerste is geweest in de overtreding, en God een verschil wilde stellen tussen hen, die misleiden, en hen, die misleid worden. Arons ambt heeft hem niet tegen Gods misnoegen beschut, maar wel geholpen om hem tegen dit teken van Zijn misnoegen te beveiligen, het zou hem niet slechts voor het ogenblik geschorst hebben in zijn bediening, toen hij zo slecht gemist kon worden, (daar er behalve hem en zijn twee zonen geen andere priesters waren) maar het zou voor hem en zijn ambt smadelijk zijn geweest, en een blijvende vlek op zijn geslecht. Als priester had Aron te oordelen over melaatsheid, en het vervullen van dit deel van zijn ambt bij deze gelegenheid, toen hij Mirjam aanzag, en zie, zij was melaats, was een genoegzame beschaming voor hem. In haar was hij zelf getroffen, en hij kon haar niet melaats verklaren zonder te blozen en te sidderen, wetende dat hij zelf even schuldig was. Dit oordeel over Mirjam kan ons nuttig zijn als een waarschuwing om ons er voor te wachten de Heere Jezus een belediging aan te doen. Indien zij aldus gekastijd werd wegens haar spreken tegen Mozes, wat zal er dan worden van hen, die tegen Christus spreken?

II. Arons onderwerping hierop, Numbers 12:11, Numbers 12:12. Hij verootmoedigt zich voor Mozes, belijdt zijn schuld, en bidt om vergeving. Hij, die zoëven zich nog met zijn zuster verenigd had in te spreken tegen Mozes, is hier genoodzaakt om voor zich en zijn zuster een ootmoedig verzoek tot hem te richten, hem ten hoogste te verheffen (alsof hij Gods macht had om te vergeven en te genezen) die hij zo kort tevoren gekrenkt en verlaagd had. Zij, die de heiligen en dienstknechten Gods vertreden, zullen eenmaal zeer blij zijn om hen zich tot vrienden te maken, op zijn laatst in de andere wereld, zoals de dwaze maagden vriendschapsdienst verzochten van de wijze maagden, toen zij haar om een weinig olie vroegen, en de rijke man Lazarus tot vriend begeerde om een weinig water door hem te verkrijgen, en wellicht reeds in deze wereld, zoals Jobs vrienden, voor wie Job moest bidden, en hier Aron bij Mozes, Revelation 3:9. In zijn onderwerping:

1. Belijdt hij zijn eigen en van zijn zusters zonde, Numbers 12:11. Hij spreekt eerbiedig tot Mozes van wie hij met geringachting had gesproken, noemt hem zijn heer, en wendt nu de smaad op zichzelf, spreekt als iemand, die zich schaamt over hetgeen hij heeft gezegd, wij hebben zot gehandeld, en wij hebben gezondigd. Diegenen zondigen, en doen zottelijk, die anderen smaden en kwaad van hen spreken, inzonderheid van Godvruchtige mensen, en van hen, die met gezag zijn bekleed. Door het betonen van berouw herroept men hetgeen men verkeerd gedaan of gezegd heeft, en beter is het, dat wij het verkeerd gezegde of gedane herroepen, dan in die zonde te volharden en er door veroordeeld te worden.

2. Hij vraagt Mozes om vergeving: leg toch niet op ons de zonde. Aron moest zijn gave naar het altaar brengen, maar, wetende dat zijn broeder iets tegen hem had was hij, eerder dan ieder ander, verplicht zich met zijn broeder te verzoenen, ten einde bevoegd te wezen om zijn gave te offeren. Sommigen denken dat die snelle onderwerping, waartoe God hem bereid zag, datgene geweest is, hetwelk voorkwam dat hij, evenals zijn zuster, met melaatsheid geslagen werd.

3. Hij wekt Mozes' medelijden op met de treurige staat van zijn zuster, Numbers 12:12. Laat haar toch niet zijn als een dode, dat is: Laat haar toch niet gebannen blijven uit de omgang, alles verontreinigende wat zij aanraakt, en zelfs reeds boven de grond als een dode verrotten. Hij beschrijft de ellende van haar toestand om zijn medelijden op te wekken.

III. Mozes' voorbede voor Mirjam, Numbers 12:13. Hij riep tot de Heere met luide stem, omdat de wolk, het symbool van Zijn tegenwoordigheid weg was en op een afstand stond, en om de vurigheid van zijn bede uit te drukken, o God! genees haar toch! Hiermede heeft hij doen blijken dat hij haar de belediging, die zij hem had aangedaan, van harte vergaf, dat hij haar niet bij God beschuldigd heeft, en niet om gerechtigheid tegen haar gevraagd had, z verre van dien, dat, toen God uit achting voor zijn eer haar gekastijd had, hij de eerste was om het oordeel over haar af te bidden. Door dit voorbeeld wordt ons geleerd te bidden voor degenen, die ons geweld aandoen, en geen behagen te vinden in de meest rechtvaardige straf, die door God of mensen opgelegd wordt aan hen die ons schade of nadeel hebben toegebracht, of ons hebben beledigd. Jerobeams verdorde hand werd genezen op het ernstig bidden van de man Gods, tegen wie zij uitgestrekt was, 1 Kings 13:6. K Zo werd Mirjam hier genezen op het gebed van Mozes, die zij had beledigd, en Abimelech op het gebed van Abraham, Genesis 20:17. Mozes had kunnen terugtreden, en gezegd hebben: "Zij heeft wat zij verdient, laat het haar leren een andermaal haar tong beter in bedwang te houden." Maar niet tevreden er mee, dat hij kon zeggen niet geboden te hebben om die straf over haar, bidt hij ernstig om de wegneming er van. Wij moeten er ons op toeleggen om dit voorbeeld van Mozes, en dat van onze Heiland: Vader vergeef hun, na te volgen.

IV. De schikking van deze zaak op zo'n wijze, dat goedertierenheid en gerechtigheid elkaar kunnen ontmoeten.

1. Er wordt genade bewezen. Mirjam zal genezen worden. Mozes vergeeft haar, en God zal haar vergeven. (Zie 2 Corinthians 2:10.) Maar: 2. Ook de gerechtigheid heeft plaats, daar Mirjam vernederd zal worden, Numbers 12:14. Laat haar zeven dagen buiten het leger gesloten worden, opdat zij zelf meer besef krijge van haar schuld en er berouw van hebbe, en opdat haar straf te meer openbaar worde, en geheel Israël er mee bekend zij en er door gewaarschuwd zal worden om niet oproerig te wezen. Indien Mirjam, de profetes, onder zo'n merk van vernedering komt wegens een haastig woord, gesproken tegen Mozes, wat kunnen wij dan verwachten op ons murmureren? "Indien dit aan het groene hout gedaan wordt, wat zal aan het dorre" "geschieden?" Zie, hoe de mensen zich verkleinen en verlagen door de zonde hun heerlijkheid doen tanen, hun eer in het stof leggen. Toen Mirjam God loofde, vonden wij haar aan het hoofd van de vergadering en een van de schitterendste sieraden er van, Exodus 15:20. Nu zij met God heeft getwist, vinden wij haar uitgeworpen als het drek en afschrapsel ervan.

Er wordt een reden gegeven voor haar buitengesloten zijn van het leger gedurende zeven dagen, omdat zij aldus de straf harer ongerechtigheid moet aannemen. Indien haar vader, haar aardse vader, haar slechts in het gelaat had gespuwd, en aldus zijn ongenoegen tegen haar had te kennen gegeven, zou zij dan daarom niet zo beschaamd en ontroerd zijn en zo bedroefd, omdat zij het had verdiend, dat zij zich in haar kamer zou opgesloten hebben, en niet in zijn tegenwoordigheid zou zijn verschenen, haar aangezicht niet getoond zou hebben in het gezin, zich schamende over haar dwaasheid. Indien nu zo'n eerbied verschuldigd is aan "de vader van" "ons vlees," als zij ons kastijden, "hoeveel te meer dan niet aan de" "Vader van de geesten!" Hebrews 12:9. Als wij onder de tekenen zijn van Gods ongenoegen over de zonde, dan betaamt het ons beschaamd te zijn, en neer te liggen in die schaamte, erkennende dat van onze is de beschaamdheid des aangezichts. Als wij ons door eigen schuld en dwaasheid blootstellen aan de smaad en de minachting van de mensen, de rechtvaardige bestraffing van de kerk, of de kastijdingen van de Goddelijke voorzienigheid, dan moeten wij erkennen dat onze Vader ons rechtvaardig in het aangezicht spuwt, en beschaamd zijn.

V. De hindernis hierdoor veroorzaakt in de voortgang des volks, Numbers 12:15. Het volk verreisde niet, totdat Mirjam aangenomen werd. God verplaatste de wolk niet, en daarom hebben zij het leger niet verplaatst. Dit was bedoeld:

1. Als een bestraffing voor het volk, dat zich bewast was gezondigd te hebben in de gelijkheid van Mirjams overtreding, door tegen Mozes te spreken. In zoverre zullen zij dus delen in haar straf, dat het hun tocht naar Kanan zal vertragen. Vele dingen zijn ons tegen, maar niets hindert ons zo op onze weg naar de hemel als de zonde.

2. Als een teken van eerbied voor Mirjam. Indien het leger gedurende haar afzondering verreisd was, dan zou haar last en schaamte nog zoveel te groter geweest zijn, in mededogen voor haar zullen zij dus blijven, totdat haar ban is opgeheven en zij wederom aangenomen is, welke aanneming waarschijnlijk met de gewone plechtigheden voor de reiniging van melaatsen geschied is. Zij, die onder censuur en bestraffing zijn om de zonde moeten met grote tederheid behandeld worden, zij moeten niet over beladen worden, zelfs niet met de schande, die zij verdiend hebben, niet als "vijanden worden gehouden," 2 Thessalonians 3:15, T maar vergeven en vertroost worden, 2 Corinthians 2:7. Zondaren moeten uitgeworpen worden met smart, en boetvaardiger aangenomen worden met blijdschap. Toen Mirjam weer aangenomen was, vertrok het volk naar de woestijn van Paran, die aan de zuidelijke grens van Kanan was gelegen, en daarheen zou hun volgende mars hen gebracht hebben, indien zij zichzelf de weg niet hadden versperd.

Bibliografische Informatie
Henry, Matthew. "Commentaar op Numbers 12". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/commentaries/dut/mhm/numbers-12.html. 1706.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile