Lectionary Calendar
Friday, November 22nd, 2024
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
Attention!
Take your personal ministry to the Next Level by helping StudyLight build churches and supporting pastors in Uganda.
Click here to join the effort!

Bible Commentaries
Numeri 13

Bijbelverkaring van Matthew HenryHenry's compleet

Search for…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, NUMERI 13

Het is een gedenkwaardige en zeer treurige geschiedenis, die in dit en het volgende hoofdstuk verhaald wordt van Israëls terugkeer van de grenzen van Kanan, toen zij gereed waren er de voet te zetten, en van het vonnis over hen om in de woestijn rond te dwalen en om te komen wegens hun ongeloof en murmureren. Er wordt van gesproken in Psalms 95:7 en verv, en gebruikt ter waarschuwing van ons Christenen in Hebrews 3:7 en verv. In dit hoofdstuk hebben wij:

I. De zending van twaalf verspieders naar Kanan, Numbers 13:1.

II. De instructies, aan deze verspieders gegeven, Numbers 13:17.

III. Hoe zij hun opdracht volbracht hebben naar deze instructies, en hun terugkeer na hun onderzoek, Numbers 13:21.

IV. Het rapport, dat zij in het leger van Israël hebben uitgebracht, Numbers 13:26.

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, NUMERI 13

Het is een gedenkwaardige en zeer treurige geschiedenis, die in dit en het volgende hoofdstuk verhaald wordt van Israëls terugkeer van de grenzen van Kanan, toen zij gereed waren er de voet te zetten, en van het vonnis over hen om in de woestijn rond te dwalen en om te komen wegens hun ongeloof en murmureren. Er wordt van gesproken in Psalms 95:7 en verv, en gebruikt ter waarschuwing van ons Christenen in Hebrews 3:7 en verv. In dit hoofdstuk hebben wij:

I. De zending van twaalf verspieders naar Kanan, Numbers 13:1.

II. De instructies, aan deze verspieders gegeven, Numbers 13:17.

III. Hoe zij hun opdracht volbracht hebben naar deze instructies, en hun terugkeer na hun onderzoek, Numbers 13:21.

IV. Het rapport, dat zij in het leger van Israël hebben uitgebracht, Numbers 13:26.

Verzen 1-20

Numeri 13:1-20

1. Wij hebben hier orders gegeven, om verspieders te zenden om het land Kanan te onderzoeken. Hier wordt gezegd dat God Mozes bevolen heeft om hen te zenden Numbers 13:1, Numbers 13:2, maar het blijkt uit de herhaling van de geschiedenis daarna Deuteronomy 1:22, dat het voorstel er toe van liet volk is uitgegaan. Zij kwamen tot Mozes, zeggende: "Laat ons mannen voor ons aangezicht" "henenzenden, die ons het land uitspeuren," Deuteronomy 1:22, enhet was de vrucht van hun ongeloof. Zij wilden er Gods woord niet voor aannemen, dat het een goed land was, en dat Hij hen ongetwijfeld in het bezit er van zou stellen. Zij konden geen vertrouwen stellen in de wolk- en vuurkolom om hun de weg er heen te wijzen, en hadden een betere dunk van hun eigen beleid dan van Gods wijsheid. Hoe ongerijmd was het dat zij heen zonden om een land uit te speuren, dat God zelf reeds voor hen uitgespeurd had, naar de weg er heen te vragen, als God zelf het op zich had genomen, om hun de weg er heen te wijzen! Maar aldus storten wij ons in het verderf door meer geloof te schenken aan de voorstellingen van de zinnen dan aan de Goddelijke openbaring, wij wandelen door aanschouwen, niet door geloof, terwijl toch, indien wij de getuigenis van de mensen aannemen, de getuigenis van God ongetwijfeld meerder is. Toen het volk met dit voorstel bij Mozes kwam, heeft hij (wellicht het ongeloof niet bespeurende, dat er in lag opgesloten) God er over geraadpleegd, die hem zei het volk hierin ter wille te zijn, en verspieders voor hen heen te zenden. "Laat hen wandelen in hun raadslagen." Toch was God op generlei wijze medeplichtig aan de zonde, die volgde, want het zenden van deze verspieders was zo weinig de oorzaak van de zonde, dat, indien de verspieders hun plicht hadden gedaan, en het volk hun plicht, het tot bevestiging en versterking van hun geloof zou gestrekt hebben, en hun goede dienst zou hebben bewezen.

2. De personen benoemd, om in die dienst te worden gebruikt, Numbers 13:4 en verv. n uit iedere stam, opdat het zou blijken de daad des volks in het algemeen te wezen, en oversten, personen van aanzien in hun stam, sommigen van de oversten over duizenden of honderden, ten einde aan het gezantschap meer geloofwaardigheid bij te zetten. Dit was bedoeld ten beste, maar het bleek die slechte uitwerking te hebben, dat de hoedanigheid van de personen maakte, dat aan hun slecht rapport des te meer geloof werd geschonken, en dat het groter invloed uitoefende op het volk. Sommigen denken dat zij allen genoemd worden om de wille van de twee goeden onder hen Kaleb en Jozua. Er wordt hier nota genomen van de naamsverandering van Jozua bij deze gelegenheid, Numbers 13:16. Hij was Mozes' dienaar, maar hoewel hij van de stam van Efraïm was was hij aangesteld als overste van de krijgsmacht, die tegen Amalek was uitgezonden. De naam, waarmee hij gewoonlijk genoemd en bekend was in zijn stam, was Hosea, maar Mozes noemde hem Jozua ten teken van zijn genegenheid voor hem en macht over hem, en nu scheen hij bevolen te hebben, dat ook anderen hem aldus zullen noemen, en bepaald te hebben dat dit van nu voortaan zijn naam zou zijn. Hosea betekent een bede om heil: Behoud Gij, Jozua betekent een belofte van heil: Hij zal behouden, als antwoord op dat gebed, zo nauw is de verwantschap tussen gebeden en beloften. Gebeden overmogen voor beloften en beloften leiden en moedigen aan tot gebed. Sommigen denken dat Mozes, door de eerste lettergreep van de naam JHWH v r zijn naam te plaatsen, waardoor Hosea in Jehoshua veranderd wordt, bedoeld heeft hem te eren en hem voor deze en volgende diensten aan te moedigen met de verzekering van Gods tegenwoordigheid. Toch wordt hij later nog Hosea genoemd, Deuteronomy 32:44. Jezus is dezelfde naam als Jozua, en het is de naam van onze Heere Christus, van wie Jozua een type was als opvolger van Mozes, Israëls overste en veroveraar van Kanan. Er was nog een ander van die naam, die ook een type van Christus is geweest, Zacheria 6:11. Jozua was de verlosser van Gods volk van de machten van Kanan, maar Christus is hun Verlosser van de machten van de hel. 3. De instructies, welke aan deze verspieders gegeven werden. Zij werden langs de kortste weg naar Kanan gezonden, om het land te doorreizen en van zijn tegenwoordige toestand bericht te brengen, Numbers 13:17. Er worden hun twee punten van onderzoek opgedragen:

a. Betreffende het land zelf: Beziet het land Numbers 13:18, en in Numbers 13:19, hoedanig het land zij, ziet, of het goed zij, of kwaad, Numbers 13:20, en of het vet zij of mager. Alle delen van de aarde delen niet gelijkelijk in de zegen van haar vruchtbaarheid, sommige landen zijn gezegend met een rijker grond dan anderen. Mozes zelf was wl overtuigd, dat Kanan een zeer goed land was, maar hij zond deze verspieders om een bericht er van te brengen ter overtuiging van het volk, zoals Johannes de Doper tot Jezus gezonden heeft, om te vragen of Hij de Christus was, niet ter inlichting van hemzelf, maar van hen die hij zond. Zij moeten er op letten of de lucht er al of niet gezond was, waaruit de grond bestond en welke voortbrengselen hij opleverde, en ter meerdere voldoening en overtuiging van het volk, moeten zij enige vruchten van het land medebrengen.

b. Betreffende de inwoners: hun aantal, velen of weinigen, hun grootte, of het krachtige, gezonde lieden zijn, of zwakke, hun woningen: of zij in tenten woonden of in huizen, in open dorpen, of in ommuurde steden, of de bomen er in het wild stonden, zoals in landen, die door de onkunde en traagheid van de bewoners niet bebouwd zijn, of dat zij afgehouwen waren, zodat er vlak en open land is, geschikt om beploegd en bezaaid te worden.

Dat waren de dingen, waarnaar zij een onderzoek moesten instellen. Er was misschien in de laatste tijd niet zoveel verkeer tussen Egypte en Kanan als in Jakob's tijd, want anders hadden zij omtrent deze dingen wel inlichtingen kunnen inwinnen, zonder mannen uit te zenden om er onderzoek naar te doen. Let op het nut en voordeel, dat wij kunnen ontlenen aan boeken en geleerdheid, die hen, welke er belang in stellen, bekend kunnen maken met de staat en toestand van vreemde landen, die op veel grotere afstand zijn, dan Kanan nu van Israël was, zonder deze moeite en onkosten.

Mozes zendt de verspieders heen met dit woord: versterkt u, te kennen gevende dat zij niet alleen zelf bemoedigd moeten zijn onder de moeilijkheden van deze reis, maar dat zij ook met een bemoedigend bericht tot het volk moeten komen, en de zaken in het beste licht moesten voorstellen. Zij werden niet slechts op een grote onderneming uitgezonden, waarvoor vastberadenheid en overleg nodig waren, maar er was hun ook een belangrijke zaak opgedragen, die zij getrouwelijk moesten behartigen.

Verzen 1-20

Numeri 13:1-20

1. Wij hebben hier orders gegeven, om verspieders te zenden om het land Kanan te onderzoeken. Hier wordt gezegd dat God Mozes bevolen heeft om hen te zenden Numbers 13:1, Numbers 13:2, maar het blijkt uit de herhaling van de geschiedenis daarna Deuteronomy 1:22, dat het voorstel er toe van liet volk is uitgegaan. Zij kwamen tot Mozes, zeggende: "Laat ons mannen voor ons aangezicht" "henenzenden, die ons het land uitspeuren," Deuteronomy 1:22, enhet was de vrucht van hun ongeloof. Zij wilden er Gods woord niet voor aannemen, dat het een goed land was, en dat Hij hen ongetwijfeld in het bezit er van zou stellen. Zij konden geen vertrouwen stellen in de wolk- en vuurkolom om hun de weg er heen te wijzen, en hadden een betere dunk van hun eigen beleid dan van Gods wijsheid. Hoe ongerijmd was het dat zij heen zonden om een land uit te speuren, dat God zelf reeds voor hen uitgespeurd had, naar de weg er heen te vragen, als God zelf het op zich had genomen, om hun de weg er heen te wijzen! Maar aldus storten wij ons in het verderf door meer geloof te schenken aan de voorstellingen van de zinnen dan aan de Goddelijke openbaring, wij wandelen door aanschouwen, niet door geloof, terwijl toch, indien wij de getuigenis van de mensen aannemen, de getuigenis van God ongetwijfeld meerder is. Toen het volk met dit voorstel bij Mozes kwam, heeft hij (wellicht het ongeloof niet bespeurende, dat er in lag opgesloten) God er over geraadpleegd, die hem zei het volk hierin ter wille te zijn, en verspieders voor hen heen te zenden. "Laat hen wandelen in hun raadslagen." Toch was God op generlei wijze medeplichtig aan de zonde, die volgde, want het zenden van deze verspieders was zo weinig de oorzaak van de zonde, dat, indien de verspieders hun plicht hadden gedaan, en het volk hun plicht, het tot bevestiging en versterking van hun geloof zou gestrekt hebben, en hun goede dienst zou hebben bewezen.

2. De personen benoemd, om in die dienst te worden gebruikt, Numbers 13:4 en verv. n uit iedere stam, opdat het zou blijken de daad des volks in het algemeen te wezen, en oversten, personen van aanzien in hun stam, sommigen van de oversten over duizenden of honderden, ten einde aan het gezantschap meer geloofwaardigheid bij te zetten. Dit was bedoeld ten beste, maar het bleek die slechte uitwerking te hebben, dat de hoedanigheid van de personen maakte, dat aan hun slecht rapport des te meer geloof werd geschonken, en dat het groter invloed uitoefende op het volk. Sommigen denken dat zij allen genoemd worden om de wille van de twee goeden onder hen Kaleb en Jozua. Er wordt hier nota genomen van de naamsverandering van Jozua bij deze gelegenheid, Numbers 13:16. Hij was Mozes' dienaar, maar hoewel hij van de stam van Efraïm was was hij aangesteld als overste van de krijgsmacht, die tegen Amalek was uitgezonden. De naam, waarmee hij gewoonlijk genoemd en bekend was in zijn stam, was Hosea, maar Mozes noemde hem Jozua ten teken van zijn genegenheid voor hem en macht over hem, en nu scheen hij bevolen te hebben, dat ook anderen hem aldus zullen noemen, en bepaald te hebben dat dit van nu voortaan zijn naam zou zijn. Hosea betekent een bede om heil: Behoud Gij, Jozua betekent een belofte van heil: Hij zal behouden, als antwoord op dat gebed, zo nauw is de verwantschap tussen gebeden en beloften. Gebeden overmogen voor beloften en beloften leiden en moedigen aan tot gebed. Sommigen denken dat Mozes, door de eerste lettergreep van de naam JHWH v r zijn naam te plaatsen, waardoor Hosea in Jehoshua veranderd wordt, bedoeld heeft hem te eren en hem voor deze en volgende diensten aan te moedigen met de verzekering van Gods tegenwoordigheid. Toch wordt hij later nog Hosea genoemd, Deuteronomy 32:44. Jezus is dezelfde naam als Jozua, en het is de naam van onze Heere Christus, van wie Jozua een type was als opvolger van Mozes, Israëls overste en veroveraar van Kanan. Er was nog een ander van die naam, die ook een type van Christus is geweest, Zacheria 6:11. Jozua was de verlosser van Gods volk van de machten van Kanan, maar Christus is hun Verlosser van de machten van de hel. 3. De instructies, welke aan deze verspieders gegeven werden. Zij werden langs de kortste weg naar Kanan gezonden, om het land te doorreizen en van zijn tegenwoordige toestand bericht te brengen, Numbers 13:17. Er worden hun twee punten van onderzoek opgedragen:

a. Betreffende het land zelf: Beziet het land Numbers 13:18, en in Numbers 13:19, hoedanig het land zij, ziet, of het goed zij, of kwaad, Numbers 13:20, en of het vet zij of mager. Alle delen van de aarde delen niet gelijkelijk in de zegen van haar vruchtbaarheid, sommige landen zijn gezegend met een rijker grond dan anderen. Mozes zelf was wl overtuigd, dat Kanan een zeer goed land was, maar hij zond deze verspieders om een bericht er van te brengen ter overtuiging van het volk, zoals Johannes de Doper tot Jezus gezonden heeft, om te vragen of Hij de Christus was, niet ter inlichting van hemzelf, maar van hen die hij zond. Zij moeten er op letten of de lucht er al of niet gezond was, waaruit de grond bestond en welke voortbrengselen hij opleverde, en ter meerdere voldoening en overtuiging van het volk, moeten zij enige vruchten van het land medebrengen.

b. Betreffende de inwoners: hun aantal, velen of weinigen, hun grootte, of het krachtige, gezonde lieden zijn, of zwakke, hun woningen: of zij in tenten woonden of in huizen, in open dorpen, of in ommuurde steden, of de bomen er in het wild stonden, zoals in landen, die door de onkunde en traagheid van de bewoners niet bebouwd zijn, of dat zij afgehouwen waren, zodat er vlak en open land is, geschikt om beploegd en bezaaid te worden.

Dat waren de dingen, waarnaar zij een onderzoek moesten instellen. Er was misschien in de laatste tijd niet zoveel verkeer tussen Egypte en Kanan als in Jakob's tijd, want anders hadden zij omtrent deze dingen wel inlichtingen kunnen inwinnen, zonder mannen uit te zenden om er onderzoek naar te doen. Let op het nut en voordeel, dat wij kunnen ontlenen aan boeken en geleerdheid, die hen, welke er belang in stellen, bekend kunnen maken met de staat en toestand van vreemde landen, die op veel grotere afstand zijn, dan Kanan nu van Israël was, zonder deze moeite en onkosten.

Mozes zendt de verspieders heen met dit woord: versterkt u, te kennen gevende dat zij niet alleen zelf bemoedigd moeten zijn onder de moeilijkheden van deze reis, maar dat zij ook met een bemoedigend bericht tot het volk moeten komen, en de zaken in het beste licht moesten voorstellen. Zij werden niet slechts op een grote onderneming uitgezonden, waarvoor vastberadenheid en overleg nodig waren, maar er was hun ook een belangrijke zaak opgedragen, die zij getrouwelijk moesten behartigen.

Verzen 21-25

Numeri 13:21-25

Wij hebben hier een kort bericht van het opnemen des lands door de verspieders.

1. Zij zijn het gehele land doorgetrokken, van Zin in het zuiden, tot Rechob bij Hamath in het noorden, Numbers 13:21. Zie Numbers 34:3, Numbers 34:8. Het is waarschijnlijk dat zij niet allen tezamen reisden, ten einde geen achterdocht op te wekken en gevangen genomen te worden, waarvoor wel gevaar bestond indien de Kananieten wisten (en men zou denken dat zij dit wel moesten weten) hoe nabij de Israëlieten waren, maar zich in onderscheidene groepjes verdeelden, om aldus onverdacht als reizigers te kunnen voorttrekken.

2. Zij namen inzonderheid nota van Hebron, Numbers 13:22, waarschijnlijk omdat dicht bij die plaats de spelonk van Machpela lag, Genesis 23:2, waarin de aartsvaders begraven waren, en wier dode lichamen, als het ware, het land in bezit hielden voor hun nakomelingen. Aan dit graf inzonderheid hebben zij een bezoek gebracht, en de daar nabij gelegen stad vonden zij in het bezit van de kinderen Enaks, die hier genoemd worden. In die plaats, waar zij de grootste aanmoediging verwachtten, vonden zij de grootste ontmoediging. Waar de lichamen van hun voorouders bezit voor hen hielden, hielden de reuzen bezit tegen hen. Er wordt ons meegedeeld, dat zij optrokken in het zuiden en tot Hebron kwamen, dat is "inzonderheid Kaleb", zeggen de Joden, want van zijn aanwezigheid aldaar vinden wij uitdrukkelijk melding gemaakt in Joshua 14:9, Joshua 14:12, Joshua 14:13,. Maar dat ook anderen van de verspieders er geweest zijn, blijkt uit hun beschrijving van de Enakim, Numbers 13:33.

3. Zij brachten een druiventros mee en sommige andere vruchten van het land, als een bewijs hoe buitengewoon goed land het was. Waarschijnlijk hebben zij zich van deze vruchten voorzien, toen zij het land verlieten en terugkeerden. De druiventros was z groot en z zwaar, dat zij hem met hun tweeën op een draagstok droegen, Numbers 13:23, Numbers 13:24. De plaats, waar zij hem afsneden, werd daarnaar het dal Eskol genoemd, dat is: het dal van de druiventros, die beroemde druiventros, die voor Israël beide een onderpand en voorproef was van al de vruchten van Kanan. Zo zijn de tegenwoordige vertroostingen, die wij smaken in gemeenschap met God, een voorsmaak van de verzadiging van vreugde, die wij verwachten in het hemelse Kanan. Daaraan kunnen wij zien wat de hemel is.

Verzen 21-25

Numeri 13:21-25

Wij hebben hier een kort bericht van het opnemen des lands door de verspieders.

1. Zij zijn het gehele land doorgetrokken, van Zin in het zuiden, tot Rechob bij Hamath in het noorden, Numbers 13:21. Zie Numbers 34:3, Numbers 34:8. Het is waarschijnlijk dat zij niet allen tezamen reisden, ten einde geen achterdocht op te wekken en gevangen genomen te worden, waarvoor wel gevaar bestond indien de Kananieten wisten (en men zou denken dat zij dit wel moesten weten) hoe nabij de Israëlieten waren, maar zich in onderscheidene groepjes verdeelden, om aldus onverdacht als reizigers te kunnen voorttrekken.

2. Zij namen inzonderheid nota van Hebron, Numbers 13:22, waarschijnlijk omdat dicht bij die plaats de spelonk van Machpela lag, Genesis 23:2, waarin de aartsvaders begraven waren, en wier dode lichamen, als het ware, het land in bezit hielden voor hun nakomelingen. Aan dit graf inzonderheid hebben zij een bezoek gebracht, en de daar nabij gelegen stad vonden zij in het bezit van de kinderen Enaks, die hier genoemd worden. In die plaats, waar zij de grootste aanmoediging verwachtten, vonden zij de grootste ontmoediging. Waar de lichamen van hun voorouders bezit voor hen hielden, hielden de reuzen bezit tegen hen. Er wordt ons meegedeeld, dat zij optrokken in het zuiden en tot Hebron kwamen, dat is "inzonderheid Kaleb", zeggen de Joden, want van zijn aanwezigheid aldaar vinden wij uitdrukkelijk melding gemaakt in Joshua 14:9, Joshua 14:12, Joshua 14:13,. Maar dat ook anderen van de verspieders er geweest zijn, blijkt uit hun beschrijving van de Enakim, Numbers 13:33.

3. Zij brachten een druiventros mee en sommige andere vruchten van het land, als een bewijs hoe buitengewoon goed land het was. Waarschijnlijk hebben zij zich van deze vruchten voorzien, toen zij het land verlieten en terugkeerden. De druiventros was z groot en z zwaar, dat zij hem met hun tweeën op een draagstok droegen, Numbers 13:23, Numbers 13:24. De plaats, waar zij hem afsneden, werd daarnaar het dal Eskol genoemd, dat is: het dal van de druiventros, die beroemde druiventros, die voor Israël beide een onderpand en voorproef was van al de vruchten van Kanan. Zo zijn de tegenwoordige vertroostingen, die wij smaken in gemeenschap met God, een voorsmaak van de verzadiging van vreugde, die wij verwachten in het hemelse Kanan. Daaraan kunnen wij zien wat de hemel is.

Verzen 26-33

Numeri 13:26-33

Het is een wonder hoe het volk van Israël geduld had, om veertig dagen op de terugkomst van de verspieders te blijven wachten, toen zij gereed stonden Kanan binnen te treden in de volle zekerheid van voorspoed, die de Goddelijke macht hun gaf, en die zij in de onafgebroken reeks van wonderen, welke hun totnutoe hadden vergezeld, ervaren hadden. Maar zij mistrouwden Gods macht en belofte, en wilden liever in onzekerheid gehouden worden door hun eigen raadslagen, dan tot zekerheid gebracht worden door Gods verbond. O hoe staan wij door ons ongeloof onszelf in de weg! Eindelijk zijn de boden teruggekeerd, maar zij zijn niet eenstemmig in het bericht, dat zij brengen.

I. De meerderheid brengt een ontmoedigend rapport uit, waardoor aan het volk de moed benomen wordt om voorwaarts te gaan. En terecht worden de Israëlieten overgelaten aan deze verzoeking, daar zij zo groot vertrouwen hadden gesteld in het oordeel van mensen, terwijl zij het woord Gods hadden om op te vertrouwen. Het is rechtvaardig in God om diegenen in een kracht van de dwaling te laten komen, die de liefde van de waarheid niet hebben aangenomen. Let op hun rapport:

1. Zij kunnen niet ontkennen dat het land van Kanan een zeer vruchtbaar land is, de druiventros, die zij medebrachten, was er het zichtbaar bewijs van, Numbers 13:27. God had hun een land beloofd, vloeiende van melk en honing, en de boze verspieders zelf erkennen dat het zo'n land is. Zo zal God zelfs uit de mond van de tegenstanders verheerlijkt worden, en de waarheid van Zijn belofte worden betuigd. En toch gaan zij daarna zichzelf tegenspreken, als zij zeggen, Numbers 13:32. Het is een land, dat zijn inwoners verteert, alsof het wel melk en honing en druiven opleverde, maar gebrek had aan andere levensbehoeften. Sommigen denken dat er toen juist een grote plaag in het land was, die zij aan de wijsheid van de Goddelijke voorzienigheid hadden moeten toeschrijven, die aldus het aantal van hun vijanden verminderde ten einde hun de verovering gemakkelijk te maken, maar zij hebben er aanleiding in gevonden om een blaam op het land te leggen. Om deze onredelijke vrees voor een plaag in Kanan, werden zij terecht terstond afgesneden door een plaag in de woestijn, Numbers 14:37. Maar:

2. Zij stellen het voor alsof de verovering van het land volstrekt onuitvoerbaar zal zijn en dat iedere poging daartoe vruchteloos zal wezen. Het volk is sterk, Numbers 13:28, het zijn mannen van grote lengte, Numbers 13:32, sterker dan wij, Numbers 13:31. De steden worden beschreven als onneembare sterkten, zij zijn vast, en zeer groot, Numbers 13:28. Maar niets heeft hun kwade bedoeling meer in de hand gewerkt, dan hun beschrijving van de reuzen. Ook hebben wij daar de kinderen van Enak gezien, Numbers 13:28, en wederom: Wij hebben ook daar de reuzen gezien, de kinderen Enaks, van de reuzen, Numbers 13:32. Zij spraken alsof zij reeds sidderden door hen te noemen, zoals zij gesidderd hadden toen zij hen zagen. "O die schrikkelijke reuzen! Toen wij in hun nabijheid kwamen, waren wij als sprinkhanen in onze ogen, niet slechts klein en zwak maar bevend en verschrikt." Vergelijk Job 39:23. "Zult gij het beroeren" "als een sprinkhaan?" Ja meer: "alzo waren wij ook in hun ogen". Zij zagen op ons met evenveel minachting, als wij op hen zagen met vrees en verschrikking." Zodat hun oordeel over de gehele zaak is: Wij zullen tot dat volk niet kunnen optrekken, Numbers 13:31, en daarom moeten wij andere maatregelen nemen.

Nu zouden zij, zelfs als zij hun oordeel hadden moeten gronden op hetgeen naar menselijk inzien waarschijnlijk was, niet van lafhartigheid vrij te pleiten zijn geweest. Waren dan de heirscharen Israëls niet zeer talrijk? Zes maal honderd duizend krachtige mannen, uitnemend gerangschikt, nauw aaneengesloten, volkomen verenigd in belangen en neiging, vormden een leger, zo geducht, als wellicht ooit een te velde gebracht was, menigeen, dat minder sterk was, heeft wellicht groter daden gedaan dan de verovering van Kanan was, getuige het leger van Alexander de Grote. Mozes, hun opperbevelhebber was een wijs en kloekmoedig man, en zo het volk een kloek besluit had genomen en zich dapper had gedragen, wie zou dan bestand zijn geweest tegen hen? Het is waar, de Kananieten waren sterk, maar zij waren verstrooid, Numbers 13:29. Sommigen wonen in het zuiden, anderen in het gebergte, zodat zij, op een afstand van elkaar zijnde niet snel met elkaar verenigd konden worden, en vanwege hun verschillende belangen zouden zij ook niet lang bij elkaar kunnen blijven om aan Israël het hoofd te bieden. Het land vruchtbaar zijnde, kon het leger er gemakkelijk onderhouden worden, en hoewel de steden versterkt waren, zouden die hun vanzelf in handen vallen, als zij de inwoners in het open veld hadden verslagen. En wat nu eindelijk de reuzen betreft, hun overmatige lengte zou hen een zoveel beter doelwit doen zijn, en die het grootste, zwaarste lichaam hebben, hebben niet altijd de meeste moed in het hart. Zij verdienden dus als lafhartigen bekend te staan, maar dat was niet het ergste, de Schrift brandmerkt hen als ongelovigen. Zij behoefden geen rekening te houden met hetgeen naar menselijk inzien waarschijnlijk was want:

a. Zij hadden de onmiskenbare tekenen van Gods tegenwoordigheid onder hen, en zij hadden de verzekering, dat Hij Zijn macht tot hun behoeve zou aanwenden. "De Kananieten waren sterker dan Israël". Gesteld dat dit zo was, maar waren zij ook sterker dan Israëls God? "Wij zullen niet tegen hen kunnen overmogen", maar zou de almachtige God het niet kunnen? Is Hij dan niet in het midden van ons? Gaat Hij niet voor ons heen? Is er iets dat voor Hem onmogelijk is? Waren wij als sprinkhanen in de ogen van de reuzen, en zij dan niet minder dan sprinkhanen in de ogen Gods? "Hun steden zijn versterkt tegen ons", maar zijn zij ook versterkt tegen de hemel?

b. Zij hebben grote ervaring opgedaan van de kracht van Gods arm, opgeheven en ontbloot tot hun behoeve. Waren niet de Egyptenaren evenveel sterker dan zij, als de Kananieten? En toch, zonder dat door Israël een zwaard werd getrokken of een enkele slag geleverd werd, zijn Egyptes wagens en ruiters verslagen en vernietigd. Door de Amalekieten zijn zij onder zeer ongunstige omstandigheden aangevallen, en toch werden deze verslagen. Wonderen waren toenmaals hun dagelijks brood, en, al was er niets anders: een leger, zo goed geproviandeerd als het hun was zo ruim, en geheel kosteloos, moest wel op iedere andere macht het voordeel hebben. En bovendien:

c. Er waren hun bijzondere beloften gedaan van overwinning en voorspoed, God had aan Abraham de sterkste verzekeringen gegeven, dat Hij zijn zaad in het bezit zal stellen van dat land, Genesis 25:18. :. Door Mozes had Hij hun uitdrukkelijk beloofd, dat Hij de Kananieten zal uitdrijven, en dat Hij "langzamerhand zal ik hen" "voor u uitdrijven totdatgij zo vruchtbaar wordt" Exodus 23:30. En als zij na dat alles nu nog zeggen: Wij zullen tot dat volk niet kunnen optrekken, dan is dit hetzelfde alsof zij zeiden: "God kan Zijn woord niet houden, Hij is niet bij machte Zijn belofte" " te vervullen". Eigenlijk kwam het er op neer, dat zij Hem tot een leugenaar maakten, Hem zeiden dat Hij meer op zich had genomen dan Hij tot stand kon brengen. Wij hebben een korte beschrijving van hun zonde, waarmee zij de gehele vergadering besmet hebben, Zij "versmaadden het gewenste land," "zij geloofden Zijn woord niet," Psalms 106:24. Hoewel zij het, na gedaan onderzoek, zo goed bevonden als Hij gezegd had dat het was, een land, vloeiende van melk en honing, wilden zij het toch niet zo zeker geloven, als Hij gezegd had dat het het van hun zijn zou, zij wanhoopten er aan het te verkrijgen, hoewel de eeuwige Waarheid zelf het hun verpand had. Dit nu is de voorstelling van de boze verspieders. II. Kaleb moedigde hen aan om voorwaarts te gaan, hoewel hij alleen door Jozua hierin ondersteund werd, Numbers 13:30. Kaleb stilde het volk, dat hij in gisting zag komen, nog v r Mozes zelf, wiens glinsterend gelaat hen niet verschrikte of in ontzag hield, toen zij weerspannig begonnen te worden. De naam Kaleb betekent geheel hart, en hij beantwoordde aan zijn naam, hij was zelf kloek en krachtig en zou ook het volk aldus gemaakt hebben, indien zij naar hem hadden willen luisteren. Indien Jozua gepoogd had de storm het hoofd te bieden, hij zou, als dienaar van Mozes verdacht zijn geworden van partijdigheid, en daarom heeft hij dit wijselijk vooreerst aan Kaleb overgelaten, die van de stam van Juda, de leidenden stam was, en dus het meest bevoegd om gehoord te worden. Kaleb had de sterkte van de inwoners evengoed gezien en opgemerkt als zijn collega's, en over de gehele zaak spreekt hij:

1. Met een volkomen zekerheid van voorspoed en welslagen. Wij zullen het land voorzeker overweldigen, wij zullen, hoe sterk de inwoners ook zijn, hen volkomen kunnen ten onderbrengen.

2. Hij moedigt het volk aan om voorwaarts te gaan, en, daar hij tot de voorhoede behoorde, spreekt hij als een man, die vast besloten is, om hen met kloekmoedigheid aan te voeren: Laat ons vrijmoediglijk optrekken, een stouter stap doen, een stouter slag slaan, en de zaak zal geschied zijn, het is alles het onze, zo wij slechts de moed hebben om het tot het onze te maken. "Laat ons optrekken en dat erfelijk bezitten." hij zegt niet: "Laat ons optrekken en het veroveren", dit beschouwt hij als reeds zo goed als gedaan, maar: "Laat ons optrekken en het bezitten, er is niets andere te doen dan binnen te rukken, en de bezitting te nemen, die God, onze grote Heere, bereid is ons te geven." Elke rechtvaardige is moedig als een jonge leeuw. Moeilijkheden op de weg van de verlossing nemen af en verdwijnen voor een levend, werkzaam geloof in de macht en de belofte Gods. Alle dingen zijn mogelijk, zo zij slechts beloofd zijn, aan hem die gelooft.

Verzen 26-33

Numeri 13:26-33

Het is een wonder hoe het volk van Israël geduld had, om veertig dagen op de terugkomst van de verspieders te blijven wachten, toen zij gereed stonden Kanan binnen te treden in de volle zekerheid van voorspoed, die de Goddelijke macht hun gaf, en die zij in de onafgebroken reeks van wonderen, welke hun totnutoe hadden vergezeld, ervaren hadden. Maar zij mistrouwden Gods macht en belofte, en wilden liever in onzekerheid gehouden worden door hun eigen raadslagen, dan tot zekerheid gebracht worden door Gods verbond. O hoe staan wij door ons ongeloof onszelf in de weg! Eindelijk zijn de boden teruggekeerd, maar zij zijn niet eenstemmig in het bericht, dat zij brengen.

I. De meerderheid brengt een ontmoedigend rapport uit, waardoor aan het volk de moed benomen wordt om voorwaarts te gaan. En terecht worden de Israëlieten overgelaten aan deze verzoeking, daar zij zo groot vertrouwen hadden gesteld in het oordeel van mensen, terwijl zij het woord Gods hadden om op te vertrouwen. Het is rechtvaardig in God om diegenen in een kracht van de dwaling te laten komen, die de liefde van de waarheid niet hebben aangenomen. Let op hun rapport:

1. Zij kunnen niet ontkennen dat het land van Kanan een zeer vruchtbaar land is, de druiventros, die zij medebrachten, was er het zichtbaar bewijs van, Numbers 13:27. God had hun een land beloofd, vloeiende van melk en honing, en de boze verspieders zelf erkennen dat het zo'n land is. Zo zal God zelfs uit de mond van de tegenstanders verheerlijkt worden, en de waarheid van Zijn belofte worden betuigd. En toch gaan zij daarna zichzelf tegenspreken, als zij zeggen, Numbers 13:32. Het is een land, dat zijn inwoners verteert, alsof het wel melk en honing en druiven opleverde, maar gebrek had aan andere levensbehoeften. Sommigen denken dat er toen juist een grote plaag in het land was, die zij aan de wijsheid van de Goddelijke voorzienigheid hadden moeten toeschrijven, die aldus het aantal van hun vijanden verminderde ten einde hun de verovering gemakkelijk te maken, maar zij hebben er aanleiding in gevonden om een blaam op het land te leggen. Om deze onredelijke vrees voor een plaag in Kanan, werden zij terecht terstond afgesneden door een plaag in de woestijn, Numbers 14:37. Maar:

2. Zij stellen het voor alsof de verovering van het land volstrekt onuitvoerbaar zal zijn en dat iedere poging daartoe vruchteloos zal wezen. Het volk is sterk, Numbers 13:28, het zijn mannen van grote lengte, Numbers 13:32, sterker dan wij, Numbers 13:31. De steden worden beschreven als onneembare sterkten, zij zijn vast, en zeer groot, Numbers 13:28. Maar niets heeft hun kwade bedoeling meer in de hand gewerkt, dan hun beschrijving van de reuzen. Ook hebben wij daar de kinderen van Enak gezien, Numbers 13:28, en wederom: Wij hebben ook daar de reuzen gezien, de kinderen Enaks, van de reuzen, Numbers 13:32. Zij spraken alsof zij reeds sidderden door hen te noemen, zoals zij gesidderd hadden toen zij hen zagen. "O die schrikkelijke reuzen! Toen wij in hun nabijheid kwamen, waren wij als sprinkhanen in onze ogen, niet slechts klein en zwak maar bevend en verschrikt." Vergelijk Job 39:23. "Zult gij het beroeren" "als een sprinkhaan?" Ja meer: "alzo waren wij ook in hun ogen". Zij zagen op ons met evenveel minachting, als wij op hen zagen met vrees en verschrikking." Zodat hun oordeel over de gehele zaak is: Wij zullen tot dat volk niet kunnen optrekken, Numbers 13:31, en daarom moeten wij andere maatregelen nemen.

Nu zouden zij, zelfs als zij hun oordeel hadden moeten gronden op hetgeen naar menselijk inzien waarschijnlijk was, niet van lafhartigheid vrij te pleiten zijn geweest. Waren dan de heirscharen Israëls niet zeer talrijk? Zes maal honderd duizend krachtige mannen, uitnemend gerangschikt, nauw aaneengesloten, volkomen verenigd in belangen en neiging, vormden een leger, zo geducht, als wellicht ooit een te velde gebracht was, menigeen, dat minder sterk was, heeft wellicht groter daden gedaan dan de verovering van Kanan was, getuige het leger van Alexander de Grote. Mozes, hun opperbevelhebber was een wijs en kloekmoedig man, en zo het volk een kloek besluit had genomen en zich dapper had gedragen, wie zou dan bestand zijn geweest tegen hen? Het is waar, de Kananieten waren sterk, maar zij waren verstrooid, Numbers 13:29. Sommigen wonen in het zuiden, anderen in het gebergte, zodat zij, op een afstand van elkaar zijnde niet snel met elkaar verenigd konden worden, en vanwege hun verschillende belangen zouden zij ook niet lang bij elkaar kunnen blijven om aan Israël het hoofd te bieden. Het land vruchtbaar zijnde, kon het leger er gemakkelijk onderhouden worden, en hoewel de steden versterkt waren, zouden die hun vanzelf in handen vallen, als zij de inwoners in het open veld hadden verslagen. En wat nu eindelijk de reuzen betreft, hun overmatige lengte zou hen een zoveel beter doelwit doen zijn, en die het grootste, zwaarste lichaam hebben, hebben niet altijd de meeste moed in het hart. Zij verdienden dus als lafhartigen bekend te staan, maar dat was niet het ergste, de Schrift brandmerkt hen als ongelovigen. Zij behoefden geen rekening te houden met hetgeen naar menselijk inzien waarschijnlijk was want:

a. Zij hadden de onmiskenbare tekenen van Gods tegenwoordigheid onder hen, en zij hadden de verzekering, dat Hij Zijn macht tot hun behoeve zou aanwenden. "De Kananieten waren sterker dan Israël". Gesteld dat dit zo was, maar waren zij ook sterker dan Israëls God? "Wij zullen niet tegen hen kunnen overmogen", maar zou de almachtige God het niet kunnen? Is Hij dan niet in het midden van ons? Gaat Hij niet voor ons heen? Is er iets dat voor Hem onmogelijk is? Waren wij als sprinkhanen in de ogen van de reuzen, en zij dan niet minder dan sprinkhanen in de ogen Gods? "Hun steden zijn versterkt tegen ons", maar zijn zij ook versterkt tegen de hemel?

b. Zij hebben grote ervaring opgedaan van de kracht van Gods arm, opgeheven en ontbloot tot hun behoeve. Waren niet de Egyptenaren evenveel sterker dan zij, als de Kananieten? En toch, zonder dat door Israël een zwaard werd getrokken of een enkele slag geleverd werd, zijn Egyptes wagens en ruiters verslagen en vernietigd. Door de Amalekieten zijn zij onder zeer ongunstige omstandigheden aangevallen, en toch werden deze verslagen. Wonderen waren toenmaals hun dagelijks brood, en, al was er niets anders: een leger, zo goed geproviandeerd als het hun was zo ruim, en geheel kosteloos, moest wel op iedere andere macht het voordeel hebben. En bovendien:

c. Er waren hun bijzondere beloften gedaan van overwinning en voorspoed, God had aan Abraham de sterkste verzekeringen gegeven, dat Hij zijn zaad in het bezit zal stellen van dat land, Genesis 25:18. :. Door Mozes had Hij hun uitdrukkelijk beloofd, dat Hij de Kananieten zal uitdrijven, en dat Hij "langzamerhand zal ik hen" "voor u uitdrijven totdatgij zo vruchtbaar wordt" Exodus 23:30. En als zij na dat alles nu nog zeggen: Wij zullen tot dat volk niet kunnen optrekken, dan is dit hetzelfde alsof zij zeiden: "God kan Zijn woord niet houden, Hij is niet bij machte Zijn belofte" " te vervullen". Eigenlijk kwam het er op neer, dat zij Hem tot een leugenaar maakten, Hem zeiden dat Hij meer op zich had genomen dan Hij tot stand kon brengen. Wij hebben een korte beschrijving van hun zonde, waarmee zij de gehele vergadering besmet hebben, Zij "versmaadden het gewenste land," "zij geloofden Zijn woord niet," Psalms 106:24. Hoewel zij het, na gedaan onderzoek, zo goed bevonden als Hij gezegd had dat het was, een land, vloeiende van melk en honing, wilden zij het toch niet zo zeker geloven, als Hij gezegd had dat het het van hun zijn zou, zij wanhoopten er aan het te verkrijgen, hoewel de eeuwige Waarheid zelf het hun verpand had. Dit nu is de voorstelling van de boze verspieders. II. Kaleb moedigde hen aan om voorwaarts te gaan, hoewel hij alleen door Jozua hierin ondersteund werd, Numbers 13:30. Kaleb stilde het volk, dat hij in gisting zag komen, nog v r Mozes zelf, wiens glinsterend gelaat hen niet verschrikte of in ontzag hield, toen zij weerspannig begonnen te worden. De naam Kaleb betekent geheel hart, en hij beantwoordde aan zijn naam, hij was zelf kloek en krachtig en zou ook het volk aldus gemaakt hebben, indien zij naar hem hadden willen luisteren. Indien Jozua gepoogd had de storm het hoofd te bieden, hij zou, als dienaar van Mozes verdacht zijn geworden van partijdigheid, en daarom heeft hij dit wijselijk vooreerst aan Kaleb overgelaten, die van de stam van Juda, de leidenden stam was, en dus het meest bevoegd om gehoord te worden. Kaleb had de sterkte van de inwoners evengoed gezien en opgemerkt als zijn collega's, en over de gehele zaak spreekt hij:

1. Met een volkomen zekerheid van voorspoed en welslagen. Wij zullen het land voorzeker overweldigen, wij zullen, hoe sterk de inwoners ook zijn, hen volkomen kunnen ten onderbrengen.

2. Hij moedigt het volk aan om voorwaarts te gaan, en, daar hij tot de voorhoede behoorde, spreekt hij als een man, die vast besloten is, om hen met kloekmoedigheid aan te voeren: Laat ons vrijmoediglijk optrekken, een stouter stap doen, een stouter slag slaan, en de zaak zal geschied zijn, het is alles het onze, zo wij slechts de moed hebben om het tot het onze te maken. "Laat ons optrekken en dat erfelijk bezitten." hij zegt niet: "Laat ons optrekken en het veroveren", dit beschouwt hij als reeds zo goed als gedaan, maar: "Laat ons optrekken en het bezitten, er is niets andere te doen dan binnen te rukken, en de bezitting te nemen, die God, onze grote Heere, bereid is ons te geven." Elke rechtvaardige is moedig als een jonge leeuw. Moeilijkheden op de weg van de verlossing nemen af en verdwijnen voor een levend, werkzaam geloof in de macht en de belofte Gods. Alle dingen zijn mogelijk, zo zij slechts beloofd zijn, aan hem die gelooft.

Bibliografische Informatie
Henry, Matthew. "Commentaar op Numbers 13". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/commentaries/dut/mhm/numbers-13.html. 1706.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile