Lectionary Calendar
Friday, November 22nd, 2024
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
Attention!
For 10¢ a day you can enjoy StudyLight.org ads
free while helping to build churches and support pastors in Uganda.
Click here to learn more!

Bible Commentaries
Numeri 13

Dächsel BijbelverklaringDächsel Bijbelverklaring

Zoek naar…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, NUMERI 13

Numbers 13:1.

DE VERSPIEDERS VAN HET LAND KANAN.

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, NUMERI 13

Numbers 13:1.

DE VERSPIEDERS VAN HET LAND KANAN.

Vers 1

1. En de HEERE sprak tot Mozes, die, als de kinderen van Israël tot hem kwamen, en zeiden: laat ons mannen voor ons uitzenden, om het land te verspieden en ons te berichten, langs welke weg wij het kunnen binnentrekken, en hoedanigde steden zijn, waar wij komen zullen (Deuteronomy 1:22) niet wist, of hij zo'n begeerte al dan niet mocht inwilligen, zeggende:

Vers 1

1. En de HEERE sprak tot Mozes, die, als de kinderen van Israël tot hem kwamen, en zeiden: laat ons mannen voor ons uitzenden, om het land te verspieden en ons te berichten, langs welke weg wij het kunnen binnentrekken, en hoedanigde steden zijn, waar wij komen zullen (Deuteronomy 1:22) niet wist, of hij zo'n begeerte al dan niet mocht inwilligen, zeggende:

Vers 2

2. Zend u mannen uit, die het land Kanan verspieden, dat Ik de kinderen van Israël geven zal; van elke stam van zijn vaderen zult gij een man zenden, zijnde ieder een overste van een van de geslachten of families onder hen.

Blijkbaar wilde de Heere, met dit toegeven aan zijn begeerte, de zwakheid van het volk tegemoet komen. Voor het vast geloof was het woord van Zijn belofte aangaande het goede van het land, en de aanwezigheid van Zijn hulp en leiding volkomen voldoende; maar evenals Mozes, niettegenstaande de leiding door de wolkkolom, de aanwijzingen van Hobab niet versmaadde (Numbers 10:29-Numbers 10:32), zo wordt ook hier aan het volk vergund, om zich van hetgeen God reeds betreffende het land en zijn bewoners meegedeeld heeft, door tussenkomst van mensen te vergewissen. Werden er maar geloofwaardige en getrouwe mannen uitgezonden, dan kon hun tussenkomst veel bijdragen tot versterking van het zwak geloof. Op soortgelijke wijze rust op de godgeleerde wetenschap, onder toelaten van de Heere, ja met uitdrukkelijk billijken Zijnerzijds, de taak om het land van de Heilige Schrift te doorzoeken en kritiek te oefenen, dat wil zeggen: alles nauwkeurig te proeven en toe te zien, of het daarmee zo gesteld is als de in de Kerk levende Geest getuigt. Het eenvoudig gelovig gemoed heeft deze werkzaamheid van de menselijke wetenschap niet nodig; want het is ook bovendien en onmiddellijk van zijn geloof zeker; wordt zij echter door mannen als Jozua en Kaleb (Leviticus 14:6) uitgeoefend, die de verborgenheid van het geloof in een rein geweten bewaren, zo kan haar onderzoek veel bijdragen om het geloof te sterken, te bevestigen en de bewustheid daarvan te verlevendigen. Maar het getal van de mannen van de wetenschap is helaas, grotendeels gelijk aan die tien, die onder de Israëlieten een boos geschrei over het land teweegbrachten, en de lichtgelovige, dwaze menigte geeft aan hetgeen zij zeggen zonder voorafgegaan onderzoek geloof (Numbers 13:26-Numbers 13:33); vandaar de grote afval onder de Christenheid, voornamelijk onder hen, die zich de ontwikkelden noemen, die liever naar de dienstbaarheid van Egypte terug of in de woestijn sterven, dan Kanan innemen willen (Numbers 14:1-Numbers 14:4)..

Vers 2

2. Zend u mannen uit, die het land Kanan verspieden, dat Ik de kinderen van Israël geven zal; van elke stam van zijn vaderen zult gij een man zenden, zijnde ieder een overste van een van de geslachten of families onder hen.

Blijkbaar wilde de Heere, met dit toegeven aan zijn begeerte, de zwakheid van het volk tegemoet komen. Voor het vast geloof was het woord van Zijn belofte aangaande het goede van het land, en de aanwezigheid van Zijn hulp en leiding volkomen voldoende; maar evenals Mozes, niettegenstaande de leiding door de wolkkolom, de aanwijzingen van Hobab niet versmaadde (Numbers 10:29-Numbers 10:32), zo wordt ook hier aan het volk vergund, om zich van hetgeen God reeds betreffende het land en zijn bewoners meegedeeld heeft, door tussenkomst van mensen te vergewissen. Werden er maar geloofwaardige en getrouwe mannen uitgezonden, dan kon hun tussenkomst veel bijdragen tot versterking van het zwak geloof. Op soortgelijke wijze rust op de godgeleerde wetenschap, onder toelaten van de Heere, ja met uitdrukkelijk billijken Zijnerzijds, de taak om het land van de Heilige Schrift te doorzoeken en kritiek te oefenen, dat wil zeggen: alles nauwkeurig te proeven en toe te zien, of het daarmee zo gesteld is als de in de Kerk levende Geest getuigt. Het eenvoudig gelovig gemoed heeft deze werkzaamheid van de menselijke wetenschap niet nodig; want het is ook bovendien en onmiddellijk van zijn geloof zeker; wordt zij echter door mannen als Jozua en Kaleb (Leviticus 14:6) uitgeoefend, die de verborgenheid van het geloof in een rein geweten bewaren, zo kan haar onderzoek veel bijdragen om het geloof te sterken, te bevestigen en de bewustheid daarvan te verlevendigen. Maar het getal van de mannen van de wetenschap is helaas, grotendeels gelijk aan die tien, die onder de Israëlieten een boos geschrei over het land teweegbrachten, en de lichtgelovige, dwaze menigte geeft aan hetgeen zij zeggen zonder voorafgegaan onderzoek geloof (Numbers 13:26-Numbers 13:33); vandaar de grote afval onder de Christenheid, voornamelijk onder hen, die zich de ontwikkelden noemen, die liever naar de dienstbaarheid van Egypte terug of in de woestijn sterven, dan Kanan innemen willen (Numbers 14:1-Numbers 14:4)..

Vers 3

3. Mozes dan, nadat hij zich vooraf uit de vorsten van de verschillende stammen (Numbers 1:3; Numbers 7:12) geschikte personen vertegenwoordigd had, zond hen uit de woestijn van Paran, naar de mond van de HEERE; al die mannen waren hoofden van de kinderen van Israël.

Vers 3

3. Mozes dan, nadat hij zich vooraf uit de vorsten van de verschillende stammen (Numbers 1:3; Numbers 7:12) geschikte personen vertegenwoordigd had, zond hen uit de woestijn van Paran, naar de mond van de HEERE; al die mannen waren hoofden van de kinderen van Israël.

Vers 4

4. En dit zijn hun namen: van de stam van Ruben, Sammua, de zoon van Saccur.

Vers 4

4. En dit zijn hun namen: van de stam van Ruben, Sammua, de zoon van Saccur.

Vers 5

5. Van de stam van Simeon, Safat, de zoon van Hori. 6. Van de stam van Juda, Kaleb, de zoon van Jefunne.

Vers 5

5. Van de stam van Simeon, Safat, de zoon van Hori. 6. Van de stam van Juda, Kaleb, de zoon van Jefunne.

Vers 7

7. Van de stam van Issaschar, Jigeal, de zoon van Jozef. 1)

1) Deze Jozef is een geheel andere dan de uit Genesis 37:1, bekende. Er komen verschillende personen met deze naam voor: 1 Chronicles 26:2-1 Chronicles 26:9 Ezra 10:42 Nehemiah. 12:14 Matthew 1:16; Matthew 27:57 Matthew 1:16 Acts 1:23

Vers 7

7. Van de stam van Issaschar, Jigeal, de zoon van Jozef. 1)

1) Deze Jozef is een geheel andere dan de uit Genesis 37:1, bekende. Er komen verschillende personen met deze naam voor: 1 Chronicles 26:2-1 Chronicles 26:9 Ezra 10:42 Nehemiah. 12:14 Matthew 1:16; Matthew 27:57 Matthew 1:16 Acts 1:23

Vers 8

8. Van de stam van Efraïm, Hosa, de zoon van Nun (Numbers 13:17).

Vers 8

8. Van de stam van Efraïm, Hosa, de zoon van Nun (Numbers 13:17).

Vers 9

9. Van de stam van Benjamin, Palti, de zoon van Rafu.

Vers 9

9. Van de stam van Benjamin, Palti, de zoon van Rafu.

Vers 10

10. Van de stam van Zebulon, Gaddiël, de zoon van Sodi.

Vers 10

10. Van de stam van Zebulon, Gaddiël, de zoon van Sodi.

Vers 11

11. Van de stam van Jozef voor de stam van Manasse, Gaddi, de zoon van Susi.

Vers 11

11. Van de stam van Jozef voor de stam van Manasse, Gaddi, de zoon van Susi.

Vers 12

12. Van de stam van Dan, Ammiël, de zoon van Gemalli.

Vers 12

12. Van de stam van Dan, Ammiël, de zoon van Gemalli.

Vers 13

13. Van de stam van Aser, Sethur, de zoon van Michaël.

Vers 13

13. Van de stam van Aser, Sethur, de zoon van Michaël.

Vers 14

14. Van de stam van Nafthali, Nachbi, de zoon van Wofsi.

Vers 14

14. Van de stam van Nafthali, Nachbi, de zoon van Wofsi.

Vers 15

15. Van de stam van Gad, Guël, de zoon van Machi.

Vers 15

15. Van de stam van Gad, Guël, de zoon van Machi.

Vers 16

16. Dit zijn de namen van de mannen, die Mozes zond om dat land te verspieden; en Mozes noemde Hosa, de zoon van Nun, Joshua 1:1)

1) Reeds eerder (Exodus 17:9) had Mozes hem, in plaats van dn algemene naam hulp, de bijzondere naam van Jehova helpt gegeven. Thans bevestigde hij hem deze naam, welks betekenis ook in deze geschiedenis weer treffend vervuld werd (Numbers 14:8-Numbers 14:9)..

Hosa, hulp, ontvangt v r zijn vertrek naar Kanan de naam Jehozua; Jozua, de Heere helpt, Jezus. Die naam bevat een belofte, een teken, een wenk voor de verspieders en het volk..

Vers 16

16. Dit zijn de namen van de mannen, die Mozes zond om dat land te verspieden; en Mozes noemde Hosa, de zoon van Nun, Joshua 1:1)

1) Reeds eerder (Exodus 17:9) had Mozes hem, in plaats van dn algemene naam hulp, de bijzondere naam van Jehova helpt gegeven. Thans bevestigde hij hem deze naam, welks betekenis ook in deze geschiedenis weer treffend vervuld werd (Numbers 14:8-Numbers 14:9)..

Hosa, hulp, ontvangt v r zijn vertrek naar Kanan de naam Jehozua; Jozua, de Heere helpt, Jezus. Die naam bevat een belofte, een teken, een wenk voor de verspieders en het volk..

Vers 17

17. Mozes dan zond hen, om het land Kanan te verspieden; en hij zei tot hen: trekt naar dit land heen op tegen het zuiden, d.i. trekt op naar het voor u liggend zuidelijk deel van dit land 1) en klimt van daar verder gaande, op het gebergte. 2)

1) Genesis 12:9; Genesis 20:1; Genesis 26:1. Het zuidelijke land (Hebreeuws Negeb) bevat het zuiderdeel van Kanan in zijn gehele breedte, van het zuidelijke einde van de Dode zee en de Arabah af, tot aan de kust van de Middellandse Zee. Ten noorden strekt het zich, van de (Numbers 34:3-Numbers 34:5) opgegeven zuidelijke grenzen van Kanan af, tot de Wady Scheriah in het westen en ongeveer tot Molada en Mazada aan de oostzijde uit. Dit district vormt de overgang van de woestijn tot het eigenlijke bebouwde land en draagt het karakter van de steppen, in wier zand- en heidegrond, behalve struikgewassen, vooral gras en kruiden groeien, terwijl hier en daar ook graan verbouwd wordt. Het is alzo een landstreek, meer voor de veefokkerij dan voor de landbouw geschikt, doch waar zich reeds ten tijde van Mozes en Jozua een menigte van bewoonde plaatsen bevonden Joshua 15:21-Joshua 15:32; Joshua 19:1-Joshua 19:9)

2) Later het gebergte van Juda en van Efraïm, dat het land in zijn lengte doorlopend, als de ruggegraat daarvan kan aangemerkt worden..

Vers 17

17. Mozes dan zond hen, om het land Kanan te verspieden; en hij zei tot hen: trekt naar dit land heen op tegen het zuiden, d.i. trekt op naar het voor u liggend zuidelijk deel van dit land 1) en klimt van daar verder gaande, op het gebergte. 2)

1) Genesis 12:9; Genesis 20:1; Genesis 26:1. Het zuidelijke land (Hebreeuws Negeb) bevat het zuiderdeel van Kanan in zijn gehele breedte, van het zuidelijke einde van de Dode zee en de Arabah af, tot aan de kust van de Middellandse Zee. Ten noorden strekt het zich, van de (Numbers 34:3-Numbers 34:5) opgegeven zuidelijke grenzen van Kanan af, tot de Wady Scheriah in het westen en ongeveer tot Molada en Mazada aan de oostzijde uit. Dit district vormt de overgang van de woestijn tot het eigenlijke bebouwde land en draagt het karakter van de steppen, in wier zand- en heidegrond, behalve struikgewassen, vooral gras en kruiden groeien, terwijl hier en daar ook graan verbouwd wordt. Het is alzo een landstreek, meer voor de veefokkerij dan voor de landbouw geschikt, doch waar zich reeds ten tijde van Mozes en Jozua een menigte van bewoonde plaatsen bevonden Joshua 15:21-Joshua 15:32; Joshua 19:1-Joshua 19:9)

2) Later het gebergte van Juda en van Efraïm, dat het land in zijn lengte doorlopend, als de ruggegraat daarvan kan aangemerkt worden..

Vers 18

18. En beziet het land, hoedanig het zij, en het volk, dat daarin woont, of het sterk, weerbaar en dapper zij of zwak, lafhartig en bang, of het weinig zij in getal of veel.

Vers 18

18. En beziet het land, hoedanig het zij, en het volk, dat daarin woont, of het sterk, weerbaar en dapper zij of zwak, lafhartig en bang, of het weinig zij in getal of veel.

Vers 19

19. En hoedanig het land zij, waarin het woont, of het, wat gronds- en luchtsgesteldheid betreft, goed zij of kwaad; en hoedanig de steden zijn, waarin het woont, of zij wonen in legers, open vlekken en dorpen, of in sterkten, bemuurde en omwalde plaatsen.

Vers 19

19. En hoedanig het land zij, waarin het woont, of het, wat gronds- en luchtsgesteldheid betreft, goed zij of kwaad; en hoedanig de steden zijn, waarin het woont, of zij wonen in legers, open vlekken en dorpen, of in sterkten, bemuurde en omwalde plaatsen.

Vers 20

20. Ook hoedanig het land zij, wat zijn vruchtbaarheid aangaat, of het vet zij of mager, of er dan ook veel bomen in zijn of niet; en versterkt 1) u, en neemt van de vrucht van het land, om die als proeve mee terug te brengen! Die dagen nu waren de dagen van de eerste vruchten van de wijndruiven, d.i. het einde van juli of het begin van augustus; zo was het overeenkomstig het jaargetijde, dat Mozes voor hun dienst proeven begeerde van de vruchten van het land.

1) Mozes bedoelt hiermee niet alleen, dat zij zich dapper en moedig zouden gedragen, maar bovenal, dat zij sterk zouden zijn in het vertrouwen op de Heere God, die het land aan de vaderen beloofd had en ervoor zorgen zou, dat zij, de kinderen van die vaderen, het erfelijk zouden bezitten..

Vers 20

20. Ook hoedanig het land zij, wat zijn vruchtbaarheid aangaat, of het vet zij of mager, of er dan ook veel bomen in zijn of niet; en versterkt 1) u, en neemt van de vrucht van het land, om die als proeve mee terug te brengen! Die dagen nu waren de dagen van de eerste vruchten van de wijndruiven, d.i. het einde van juli of het begin van augustus; zo was het overeenkomstig het jaargetijde, dat Mozes voor hun dienst proeven begeerde van de vruchten van het land.

1) Mozes bedoelt hiermee niet alleen, dat zij zich dapper en moedig zouden gedragen, maar bovenal, dat zij sterk zouden zijn in het vertrouwen op de Heere God, die het land aan de vaderen beloofd had en ervoor zorgen zou, dat zij, de kinderen van die vaderen, het erfelijk zouden bezitten..

Vers 21

21. Alzo trokken zij overeenkomstig hun zending op, 1) en verspieden het land, van de, onmiddellijk voor Kades gelegen woestijn Zin af tot het hoog noordelijk liggende Rechob, ten westen van Dan of Lais, 2) toe, waar mengaat naar Hamath. 3)

1)Hoogstwaarschijnlijk zijn zij twee aan twee het land binnen getrokken om het te verspieden..

2)Judges 18:28

3) Genesis 10:18. Van Rechob uit komt men namelijk, in noordoostelijke richting voortgaande, door het dal el Bukan, tot de stad Hamath of Epiphania in Syrië, die beneden aan de Orontes ligt..

Vers 21

21. Alzo trokken zij overeenkomstig hun zending op, 1) en verspieden het land, van de, onmiddellijk voor Kades gelegen woestijn Zin af tot het hoog noordelijk liggende Rechob, ten westen van Dan of Lais, 2) toe, waar mengaat naar Hamath. 3)

1)Hoogstwaarschijnlijk zijn zij twee aan twee het land binnen getrokken om het te verspieden..

2)Judges 18:28

3) Genesis 10:18. Van Rechob uit komt men namelijk, in noordoostelijke richting voortgaande, door het dal el Bukan, tot de stad Hamath of Epiphania in Syrië, die beneden aan de Orontes ligt..

Vers 22

22. En zij trokken vervolgens van het noorden terug en gingen op in het zuiden (Numbers 13:17), en kwamen tot Hebron 1) toe, op het gebergte van Juda, en daar waren Ahiman, Sesai en Talmai, kinderen van Enak, de driegeslachten van de van Arba, een nakomeling van de oorspronkelijk Semitische bevolking (zie "Genesis 14:18), die de stad Hebron bezat (zie "Joshua 14:15), afstammende Enakieten, lieden van reusachtige lichaamsgrootte, evenals de Enaïm (Deuteronomy 2:10) en de reuzen te Astharoth Karnaïm (Genesis 14:5). Hebron nu was zeven jaren gebouwd v r Zoan in Egypte. 2) 1) De reis tot Hebron komt hier vooral in aanmerking, daar hetgeen zij hier verspieden, later van zeer gewichtige gevolgen voor Israël was. Zoan is het Tanis van de Grieken..

2) Zoan lag op de oostelijke oever van de Tanitische Nijlarm (zie Exodus 5:1). Het was reeds ten tijde van Abraham in wording (Genesis 13:18; Genesis 23:2)

Bovenal wordt van deze stad in het bijzonder gewag gemaakt, omdat dicht bij haar, in de spelonk van Machpela, de aartsvaderen begraven waren. De stad vinden zij in bezit van de kinderen van Enak, en daarom vinden zij op de plaats, waar zij de grootste aanmoediging wellicht verwachten, zoals zij meenden, reden tot droeve ontmoediging..

Vers 22

22. En zij trokken vervolgens van het noorden terug en gingen op in het zuiden (Numbers 13:17), en kwamen tot Hebron 1) toe, op het gebergte van Juda, en daar waren Ahiman, Sesai en Talmai, kinderen van Enak, de driegeslachten van de van Arba, een nakomeling van de oorspronkelijk Semitische bevolking (zie "Genesis 14:18), die de stad Hebron bezat (zie "Joshua 14:15), afstammende Enakieten, lieden van reusachtige lichaamsgrootte, evenals de Enaïm (Deuteronomy 2:10) en de reuzen te Astharoth Karnaïm (Genesis 14:5). Hebron nu was zeven jaren gebouwd v r Zoan in Egypte. 2) 1) De reis tot Hebron komt hier vooral in aanmerking, daar hetgeen zij hier verspieden, later van zeer gewichtige gevolgen voor Israël was. Zoan is het Tanis van de Grieken..

2) Zoan lag op de oostelijke oever van de Tanitische Nijlarm (zie Exodus 5:1). Het was reeds ten tijde van Abraham in wording (Genesis 13:18; Genesis 23:2)

Bovenal wordt van deze stad in het bijzonder gewag gemaakt, omdat dicht bij haar, in de spelonk van Machpela, de aartsvaderen begraven waren. De stad vinden zij in bezit van de kinderen van Enak, en daarom vinden zij op de plaats, waar zij de grootste aanmoediging wellicht verwachten, zoals zij meenden, reden tot droeve ontmoediging..

Vers 23

23. Daarna kwamen zij tot het dal Eskol, en sneden van daar 1) een rank als met een tros wijndruiven van buitengewone grootte, die zij droegen met z'n tweeën 2) op een draagstok; ook van de granaatappels en van de vijgen namen zij enige proeven mee.

1) De heuvels van deze streek waren van beide zijden met uitnemende wijnstokken beplant. Zelfs thans nog, nu de landbouw zo zeer verwaarloosd is, worden er druiventrossen gevonden, die een gewicht hebben van 10 tot 12 pond..

Volgens Tobler vindt men nog in Palestina druiven van 8,10 12 pond, waarvan de bessen onze pruimen nabij komen. Volgens sommigen wordt het dal Eskol gehouden voor dat dal, dat noordelijk van Hebron zich bevindt, op de weg naar Jeruzalem..

2) Hieruit is af te leiden, dat de verspieders twee aan twee het land zijn doorgetrokken. Ook de Heere zond Zijn discipelen twee aan twee..

Vers 23

23. Daarna kwamen zij tot het dal Eskol, en sneden van daar 1) een rank als met een tros wijndruiven van buitengewone grootte, die zij droegen met z'n tweeën 2) op een draagstok; ook van de granaatappels en van de vijgen namen zij enige proeven mee.

1) De heuvels van deze streek waren van beide zijden met uitnemende wijnstokken beplant. Zelfs thans nog, nu de landbouw zo zeer verwaarloosd is, worden er druiventrossen gevonden, die een gewicht hebben van 10 tot 12 pond..

Volgens Tobler vindt men nog in Palestina druiven van 8,10 12 pond, waarvan de bessen onze pruimen nabij komen. Volgens sommigen wordt het dal Eskol gehouden voor dat dal, dat noordelijk van Hebron zich bevindt, op de weg naar Jeruzalem..

2) Hieruit is af te leiden, dat de verspieders twee aan twee het land zijn doorgetrokken. Ook de Heere zond Zijn discipelen twee aan twee..

Vers 24

24. Deze plaats, die vroeger een andere naam droeg, noemde men het dal Eskol (= Druivendal), ten gevolge van de tros, die de kinderen van Israël van daar afgesneden hadden.

Aan de overzijde van de Wady es Seba, die de vlakte er Rakmah of het Amorietengebergte ten noorden begrenst (zie Numbers 12:16), verheft zich het gebergte van Juda, dat zijn grootste hoogte bereikt bij de stad Hebron, die ongeveer 2800 voet boven de oppervlakte van de zee ligt, en zich vervolgens over Bethlehem en Jeruzalem naar het noorden uitstrekt en in het gebergte van Efraïm overgaat. Aan zijn westelijke afhelling ligt een heuvelachtig landschap, dat langzamerhand naar de zeekant vlakker wordt. Aan de oostzijde strekt zich tussen het gebergte en de Dode zee een woestijnvlakte uit, die de woestijn van Juda heet en 7 8 mijl breed is. In de woestijn van Juda onderscheidt men 1e. de woestijn Maon (1 Samuel 23:24), 2e. de woestijn Siph (1 Samuel 23:14), 3e. de woestijn Engedi (1 Samuel 24:2), 4e. de woestijn Thekoa (2 Chronicles 0:20). Deze vlakte is met vuur- en keistenen bezaaid of met kale kalkrotsen bedekt, waarom zij niet ter bebouwing geschikt is; haar westelijke gedeelten evenwel leveren naar de kant van het gebergte, grote weidevelden met kruiderijen op, terwijl het oostelijke deel, naar de zeekant, al meer en meer het voorkomen van een eigenlijke woestijn aanneemt en eindelijk een zeer ruwe, rotsachtige en van vele spelonken doorsneden landstreek wordt. Gaan we naar het gebergte terug, dat ongeveer 18 uur lang en gemiddeld 4 uur breed is, zijn oppervlakte biedt ons een afwisseling aan van gewelfde vlakten, steile toppen en lange ruggen. Door de Wady el Khalil, die tussen Hebron en Bethlehem begint, wordt het gebergte van het noorden naar het zuiden, met aanmerkelijke diepte doorsneden en in tweeën gedeeld..

Het westelijke deel stijgt van het zuiden op, tot een hoog bolwerk en daalt met scherp afgebroken wanden, die op een onafgebroken muur lijken, naar het langs zijn voet voortlopende en met struiken begroeide heuvelland af; meer noordwaarts echter, van Bethlehem tot het gebergte Efraïm is deze westerrand niet meer zo vast aaneen gesloten als tevoren, maar verspreidt de beek Sorek, evenals een boom met uitgebreide kroon, haar takken tot aan de waterscheiding van het gebergte en vormt met de tot haar behorende Wady's onderscheiden openingen, waardoor het hoogland, waarop Jeruzalem ligt, volkomen toegankelijk wordt. Een soortgelijk karakter heeft vervolgens de oostelijke helft van Juda's gebergte, waarvan een menigte Wady's zich naar de Dode Zee uitstrekken. De rug van de vlakte zelf met de tussengelegen gronden is met zaadvelden bedekt en met olijvengaarden beplant en vooral ook rijk aan wijnbergen en wijngaarden. Dit geldt in het bijzonder van de streek rondom Hebron, die nog de voortreffelijkste granaatappels, vijgen en druiven oplevert. De druiven zijn in grootte ongeveer gelijk aan onze kleine pruimen en, zoals reeds gezegd is, worden er nog trossen gevonden van 10 12 pond zwaar. Wat het dal Eskol betreft, het Hebreeuwse woord nachal (dal) betekent ook wel een beek, vooral een beek, die in het voor- en najaar door de regen en door de sneeuw, die op de bergen ontdooit, vol, maar in de zomer, bij de zonnehitte, droog, en alzo een Wady is (zie Deuteronomy 8:10); maar de eerste betekenis van nachal is dal, en deze betekenis moet hier worden behouden, omdat de, bij Askalon uitlopende Wady Simsin, de enige, die onder de naam van de beek Eskol zou kunnen verstaan worden, met zijn takken niet door de westrand van het gebergte Juda heen tot in de nabijheid van Hebron komt, maar zich uitstrekt tot de heuvels, die deze westrand bezomen..

Vers 24

24. Deze plaats, die vroeger een andere naam droeg, noemde men het dal Eskol (= Druivendal), ten gevolge van de tros, die de kinderen van Israël van daar afgesneden hadden.

Aan de overzijde van de Wady es Seba, die de vlakte er Rakmah of het Amorietengebergte ten noorden begrenst (zie Numbers 12:16), verheft zich het gebergte van Juda, dat zijn grootste hoogte bereikt bij de stad Hebron, die ongeveer 2800 voet boven de oppervlakte van de zee ligt, en zich vervolgens over Bethlehem en Jeruzalem naar het noorden uitstrekt en in het gebergte van Efraïm overgaat. Aan zijn westelijke afhelling ligt een heuvelachtig landschap, dat langzamerhand naar de zeekant vlakker wordt. Aan de oostzijde strekt zich tussen het gebergte en de Dode zee een woestijnvlakte uit, die de woestijn van Juda heet en 7 8 mijl breed is. In de woestijn van Juda onderscheidt men 1e. de woestijn Maon (1 Samuel 23:24), 2e. de woestijn Siph (1 Samuel 23:14), 3e. de woestijn Engedi (1 Samuel 24:2), 4e. de woestijn Thekoa (2 Chronicles 0:20). Deze vlakte is met vuur- en keistenen bezaaid of met kale kalkrotsen bedekt, waarom zij niet ter bebouwing geschikt is; haar westelijke gedeelten evenwel leveren naar de kant van het gebergte, grote weidevelden met kruiderijen op, terwijl het oostelijke deel, naar de zeekant, al meer en meer het voorkomen van een eigenlijke woestijn aanneemt en eindelijk een zeer ruwe, rotsachtige en van vele spelonken doorsneden landstreek wordt. Gaan we naar het gebergte terug, dat ongeveer 18 uur lang en gemiddeld 4 uur breed is, zijn oppervlakte biedt ons een afwisseling aan van gewelfde vlakten, steile toppen en lange ruggen. Door de Wady el Khalil, die tussen Hebron en Bethlehem begint, wordt het gebergte van het noorden naar het zuiden, met aanmerkelijke diepte doorsneden en in tweeën gedeeld..

Het westelijke deel stijgt van het zuiden op, tot een hoog bolwerk en daalt met scherp afgebroken wanden, die op een onafgebroken muur lijken, naar het langs zijn voet voortlopende en met struiken begroeide heuvelland af; meer noordwaarts echter, van Bethlehem tot het gebergte Efraïm is deze westerrand niet meer zo vast aaneen gesloten als tevoren, maar verspreidt de beek Sorek, evenals een boom met uitgebreide kroon, haar takken tot aan de waterscheiding van het gebergte en vormt met de tot haar behorende Wady's onderscheiden openingen, waardoor het hoogland, waarop Jeruzalem ligt, volkomen toegankelijk wordt. Een soortgelijk karakter heeft vervolgens de oostelijke helft van Juda's gebergte, waarvan een menigte Wady's zich naar de Dode Zee uitstrekken. De rug van de vlakte zelf met de tussengelegen gronden is met zaadvelden bedekt en met olijvengaarden beplant en vooral ook rijk aan wijnbergen en wijngaarden. Dit geldt in het bijzonder van de streek rondom Hebron, die nog de voortreffelijkste granaatappels, vijgen en druiven oplevert. De druiven zijn in grootte ongeveer gelijk aan onze kleine pruimen en, zoals reeds gezegd is, worden er nog trossen gevonden van 10 12 pond zwaar. Wat het dal Eskol betreft, het Hebreeuwse woord nachal (dal) betekent ook wel een beek, vooral een beek, die in het voor- en najaar door de regen en door de sneeuw, die op de bergen ontdooit, vol, maar in de zomer, bij de zonnehitte, droog, en alzo een Wady is (zie Deuteronomy 8:10); maar de eerste betekenis van nachal is dal, en deze betekenis moet hier worden behouden, omdat de, bij Askalon uitlopende Wady Simsin, de enige, die onder de naam van de beek Eskol zou kunnen verstaan worden, met zijn takken niet door de westrand van het gebergte Juda heen tot in de nabijheid van Hebron komt, maar zich uitstrekt tot de heuvels, die deze westrand bezomen..

Vers 25

25. Daarna keerden zij terug van het verspieden van het land, ten einde van veertig dagen, en dus, te rekenen naar hun vertrek (Numbers 13:21), omstreeks het einde van september.

Vers 25

25. Daarna keerden zij terug van het verspieden van het land, ten einde van veertig dagen, en dus, te rekenen naar hun vertrek (Numbers 13:21), omstreeks het einde van september.

Vers 26

26. En zij gingen heen, en kwamen tot Mozes en tot Aron, en tot de gehele vergadering van de kinderen van Israël, in de woestijn van Paran, naar Kades, en brachten bericht uit aan hen, en aan de gehele vergadering, en lieten hun de meegebrachte vrucht van het land zien.

Vers 26

26. En zij gingen heen, en kwamen tot Mozes en tot Aron, en tot de gehele vergadering van de kinderen van Israël, in de woestijn van Paran, naar Kades, en brachten bericht uit aan hen, en aan de gehele vergadering, en lieten hun de meegebrachte vrucht van het land zien.

Vers 27

27. En zij vertelden hem en zeiden: wij zijn gekomen tot dat land, waarheen gij ons gezonden hebt; en voorwaar het is, zoals de Heere gezegd heeft, van melk en honing overvloeiende, 1) en dit is zijn vrucht. 2)

1) Ook: zie Exodus 3:17.

2) De Heere had hen een land beloofd, vloeiende van melk en honing, en de ontrouwe verspieders zelf moesten bekennen, dat het land zodanig was. Uit de mond van de tegenstanders zelf zal de Heere dus verheerlijkt en de waarheid van zijn beloften erkend worden.. 28. Behalve1) dat het een sterk volk is, dat in dat land woont, en de steden zijn vast en zeer groot; en ook hebben wij daar kinderen van Enak, mensen van ontzettende grootte en sterkte, gezien, waardoor het ons bijkans onmogelijk voorkomt dit land te veroveren.

1) Of: Maar het volk is sterk..

Vers 27

27. En zij vertelden hem en zeiden: wij zijn gekomen tot dat land, waarheen gij ons gezonden hebt; en voorwaar het is, zoals de Heere gezegd heeft, van melk en honing overvloeiende, 1) en dit is zijn vrucht. 2)

1) Ook: zie Exodus 3:17.

2) De Heere had hen een land beloofd, vloeiende van melk en honing, en de ontrouwe verspieders zelf moesten bekennen, dat het land zodanig was. Uit de mond van de tegenstanders zelf zal de Heere dus verheerlijkt en de waarheid van zijn beloften erkend worden.. 28. Behalve1) dat het een sterk volk is, dat in dat land woont, en de steden zijn vast en zeer groot; en ook hebben wij daar kinderen van Enak, mensen van ontzettende grootte en sterkte, gezien, waardoor het ons bijkans onmogelijk voorkomt dit land te veroveren.

1) Of: Maar het volk is sterk..

Vers 29

29. De Amelekieten, waarmee wij reeds te Rafidim zo'n zware strijd te doorstaan hadden (Exodus 17:8), wonen in het land en wel in de delen van het zuiden, en zullen ons dus zeker de pas zoeken af te snijden (Genesis 14:7), maar de Hethieten en de Jebusieten en de Amorieten a) wonen verder landinwaarts op het gebergte 1) en de Kananieten wonen aan de grote of Middellandse Zee en aan de oever van de Jordaan. 2) Gij ziet dus, wij hebben met even krachtige en wel versterkte, als talrijkevolksstammen te doen, als wij dat land willen innemen.

a) Genesis 10:15; Genesis 15:20,

1) Later het gebergte van Juda en het gebergte van Efraïm genoemd..

2) Alzo in de vlakten aan de west- en aan de oostzijde van het gebergte (Genesis 13:7)

Vers 29

29. De Amelekieten, waarmee wij reeds te Rafidim zo'n zware strijd te doorstaan hadden (Exodus 17:8), wonen in het land en wel in de delen van het zuiden, en zullen ons dus zeker de pas zoeken af te snijden (Genesis 14:7), maar de Hethieten en de Jebusieten en de Amorieten a) wonen verder landinwaarts op het gebergte 1) en de Kananieten wonen aan de grote of Middellandse Zee en aan de oever van de Jordaan. 2) Gij ziet dus, wij hebben met even krachtige en wel versterkte, als talrijkevolksstammen te doen, als wij dat land willen innemen.

a) Genesis 10:15; Genesis 15:20,

1) Later het gebergte van Juda en het gebergte van Efraïm genoemd..

2) Alzo in de vlakten aan de west- en aan de oostzijde van het gebergte (Genesis 13:7)

Vers 30

30. Toen stilde Kaleb, 1) die het eerst van de twee, welke (Numbers 14:6) van een andere mening waren, het woord opvatte, het volk, dat voor Mozes vergaderd was en door deze berichten in beweging gebrachtzich reeds oproerig begon aan te stellen (Numbers 14:2), en zei, nadat hij zich door een vriendelijk woord gehoor verworven had: laat ons vrijmoedig optrekken, en dat land erfelijk gaan bezitten: want wij zullen dat, in weerwil van alle moeilijkheden, voorzeker overweldigen, 2) door de almachtige hulp van die God, die ons vroeger de Amalekieten reeds eenmaal overwinnen deed (Exodus 17:8), en die ons Zijn bijstand tegen de Hethieten, Jebusieten en alle volken van Kanan reeds zo dikwijls heeft toegezegd.

1) Kaleb betekent kloekmoedig, en hij was kloekmoedig, en wilde het volk evenzo maken, als hij zelf was. Dat Kaleb het woord opneemt, had zijn bijzondere reden. Allerreerst was hij uit de stam van Juda, de stam, die vooruitging, als het leger optrok. In de tweede plaats nam hij, en niet Jozua, het woord op, omdat Jozua in nauwe betrekking tot Mozes stond en men hem van partijdigheid had kunnen verdenken. Bovenal sprak door Kaleb het geloof, dat zich op hoop tegen hoop vasthoudt aan de beloften van de Heere..

2) De hinderpalen, die op de weg van zaligheid liggen, verdwijnen voor een oprecht geloof, hetgeen levendig en werkzaam is, omtrent de macht en de belofte van God. Alle dingen zijn mogelijk voor hem, die gelooft, mits, dat het geloof in God waarheid en trouw ten grondslag heeft..

Vers 30

30. Toen stilde Kaleb, 1) die het eerst van de twee, welke (Numbers 14:6) van een andere mening waren, het woord opvatte, het volk, dat voor Mozes vergaderd was en door deze berichten in beweging gebrachtzich reeds oproerig begon aan te stellen (Numbers 14:2), en zei, nadat hij zich door een vriendelijk woord gehoor verworven had: laat ons vrijmoedig optrekken, en dat land erfelijk gaan bezitten: want wij zullen dat, in weerwil van alle moeilijkheden, voorzeker overweldigen, 2) door de almachtige hulp van die God, die ons vroeger de Amalekieten reeds eenmaal overwinnen deed (Exodus 17:8), en die ons Zijn bijstand tegen de Hethieten, Jebusieten en alle volken van Kanan reeds zo dikwijls heeft toegezegd.

1) Kaleb betekent kloekmoedig, en hij was kloekmoedig, en wilde het volk evenzo maken, als hij zelf was. Dat Kaleb het woord opneemt, had zijn bijzondere reden. Allerreerst was hij uit de stam van Juda, de stam, die vooruitging, als het leger optrok. In de tweede plaats nam hij, en niet Jozua, het woord op, omdat Jozua in nauwe betrekking tot Mozes stond en men hem van partijdigheid had kunnen verdenken. Bovenal sprak door Kaleb het geloof, dat zich op hoop tegen hoop vasthoudt aan de beloften van de Heere..

2) De hinderpalen, die op de weg van zaligheid liggen, verdwijnen voor een oprecht geloof, hetgeen levendig en werkzaam is, omtrent de macht en de belofte van God. Alle dingen zijn mogelijk voor hem, die gelooft, mits, dat het geloof in God waarheid en trouw ten grondslag heeft..

Vers 31

31. Maar de tien mannen, die met hem en met Jozua opgetrokken waren, zeiden: wij zullen tot dat volk niet kunnen optrekken, want het is sterker dan wij. 1) 1) Het ongeloof moge juiste berichten brengen, het maakt onjuiste gevolgtrekkingen, omdat het God buiten rekening laat..

Vers 31

31. Maar de tien mannen, die met hem en met Jozua opgetrokken waren, zeiden: wij zullen tot dat volk niet kunnen optrekken, want het is sterker dan wij. 1) 1) Het ongeloof moge juiste berichten brengen, het maakt onjuiste gevolgtrekkingen, omdat het God buiten rekening laat..

Vers 32

32. Alzo brachten zij, door hetgeen zij verder spraken, om Kalebs woord krachteloos te maken, een kwaad gerucht voort van het land, dat zij verspied hadden, met groteoverdrijving van de bestaande zwarigheden, aan de kinderen van Israël, zeggende: Dat land, waardoor wij gegaan zijn om het te verspieden, is een land, dat zijn inwoners verteert; 1) en hoe zou het mogelijk zijn, dat dit land door ons veroverd werd, want al het volk, dat wij in het midden hiervan gezien hebben, zijn mannen van grote lengte.

1) Over de betekenis van deze woorden zijn de meningen, ook van gelovige uitleggers, verschillend. Calvijn zegt, het betekent, dat de mensen zich door voortdurende arbeid verzwakken, als zij de grond bebouwen, en dat door de ruwheid van het klimaat de cultuur moeilijk en lastig is, met vele bezwaren gepaard. Keil, Roozemuller e.a. verklaren het aldus: dat vanwege de vruchtbaarheid van het land er gedurig strijd om is, zodat de inwoners, ten gevolge van de oorlog, het verlies van mensenlevens te betreuren hebben. Ook zijn er, die menen, dat er een grote sterfte onder de bewoners heerste, toen de verspieders het land doorgingen, welke plaag diende, opdat straks de inneming van Kanan des te gemakkelijker zou gaan. Wij verenigen ons met de mening van Keil e.a., omdat de opvatting van Calvijn o.i. niet past bij de beschrijving, die de verspieders geven van de kracht en de sterkte van het volk..

Vers 32

32. Alzo brachten zij, door hetgeen zij verder spraken, om Kalebs woord krachteloos te maken, een kwaad gerucht voort van het land, dat zij verspied hadden, met groteoverdrijving van de bestaande zwarigheden, aan de kinderen van Israël, zeggende: Dat land, waardoor wij gegaan zijn om het te verspieden, is een land, dat zijn inwoners verteert; 1) en hoe zou het mogelijk zijn, dat dit land door ons veroverd werd, want al het volk, dat wij in het midden hiervan gezien hebben, zijn mannen van grote lengte.

1) Over de betekenis van deze woorden zijn de meningen, ook van gelovige uitleggers, verschillend. Calvijn zegt, het betekent, dat de mensen zich door voortdurende arbeid verzwakken, als zij de grond bebouwen, en dat door de ruwheid van het klimaat de cultuur moeilijk en lastig is, met vele bezwaren gepaard. Keil, Roozemuller e.a. verklaren het aldus: dat vanwege de vruchtbaarheid van het land er gedurig strijd om is, zodat de inwoners, ten gevolge van de oorlog, het verlies van mensenlevens te betreuren hebben. Ook zijn er, die menen, dat er een grote sterfte onder de bewoners heerste, toen de verspieders het land doorgingen, welke plaag diende, opdat straks de inneming van Kanan des te gemakkelijker zou gaan. Wij verenigen ons met de mening van Keil e.a., omdat de opvatting van Calvijn o.i. niet past bij de beschrijving, die de verspieders geven van de kracht en de sterkte van het volk..

Vers 33

33. Wij hebben ook daar, zoals we u reeds zeiden, behalve het slag van mensen, dat er over het algemeen groot is, de reuzen gezien, niet ongelijk aan de geweldigen of tyrannen v r de zondvloed (Genesis 6:4), en 1) dekinderen van Enak, die wel afstammelingen zijn mogen van de reuzen van de oudste tijden; en wij waren, in vergelijking met hen, zo klein en nietig, als sprinkhanen 2) van de kleinste soort, in vergelijking met een gewoon mens zijn, zo klein en nietig waren wij, in onze eigen ogen; alzo waren wij ook in hun ogen, want zij zagen met verachting opons neer, evenals men in het voorbijgaan op een sprinkhaan ziet, waarop men verder geen acht meer geeft.

1) Het woordje en staat in de grondtekst niet. De vertaling is deze: Aldaar hebben wij ook de reuzen gezien, kinderen van Enak, afstammelingen van de reuzen. Met de reuzen worden hier bedoeld, de mannen van naam uit de tijden v r de zondvloed. Enak is geen persoonsnaam, maar een geslachtsnaam..

2) De Hagab (zie Leviticus 11:22). Zo is helaas de wijze van doen bij het ongeloof; het ziet meer op de strijd dan op de te behalen ereprijs, meer op onze zwakheid dan op de beloften, de barmhartigheid en het alvermogen van de Heere; het maakt alles groot, alleen God niet; het ziet op de bezwaren en niet op de bondgenoten, en wordt daardoor zelf te schande, terwijl het anderen mede ten verderve sleept..

Het ongeloof maakt de vijanden al te groot en maakt God klein; de vleselijke overmoed maakt de vijanden klein en stelt eigen kracht in de plaats van God; het geloof laat de vijanden en de hinderpalen zijn, zoals ze zijn, maar huldigt ook God zoals Hij is..

Vers 33

33. Wij hebben ook daar, zoals we u reeds zeiden, behalve het slag van mensen, dat er over het algemeen groot is, de reuzen gezien, niet ongelijk aan de geweldigen of tyrannen v r de zondvloed (Genesis 6:4), en 1) dekinderen van Enak, die wel afstammelingen zijn mogen van de reuzen van de oudste tijden; en wij waren, in vergelijking met hen, zo klein en nietig, als sprinkhanen 2) van de kleinste soort, in vergelijking met een gewoon mens zijn, zo klein en nietig waren wij, in onze eigen ogen; alzo waren wij ook in hun ogen, want zij zagen met verachting opons neer, evenals men in het voorbijgaan op een sprinkhaan ziet, waarop men verder geen acht meer geeft.

1) Het woordje en staat in de grondtekst niet. De vertaling is deze: Aldaar hebben wij ook de reuzen gezien, kinderen van Enak, afstammelingen van de reuzen. Met de reuzen worden hier bedoeld, de mannen van naam uit de tijden v r de zondvloed. Enak is geen persoonsnaam, maar een geslachtsnaam..

2) De Hagab (zie Leviticus 11:22). Zo is helaas de wijze van doen bij het ongeloof; het ziet meer op de strijd dan op de te behalen ereprijs, meer op onze zwakheid dan op de beloften, de barmhartigheid en het alvermogen van de Heere; het maakt alles groot, alleen God niet; het ziet op de bezwaren en niet op de bondgenoten, en wordt daardoor zelf te schande, terwijl het anderen mede ten verderve sleept..

Het ongeloof maakt de vijanden al te groot en maakt God klein; de vleselijke overmoed maakt de vijanden klein en stelt eigen kracht in de plaats van God; het geloof laat de vijanden en de hinderpalen zijn, zoals ze zijn, maar huldigt ook God zoals Hij is..

Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Numbers 13". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/numbers-13.html. 1862-80.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile