Lectionary Calendar
Friday, November 22nd, 2024
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
Attention!
Tired of seeing ads while studying? Now you can enjoy an "Ads Free" version of the site for as little as 10¢ a day and support a great cause!
Click here to learn more!

Bible Commentaries
Numeri 12

Dächsel BijbelverklaringDächsel Bijbelverklaring

Zoek naar…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, NUMERI 12

Numbers 12:1.

DE TWISTENDE MIRJAM WORDT MELAATS.

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, NUMERI 12

Numbers 12:1.

DE TWISTENDE MIRJAM WORDT MELAATS.

Vers 1

1. Mirjam nu, Mozes' zuster, de profetes (Exodus 15:20), sprak, en ook haar broeder Aron, de Hogepriester, die door haar meegesleept werd, tegen Mozes, die zij niet alleen door de bloedbanden, maar ook door deroeping, die de Heere hun opgedragen had, zo nauw verwant waren, minachtende woorden, ter oorzake van de vrouw, de Cuschitische, die hij genomen had, en stelden hem daarmee aan het volk voor als een, die de hoge rang, welke hij bekleedde, onwaardig was; want hij had een Cuschitische tot vrouw genomen. 1)

1) Deze vrouw kan niet de Midianitische Zippora geweest zijn. Want al had Mirjam deze wellicht ook een Cuschitische kunnen noemen, hetzij, omdat in Arabië ook Cuschitische volksstammen woonden, hetzij in verachtelijke zin, als een Moorse of Hamitische, zo zou toch de berichtgever deze op zijn minst onnauwkeurige, zo niet verachtelijke benaming, niet door de opmerking: "want een Cuschitische vrouw had hij genomen," bevestigd hebben, afgezien nog van de onwaarschijnlijkheid, dat Mirjam haar broeder, wegens zijn huwelijk, als vluchteling in het vreemde land, lang voor zijn goddelijke roeping, gesloten, nu, na vele jaren, nog voor de voeten had geworpen. Geheel anders is het, wanneer hij pas, waarschijnlijk na de dood van Zippora, in een tweede huwelijk getreden was met een Cuschitische, die, of van de in Arabië wonende Cuschieten, of van de met Israël uit Egypte opgetrokkene vreemdelingen afstamde. Dit huwelijk was op zichzelf niet te berispen, daar God de Israëlieten slechts de verbintenis met de dochters van Kanan verboden had (Exodus 34:16). Zo Mozes, daarbij bovendien niet de betekenisvolle bedoeling heeft gehad, door zijn echtverbintenis met een Hamitische, de gemeenschap tussen Israël en de heidenen, voor zo ver het onder de wet geschieden kon, daar te stellen, en daardoor in zijn eigen persoon, de gelijkheid van de vreemdelingen met Israël, welke het gebod op veelvuldige wijze eist, daadzakelijk te voltrekken (Baumgarten), of in dit voorbeeld de eindelijke vereniging van Israël met de verste heidenen af te beelden, zoals v. Gerlach in navolging van de Kerkvaderen meent..

Als gelovige mensen tegen elkaar boos zijn, dan geeft men aan alles een vrome schijn en een godsdienstige tint..

Uit den grondtekst blijkt duidelijk, dat Mirjam begonnen is en dat Aron haar heeft toegestemd. Zoals hij bij Horeb geen moed had, om zich tegen het volk te stellen, toen het goden begeerde, alzo mist hij ook nu de moed, om het voor Mozes op te nemen en Mirjam te weerstaan..

Vers 1

1. Mirjam nu, Mozes' zuster, de profetes (Exodus 15:20), sprak, en ook haar broeder Aron, de Hogepriester, die door haar meegesleept werd, tegen Mozes, die zij niet alleen door de bloedbanden, maar ook door deroeping, die de Heere hun opgedragen had, zo nauw verwant waren, minachtende woorden, ter oorzake van de vrouw, de Cuschitische, die hij genomen had, en stelden hem daarmee aan het volk voor als een, die de hoge rang, welke hij bekleedde, onwaardig was; want hij had een Cuschitische tot vrouw genomen. 1)

1) Deze vrouw kan niet de Midianitische Zippora geweest zijn. Want al had Mirjam deze wellicht ook een Cuschitische kunnen noemen, hetzij, omdat in Arabië ook Cuschitische volksstammen woonden, hetzij in verachtelijke zin, als een Moorse of Hamitische, zo zou toch de berichtgever deze op zijn minst onnauwkeurige, zo niet verachtelijke benaming, niet door de opmerking: "want een Cuschitische vrouw had hij genomen," bevestigd hebben, afgezien nog van de onwaarschijnlijkheid, dat Mirjam haar broeder, wegens zijn huwelijk, als vluchteling in het vreemde land, lang voor zijn goddelijke roeping, gesloten, nu, na vele jaren, nog voor de voeten had geworpen. Geheel anders is het, wanneer hij pas, waarschijnlijk na de dood van Zippora, in een tweede huwelijk getreden was met een Cuschitische, die, of van de in Arabië wonende Cuschieten, of van de met Israël uit Egypte opgetrokkene vreemdelingen afstamde. Dit huwelijk was op zichzelf niet te berispen, daar God de Israëlieten slechts de verbintenis met de dochters van Kanan verboden had (Exodus 34:16). Zo Mozes, daarbij bovendien niet de betekenisvolle bedoeling heeft gehad, door zijn echtverbintenis met een Hamitische, de gemeenschap tussen Israël en de heidenen, voor zo ver het onder de wet geschieden kon, daar te stellen, en daardoor in zijn eigen persoon, de gelijkheid van de vreemdelingen met Israël, welke het gebod op veelvuldige wijze eist, daadzakelijk te voltrekken (Baumgarten), of in dit voorbeeld de eindelijke vereniging van Israël met de verste heidenen af te beelden, zoals v. Gerlach in navolging van de Kerkvaderen meent..

Als gelovige mensen tegen elkaar boos zijn, dan geeft men aan alles een vrome schijn en een godsdienstige tint..

Uit den grondtekst blijkt duidelijk, dat Mirjam begonnen is en dat Aron haar heeft toegestemd. Zoals hij bij Horeb geen moed had, om zich tegen het volk te stellen, toen het goden begeerde, alzo mist hij ook nu de moed, om het voor Mozes op te nemen en Mirjam te weerstaan..

Vers 2

2. En zij zeiden, 1) terwijl zij daarmee op des te meer eer en aanzien voor hun eigen persoon aanspraak maakten: Heeft dan de HEERE alleen maar door Mozes gesproken? 2) door mij, Mirjam, die u eenmaal aan het strand van de Rode zee een God geheiligd lied gezongen heb (Exodus 15:1), en doormij, Aron, die u door Urim en Tummim (Exodus 28:30) goddelijk antwoord geef op zware vragen? En de HEERE hoorde het, wat Mirjam en Aron alzo achter den rug van Mozes tot het volk spraken, en trad dien ten gevolge (Numbers 12:4) op zo'n wijze voor Zijn dienaar op, dat deze des te meer verheerlijkt werd. 1) Op de profetische gave verheffen zij zich, welke hen veeleer tot bezadigdheid had moeten stemmen. Maar dit is een snoodheid, het menselijk vernuft eigen, dat men niet alleen de gave van God tot krenking van de broeders misbruikt, maar door een goddeloos en heiligschendend pochen zich zo verheft, dat men de roem van de Bewerker verdonkert..

2) Wat beider hart beweegt is de afgunst op Mozes' plaats of stand, die, zowel in betrekking tot de Heere als tegenover het gehele volk, in zijn aard enig is; want hij was Gods onmiddellijke dienaar en de onbepaalde leiding en besturing van Israël was aan hem opgedragen, terwijl zij zich in beide opzichten in het geheel afhankelijk en ondergeschikt voelden. Deze afgunst deed hen dus geheel vergeten, met wat uitnemende genade en gaven zij anders door den Heere waren verwaardigd geworden, of liever: in zelfverheffing op de hun verleende genade en gaven, menen zij hetzelfde te kunnen doen als hun broeder en beschouwen zij zichzelf als van zijn plaatse nog meer waardig dan hij, daar zij het Israëlitische bloed zuiverder bewaard en zich van alle besmetting door gemeenschap met enige vreemde natie vrij gehouden hebben..

Daar komt het ik in het spel, en het ik, zeggen de Turken, is van de duivel..

Vers 2

2. En zij zeiden, 1) terwijl zij daarmee op des te meer eer en aanzien voor hun eigen persoon aanspraak maakten: Heeft dan de HEERE alleen maar door Mozes gesproken? 2) door mij, Mirjam, die u eenmaal aan het strand van de Rode zee een God geheiligd lied gezongen heb (Exodus 15:1), en doormij, Aron, die u door Urim en Tummim (Exodus 28:30) goddelijk antwoord geef op zware vragen? En de HEERE hoorde het, wat Mirjam en Aron alzo achter den rug van Mozes tot het volk spraken, en trad dien ten gevolge (Numbers 12:4) op zo'n wijze voor Zijn dienaar op, dat deze des te meer verheerlijkt werd. 1) Op de profetische gave verheffen zij zich, welke hen veeleer tot bezadigdheid had moeten stemmen. Maar dit is een snoodheid, het menselijk vernuft eigen, dat men niet alleen de gave van God tot krenking van de broeders misbruikt, maar door een goddeloos en heiligschendend pochen zich zo verheft, dat men de roem van de Bewerker verdonkert..

2) Wat beider hart beweegt is de afgunst op Mozes' plaats of stand, die, zowel in betrekking tot de Heere als tegenover het gehele volk, in zijn aard enig is; want hij was Gods onmiddellijke dienaar en de onbepaalde leiding en besturing van Israël was aan hem opgedragen, terwijl zij zich in beide opzichten in het geheel afhankelijk en ondergeschikt voelden. Deze afgunst deed hen dus geheel vergeten, met wat uitnemende genade en gaven zij anders door den Heere waren verwaardigd geworden, of liever: in zelfverheffing op de hun verleende genade en gaven, menen zij hetzelfde te kunnen doen als hun broeder en beschouwen zij zichzelf als van zijn plaatse nog meer waardig dan hij, daar zij het Israëlitische bloed zuiverder bewaard en zich van alle besmetting door gemeenschap met enige vreemde natie vrij gehouden hebben..

Daar komt het ik in het spel, en het ik, zeggen de Turken, is van de duivel..

Vers 3

3. Doch de man Mozes was zeer zachtmoedig, 1) meer dan alle mensen, die op de aardbodem waren.

1) Hij hoorde het ook wel, wat Mirjam en Aron tegen hem inbrachten, maar hij bewaarde daarbij een diep stilzwijgen en liet alles rustig zijn gang gaan, de zaak zo geheel overgevende aan Hem, die rechtvaardig oordeelt, dat hij zich zelfs niet, wegens deze tegenstrevers, in het gebed tot God wendde, maar Hem de zaak ter beschikking overliet, zoals het Hem behagen zou..

Het Hebreeuwse woord Anaw, betekent allereerst lijdend (Psalms 10:12,Psalms 10:17) en wordt vooral van ootmoedige, vrome dulders gebezigd (Psalms 25:9), waardoor de betekenis tot die van geduldig, ootmoedig, zachtmoedig overgaat. Wel schijnt de lof, die Mozes, als we het woord in laatstgenoemde zin opvatten, hier zichzelf toekent, bevreemdend, maar "alleen op de bodem van het Farizeïsme en van het Pelagianisme, waar hetgeen de mens voortbrengt, als zijn eigen verdienste voorkomt, is de eigen lof een zaak van zondige ijdelheid; bij het levendig bewustzijn echter van de genade van God, die de mens tot grote dingen in staat stelt, is een zodanige uiting veel meer een getuigenis van oprechte ootmoed en van objectieve waarheid..

"Zoals Mozes hier zonder hovaardij zichzelf prijst, zo zal hij elders zichzelf in ootmoed laken." (Calmet, een van de voortreffelijkste godgeleerden van de katholieke kerk in Frankrijk 1757). Met Van der Palm mogen wij intussen denken: "dat hier voornamelijk gedoeld wordt op Mozes' zachtmoedigheid, in dit geval aan de dag gelegd.".

Luther hield zich aan de eerste betekenis van hetw oord Anaw en vertaalde: Mozes was een zeer geplaagd man; hetgeen in de samenhang zeer wel voegt. Wellicht zijn deze woorden van Jozua. "Neem niet ter harte wat u de groep van haters toe wil dichten; Laat hen maar spotten, want uw God, Die het hoort, is trouw in het rechtspreken. Is God uw vriend maar en de vriend van uw zaken, wat zou uw vijand dan, wat zou een mens u maken!" (ontleend aan een Duits lied)

Omdat Mozes zo'n zachtmoedig man was, deed God juist door hem Zijn oordelen over Egypte uitvoeren. Geen driftige, oplopende mensen mogen Gods oordelen volbrengen, want deze brengen er van het hunne in, en het moet zuiver de zaak van de Heere zijn. Daarom zal ook eenmaal juist het Lam toornen. De zachtmoedigste van de zachtmoedigen zal eenmaal het oordeel houden over heel de wereld. Doch daarmee zal dan ook het oordeel des te vreselijker zijn..

Geen zwakheid als die van Eli (1 Samuel 3:13) wil de Heere, maar zachtmoedigheid, die over de zonde toornen kan. "Heeft dan de Heere maar alleen door Mozes gesproken? Heeft Hij ook niet door ons gesproken?" Zo spraken zij en smaalden tevens op de afkomst van haar, die hij zich tot vrouw genomen had, en door wie verzacht waren de smarten van die ballingschap welke de liefde tot zijn mishandeld volk hem had berokkend. Jehova hoorde het en trok het zich aan. Maar Mozes deed, alsof hij het niet hoorde en verdroeg het. Jehova sprak, maar Mozes zweeg. Jehova's toorn ontstak; Zijn strafgericht bleef niet uit; maar Mozes bad voor de met melaatsheid gestrafte: Och Heere! heel ze toch!" En waarom verdroeg, waarom zweeg de man Mozes, bij ene verkleining zo onverdiend, zo boosaardig, zo verraderlijk, en van deze lippen zo dubbel bitter voor zijn hart? Waarom liet hij het aan Jehova over, om zijn ere in het licht te stellen, en zijn smaad te wreken, en gebruikte hij zijn lippen niet, dan om Jehova's toorn te stillen, om Jehova's toorn te verbidden? Omdat hij te flauwhartig was, om de hoon te voelen, te lafhartig om hen te vergelden? Neen, maar omdat hij zeer zachtmoedig was, meer dan alle mensen, die op de aardbodem waren, omdat zijn zachtmoedigheid proef hield ook in deze verzoeking. Dezelfde liefde, die hem voor een arm mishandeld volk alles had doen vragen en nog verdragen deed; die hem had doen verkiezen liever met het volk van God kwalijk gehandeld te worden, dan voor een tijd de genieting van de zonde te hebben, die hem de toorn van Fara had doen verachten, en waardoor hij, ware Hij anders niet te verbidden geweest, om zijn volk te behouden, zich aan de toorn van Jehova zou hebben opgeofferd (Exodus 32:31,Exodus 32:32), dezelfde liefde sprak ook nu in zijn hart. Zij had vruchten gedragen, zij droeg gedurig vruchten van de edelste zelfverloochening, de trouwste volharding, de verhevenste heldenmoed; zij droeg ook de vruchten van de zachtmoedigheid. Waar het recht van anderen gekrenkt, waar de onschuld verdrukt, waar de naam van Jehova aangetast werd, waar het erop aankwam Jehova's wet te handhaven en Zijn eer te wreken, daar bruiste dat hart in edele verontwaardiging op, daar greep die hand naar het zwaard, daar was de man Mozes kloekmoedig, ijverig, onverbiddelijk, meer dan alle mensen, die op de aardbodem waren; maar persoonlijke beledigingen wreekte hij niet. Hij gevoelde, maar vergaf ze; vergaf ze aan een onkundige menigte, en ook aan een broeder, die beter wist; vergaf ze aan goddelozen en aan vromen, aan afgodendienaars en aan profetessen; en hierin stelde hij zijn eer, en het is hem tot ere gerekend.

De man Mozes, die zeer zachtmoedig was, meer dan alle mensen die op aarde waren, was ook gelukkiger dan die allen; niet alleen omdat Jehovah van mond tot mond met hem sprak, en door zijn aanzien, niet door duistere woorden, niet alleen omdat hij de gelijkenis des Heeren aanschouwde, maar omdat door de liefde, het beeld van God in zijn binnenste weer opkwam en zich herstelde. De mens is gelukkig door zich met zijn God te vergelijken en naar de mate waarin hij op hem lijkt. Het geluk van de liefde is de aanvankelijke hemel voor hen, die op aarde zijn. En die hemel staat open voor ieder, die geen hemelse invloeden afwijst en geen hemelse geboden versmaadt.

Ongetwijfeld behelst dit vers een tegenstelling met het laatste gedeelte van het vorige. Het is volstrekt geen ijdele zelfverheffing, nog minder een te kennen geven van onverschilligheid, omtrent deze zaak. De knecht van God wil ermee uitdrukken, dat hij het oordeel geeft aan de Heere, die alles gehoord heeft, waar hij zelf, nu zijn eigen eer gekrenkt wordt, deze niet tegenover zijn zuster en zijn broeder wil handhaven. Calvijn zegt: "Hierop heeft de lofspraak op zijn zachtmoedigheid betrekking, alsof Mozes wilde zeggen, dat hij die belediging stilzwijgend wilde verdragen, omdat hij uit kracht van zijn zachtmoedigheid zich de plicht van te verdragen had opgelegd." Zo iemand, dan heeft wel Mozes geleerd, het eigen ik geheel en al af te sterven en de eer van God alleen te bedoelen..

Vers 3

3. Doch de man Mozes was zeer zachtmoedig, 1) meer dan alle mensen, die op de aardbodem waren.

1) Hij hoorde het ook wel, wat Mirjam en Aron tegen hem inbrachten, maar hij bewaarde daarbij een diep stilzwijgen en liet alles rustig zijn gang gaan, de zaak zo geheel overgevende aan Hem, die rechtvaardig oordeelt, dat hij zich zelfs niet, wegens deze tegenstrevers, in het gebed tot God wendde, maar Hem de zaak ter beschikking overliet, zoals het Hem behagen zou..

Het Hebreeuwse woord Anaw, betekent allereerst lijdend (Psalms 10:12,Psalms 10:17) en wordt vooral van ootmoedige, vrome dulders gebezigd (Psalms 25:9), waardoor de betekenis tot die van geduldig, ootmoedig, zachtmoedig overgaat. Wel schijnt de lof, die Mozes, als we het woord in laatstgenoemde zin opvatten, hier zichzelf toekent, bevreemdend, maar "alleen op de bodem van het Farizeïsme en van het Pelagianisme, waar hetgeen de mens voortbrengt, als zijn eigen verdienste voorkomt, is de eigen lof een zaak van zondige ijdelheid; bij het levendig bewustzijn echter van de genade van God, die de mens tot grote dingen in staat stelt, is een zodanige uiting veel meer een getuigenis van oprechte ootmoed en van objectieve waarheid..

"Zoals Mozes hier zonder hovaardij zichzelf prijst, zo zal hij elders zichzelf in ootmoed laken." (Calmet, een van de voortreffelijkste godgeleerden van de katholieke kerk in Frankrijk 1757). Met Van der Palm mogen wij intussen denken: "dat hier voornamelijk gedoeld wordt op Mozes' zachtmoedigheid, in dit geval aan de dag gelegd.".

Luther hield zich aan de eerste betekenis van hetw oord Anaw en vertaalde: Mozes was een zeer geplaagd man; hetgeen in de samenhang zeer wel voegt. Wellicht zijn deze woorden van Jozua. "Neem niet ter harte wat u de groep van haters toe wil dichten; Laat hen maar spotten, want uw God, Die het hoort, is trouw in het rechtspreken. Is God uw vriend maar en de vriend van uw zaken, wat zou uw vijand dan, wat zou een mens u maken!" (ontleend aan een Duits lied)

Omdat Mozes zo'n zachtmoedig man was, deed God juist door hem Zijn oordelen over Egypte uitvoeren. Geen driftige, oplopende mensen mogen Gods oordelen volbrengen, want deze brengen er van het hunne in, en het moet zuiver de zaak van de Heere zijn. Daarom zal ook eenmaal juist het Lam toornen. De zachtmoedigste van de zachtmoedigen zal eenmaal het oordeel houden over heel de wereld. Doch daarmee zal dan ook het oordeel des te vreselijker zijn..

Geen zwakheid als die van Eli (1 Samuel 3:13) wil de Heere, maar zachtmoedigheid, die over de zonde toornen kan. "Heeft dan de Heere maar alleen door Mozes gesproken? Heeft Hij ook niet door ons gesproken?" Zo spraken zij en smaalden tevens op de afkomst van haar, die hij zich tot vrouw genomen had, en door wie verzacht waren de smarten van die ballingschap welke de liefde tot zijn mishandeld volk hem had berokkend. Jehova hoorde het en trok het zich aan. Maar Mozes deed, alsof hij het niet hoorde en verdroeg het. Jehova sprak, maar Mozes zweeg. Jehova's toorn ontstak; Zijn strafgericht bleef niet uit; maar Mozes bad voor de met melaatsheid gestrafte: Och Heere! heel ze toch!" En waarom verdroeg, waarom zweeg de man Mozes, bij ene verkleining zo onverdiend, zo boosaardig, zo verraderlijk, en van deze lippen zo dubbel bitter voor zijn hart? Waarom liet hij het aan Jehova over, om zijn ere in het licht te stellen, en zijn smaad te wreken, en gebruikte hij zijn lippen niet, dan om Jehova's toorn te stillen, om Jehova's toorn te verbidden? Omdat hij te flauwhartig was, om de hoon te voelen, te lafhartig om hen te vergelden? Neen, maar omdat hij zeer zachtmoedig was, meer dan alle mensen, die op de aardbodem waren, omdat zijn zachtmoedigheid proef hield ook in deze verzoeking. Dezelfde liefde, die hem voor een arm mishandeld volk alles had doen vragen en nog verdragen deed; die hem had doen verkiezen liever met het volk van God kwalijk gehandeld te worden, dan voor een tijd de genieting van de zonde te hebben, die hem de toorn van Fara had doen verachten, en waardoor hij, ware Hij anders niet te verbidden geweest, om zijn volk te behouden, zich aan de toorn van Jehova zou hebben opgeofferd (Exodus 32:31,Exodus 32:32), dezelfde liefde sprak ook nu in zijn hart. Zij had vruchten gedragen, zij droeg gedurig vruchten van de edelste zelfverloochening, de trouwste volharding, de verhevenste heldenmoed; zij droeg ook de vruchten van de zachtmoedigheid. Waar het recht van anderen gekrenkt, waar de onschuld verdrukt, waar de naam van Jehova aangetast werd, waar het erop aankwam Jehova's wet te handhaven en Zijn eer te wreken, daar bruiste dat hart in edele verontwaardiging op, daar greep die hand naar het zwaard, daar was de man Mozes kloekmoedig, ijverig, onverbiddelijk, meer dan alle mensen, die op de aardbodem waren; maar persoonlijke beledigingen wreekte hij niet. Hij gevoelde, maar vergaf ze; vergaf ze aan een onkundige menigte, en ook aan een broeder, die beter wist; vergaf ze aan goddelozen en aan vromen, aan afgodendienaars en aan profetessen; en hierin stelde hij zijn eer, en het is hem tot ere gerekend.

De man Mozes, die zeer zachtmoedig was, meer dan alle mensen die op aarde waren, was ook gelukkiger dan die allen; niet alleen omdat Jehovah van mond tot mond met hem sprak, en door zijn aanzien, niet door duistere woorden, niet alleen omdat hij de gelijkenis des Heeren aanschouwde, maar omdat door de liefde, het beeld van God in zijn binnenste weer opkwam en zich herstelde. De mens is gelukkig door zich met zijn God te vergelijken en naar de mate waarin hij op hem lijkt. Het geluk van de liefde is de aanvankelijke hemel voor hen, die op aarde zijn. En die hemel staat open voor ieder, die geen hemelse invloeden afwijst en geen hemelse geboden versmaadt.

Ongetwijfeld behelst dit vers een tegenstelling met het laatste gedeelte van het vorige. Het is volstrekt geen ijdele zelfverheffing, nog minder een te kennen geven van onverschilligheid, omtrent deze zaak. De knecht van God wil ermee uitdrukken, dat hij het oordeel geeft aan de Heere, die alles gehoord heeft, waar hij zelf, nu zijn eigen eer gekrenkt wordt, deze niet tegenover zijn zuster en zijn broeder wil handhaven. Calvijn zegt: "Hierop heeft de lofspraak op zijn zachtmoedigheid betrekking, alsof Mozes wilde zeggen, dat hij die belediging stilzwijgend wilde verdragen, omdat hij uit kracht van zijn zachtmoedigheid zich de plicht van te verdragen had opgelegd." Zo iemand, dan heeft wel Mozes geleerd, het eigen ik geheel en al af te sterven en de eer van God alleen te bedoelen..

Vers 4

4. Toen sprak de HEERE haastig, 1) na het eerste openlijk uitspreken van de in Numbers 12:1,Numbers 12:2 vermelde reden, opdat zij niet weldra te diep in het volk zouden doordringen en in hun harten wortel schieten; toen sprak de Heere, uit de wolkkolom, haastig tot Mozes en tot Aron en tot Mirjam: Gij drieën komt uit het leger en begeeft u tot de tent der samenkomst, die in het midden van het leger staat; Ik wil tussen u richten! En zij kwamen alledrie uit, de aangeklaagde met zijn beide aanklagers.

1) Mozes had meer dan eens voor de ijver van de Heere geijverd en nu was de Heere ijverende voor de goede naam van Zijn dienaar, want degene, die God eren, zullen eer van Hem ontvangen, en Hij zal zich nooit onttrekken van hen, die Zijn zaak verdedigen..

De onenigheid tussen deze aanverwanten had van een zeer ongelukkige uitwerking op het volk kunnen geweest zijn; want indien de mannen, die, zoals aan ieder bekend was, met onmiddellijke openbaring van de wil van God verwaardigd werden, elkaar hadden tegengesproken; hoe zou dan de gemeente geweten hebben, door wie zij zich moest laten regeren? Er zouden partijen, scheuringen uit zodanige onenigheid ontstaan zijn. Daarom trad God zelf in het midden..

Werd in de poort van de stad recht gesproken, opdat Mirjam en Aron het zouden weten, dat zij hier geplaatst werden voor de vierschaar van de Heere, daarom moesten zij komen aan de deur van de tent der samenkomst..

Vers 4

4. Toen sprak de HEERE haastig, 1) na het eerste openlijk uitspreken van de in Numbers 12:1,Numbers 12:2 vermelde reden, opdat zij niet weldra te diep in het volk zouden doordringen en in hun harten wortel schieten; toen sprak de Heere, uit de wolkkolom, haastig tot Mozes en tot Aron en tot Mirjam: Gij drieën komt uit het leger en begeeft u tot de tent der samenkomst, die in het midden van het leger staat; Ik wil tussen u richten! En zij kwamen alledrie uit, de aangeklaagde met zijn beide aanklagers.

1) Mozes had meer dan eens voor de ijver van de Heere geijverd en nu was de Heere ijverende voor de goede naam van Zijn dienaar, want degene, die God eren, zullen eer van Hem ontvangen, en Hij zal zich nooit onttrekken van hen, die Zijn zaak verdedigen..

De onenigheid tussen deze aanverwanten had van een zeer ongelukkige uitwerking op het volk kunnen geweest zijn; want indien de mannen, die, zoals aan ieder bekend was, met onmiddellijke openbaring van de wil van God verwaardigd werden, elkaar hadden tegengesproken; hoe zou dan de gemeente geweten hebben, door wie zij zich moest laten regeren? Er zouden partijen, scheuringen uit zodanige onenigheid ontstaan zijn. Daarom trad God zelf in het midden..

Werd in de poort van de stad recht gesproken, opdat Mirjam en Aron het zouden weten, dat zij hier geplaatst werden voor de vierschaar van de Heere, daarom moesten zij komen aan de deur van de tent der samenkomst..

Vers 5

5. Toen kwam de HEERE, op dezelfde wijze als in Numbers 11:25, af van de tabernakel, in de wolkkolom en stond aan de voorste deur van de tent, die naar de voorhof voerde; daarna riep Hij Aron en Mirjam; en zij beiden kwamen uit de kring, waarin de 3 eerst (Numbers 12:4) tegenover de deur van het heiligdom naast elkaar stonden, en traden alzo de Heere, die in de wolk aanwezig was, nader, terwijl Mozes alleen op de vorige plaats staan bleef. 6. En Hij, de Heere, zei: hoort nu Mijn woorden, Mijn goddelijke beslissing ter zake van de door u aangerichte twist! Zo er een profeet onder u is, alzo Ik alleszins nu deze, dan gene onder het volk tot profeet verwek, en danook door u beiden (Numbers 12:2) tot het volk spreek, Ik, de HEERE, zal door een gezicht Mij aan hem bekend maken, en hem op deze wijze de openbaringen ingeven, die hij tot het volk te brengen heeft, of door een droom zal Ik met hem spreken. 1)

1) Anderen vertalen: "Zo er een profeet van de Heere onder u is, maak Ik Mij door een gezicht aan hem bekend, spreek Ik in dromen met (in) hem." De grondtekst laat deze vertaling zeer goed toe, en zij heeft veel voor boven die van de Statenvertaling, omdat het woordje Ik in de grondtekst niet opzettelijk wordt uitgedrukt, zoals gewoonlijk v r het woord Heere plaats vindt, wanneer God zichzelf met die Naam openbaart. De Heere wil hier het grote onderscheid doen uitkomen tussen een gewoon profeet van de Heere en Zijn knecht Mozes, om aldus de eer van de Middelaar van het Oude Verbond te handhaven..

Vers 5

5. Toen kwam de HEERE, op dezelfde wijze als in Numbers 11:25, af van de tabernakel, in de wolkkolom en stond aan de voorste deur van de tent, die naar de voorhof voerde; daarna riep Hij Aron en Mirjam; en zij beiden kwamen uit de kring, waarin de 3 eerst (Numbers 12:4) tegenover de deur van het heiligdom naast elkaar stonden, en traden alzo de Heere, die in de wolk aanwezig was, nader, terwijl Mozes alleen op de vorige plaats staan bleef. 6. En Hij, de Heere, zei: hoort nu Mijn woorden, Mijn goddelijke beslissing ter zake van de door u aangerichte twist! Zo er een profeet onder u is, alzo Ik alleszins nu deze, dan gene onder het volk tot profeet verwek, en danook door u beiden (Numbers 12:2) tot het volk spreek, Ik, de HEERE, zal door een gezicht Mij aan hem bekend maken, en hem op deze wijze de openbaringen ingeven, die hij tot het volk te brengen heeft, of door een droom zal Ik met hem spreken. 1)

1) Anderen vertalen: "Zo er een profeet van de Heere onder u is, maak Ik Mij door een gezicht aan hem bekend, spreek Ik in dromen met (in) hem." De grondtekst laat deze vertaling zeer goed toe, en zij heeft veel voor boven die van de Statenvertaling, omdat het woordje Ik in de grondtekst niet opzettelijk wordt uitgedrukt, zoals gewoonlijk v r het woord Heere plaats vindt, wanneer God zichzelf met die Naam openbaart. De Heere wil hier het grote onderscheid doen uitkomen tussen een gewoon profeet van de Heere en Zijn knecht Mozes, om aldus de eer van de Middelaar van het Oude Verbond te handhaven..

Vers 7

7. Alzo, dat hij Mijn openbaringen op dezelfde, onvolkomen wijze, door middel van gezichten en dromen ontvangen zou, alzo is het met Mijn knecht Mozes niet a) die in Mijn gehele huis 1) getrouw is.

a) Hebrews 3:2

1) Het gehele huis van Jehova is niet zijn woning de heilige tent, in dit geval was het woord gehele totaal overbodig, maar het gehele huis van Israël, of het Verbondsvolk als rijk gedacht, tot de verzorging en regering waarvan Mozes geroepen was; alzo de gehele huishouding van het Oude Verbond, die in de heilige tent, welke Jehova tot woonplaats van Zijn Naam had laten bouwen, wel haar middelpunt had, maar toch in de dienst van de tabernakel niet opging, zoals hieruit blijkt, dat God niet de met de verzorging van het Heiligdom belaste priester tot overgave van Zijn heilsopenbaring maakt, maar daartoe, na Mozes' dood, Profeten verwekte en riep..

Dit is dat gedeelte van Mozes' karakter, waarop de Apostel het oog heeft, als hij een vergelijk treft tussen Mozes en Christus, de Middelaar van het Oude en de Middelaar van het Nieuwe Verbond.

Vers 7

7. Alzo, dat hij Mijn openbaringen op dezelfde, onvolkomen wijze, door middel van gezichten en dromen ontvangen zou, alzo is het met Mijn knecht Mozes niet a) die in Mijn gehele huis 1) getrouw is.

a) Hebrews 3:2

1) Het gehele huis van Jehova is niet zijn woning de heilige tent, in dit geval was het woord gehele totaal overbodig, maar het gehele huis van Israël, of het Verbondsvolk als rijk gedacht, tot de verzorging en regering waarvan Mozes geroepen was; alzo de gehele huishouding van het Oude Verbond, die in de heilige tent, welke Jehova tot woonplaats van Zijn Naam had laten bouwen, wel haar middelpunt had, maar toch in de dienst van de tabernakel niet opging, zoals hieruit blijkt, dat God niet de met de verzorging van het Heiligdom belaste priester tot overgave van Zijn heilsopenbaring maakt, maar daartoe, na Mozes' dood, Profeten verwekte en riep..

Dit is dat gedeelte van Mozes' karakter, waarop de Apostel het oog heeft, als hij een vergelijk treft tussen Mozes en Christus, de Middelaar van het Oude en de Middelaar van het Nieuwe Verbond.

Vers 8

8. Van mond tot mond, 1) van aangezicht tot aangezicht en niet slechts uit de verte, zoals met u het geval is, spreek Ik met hem, als een vriend met zijn vriend (Exodus 33:11), en door aanzien, zodat hij Mij zo duidelijk en zo volkomen verstaan mag, als men iemand verstaat, die men bij zijn spreken in het aangezicht ziet; en niet door duistere woorden 2) en de gelijkenis van de HEERE aanschouwt hij, voor zover dit voor een mensenkind mogelijk is (Exodus 33:18), zonder enig bedeksel en ontvangt alzo Mijn openbaring induidelijke taal; waarom dan hebt gij niet gevreesd tegen Mijn zo hoog vereerde en zo dicht nabij Mij geplaatste knecht, tegen Mozes met minachting te spreken en u zelf met hem gelijk te stellen, hoewel een mens niet van zichzelf kan aannemen, tenzij het hem van boven gegeven zij? (John 3:27) 1) In het Hebreeuws Ph el ph. Mond tot mond. Om aan te duiden, de onmiddellijke openbaring van de Heere aan Mozes, zoals de vriend tot zijn vriend spreekt. De Rabbijnen spreken dan ook van een gradus Mosaicus naast de openbaring in dromen en gezichten. Hieronder verstaan zij, de meest heerlijke openbaring, welke bestond in een meer onmiddellijke, volmaakte en gewone omgang met God, zonder enige verschrikking in het hart, noch enige ontstellende indruk op de verbeelding van Mozes te maken; een omgang, welke nooit enig gewoon mensenkind vroeger of later heeft genoten..

2) Door aanzien en niet door duistere woorden is een nadere verklaring van het van mond tot mond. Door aanzien wil niet zeggen in een visioen, ook niet, in de onomhulde heerlijkheid van Zijn Wezen. Dit laatste zou Mozes niet hebben kunnen verdragen, maar in zo'n vorm, welke voor Mozes duidelijk genoeg de aanwezigheid van de Heere bewees. Zonder in een toestand van extase te moeten verkeren, zonder een droombeeld nodig te hebben, deelde God zich aan Mozes mee, op geestelijke wijze met volkomen helderheid. Niet door duistere woorden, kan ook vertaald worden: niet in raadselen. Als wachter van het Heiligdom des Heeren, had Mozes elk ogenblik als het ware toegang tot de troon van de Heere, en stond Hij elk ogenblik gereed, Zijn knecht te woord te staan. Aan de Profeten verschijnt de Heere slechts nu en dan, in voor volk en persoon gewichtige ogenblikken. Over de aard van het oudtestamentische profetisme, de verschillende vormen van de goddelijke openbaring, en de meerdere en mindere mate van de goddelijke inspiratie of ingeving, zie Deuteronomy 8:9en volgende en zie 1Sa 10:10

Vers 8

8. Van mond tot mond, 1) van aangezicht tot aangezicht en niet slechts uit de verte, zoals met u het geval is, spreek Ik met hem, als een vriend met zijn vriend (Exodus 33:11), en door aanzien, zodat hij Mij zo duidelijk en zo volkomen verstaan mag, als men iemand verstaat, die men bij zijn spreken in het aangezicht ziet; en niet door duistere woorden 2) en de gelijkenis van de HEERE aanschouwt hij, voor zover dit voor een mensenkind mogelijk is (Exodus 33:18), zonder enig bedeksel en ontvangt alzo Mijn openbaring induidelijke taal; waarom dan hebt gij niet gevreesd tegen Mijn zo hoog vereerde en zo dicht nabij Mij geplaatste knecht, tegen Mozes met minachting te spreken en u zelf met hem gelijk te stellen, hoewel een mens niet van zichzelf kan aannemen, tenzij het hem van boven gegeven zij? (John 3:27) 1) In het Hebreeuws Ph el ph. Mond tot mond. Om aan te duiden, de onmiddellijke openbaring van de Heere aan Mozes, zoals de vriend tot zijn vriend spreekt. De Rabbijnen spreken dan ook van een gradus Mosaicus naast de openbaring in dromen en gezichten. Hieronder verstaan zij, de meest heerlijke openbaring, welke bestond in een meer onmiddellijke, volmaakte en gewone omgang met God, zonder enige verschrikking in het hart, noch enige ontstellende indruk op de verbeelding van Mozes te maken; een omgang, welke nooit enig gewoon mensenkind vroeger of later heeft genoten..

2) Door aanzien en niet door duistere woorden is een nadere verklaring van het van mond tot mond. Door aanzien wil niet zeggen in een visioen, ook niet, in de onomhulde heerlijkheid van Zijn Wezen. Dit laatste zou Mozes niet hebben kunnen verdragen, maar in zo'n vorm, welke voor Mozes duidelijk genoeg de aanwezigheid van de Heere bewees. Zonder in een toestand van extase te moeten verkeren, zonder een droombeeld nodig te hebben, deelde God zich aan Mozes mee, op geestelijke wijze met volkomen helderheid. Niet door duistere woorden, kan ook vertaald worden: niet in raadselen. Als wachter van het Heiligdom des Heeren, had Mozes elk ogenblik als het ware toegang tot de troon van de Heere, en stond Hij elk ogenblik gereed, Zijn knecht te woord te staan. Aan de Profeten verschijnt de Heere slechts nu en dan, in voor volk en persoon gewichtige ogenblikken. Over de aard van het oudtestamentische profetisme, de verschillende vormen van de goddelijke openbaring, en de meerdere en mindere mate van de goddelijke inspiratie of ingeving, zie Deuteronomy 8:9en volgende en zie 1Sa 10:10

Vers 9

9. Zo ontstak bij dit verwijt, de toorn van de HEERE tegen hen, en Hij ging weg 1) van hen, evenals een rechter, die zijn vonnis uitgesproken heeft en zich nu van de rechterstoel terugtrekt, zonder tot enige tegenspraak gelegenheid te laten.

1) Het was waarlijk een zeer vreselijk kenmerk van Gods ongenoegen, dat Hij wegging en hun verantwoording niet horen wilde, hebbende Hij dit ook niet nodig, want hun binnenste gedachte zelf was Hem ten enenmale bekend. Immers, het missen van de aanwezigheid van de Heere is het zekerste en duidelijkste teken van Zijn ongenoegen over ons..

Vers 9

9. Zo ontstak bij dit verwijt, de toorn van de HEERE tegen hen, en Hij ging weg 1) van hen, evenals een rechter, die zijn vonnis uitgesproken heeft en zich nu van de rechterstoel terugtrekt, zonder tot enige tegenspraak gelegenheid te laten.

1) Het was waarlijk een zeer vreselijk kenmerk van Gods ongenoegen, dat Hij wegging en hun verantwoording niet horen wilde, hebbende Hij dit ook niet nodig, want hun binnenste gedachte zelf was Hem ten enenmale bekend. Immers, het missen van de aanwezigheid van de Heere is het zekerste en duidelijkste teken van Zijn ongenoegen over ons..

Vers 10

10. En de wolk, die het zichtbare teken van de aanwezigheid van de Heere was, week van boven de tent, zodat zij zich nu voor het eerst niet weer naar haar rustplaats op de tabernakel (Exodus 40:34) begaf, maar inde hoogte steeg en op tamelijke afstand boven het leger zweefde; en ziet, Mirjam, de oorzaak van het treurige voorval, was over geheel haar lichaam melaats, zo wit als de sneeuw. 1) En Aron zag Mirjam, met wie hij nu wilde weggaan, en ziet, zij was tot zijn ontzetting melaats.

1) De melaatsheid is het volkomendste beeld van de zonde. Zij bedekt de mens van het hoofd tot de voetzool. Zij zondert de mens af van al het gezonde, en geeft hem, nog levend, over aan de verderving; zo doet ook de zonde. Wat een straf en wat smaad, en dat voor de eerste, de aanzienlijkste, de geëerbiedigste vrouw in Israël!.

Over de melaatsheid zie Leviticus 13:3. Het vergif van haar tong had de eer van haar broeder zoeken te vergiften en daarom werd haar vlees door een giftige besmetting opgegeten, en haar dwaasheid, om met Mozes gelijk te willen zijn, werd aan alle mensen openbaar gemaakt, want elk zag zijn aangezicht glinsteren, terwijl het haar zich daartegen geheel melaats vertoonde. Terwijl Mozes een sluier nodig had, om Zijn heiligheid te bedekken, had Mirjam er een nodig, om haar schande te bedekken..

Vers 10

10. En de wolk, die het zichtbare teken van de aanwezigheid van de Heere was, week van boven de tent, zodat zij zich nu voor het eerst niet weer naar haar rustplaats op de tabernakel (Exodus 40:34) begaf, maar inde hoogte steeg en op tamelijke afstand boven het leger zweefde; en ziet, Mirjam, de oorzaak van het treurige voorval, was over geheel haar lichaam melaats, zo wit als de sneeuw. 1) En Aron zag Mirjam, met wie hij nu wilde weggaan, en ziet, zij was tot zijn ontzetting melaats.

1) De melaatsheid is het volkomendste beeld van de zonde. Zij bedekt de mens van het hoofd tot de voetzool. Zij zondert de mens af van al het gezonde, en geeft hem, nog levend, over aan de verderving; zo doet ook de zonde. Wat een straf en wat smaad, en dat voor de eerste, de aanzienlijkste, de geëerbiedigste vrouw in Israël!.

Over de melaatsheid zie Leviticus 13:3. Het vergif van haar tong had de eer van haar broeder zoeken te vergiften en daarom werd haar vlees door een giftige besmetting opgegeten, en haar dwaasheid, om met Mozes gelijk te willen zijn, werd aan alle mensen openbaar gemaakt, want elk zag zijn aangezicht glinsteren, terwijl het haar zich daartegen geheel melaats vertoonde. Terwijl Mozes een sluier nodig had, om Zijn heiligheid te bedekken, had Mirjam er een nodig, om haar schande te bedekken..

Vers 11

11. Daarom zei Aron tot Mozes, die nog op enige afstand achter beiden stond, (Numbers 12:5): Och mijnheer (Exodus 32:22) leg toch niet op ons, houd ons toch niet, de zonde, waarmee wij zot gedaan hebben, en waarmee wij gezondigd hebben! 1)

1) Ziet, een Hogepriester met zonde! Wij hebben een Hogepriester, die heilig, onnozel, onbesmet, afgescheiden van de zondaren is. Aron belijdt schuld. Geen valse schaamte of hoogmoed moet ons hiervan terughouden. Ook voor de gelovigen is hier een les. Aron was een gelovig man, en toch handelde hij zot. Hoe dikwijls zijn ook wij wijzen in het een, en dwazen in het ander!.

Hieruit blijkt wel, dat Mirjam de aanstookster is geweest, omdat zij de straf ontving. Overigens was het voor Aron ook een treurige zaak, als priester zijn eigen zuster, met wie hij zo-even zich tegen Mozes had aangegord, onrein te verklaren, en uit de vergadering te bannen..

Vers 11

11. Daarom zei Aron tot Mozes, die nog op enige afstand achter beiden stond, (Numbers 12:5): Och mijnheer (Exodus 32:22) leg toch niet op ons, houd ons toch niet, de zonde, waarmee wij zot gedaan hebben, en waarmee wij gezondigd hebben! 1)

1) Ziet, een Hogepriester met zonde! Wij hebben een Hogepriester, die heilig, onnozel, onbesmet, afgescheiden van de zondaren is. Aron belijdt schuld. Geen valse schaamte of hoogmoed moet ons hiervan terughouden. Ook voor de gelovigen is hier een les. Aron was een gelovig man, en toch handelde hij zot. Hoe dikwijls zijn ook wij wijzen in het een, en dwazen in het ander!.

Hieruit blijkt wel, dat Mirjam de aanstookster is geweest, omdat zij de straf ontving. Overigens was het voor Aron ook een treurige zaak, als priester zijn eigen zuster, met wie hij zo-even zich tegen Mozes had aangegord, onrein te verklaren, en uit de vergadering te bannen..

Vers 12

12. Laat zij (Mirjam) toch niet zijn als een dode, of als een doodgeboren kind, van wiens vlees, als hij uit zijn moeders lijf uitgaat, de helft wel verteerd is, maar treed als voorspraak bij de Heere voor haar op! Als haar geen barmhartigheid geschiedt, zal zij bezwijken!

Wat voor akelige ziekte de melaatsheid was, kan vooral blijken uit deze plaats. In haar ergste graad maakte zij de ongelukkige lijder gelijk aan ene half verteerde misdracht. Dat Mirjam alleen gestraft werd, was niet enkel, omdat Aron door zo'n plaag tot de heilige dienst geheel ongeschikt zou geworden zijn, maar ook, omdat Mirjam zich in dit hele geval veel onbetamelijker had gedragen dan haar broeder..

Vers 12

12. Laat zij (Mirjam) toch niet zijn als een dode, of als een doodgeboren kind, van wiens vlees, als hij uit zijn moeders lijf uitgaat, de helft wel verteerd is, maar treed als voorspraak bij de Heere voor haar op! Als haar geen barmhartigheid geschiedt, zal zij bezwijken!

Wat voor akelige ziekte de melaatsheid was, kan vooral blijken uit deze plaats. In haar ergste graad maakte zij de ongelukkige lijder gelijk aan ene half verteerde misdracht. Dat Mirjam alleen gestraft werd, was niet enkel, omdat Aron door zo'n plaag tot de heilige dienst geheel ongeschikt zou geworden zijn, maar ook, omdat Mirjam zich in dit hele geval veel onbetamelijker had gedragen dan haar broeder..

Vers 13

13. Mozes dan, zachtmoedig als hij was (Numbers 12:3), riep tot de HEERE, zeggende: O God, heel haar toch! 1)

1) Wat een kort gebed! De heidenen menen door hun veelheid van woorden verhoord te worden. Wordt hun niet gelijk (Matthew 6:7,Matthew 6:8)

Vers 13

13. Mozes dan, zachtmoedig als hij was (Numbers 12:3), riep tot de HEERE, zeggende: O God, heel haar toch! 1)

1) Wat een kort gebed! De heidenen menen door hun veelheid van woorden verhoord te worden. Wordt hun niet gelijk (Matthew 6:7,Matthew 6:8)

Vers 14

14. En de HEERE verhoorde de bede van Zijn trouwe knecht, maar wilde evenwel aan Mirjam de tijd tot verootmoediging, die haar tot genezing van haar overmoed zo nodig was, niet onthouden, en zei tot Mozes: Zo haar vader, bij enige misstap, die zij mocht begaan hebben, smadelijk in haar aangezicht gespuugd1) had, zou zij niet zeven dagen beschaamd zijn en zich, uit schaamte voor de mensen, minstens zolang verborgen houden? Laat haar zo ook in dit geval, wegens de smaad, die zij zich berokkend heeft, en die haar in de melaatsheid overkomen is, als een onreine zeven dagen buiten het leger gesloten, en daarna, door de in Leviticus 14:1 voorschreven reinigingsplechtigheden, weer in de gemeenschap van het volk en van het heiligdom aangenomen worden.

1) Het spuwen in het gezicht was in het Oosten de grootste smaad, die men iemand kon aandoen Isaiah 50:6 Matthew 26:67 )

In haar overmoed had zij met Mozes gelijk willen staan, tot straf daarvoor wordt zij nu als een onreine uit het leger gebannen, zodat zij zelfs beneden de meest geringeren stond. Genade en recht ontmoeten hier elkaar..

Vers 14

14. En de HEERE verhoorde de bede van Zijn trouwe knecht, maar wilde evenwel aan Mirjam de tijd tot verootmoediging, die haar tot genezing van haar overmoed zo nodig was, niet onthouden, en zei tot Mozes: Zo haar vader, bij enige misstap, die zij mocht begaan hebben, smadelijk in haar aangezicht gespuugd1) had, zou zij niet zeven dagen beschaamd zijn en zich, uit schaamte voor de mensen, minstens zolang verborgen houden? Laat haar zo ook in dit geval, wegens de smaad, die zij zich berokkend heeft, en die haar in de melaatsheid overkomen is, als een onreine zeven dagen buiten het leger gesloten, en daarna, door de in Leviticus 14:1 voorschreven reinigingsplechtigheden, weer in de gemeenschap van het volk en van het heiligdom aangenomen worden.

1) Het spuwen in het gezicht was in het Oosten de grootste smaad, die men iemand kon aandoen Isaiah 50:6 Matthew 26:67 )

In haar overmoed had zij met Mozes gelijk willen staan, tot straf daarvoor wordt zij nu als een onreine uit het leger gebannen, zodat zij zelfs beneden de meest geringeren stond. Genade en recht ontmoeten hier elkaar..

Vers 15

15. Zo werd Mirjam, die in hoogmoed op haar profetische gave, zich boven de gemeente verheven had, van haar afgescheiden, en buiten het leger zeven dagen gesloten; enhet volk vertrok niet, totdat Mirjam aangenomen werd; want pas nadat de dagen van haar reiniging geëindigd waren, daalde de wolk weer op de tabernakel neer (Numbers 12:10) en gaf daarop het teken tot vertrek.

Volgens de allegorische (zinnebeeldige) verklaring van de kerkvaders, vertegenwoordigt Zippora, om wie Mozes gesmaad werd, de, door Christus tot Zijn rijk geroepen, heidenwereld, terwijl Mirjam en Aron de, deze roeping weerstrevende, kerk uit de Joden voorstellen. Nu is deze tot straf voor haar zelfverheffing met de melaatsheid geslagen en, voor de 7 tijdperken van het tegenwoordig tijdsverloop, van de legerplaats van het geestelijke Israël uitgesloten, totdat zij eindelijk weer in genade aangenomen en in het Godsrijk opgenomen worden zal.

I. Numbers 12:16-Numbers 12:13:33. Na een verdere tocht, waarop herhaaldelijk rust gehouden werd, doch waarop niets bijzonders voorviel, waarom hij ook niet nader beschreven wordt, komt Israël aan het doel van zijn reis, nl. in de woestijn Paran, die ten noorden aan de zuidelijke delen van het beloofde land grenst. Van hier worden, volgens het verlangen van het volk, verspieders naar Kanan gezonden, uit elke stam een, die het land in zijn gehele uitgebreidheid, van het zuiden tot het noorden, moesten doortrekken en, behalve bericht omtrent de gesteldheid van het land en zijn bewoners, ook vruchten als proeven meebrengen moesten. Deze nu volvoeren hun last in 40 dagen en roemen, bij hun terugkeer, het goede en de vruchtbaarheid van het land, maar veroorzaken tevens, door hun overdreven mededelingen omtrent zulke sterke vestingen en zijn krijgszuchtige bewoners en van de reusachtige Enakskinderen, bij welke zij in eigen oog slechts sprinkhanen leken, een buitengemene opgewondenheid onder het volk, waarbij die twee mede afgezondenen, die van een geheel andere mening waren, volstrekt niet meer aan het woord kunnen komen.

Vers 15

15. Zo werd Mirjam, die in hoogmoed op haar profetische gave, zich boven de gemeente verheven had, van haar afgescheiden, en buiten het leger zeven dagen gesloten; enhet volk vertrok niet, totdat Mirjam aangenomen werd; want pas nadat de dagen van haar reiniging geëindigd waren, daalde de wolk weer op de tabernakel neer (Numbers 12:10) en gaf daarop het teken tot vertrek.

Volgens de allegorische (zinnebeeldige) verklaring van de kerkvaders, vertegenwoordigt Zippora, om wie Mozes gesmaad werd, de, door Christus tot Zijn rijk geroepen, heidenwereld, terwijl Mirjam en Aron de, deze roeping weerstrevende, kerk uit de Joden voorstellen. Nu is deze tot straf voor haar zelfverheffing met de melaatsheid geslagen en, voor de 7 tijdperken van het tegenwoordig tijdsverloop, van de legerplaats van het geestelijke Israël uitgesloten, totdat zij eindelijk weer in genade aangenomen en in het Godsrijk opgenomen worden zal.

I. Numbers 12:16-Numbers 12:13:33. Na een verdere tocht, waarop herhaaldelijk rust gehouden werd, doch waarop niets bijzonders voorviel, waarom hij ook niet nader beschreven wordt, komt Israël aan het doel van zijn reis, nl. in de woestijn Paran, die ten noorden aan de zuidelijke delen van het beloofde land grenst. Van hier worden, volgens het verlangen van het volk, verspieders naar Kanan gezonden, uit elke stam een, die het land in zijn gehele uitgebreidheid, van het zuiden tot het noorden, moesten doortrekken en, behalve bericht omtrent de gesteldheid van het land en zijn bewoners, ook vruchten als proeven meebrengen moesten. Deze nu volvoeren hun last in 40 dagen en roemen, bij hun terugkeer, het goede en de vruchtbaarheid van het land, maar veroorzaken tevens, door hun overdreven mededelingen omtrent zulke sterke vestingen en zijn krijgszuchtige bewoners en van de reusachtige Enakskinderen, bij welke zij in eigen oog slechts sprinkhanen leken, een buitengemene opgewondenheid onder het volk, waarbij die twee mede afgezondenen, die van een geheel andere mening waren, volstrekt niet meer aan het woord kunnen komen.

Vers 16

16. Maar daarna, toen Mirjam weer in de gemeente was opgenomen, vertrok het volk van Hazerth omstreeks 11 dagreizen verder, noordwaarts, en zij legerden zich in de woestijn van Paran, en wel in haar noordelijkst gedeelte bij Kades (Numbers 13:26; Deuteronomy 1:20).

De woestijn Paran is de 400 vierkante mijl grote, 30 mijl lange en voor een gedeelte even zo vele mijlen brede, woeste vlakte, die oostelijk door de Wady el Arabah (een laagvlakte, die van het zuidelijk uiteinde van de Dode zee tot aan de Elanitische golf zich uitstrekt) begrensd wordt, zich aan de westzijde uitstrekt tot aan de woestijn el Dschifar, (die Egypte van alle Filistea scheidt), zuidwaarts het gebergte et Tih (dat het voorhof van het Horebgebergte is) ontmoet, en ten noorden aan het Amorietengebergte grenst, (dat de zuidelijke afhelling is van het Palestijnse hoogland, zie Exodus 13:20). De oorsprong van de naam Paran is donker, maar hij was reeds in Abrahams tijd gebruikelijk en duidde toen de gehele woestijn et Tih aan, tot aan de Elanitische golf (Genesis 14:6). Door de Wady el Arisch, of de Beek van Egypte, wordt deze woestijn in een westelijke en oostelijke helft verdeeld. Het westelijk gedeelte is het laagst en daalt langzamerhand tot de vlakke woestijn Dschifar af. Het oostelijk deel is daarentegen over t algemeen hoog, een van grotere of kleinere Wady's of bergstromen, wier houding slechts gedurende de regentijd water bevat, doorsneden bergland, met uitgestrekte hoogvlakten tussen afzonderlijke, hogere bergketenen..

Dit is het land van een bijna 38-jarige omzwerving voor Israël geworden, van waar de gehele woestijn de naam van Tih benei Israël (omdwaling van de kinderen van Israël) ontvangen heeft, en wordt (Deuteronomy 1:19), als "de heel grote en vreselijke woestijn" getekend. En dit met recht. Onafzienbare, met zwarte vuurstenen bezaaide vlakten, waarin men dagen achtereen kan omtrekken, zonder ene legerplaats van bedoeïenen en water te ontmoeten, en dan weer grote streken vol van drijfzand, en met onregelmatige ketens van kalk- en krijtheuvels bedekt, als ook van kleine beken, kloven en dalen doorsneden, deze geven, in vereniging met de bedrieglijke luchtspiegeling, aan deze grenzeloze hoogvlakte het zuiver karakter van ene woestijn, waar de blik aan alle zijden op een ontzettende wildernis rust, geen boom, struik noch grashalm het oog verkwikt en de wandelaar maar al te gemakkelijk verdwaalt. Slechts de bedoeïene vindt, dankzij zijn merkwaardige kennis van deze streken, de weg ook zonder kompas. Hij ontdekt aan het voetspoor, aan welke persoon van zijn of van een naburige stam het eigen is, en of een vriend of een vijand of een vreemdeling langs de weg gekomen is; uit het min of meer oppervlakkige of ingedrukte van de voetstap maakt hij op, of de hier langs gekomene al of niet een last droeg, en uit de meerdere of mindere duidelijkheid daarvan, of hij dezelfde dag of een of twee dagen vroeger hier gepasseerd is. Eveneens kent hij de tochten van zijn eigen kamelen, als ook die van zijn naburen en dikwijls vindt hij uit duizenden voetsporen van kamelen, die van zijn eigen terug, zoals hij, naar de voetstappen, ook alle mannen bij name weet te noemen, die `s morgens voorbij gingen..

Te Hazerth gekomen, hadden de Israëlieten de Sinaï en zijn omgeving geheel verlaten, en waren zij gekomen in de grote, vreselijke woestijn. De Heilige Schrift zwijgt van hun tocht door deze wildernis. Het strafgericht bij de lustgraven en het voorval met Mirjam schijnt hen zelf stiller te hebben gemaakt. zodat zij vooreerst niet weer morden. De Heere heeft hen ook wel zo spoedig en gemakkelijk, als maar mogelijk was, voortgevoerd, om hen niet te laten verzocht worden boven vermogen. Nu echter gebeurde het, dat, zoals reeds tevoren (Numeri. 10:12) aangemerkt is, de wolk in de woestijn Paran stil hield. Israël is hier tot het doel van zijn reis gekomen; het heeft de woestijn achter zich en staat voor de deur van het beloofde land; want de woestijn Paran, die hier bedoeld is, is het laatste, meest noordelijke deel van het geheel, en draagt een geheel ander karakter dan de streek, die het volk tot nog toe heeft doorgetrokken. In haar noordoostelijke uitgang namelijk stijgt de tevoren beschreven oostelijke helft van de woestijn Paran uit de vlakte, waartoe van het zuiden af tot hiertoe steeds dieper afdaalde, plotseling tot een fors vierkant (of nauwkeuriger: rhomboïdisch) gevormd gebergte op, dat, naar zijn tegenwoordige bewoners, het bergland van de Azazimeh heet en een gebied van omstreeks 40 vierkante mijl beslaat, doch welks binnenste, (deels wegens de onherbergzaamheid van het oord, en deels uit hoofde van de roofzucht van de bewoners) nog een zeer onbekend land is. Eerst onlangs (sedert 1842) is door de twee reizigers, G. Williams, kapelaan bij de Evangelische gemeente te Jeruzalem, en zijn vriend J. Rowland, een begin gemaakt van nader onderzoek van deze landstreek. De zuidelijke grensmuur van dit bergland vormt een rechtlijnige bergrug, die zich van het oosten naar het westen uitstrekt, en wiens oostelijke en westelijke uiteinden zich tot een uitstekende hoogte verheffen; de oostelijke hoekpilaar, dicht bij de Arabah, heet Dschebel el Mukrah, terwijl de westelijke de naam draagt van Dschebel Araïf en Nakbah. De oostelijke bergwand stijgt even steil als de zuidelijke uit de Arabah op; zij is slechts met meer dalen doorsneden, welke min of meer bezwaarlijke toegangen tot het innerlijke van dit gehele gebergte opleveren..

De noordelijke zijde van het gebergte verheft zich, als een reusachtig hooggebergte met naakte rotsgevaarten, in een ontzettende wildernis omhoog en heeft, door zijn woeste, van verre zichtbare krijtmassa's, die de gloeiende zonnestralen verblindend terugkaatsen, het voorkomen van een ongenaakbaar vuurland en is de vreselijkste woestenij, daar zich hier geen spoor zelfs van plantengroei vertoont. Aan de voet van dit bolwerk strekte een breed dal, Wady Murreh genaamd, zich van het westen naar het oosten tot in de Arabah uit; het heeft een breedte van 4 tot 6 uur en verdeelt zich, bij de berg Dschebel Madurah, die zich als een gebergte op zichzelf in het midden van het dal verheft, in twee delen; het zuidelijk deel, dat een voortzetting is van het hoofddal, loopt in de Arabah uit, terwijl het andere, in noordoostelijke richting, zich door de Wady el Ghor tot de Dode zee uitstrekt. Aan de overzijde van de Wady Murreh hebben wij de zuidelijke bergwal van het Palestijnse hoogland, het oude gebergte van de Amorieten (Plateau Er Rakmah) voor ons, dat tot de Wady es Seba reikt. En dat wij in dat dal Murreh dat het gebergte van de Amorieten van het bergland van de Azazemet scheidt, de Bijbelse woestijn Zin, waarvan in Numbers 13:22 en later meermalen sprake zijn zal, te erkennen hebben, lijdt geen twijfel. De westelijke grensmuur eindelijk van het land van de Azazemet strekt zich in een rechte lijn van het zuiden naar het noorden, van de voornoemde Araïf en Nakbah tot aan het Amorietengebergte uit. Hij bestaat in een reeks van bergen, die 300 tot 400 voet hoog zijn en waarlangs zeer vele, van het oosten naar het westen met elkaar evenwijdig lopende en alle in de El Arisch uitwaterende, riviertjes afvloeien. Door de waterrijke woestijn, die tussen dit gebergte en de beek van Egypte ligt, loopt de weg van de Sinaï naar Hebron. Volgen wij deze baan in haar noordelijkste gedeelte, van daar af, waar zij het Palestijnse hoogland bereikt, dan ontmoeten wij allereerst Ain Moilahi, een hoofdlegerplaats van de karavanen, die haar naam draagt van haar wateren; hoger op, omstreeks 10 uur van daar, is de plaats, waar Izak een put groef, die hij Rehoboth noemde (Genesis 26:22), verder volgen de ruïnes van Zepata, waarin zich niet moeilijk het Bijbelse Zephat of Horma (Numbers 14:45 Judges 1:17 ) herkennen laat; eindelijk, 2« uur noordoostwaarts van hier, komt men aan het huidige Khalasa, het oude Chessalon of Chesil Joshua 15:10,Joshua 15:30)

Van bijzonder belang is voor ons op deze plaats de eerstgenoemde bron Ain Moilahi. Dit is ongetwijfeld de bron van de levende, waar de Engel des Heeren Hagar vond, op haar vlucht voor Sara (Genesis 16:7). Op een afstand, die door een kameel in omtrent 4« uur afgelegd wordt, ligt zuidoostwaarts van daar ene vlakte van omtrent 2 mijl lang en 1 mijl breed, in het noordoostelijk einde waarvan zich een kale rots bevindt, wier voet door een milde bron besproeid wordt. Sedert Rowlands tweede reis, die hij, niet door Williams vergezeld, van Gaza uit naar deze streek ondernam, wordt deze rots, wier bron in de volksmond nog Ain Kades heet, tegenwoordig door alle geleerden voor die gehouden, welke Mozes sloeg (Numbers 20:11); de vlakte, waarin hij staat, zal alzo Kades Barnea zijn, die men vroeger veel meer oostwaarts in de Arabah, hetzij naar Ain El Weibeh zo als Robinson doet, of, met von Raumer, meer noordelijk naar de kanten van Ain El Hasb gelegen achtte. Dat de vlakte Kades deels tot de woestijn Paran (Et Tih), deels tot de woestijn Zin (Wady Murreh) gerekend werd (Numbers 13:26; Numbers 20:1; Numbers 27:14; Numbers 33:36; Numbers 34:3), heeft zijn grond in de natuur van het land, daar de bergwal, die de woestijn Et Tih van de Wady Murreh scheidt, niet zeer hoog is en die overigens met deze hetzelfde karakter vertoont..

De plaats nu, waar de kinderen van Israël van de noordelijke richting, welke zij tot hiertoe gevolgd waren zich naar het oosten wendden, om te Kades te komen is waarschijnlijk de Wady Retemat, welke Wady dan zal te verstaan zijn onder het Rithma, dat Numbers 33:18 als de naaste rustplaats op de weg naar Hazerth vermeld wordt. Op de aangehaalde plaats staat dit Rithma, (zo genoemd, wegens de vele Retem- of bremstruiken, die daar groeiden, 1 Kon.19:4) juist in plaats van Kades; hetgeen opzettelijk, om misverstand en verwarring te voorkomen, nu nog niet maar eerst in Numbers 33:36, genoemd wordt, als de Israëlieten, na hun 38-jarig verblijf in de woestijn Paran, ten tweeden male te Kades komen, en nu van daar het beloofde land tegemoet gaan (zie Numbers 20:13). De in Numbers 12:19 tot 36 genoemde rustplaatsen zullen daarom die zijn, welke zij gedurende de 38 jaar betrokken hebben..

Vers 16

16. Maar daarna, toen Mirjam weer in de gemeente was opgenomen, vertrok het volk van Hazerth omstreeks 11 dagreizen verder, noordwaarts, en zij legerden zich in de woestijn van Paran, en wel in haar noordelijkst gedeelte bij Kades (Numbers 13:26; Deuteronomy 1:20).

De woestijn Paran is de 400 vierkante mijl grote, 30 mijl lange en voor een gedeelte even zo vele mijlen brede, woeste vlakte, die oostelijk door de Wady el Arabah (een laagvlakte, die van het zuidelijk uiteinde van de Dode zee tot aan de Elanitische golf zich uitstrekt) begrensd wordt, zich aan de westzijde uitstrekt tot aan de woestijn el Dschifar, (die Egypte van alle Filistea scheidt), zuidwaarts het gebergte et Tih (dat het voorhof van het Horebgebergte is) ontmoet, en ten noorden aan het Amorietengebergte grenst, (dat de zuidelijke afhelling is van het Palestijnse hoogland, zie Exodus 13:20). De oorsprong van de naam Paran is donker, maar hij was reeds in Abrahams tijd gebruikelijk en duidde toen de gehele woestijn et Tih aan, tot aan de Elanitische golf (Genesis 14:6). Door de Wady el Arisch, of de Beek van Egypte, wordt deze woestijn in een westelijke en oostelijke helft verdeeld. Het westelijk gedeelte is het laagst en daalt langzamerhand tot de vlakke woestijn Dschifar af. Het oostelijk deel is daarentegen over t algemeen hoog, een van grotere of kleinere Wady's of bergstromen, wier houding slechts gedurende de regentijd water bevat, doorsneden bergland, met uitgestrekte hoogvlakten tussen afzonderlijke, hogere bergketenen..

Dit is het land van een bijna 38-jarige omzwerving voor Israël geworden, van waar de gehele woestijn de naam van Tih benei Israël (omdwaling van de kinderen van Israël) ontvangen heeft, en wordt (Deuteronomy 1:19), als "de heel grote en vreselijke woestijn" getekend. En dit met recht. Onafzienbare, met zwarte vuurstenen bezaaide vlakten, waarin men dagen achtereen kan omtrekken, zonder ene legerplaats van bedoeïenen en water te ontmoeten, en dan weer grote streken vol van drijfzand, en met onregelmatige ketens van kalk- en krijtheuvels bedekt, als ook van kleine beken, kloven en dalen doorsneden, deze geven, in vereniging met de bedrieglijke luchtspiegeling, aan deze grenzeloze hoogvlakte het zuiver karakter van ene woestijn, waar de blik aan alle zijden op een ontzettende wildernis rust, geen boom, struik noch grashalm het oog verkwikt en de wandelaar maar al te gemakkelijk verdwaalt. Slechts de bedoeïene vindt, dankzij zijn merkwaardige kennis van deze streken, de weg ook zonder kompas. Hij ontdekt aan het voetspoor, aan welke persoon van zijn of van een naburige stam het eigen is, en of een vriend of een vijand of een vreemdeling langs de weg gekomen is; uit het min of meer oppervlakkige of ingedrukte van de voetstap maakt hij op, of de hier langs gekomene al of niet een last droeg, en uit de meerdere of mindere duidelijkheid daarvan, of hij dezelfde dag of een of twee dagen vroeger hier gepasseerd is. Eveneens kent hij de tochten van zijn eigen kamelen, als ook die van zijn naburen en dikwijls vindt hij uit duizenden voetsporen van kamelen, die van zijn eigen terug, zoals hij, naar de voetstappen, ook alle mannen bij name weet te noemen, die `s morgens voorbij gingen..

Te Hazerth gekomen, hadden de Israëlieten de Sinaï en zijn omgeving geheel verlaten, en waren zij gekomen in de grote, vreselijke woestijn. De Heilige Schrift zwijgt van hun tocht door deze wildernis. Het strafgericht bij de lustgraven en het voorval met Mirjam schijnt hen zelf stiller te hebben gemaakt. zodat zij vooreerst niet weer morden. De Heere heeft hen ook wel zo spoedig en gemakkelijk, als maar mogelijk was, voortgevoerd, om hen niet te laten verzocht worden boven vermogen. Nu echter gebeurde het, dat, zoals reeds tevoren (Numeri. 10:12) aangemerkt is, de wolk in de woestijn Paran stil hield. Israël is hier tot het doel van zijn reis gekomen; het heeft de woestijn achter zich en staat voor de deur van het beloofde land; want de woestijn Paran, die hier bedoeld is, is het laatste, meest noordelijke deel van het geheel, en draagt een geheel ander karakter dan de streek, die het volk tot nog toe heeft doorgetrokken. In haar noordoostelijke uitgang namelijk stijgt de tevoren beschreven oostelijke helft van de woestijn Paran uit de vlakte, waartoe van het zuiden af tot hiertoe steeds dieper afdaalde, plotseling tot een fors vierkant (of nauwkeuriger: rhomboïdisch) gevormd gebergte op, dat, naar zijn tegenwoordige bewoners, het bergland van de Azazimeh heet en een gebied van omstreeks 40 vierkante mijl beslaat, doch welks binnenste, (deels wegens de onherbergzaamheid van het oord, en deels uit hoofde van de roofzucht van de bewoners) nog een zeer onbekend land is. Eerst onlangs (sedert 1842) is door de twee reizigers, G. Williams, kapelaan bij de Evangelische gemeente te Jeruzalem, en zijn vriend J. Rowland, een begin gemaakt van nader onderzoek van deze landstreek. De zuidelijke grensmuur van dit bergland vormt een rechtlijnige bergrug, die zich van het oosten naar het westen uitstrekt, en wiens oostelijke en westelijke uiteinden zich tot een uitstekende hoogte verheffen; de oostelijke hoekpilaar, dicht bij de Arabah, heet Dschebel el Mukrah, terwijl de westelijke de naam draagt van Dschebel Araïf en Nakbah. De oostelijke bergwand stijgt even steil als de zuidelijke uit de Arabah op; zij is slechts met meer dalen doorsneden, welke min of meer bezwaarlijke toegangen tot het innerlijke van dit gehele gebergte opleveren..

De noordelijke zijde van het gebergte verheft zich, als een reusachtig hooggebergte met naakte rotsgevaarten, in een ontzettende wildernis omhoog en heeft, door zijn woeste, van verre zichtbare krijtmassa's, die de gloeiende zonnestralen verblindend terugkaatsen, het voorkomen van een ongenaakbaar vuurland en is de vreselijkste woestenij, daar zich hier geen spoor zelfs van plantengroei vertoont. Aan de voet van dit bolwerk strekte een breed dal, Wady Murreh genaamd, zich van het westen naar het oosten tot in de Arabah uit; het heeft een breedte van 4 tot 6 uur en verdeelt zich, bij de berg Dschebel Madurah, die zich als een gebergte op zichzelf in het midden van het dal verheft, in twee delen; het zuidelijk deel, dat een voortzetting is van het hoofddal, loopt in de Arabah uit, terwijl het andere, in noordoostelijke richting, zich door de Wady el Ghor tot de Dode zee uitstrekt. Aan de overzijde van de Wady Murreh hebben wij de zuidelijke bergwal van het Palestijnse hoogland, het oude gebergte van de Amorieten (Plateau Er Rakmah) voor ons, dat tot de Wady es Seba reikt. En dat wij in dat dal Murreh dat het gebergte van de Amorieten van het bergland van de Azazemet scheidt, de Bijbelse woestijn Zin, waarvan in Numbers 13:22 en later meermalen sprake zijn zal, te erkennen hebben, lijdt geen twijfel. De westelijke grensmuur eindelijk van het land van de Azazemet strekt zich in een rechte lijn van het zuiden naar het noorden, van de voornoemde Araïf en Nakbah tot aan het Amorietengebergte uit. Hij bestaat in een reeks van bergen, die 300 tot 400 voet hoog zijn en waarlangs zeer vele, van het oosten naar het westen met elkaar evenwijdig lopende en alle in de El Arisch uitwaterende, riviertjes afvloeien. Door de waterrijke woestijn, die tussen dit gebergte en de beek van Egypte ligt, loopt de weg van de Sinaï naar Hebron. Volgen wij deze baan in haar noordelijkste gedeelte, van daar af, waar zij het Palestijnse hoogland bereikt, dan ontmoeten wij allereerst Ain Moilahi, een hoofdlegerplaats van de karavanen, die haar naam draagt van haar wateren; hoger op, omstreeks 10 uur van daar, is de plaats, waar Izak een put groef, die hij Rehoboth noemde (Genesis 26:22), verder volgen de ruïnes van Zepata, waarin zich niet moeilijk het Bijbelse Zephat of Horma (Numbers 14:45 Judges 1:17 ) herkennen laat; eindelijk, 2« uur noordoostwaarts van hier, komt men aan het huidige Khalasa, het oude Chessalon of Chesil Joshua 15:10,Joshua 15:30)

Van bijzonder belang is voor ons op deze plaats de eerstgenoemde bron Ain Moilahi. Dit is ongetwijfeld de bron van de levende, waar de Engel des Heeren Hagar vond, op haar vlucht voor Sara (Genesis 16:7). Op een afstand, die door een kameel in omtrent 4« uur afgelegd wordt, ligt zuidoostwaarts van daar ene vlakte van omtrent 2 mijl lang en 1 mijl breed, in het noordoostelijk einde waarvan zich een kale rots bevindt, wier voet door een milde bron besproeid wordt. Sedert Rowlands tweede reis, die hij, niet door Williams vergezeld, van Gaza uit naar deze streek ondernam, wordt deze rots, wier bron in de volksmond nog Ain Kades heet, tegenwoordig door alle geleerden voor die gehouden, welke Mozes sloeg (Numbers 20:11); de vlakte, waarin hij staat, zal alzo Kades Barnea zijn, die men vroeger veel meer oostwaarts in de Arabah, hetzij naar Ain El Weibeh zo als Robinson doet, of, met von Raumer, meer noordelijk naar de kanten van Ain El Hasb gelegen achtte. Dat de vlakte Kades deels tot de woestijn Paran (Et Tih), deels tot de woestijn Zin (Wady Murreh) gerekend werd (Numbers 13:26; Numbers 20:1; Numbers 27:14; Numbers 33:36; Numbers 34:3), heeft zijn grond in de natuur van het land, daar de bergwal, die de woestijn Et Tih van de Wady Murreh scheidt, niet zeer hoog is en die overigens met deze hetzelfde karakter vertoont..

De plaats nu, waar de kinderen van Israël van de noordelijke richting, welke zij tot hiertoe gevolgd waren zich naar het oosten wendden, om te Kades te komen is waarschijnlijk de Wady Retemat, welke Wady dan zal te verstaan zijn onder het Rithma, dat Numbers 33:18 als de naaste rustplaats op de weg naar Hazerth vermeld wordt. Op de aangehaalde plaats staat dit Rithma, (zo genoemd, wegens de vele Retem- of bremstruiken, die daar groeiden, 1 Kon.19:4) juist in plaats van Kades; hetgeen opzettelijk, om misverstand en verwarring te voorkomen, nu nog niet maar eerst in Numbers 33:36, genoemd wordt, als de Israëlieten, na hun 38-jarig verblijf in de woestijn Paran, ten tweeden male te Kades komen, en nu van daar het beloofde land tegemoet gaan (zie Numbers 20:13). De in Numbers 12:19 tot 36 genoemde rustplaatsen zullen daarom die zijn, welke zij gedurende de 38 jaar betrokken hebben..

Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Numbers 12". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/numbers-12.html. 1862-80.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile