Lectionary Calendar
Monday, December 23rd, 2024
the Fourth Week of Advent
Attention!
Take your personal ministry to the Next Level by helping StudyLight build churches and supporting pastors in Uganda.
Click here to join the effort!

Bible Commentaries
Numeri 11

Dächsel BijbelverklaringDächsel Bijbelverklaring

Zoek naar…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, NUMERI 11

Numbers 11:1.

HET BEGERIGE VOLK GESTRAFT.

I. Numbers 11:1-Numbers 11:34. Reeds op de eerste rustplaats, waar Israël na zijn vertrek van de Sinaï, na 3 dagreizen aankwam, breekt de ongoddelijke vleselijke zin, die in de harten woont, opnieuw uit, en God moet nu in een reeks van steeds toenemende strafgerichten, de tijd van de bezoeking laten aanbreken, die Hij zich had voorbehouden. In het eerst is het slechts een meer algemene mismoedigheid en ontevredenheid over al de bezwaren, die de tocht door de woestijn oplevert, welke nog geen bepaalde vorm van klacht aanneemt. Een vuur, dat de Heere in de uiterste omgeving van het leger uitbreken laat, heeft ten doel de verkeerde stemming van het volk in de kiem te smoren. Het is evenwel nauwelijks op de voorbede van Mozes opgeheven, of er ontstaat een meer bepaald gemor. Het laagste volk namelijk, dat uit Egypte getrokken was, uit zijn begeerte naar de genietingen van het verlaten land, welke zij nu al zolang hadden moeten missen, en brengt het gehele volk tot een luid jammeren en wenen, dat men hier in de woestijn geen vlees met sapvolle en smakelijke bijgerechten, maar dag aan dag niets anders dan alleen maar manna te eten had. Mozes klaagt tot de Heere, dat de last om dit volk te leiden, hem alleen te zwaar wordt, en krijgt tot medeverzorgers 70 oudsten, op wie de Heere Zijn Geest legt. Daarop werd ook de begeerte van het volk naar ander spijs, door een ongehoorde menigte van wachtels of kwakkels, die de zuidoosten wind van over zee aanvoerde, een gehele maand lang, bevredigd; maar het wonder van de goddelijke hulp wordt door de straf van een goddelijke plaag op de voet gevolgd, zodat er velen omkomen en dezelfde plaats, die te voren tot een brandplaats geworden was, een grafplaats voor het naar zingenot hakende volk werd.

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, NUMERI 11

Numbers 11:1.

HET BEGERIGE VOLK GESTRAFT.

I. Numbers 11:1-Numbers 11:34. Reeds op de eerste rustplaats, waar Israël na zijn vertrek van de Sinaï, na 3 dagreizen aankwam, breekt de ongoddelijke vleselijke zin, die in de harten woont, opnieuw uit, en God moet nu in een reeks van steeds toenemende strafgerichten, de tijd van de bezoeking laten aanbreken, die Hij zich had voorbehouden. In het eerst is het slechts een meer algemene mismoedigheid en ontevredenheid over al de bezwaren, die de tocht door de woestijn oplevert, welke nog geen bepaalde vorm van klacht aanneemt. Een vuur, dat de Heere in de uiterste omgeving van het leger uitbreken laat, heeft ten doel de verkeerde stemming van het volk in de kiem te smoren. Het is evenwel nauwelijks op de voorbede van Mozes opgeheven, of er ontstaat een meer bepaald gemor. Het laagste volk namelijk, dat uit Egypte getrokken was, uit zijn begeerte naar de genietingen van het verlaten land, welke zij nu al zolang hadden moeten missen, en brengt het gehele volk tot een luid jammeren en wenen, dat men hier in de woestijn geen vlees met sapvolle en smakelijke bijgerechten, maar dag aan dag niets anders dan alleen maar manna te eten had. Mozes klaagt tot de Heere, dat de last om dit volk te leiden, hem alleen te zwaar wordt, en krijgt tot medeverzorgers 70 oudsten, op wie de Heere Zijn Geest legt. Daarop werd ook de begeerte van het volk naar ander spijs, door een ongehoorde menigte van wachtels of kwakkels, die de zuidoosten wind van over zee aanvoerde, een gehele maand lang, bevredigd; maar het wonder van de goddelijke hulp wordt door de straf van een goddelijke plaag op de voet gevolgd, zodat er velen omkomen en dezelfde plaats, die te voren tot een brandplaats geworden was, een grafplaats voor het naar zingenot hakende volk werd.

Vers 1

1. En het geschiedde, als het volk, dat door het gerust en geschikt verblijf in de water- en weiderijke nabijheid van de Sinaï verwend geworden was, zich was beklagende,1) dat het kwaad was in de oren van de HEERE, tegen wie het volk zich aldus met ondankbaarheid en wantrouwen aankantte; want de HEERE hoorde het twisten tegen Hem, dat in het begin slechts met zachte stem geschiedde, maar zich langs zo meer onverholen lucht gaf, waarom Hij daarop niet meer zwijgen kon, zodat Zijn toorn ontstak, en het vuur van de HEERE onder hen, die nu aan het einde van de driedaagse tocht gekomen waren, ontbrandde en, wat het maar ontmoette, verteerde in het uiterste van het leger. 2)

1) Men lere hieruit: 1e. de ijselijkheid van de zonde, welke gelegenheid neemt uit de geboden zelf, om zoveel te meer zondigende te zijn; 2e. de krachteloosheid van de wet door het vlees (Romans 8:3). De wet ontdekt de zonde, maar zij kan ze niet wegnemen; zij beteugelt de zonde voor een kleine tijd, maar zij kan ze niet overwinnen, noch haar van haar macht en heerschappij beroven..

2) Het vuur brak niet, zoals in Leviticus 10:2, uit de wolk voort, maar werd door een bliksemstraal of op een andere, onmiddellijke wijze, door de Heere, misschien in het kreupelhout, dat de Israëlitische legerplaats omgaf, ontstoken, zodat het van daar de nabijgelegen tenten aangreep en de gehele legerplaats met vernietiging dreigde. Naar het schijnt, bleef hierbij nog elk mensenleven verschoond, en wilde God Zijn macht om de morrenden te straffen, vooreerst nog slechts van verre tonen, om het volk een heilzame schrik in te boezemen. Het is intussen een zinrijk teken, dat aanstonds de eerste legerplaats de naam van brandplaats (Numbers 11:3), alsook die van lustgraven (Numbers 11:34) krijgt, want die bedreiging (Exodus. 32:34), "ten dage van Mijn bezoek, zo zal Ik hun zonde over hen bezoeken," hebben de kinderen van Israël, wegens hun onbuigzaam en onbekeerlijk hart, van de Sinaï meegenomen als een vloek, die over hen zweeft. Door Gods toorn zal dus het vuur ontbranden (Exodus. 32:22), en de woestijn zal heel het huidig geslacht in zijn zand begraven (Numbers 14:29)

Vers 1

1. En het geschiedde, als het volk, dat door het gerust en geschikt verblijf in de water- en weiderijke nabijheid van de Sinaï verwend geworden was, zich was beklagende,1) dat het kwaad was in de oren van de HEERE, tegen wie het volk zich aldus met ondankbaarheid en wantrouwen aankantte; want de HEERE hoorde het twisten tegen Hem, dat in het begin slechts met zachte stem geschiedde, maar zich langs zo meer onverholen lucht gaf, waarom Hij daarop niet meer zwijgen kon, zodat Zijn toorn ontstak, en het vuur van de HEERE onder hen, die nu aan het einde van de driedaagse tocht gekomen waren, ontbrandde en, wat het maar ontmoette, verteerde in het uiterste van het leger. 2)

1) Men lere hieruit: 1e. de ijselijkheid van de zonde, welke gelegenheid neemt uit de geboden zelf, om zoveel te meer zondigende te zijn; 2e. de krachteloosheid van de wet door het vlees (Romans 8:3). De wet ontdekt de zonde, maar zij kan ze niet wegnemen; zij beteugelt de zonde voor een kleine tijd, maar zij kan ze niet overwinnen, noch haar van haar macht en heerschappij beroven..

2) Het vuur brak niet, zoals in Leviticus 10:2, uit de wolk voort, maar werd door een bliksemstraal of op een andere, onmiddellijke wijze, door de Heere, misschien in het kreupelhout, dat de Israëlitische legerplaats omgaf, ontstoken, zodat het van daar de nabijgelegen tenten aangreep en de gehele legerplaats met vernietiging dreigde. Naar het schijnt, bleef hierbij nog elk mensenleven verschoond, en wilde God Zijn macht om de morrenden te straffen, vooreerst nog slechts van verre tonen, om het volk een heilzame schrik in te boezemen. Het is intussen een zinrijk teken, dat aanstonds de eerste legerplaats de naam van brandplaats (Numbers 11:3), alsook die van lustgraven (Numbers 11:34) krijgt, want die bedreiging (Exodus. 32:34), "ten dage van Mijn bezoek, zo zal Ik hun zonde over hen bezoeken," hebben de kinderen van Israël, wegens hun onbuigzaam en onbekeerlijk hart, van de Sinaï meegenomen als een vloek, die over hen zweeft. Door Gods toorn zal dus het vuur ontbranden (Exodus. 32:22), en de woestijn zal heel het huidig geslacht in zijn zand begraven (Numbers 14:29)

Vers 2

2. Toen riep het volk, als het zag hoe het vuur steeds verder om zich greep, tot Mozes, de kracht van wiens voorbede, aan de Sinaï zo treffend gebleken (Exodus 32:1-34), hun nog levendig voor de geest stond; en Mozes bad tot deHEERE; en het vuur werd gedempt 1) (Amos 7:4-Amos 7:6).

1) Eigenlijk staat er: Het vuur zonk neer. Thab-ra en hij Kebrth-Th va zijn niet twee verschillende plaatsen. Het uiterste van het leger werd met eerstgenoemde naam aangeduid. De gehele plaats met laatstgenoemde. Het is mogelijk, dat geen mensenlevens te betreuren vielen, maar de Schrift zwijgt ervan. Er zijn er, die gemeend hebben, dat hier aan een verzengend vuur moet gedacht worden, die de achterblijvenden en de morrenden naar de legerplaats dreef, maar o.i. zonder grond. Duidelijk staat er: het vuur van de Heere..

Vers 2

2. Toen riep het volk, als het zag hoe het vuur steeds verder om zich greep, tot Mozes, de kracht van wiens voorbede, aan de Sinaï zo treffend gebleken (Exodus 32:1-34), hun nog levendig voor de geest stond; en Mozes bad tot deHEERE; en het vuur werd gedempt 1) (Amos 7:4-Amos 7:6).

1) Eigenlijk staat er: Het vuur zonk neer. Thab-ra en hij Kebrth-Th va zijn niet twee verschillende plaatsen. Het uiterste van het leger werd met eerstgenoemde naam aangeduid. De gehele plaats met laatstgenoemde. Het is mogelijk, dat geen mensenlevens te betreuren vielen, maar de Schrift zwijgt ervan. Er zijn er, die gemeend hebben, dat hier aan een verzengend vuur moet gedacht worden, die de achterblijvenden en de morrenden naar de legerplaats dreef, maar o.i. zonder grond. Duidelijk staat er: het vuur van de Heere..

Vers 3

3. Daarom noemde hij de naam van die plaats Thab-ra, brand of brandplaats, omdat het vuur van de HEERE onder hen gebrand had.

Vers 3

3. Daarom noemde hij de naam van die plaats Thab-ra, brand of brandplaats, omdat het vuur van de HEERE onder hen gebrand had.

Vers 4

4. En, want de boze natuur van het hart was door dit proefgericht nog geenszins overwonnen, maar brak weldra, nog tijdens de legering in Disahab opnieuw uit, het gewone volk, 1) dat in het midden van hen was (Exodus 12:38), werd met lust bevangen naar spijzen zoals zij daar gegeten hadden en vooral naar vlees, daarom zo weenden ook de kinderen van Israël; die zij met hun ontevredenheid hadden aangestoken, opnieuw, evenals zij vroeger (Exodus 16:2) gedaan hadden, en zeiden: wie zal ons eindelijk, nadat wij het zolang hebbenmoeten missen, vlees 2) te eten geven?

1) In het Hebreeuws Haasaphsuph, eigenlijk het gepeupel. Dit is het vermengd volk uit Exodus 12:38, dat hier Israël tot een valstrik begint te worden. De Engelse vertaling geeft: de vermengde menigte..

2) Onder vlees hebben wij hier te verstaan, een meer krachtiger spijs dan het Manna, en al wat zij in Egypte in overvloed en voor een klein prijs konden verkrijgen..

Vers 4

4. En, want de boze natuur van het hart was door dit proefgericht nog geenszins overwonnen, maar brak weldra, nog tijdens de legering in Disahab opnieuw uit, het gewone volk, 1) dat in het midden van hen was (Exodus 12:38), werd met lust bevangen naar spijzen zoals zij daar gegeten hadden en vooral naar vlees, daarom zo weenden ook de kinderen van Israël; die zij met hun ontevredenheid hadden aangestoken, opnieuw, evenals zij vroeger (Exodus 16:2) gedaan hadden, en zeiden: wie zal ons eindelijk, nadat wij het zolang hebbenmoeten missen, vlees 2) te eten geven?

1) In het Hebreeuws Haasaphsuph, eigenlijk het gepeupel. Dit is het vermengd volk uit Exodus 12:38, dat hier Israël tot een valstrik begint te worden. De Engelse vertaling geeft: de vermengde menigte..

2) Onder vlees hebben wij hier te verstaan, een meer krachtiger spijs dan het Manna, en al wat zij in Egypte in overvloed en voor een klein prijs konden verkrijgen..

Vers 5

5. Wij denken aan de vissen, die wij in Egypte, bij de grote overvloed, waarin de Nijl en andere wateren deze opleveren, zo goed als om niet aten; aan de, in het welig Egypte zo goed gedijende komkommers, en aan de pompoenen, watermeloenen, en aan het bieslook, en aan de uien, en aan de knoflook. 1)

1) Zowel de vissen als de groenten, hier opgesomd waren in Egypte voor een kleine prijs te verkrijgen. In de woestijn was hiervan niets te krijgen. Het gemengd volk was alleen voordeelshalve meegetrokken. Toen zij niet spoedig hun wensen zagen vervuld, werden zij wrevelig, begonnen te mopperen en er spijt over te voelen, dat zij met Israël uit Egypte waren opgetrokken..

Vers 5

5. Wij denken aan de vissen, die wij in Egypte, bij de grote overvloed, waarin de Nijl en andere wateren deze opleveren, zo goed als om niet aten; aan de, in het welig Egypte zo goed gedijende komkommers, en aan de pompoenen, watermeloenen, en aan het bieslook, en aan de uien, en aan de knoflook. 1)

1) Zowel de vissen als de groenten, hier opgesomd waren in Egypte voor een kleine prijs te verkrijgen. In de woestijn was hiervan niets te krijgen. Het gemengd volk was alleen voordeelshalve meegetrokken. Toen zij niet spoedig hun wensen zagen vervuld, werden zij wrevelig, begonnen te mopperen en er spijt over te voelen, dat zij met Israël uit Egypte waren opgetrokken..

Vers 6

6. Maar nu, in deze dorre, onvruchtbare woestijn, waarin wij nu al langer dan een jaar omtrekken, is onze ziel dor van de droge, saploze kost, die we hier eten moeten, er is niet van dit alles, behalve dit eenzelvige en flauwe Mannavoor onze ogen.

Vers 6

6. Maar nu, in deze dorre, onvruchtbare woestijn, waarin wij nu al langer dan een jaar omtrekken, is onze ziel dor van de droge, saploze kost, die we hier eten moeten, er is niet van dit alles, behalve dit eenzelvige en flauwe Mannavoor onze ogen.

Vers 7

7. Het Manna nu, waarvan zij met zulk een verachting spraken, was, wat zijn vorm betreft, zo fijn en schoon als korianderzaad, 1) en zijn verf of kleur was als de verf van de bedlah of bedellion, een welriekende en doorzichtige harssoort, niet ongelijk aan was, en dus reeds als zodanig voor het oog een liefelijke gave van de hemel.

1) Ook: zie Exodus 16:31.

Vers 7

7. Het Manna nu, waarvan zij met zulk een verachting spraken, was, wat zijn vorm betreft, zo fijn en schoon als korianderzaad, 1) en zijn verf of kleur was als de verf van de bedlah of bedellion, een welriekende en doorzichtige harssoort, niet ongelijk aan was, en dus reeds als zodanig voor het oog een liefelijke gave van de hemel.

1) Ook: zie Exodus 16:31.

Vers 8

8. Het volk liep, in naarstige bedrijvigheid hier en daar en verzamelde het, zoveel als het maar voor zijn dagelijkse behoeften nodig had, en maalde het met molens of stootte het fijn in mortieren, en kookte het in potten, en maakte daarvan koeken; 1) en zijn smaak was als de smaak van gebakken, die met de beste vochtigheid van de olie toebereid zijn en anders voor een lekkere spijze doorgaan (Exodus 16:31).

1) Het manna liet zich op verschillende wijzen tot spijze gereed maken (zie Exodus 16:24).

Vers 8

8. Het volk liep, in naarstige bedrijvigheid hier en daar en verzamelde het, zoveel als het maar voor zijn dagelijkse behoeften nodig had, en maalde het met molens of stootte het fijn in mortieren, en kookte het in potten, en maakte daarvan koeken; 1) en zijn smaak was als de smaak van gebakken, die met de beste vochtigheid van de olie toebereid zijn en anders voor een lekkere spijze doorgaan (Exodus 16:31).

1) Het manna liet zich op verschillende wijzen tot spijze gereed maken (zie Exodus 16:24).

Vers 9

9. En wanneer de dauw van de nacht op het leger neerviel, viel het Manna hierop mede neer, en bleek dus telkens opnieuw brood te zijn, dat hun dagelijks vers van de hemel gegeven werd (Psalms 78:1; Psalms 105:40); zijechter hielden meer van het scherpe en bijtende, en gaven daarom aan de genietingen van Egypte ver de voorkeur boven zo'n onmiddellijke gave van de Heere.

Het moet ons niet verwonderen, dat Mozes hier nogmaals zo'n nauwkeurige beschrijving van het manna geeft, zonder naar het eerder, uitvoerig bericht te verwijzen. Het behoort juist tot het eigenaardige van de Bijbelse verhaaltrant, om zich telkens in het nu aanwezige te verdiepen en, in weerwil van zijn grote beknoptheid, daar, waar enige bijzonderheid voor de gang van de geschiedenis bijzondere betekenis heeft, deze dan ook, zonder verder omzien, zuiver en volledig voor te stellen. Het verhaal neemt in zo'n geval de natuur van de daden zelf aan, want ook deze zijn hoewel zij herhaaldelijk plaats hebben, toch voor elk tijdpunt, dat zij innemen, weer een bijzonderheid op zichzelf. Overigens vindt men hier ook geenszins een blote herhaling, maar er komen ook nieuwe trekken omtrent gedaante, bereiding en smaak van het manna bij, om de gave, die Israël versmaadde en in plaats waarvan het vlees met de scherpe planten van Egypte begeerde, en in al haar waarde te doen kennen. Maar dat is de ontstemde of bedorven natuur van de mens, die in het rustig genot van het reine en onvermengde niet kan uithouden, maar, wegens haar innerlijke disharmonie, het bijvoegen van de prikkel van de zure en scherpe dingen verlangt. Wie als Israël de woestijn van het leven doortrekt, wie namelijk als een verloste van God, onder de onbepaalde leiding van de goddelijke wil in de wereld leeft, die zal weldra ervaren, dat hij met manna gevoed wordt, dat is, met het hemelse woord van God, dat alle stoffen tot zijn genot heiligt en veredelt; maar hij zal vervolgens ook iets van die verveling ondervinden, waardoor Israël bevangen werd, omdat de zichzelf steeds gelijkblijvende, rustige kracht van Gods Woord in strijd is met zijn natuur, wier verlangen naar de strelende en prikkelende genietingen van de wereld uitgaat..

Wat nog de bovengenoemde Egyptische voedingsmiddelen aangaat, ook tegenwoordig nog behoren gezouten vis, komkommers, pompoenen, bieslook, ui en knoflook tot de meest geliefde spijzen van de lagere Egyptische volksklasse; met name zijn de Egyptische uien beter dan die van alle andere landen; zij worden soms gebraden, soms als moeskruid gekookt en met vlees genuttigd..

Vers 9

9. En wanneer de dauw van de nacht op het leger neerviel, viel het Manna hierop mede neer, en bleek dus telkens opnieuw brood te zijn, dat hun dagelijks vers van de hemel gegeven werd (Psalms 78:1; Psalms 105:40); zijechter hielden meer van het scherpe en bijtende, en gaven daarom aan de genietingen van Egypte ver de voorkeur boven zo'n onmiddellijke gave van de Heere.

Het moet ons niet verwonderen, dat Mozes hier nogmaals zo'n nauwkeurige beschrijving van het manna geeft, zonder naar het eerder, uitvoerig bericht te verwijzen. Het behoort juist tot het eigenaardige van de Bijbelse verhaaltrant, om zich telkens in het nu aanwezige te verdiepen en, in weerwil van zijn grote beknoptheid, daar, waar enige bijzonderheid voor de gang van de geschiedenis bijzondere betekenis heeft, deze dan ook, zonder verder omzien, zuiver en volledig voor te stellen. Het verhaal neemt in zo'n geval de natuur van de daden zelf aan, want ook deze zijn hoewel zij herhaaldelijk plaats hebben, toch voor elk tijdpunt, dat zij innemen, weer een bijzonderheid op zichzelf. Overigens vindt men hier ook geenszins een blote herhaling, maar er komen ook nieuwe trekken omtrent gedaante, bereiding en smaak van het manna bij, om de gave, die Israël versmaadde en in plaats waarvan het vlees met de scherpe planten van Egypte begeerde, en in al haar waarde te doen kennen. Maar dat is de ontstemde of bedorven natuur van de mens, die in het rustig genot van het reine en onvermengde niet kan uithouden, maar, wegens haar innerlijke disharmonie, het bijvoegen van de prikkel van de zure en scherpe dingen verlangt. Wie als Israël de woestijn van het leven doortrekt, wie namelijk als een verloste van God, onder de onbepaalde leiding van de goddelijke wil in de wereld leeft, die zal weldra ervaren, dat hij met manna gevoed wordt, dat is, met het hemelse woord van God, dat alle stoffen tot zijn genot heiligt en veredelt; maar hij zal vervolgens ook iets van die verveling ondervinden, waardoor Israël bevangen werd, omdat de zichzelf steeds gelijkblijvende, rustige kracht van Gods Woord in strijd is met zijn natuur, wier verlangen naar de strelende en prikkelende genietingen van de wereld uitgaat..

Wat nog de bovengenoemde Egyptische voedingsmiddelen aangaat, ook tegenwoordig nog behoren gezouten vis, komkommers, pompoenen, bieslook, ui en knoflook tot de meest geliefde spijzen van de lagere Egyptische volksklasse; met name zijn de Egyptische uien beter dan die van alle andere landen; zij worden soms gebraden, soms als moeskruid gekookt en met vlees genuttigd..

Vers 10

10. Toen 1) hoorde Mozes het volk wenen, door al hun gezinnen, het een zowel als het andere, een ieder, zo algemeen was het gejammer in het leger, aan de deur van zijn hut; en de toorn van de HEERE ontstak zeer; ook was het geklaag van het volk kwaad in de ogen van Mozes, die tevens het ongenoegen van de Heere opmerkte, en geen raad wist, hoe hij het volk bedaren en de toorn van de Heere afwenden zou, maar zich reeds voorbereidde op een treurige afloop met Israël, waarvan de leiding in zijn handen berustte en dat hij toch zo graag in vrede en welvaart inKanan brengen zou.

1) Beter is de vertaling: Toen Mozes het volk hoorde wenen naar zijn gezinnen, een ieder aan de deur van zijn hut (of tent) en de toorn van de Heere zeer ontstak: Mozes echter de zaak ongevallig was; in Numbers 11:11 is dan de nazin en moet alzo gelezen worden: Zo zei Mozes tot de Heere..

Wenen door (of naar) hun gezinnen duidt aan, een algemeen wenen, een morren, dat overal, het gehele leger door, gehoord werd..

Vers 10

10. Toen 1) hoorde Mozes het volk wenen, door al hun gezinnen, het een zowel als het andere, een ieder, zo algemeen was het gejammer in het leger, aan de deur van zijn hut; en de toorn van de HEERE ontstak zeer; ook was het geklaag van het volk kwaad in de ogen van Mozes, die tevens het ongenoegen van de Heere opmerkte, en geen raad wist, hoe hij het volk bedaren en de toorn van de Heere afwenden zou, maar zich reeds voorbereidde op een treurige afloop met Israël, waarvan de leiding in zijn handen berustte en dat hij toch zo graag in vrede en welvaart inKanan brengen zou.

1) Beter is de vertaling: Toen Mozes het volk hoorde wenen naar zijn gezinnen, een ieder aan de deur van zijn hut (of tent) en de toorn van de Heere zeer ontstak: Mozes echter de zaak ongevallig was; in Numbers 11:11 is dan de nazin en moet alzo gelezen worden: Zo zei Mozes tot de Heere..

Wenen door (of naar) hun gezinnen duidt aan, een algemeen wenen, een morren, dat overal, het gehele leger door, gehoord werd..

Vers 11

11. En Mozes ging in het Heilige der Heiligen van de tabernakel (Numbers 11:24), om daar raad en troost van de Heere te erlangen (Exodus 25:22 Numbers 7:89 ), en alzo zei hij tot de HEERE: Waarom hebt Gij aan mij, Uw knecht kwalijk gedaan, 1) of: verwekt Gij mij zo veel zorg, doordat ik herhaaldelijk in zulke moeiten geraak? en waarom heb ik geen genade in Uw ogen gevonden, dat Gij mij niet ten minste raadslieden en helpers ter zijde stelt, maar dat Gij de last van dit gehelee volk op mij legt? 2)

1) Ook: zie Genesis 15:3.

Dit ziet niet alleen op het mopperen van het volk, maar ook op het ontbranden van de toorn van de Heere over het mopperen van Israël..

2) Onder last van dit gehele volk is te verstaan de zorg, om hen te regeren en hen van alle nooddruft te voorzien. Mozes klaagt hier God zijn nood. Niet uit ongeloof, of uit verzet tegen hetgeen de Heere hem heeft opgedragen, maar uit kleinmoedigheid, bij de ervaring van het klagen en mopperen van het volk.. 12. Heb ik dan al het volk ontvangen? heb ik het gebaard? dat Gij tot mij zou zeggen: Draag het in uw schoot, zoals een voedstervader of een voedster de zuigeling draagt, tot dat land, dat Ik hun toegedacht heb? En al heb ik werkelijkvan dit gehele volk zwanger gegaan en het ter wereld gebracht, zodat ik nu verplicht ben, om het als een moeder haar kind, aan mijn boezem naar dat land te dragen, dat Gij hun vaderen gezworen hebt, zijt Gij dan toch niet de Schepper en Vader van Israël (Exodus 4:22; Isaiah 66:16 ) en alzo gehouden om dit Uw kind op de weg te verzorgen en te voeden?

Vers 11

11. En Mozes ging in het Heilige der Heiligen van de tabernakel (Numbers 11:24), om daar raad en troost van de Heere te erlangen (Exodus 25:22 Numbers 7:89 ), en alzo zei hij tot de HEERE: Waarom hebt Gij aan mij, Uw knecht kwalijk gedaan, 1) of: verwekt Gij mij zo veel zorg, doordat ik herhaaldelijk in zulke moeiten geraak? en waarom heb ik geen genade in Uw ogen gevonden, dat Gij mij niet ten minste raadslieden en helpers ter zijde stelt, maar dat Gij de last van dit gehelee volk op mij legt? 2)

1) Ook: zie Genesis 15:3.

Dit ziet niet alleen op het mopperen van het volk, maar ook op het ontbranden van de toorn van de Heere over het mopperen van Israël..

2) Onder last van dit gehele volk is te verstaan de zorg, om hen te regeren en hen van alle nooddruft te voorzien. Mozes klaagt hier God zijn nood. Niet uit ongeloof, of uit verzet tegen hetgeen de Heere hem heeft opgedragen, maar uit kleinmoedigheid, bij de ervaring van het klagen en mopperen van het volk.. 12. Heb ik dan al het volk ontvangen? heb ik het gebaard? dat Gij tot mij zou zeggen: Draag het in uw schoot, zoals een voedstervader of een voedster de zuigeling draagt, tot dat land, dat Ik hun toegedacht heb? En al heb ik werkelijkvan dit gehele volk zwanger gegaan en het ter wereld gebracht, zodat ik nu verplicht ben, om het als een moeder haar kind, aan mijn boezem naar dat land te dragen, dat Gij hun vaderen gezworen hebt, zijt Gij dan toch niet de Schepper en Vader van Israël (Exodus 4:22; Isaiah 66:16 ) en alzo gehouden om dit Uw kind op de weg te verzorgen en te voeden?

Vers 13

13. Van waar zou ik het vlees hebben of verkrijgen, om al dit volk te geven? want zij wenen tegen mij, zeggende: Geef ons vlees, dat wij eten!

Alsof raad ik moet schaffen; en Gij, die toch alleen hier helpen kunt, bevredigt hun verlangen niet. Zo wekken zij des te meer Uw toorn op, en ik moet zien dat ik hen Uw strafgericht en niet het beloofde land tegemoet voer..

Vers 13

13. Van waar zou ik het vlees hebben of verkrijgen, om al dit volk te geven? want zij wenen tegen mij, zeggende: Geef ons vlees, dat wij eten!

Alsof raad ik moet schaffen; en Gij, die toch alleen hier helpen kunt, bevredigt hun verlangen niet. Zo wekken zij des te meer Uw toorn op, en ik moet zien dat ik hen Uw strafgericht en niet het beloofde land tegemoet voer..

Vers 14

14. Ik alleen kan al dit volk, met zijn begeerten en noden niet dragen; want het is mij te zwaar.

Vers 14

14. Ik alleen kan al dit volk, met zijn begeerten en noden niet dragen; want het is mij te zwaar.

Vers 15

15. En indien Gij alzo aan mij doet en mij alleen onder deze last laat staan, zo dood mij toch slechts liever in eens, dan mij langzamerhand te laten bezwijken, indien ik nog enigszins in uw ogen genade gevonden heb; en laat mij mijn ongeluk, waaronder ik ten laatste toch zou moeten omkomen, niet langer aanzien en de lasten, die het volk mij oplaadt, niet langer voortslepen!

Met een zo stoute taal als Mozes hier en in Exodus 32:31, voert, waagde het ook Luther tot de Heere te naderen, toen Ph.Melanthon, in juni 1540, op reis naar de samenkomst te Hagenau, onderweg zo ziek geworden was, dat voor hem niets anders meer dan een zekere dood te wachten scheen. Luther werd naar Weimar tot hem geroepen, en vond hem in een ontzettende toestand, zodat hij tot zijn reisgenoten zei: God beware ons; hoe heeft mij de duivel (Melanthons ziekte was namelijk een gevolg van kwaad geweten; hij erkende, dat hij in de ergerlijke zaak van het beoogde, dubbele huwelijk van de landgraaf Filips van Hessen, zich ver van de rechte weg had laten afvoeren) -dit orgaan (uitverkoren werktuig) te schande gemaakt! Daarop wendde hij zich spoedig naar het venster en bad daar tot God op een wijze, waarvan hij zelf verhaalt: aldaar moest de Heere God mij verstaan; want ik wierp Hem de zak voor de deur en riep tot Zijn oren met alle beloften, dat gebeden verhoord worden, die ik uit de Heilige Schrift maar wist bij te brengen, dat Hij mij verhoren moest, indien ik op Zijn beloften zou blijven vertrouwen. Hierop vatte hij Melanthon bij de hand en sprak hem toe: wees getroost Philippus, gij zult geenszins sterven! Deze werd inderdaad ook weer gezond en bekende later: dat hij door goddelijke kracht uit de dood tot het leven teruggeroepen was, maar dat hij zeker zou gestorven zijn, indien Luther niet was gekomen. Luther intussen schreef aan zijn vrouw: dat, ofschoon wat de rijksdag van Hagenau betrof, moeite en arbeid verloren was, hij toch Magister Philippus weer uit de hel gehaald had, en hem, zo God wilde, weer vol goede moed uit zijn graf zou naar huis brengen (zie Genesis 18:32) Mozes' hart spreekt zich hier uit; het Middelaarshart van Mozes, waarop de noden en behoeften van het volk zwaar weegt, maar er zelf ook nameloos onder lijdt, als het de toorn van God tegen dat volk ziet ontbranden..

Vers 15

15. En indien Gij alzo aan mij doet en mij alleen onder deze last laat staan, zo dood mij toch slechts liever in eens, dan mij langzamerhand te laten bezwijken, indien ik nog enigszins in uw ogen genade gevonden heb; en laat mij mijn ongeluk, waaronder ik ten laatste toch zou moeten omkomen, niet langer aanzien en de lasten, die het volk mij oplaadt, niet langer voortslepen!

Met een zo stoute taal als Mozes hier en in Exodus 32:31, voert, waagde het ook Luther tot de Heere te naderen, toen Ph.Melanthon, in juni 1540, op reis naar de samenkomst te Hagenau, onderweg zo ziek geworden was, dat voor hem niets anders meer dan een zekere dood te wachten scheen. Luther werd naar Weimar tot hem geroepen, en vond hem in een ontzettende toestand, zodat hij tot zijn reisgenoten zei: God beware ons; hoe heeft mij de duivel (Melanthons ziekte was namelijk een gevolg van kwaad geweten; hij erkende, dat hij in de ergerlijke zaak van het beoogde, dubbele huwelijk van de landgraaf Filips van Hessen, zich ver van de rechte weg had laten afvoeren) -dit orgaan (uitverkoren werktuig) te schande gemaakt! Daarop wendde hij zich spoedig naar het venster en bad daar tot God op een wijze, waarvan hij zelf verhaalt: aldaar moest de Heere God mij verstaan; want ik wierp Hem de zak voor de deur en riep tot Zijn oren met alle beloften, dat gebeden verhoord worden, die ik uit de Heilige Schrift maar wist bij te brengen, dat Hij mij verhoren moest, indien ik op Zijn beloften zou blijven vertrouwen. Hierop vatte hij Melanthon bij de hand en sprak hem toe: wees getroost Philippus, gij zult geenszins sterven! Deze werd inderdaad ook weer gezond en bekende later: dat hij door goddelijke kracht uit de dood tot het leven teruggeroepen was, maar dat hij zeker zou gestorven zijn, indien Luther niet was gekomen. Luther intussen schreef aan zijn vrouw: dat, ofschoon wat de rijksdag van Hagenau betrof, moeite en arbeid verloren was, hij toch Magister Philippus weer uit de hel gehaald had, en hem, zo God wilde, weer vol goede moed uit zijn graf zou naar huis brengen (zie Genesis 18:32) Mozes' hart spreekt zich hier uit; het Middelaarshart van Mozes, waarop de noden en behoeften van het volk zwaar weegt, maar er zelf ook nameloos onder lijdt, als het de toorn van God tegen dat volk ziet ontbranden..

Vers 16

16. En de HEERE, die de dubbele klacht van Zijn knecht met dubbele hulp wilde beantwoorden, zei1) tot Mozes: Verzamel Mij zeventig mannen uit de oudsten of hoofden van de verschillende stammen, geslachten en families van Israël, van wie gij weet, dat zij de oudsten van het volk en diens ambtslieden zijn; 2) en gij zult hen brengen voor de tent der samenkomst, en zij zullen zich daar bij u stellen.

1) Dat het geen morrend ongeloof was geweest, blijkt uit het antwoord van de Heere. Immers, waar de Heere het ongeloof bestraft, daar steunt en sterkt Hij altijd de bijna bezwijkende zondaar en neemt het zwak geloof in Zijn goddelijke bescherming. Helder blijkt hier, dat de Heere de klacht van Zijn knecht genadig aanneemt en aan zijn wens tegemoet komt. Hij ontslaat hem niet van zijn ambt, maar schenkt hem hulpmiddelen..

2) Exodus 1:7; Exodus 3:16; Exodus 4:29; Exodus 5:11; Exodus 12:21; Exodus 17:5; Exodus 18:12; Exodus 19:7.

Vers 16

16. En de HEERE, die de dubbele klacht van Zijn knecht met dubbele hulp wilde beantwoorden, zei1) tot Mozes: Verzamel Mij zeventig mannen uit de oudsten of hoofden van de verschillende stammen, geslachten en families van Israël, van wie gij weet, dat zij de oudsten van het volk en diens ambtslieden zijn; 2) en gij zult hen brengen voor de tent der samenkomst, en zij zullen zich daar bij u stellen.

1) Dat het geen morrend ongeloof was geweest, blijkt uit het antwoord van de Heere. Immers, waar de Heere het ongeloof bestraft, daar steunt en sterkt Hij altijd de bijna bezwijkende zondaar en neemt het zwak geloof in Zijn goddelijke bescherming. Helder blijkt hier, dat de Heere de klacht van Zijn knecht genadig aanneemt en aan zijn wens tegemoet komt. Hij ontslaat hem niet van zijn ambt, maar schenkt hem hulpmiddelen..

2) Exodus 1:7; Exodus 3:16; Exodus 4:29; Exodus 5:11; Exodus 12:21; Exodus 17:5; Exodus 18:12; Exodus 19:7.

Vers 17

17. Zo zal Ik, in de wolk (Numbers 11:25) van de plaats, waar zij op de tabernakel rust (Exodus 40:34), afkomen tot de plaats, waar gij staat, en met u aldaar spreken; en van de Geest, die op u is, zal Ik afzonderen en op hen, de 70 oudsten, leggen, 1)en zij zullen met u de last van dit volk dragen, opdat gij die langer alleen niet draagt. 2)

1) Niet, dat Mozes daardoor minder van de Geest had, omdat zij evenzo daarmee werden begiftigd, want de fontein van Gods algenoegzaamheid is onuitputtelijk en overvloedig toereikende voor allen, die Hij gelieft te begenadigen, noch dat zij daardoor hem gelijk werden gemaakt, want Mozes was steeds zonder weerga, en daar was geen profeet meer in Israël, zoals Mozes (Deuteronomy 34:10). Hierdoor werden zij, zoals Mozes voorheen en nog was, in staat gesteld, zo tot het kennen van verborgen en toekomstige zaken, als tot het oplossen van zwaarwichtige gevallen, in de regering van het volk voorkomende.

2) Het dragen van de last van Israël, die Mozes dreigde te zwaar te worden, was een werk van de Geest; daarom was een mededeling van de Geest nodig voor hen, door wier bijstand de Heere hem verlichting wilde aanbrengen, en ware een bloot zinnelijke wijding, zoals bij de priesters en de Levieten, bij deze oudsten niet voldoende geweest. Hun college zou echter geen zelfstandig, maar slechts een aan Mozes ondergeschikt ambt bekleden; daarom geschiedt de mededeling van de Geest aan hen, door een mededeling van zijn Geest, evenals de vrouw, daar zij slechts een vervollediging en hulp voor de man is, van deze genomen werd (Genesis 2:20). De mate van de Geest, die Mozes bezat, was op zichzelf volkomen genoegzaam; alleen zijn lichaamskracht had versterking of bijstand nodig; en deze werd hem verleend in de mannen, die hem werden ter zijde gesteld. Terwijl echter van zijn Geest op hen zal gelegd worden, wordt de mate van de Geest bij hem zelf zo weinig verminderd, als een licht van zijn kracht om te lichten en een vuur van zijn kracht om te branden iets verliest, doordat men er nog andere lichten en andere vuren mee aansteekt; het wint integendeel door zulk een extensie of uitzetting naar buiten nog des te meer aan intensiteit en wordt innerlijk des te krachtiger en werkzamer..

Vers 17

17. Zo zal Ik, in de wolk (Numbers 11:25) van de plaats, waar zij op de tabernakel rust (Exodus 40:34), afkomen tot de plaats, waar gij staat, en met u aldaar spreken; en van de Geest, die op u is, zal Ik afzonderen en op hen, de 70 oudsten, leggen, 1)en zij zullen met u de last van dit volk dragen, opdat gij die langer alleen niet draagt. 2)

1) Niet, dat Mozes daardoor minder van de Geest had, omdat zij evenzo daarmee werden begiftigd, want de fontein van Gods algenoegzaamheid is onuitputtelijk en overvloedig toereikende voor allen, die Hij gelieft te begenadigen, noch dat zij daardoor hem gelijk werden gemaakt, want Mozes was steeds zonder weerga, en daar was geen profeet meer in Israël, zoals Mozes (Deuteronomy 34:10). Hierdoor werden zij, zoals Mozes voorheen en nog was, in staat gesteld, zo tot het kennen van verborgen en toekomstige zaken, als tot het oplossen van zwaarwichtige gevallen, in de regering van het volk voorkomende.

2) Het dragen van de last van Israël, die Mozes dreigde te zwaar te worden, was een werk van de Geest; daarom was een mededeling van de Geest nodig voor hen, door wier bijstand de Heere hem verlichting wilde aanbrengen, en ware een bloot zinnelijke wijding, zoals bij de priesters en de Levieten, bij deze oudsten niet voldoende geweest. Hun college zou echter geen zelfstandig, maar slechts een aan Mozes ondergeschikt ambt bekleden; daarom geschiedt de mededeling van de Geest aan hen, door een mededeling van zijn Geest, evenals de vrouw, daar zij slechts een vervollediging en hulp voor de man is, van deze genomen werd (Genesis 2:20). De mate van de Geest, die Mozes bezat, was op zichzelf volkomen genoegzaam; alleen zijn lichaamskracht had versterking of bijstand nodig; en deze werd hem verleend in de mannen, die hem werden ter zijde gesteld. Terwijl echter van zijn Geest op hen zal gelegd worden, wordt de mate van de Geest bij hem zelf zo weinig verminderd, als een licht van zijn kracht om te lichten en een vuur van zijn kracht om te branden iets verliest, doordat men er nog andere lichten en andere vuren mee aansteekt; het wint integendeel door zulk een extensie of uitzetting naar buiten nog des te meer aan intensiteit en wordt innerlijk des te krachtiger en werkzamer..

Vers 18

18. En tot het volk, dat zowel bevrediging van zijn begeerte, als gij verlichting van uw last verkrijgen zal, zult gij zeggen: Heiligt u, door heilige wassingen (Genesis 35:2 Exodus 19:10 ) voorde morgen, en gij zult vlees eten, zo als gij verlangd hebt; want gij hebt voor de oren van de HEERE geweend, zeggende: wie zal ons vlees te eten geven? want het ging ons wel in Egypte, maar hier in de woestijn zien onze ogen niets anders dan manna! daarom zal de HEERE u vlees geven, en gij zult tot verzadiging eten.

Vers 18

18. En tot het volk, dat zowel bevrediging van zijn begeerte, als gij verlichting van uw last verkrijgen zal, zult gij zeggen: Heiligt u, door heilige wassingen (Genesis 35:2 Exodus 19:10 ) voorde morgen, en gij zult vlees eten, zo als gij verlangd hebt; want gij hebt voor de oren van de HEERE geweend, zeggende: wie zal ons vlees te eten geven? want het ging ons wel in Egypte, maar hier in de woestijn zien onze ogen niets anders dan manna! daarom zal de HEERE u vlees geven, en gij zult tot verzadiging eten.

Vers 19

19. Gij zult niet een dag, noch twee dagen eten, noch vijf dagen, noch tien dagen, noch twintig dagen.

Vers 19

19. Gij zult niet een dag, noch twee dagen eten, noch vijf dagen, noch tien dagen, noch twintig dagen.

Vers 20

20. Maar tot een gehele maand toe, totdat het uit uw neus uitga 1) en u tot een walging zij; 2) omdat gij de HEERE, die in het midden van u is, verworpen hebt en hebt voor Zijn aangezicht geweend, zeggende: waarom nu zijn wij uit Egypte getrokken?

1) Wij zouden zeggen: dat het u de keel uitkomt..

Anderen denken hier aan een zo hevig braken, dat zij haar weg ten dele door de neus neemt..

2) De Septuaginta vertaalt deze woorden aldus: het zal u tot galziekte (cholera) zijn; waaruit blijkt, dat deze ziekte reeds ten tijde, dat die vertaling reeds gemaakt werd, kan voorgekomen zijn; en dat dit werkelijk het geval was, wordt door beschrijvingen van geneeskundigen uit de oudheid zeer waarschijnlijk. Het is intussen verkeerd in de Hebreeuwse woorden (Prediker. 6:2) cholira (boze plagen) reeds den naam van die ziekte te willen vinden..

De belofte, dat aan hun wens zou voldaan worden, gaat hier in een bedreiging over. De zegen zal in een vloek verkeerd worden, omdat het volk de weldaden van de Heeren en Zijn, op bijzondere wijze, in de noden van het volk voorzienende hand veracht hebben..

Vers 20

20. Maar tot een gehele maand toe, totdat het uit uw neus uitga 1) en u tot een walging zij; 2) omdat gij de HEERE, die in het midden van u is, verworpen hebt en hebt voor Zijn aangezicht geweend, zeggende: waarom nu zijn wij uit Egypte getrokken?

1) Wij zouden zeggen: dat het u de keel uitkomt..

Anderen denken hier aan een zo hevig braken, dat zij haar weg ten dele door de neus neemt..

2) De Septuaginta vertaalt deze woorden aldus: het zal u tot galziekte (cholera) zijn; waaruit blijkt, dat deze ziekte reeds ten tijde, dat die vertaling reeds gemaakt werd, kan voorgekomen zijn; en dat dit werkelijk het geval was, wordt door beschrijvingen van geneeskundigen uit de oudheid zeer waarschijnlijk. Het is intussen verkeerd in de Hebreeuwse woorden (Prediker. 6:2) cholira (boze plagen) reeds den naam van die ziekte te willen vinden..

De belofte, dat aan hun wens zou voldaan worden, gaat hier in een bedreiging over. De zegen zal in een vloek verkeerd worden, omdat het volk de weldaden van de Heeren en Zijn, op bijzondere wijze, in de noden van het volk voorzienende hand veracht hebben..

Vers 21

21. En Mozes, wie het bijkans ongelooflijk voorkwam, dat een zo verbazend grote menigte volk, een hele maand lang, met vlees, tot walgens toe, zou verzadigd worden, zei tot de Heere zeshonderdduizend man te voet, 1) de vrouwenen kinderen niet eens meegerekend, is dit volk, in wiens midden ik ben; en gij hebt gezegd: ik zal hun vlees geven, en zij zullen een hele maand eten!

1) Mozes noemt slechts het ronde getal (Numbers 1:46 zie Exodus 12:37)

Vers 21

21. En Mozes, wie het bijkans ongelooflijk voorkwam, dat een zo verbazend grote menigte volk, een hele maand lang, met vlees, tot walgens toe, zou verzadigd worden, zei tot de Heere zeshonderdduizend man te voet, 1) de vrouwenen kinderen niet eens meegerekend, is dit volk, in wiens midden ik ben; en gij hebt gezegd: ik zal hun vlees geven, en zij zullen een hele maand eten!

1) Mozes noemt slechts het ronde getal (Numbers 1:46 zie Exodus 12:37)

Vers 22

22. Zullen er dan voor hen schapen en runderen geslacht worden, dat voor hen genoeg zij? Zullen al de vissen van de zee voor hen verzameld worden, zodat er voor hen genoeg zij? 1)

1) Deze vraag van Mozes is een nieuw bewijs, dat wij boven (zie Numbers 10:36) de plaats van de lustgraven juist hebben aangewezen. Wordt deze rustplaats midden in de woestijn gesteld, zoals door vele uitleggers gedaan wordt, zo heeft de vraag geen voegzame zin en klinkt zeer zonderling, maar in de nabijheid van de zee verklaart zij zich vanzelf. Het bezwaar, dat zich voor de tocht van de Sinaï naar Disahab geen grond of reden laat aanvoeren, terwijl deze tocht het volk niet nader tot het doel bracht, maar veeleer van Kanan afvoerde, is van geen belang, daar Gods wegen dikwijls genoeg geheel anders zijn dan de onze, ja, zelfs dwaas schijnen in het oog van de menselijke kortzichtigheid..

Deze vraag herinnert ons aan de vraag van de discipelen: Van waar zal iemand deze met broden in de woestijn kunnen verzadigen (Mark 8:4)? In die vraag ligt enige kleingelovigheid opgesloten, kleingelovigheid als gevolg van de moedeloze toestand, waarin hij verkeerd had en verkeerde. Daarom openbaart zich de Heere hier ook weer aan Mozes als El-Schaddai, als God, de Almachtige, Wiens arm niet verkort is..

Vers 22

22. Zullen er dan voor hen schapen en runderen geslacht worden, dat voor hen genoeg zij? Zullen al de vissen van de zee voor hen verzameld worden, zodat er voor hen genoeg zij? 1)

1) Deze vraag van Mozes is een nieuw bewijs, dat wij boven (zie Numbers 10:36) de plaats van de lustgraven juist hebben aangewezen. Wordt deze rustplaats midden in de woestijn gesteld, zoals door vele uitleggers gedaan wordt, zo heeft de vraag geen voegzame zin en klinkt zeer zonderling, maar in de nabijheid van de zee verklaart zij zich vanzelf. Het bezwaar, dat zich voor de tocht van de Sinaï naar Disahab geen grond of reden laat aanvoeren, terwijl deze tocht het volk niet nader tot het doel bracht, maar veeleer van Kanan afvoerde, is van geen belang, daar Gods wegen dikwijls genoeg geheel anders zijn dan de onze, ja, zelfs dwaas schijnen in het oog van de menselijke kortzichtigheid..

Deze vraag herinnert ons aan de vraag van de discipelen: Van waar zal iemand deze met broden in de woestijn kunnen verzadigen (Mark 8:4)? In die vraag ligt enige kleingelovigheid opgesloten, kleingelovigheid als gevolg van de moedeloze toestand, waarin hij verkeerd had en verkeerde. Daarom openbaart zich de Heere hier ook weer aan Mozes als El-Schaddai, als God, de Almachtige, Wiens arm niet verkort is..

Vers 23

23. Doch de HEERE zei tot Mozes: zou dan de hand van de HEERE, die reeds zo vele wonderen gedaan heeft, verkort zijn, 1) of aan macht verloren hebben; zodat Hij niet zou kunnen volvoeren, hetgeen Hij zich voorgenomen heeft?Gij zult nu zien, of Mijn woord u wedervaren d.i. vervuld worden zal of niet. 2)

1) Met deze vraag wil de Heere Mozes in het geheugen terugroepen, al wat Hij reeds gedaan heeft: hoe Hij zich geopenbaard heeft als de Sterke God. Met een bestraffing komt de Heere ook nu niet, maar toestand en behoefte van Zijn knecht in aanmerking nemende, wijst Hij hem op het verleden, opdat hij voor de toekomst moed zou grijpen. Hij betoonde zich ook hier de beste Zielearts te zijn..

2) Ook: zie Exodus 14:12.

Vers 23

23. Doch de HEERE zei tot Mozes: zou dan de hand van de HEERE, die reeds zo vele wonderen gedaan heeft, verkort zijn, 1) of aan macht verloren hebben; zodat Hij niet zou kunnen volvoeren, hetgeen Hij zich voorgenomen heeft?Gij zult nu zien, of Mijn woord u wedervaren d.i. vervuld worden zal of niet. 2)

1) Met deze vraag wil de Heere Mozes in het geheugen terugroepen, al wat Hij reeds gedaan heeft: hoe Hij zich geopenbaard heeft als de Sterke God. Met een bestraffing komt de Heere ook nu niet, maar toestand en behoefte van Zijn knecht in aanmerking nemende, wijst Hij hem op het verleden, opdat hij voor de toekomst moed zou grijpen. Hij betoonde zich ook hier de beste Zielearts te zijn..

2) Ook: zie Exodus 14:12.

Vers 24

24. En Mozes ging uit de tabernakel, waar hij (Numbers 11:11) God zijn nood geklaagd had, en sprak de woorden van de HEERE, die zowel hem zelf verlichting van zijn al te zware last, alsook Israël de vervulling van hun begeerte toezegden, die woorden sprak hij tot het volk; en hij verzamelde, volgens het bevel, dat hem gegeven was (Numbers 11:16), zeventig mannen 1) uit de oudsten van het volk, en stelde hen, in een halve cirkel, rondom de tent, terwijl hij zelf aan haar ingang stond, het gelaat gekeerd naar de menigte, die in de voorhof vergaderdwas.

1) De Rabbijnen hebben beweerd, dat uit deze zeventig oudsten het Sanhedrin is ontstaan; dat daarom deze Raad er al geweest is in de dagen van Mozes, doch ten onrechte. In latere dagen leest men er niet meer van, zelfs niet in de dagen, kort na de Babylonische ballingschap..

Vers 24

24. En Mozes ging uit de tabernakel, waar hij (Numbers 11:11) God zijn nood geklaagd had, en sprak de woorden van de HEERE, die zowel hem zelf verlichting van zijn al te zware last, alsook Israël de vervulling van hun begeerte toezegden, die woorden sprak hij tot het volk; en hij verzamelde, volgens het bevel, dat hem gegeven was (Numbers 11:16), zeventig mannen 1) uit de oudsten van het volk, en stelde hen, in een halve cirkel, rondom de tent, terwijl hij zelf aan haar ingang stond, het gelaat gekeerd naar de menigte, die in de voorhof vergaderdwas.

1) De Rabbijnen hebben beweerd, dat uit deze zeventig oudsten het Sanhedrin is ontstaan; dat daarom deze Raad er al geweest is in de dagen van Mozes, doch ten onrechte. In latere dagen leest men er niet meer van, zelfs niet in de dagen, kort na de Babylonische ballingschap..

Vers 25

25. Toen kwam de HEERE van de tabernakel af in de wolk, zodat deze, die op het achterste gedeelte van de tabernakel rustte, zich langzaam en Majestueus naar den voorste ingang voortbewoog en eindelijk boven het hoofd van Mozes staanbleef, en de Heere sprak tot hem uit de wolk, wat thans aan de zeventig oudsten geschieden zou en op welke wijze zij Mozes met raad en daad ter zijde zouden staan, en afzonderende van de Geest, die op hem was, legde de Heere, waarschijnlijk doordat de wolk, die boven Mozes' hoofd zweefde, ook hun schouders aanraakte, hem, nl. de van Mozes genomen Geest, op de zeventig mannen, die oudsten; en het geschiedde, als de Geest nu ook op hen rustte, dat zij profeteerden, d.i. in een toestand van verrukking geraakten en in verheven taal, die op alle omstanders een diepe indruk maakte, zich ontboezemden, zodat het ook uiterlijk bleek, dat er iets groots in hun binnenste geschied was (zie "1Sa 10:11), maar daarna profeteerden zij niet meer.1)

1) Daarna niet meer. Zo worden de oorspronkelijke woorden door onze Statenvertalers vertolkt; en voor dze opvatting pleit alleszins de wijze, waarop de woorden in de grondtaal geschreven zijn. Er staat letterlijk: zij voegden er niet bij, hetgeen wel niets anders betekenen kan dan dat het profeteren van die 70 zich later niet meer herhaalde; hoewel zij bleven in het bezit van de Geest..

In het voetspoor van de Vulgata vertaalt Luther: en zij hielden niet op, volgens welke vertaling die oudsten ook nog later herhaaldelijk zullen geprofeteerd hebben en de gave van de profetie hun was meegedeeld. Voor deze opvatting laat zich aanvoeren, dat de betekenis van het Hebreeuwse woord jasaph (bijvoegen) niet alleen in de naam van joseph (Jozef, Genesis 30:28) ) geheel en al overgaat in die van een ander, klankverwant woord asaf (terugtrekken, wegnemen), maar dat ook de van deze beide woorden (jasaph en asaf) afgeleide vormen niet zelden met elkaar verwisseld worden (Exodus 5:7 Psalms 104:29 ). Volgens de Lutherse vertaling zouden we hier een kort bericht hebben van de verdere werkzaamheid van de oudsten; zij stonden Mozes dan op soortgelijke wijze ter zijde, als later de profetenleerlingen (zie 1Sa 1:20) Samuël ter zijde stonden, alzo zij in heilige geestdrift, op het volk met indrukwekkende vermaningen invloed uitoefenden en de om zich grijpende afval tegenwerkten. Volgens de Statenvertaling wordt daarentegen gezegd, dat weliswaar de buitengewone genadegave van de profetie, nadat zij als bewijs van de ontvangen Geestesmededeling gediend had, van die oudsten weer geweken, maar niettemin de Geest, die zij ter uitoefening van hun ambt behoefden, bij hen gebleven is en hen ook verder bekwaam maakte om Mozes, als medeverzorgers, in zijn betrekking van Israëls leidsman, bij te staan. Van hun verdere werkzaamheid lezen wij, met uitzondering alleen van Numbers 16:25, niets meer. Zo laat zich dan ook niet nader bepalen op welke wijze zij Mozes zijn last hielpen dragen..

De talmoedisten en rabijnen beweren, dat de 70 een bestendig college hebben uitgemaakt, dat van Mozes af tot aan de Babylonische ballingschap bleef bestaan en na de ballingschap weer hersteld is in het Sanhedrin of de grote Raad. (Matthew 2:4. de Aant. )

Vers 25

25. Toen kwam de HEERE van de tabernakel af in de wolk, zodat deze, die op het achterste gedeelte van de tabernakel rustte, zich langzaam en Majestueus naar den voorste ingang voortbewoog en eindelijk boven het hoofd van Mozes staanbleef, en de Heere sprak tot hem uit de wolk, wat thans aan de zeventig oudsten geschieden zou en op welke wijze zij Mozes met raad en daad ter zijde zouden staan, en afzonderende van de Geest, die op hem was, legde de Heere, waarschijnlijk doordat de wolk, die boven Mozes' hoofd zweefde, ook hun schouders aanraakte, hem, nl. de van Mozes genomen Geest, op de zeventig mannen, die oudsten; en het geschiedde, als de Geest nu ook op hen rustte, dat zij profeteerden, d.i. in een toestand van verrukking geraakten en in verheven taal, die op alle omstanders een diepe indruk maakte, zich ontboezemden, zodat het ook uiterlijk bleek, dat er iets groots in hun binnenste geschied was (zie "1Sa 10:11), maar daarna profeteerden zij niet meer.1)

1) Daarna niet meer. Zo worden de oorspronkelijke woorden door onze Statenvertalers vertolkt; en voor dze opvatting pleit alleszins de wijze, waarop de woorden in de grondtaal geschreven zijn. Er staat letterlijk: zij voegden er niet bij, hetgeen wel niets anders betekenen kan dan dat het profeteren van die 70 zich later niet meer herhaalde; hoewel zij bleven in het bezit van de Geest..

In het voetspoor van de Vulgata vertaalt Luther: en zij hielden niet op, volgens welke vertaling die oudsten ook nog later herhaaldelijk zullen geprofeteerd hebben en de gave van de profetie hun was meegedeeld. Voor deze opvatting laat zich aanvoeren, dat de betekenis van het Hebreeuwse woord jasaph (bijvoegen) niet alleen in de naam van joseph (Jozef, Genesis 30:28) ) geheel en al overgaat in die van een ander, klankverwant woord asaf (terugtrekken, wegnemen), maar dat ook de van deze beide woorden (jasaph en asaf) afgeleide vormen niet zelden met elkaar verwisseld worden (Exodus 5:7 Psalms 104:29 ). Volgens de Lutherse vertaling zouden we hier een kort bericht hebben van de verdere werkzaamheid van de oudsten; zij stonden Mozes dan op soortgelijke wijze ter zijde, als later de profetenleerlingen (zie 1Sa 1:20) Samuël ter zijde stonden, alzo zij in heilige geestdrift, op het volk met indrukwekkende vermaningen invloed uitoefenden en de om zich grijpende afval tegenwerkten. Volgens de Statenvertaling wordt daarentegen gezegd, dat weliswaar de buitengewone genadegave van de profetie, nadat zij als bewijs van de ontvangen Geestesmededeling gediend had, van die oudsten weer geweken, maar niettemin de Geest, die zij ter uitoefening van hun ambt behoefden, bij hen gebleven is en hen ook verder bekwaam maakte om Mozes, als medeverzorgers, in zijn betrekking van Israëls leidsman, bij te staan. Van hun verdere werkzaamheid lezen wij, met uitzondering alleen van Numbers 16:25, niets meer. Zo laat zich dan ook niet nader bepalen op welke wijze zij Mozes zijn last hielpen dragen..

De talmoedisten en rabijnen beweren, dat de 70 een bestendig college hebben uitgemaakt, dat van Mozes af tot aan de Babylonische ballingschap bleef bestaan en na de ballingschap weer hersteld is in het Sanhedrin of de grote Raad. (Matthew 2:4. de Aant. )

Vers 26

26. Maar twee mannen waren in het leger overgebleven: de naam van de ene was Eldad, en van de andere Medad; en die Geest, die zich, terwijl het (Numbers 11:25) verhaalde bij de tabernakel plaats had, aan hen zowel alsaan de anderen meedeelde, rustte op hen, want zij waren onder de aangeschrevenen, 1) die Mozes, volgens Numbers 11:16 moest uitkiezen, hoewel zij tot de tent niet uitgegaan waren, en zij profeteerden ten gevolge van de Geestesmededeling in het leger, 2) evenals de anderen bij de tabernakel.

1) Beter: beschrevenen (een conscripti). Zij waren schriftelijk uitgenodigd, dit blijkt hieruit, om tot de tabernakel te komen. Waarom zij niet kwamen, weet men niet. Calvijn gelooft, dat zij niet te vinden waren, toen zij geroepen waren, anderen schrijven het toe aan een gevoel van onwaardigheid en onbekwaamheid. De Heere echter deelt ook hen mee van de Geest, zodat ook zij in het leger beginnen te profeteren.. 2) Ook bij deze gelegenheid moest het blijken, dat de Geest des Heeren aan geen menselijke regelen gebonden was, maar in onbeperkte vrijheid werkte, evenals bij de voorkeur aan Jakob boven Ezau, aan Efraïm boven Manasse verleend, en evenals bij de uitstorting van de Heilige Geest v r den doop in het huis van Cornelius (Acts 10:47)

Vers 26

26. Maar twee mannen waren in het leger overgebleven: de naam van de ene was Eldad, en van de andere Medad; en die Geest, die zich, terwijl het (Numbers 11:25) verhaalde bij de tabernakel plaats had, aan hen zowel alsaan de anderen meedeelde, rustte op hen, want zij waren onder de aangeschrevenen, 1) die Mozes, volgens Numbers 11:16 moest uitkiezen, hoewel zij tot de tent niet uitgegaan waren, en zij profeteerden ten gevolge van de Geestesmededeling in het leger, 2) evenals de anderen bij de tabernakel.

1) Beter: beschrevenen (een conscripti). Zij waren schriftelijk uitgenodigd, dit blijkt hieruit, om tot de tabernakel te komen. Waarom zij niet kwamen, weet men niet. Calvijn gelooft, dat zij niet te vinden waren, toen zij geroepen waren, anderen schrijven het toe aan een gevoel van onwaardigheid en onbekwaamheid. De Heere echter deelt ook hen mee van de Geest, zodat ook zij in het leger beginnen te profeteren.. 2) Ook bij deze gelegenheid moest het blijken, dat de Geest des Heeren aan geen menselijke regelen gebonden was, maar in onbeperkte vrijheid werkte, evenals bij de voorkeur aan Jakob boven Ezau, aan Efraïm boven Manasse verleend, en evenals bij de uitstorting van de Heilige Geest v r den doop in het huis van Cornelius (Acts 10:47)

Vers 27

27. Toen liep een jongen 1) heen, naar de tabernakel, en boodschapte aan Mozes, en zei: Eldad en Medad profeteren in het leger! 2)

1) Ook: zie Genesis 14:13.

2) Deze zaak verwekte, zoals men denken kan, bij degenen, die hen in het leger omringden, groot opzien en veel verwondering. Daarom zond men in allerijl een bode naar Mozes..

Vers 27

27. Toen liep een jongen 1) heen, naar de tabernakel, en boodschapte aan Mozes, en zei: Eldad en Medad profeteren in het leger! 2)

1) Ook: zie Genesis 14:13.

2) Deze zaak verwekte, zoals men denken kan, bij degenen, die hen in het leger omringden, groot opzien en veel verwondering. Daarom zond men in allerijl een bode naar Mozes..

Vers 28

28. En Jozua, de zoon van Nun, de dienaar van Mozes, n van zijn uitgelezen jongemannen, 1)die het voor een ongepaste aanmatiging en voor een inbreuk op het ambt van zijn heer hield, dat die twee zo onafhankelijk van Mozes enzijn tussenkomst profeteerden; antwoordde en zei: Mijn heer Mozes! verbied hun! 2)

1) Exodus 17:9.

2) John 3:25, Mark 9:38,

Vers 28

28. En Jozua, de zoon van Nun, de dienaar van Mozes, n van zijn uitgelezen jongemannen, 1)die het voor een ongepaste aanmatiging en voor een inbreuk op het ambt van zijn heer hield, dat die twee zo onafhankelijk van Mozes enzijn tussenkomst profeteerden; antwoordde en zei: Mijn heer Mozes! verbied hun! 2)

1) Exodus 17:9.

2) John 3:25, Mark 9:38,

Vers 29

29. Doch Mozes zei tot hem: Zijt gij voor mij ijverende? Let gij alleen op mijn eer en aanzien, en laat gij u alzo vervoeren om het grote werk, dat de Heere in Israël doet, te miskennen, terwijl gij u daarover verheugen moest? Och of al het volk van de HEERE profeten waren, zoals dezen, dat de HEERE Zijn Geest over hen gave! 1) Dan ware mijn vurigste hartewens vervuld en ik zou met blijdschap mijn plaats van middelaar verlaten!

1) Wij moeten niet voorbarig zijn, om te veroordelen hen, die in min wezenlijke dingen van ons verschillen, alsof zij Christus niet volgden, omdat zij zich niet bij ons voegen. Wij moeten niet verwerpen, degenen, die Christus niet verwerpt, noch geen mensen verhinderen, goed te doen, omdat zij in alle omstandigheden niet van onze mening zijn. Mozes was van een andere geaardheid; in plaats van aan die twee het profeteren te verbieden, en de Geest, die in hen was, uit te blussen, wenste hij integendeel, dat al het volk van de Heere profeten waren en dat Hij zijn Geest over hen uitstorten wilde. Niet dat Hij hen voor Profeten wilde gehouden hebben, welke het ontbrak aan de nodige gave, of dat hij wenste, dat de gave van de geest tot het waarnemen van het regeringsambt, aan al het volk mocht meegedeeld worden, hetgeen ongerijmd zou wezen, maar hij drukte op die wijze de liefde en achting uit, die hij voor al het volk van de Heere had, wensende dat zij allen mochten bevoorrecht en opgewekt worden tot de lof en de verheerlijking van God..

De mededeling van de Geest staat buiten het verband met de instelling van de raad van oudsten. Het geldt hier geen blijvende gave, maar een voorbijgaand verschijnen, en bijgevolg een teken voor Mozes, het volk en de Kerk van het Nieuwe Verbond.. Zowel voor de mening, dat deze oudsten dezelfden zijn, als de 70 richters vroeger op Jethro's raad aangesteld, als voor die, dat dezelfde vroeger met Mozes en Aron op de berg zijn geweest, is geen voldoende grond te vinden. Wel vindt men telkens het getal 70, maar dit toont duidelijk, welke betekenis de getallen 7, 10 in de Heilige Schrift hebben..

Vers 29

29. Doch Mozes zei tot hem: Zijt gij voor mij ijverende? Let gij alleen op mijn eer en aanzien, en laat gij u alzo vervoeren om het grote werk, dat de Heere in Israël doet, te miskennen, terwijl gij u daarover verheugen moest? Och of al het volk van de HEERE profeten waren, zoals dezen, dat de HEERE Zijn Geest over hen gave! 1) Dan ware mijn vurigste hartewens vervuld en ik zou met blijdschap mijn plaats van middelaar verlaten!

1) Wij moeten niet voorbarig zijn, om te veroordelen hen, die in min wezenlijke dingen van ons verschillen, alsof zij Christus niet volgden, omdat zij zich niet bij ons voegen. Wij moeten niet verwerpen, degenen, die Christus niet verwerpt, noch geen mensen verhinderen, goed te doen, omdat zij in alle omstandigheden niet van onze mening zijn. Mozes was van een andere geaardheid; in plaats van aan die twee het profeteren te verbieden, en de Geest, die in hen was, uit te blussen, wenste hij integendeel, dat al het volk van de Heere profeten waren en dat Hij zijn Geest over hen uitstorten wilde. Niet dat Hij hen voor Profeten wilde gehouden hebben, welke het ontbrak aan de nodige gave, of dat hij wenste, dat de gave van de geest tot het waarnemen van het regeringsambt, aan al het volk mocht meegedeeld worden, hetgeen ongerijmd zou wezen, maar hij drukte op die wijze de liefde en achting uit, die hij voor al het volk van de Heere had, wensende dat zij allen mochten bevoorrecht en opgewekt worden tot de lof en de verheerlijking van God..

De mededeling van de Geest staat buiten het verband met de instelling van de raad van oudsten. Het geldt hier geen blijvende gave, maar een voorbijgaand verschijnen, en bijgevolg een teken voor Mozes, het volk en de Kerk van het Nieuwe Verbond.. Zowel voor de mening, dat deze oudsten dezelfden zijn, als de 70 richters vroeger op Jethro's raad aangesteld, als voor die, dat dezelfde vroeger met Mozes en Aron op de berg zijn geweest, is geen voldoende grond te vinden. Wel vindt men telkens het getal 70, maar dit toont duidelijk, welke betekenis de getallen 7, 10 in de Heilige Schrift hebben..

Vers 30

30. Daarna, toen hij, in de ontvangen helpers, bevrediging van zijn eigen klacht verkregen had, verzamelde of begaf zich Mozes tot het leger, hij en de oudsten van Israël, die voortaan in vereniging met hem de last van het volk dragenzouden (Numbers 16:25).

Vers 30

30. Daarna, toen hij, in de ontvangen helpers, bevrediging van zijn eigen klacht verkregen had, verzamelde of begaf zich Mozes tot het leger, hij en de oudsten van Israël, die voortaan in vereniging met hem de last van het volk dragenzouden (Numbers 16:25).

Vers 31

31. a) Toen voer een wind uit van de HEERE, die Hij als Zijn middel en werktuig gebruiken wilde, om ook de klachten van het volk tegemoet te komen, en raapte, zoals ook vroeger reeds (Exodus 16:13) eens geschied was, kwakkels van de zee, van de Elanitische golf, en strooide ze bij het leger, omtrent een dagreis ver hierheen, en omtrent een dagreis ver daarheen, rondom het leger, en wel in zo'n overvloed, dat zij waren omtrent twee el boven de aarde. 1)

a)Psalms 78:27,Psalms 78:28

1) Zij waren omtrent twee el boven de aarde. Dit betekent niet, dat zij omtrent twee el van de aarde verwijderd waren, zodat men ze dan vangen moest, maar, dat zij in zo'n grote menigte neervielen, dat de hoop als twee el hoog was. In het Hebreeuws staat toch uitdrukkelijk: Op het leger neerwerpen..

Vers 31

31. a) Toen voer een wind uit van de HEERE, die Hij als Zijn middel en werktuig gebruiken wilde, om ook de klachten van het volk tegemoet te komen, en raapte, zoals ook vroeger reeds (Exodus 16:13) eens geschied was, kwakkels van de zee, van de Elanitische golf, en strooide ze bij het leger, omtrent een dagreis ver hierheen, en omtrent een dagreis ver daarheen, rondom het leger, en wel in zo'n overvloed, dat zij waren omtrent twee el boven de aarde. 1)

a)Psalms 78:27,Psalms 78:28

1) Zij waren omtrent twee el boven de aarde. Dit betekent niet, dat zij omtrent twee el van de aarde verwijderd waren, zodat men ze dan vangen moest, maar, dat zij in zo'n grote menigte neervielen, dat de hoop als twee el hoog was. In het Hebreeuws staat toch uitdrukkelijk: Op het leger neerwerpen..

Vers 32

32. Toen maakte zich het volk uit de legerplaats op, die gehele dag en die gehele nacht, en de gehele volgende dag, en verzamelde de kwakkels; die het minst had, had tien homers 1) verzameld, en zij spreidden ze voor zich van elkaar rondom het leger. 2)

1) Homer, de grootste maat voor droge waren, bij de Hebreeërs 10 Efa's bevattende, bedroeg, naar de kleinste berekening van Thenius, 101,43 kubieke duimen. Met deze menigte wil God het volk Zijn macht, om hen niet voor n of voor weinige dagen, maar voor een hele maand vlees te kunnen geven, tonen, tot beschaming van hun ongeloof, maar tegelijk ook om daarmee hun begeerlijkheid te bestraffen..

2) Wat zij niet terstond verbruikten, hingen zij buiten het leger bij rijen op, om ze in de zon te laten drogen en ze alzo voor de volgende dagen te bewaren; zoals zij in Egypte gewoon waren geweest met de vis te handelen..

Vers 32

32. Toen maakte zich het volk uit de legerplaats op, die gehele dag en die gehele nacht, en de gehele volgende dag, en verzamelde de kwakkels; die het minst had, had tien homers 1) verzameld, en zij spreidden ze voor zich van elkaar rondom het leger. 2)

1) Homer, de grootste maat voor droge waren, bij de Hebreeërs 10 Efa's bevattende, bedroeg, naar de kleinste berekening van Thenius, 101,43 kubieke duimen. Met deze menigte wil God het volk Zijn macht, om hen niet voor n of voor weinige dagen, maar voor een hele maand vlees te kunnen geven, tonen, tot beschaming van hun ongeloof, maar tegelijk ook om daarmee hun begeerlijkheid te bestraffen..

2) Wat zij niet terstond verbruikten, hingen zij buiten het leger bij rijen op, om ze in de zon te laten drogen en ze alzo voor de volgende dagen te bewaren; zoals zij in Egypte gewoon waren geweest met de vis te handelen..

Vers 33

33. Dat vlees nu was, nadat zij hun lust reeds een maand lang voldaan hadden (Psalms 78:29 vv.) nog tussen hun tanden, eer het gekauwd was, dat wil zeggen: het was nog niet verteerd, nog niet verbruikt, nog niet op, zo ontstak de toorn van de HEERE tegen het volk, dat (Numbers 11:20) Hem verworpen had, en de HEERE sloeg het volk met een zeer grote plaag, die veel van hen, en wel juist de gezondste en sterkste (Psalms 78:31), plotseling neervelde.

Niet alsof het genot van het kwakkelvlees op zichzelf zo gevaarlijk voor hen geworden was, maar de plaag was een strafgericht, dat de Heere op buitengewone wijze beschikte. Te midden van hun genot moesten zo velen van hun overvloed scheiden; hetgeen ook nog de ongelovigen en vleselijk gezinde kinderen van de wereld overkomt (Luke 12:20 Boek der Wijsheid 5:7,

Vers 33

33. Dat vlees nu was, nadat zij hun lust reeds een maand lang voldaan hadden (Psalms 78:29 vv.) nog tussen hun tanden, eer het gekauwd was, dat wil zeggen: het was nog niet verteerd, nog niet verbruikt, nog niet op, zo ontstak de toorn van de HEERE tegen het volk, dat (Numbers 11:20) Hem verworpen had, en de HEERE sloeg het volk met een zeer grote plaag, die veel van hen, en wel juist de gezondste en sterkste (Psalms 78:31), plotseling neervelde.

Niet alsof het genot van het kwakkelvlees op zichzelf zo gevaarlijk voor hen geworden was, maar de plaag was een strafgericht, dat de Heere op buitengewone wijze beschikte. Te midden van hun genot moesten zo velen van hun overvloed scheiden; hetgeen ook nog de ongelovigen en vleselijk gezinde kinderen van de wereld overkomt (Luke 12:20 Boek der Wijsheid 5:7,

Vers 34

34. Daarom noemt men de naam van deze plaats, die, naar het (Numbers 11:1) vermelde voorval reeds Thab-ra genoemd was, met een tweede woord, dat later (Numbers 33:16) die eerste naam verving, Kibrth Th va: d.i. graven van de lust of lustgraven; want daar begroeven zij het volk, dat belust was geweest op vlees, en waarvan de begeerte de Heere wel bevredigde, maar dat Hij daarna ook in Zijn toorn ten dele deed omkomen.

De zichtbare gave was hier dus geen onderpand van de goddelijke genade. Dikwijls gebeurt het dan ook, dat aan enig mens een lang, eigenzinnig en driftig gekoesterde begeerte, onder zichtbare werking van de voorzienigheid Gods, ingewilligd wordt, maar dat met die inwilliging het Godsgericht aanvangt..

Als God ons onze vleselijke wil geeft, dan zijn wij verloren. Bidden wij daarom altijd: "Niet onze, maar Uw wil geschiedde?".

De "lustgraven" prediken aan Israël en alle volgende eeuwen, dat zelfs Gods bijzondere gaven geen waarachtige zegen bereiden kunnen, wanneer zij zonder dankzegging en zonder mate genoten worden..

De plaag, waardoor de gave van de kwakkels wordt achtervolgd, wordt niet veroorzaakt door het overmatig gebruik van een spijze, waaraan het volk ontwend was, maar is als een strafgericht te beschouwen (Numbers 11:20,Numbers 11:33 Psalms 78:29,Psalms 78:31 )

Ook vroeger had Israël om vlees gevraagd en verkregen. Nu echter wordt het gestraft, waar het weer moppert, omdat de betrekking, na Sinaï's wetgeving, veel inniger was geworden tussen God en Zijn volk..

II. Numbers 11:35-Numbers 11:12:15. Na een verdere tocht van omstreeks twee dagreizen komt Israël op de tweede rustplaats te Hazerth aan. Hier kantten Mirjam en Aron zich aan tegen Mozes en de bevoorrechte plaats, waarop hij voor zich aanspraak maakte, alzo hij alleen de profeet van de Heere en de Middelaar van de Goddelijke openbaring zijn wilde. Terwijl zij met minachting spreken van zijn familiebetrekkingen, verheffen zij zich op eigen gaven en krachten, maar de Heere, aan wie Mozes deze ergerlijke zaak met een zachtmoedig stilzwijgen overliet, treedt voor Zijn trouwe knecht op, trekt de tegenstrevers voor zijn gericht en verklaart de bestredene uitdrukkelijk voor Zijn hoogste profeet. Als daarna Mirjam tot straf voor haar opstand, waardoor de betekenis van haar naam (Mirjam = hun wederstrevigheid) in een bepaald feit vervuld werd, melaats werd als sneeuw, verzoekt Aron Mozes om vergiffenis van het aangedane onrecht en neemt hij voor hun beider zuster de toevlucht tot diens voorbede. Deze wordt haar dan ook verleend, zij moet evenwel naar de wil van de Heere, ter heilzame verootmoediging wegens haar trots, eerst zeven dagen buiten het leger gesloten blijven, voordat zij weer opname in Israëls volk en gemeenschap verkrijgen kan. 35. Van Kibrth Th va, lustgraven in Disahab, vertrok het volk, toen de wolk, na een oponthoud aldaar van meer dan een maand, opnieuw het teken tot vertrek gaf, naar het noordelijk gelegen Hazerth; en zij bleven enige tijd in Hazerth.

Omstreeks 5 Duitse mijl ten noorden van Dahab bevindt zich de bron el Hudhera of Hadhra met een wel, die gedurende het hele jaar tamelijk goed, slechts enigszins zout water geeft. Verreweg de meeste uitleggers stellen daarom Hazerth in dit oord. Hier begint de grote en huiveringwekkende (Deuteronomy 1:19; Deuteronomy 8:15) woestijn Paran, waarvan verder bij Numbers 12:16 zal gesproken worden..

Vers 34

34. Daarom noemt men de naam van deze plaats, die, naar het (Numbers 11:1) vermelde voorval reeds Thab-ra genoemd was, met een tweede woord, dat later (Numbers 33:16) die eerste naam verving, Kibrth Th va: d.i. graven van de lust of lustgraven; want daar begroeven zij het volk, dat belust was geweest op vlees, en waarvan de begeerte de Heere wel bevredigde, maar dat Hij daarna ook in Zijn toorn ten dele deed omkomen.

De zichtbare gave was hier dus geen onderpand van de goddelijke genade. Dikwijls gebeurt het dan ook, dat aan enig mens een lang, eigenzinnig en driftig gekoesterde begeerte, onder zichtbare werking van de voorzienigheid Gods, ingewilligd wordt, maar dat met die inwilliging het Godsgericht aanvangt..

Als God ons onze vleselijke wil geeft, dan zijn wij verloren. Bidden wij daarom altijd: "Niet onze, maar Uw wil geschiedde?".

De "lustgraven" prediken aan Israël en alle volgende eeuwen, dat zelfs Gods bijzondere gaven geen waarachtige zegen bereiden kunnen, wanneer zij zonder dankzegging en zonder mate genoten worden..

De plaag, waardoor de gave van de kwakkels wordt achtervolgd, wordt niet veroorzaakt door het overmatig gebruik van een spijze, waaraan het volk ontwend was, maar is als een strafgericht te beschouwen (Numbers 11:20,Numbers 11:33 Psalms 78:29,Psalms 78:31 )

Ook vroeger had Israël om vlees gevraagd en verkregen. Nu echter wordt het gestraft, waar het weer moppert, omdat de betrekking, na Sinaï's wetgeving, veel inniger was geworden tussen God en Zijn volk..

II. Numbers 11:35-Numbers 11:12:15. Na een verdere tocht van omstreeks twee dagreizen komt Israël op de tweede rustplaats te Hazerth aan. Hier kantten Mirjam en Aron zich aan tegen Mozes en de bevoorrechte plaats, waarop hij voor zich aanspraak maakte, alzo hij alleen de profeet van de Heere en de Middelaar van de Goddelijke openbaring zijn wilde. Terwijl zij met minachting spreken van zijn familiebetrekkingen, verheffen zij zich op eigen gaven en krachten, maar de Heere, aan wie Mozes deze ergerlijke zaak met een zachtmoedig stilzwijgen overliet, treedt voor Zijn trouwe knecht op, trekt de tegenstrevers voor zijn gericht en verklaart de bestredene uitdrukkelijk voor Zijn hoogste profeet. Als daarna Mirjam tot straf voor haar opstand, waardoor de betekenis van haar naam (Mirjam = hun wederstrevigheid) in een bepaald feit vervuld werd, melaats werd als sneeuw, verzoekt Aron Mozes om vergiffenis van het aangedane onrecht en neemt hij voor hun beider zuster de toevlucht tot diens voorbede. Deze wordt haar dan ook verleend, zij moet evenwel naar de wil van de Heere, ter heilzame verootmoediging wegens haar trots, eerst zeven dagen buiten het leger gesloten blijven, voordat zij weer opname in Israëls volk en gemeenschap verkrijgen kan. 35. Van Kibrth Th va, lustgraven in Disahab, vertrok het volk, toen de wolk, na een oponthoud aldaar van meer dan een maand, opnieuw het teken tot vertrek gaf, naar het noordelijk gelegen Hazerth; en zij bleven enige tijd in Hazerth.

Omstreeks 5 Duitse mijl ten noorden van Dahab bevindt zich de bron el Hudhera of Hadhra met een wel, die gedurende het hele jaar tamelijk goed, slechts enigszins zout water geeft. Verreweg de meeste uitleggers stellen daarom Hazerth in dit oord. Hier begint de grote en huiveringwekkende (Deuteronomy 1:19; Deuteronomy 8:15) woestijn Paran, waarvan verder bij Numbers 12:16 zal gesproken worden..

Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Numbers 11". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/numbers-11.html. 1862-80.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile