Lectionary Calendar
Friday, June 7th, 2024
the Week of Proper 4 / Ordinary 9
Attention!
Partner with StudyLight.org as God uses us to make a difference for those displaced by Russia's war on Ukraine.
Click to donate today!

Bible Commentaries
Numeri 10

Dächsel BijbelverklaringDächsel Bijbelverklaring

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, NUMERI 10

Numbers 10:1.

GEBRUIK DER TROMPETTEN. ISRAELS VOORTTOCHT.

I. Numbers 10:1-Numbers 10:10. Bij het zichtbare teken van Zijn leiding geeft de Heere, voordat Hij Israël opbreken laat, eerst nog een hoorbaar teken, opdat alle bewegingen van het nu georganiseerde krijgsleger ook in bijzonderheden naar Zijn wil bestuurd en, bij de grote menigte van het volk, tijd en orde behoorlijk in acht konden genomen worden. Op Gods bevel moet Mozes twee zilveren trompetten laten vervaardigen en deze aan de priesters ter hand stellen, om daarmee aan het volk tekenen te geven. Deze trompetten zullen echter niet slechts op de tegenwoordige reis en gedurende het verblijf in de woestijn, maar ook naderhand, bij Israëls krijgstochten en op zijn vreugdedagen, gebruikt worden.

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, NUMERI 10

Numbers 10:1.

GEBRUIK DER TROMPETTEN. ISRAELS VOORTTOCHT.

I. Numbers 10:1-Numbers 10:10. Bij het zichtbare teken van Zijn leiding geeft de Heere, voordat Hij Israël opbreken laat, eerst nog een hoorbaar teken, opdat alle bewegingen van het nu georganiseerde krijgsleger ook in bijzonderheden naar Zijn wil bestuurd en, bij de grote menigte van het volk, tijd en orde behoorlijk in acht konden genomen worden. Op Gods bevel moet Mozes twee zilveren trompetten laten vervaardigen en deze aan de priesters ter hand stellen, om daarmee aan het volk tekenen te geven. Deze trompetten zullen echter niet slechts op de tegenwoordige reis en gedurende het verblijf in de woestijn, maar ook naderhand, bij Israëls krijgstochten en op zijn vreugdedagen, gebruikt worden.

Vers 1

1. Verder sprak de HEERE, waarschijnlijk tijdens het paasfeest, terwijl Hij hem de verordening, betreffende de heilige tijden (Leviticus 23:1, 25) alsook bepalingen omtrent het opslaan van de verscheidene legers (Numbers 2:1, 3) meedeelde, tot Mozes, zeggende:

Vers 1

1. Verder sprak de HEERE, waarschijnlijk tijdens het paasfeest, terwijl Hij hem de verordening, betreffende de heilige tijden (Leviticus 23:1, 25) alsook bepalingen omtrent het opslaan van de verscheidene legers (Numbers 2:1, 3) meedeelde, tot Mozes, zeggende:

Vers 2

2. Maak u, door de dienst van daartoe geschikte kunstenaars, twee zilveren trompetten; van dicht gedreven zilverwerk (Exodus 25:18) zult gij ze laten maken, en zij zullen u, de zichtbare aanvoerder van Israël,tot gebruik zijn tot de samenroeping van de vergadering van de oudsten of stamvorsten, die het volk vertegenwoordigen, zo dikwijls gij hun in Mijn naam iets te bevelen hebt, en tot het geven van het teken tot de optocht van de leger, zo vaak het van zijn plaats verreizen moet.

De muziek-instrumenten van de Israëlieten waren zeer veelvuldig en laten zich, naar hun aard, in 3 soorten verdelen.

1. INSTRUMENTEN, DIE GESLAGEN EN BEWOGEN WERDEN; waartoe behoren: a. de pauk of handtrommel (Exodus 15:20); b. de cimbaal of het bekken (Exodus 6:5); c. de schellen (2 Samuel 6:5); d. de triangel (1 Samuel 18:6)

2. SNAARINSTRUMENTEN; waarvan vermeld worden: a. de kinnor of harp (1 Samuel 16:6); b. de nebel of luit (2 Samuel 6:5), waartoe ook de in Daniël3:5, genoemde Babylonische snaarinstrumenten behoren, die door de onze met citer, vedel en psalteren verteld zijn.

Vers 2

2. Maak u, door de dienst van daartoe geschikte kunstenaars, twee zilveren trompetten; van dicht gedreven zilverwerk (Exodus 25:18) zult gij ze laten maken, en zij zullen u, de zichtbare aanvoerder van Israël,tot gebruik zijn tot de samenroeping van de vergadering van de oudsten of stamvorsten, die het volk vertegenwoordigen, zo dikwijls gij hun in Mijn naam iets te bevelen hebt, en tot het geven van het teken tot de optocht van de leger, zo vaak het van zijn plaats verreizen moet.

De muziek-instrumenten van de Israëlieten waren zeer veelvuldig en laten zich, naar hun aard, in 3 soorten verdelen.

1. INSTRUMENTEN, DIE GESLAGEN EN BEWOGEN WERDEN; waartoe behoren: a. de pauk of handtrommel (Exodus 15:20); b. de cimbaal of het bekken (Exodus 6:5); c. de schellen (2 Samuel 6:5); d. de triangel (1 Samuel 18:6)

2. SNAARINSTRUMENTEN; waarvan vermeld worden: a. de kinnor of harp (1 Samuel 16:6); b. de nebel of luit (2 Samuel 6:5), waartoe ook de in Daniël3:5, genoemde Babylonische snaarinstrumenten behoren, die door de onze met citer, vedel en psalteren verteld zijn.

Vers 3

3. BLAAS-INSTRUMENTEN. Hiertoe behoort: a. de reeds door Jubal (Genesis 4:21) uitgevonden pijp of schalmei (Job 21:12; Job 30:31), die later tot een soort van doedelzak werd, (twee door een met lucht gevulde zak gestoken pijpen, die van boven en van onderen even ver uit de zak uitsteken en waarop van boven geblazen wordt, terwijl de onderkant voorzien is van gaatjes, waarop evenals bij een fluit, met de vinger gespeeld wordt) (Psalms 150:4); b. de fluit of pijp Isaiah 5:12 Matthew 9:23 ), welke uit hout, riet of hoorn gemaakt werd, een zeer geliefd, tot treur en vreugdegeluid in het burgerlijk leven veel gebruikt, maar bij de godsdienst eerst later ingevoerd speeltuig; c. de, bij wijze van een hoorn, gekromde bazuin, met een doffe, ver klinkende toon, oorspronkelijk wel uit natuurlijke ramshorens bestaande, maar later uit koper vervaardigd, en die men gebruikte om signalen te geven (Exodus. 19:18,19), als ook, om het Jubeljaar aan te kondigen (Leviticus 25:9), waarom zij ook de bazuin van het Jubeljaar genoemd wordt Joshua 6:4); d. de trompet was recht en lang (omstreeks 2 voet), meest van metaal (zilver of koper), doch ook wel van hout, en diende alleen tot heilig gebruik, deels om signalen te geven aan de gemeente, deels om de feesten en de nieuwe manen aan te kondigen en ter begeleiding van de offerdienst, zodat zij, in laatstgenoemd opzicht, evenals de bazuinen, de dienst van onze tegenwoordige klokken vervulden. Waarschijnlijk kon daarmee slechts n hoofdtoon voortgebracht worden; het blazen bestond echter nu eens in enkele, kort afgebroken, dan eens in aanhoudende slepende tonen, al naardat de gemeente zich hij het heiligdom verzamelen, of het leger, naar zijn onderscheidene afdelingen, oprukken moest..

3. Als zij hiermee, beide trompetten, blazen zullen, zodat er slechts een aanhoudende toon gehoord wordt, dan zal de gehele vergadering van de volksvertegenwoordigers tot u vergaderd worden aan de deur van de tent der samenkomst.

Vers 3

3. BLAAS-INSTRUMENTEN. Hiertoe behoort: a. de reeds door Jubal (Genesis 4:21) uitgevonden pijp of schalmei (Job 21:12; Job 30:31), die later tot een soort van doedelzak werd, (twee door een met lucht gevulde zak gestoken pijpen, die van boven en van onderen even ver uit de zak uitsteken en waarop van boven geblazen wordt, terwijl de onderkant voorzien is van gaatjes, waarop evenals bij een fluit, met de vinger gespeeld wordt) (Psalms 150:4); b. de fluit of pijp Isaiah 5:12 Matthew 9:23 ), welke uit hout, riet of hoorn gemaakt werd, een zeer geliefd, tot treur en vreugdegeluid in het burgerlijk leven veel gebruikt, maar bij de godsdienst eerst later ingevoerd speeltuig; c. de, bij wijze van een hoorn, gekromde bazuin, met een doffe, ver klinkende toon, oorspronkelijk wel uit natuurlijke ramshorens bestaande, maar later uit koper vervaardigd, en die men gebruikte om signalen te geven (Exodus. 19:18,19), als ook, om het Jubeljaar aan te kondigen (Leviticus 25:9), waarom zij ook de bazuin van het Jubeljaar genoemd wordt Joshua 6:4); d. de trompet was recht en lang (omstreeks 2 voet), meest van metaal (zilver of koper), doch ook wel van hout, en diende alleen tot heilig gebruik, deels om signalen te geven aan de gemeente, deels om de feesten en de nieuwe manen aan te kondigen en ter begeleiding van de offerdienst, zodat zij, in laatstgenoemd opzicht, evenals de bazuinen, de dienst van onze tegenwoordige klokken vervulden. Waarschijnlijk kon daarmee slechts n hoofdtoon voortgebracht worden; het blazen bestond echter nu eens in enkele, kort afgebroken, dan eens in aanhoudende slepende tonen, al naardat de gemeente zich hij het heiligdom verzamelen, of het leger, naar zijn onderscheidene afdelingen, oprukken moest..

3. Als zij hiermee, beide trompetten, blazen zullen, zodat er slechts een aanhoudende toon gehoord wordt, dan zal de gehele vergadering van de volksvertegenwoordigers tot u vergaderd worden aan de deur van de tent der samenkomst.

Vers 4

4. Maar als zij met de ene zullen blazen, zodat er een aanhoudende toon voortkomt, dan zullen tot u vergaderd worden de oversten van de 12 stammen (Numbers 1:5); en de hoofden van de duizenden van Israël (Exodus 18:21).

Vers 4

4. Maar als zij met de ene zullen blazen, zodat er een aanhoudende toon voortkomt, dan zullen tot u vergaderd worden de oversten van de 12 stammen (Numbers 1:5); en de hoofden van de duizenden van Israël (Exodus 18:21).

Vers 5

5. Als gij, Aron en zijn zonen, met een gebroken geklank blazen zult, zodat het geluid afgebroken en telkens herhaald is, dan zullen de legers, die in het oosten gelegerd zijn, nl. de stam Juda met de beide andere, die tot zijn banier behoren, Issaschar en Zebulon (Numbers 2:3-Numbers 2:9), optrekken.

Vers 5

5. Als gij, Aron en zijn zonen, met een gebroken geklank blazen zult, zodat het geluid afgebroken en telkens herhaald is, dan zullen de legers, die in het oosten gelegerd zijn, nl. de stam Juda met de beide andere, die tot zijn banier behoren, Issaschar en Zebulon (Numbers 2:3-Numbers 2:9), optrekken.

Vers 6

6. Maar als gij, Aron en zijn zonen, dan wederom en dus ten tweede maal, op dezelfde wijze, met een gebroken geklank blazen zult, zullen de legers, die in het zuiden legeren, de banier Ruben met Simeon en Gad (Numbers 2:10-Numbers 2:16), optrekken. En zo vervolgens, zal hij het derde blazen op dezelfde tonen de westelijke banier, van Efraïm met Manasse en Benjamin (Numbers 2:17-Numbers 2:24) en bij het vierde blazen de zuidelijke, van Dan met Aser en Nafthali (Numbers 2:25-Numbers 2:31), opbreken; met een gebroken klank zullen zij blazen, en daarmee het signaal geven, om de verschillende legerafdelingen in beweging te stellen tot hun optochten.

Vers 6

6. Maar als gij, Aron en zijn zonen, dan wederom en dus ten tweede maal, op dezelfde wijze, met een gebroken geklank blazen zult, zullen de legers, die in het zuiden legeren, de banier Ruben met Simeon en Gad (Numbers 2:10-Numbers 2:16), optrekken. En zo vervolgens, zal hij het derde blazen op dezelfde tonen de westelijke banier, van Efraïm met Manasse en Benjamin (Numbers 2:17-Numbers 2:24) en bij het vierde blazen de zuidelijke, van Dan met Aser en Nafthali (Numbers 2:25-Numbers 2:31), opbreken; met een gebroken klank zullen zij blazen, en daarmee het signaal geven, om de verschillende legerafdelingen in beweging te stellen tot hun optochten.

Vers 7

7. Maar in, bij of tot het verzamelen van de vertegenwoordigers van de gemeente zult gij blazen, doch (zoals in Numbers 10:3, Numbers 10:4 gezegd is) geen gebroken geklank maar een aanhoudend geluid maken.

Vers 7

7. Maar in, bij of tot het verzamelen van de vertegenwoordigers van de gemeente zult gij blazen, doch (zoals in Numbers 10:3, Numbers 10:4 gezegd is) geen gebroken geklank maar een aanhoudend geluid maken.

Vers 8

8. En de zonen van Aron, maar geen anderen, de priesters zullen met die trompetten, zowel op de een, als op de andere wijze, zowel tot het ene, als tot het andere doelblazen; en deze trompetten, alleen tot heilig gebruik bestemd, zij zullen voor uw priesters zijn tot een eeuwige instelling bij uw geslachten, zodat uw opvolgers zich daarvan te allen tijde, zoals hier bepaald is, bedienen zullen.

Vers 8

8. En de zonen van Aron, maar geen anderen, de priesters zullen met die trompetten, zowel op de een, als op de andere wijze, zowel tot het ene, als tot het andere doelblazen; en deze trompetten, alleen tot heilig gebruik bestemd, zij zullen voor uw priesters zijn tot een eeuwige instelling bij uw geslachten, zodat uw opvolgers zich daarvan te allen tijde, zoals hier bepaald is, bedienen zullen.

Vers 9

9. En niet alleen nog op de tocht door de woestijn, zullen zij gebruikt worden, maar ook later, als Kanan zal zijn ingenomen, bij alle gewichtige gelegenheden, die hetwelzijn van het volks betreffen, wanneer gij dus in uw land ten strijde zult trekken 1) tegen de vijand, die u benauwt, zult gij ook met die trompetten een gebroken geklank maken; zo zal aan uw, als het volk, dat Hij zich verkoren heeft en waarover Hij zich in al diens noden ontfermen wil, gedacht worden, voor het aangezicht van de HEERE uw God, en gij zult van uw vijanden verlost worden. 2)

1) Eigenlijk staat er: in de strijd raken, wel te onderscheiden van, ten strijde oprukken..

2) Op te merken valt, welke belofte er tussenin gevoegd wordt, dat Hij hun vijanden zou verslaan; niet, omdat het heil of de bevrijding van het volk aan de trompetten op zichzelf verbonden was, maar, omdat zij tot de strijd niet zouden gaan, tenzij vertrouwende op de heilige God. Want met een uiterlijk symbool wordt de zaak zelf verbonden, nl. met deze, dat zij onder God zouden strijden, Hem zelf als aanvoerder zouden volgen en heel hun kracht van Zijn genade verwachten. En dat alle gelovigen aan deze regel hebben vastgehouden, blijkt uit Psalm 20:8: Deze vermelden van wagens, gene van paarden, maar wij zullen vermelden van de naam van onze God. Evenzo: Een koning wordt niet behouden door een groot leger of een held bevrijd door grote kracht (Psalms 33:10). Zie, de ogen van de Heere zijn over Hem die Hem vrezen, en over hen, die op Zijn goedertierenheid hopen..

Vers 9

9. En niet alleen nog op de tocht door de woestijn, zullen zij gebruikt worden, maar ook later, als Kanan zal zijn ingenomen, bij alle gewichtige gelegenheden, die hetwelzijn van het volks betreffen, wanneer gij dus in uw land ten strijde zult trekken 1) tegen de vijand, die u benauwt, zult gij ook met die trompetten een gebroken geklank maken; zo zal aan uw, als het volk, dat Hij zich verkoren heeft en waarover Hij zich in al diens noden ontfermen wil, gedacht worden, voor het aangezicht van de HEERE uw God, en gij zult van uw vijanden verlost worden. 2)

1) Eigenlijk staat er: in de strijd raken, wel te onderscheiden van, ten strijde oprukken..

2) Op te merken valt, welke belofte er tussenin gevoegd wordt, dat Hij hun vijanden zou verslaan; niet, omdat het heil of de bevrijding van het volk aan de trompetten op zichzelf verbonden was, maar, omdat zij tot de strijd niet zouden gaan, tenzij vertrouwende op de heilige God. Want met een uiterlijk symbool wordt de zaak zelf verbonden, nl. met deze, dat zij onder God zouden strijden, Hem zelf als aanvoerder zouden volgen en heel hun kracht van Zijn genade verwachten. En dat alle gelovigen aan deze regel hebben vastgehouden, blijkt uit Psalm 20:8: Deze vermelden van wagens, gene van paarden, maar wij zullen vermelden van de naam van onze God. Evenzo: Een koning wordt niet behouden door een groot leger of een held bevrijd door grote kracht (Psalms 33:10). Zie, de ogen van de Heere zijn over Hem die Hem vrezen, en over hen, die op Zijn goedertierenheid hopen..

Vers 10

10. Evenals ten dage van uw vrolijkheid, 1) in de tijd van de viering van uw feesten en in uw gezette hoogtijden, die de Heere u bepaalde (Leviticus 23:1), en in de beginselen van uw maanden, 2) wanneer bij het dagelijks brandoffer nog een bijzonder offer komt (Numbers 28:11), zult gij ook met de trompetten blazen over uw brandoffersen over uw dankoffers, terwijl zij gebracht worden, en deze uw feestviering en offeranden naar de goddelijke verordening, zij zullen u ter gedachtenis zijn voor het aangezicht van uw God, 3) hetgeen dan in gunst zal tot u gekeerd zijn. Ik ben de HEERE, uw God, 4) die u te allen tijde gedenken zal en niets zozeer begeert, als dat gij Hem gedenkt in trouwe bewaring van Zijn verbond.

1)Overeenkomstig deze, aan beloften rijke verordening van God, vinden wij in later tijd, dat de trompetten door de priesters geblazen werden, zowel in de oorlog (Numbers 31:6; Numbers 31:2 Kron.13:12,14; 20:21) als bij vreugdefeesten, zoals bij de verplaatsing van de Verbondsark (1 Chronicles 16:24; 1 Chronicles 17:6), de inwijding van Salomo's tempel (2 Kronieken5:12; 7:6), de grondlegging van de tweede tempel (Ezra 3:10), de inwijding van de muren van Jeruzalem (Nehemiah. 12:35,41), en bij andere feestelijke gelegenheden (2 Chronicles 9:27)

De aanmerking van de Wet: dat geen wetgever deze belofte omtrent het blazen van de trompetten geven kon, is volkomen juist, zo men er slechts bijvoegt: behalve iemand, die op het woord en werk van God een vast vertrouwen stelde..

2) In de beginselen van uw maanden, d.i. bij uw nieuwe maanfeesten. Bij alle ingestemde hoogtijden en bij alle andere feesten, die op uitdrukkelijk bevel zijn ingesteld, wil de Heere, dat de trompetten zouden geblazen worden, opdat het volk zou weten, dat het instellingen van de Heere waren.. 3) Mozes zegt, dat de trompetten van de Israëlieten zouden zijn ter gedachtenis voor het aangezicht van uw God, omdat, wanneer zij zouden zijn samengekomen volgens Zijn bevel, Hij op hen zou neerkijken en met zijn vaderlijke gunst hen verwaardigen..

4) Het is niet Mozes, die hier beloften doet, maar zoals de Heere, door deze, zijn verkoren dienaar, zijn wetten uitvaardigt, zo is het ook de Heere, die door deze, Zijn profeet, Zijn beloften doet..

II. Numbers 10:11-Numbers 10:36. Op de twintigste dag van de tweede maand verheft zich de wolk van de tabernakel en Israël breekt, in de door de Heere bevolen orde, van de Sinaï op, waar het nu een jaar was gelegerd geweest. Voor het opbreken heeft Mozes nog zijn zwager Hobab bewogen, om het volk op de tocht door de woestijn Paran, waarheen nu de reis is, te vergezellen, om het met zijn nauwkeuriger kennis van het gebied, dat men nu moest doortrekken, van dienst te zijn; voor welke dienst hij hem aandeel in de zegeningen, die Israël in het beloofde land te verwachten heeft, toezegt.

Vers 10

10. Evenals ten dage van uw vrolijkheid, 1) in de tijd van de viering van uw feesten en in uw gezette hoogtijden, die de Heere u bepaalde (Leviticus 23:1), en in de beginselen van uw maanden, 2) wanneer bij het dagelijks brandoffer nog een bijzonder offer komt (Numbers 28:11), zult gij ook met de trompetten blazen over uw brandoffersen over uw dankoffers, terwijl zij gebracht worden, en deze uw feestviering en offeranden naar de goddelijke verordening, zij zullen u ter gedachtenis zijn voor het aangezicht van uw God, 3) hetgeen dan in gunst zal tot u gekeerd zijn. Ik ben de HEERE, uw God, 4) die u te allen tijde gedenken zal en niets zozeer begeert, als dat gij Hem gedenkt in trouwe bewaring van Zijn verbond.

1)Overeenkomstig deze, aan beloften rijke verordening van God, vinden wij in later tijd, dat de trompetten door de priesters geblazen werden, zowel in de oorlog (Numbers 31:6; Numbers 31:2 Kron.13:12,14; 20:21) als bij vreugdefeesten, zoals bij de verplaatsing van de Verbondsark (1 Chronicles 16:24; 1 Chronicles 17:6), de inwijding van Salomo's tempel (2 Kronieken5:12; 7:6), de grondlegging van de tweede tempel (Ezra 3:10), de inwijding van de muren van Jeruzalem (Nehemiah. 12:35,41), en bij andere feestelijke gelegenheden (2 Chronicles 9:27)

De aanmerking van de Wet: dat geen wetgever deze belofte omtrent het blazen van de trompetten geven kon, is volkomen juist, zo men er slechts bijvoegt: behalve iemand, die op het woord en werk van God een vast vertrouwen stelde..

2) In de beginselen van uw maanden, d.i. bij uw nieuwe maanfeesten. Bij alle ingestemde hoogtijden en bij alle andere feesten, die op uitdrukkelijk bevel zijn ingesteld, wil de Heere, dat de trompetten zouden geblazen worden, opdat het volk zou weten, dat het instellingen van de Heere waren.. 3) Mozes zegt, dat de trompetten van de Israëlieten zouden zijn ter gedachtenis voor het aangezicht van uw God, omdat, wanneer zij zouden zijn samengekomen volgens Zijn bevel, Hij op hen zou neerkijken en met zijn vaderlijke gunst hen verwaardigen..

4) Het is niet Mozes, die hier beloften doet, maar zoals de Heere, door deze, zijn verkoren dienaar, zijn wetten uitvaardigt, zo is het ook de Heere, die door deze, Zijn profeet, Zijn beloften doet..

II. Numbers 10:11-Numbers 10:36. Op de twintigste dag van de tweede maand verheft zich de wolk van de tabernakel en Israël breekt, in de door de Heere bevolen orde, van de Sinaï op, waar het nu een jaar was gelegerd geweest. Voor het opbreken heeft Mozes nog zijn zwager Hobab bewogen, om het volk op de tocht door de woestijn Paran, waarheen nu de reis is, te vergezellen, om het met zijn nauwkeuriger kennis van het gebied, dat men nu moest doortrekken, van dienst te zijn; voor welke dienst hij hem aandeel in de zegeningen, die Israël in het beloofde land te verwachten heeft, toezegt.

Vers 11

11. En het geschiedde in het tweede jaar, na de uittocht uit Egypte, het jaar 2514 na de wereldschepping, het 1486ste voor Chr., in de tweede maand, Sif of Ijar,(zie "Exodus 12:2), op de twintigste dag van demaand, dat de wolk verheven werd van boven de tabernakel van de getuigenis, en daarmee het teken gaf tot vertrek (Numbers 9:15).

Vers 11

11. En het geschiedde in het tweede jaar, na de uittocht uit Egypte, het jaar 2514 na de wereldschepping, het 1486ste voor Chr., in de tweede maand, Sif of Ijar,(zie "Exodus 12:2), op de twintigste dag van demaand, dat de wolk verheven werd van boven de tabernakel van de getuigenis, en daarmee het teken gaf tot vertrek (Numbers 9:15).

Vers 12

12. En de kinderen van Israël trokken, nadat de heilige gereedschappen ingepakt waren (Numbers 4:5), en die Kahathieten, die de Verbondsark droegen, zich aan het hoofd van de tocht gesteld hadden, alzo trokken zij op, naar de rangorde van hun tochten of legerafdelingen (Numbers 10:13), uit de woestijn Sinaï, waar zij voor nu, op 10 dagen na, een jaar geleden, waren aangekomen (Exodus 19:1); en de wolk bleef, na als standplaatsen Thab-ra met de lustgraven (Numbers 11:3,Numbers 11:34), Hazeroth (Numbers 11:35) en enige andere plaatsen (Numbers 33:18) aangedaan te hebben, eindelijk te Kades in de woestijn Paran (zie "Nu 12:16).

Vers 12

12. En de kinderen van Israël trokken, nadat de heilige gereedschappen ingepakt waren (Numbers 4:5), en die Kahathieten, die de Verbondsark droegen, zich aan het hoofd van de tocht gesteld hadden, alzo trokken zij op, naar de rangorde van hun tochten of legerafdelingen (Numbers 10:13), uit de woestijn Sinaï, waar zij voor nu, op 10 dagen na, een jaar geleden, waren aangekomen (Exodus 19:1); en de wolk bleef, na als standplaatsen Thab-ra met de lustgraven (Numbers 11:3,Numbers 11:34), Hazeroth (Numbers 11:35) en enige andere plaatsen (Numbers 33:18) aangedaan te hebben, eindelijk te Kades in de woestijn Paran (zie "Nu 12:16).

Vers 13

13. Alzo togen zij, en wel degenen, die hun legerafdeling tegen het oosten hadden (Numbers 2:3-Numbers 2:9), voorop, alzo togen zij eerst op, op het geklank van de heilige trompetten, naar de mond van de HEERE, door de hand van Mozes.

Vers 13

13. Alzo togen zij, en wel degenen, die hun legerafdeling tegen het oosten hadden (Numbers 2:3-Numbers 2:9), voorop, alzo togen zij eerst op, op het geklank van de heilige trompetten, naar de mond van de HEERE, door de hand van Mozes.

Vers 14

14. Want allereerst toog op de banier van het leger van de kinderen van Juda naar hun legers, uitmakende een getal van 74:600 strijdbare mannen, en over dit leger was Nahesson, de zoon van Ammindab.

Vers 14

14. Want allereerst toog op de banier van het leger van de kinderen van Juda naar hun legers, uitmakende een getal van 74:600 strijdbare mannen, en over dit leger was Nahesson, de zoon van Ammindab.

Vers 15

15. En over het, tot dezelfde banier behorende leger van de stam van de kinderen van Issaschar, bedragende 54:400 man, was Nethneël, de zoon van Zuhar.

Vers 15

15. En over het, tot dezelfde banier behorende leger van de stam van de kinderen van Issaschar, bedragende 54:400 man, was Nethneël, de zoon van Zuhar.

Vers 16

16. En over het, eveneens tot de banier van Juda behorende leger van de stam van de kinderen van Zebulon, die 57:400 man sterk waren, was Eliab de zoon van Helon; zodat onder deze banier, die het zinnebeeld van een leeuw voerde, een gezamenlijk getal van 186:400 mannen optrok. 17. Toen de banier van Juda voortgetrokken was, werd de tabernakel afgenomen, de voorhofsbekleedselen, het voorste voorhangsel van de tabernakel en zijn 4 dekkleden werden opgerold, en de pilaren, onderlagen en planken met hun richels werden uit elkaar gezet, en de zonen van Gerson en de zonen van Merri trokken op, dragende of vervoerende, namelijk met de 6 wagens (Numbers 7:3), de tabernakel, terwijl de zonen van Gerson daarbij voor de 4 dekkleden enz. (Numbers 4:25), en de zonen van Merri voor de planken enz. (Numbers 7:31) zorg droegen.

Vers 16

16. En over het, eveneens tot de banier van Juda behorende leger van de stam van de kinderen van Zebulon, die 57:400 man sterk waren, was Eliab de zoon van Helon; zodat onder deze banier, die het zinnebeeld van een leeuw voerde, een gezamenlijk getal van 186:400 mannen optrok. 17. Toen de banier van Juda voortgetrokken was, werd de tabernakel afgenomen, de voorhofsbekleedselen, het voorste voorhangsel van de tabernakel en zijn 4 dekkleden werden opgerold, en de pilaren, onderlagen en planken met hun richels werden uit elkaar gezet, en de zonen van Gerson en de zonen van Merri trokken op, dragende of vervoerende, namelijk met de 6 wagens (Numbers 7:3), de tabernakel, terwijl de zonen van Gerson daarbij voor de 4 dekkleden enz. (Numbers 4:25), en de zonen van Merri voor de planken enz. (Numbers 7:31) zorg droegen.

Vers 18

18. Daarna, bij het tweede geklank van de zilveren trompetten, toog op de banier van het, naar de zuidzijde gelegerde, leger van Ruben naar hun legers; en over dit leger van 46:500 man was Elizur, de zoon van Sedr.

Vers 18

18. Daarna, bij het tweede geklank van de zilveren trompetten, toog op de banier van het, naar de zuidzijde gelegerde, leger van Ruben naar hun legers; en over dit leger van 46:500 man was Elizur, de zoon van Sedr.

Vers 19

19. En over het leger van de stam van de kinderen van Simeon, tot diezelfde banier behorende, wier zinnebeeld een mensenhoofd was en wier getal 59:300 bedroeg, was Selmiël, de zoon van Zurísaddai.

Vers 19

19. En over het leger van de stam van de kinderen van Simeon, tot diezelfde banier behorende, wier zinnebeeld een mensenhoofd was en wier getal 59:300 bedroeg, was Selmiël, de zoon van Zurísaddai.

Vers 20

20. En over het heer van de stam van de kinderen van Gad, behorende evenzo tot de banier van Ruben, en 45:650 man sterk, zodat de tweede legerafdeling, die de Gersonieten en Merrieten volgde, in het geheel 151:450 man bedroeg, wasEljasaf, de zoon van Dehuël.

Vers 20

20. En over het heer van de stam van de kinderen van Gad, behorende evenzo tot de banier van Ruben, en 45:650 man sterk, zodat de tweede legerafdeling, die de Gersonieten en Merrieten volgde, in het geheel 151:450 man bedroeg, wasEljasaf, de zoon van Dehuël.

Vers 21

21. Toen trokken op de Kahathieten (Numbers 2:17), dragende met hun schouders, op draagbaren het heiligdom, het rook- en brandofferaltaar, de gouden kandelaar, de tafel van de toonbroden en het koperen wasvat (Numbers 4:15) en de anderen, namelijk de achter de banier van Juda volgende Gersonieten en Merrieten (Numbers 10:17) richtten, als zij op een nieuwe legerplaats waren aangekomen, aanstonds de tabernakel, grondslagen, planken, stijlen enz. op, en bekleedden die met de behangselen, voorhangsels en dekkleden tegen dat deze, de Kahathieten met de heiligegereedschappen, kwamen, opdat deze zonder oponthoud, de heilige voorwerpen op hun plaats konden zetten.

Vers 21

21. Toen trokken op de Kahathieten (Numbers 2:17), dragende met hun schouders, op draagbaren het heiligdom, het rook- en brandofferaltaar, de gouden kandelaar, de tafel van de toonbroden en het koperen wasvat (Numbers 4:15) en de anderen, namelijk de achter de banier van Juda volgende Gersonieten en Merrieten (Numbers 10:17) richtten, als zij op een nieuwe legerplaats waren aangekomen, aanstonds de tabernakel, grondslagen, planken, stijlen enz. op, en bekleedden die met de behangselen, voorhangsels en dekkleden tegen dat deze, de Kahathieten met de heiligegereedschappen, kwamen, opdat deze zonder oponthoud, de heilige voorwerpen op hun plaats konden zetten.

Vers 22

22. Daarna, bij het derde geklank van de zilveren trompetten, trok op de, naar de westzijde gelegerde (Numbers 2:18-Numbers 2:24) banier van het leger van de kinderen van Efraïm, dat een stier tot zinnebeeld had, naar hun legers, die tezamen 108:100 man uitmaakten; en over dit leger (nl. Efraïm), dat op zichzelf 40:500 telde, was Elisma, de zoon van Ammihud.

Vers 22

22. Daarna, bij het derde geklank van de zilveren trompetten, trok op de, naar de westzijde gelegerde (Numbers 2:18-Numbers 2:24) banier van het leger van de kinderen van Efraïm, dat een stier tot zinnebeeld had, naar hun legers, die tezamen 108:100 man uitmaakten; en over dit leger (nl. Efraïm), dat op zichzelf 40:500 telde, was Elisma, de zoon van Ammihud.

Vers 23

23. En over het leger van de, tot voornoemde banier behorende, stam van de kinderen van Manasse, 32:200 man in getal, was Gamaliël, de zoon van Pedzur.

Vers 23

23. En over het leger van de, tot voornoemde banier behorende, stam van de kinderen van Manasse, 32:200 man in getal, was Gamaliël, de zoon van Pedzur.

Vers 24

24. En over het leger van de stam van de kinderen van Benjamin, die 35:400 man telde en mede tot de banier van Efraïm behoorde, was Abidan, de zoon van Gideni.

Vers 24

24. En over het leger van de stam van de kinderen van Benjamin, die 35:400 man telde en mede tot de banier van Efraïm behoorde, was Abidan, de zoon van Gideni.

Vers 25

25. Toen, nadat de trompetten zich voor de vierde maal hadden laten horen, trok op de, 157:600 man sterke banier, die een adelaar tot zinnebeeld had, de banier van het noordelijk geplaatste (Numbers 2:25-Numbers 2:31) leger van de kinderen van Dan, samen sluitende of besluitende alzo, daar dit, volgens Numbers 2:31 het laatst optrok, al de legers naar hun heren; en over dit leger, dat 62:700 man telde, was Ahiëzer, de zoon van Ammisaddai. 26. En over het leger van de, tot de banier van Dan behorende stam van de kinderen van Aser, die 41:500 man bedroegen, was Pagiël, de zoon van Ochran.

Vers 25

25. Toen, nadat de trompetten zich voor de vierde maal hadden laten horen, trok op de, 157:600 man sterke banier, die een adelaar tot zinnebeeld had, de banier van het noordelijk geplaatste (Numbers 2:25-Numbers 2:31) leger van de kinderen van Dan, samen sluitende of besluitende alzo, daar dit, volgens Numbers 2:31 het laatst optrok, al de legers naar hun heren; en over dit leger, dat 62:700 man telde, was Ahiëzer, de zoon van Ammisaddai. 26. En over het leger van de, tot de banier van Dan behorende stam van de kinderen van Aser, die 41:500 man bedroegen, was Pagiël, de zoon van Ochran.

Vers 27

27. En over het leger van de stam van de kinderen van Nafthali, die, onder dezelfde banier geschaard, 53:400 man telde, was Ahira, de zoon van Enan.

Vers 27

27. En over het leger van de stam van de kinderen van Nafthali, die, onder dezelfde banier geschaard, 53:400 man telde, was Ahira, de zoon van Enan.

Vers 28

28. Dit en naar deze, door de Heere zelf bepaalde rangorde ingericht, waren de tochten van de kinderen van Israël, naar hun legers, die een gezamenlijk getal aan 603:550 strijdbare mannen uitmaakten (Numbers 2:32),dit waren hun tochten als zij reisden, waarbij dus de door de wolk geleide Verbondsark voorop ging, en de heilige gereedschappen met de heilige personen in het midden waren.

Vers 28

28. Dit en naar deze, door de Heere zelf bepaalde rangorde ingericht, waren de tochten van de kinderen van Israël, naar hun legers, die een gezamenlijk getal aan 603:550 strijdbare mannen uitmaakten (Numbers 2:32),dit waren hun tochten als zij reisden, waarbij dus de door de wolk geleide Verbondsark voorop ging, en de heilige gereedschappen met de heilige personen in het midden waren.

Vers 29

29. Mozes nu zei 1) nog, voordat de zo-even beschreven optocht aanving, tot Hobab, de zoon van Rehuël of Jethro (Exodus 3:1), de Midianiet, de schoonvader van Mozes, die hem wellicht zijn vrouw en zijn beide zonen bij de Horeb gebracht had (Exodus 18:1), of in elk geval ook daarheen gekomen en vanaf die tijd bij Mozes gebleven was: wij reizen nu naar die plaats, naar het land Kanan, van welke plaats de HEERE gezegd heeft: Ik zal u die geven! zo ga gij, die nu al geruime tijd bij ons geweest zijt, met ons en wij zullen u wel doen, 2) door u deel te geven aan al de zegeningen die wij te wachten hebben; want deHEERE heeft over Israël het goede gesproken, 3) Hij heeft het heerlijke beloften gedaan.

1) Het is duidelijk, dat dit gesprek heeft plaats gehad, voordat het leger van de Sinaï optrok. Daar het echter een zaak was van minder belang voor Israëls geschiedenis in het algemeen, wordt dit verhaal hier tussenin geschoven. Het wordt aan de andere zijde opzettelijk vermeld, omdat, zoals uit Numbers 10:31 blijkt, Israël er voor de woestijnreis wel belang bij had, dat Hobab mede optrok..

2) Deze zijn de gevoelens van ieder kind van God. Wanneer een ziel tot Jezus gebracht is, gewassen in Zijn bloed en staande in Zijn gerechtigheid, dan wordt hij gedreven door twee dingen: ten eerste: dat hij nu op reis is naar een goed land, zijn zonden zijn uitgedelgd, de Heilige Geest woont in hem, God is zijn leidsman, de hemel ligt voor hem; ten tweede: hij wenst, dat allen, die hij lief heeft, met hem meegaan.

3) Heerlijk spreekt hier Mozes' geloof zich uit. Hij is er vast van overtuigd, dat Israël Kanan zal bereiken, omdat al wat de Heere gesproken heeft, zeker zal vervuld worden..

Vers 29

29. Mozes nu zei 1) nog, voordat de zo-even beschreven optocht aanving, tot Hobab, de zoon van Rehuël of Jethro (Exodus 3:1), de Midianiet, de schoonvader van Mozes, die hem wellicht zijn vrouw en zijn beide zonen bij de Horeb gebracht had (Exodus 18:1), of in elk geval ook daarheen gekomen en vanaf die tijd bij Mozes gebleven was: wij reizen nu naar die plaats, naar het land Kanan, van welke plaats de HEERE gezegd heeft: Ik zal u die geven! zo ga gij, die nu al geruime tijd bij ons geweest zijt, met ons en wij zullen u wel doen, 2) door u deel te geven aan al de zegeningen die wij te wachten hebben; want deHEERE heeft over Israël het goede gesproken, 3) Hij heeft het heerlijke beloften gedaan.

1) Het is duidelijk, dat dit gesprek heeft plaats gehad, voordat het leger van de Sinaï optrok. Daar het echter een zaak was van minder belang voor Israëls geschiedenis in het algemeen, wordt dit verhaal hier tussenin geschoven. Het wordt aan de andere zijde opzettelijk vermeld, omdat, zoals uit Numbers 10:31 blijkt, Israël er voor de woestijnreis wel belang bij had, dat Hobab mede optrok..

2) Deze zijn de gevoelens van ieder kind van God. Wanneer een ziel tot Jezus gebracht is, gewassen in Zijn bloed en staande in Zijn gerechtigheid, dan wordt hij gedreven door twee dingen: ten eerste: dat hij nu op reis is naar een goed land, zijn zonden zijn uitgedelgd, de Heilige Geest woont in hem, God is zijn leidsman, de hemel ligt voor hem; ten tweede: hij wenst, dat allen, die hij lief heeft, met hem meegaan.

3) Heerlijk spreekt hier Mozes' geloof zich uit. Hij is er vast van overtuigd, dat Israël Kanan zal bereiken, omdat al wat de Heere gesproken heeft, zeker zal vervuld worden..

Vers 30

30. Doch hij, Hobab, zei tot hem, Mozes: ik zal niet met u gaan, maar ik zal naar mijn land, in het zuiden van het Sinaïtische schiereiland (zie "Exodus 2:15) en naar mijn familie gaan. 1)

1) Men zou denken, dat hij, die zoveel van de bijzondere aanwezigheid van de Heere bij Israël, zoals ook de hoogstbewonderingswaardige tekenen van Zijn gunst, omtrent hen, gezien had, geen opwekking zou nodig gehad hebben, om met hen te gaan; en nochthans wees hij Mozes' vriendelijk en ernstig verzoek hiervoor van de hand, zijnde zijn weigering naar alle schijn toe te schrijven aan een al te grote genegenheid, die hij had voor zijn land en familie, welke zucht, die de mens natuurlijk eigen is, niet, zoals men had mogen verwachten, in hem was verflauwd of verkleind geworden, door een gelovige hoe schatting en omhelzing van de belofte van de Heere, en door een overheersende liefde tot de Verbondszegen..

Vers 30

30. Doch hij, Hobab, zei tot hem, Mozes: ik zal niet met u gaan, maar ik zal naar mijn land, in het zuiden van het Sinaïtische schiereiland (zie "Exodus 2:15) en naar mijn familie gaan. 1)

1) Men zou denken, dat hij, die zoveel van de bijzondere aanwezigheid van de Heere bij Israël, zoals ook de hoogstbewonderingswaardige tekenen van Zijn gunst, omtrent hen, gezien had, geen opwekking zou nodig gehad hebben, om met hen te gaan; en nochthans wees hij Mozes' vriendelijk en ernstig verzoek hiervoor van de hand, zijnde zijn weigering naar alle schijn toe te schrijven aan een al te grote genegenheid, die hij had voor zijn land en familie, welke zucht, die de mens natuurlijk eigen is, niet, zoals men had mogen verwachten, in hem was verflauwd of verkleind geworden, door een gelovige hoe schatting en omhelzing van de belofte van de Heere, en door een overheersende liefde tot de Verbondszegen..

Vers 31

31. En hij, Mozes, zei: verlaat ons toch niet; want omdat gij weet, dat wij ons legeren moeten in de woestijn, zo zult gij, die door uw tochten hier bekend zijt met detreken, welke wij hebben door te trekken, ons tot ogen, 1) d.i. tot gids, zijn (Job 29:15)

1) Tot ogen zijn. Hiermee doet Mozes in niets te kort aan de Voorzienige leiding van de Heere God. Mozes weet het, dat de Heere niet alleen voorgaat in de wolk- en vuurkolom, maar ook de richting aanwijst. Wat hij van Hobab wil, is, dat deze, als bekend met en in de woestijn, hem en het volk zal wijzen op de bronnen en op de weideplaatsen, die zich hier en daar bevinden, wanneer God door de wolk het sein heeft gegeven, dat het volk zich een tijd zou legeren. Calvijn vertaalt, doch o.i. ten onrechte, tot ogen geweest zijt. Mozes zou dan Hobab willen zeggen, dat hij straks in Kanan zou beloond worden, voor hetgeen hij ten behoeve van Israël had gedaan, voordat de tabernakel was opgericht..

Uit Judges 1:16 blijkt, dat Hobab zich heeft laten overreden, omdat aldaar gemeld wordt, dat de nakomelingen van Mozes' schoonvader met de kinderen van Juda uit de Palmstad optogen naar de woestijn van Juda (Judges 4:11; 1 Samuel 15:6; 1 Samuel 27:10).

Vers 31

31. En hij, Mozes, zei: verlaat ons toch niet; want omdat gij weet, dat wij ons legeren moeten in de woestijn, zo zult gij, die door uw tochten hier bekend zijt met detreken, welke wij hebben door te trekken, ons tot ogen, 1) d.i. tot gids, zijn (Job 29:15)

1) Tot ogen zijn. Hiermee doet Mozes in niets te kort aan de Voorzienige leiding van de Heere God. Mozes weet het, dat de Heere niet alleen voorgaat in de wolk- en vuurkolom, maar ook de richting aanwijst. Wat hij van Hobab wil, is, dat deze, als bekend met en in de woestijn, hem en het volk zal wijzen op de bronnen en op de weideplaatsen, die zich hier en daar bevinden, wanneer God door de wolk het sein heeft gegeven, dat het volk zich een tijd zou legeren. Calvijn vertaalt, doch o.i. ten onrechte, tot ogen geweest zijt. Mozes zou dan Hobab willen zeggen, dat hij straks in Kanan zou beloond worden, voor hetgeen hij ten behoeve van Israël had gedaan, voordat de tabernakel was opgericht..

Uit Judges 1:16 blijkt, dat Hobab zich heeft laten overreden, omdat aldaar gemeld wordt, dat de nakomelingen van Mozes' schoonvader met de kinderen van Juda uit de Palmstad optogen naar de woestijn van Juda (Judges 4:11; 1 Samuel 15:6; 1 Samuel 27:10).

Vers 32

32. En het zal geschieden, als gij met ons zult gaan, en het goede geschieden zal, waarmee de HEERE naar Zijn belofte, die zeker vervuld worden zal, bij ons weldoen zal, dat wij, uit dankbaarheid voor uw trouwe diensten, u ook weldoen zullen, 1) en u geheel als een lid van ons volk zullen behandelen. Hierop nu bewilligde Hobab.

1) Wel had Israël in het algemeen de, in de wolk aanwezige, Heere zelf tot aanvoerder; hiermee werd evenwel menselijke raad en bijstand, (die toch ook, zo ze slechts goed zijn, van God komen) geenszins uitgesloten..

Zij, die naast God, Israël in hun ongemakken en moeiten deel nemen, zullen evenzo deel hebben in hun vertroosting en eer. Met Gods volk in de woestijn van deze wereld eenzelfde lot ondergaande, zo zullen ook zij eenzelfde lot met hen hebben in het hemels Kanan. Indien wij met Christus blijven in Zijn verzoekingen, zo zullen wij ook met Hem zegepralen en heersen (Luke 22:28,Luke 22:29)

Vers 32

32. En het zal geschieden, als gij met ons zult gaan, en het goede geschieden zal, waarmee de HEERE naar Zijn belofte, die zeker vervuld worden zal, bij ons weldoen zal, dat wij, uit dankbaarheid voor uw trouwe diensten, u ook weldoen zullen, 1) en u geheel als een lid van ons volk zullen behandelen. Hierop nu bewilligde Hobab.

1) Wel had Israël in het algemeen de, in de wolk aanwezige, Heere zelf tot aanvoerder; hiermee werd evenwel menselijke raad en bijstand, (die toch ook, zo ze slechts goed zijn, van God komen) geenszins uitgesloten..

Zij, die naast God, Israël in hun ongemakken en moeiten deel nemen, zullen evenzo deel hebben in hun vertroosting en eer. Met Gods volk in de woestijn van deze wereld eenzelfde lot ondergaande, zo zullen ook zij eenzelfde lot met hen hebben in het hemels Kanan. Indien wij met Christus blijven in Zijn verzoekingen, zo zullen wij ook met Hem zegepralen en heersen (Luke 22:28,Luke 22:29)

Vers 33

33. Zoals in Numbers 10:28 gezegd is, trokken zij, de kinderen van Israël, drie dagreizen van de berg van de HEERE, Sinaï; op welke tochten zij slechts hier en daar uitrustten, maar nergens hun leger mochten opslaan; en de Ark van het Verbond 1) van de HEERE, welke door deKahathieten gedragen werd, reisde, volgens de aanwijzing van de daarboven zwevende wolk, voor hun aangezicht drie dagreizen, om voor hen een rustplaats uit te speuren, 2) waar zij dan naar de wil van de Heere, een langere tijd zouden kunnen blijven.

1) Ark van het Verbond. Niet Ark van de Getuigenis, naar de wet die er in lag, maar Ark van het Verbond, naar haar betekenis voor het Israëlitische volk, omdat het een Verbondsvolk was van Jehova.. 2) De Arke van het Verbond, zinnebeeld van de aanwezigheid van de Heere, wordt hier gezegd een rustplaats uit te speuren. Uitspeuren is een verouderd woord en betekent: bespieden, afloeren. De betekenis is deze, dat de wolk als boven de Ark van het Verbond in de eerste plaats zwevende, Israël de plek aanwees waar zij moesten halt houden. Op hen. Dit behoeft niet aan te duiden, dat de wolk zich over het gehele leger uitbreidde. Met kan ook in deze betekenis worden opgevat, dat het volk de beschermende leiding van de Heere ondervond..

Vers 33

33. Zoals in Numbers 10:28 gezegd is, trokken zij, de kinderen van Israël, drie dagreizen van de berg van de HEERE, Sinaï; op welke tochten zij slechts hier en daar uitrustten, maar nergens hun leger mochten opslaan; en de Ark van het Verbond 1) van de HEERE, welke door deKahathieten gedragen werd, reisde, volgens de aanwijzing van de daarboven zwevende wolk, voor hun aangezicht drie dagreizen, om voor hen een rustplaats uit te speuren, 2) waar zij dan naar de wil van de Heere, een langere tijd zouden kunnen blijven.

1) Ark van het Verbond. Niet Ark van de Getuigenis, naar de wet die er in lag, maar Ark van het Verbond, naar haar betekenis voor het Israëlitische volk, omdat het een Verbondsvolk was van Jehova.. 2) De Arke van het Verbond, zinnebeeld van de aanwezigheid van de Heere, wordt hier gezegd een rustplaats uit te speuren. Uitspeuren is een verouderd woord en betekent: bespieden, afloeren. De betekenis is deze, dat de wolk als boven de Ark van het Verbond in de eerste plaats zwevende, Israël de plek aanwees waar zij moesten halt houden. Op hen. Dit behoeft niet aan te duiden, dat de wolk zich over het gehele leger uitbreidde. Met kan ook in deze betekenis worden opgevat, dat het volk de beschermende leiding van de Heere ondervond..

Vers 34

34. En de wolk van de HEERE, die als geleidster boven de Ark zweefde en de weg wees, die men moest inslaan, was overdag over hen, 1) als zij uit het leger vertrokken, en was alzo niet alleen hoven de Ark, maar breidde zichtevens over geheel het volk, dat de Ark volgde, als een beschuttend dak, (Psalms 105:39) uit, van de dag af, dat zij de legerplaats verlieten, en beschermde hen op geheel hun verdere reis.

1) Het schijnt, dat de wolkkolom voornamelijk boven de Ark van het Verbond zweefde en met deze voorttrok. Tegelijkertijd breidde zij zich ook beschermend over het leger uit. Evenzo kan men ook aannemen, dat de vuurkolom `s nachts een lichtglans over het leger deed uitstralen, zodat ook deze voor Israël niet alleen een geleidend teken, maar ook een licht was op hun weg..

Vers 34

34. En de wolk van de HEERE, die als geleidster boven de Ark zweefde en de weg wees, die men moest inslaan, was overdag over hen, 1) als zij uit het leger vertrokken, en was alzo niet alleen hoven de Ark, maar breidde zichtevens over geheel het volk, dat de Ark volgde, als een beschuttend dak, (Psalms 105:39) uit, van de dag af, dat zij de legerplaats verlieten, en beschermde hen op geheel hun verdere reis.

1) Het schijnt, dat de wolkkolom voornamelijk boven de Ark van het Verbond zweefde en met deze voorttrok. Tegelijkertijd breidde zij zich ook beschermend over het leger uit. Evenzo kan men ook aannemen, dat de vuurkolom `s nachts een lichtglans over het leger deed uitstralen, zodat ook deze voor Israël niet alleen een geleidend teken, maar ook een licht was op hun weg..

Vers 35

35. Het geschiedde nu in het optrekken van de Ark, als zij, bij het verlaten aan een rustplaats, zich wederom in beweging zetten, dat Mozes, in dichterlijke, door deHeilige Geest hem ingegeven woorden, zei: Sta op HEERE en trek als Voorvechter Uw leger vooruit, en laat Uw vijanden verstrooid worden en Uw haters van Uw aangezicht vluchten, 1) opdat Israël overwinnend en zonder oponthoud tot het doel van zijn roeping komt!

1) Zo sprak hij echter niet met het oog op de vijanden, die de Israëlieten in de woestijn konden tegen houden, maar met het oog van het geloof gericht op de bestemming van Israël, om in de God vijandige wereld voor de zaak van de Heere te strijden en Zijn rijk op aarde te grondvesten. Dat is geen werk voor mensen, daartoe moest de Almachtige God voor Zijn volk heentrekken en Zijn vijanden verstrooien. De eis aan God, om dat te doen, is uitdrukking van een sterk toeverzicht van het geloof; een bede, die van de verhoring zeker is, en voor Israël het wachtwoord, om als Gemeente van God, te allen tijde de strijd tegen de macht en het geweld van een geheel vijandelijke wereld te strijden. In deze zin heeft David ook deze woorden (Psalms 68:2) zichzelf en zijn tijdgenoten als zegen aanbrengende banier voorgehouden, "opdat hij het geloofsvertrouwen van de Kerk zou wapenen en met moed vervullen tegen de hevige aanvallen van de vijanden"

Vers 35

35. Het geschiedde nu in het optrekken van de Ark, als zij, bij het verlaten aan een rustplaats, zich wederom in beweging zetten, dat Mozes, in dichterlijke, door deHeilige Geest hem ingegeven woorden, zei: Sta op HEERE en trek als Voorvechter Uw leger vooruit, en laat Uw vijanden verstrooid worden en Uw haters van Uw aangezicht vluchten, 1) opdat Israël overwinnend en zonder oponthoud tot het doel van zijn roeping komt!

1) Zo sprak hij echter niet met het oog op de vijanden, die de Israëlieten in de woestijn konden tegen houden, maar met het oog van het geloof gericht op de bestemming van Israël, om in de God vijandige wereld voor de zaak van de Heere te strijden en Zijn rijk op aarde te grondvesten. Dat is geen werk voor mensen, daartoe moest de Almachtige God voor Zijn volk heentrekken en Zijn vijanden verstrooien. De eis aan God, om dat te doen, is uitdrukking van een sterk toeverzicht van het geloof; een bede, die van de verhoring zeker is, en voor Israël het wachtwoord, om als Gemeente van God, te allen tijde de strijd tegen de macht en het geweld van een geheel vijandelijke wereld te strijden. In deze zin heeft David ook deze woorden (Psalms 68:2) zichzelf en zijn tijdgenoten als zegen aanbrengende banier voorgehouden, "opdat hij het geloofsvertrouwen van de Kerk zou wapenen en met moed vervullen tegen de hevige aanvallen van de vijanden"

Vers 36

36. En als zij, de Ark, na het afleggen van een enigszins aangeven weg, die de wolk aanwees, rustte, of weer stilhield, dan zei hij: Kom weer HEERE! tot de tienduizenden van de duizenden van Israël, laat nu af van verder voor ons uit te trekken en leger U weer als Beschermer in het midden van Uw volk.

Welke richting van de Sinaï af door de kinderen van Israël, naar de aanwijzing van de wolkkolom werd ingeslagen, om tot de woestijn Paran, het doel van hun huidige tocht (Numbers 10:12) te komen, wordt hier met geen enkel woord aangeduid. Wel echter wordt (Deuteronomium. 5:1) (alwaar Mozes in zijn reden, die hij in de velden van Moab tot Israël hield, zich aan de wetgeving op Sinaï aansluit, om haar na de tussenliggende 38« jaren het volk nog eens nadrukkelijk in te scherpen, en waar hij uitdrukkelijk op de plaatselijke samenhang van het tegenwoordige met het toenmalige oord wijst, Disahab genoemd, als de laatste, dicht bij de Sinaï gelegen plaats. Deze is, volgens alle nieuwere onderzoekingen. dezelfde met het tegenwoordige Dahab, een plaats aan de Elanitische golf, waar zich thans slechts een oude bron, met een zeker aantal dadelbomen en een Arabische legerplaats bevindt. De weg van de Sinaï tot daartoe beloopt ongeveer 15 uur, hetgeen met de drie dagreizen in dit hoofdstuk zeer wel overeenkomt. Overigens bevinden zich aldaar ongeveer een duizend hopen van onregelmatig samenliggende stenen, die alle kentekenen dragen, dat ze eens zijn verenigd geweest. Geen van deze hopen is meer dan 5 voet hoog. De Arabieren noemen ze Kuber en Nassara, of graven van de Christenen; deze laatsten naam geven zij namelijk aan alle volken, die v r de invoering van de Islam in hun land woonden.

Hoe zal in deze eenzaamheid (Laborde vond op zijn reis omstreeks 1820, aldaar slechts 4 arme Arabieren), ver van alle handelswegen, wellicht een van de oudste gedenktekenen gebleven zijn? Zullen hier de lustgraven wezen, die (Numbers 11:34) vermeld worden, en onder die stenen de gebeenten begraven liggen van zoveel Israëlieten, die daar omkwamen?

Een gebed van geloof werd door Mozes uitgesproken, wanneer Israël de tocht aanvaardde of staakte, en in dit gebed, als een gebed van geloof, op de lippen van de Middelaar van het Oude Verbond, lag voor het volk zowel een bemoediging, als een herinnering aan zijn algehele afhankelijkheid van God.

Vers 36

36. En als zij, de Ark, na het afleggen van een enigszins aangeven weg, die de wolk aanwees, rustte, of weer stilhield, dan zei hij: Kom weer HEERE! tot de tienduizenden van de duizenden van Israël, laat nu af van verder voor ons uit te trekken en leger U weer als Beschermer in het midden van Uw volk.

Welke richting van de Sinaï af door de kinderen van Israël, naar de aanwijzing van de wolkkolom werd ingeslagen, om tot de woestijn Paran, het doel van hun huidige tocht (Numbers 10:12) te komen, wordt hier met geen enkel woord aangeduid. Wel echter wordt (Deuteronomium. 5:1) (alwaar Mozes in zijn reden, die hij in de velden van Moab tot Israël hield, zich aan de wetgeving op Sinaï aansluit, om haar na de tussenliggende 38« jaren het volk nog eens nadrukkelijk in te scherpen, en waar hij uitdrukkelijk op de plaatselijke samenhang van het tegenwoordige met het toenmalige oord wijst, Disahab genoemd, als de laatste, dicht bij de Sinaï gelegen plaats. Deze is, volgens alle nieuwere onderzoekingen. dezelfde met het tegenwoordige Dahab, een plaats aan de Elanitische golf, waar zich thans slechts een oude bron, met een zeker aantal dadelbomen en een Arabische legerplaats bevindt. De weg van de Sinaï tot daartoe beloopt ongeveer 15 uur, hetgeen met de drie dagreizen in dit hoofdstuk zeer wel overeenkomt. Overigens bevinden zich aldaar ongeveer een duizend hopen van onregelmatig samenliggende stenen, die alle kentekenen dragen, dat ze eens zijn verenigd geweest. Geen van deze hopen is meer dan 5 voet hoog. De Arabieren noemen ze Kuber en Nassara, of graven van de Christenen; deze laatsten naam geven zij namelijk aan alle volken, die v r de invoering van de Islam in hun land woonden.

Hoe zal in deze eenzaamheid (Laborde vond op zijn reis omstreeks 1820, aldaar slechts 4 arme Arabieren), ver van alle handelswegen, wellicht een van de oudste gedenktekenen gebleven zijn? Zullen hier de lustgraven wezen, die (Numbers 11:34) vermeld worden, en onder die stenen de gebeenten begraven liggen van zoveel Israëlieten, die daar omkwamen?

Een gebed van geloof werd door Mozes uitgesproken, wanneer Israël de tocht aanvaardde of staakte, en in dit gebed, als een gebed van geloof, op de lippen van de Middelaar van het Oude Verbond, lag voor het volk zowel een bemoediging, als een herinnering aan zijn algehele afhankelijkheid van God.

Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Numbers 10". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/numbers-10.html. 1862-80.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile