Lectionary Calendar
Friday, November 22nd, 2024
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
advertisement
advertisement
advertisement
Attention!
Take your personal ministry to the Next Level by helping StudyLight build churches and supporting pastors in Uganda.
Click here to join the effort!
Click here to join the effort!
Bible Commentaries
Bijbelverkaring van Matthew Henry Henry's compleet
Auteursrechtverklaring
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Bibliografische Informatie
Henry, Matthew. "Commentaar op Numbers 10". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/commentaries/dut/mhm/numbers-10.html. 1706.
Henry, Matthew. "Commentaar op Numbers 10". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/
Whole Bible (3)
Inleiding
Bijbelverkaring van Matthew Henry, NUMERI 10In dit hoofdstuk hebben wij,
I. Orders voor het maken en gebruiken van zilveren trompetten, die de laatste bevelen schijnen te zijn, welke God op de berg Sinai gegeven heeft, orders, die wel tot de minst gewichtige behoren, maar toch niet zonder betekenis zijn, Numbers 10:1.
II. De geschiedenis van het vertrek van Israël van de berg Sinaï en hun ordelijke tocht in de woestijn Paran, Numbers 10:11.
III. Mozes' onderhandeling met Hobab, zijn schoonbroeder, Numbers 10:26.
IV. Mozes' gebed bij het optrekken en rusten van de ark, Numbers 10:33.
Inleiding
Bijbelverkaring van Matthew Henry, NUMERI 10In dit hoofdstuk hebben wij,
I. Orders voor het maken en gebruiken van zilveren trompetten, die de laatste bevelen schijnen te zijn, welke God op de berg Sinai gegeven heeft, orders, die wel tot de minst gewichtige behoren, maar toch niet zonder betekenis zijn, Numbers 10:1.
II. De geschiedenis van het vertrek van Israël van de berg Sinaï en hun ordelijke tocht in de woestijn Paran, Numbers 10:11.
III. Mozes' onderhandeling met Hobab, zijn schoonbroeder, Numbers 10:26.
IV. Mozes' gebed bij het optrekken en rusten van de ark, Numbers 10:33.
Verzen 1-10
Numeri 10:1-10Wij hebben hier aanwijzingen voor de openbare kennisgevingen aan het volk door trompetgeschal bij verschillende gelegenheden. Men zou zo denken, dat Mozes voor zo'n zaak niet door God onderwezen behoefde te worden daar zijn eigen verstand hem wel het gerieflijke van trompetten zou hebben doen inzien, maar hun inrichting moest in alles Goddelijk zijn, en daarom wordt Mozes in deze zaak hoe onbeduidend zij ook schijnt, door God onderricht:
1. Ten opzichte van het maken van die trompetten. Zij moeten van zilver gemaakt worden, niet van gegoten zilver, maar van geslagen werk, (zoals sommigen dit lezen) de stof en de vorm waren ongetwijfeld geschikt voor het doel. Thans werd hem bevolen, om slechts twee te maken, omdat er slechts twee priesters waren, om ze te gebruiken. Maar wij lezen dat in Salomo's tijd "honderd en twintig priesters" "trompetten met trompetten," 2 Chronicles 5:12. Men veronderstelt dat de vorm van deze trompetten tamelijk gelijk was aan die, welke heden ten dage gebruikt worden.
2. Wie er gebruik van moest maken, geen ondergeschikt persoon, maar de priesters zelf, de zonen van Aron. Numbers 10:8. Hoe groot en voornaam zij ook waren, toch moeten zij het geen verkleining voor zich achten, om trompetters te zijn in het huis Gods, de geringste dienst daar was nog eervol. Dit betekende dat de dienstknechten des Heeren "hun stem moeten verheffen als een" "bazuin, om het volk hun overtreding te verkondigen" Isaiah 58:1, en hen tot Christus te roepen, Isaiah 27:13.
3. Bij welke gelegenheid zij geblazen moesten worden.
a. Voor de samenroeping van de vergadering, Numbers 10:2. Aldus wordt hun gezegd de bazuin te blazen in Zion ter plechtige bijeenroeping van de vergadering, om een vasten te heiligen, Joel 2:15. Er behoort openbare kennisgeving te geschieden van de tijd en de plaats van de Godsdienstige bijeenkomsten, want de uitnodiging tot het voorrecht van de inzettingen is algemeen: die wil, kome. De wijsheid roept aan de spits van de hoge plaatsen. Maar, opdat de trompet geen onzeker geluid zal geven, wordt hun gezegd dat zij, indien alleen de oversten en de oudsten moesten bijeenkomen, slechts op een trompet moeten blazen, het mindere moet voldoende zijn om diegenen bijeen te roepen, die voorbeelden moeten zijn van voortvarendheid voor alles wat goed is, maar als het gehele volk bijeenvergaderd moet worden, dan moet op beide trompetten geblazen worden opdat zij op groter afstand gehoord zouden worden. Met toespeling hierop wordt gezegd dat diegenen welgelukzalig zijn, die het geklank kennen, Psalms 89:16, dat is die uitgenodigd en geroepen zijn om tot God te naderen in de openbaren eredienst, Psalms 122:1. En op de groten dag zal de algemene vergadering bijeengeroepen worden door "van de engelen bazuin van een groot geluid," Matthew 24:31.
b. Voor het optrekken van het leger, om het sein te geven wanneer iedere afdeling zich in beweging moet zetten, want geen menselijke stem kon zo ver reiken om het woord van bevel te geven. Bij ons worden soldaten geoefend om op het geluid van trommelslag te letten, en hieraan te weten wat zij te doen hebben. Als de trompetten voor dit doel geblazen werden, dan moest het met een gebroken geklank zijn, korte, stotende tonen, geschikt om het hart van het volk te bemoedigen als zij moeten optrekken tegen hun vijanden, terwijl een aanhoudende, gelijkmatige toon meer geschikt is om de vergadering bijeen te roepen, Numbers 10:7. Evenwel, als het volk opgeroepen wordt om Gods oordelen af te bidden, dan moest er met zulk een kort, stotend geluid op de bazuin geblazen worden, een alarm, zoals de Engelse overzetting het heeft, hier, evenals in Joel 2:1. Op het eerste trompetgeschal moest Juda's legerafdeling optrekken op het tweede, dat van Ruben, op het derde dat van Efraïm, op het vierde dat van Dan, Numbers 10:5, Numbers 10:6. Sommigen denken, dat dit was tot heiliging van hun tochten, want aldus werden door de priesters, die Gods mond waren tot het volk, niet slechts de Goddelijke orders afgekondigd om op te trekken, maar ook Gods zegen bekend gemaakt op al hun bewegingen. Wie oren heeft om te horen die hore, dat God in waarheid met hen is. Koning Abia heeft zich en zijn leger hierom zeer hoog aangeslagen, 2 Chronicles 13:12. "God is met ons aan de spits, en Zijn priesteren met" "de trompetten des geklanks."
c. Ter opwekking en bemoediging van hun heirscharen, als zij ten strijde uittogen, Numbers 10:9. Wanneer gij ten strijde zult trekken zult gij ook met die trompetten een gebroken geklank maken, hiermede uw beroep aanduidende op de hemel voor de beslechting van uw twistzaak, en God zal deze Zijn eigen inzetting erkennen. Zo zal aan u gedacht worden voor het aangezicht des Heeren uws Gods. God zal letten op dit geklank van de trompet, en verbonden zijn om hun strijd te strijden. Laat al het volk dit weten, en aangemoedigd zijn om Zijn strijd te strijden, zoals David, toen hij het geruis hoorde van een gang in de toppen van de moerbeziënbomen. Niet dat God het nodig had om door trompetgeschal gewekt te worden, evenmin als Christus het nodig had om in de storm door Zijn discipelen gewekt te worden, Matthew 8:25. Maar als Hij genade, een zegen, voor ons bestemt, dan wil Hij, dat wij er Hem om zullen vragen. Leraren moeten de goede krijgsknechten van Jezus Christus opwekken, om manmoedig te strijden tegen de zonde, de wereld en de duivel, door hun te verzekeren dat Christus de overste Leidsman is van hun zaligheid, en dat Hij de Satan haast onder hun voeten zal verpletteren.
d. Ter viering van hun heilige feesten. Een van hun feesten wordt genoemd "een gedachtenis des geklanks," Leviticus 23:23 en verv. En het schijnt dat zij al hun feesten daarmee moesten opluisteren. Psalms 81:4, en ook hun offeranden, 2 Chronicles 29:27, om aan te duiden met welk een vreugde en zielsgenot zij hun plicht volbrachten jegens God, en om het hart van hen, die de dienst bijwoonden, op te heffen tot een heilige blijdschap in de God, die zij aanbaden. En dan was hetgeen zij verrichtten een gedachtenis voor God, want dan heeft Hij een welbehagen in onze oefeningen van de Godsvrucht, als wij er, zelf behagen in hebben. Heilig werk moet met heilige vreugde gedaan worden.
Verzen 1-10
Numeri 10:1-10Wij hebben hier aanwijzingen voor de openbare kennisgevingen aan het volk door trompetgeschal bij verschillende gelegenheden. Men zou zo denken, dat Mozes voor zo'n zaak niet door God onderwezen behoefde te worden daar zijn eigen verstand hem wel het gerieflijke van trompetten zou hebben doen inzien, maar hun inrichting moest in alles Goddelijk zijn, en daarom wordt Mozes in deze zaak hoe onbeduidend zij ook schijnt, door God onderricht:
1. Ten opzichte van het maken van die trompetten. Zij moeten van zilver gemaakt worden, niet van gegoten zilver, maar van geslagen werk, (zoals sommigen dit lezen) de stof en de vorm waren ongetwijfeld geschikt voor het doel. Thans werd hem bevolen, om slechts twee te maken, omdat er slechts twee priesters waren, om ze te gebruiken. Maar wij lezen dat in Salomo's tijd "honderd en twintig priesters" "trompetten met trompetten," 2 Chronicles 5:12. Men veronderstelt dat de vorm van deze trompetten tamelijk gelijk was aan die, welke heden ten dage gebruikt worden.
2. Wie er gebruik van moest maken, geen ondergeschikt persoon, maar de priesters zelf, de zonen van Aron. Numbers 10:8. Hoe groot en voornaam zij ook waren, toch moeten zij het geen verkleining voor zich achten, om trompetters te zijn in het huis Gods, de geringste dienst daar was nog eervol. Dit betekende dat de dienstknechten des Heeren "hun stem moeten verheffen als een" "bazuin, om het volk hun overtreding te verkondigen" Isaiah 58:1, en hen tot Christus te roepen, Isaiah 27:13.
3. Bij welke gelegenheid zij geblazen moesten worden.
a. Voor de samenroeping van de vergadering, Numbers 10:2. Aldus wordt hun gezegd de bazuin te blazen in Zion ter plechtige bijeenroeping van de vergadering, om een vasten te heiligen, Joel 2:15. Er behoort openbare kennisgeving te geschieden van de tijd en de plaats van de Godsdienstige bijeenkomsten, want de uitnodiging tot het voorrecht van de inzettingen is algemeen: die wil, kome. De wijsheid roept aan de spits van de hoge plaatsen. Maar, opdat de trompet geen onzeker geluid zal geven, wordt hun gezegd dat zij, indien alleen de oversten en de oudsten moesten bijeenkomen, slechts op een trompet moeten blazen, het mindere moet voldoende zijn om diegenen bijeen te roepen, die voorbeelden moeten zijn van voortvarendheid voor alles wat goed is, maar als het gehele volk bijeenvergaderd moet worden, dan moet op beide trompetten geblazen worden opdat zij op groter afstand gehoord zouden worden. Met toespeling hierop wordt gezegd dat diegenen welgelukzalig zijn, die het geklank kennen, Psalms 89:16, dat is die uitgenodigd en geroepen zijn om tot God te naderen in de openbaren eredienst, Psalms 122:1. En op de groten dag zal de algemene vergadering bijeengeroepen worden door "van de engelen bazuin van een groot geluid," Matthew 24:31.
b. Voor het optrekken van het leger, om het sein te geven wanneer iedere afdeling zich in beweging moet zetten, want geen menselijke stem kon zo ver reiken om het woord van bevel te geven. Bij ons worden soldaten geoefend om op het geluid van trommelslag te letten, en hieraan te weten wat zij te doen hebben. Als de trompetten voor dit doel geblazen werden, dan moest het met een gebroken geklank zijn, korte, stotende tonen, geschikt om het hart van het volk te bemoedigen als zij moeten optrekken tegen hun vijanden, terwijl een aanhoudende, gelijkmatige toon meer geschikt is om de vergadering bijeen te roepen, Numbers 10:7. Evenwel, als het volk opgeroepen wordt om Gods oordelen af te bidden, dan moest er met zulk een kort, stotend geluid op de bazuin geblazen worden, een alarm, zoals de Engelse overzetting het heeft, hier, evenals in Joel 2:1. Op het eerste trompetgeschal moest Juda's legerafdeling optrekken op het tweede, dat van Ruben, op het derde dat van Efraïm, op het vierde dat van Dan, Numbers 10:5, Numbers 10:6. Sommigen denken, dat dit was tot heiliging van hun tochten, want aldus werden door de priesters, die Gods mond waren tot het volk, niet slechts de Goddelijke orders afgekondigd om op te trekken, maar ook Gods zegen bekend gemaakt op al hun bewegingen. Wie oren heeft om te horen die hore, dat God in waarheid met hen is. Koning Abia heeft zich en zijn leger hierom zeer hoog aangeslagen, 2 Chronicles 13:12. "God is met ons aan de spits, en Zijn priesteren met" "de trompetten des geklanks."
c. Ter opwekking en bemoediging van hun heirscharen, als zij ten strijde uittogen, Numbers 10:9. Wanneer gij ten strijde zult trekken zult gij ook met die trompetten een gebroken geklank maken, hiermede uw beroep aanduidende op de hemel voor de beslechting van uw twistzaak, en God zal deze Zijn eigen inzetting erkennen. Zo zal aan u gedacht worden voor het aangezicht des Heeren uws Gods. God zal letten op dit geklank van de trompet, en verbonden zijn om hun strijd te strijden. Laat al het volk dit weten, en aangemoedigd zijn om Zijn strijd te strijden, zoals David, toen hij het geruis hoorde van een gang in de toppen van de moerbeziënbomen. Niet dat God het nodig had om door trompetgeschal gewekt te worden, evenmin als Christus het nodig had om in de storm door Zijn discipelen gewekt te worden, Matthew 8:25. Maar als Hij genade, een zegen, voor ons bestemt, dan wil Hij, dat wij er Hem om zullen vragen. Leraren moeten de goede krijgsknechten van Jezus Christus opwekken, om manmoedig te strijden tegen de zonde, de wereld en de duivel, door hun te verzekeren dat Christus de overste Leidsman is van hun zaligheid, en dat Hij de Satan haast onder hun voeten zal verpletteren.
d. Ter viering van hun heilige feesten. Een van hun feesten wordt genoemd "een gedachtenis des geklanks," Leviticus 23:23 en verv. En het schijnt dat zij al hun feesten daarmee moesten opluisteren. Psalms 81:4, en ook hun offeranden, 2 Chronicles 29:27, om aan te duiden met welk een vreugde en zielsgenot zij hun plicht volbrachten jegens God, en om het hart van hen, die de dienst bijwoonden, op te heffen tot een heilige blijdschap in de God, die zij aanbaden. En dan was hetgeen zij verrichtten een gedachtenis voor God, want dan heeft Hij een welbehagen in onze oefeningen van de Godsvrucht, als wij er, zelf behagen in hebben. Heilig werk moet met heilige vreugde gedaan worden.
Verzen 11-28
Numeri 10:11-28I. Wij hebben hier een algemeen bericht van het vertrek van het leger Israëls van de berg Sinaï, bij welke berg zij nu omstreeks een jaar vertoefd hadden, gedurende welke tijd zeer veel gedenkwaardige zaken aan die plaats verricht zijn. Van dit vertrek schijnt God hun enigen tijd tevoren kennis gegeven te hebben, Deuteronomy 1:6, Deuteronomy 1:7. "Gij zijt lang genoeg bij deze berg gebleven, keert u en" "vertrekt, en reist ineen naar het land van de belofte." De apostel zegt ons dat "de berg Sinai is tot dienstbaarheid barende," Galatians 4:24, ziende op de wet, die aldaar gegeven is, welke wel nuttig is als een tuchtmeester om ons tot Christus te brengen, maar wij moeten er niet in rusten, maar voorwaarts gaan naar de blijdschap en vrijheid van de kinderen Gods, want onze zaligheid is niet door de wet maar door de belofte. Wij hebben hier te letten op:
1. Het gegeven sein, Numbers 10:11, de wolk werd verheven, en wij kunnen veronderstellen dat zij enigen tijd bleef staan, totdat zij gereed waren om te vertrekken, en zeer veel werk was er dan om al die tenten af te breken, en al die goederen, welke zij er hadden, in te pakken, daar echter ieder gezin voor zijn eigen zaken zorgde, en allen het terzelfder tijd deden, hebben vele handen er licht werk van gemaakt.
2. De opmars begonnen zijnde togen zij vooreerst op naar de mond des Heeren, en zoals de wolk hen leidde, Numbers 10:13. Sommigen denken, dat in dit en het vorige hoofdstuk er zo dikwijls melding van is gemaakt dat zij optrokken naar de mond des Heeren, dat is: naar Zijn bevel, waardoor zij bij al hun reizen geleid werden, om de laster en de smaad af te wenden van Israël, die hun later aangewreven werden, alsof zij zolang in de woestijn verbleven, omdat zij er in verdwaald waren en er niet uit wisten te komen. Neen, zo stond de zaak niet, bij iedere pleisterplaats, waar zij stil hielden, voor iedere voetstap, die zij deden waren zij onder Goddelijke leiding, en zo zij al niet wisten waar zij waren, Hij, die hen leidde, wist het wl. Zij, die zich aan de leiding van Gods woord en Geest hebben overgegeven houden een rechte koers, zelfs dan, wanneer zij in verlegenheid schijnen te zijn. Zolang zij er zeker van zijn, dat zij hun God en Gids niet kunnen verliezen, behoeven zij niet te vrezen hun weg te zullen verliezen, dat is: te verdwalen.
3. De plaats, waar zij na een driedaagse mars hebben gerust. Zij togen op uit de woestijn Sinai en rustten in de woestijn van Paran. Al ons reizen in deze wereld is slechts van de ene woestijn naar de andere. De veranderingen, die wij denken dat verbeteringen zullen zijn, blijken dit niet altijd te wezen, zolang wij overal waar wij gaan de gewone zwakheden van de menselijke natuur met ons omdragen, moeten wij verwachten waar wij ook gaan, er de gewone rampen van te zullen ontmoeten, nooit moeten wij rusten, nooit ons tehuis gevoelen, voor wij in de hemel komen, en dan zal daar alles wel met ons wezen.
II. Een bijzondere schets van de orde van hun tocht, naar het onlangs voorgeschreven model.
1. Juda's afdeling ging vooraan, Numbers 10:14. De leidende banier, die nu door die stam gevoerd werd, was een onderpand van de scepter, die in Davids tijd er aan gegeven zal worden, en zag nog verder, namelijk op de oversten leidsman van onze zaligheid, van wie voorzegd was, dat "Hem de volkeren gehoorzaam" "zullen zijn," Genesis 49:10.
2. Dan komen de twee geslachten van Levieten, die belast waren met het dragen van de tabernakel. Zodra de wolk opgeheven werd werd de tabernakel afgenomen, en ingepakt om vervoerd te worden, Numbers 10:17. En hier kwamen de zes wagens, beladen met de zware en grote delen van de tabernakel. Die veelvuldige verplaatsing van de tabernakel op al hun reizen betekende het beweeglijke van die ceremoniëele bedeling. Hetgeen zo dikwijls veranderde, zal ten slotte verdwijnen Hebrews 8:13.
3. Vervolgens kwam Rubens afdeling die haar plaats innam na Juda, naar de mond des Heeren, Numbers 10:18.
4. Dan volgden de Kohathieten met hun last, de heilige dingen van de tabernakel, in het midden van het leger, de veiligste en de meest eervolle plaats, Numbers 10:21. En de anderen, dat is de Gersonieten en Merarieten, richtten de tabernakel op tegen dat zij kwamen, en misschien is dit hier in zo algemene bewoording uitgedrukt, omdat niet alleen de Levieten maar ook de andere Israëlieten van de eerste afdeling hielpen, als het nodig was, om de oprichting van de tabernakel te bespoedigen, nog eer zij hun eigen tenten oprichtten.
5. Efraïms afdeling volgde onmiddellijk na de ark, Numbers 10:22, waarop, naar sommigen denken, de psalmist zinspeelt, als hij bidt, Psalms 80:3 :"Wek Uwe macht op" "voor het aangezicht van Efraïm, en Benjamin, en Manasse," de drie stammen die deze afdeling vormden, (en de ark wordt Zijn sterkte genoemd, Psalms 78:6 En kom tot onze verlossing
6. Dans afdeling kwam het laatst, Numbers 10:25, vormende de achterhoede, samensluitende al de legers, opnemende allen, die achtergebleven waren, niet de vrouwen en kinderen, wij kunnen veronderstellen dat voor deze door de hoofden van de gezinnen in de verschillende stammen gezorgd werd, maar al de onreinen, het vermengde volk, en allen die zwak waren, en achterbleven op hun tocht. Hij, die Jozef als schapen leidde, heeft een teder medelijden met de zwakken, die met de anderen geen gelijke tred kunnen houden, en "van allen, die Hem gegeven zijn, zal er geen verloren gaan," John 17:12. Zie Ezechiël 34:16.
Verzen 11-28
Numeri 10:11-28I. Wij hebben hier een algemeen bericht van het vertrek van het leger Israëls van de berg Sinaï, bij welke berg zij nu omstreeks een jaar vertoefd hadden, gedurende welke tijd zeer veel gedenkwaardige zaken aan die plaats verricht zijn. Van dit vertrek schijnt God hun enigen tijd tevoren kennis gegeven te hebben, Deuteronomy 1:6, Deuteronomy 1:7. "Gij zijt lang genoeg bij deze berg gebleven, keert u en" "vertrekt, en reist ineen naar het land van de belofte." De apostel zegt ons dat "de berg Sinai is tot dienstbaarheid barende," Galatians 4:24, ziende op de wet, die aldaar gegeven is, welke wel nuttig is als een tuchtmeester om ons tot Christus te brengen, maar wij moeten er niet in rusten, maar voorwaarts gaan naar de blijdschap en vrijheid van de kinderen Gods, want onze zaligheid is niet door de wet maar door de belofte. Wij hebben hier te letten op:
1. Het gegeven sein, Numbers 10:11, de wolk werd verheven, en wij kunnen veronderstellen dat zij enigen tijd bleef staan, totdat zij gereed waren om te vertrekken, en zeer veel werk was er dan om al die tenten af te breken, en al die goederen, welke zij er hadden, in te pakken, daar echter ieder gezin voor zijn eigen zaken zorgde, en allen het terzelfder tijd deden, hebben vele handen er licht werk van gemaakt.
2. De opmars begonnen zijnde togen zij vooreerst op naar de mond des Heeren, en zoals de wolk hen leidde, Numbers 10:13. Sommigen denken, dat in dit en het vorige hoofdstuk er zo dikwijls melding van is gemaakt dat zij optrokken naar de mond des Heeren, dat is: naar Zijn bevel, waardoor zij bij al hun reizen geleid werden, om de laster en de smaad af te wenden van Israël, die hun later aangewreven werden, alsof zij zolang in de woestijn verbleven, omdat zij er in verdwaald waren en er niet uit wisten te komen. Neen, zo stond de zaak niet, bij iedere pleisterplaats, waar zij stil hielden, voor iedere voetstap, die zij deden waren zij onder Goddelijke leiding, en zo zij al niet wisten waar zij waren, Hij, die hen leidde, wist het wl. Zij, die zich aan de leiding van Gods woord en Geest hebben overgegeven houden een rechte koers, zelfs dan, wanneer zij in verlegenheid schijnen te zijn. Zolang zij er zeker van zijn, dat zij hun God en Gids niet kunnen verliezen, behoeven zij niet te vrezen hun weg te zullen verliezen, dat is: te verdwalen.
3. De plaats, waar zij na een driedaagse mars hebben gerust. Zij togen op uit de woestijn Sinai en rustten in de woestijn van Paran. Al ons reizen in deze wereld is slechts van de ene woestijn naar de andere. De veranderingen, die wij denken dat verbeteringen zullen zijn, blijken dit niet altijd te wezen, zolang wij overal waar wij gaan de gewone zwakheden van de menselijke natuur met ons omdragen, moeten wij verwachten waar wij ook gaan, er de gewone rampen van te zullen ontmoeten, nooit moeten wij rusten, nooit ons tehuis gevoelen, voor wij in de hemel komen, en dan zal daar alles wel met ons wezen.
II. Een bijzondere schets van de orde van hun tocht, naar het onlangs voorgeschreven model.
1. Juda's afdeling ging vooraan, Numbers 10:14. De leidende banier, die nu door die stam gevoerd werd, was een onderpand van de scepter, die in Davids tijd er aan gegeven zal worden, en zag nog verder, namelijk op de oversten leidsman van onze zaligheid, van wie voorzegd was, dat "Hem de volkeren gehoorzaam" "zullen zijn," Genesis 49:10.
2. Dan komen de twee geslachten van Levieten, die belast waren met het dragen van de tabernakel. Zodra de wolk opgeheven werd werd de tabernakel afgenomen, en ingepakt om vervoerd te worden, Numbers 10:17. En hier kwamen de zes wagens, beladen met de zware en grote delen van de tabernakel. Die veelvuldige verplaatsing van de tabernakel op al hun reizen betekende het beweeglijke van die ceremoniëele bedeling. Hetgeen zo dikwijls veranderde, zal ten slotte verdwijnen Hebrews 8:13.
3. Vervolgens kwam Rubens afdeling die haar plaats innam na Juda, naar de mond des Heeren, Numbers 10:18.
4. Dan volgden de Kohathieten met hun last, de heilige dingen van de tabernakel, in het midden van het leger, de veiligste en de meest eervolle plaats, Numbers 10:21. En de anderen, dat is de Gersonieten en Merarieten, richtten de tabernakel op tegen dat zij kwamen, en misschien is dit hier in zo algemene bewoording uitgedrukt, omdat niet alleen de Levieten maar ook de andere Israëlieten van de eerste afdeling hielpen, als het nodig was, om de oprichting van de tabernakel te bespoedigen, nog eer zij hun eigen tenten oprichtten.
5. Efraïms afdeling volgde onmiddellijk na de ark, Numbers 10:22, waarop, naar sommigen denken, de psalmist zinspeelt, als hij bidt, Psalms 80:3 :"Wek Uwe macht op" "voor het aangezicht van Efraïm, en Benjamin, en Manasse," de drie stammen die deze afdeling vormden, (en de ark wordt Zijn sterkte genoemd, Psalms 78:6 En kom tot onze verlossing
6. Dans afdeling kwam het laatst, Numbers 10:25, vormende de achterhoede, samensluitende al de legers, opnemende allen, die achtergebleven waren, niet de vrouwen en kinderen, wij kunnen veronderstellen dat voor deze door de hoofden van de gezinnen in de verschillende stammen gezorgd werd, maar al de onreinen, het vermengde volk, en allen die zwak waren, en achterbleven op hun tocht. Hij, die Jozef als schapen leidde, heeft een teder medelijden met de zwakken, die met de anderen geen gelijke tred kunnen houden, en "van allen, die Hem gegeven zijn, zal er geen verloren gaan," John 17:12. Zie Ezechiël 34:16.
Verzen 29-36
Numeri 10:29-36I. Wij hebben hier een bericht van hetgeen voorviel tussen Mozes en Hobab, nu het leger Israëls zijn tocht begon naar Kanan. Sommigen denken dat Hobab dezelfde was als Jethro, Mozes' schoonvader, en dat het verhaal in Exodus 18:1 hier behoort plaats te hebben, maar het is meer waarschijnlijk, dat Hobab de zoon was van Jethro, die ook Rehuel genaamd is, Exodus 2:18, en dat, toen de vader, die op jaren was naar zijn eigen land terugkeerde, Exodus 18:27 hij zijn zoon Hobab bij Mozes achterliet, zoals Barzillai Chimham bij David achterliet, en hetzelfde woord betekent zowel schoonvader als schoonbroeder. Nu is deze Hobab wel gaarne bij Israël gebleven, zolang zij bij de berg Sinai, dus dicht bij zijn eigen land, gelegerd waren, maar nu zij voorttrokken, wilde hij naar zijn eigen land en maagschap en naar het huis van zijn vader weerkeren.
1. Nu hebben wij hier de vriendelijke uitnodiging, die Mozes hem gaf, om met hen naar Kanan te gaan, Numbers 10:29. Hij lokt hem met de belofte, dat zij goed en vriendelijk voor hem zullen wezen, en stelt er Gods woord voor ten onderpand. De Heere heeft over Israël het goede gesproken. Alsof hij zei: "Kom, wees lotgenoot met ons, en wat wij hebben zult gij hebben, en wij hebben er de belofte Gods voor dat wij het goed zullen hebben." Zij, die op reis zijn naar het hemelse Kanan, moeten al hun vrienden opwekken om met hen te gaan, want wij zullen er niet minder om hebben van de schatten van het verbond en de genietingen van de hemel, als anderen ze met ons delen. En welk argument kan krachtiger bij ons zijn om Gods volk tot ons volk aan te nemen dan dit: dat God het goede over hen gesproken heeft! Het is goed om gemeenschap te hebben met hen, die gemeenschap hebben met God, 1 John 1:3 en te gaan met hen, met wie God is, Zacheria 8:23.
2. Hobabs neiging en tegenwoordig besluit om naar zijn eigen land weer te keren, Numbers 10:30. Men zou gedacht hebben dat hij, die zoveel gezien had van de bijzondere tegenwoordigheid van God onder Israël, en zulke grote bewijzen van Zijn gunst jegens hen, geen zo sterke overreding nodig zou gehad hebben om met hen te gaan. Maar zijn weigering moet toegeschreven worden aan zijn gehechtheid aan zijn geboortegrond, die niet overwonnen werd, zoals zij had moeten overwonnen worden, door een gelovig achtslaan op de belofte van God en een waardering van de verbondszegeningen. Wl was hij een afstammeling van Abraham (want de Midianieten waren Abrahams nakomelingen door Ketura) maar hij was geen erfgenaam van Abrahams geloof, Hebrews 11:8, want dan had hij Mozes dit antwoord niet gegeven. De dingen van deze wereld, die gezien worden trekken af van de dingen van de andere wereld, die niet gezien worden. De magnetische kracht van deze aarde is voor de meeste mensen sterker dan de aantrekkelijkheid van de hemel zelf.
3. De sterke aandrang, die Mozes aanwendde om hem van besluit te doen veranderen, Numbers 10:31, Numbers 10:32. Hij voert aan:
a. Dat hij hun van dienst zal kunnen wezen. "Wij zullen ons legeren in de woestijn," (een land, dat aan Hobab welbekend was), zo zult gij ons tot ogen zijn, niet om ons aan te wijzen waar wij ons moeten legeren, noch werwaarts wij heen moeten gaan", (de wolk zal hun dit alles aanwijzen), maar om ons de gerieflijkheden of ongerieflijkheden aan te tonen van de plaats, waar wij door heen gaan, of waar wij ons legeren, opdat wij van de gerieflijkheden het beste gebruik maken, en ons tegen de ongerieflijkheden zo goed wij kunnen beschutten. Het is zeer goed bestaanbaar met ons vertrouwen op de voorzienigheid Gods om ook gebruik te maken van de hulp van onze vrienden in die dingen, waarin zij ons van dienst kunnen wezen. Zelfs zij, die door een wonder werden geleid, moeten de gewone middelen tot bestuur en leiding niet geringschatten. Sommigen denken dat Mozes dit aldus aan Hobab heeft voorgesteld, niet omdat hij zo heel veel nut verwachtte van zijn kennis van het land, maar om hem te strelen met het denkbeeld, dat hij aan zo'n grote menigte van mensen van dienst zal kunnen wezen, en hem aldus te lokken door zijn begeerte op te wekken om die eer te verkrijgen. Calvijn geeft een geheel anderen zin aan deze Schriftuurplaats, zeer in overeenstemming met het oorspronkelijke, maar ik bevind niet dat daar later door anderen nota van is genomen. "Ik bid u, verlaat ons niet maar ga met ons, om met ons in het beloofde land te delen, want daarom hebt gij onze legeringen in de woestijn gekend, en zijt gij ons tot ogen geweest, en wij kunnen u geen vergoeding bieden voor de ontberingen die gij met ons geleden hebt, en voor de vele goede diensten, die gij ons hebt bewezen, tenzij gij met ons naar Kanan gaat. Gij zijt toch voorzeker met ons opgetrokken, om nu ook voortaan bij ons te blijven." Zij, die goed zijn begonnen, moeten dit als een reden gebruiken om nu ook goed voort te gaan, daar zij anders het voordeel en het loon zullen missen van al hetgeen zij gedaan en geleden hebben.
b. Dat zij goed voor hem zullen wezen, Numbers 10:32. Het zal geschieden als gij met ons zult gaan, en het goede geschieden zal waarmee de Heere bij ons weldoen zal dat wij u ook weldoen zullen. Wij kunnen slechts geven wat wij ontvangen. Wij kunnen onze vrienden geen meer dienst doen of vriendelijkheid bewijzen, dan het Gode behaagt in ons vermogen te geven. Dat is alles wat wij durven beloven, goed te doen naardat God het ons geven zal. Zij, die met het Israël van God delen in hun moeite, zullen ook met hen delen in hun zegeningen en hun eer. Zij, die lotgenoot met hen willen wezen in de woestijn, zullen deel en lot met hen hebben in Kanan, indien wij met hen lijden, zullen wij ook met hen heersen, 2 Timothy 2:12, T Luke 22:28,Luke 22:29.
Wij bevinden niet dat Hobab Mozes geantwoord heeft, en daarom hopen wij dat zijn stilzwijgen instemming te kennen gaf en dat hij hen niet verlaten heeft, maar dat hij, bemerkende hoe hij hun nuttig en van dienst zou kunnen zijn, hieraan de voorkeur gaf boven zijn eigen zin en neiging, en in dat geval heeft hij ons een goed voorbeeld nagelaten. En wij zien in Judges 1:16, en 1 Samuel 15:6,. S dat zijn geslacht daar niets bij verloren heeft.
II. Een bericht van de gemeenschap tussen God en Israël bij dit vertrek. Zij togen weg van de berg des Heeren, Numbers 10:33, die berg Sinaï, waar zij Zijn heerlijkheid hadden gezien en Zijn stem hadden gehoord, en in verbond met Hem waren opgenomen, (zij moeten niet verwachten dat zulke verschijningen van God aan hen, als waarmee zij toen gezegend en bevoorrecht waren, voortdurend zouden plaatshebben) zij togen weg van die vermaarde berg, waarvan wij nooit meer lezen in de Schrift, behalve met toespeling op deze geschiedenissen in het verleden. En nu, vaarwel Sinaï, "Zion is" de berg, waarvan God gezegd heeft: "Dit is Mijne rust tot" "in eeuwigheid," Psalms 132:14, en waarvan wij ook dit moeten zeggen. Maar toen zij wegtogen van de berg des Heeren, hebben zij de ark des verbonds des Heeren meegenomen, door welke hun gemeenschap met God in stand werd gehouden. Want daardoor:
1. Heeft God hun paden recht gemaakt. De ark van het verbond ging hen voor, sommigen denken ten opzichte van plaats tenminste bij dit vertrek, anderen denken, slechts ten opzichte van invloed, hoewel zij in het midden van het leger werd gedragen, heeft toch de wolk, die er boven zweefde, hen in al hun bewegingen geleid. De ark, dat is: de God van de ark, wordt gezegd een rustplaats voor hen uit te zoeken, niet alsof Gods oneindige wijsheid en kennis het nodig heeft iets te zoeken maar elke plaats waarheen zij geleid werden was zo gerieflijk voor hen, alsof de verstandigste man onder hen gezonden was om voor hen uit te gaan en de beste legerplaats voor hen aan te wijzen. Zo wordt van Kanan gezegd, dat het het land is, hetwelk God voor hen had "uitgezocht," Ezechiël 20:6.
2. Hierdoor hebben zij in al hun wegen God erkend, haar beschouwende als een teken van Gods tegenwoordigheid als zij in beweging was of rustte hadden zij het oog op God. Als de mond van de vergadering heeft Mozes, als de ark optrok en als zij rustte een gebed opgezonden, aldus werd hun uitgaan en hun inkomen geheiligd door gebed, en het is een voorbeeld voor ons om iedere dagreize en ieder dagwerk te beginnen en te eindigen met gebed.
A. Hier is het gebed bij het optrekken van de ark Numbers 10:35. Sta op, Heere, en laat Uwe vijanden verstrooid worden. Zij waren nu in een woest land, maar zij trokken heen naar het land van een vijand, en zij steunden op God voor voorspoed en overwinning in de strijd, zowel als voor leiding en voorraad van levensmiddelen in de woestijn. David heeft lang daarna dit gebed gebruikt, Psalms 68:2, want ook hij heeft de strijd des Heeren gestreden.
Merk op:
a. Er zijn van de zodanigen in de wereld, die vijanden zijn van God en die Hem haten, verborgen en openbare vijanden, vijanden van Zijn waarheid, Zijn wetten, Zijn inzettingen, Zijn volk.
b. De verstrooiing en tenonderbrenging van Gods vijanden is iets, dat door al het volk des Heeren vurig begeerd en gelovig verwacht moet worden. Dit gebed is een profetie. Zij, die volharden in opstand tegen God, spoeden zich heen naar hun verderf.
c. Om Gods vijanden te verstrooien en te verdoen, is er niets meer nodig dan dat God opstaat. "Toen God opstond ten oordeel," was het werk spoedig gedaan, Psalms 76:9, Psalms 76:10. "Sta op, Heere, zoals de zon opstaat om de schaduwen van de nacht te verstrooien." Christus' opstanding van de doden heeft Zijn vijanden verstrooid, Psalms 68:19.
B. Zijn gebed als de ark rustte, Numbers 10:36.
a. Dat God Zijn volk doe rusten. Sommigen lezen het aldus: "0 Heere, doe de vele duizenden van Israël wederkeren tot hun rust na hun vermoeienis." Zo staat er in Isaiah 63:14 " de Geest des Heeren heeft" "hun rust gegeven." Zo bidt hij dat God aan Israël voorspoed en overwinning zal geven naar buiten, vrede en rust in hun eigen land.
b. Dat God zelf onder hen zou rusten. Zo lezen wij het: kom weer, Heere, tot de tienduizenden van de duizenden Israëls. De kerk Gods is een grote menigte, er zijn vele duizenden, die tot Gods Israël behoren. In ons gebed behoren wij die menigte met liefde te gedenken. Het welzijn en geluk van het Israël van God bestaat in de voortdurende tegenwoordigheid van God onder hen. Hun veiligheid is niet gelegen in hun aantal, al zijn zij ook duizenden, ja vele duizenden, maar in de gunst van God en Zijn genaderijk weerkeren tot hen en verblijf onder hen. Deze duizenden zijn nullen, Hij is het cijfer, en daarom: Welgelukzalig zijt gij, o Israël, wie is u gelijk?
Verzen 29-36
Numeri 10:29-36I. Wij hebben hier een bericht van hetgeen voorviel tussen Mozes en Hobab, nu het leger Israëls zijn tocht begon naar Kanan. Sommigen denken dat Hobab dezelfde was als Jethro, Mozes' schoonvader, en dat het verhaal in Exodus 18:1 hier behoort plaats te hebben, maar het is meer waarschijnlijk, dat Hobab de zoon was van Jethro, die ook Rehuel genaamd is, Exodus 2:18, en dat, toen de vader, die op jaren was naar zijn eigen land terugkeerde, Exodus 18:27 hij zijn zoon Hobab bij Mozes achterliet, zoals Barzillai Chimham bij David achterliet, en hetzelfde woord betekent zowel schoonvader als schoonbroeder. Nu is deze Hobab wel gaarne bij Israël gebleven, zolang zij bij de berg Sinai, dus dicht bij zijn eigen land, gelegerd waren, maar nu zij voorttrokken, wilde hij naar zijn eigen land en maagschap en naar het huis van zijn vader weerkeren.
1. Nu hebben wij hier de vriendelijke uitnodiging, die Mozes hem gaf, om met hen naar Kanan te gaan, Numbers 10:29. Hij lokt hem met de belofte, dat zij goed en vriendelijk voor hem zullen wezen, en stelt er Gods woord voor ten onderpand. De Heere heeft over Israël het goede gesproken. Alsof hij zei: "Kom, wees lotgenoot met ons, en wat wij hebben zult gij hebben, en wij hebben er de belofte Gods voor dat wij het goed zullen hebben." Zij, die op reis zijn naar het hemelse Kanan, moeten al hun vrienden opwekken om met hen te gaan, want wij zullen er niet minder om hebben van de schatten van het verbond en de genietingen van de hemel, als anderen ze met ons delen. En welk argument kan krachtiger bij ons zijn om Gods volk tot ons volk aan te nemen dan dit: dat God het goede over hen gesproken heeft! Het is goed om gemeenschap te hebben met hen, die gemeenschap hebben met God, 1 John 1:3 en te gaan met hen, met wie God is, Zacheria 8:23.
2. Hobabs neiging en tegenwoordig besluit om naar zijn eigen land weer te keren, Numbers 10:30. Men zou gedacht hebben dat hij, die zoveel gezien had van de bijzondere tegenwoordigheid van God onder Israël, en zulke grote bewijzen van Zijn gunst jegens hen, geen zo sterke overreding nodig zou gehad hebben om met hen te gaan. Maar zijn weigering moet toegeschreven worden aan zijn gehechtheid aan zijn geboortegrond, die niet overwonnen werd, zoals zij had moeten overwonnen worden, door een gelovig achtslaan op de belofte van God en een waardering van de verbondszegeningen. Wl was hij een afstammeling van Abraham (want de Midianieten waren Abrahams nakomelingen door Ketura) maar hij was geen erfgenaam van Abrahams geloof, Hebrews 11:8, want dan had hij Mozes dit antwoord niet gegeven. De dingen van deze wereld, die gezien worden trekken af van de dingen van de andere wereld, die niet gezien worden. De magnetische kracht van deze aarde is voor de meeste mensen sterker dan de aantrekkelijkheid van de hemel zelf.
3. De sterke aandrang, die Mozes aanwendde om hem van besluit te doen veranderen, Numbers 10:31, Numbers 10:32. Hij voert aan:
a. Dat hij hun van dienst zal kunnen wezen. "Wij zullen ons legeren in de woestijn," (een land, dat aan Hobab welbekend was), zo zult gij ons tot ogen zijn, niet om ons aan te wijzen waar wij ons moeten legeren, noch werwaarts wij heen moeten gaan", (de wolk zal hun dit alles aanwijzen), maar om ons de gerieflijkheden of ongerieflijkheden aan te tonen van de plaats, waar wij door heen gaan, of waar wij ons legeren, opdat wij van de gerieflijkheden het beste gebruik maken, en ons tegen de ongerieflijkheden zo goed wij kunnen beschutten. Het is zeer goed bestaanbaar met ons vertrouwen op de voorzienigheid Gods om ook gebruik te maken van de hulp van onze vrienden in die dingen, waarin zij ons van dienst kunnen wezen. Zelfs zij, die door een wonder werden geleid, moeten de gewone middelen tot bestuur en leiding niet geringschatten. Sommigen denken dat Mozes dit aldus aan Hobab heeft voorgesteld, niet omdat hij zo heel veel nut verwachtte van zijn kennis van het land, maar om hem te strelen met het denkbeeld, dat hij aan zo'n grote menigte van mensen van dienst zal kunnen wezen, en hem aldus te lokken door zijn begeerte op te wekken om die eer te verkrijgen. Calvijn geeft een geheel anderen zin aan deze Schriftuurplaats, zeer in overeenstemming met het oorspronkelijke, maar ik bevind niet dat daar later door anderen nota van is genomen. "Ik bid u, verlaat ons niet maar ga met ons, om met ons in het beloofde land te delen, want daarom hebt gij onze legeringen in de woestijn gekend, en zijt gij ons tot ogen geweest, en wij kunnen u geen vergoeding bieden voor de ontberingen die gij met ons geleden hebt, en voor de vele goede diensten, die gij ons hebt bewezen, tenzij gij met ons naar Kanan gaat. Gij zijt toch voorzeker met ons opgetrokken, om nu ook voortaan bij ons te blijven." Zij, die goed zijn begonnen, moeten dit als een reden gebruiken om nu ook goed voort te gaan, daar zij anders het voordeel en het loon zullen missen van al hetgeen zij gedaan en geleden hebben.
b. Dat zij goed voor hem zullen wezen, Numbers 10:32. Het zal geschieden als gij met ons zult gaan, en het goede geschieden zal waarmee de Heere bij ons weldoen zal dat wij u ook weldoen zullen. Wij kunnen slechts geven wat wij ontvangen. Wij kunnen onze vrienden geen meer dienst doen of vriendelijkheid bewijzen, dan het Gode behaagt in ons vermogen te geven. Dat is alles wat wij durven beloven, goed te doen naardat God het ons geven zal. Zij, die met het Israël van God delen in hun moeite, zullen ook met hen delen in hun zegeningen en hun eer. Zij, die lotgenoot met hen willen wezen in de woestijn, zullen deel en lot met hen hebben in Kanan, indien wij met hen lijden, zullen wij ook met hen heersen, 2 Timothy 2:12, T Luke 22:28,Luke 22:29.
Wij bevinden niet dat Hobab Mozes geantwoord heeft, en daarom hopen wij dat zijn stilzwijgen instemming te kennen gaf en dat hij hen niet verlaten heeft, maar dat hij, bemerkende hoe hij hun nuttig en van dienst zou kunnen zijn, hieraan de voorkeur gaf boven zijn eigen zin en neiging, en in dat geval heeft hij ons een goed voorbeeld nagelaten. En wij zien in Judges 1:16, en 1 Samuel 15:6,. S dat zijn geslacht daar niets bij verloren heeft.
II. Een bericht van de gemeenschap tussen God en Israël bij dit vertrek. Zij togen weg van de berg des Heeren, Numbers 10:33, die berg Sinaï, waar zij Zijn heerlijkheid hadden gezien en Zijn stem hadden gehoord, en in verbond met Hem waren opgenomen, (zij moeten niet verwachten dat zulke verschijningen van God aan hen, als waarmee zij toen gezegend en bevoorrecht waren, voortdurend zouden plaatshebben) zij togen weg van die vermaarde berg, waarvan wij nooit meer lezen in de Schrift, behalve met toespeling op deze geschiedenissen in het verleden. En nu, vaarwel Sinaï, "Zion is" de berg, waarvan God gezegd heeft: "Dit is Mijne rust tot" "in eeuwigheid," Psalms 132:14, en waarvan wij ook dit moeten zeggen. Maar toen zij wegtogen van de berg des Heeren, hebben zij de ark des verbonds des Heeren meegenomen, door welke hun gemeenschap met God in stand werd gehouden. Want daardoor:
1. Heeft God hun paden recht gemaakt. De ark van het verbond ging hen voor, sommigen denken ten opzichte van plaats tenminste bij dit vertrek, anderen denken, slechts ten opzichte van invloed, hoewel zij in het midden van het leger werd gedragen, heeft toch de wolk, die er boven zweefde, hen in al hun bewegingen geleid. De ark, dat is: de God van de ark, wordt gezegd een rustplaats voor hen uit te zoeken, niet alsof Gods oneindige wijsheid en kennis het nodig heeft iets te zoeken maar elke plaats waarheen zij geleid werden was zo gerieflijk voor hen, alsof de verstandigste man onder hen gezonden was om voor hen uit te gaan en de beste legerplaats voor hen aan te wijzen. Zo wordt van Kanan gezegd, dat het het land is, hetwelk God voor hen had "uitgezocht," Ezechiël 20:6.
2. Hierdoor hebben zij in al hun wegen God erkend, haar beschouwende als een teken van Gods tegenwoordigheid als zij in beweging was of rustte hadden zij het oog op God. Als de mond van de vergadering heeft Mozes, als de ark optrok en als zij rustte een gebed opgezonden, aldus werd hun uitgaan en hun inkomen geheiligd door gebed, en het is een voorbeeld voor ons om iedere dagreize en ieder dagwerk te beginnen en te eindigen met gebed.
A. Hier is het gebed bij het optrekken van de ark Numbers 10:35. Sta op, Heere, en laat Uwe vijanden verstrooid worden. Zij waren nu in een woest land, maar zij trokken heen naar het land van een vijand, en zij steunden op God voor voorspoed en overwinning in de strijd, zowel als voor leiding en voorraad van levensmiddelen in de woestijn. David heeft lang daarna dit gebed gebruikt, Psalms 68:2, want ook hij heeft de strijd des Heeren gestreden.
Merk op:
a. Er zijn van de zodanigen in de wereld, die vijanden zijn van God en die Hem haten, verborgen en openbare vijanden, vijanden van Zijn waarheid, Zijn wetten, Zijn inzettingen, Zijn volk.
b. De verstrooiing en tenonderbrenging van Gods vijanden is iets, dat door al het volk des Heeren vurig begeerd en gelovig verwacht moet worden. Dit gebed is een profetie. Zij, die volharden in opstand tegen God, spoeden zich heen naar hun verderf.
c. Om Gods vijanden te verstrooien en te verdoen, is er niets meer nodig dan dat God opstaat. "Toen God opstond ten oordeel," was het werk spoedig gedaan, Psalms 76:9, Psalms 76:10. "Sta op, Heere, zoals de zon opstaat om de schaduwen van de nacht te verstrooien." Christus' opstanding van de doden heeft Zijn vijanden verstrooid, Psalms 68:19.
B. Zijn gebed als de ark rustte, Numbers 10:36.
a. Dat God Zijn volk doe rusten. Sommigen lezen het aldus: "0 Heere, doe de vele duizenden van Israël wederkeren tot hun rust na hun vermoeienis." Zo staat er in Isaiah 63:14 " de Geest des Heeren heeft" "hun rust gegeven." Zo bidt hij dat God aan Israël voorspoed en overwinning zal geven naar buiten, vrede en rust in hun eigen land.
b. Dat God zelf onder hen zou rusten. Zo lezen wij het: kom weer, Heere, tot de tienduizenden van de duizenden Israëls. De kerk Gods is een grote menigte, er zijn vele duizenden, die tot Gods Israël behoren. In ons gebed behoren wij die menigte met liefde te gedenken. Het welzijn en geluk van het Israël van God bestaat in de voortdurende tegenwoordigheid van God onder hen. Hun veiligheid is niet gelegen in hun aantal, al zijn zij ook duizenden, ja vele duizenden, maar in de gunst van God en Zijn genaderijk weerkeren tot hen en verblijf onder hen. Deze duizenden zijn nullen, Hij is het cijfer, en daarom: Welgelukzalig zijt gij, o Israël, wie is u gelijk?