Lectionary Calendar
Monday, December 23rd, 2024
the Fourth Week of Advent
Attention!
Tired of seeing ads while studying? Now you can enjoy an "Ads Free" version of the site for as little as 10¢ a day and support a great cause!
Click here to learn more!

Bible Commentaries
Numeri 14

Dächsel BijbelverklaringDächsel Bijbelverklaring

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, NUMERI 14

Numbers 14:1.

HET MORRENDE VOLK WORDT GESLAGEN.

I. Numbers 14:1-Numbers 14:38. Het volk, door het bericht van de verspieders in grote beweging gebracht, weent en klaagt de volgende nacht in volslagen troosteloosheid en staat de volgende dag openlijk tegen Mozes en Aron op. Het wil een leider aan zijn hoofd stellen en naar Egypte terugkeren. Mozes en Aron werpen zich, terwijl het volk aan het muiten is, voor de Heere ter aarde neer; Jozua en Kaleb trachten de ontstoken gemoederen tot bezinning te brengen, maar prikkelen hen daarmee slechts des te meer tot openlijke woede en lopen gevaar van gestenigd te worden. Daar openbaart zich, ten aanschouwe van het gehele volk, de heerlijkheid van de Heere in de tabernakel. Israël zal, ten straf op zijn halsstarrig ongeloof met pestilentie geslagen en van de aardbodem verdelgd worden. Mozes treedt echter met zijn voorbede tussenbeide en verkrijgt van de Heere, dat dit strafgericht afgewend wordt; daar intussen de maat van het ongeloof van het volk is vol geworden, zal geen van hen, die 20 jaar en ouder zijn, het beloofde land zien, maar eerst als er 40 jaar na de uittocht uit Egypte zullen verstreken zijn, zal, na hun afsterven, het jonger geslacht dat land beërven. Ten bewijze, hoe ernstig deze bedreiging gemeend is, worden, met uitzondering van de twee, in wie een andere geest is, de verspieders wier ongeloof het ongeloof van het volk had gaande gemaakt, door een plotselinge dood neergeveld.

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, NUMERI 14

Numbers 14:1.

HET MORRENDE VOLK WORDT GESLAGEN.

I. Numbers 14:1-Numbers 14:38. Het volk, door het bericht van de verspieders in grote beweging gebracht, weent en klaagt de volgende nacht in volslagen troosteloosheid en staat de volgende dag openlijk tegen Mozes en Aron op. Het wil een leider aan zijn hoofd stellen en naar Egypte terugkeren. Mozes en Aron werpen zich, terwijl het volk aan het muiten is, voor de Heere ter aarde neer; Jozua en Kaleb trachten de ontstoken gemoederen tot bezinning te brengen, maar prikkelen hen daarmee slechts des te meer tot openlijke woede en lopen gevaar van gestenigd te worden. Daar openbaart zich, ten aanschouwe van het gehele volk, de heerlijkheid van de Heere in de tabernakel. Israël zal, ten straf op zijn halsstarrig ongeloof met pestilentie geslagen en van de aardbodem verdelgd worden. Mozes treedt echter met zijn voorbede tussenbeide en verkrijgt van de Heere, dat dit strafgericht afgewend wordt; daar intussen de maat van het ongeloof van het volk is vol geworden, zal geen van hen, die 20 jaar en ouder zijn, het beloofde land zien, maar eerst als er 40 jaar na de uittocht uit Egypte zullen verstreken zijn, zal, na hun afsterven, het jonger geslacht dat land beërven. Ten bewijze, hoe ernstig deze bedreiging gemeend is, worden, met uitzondering van de twee, in wie een andere geest is, de verspieders wier ongeloof het ongeloof van het volk had gaande gemaakt, door een plotselinge dood neergeveld.

Vers 1

1. Toen zij zulke kwade berichten gehoord hadden, en deze, hoe duidelijk ze ook als leugenachtige overdrijving te onderkennen waren, evenwel aannamen, verhief zich de gehele vergadering tot een onrustige beweging, en zij hieven met luid geklag hun stem op, en het volk weende in deze gehele nacht.

Vers 1

1. Toen zij zulke kwade berichten gehoord hadden, en deze, hoe duidelijk ze ook als leugenachtige overdrijving te onderkennen waren, evenwel aannamen, verhief zich de gehele vergadering tot een onrustige beweging, en zij hieven met luid geklag hun stem op, en het volk weende in deze gehele nacht.

Vers 2

2. En al de kinderen van Israël mopperden tegen Mozes en tegen Aron, die hen trachtten te troosten en gerust te stellen (Deuteronomy 1:29-Deuteronomy 1:31) en de gehele vergadering zei tot hen: Och, of wij in Egypte gestorvenwaren, of, och of wij in deze woestijn gestorven waren, dan toch waren wij van al die noden en gevaren vrij, die ons nu te wachten staan!

Vers 2

2. En al de kinderen van Israël mopperden tegen Mozes en tegen Aron, die hen trachtten te troosten en gerust te stellen (Deuteronomy 1:29-Deuteronomy 1:31) en de gehele vergadering zei tot hen: Och, of wij in Egypte gestorvenwaren, of, och of wij in deze woestijn gestorven waren, dan toch waren wij van al die noden en gevaren vrij, die ons nu te wachten staan!

Vers 3

3. En waarom brengt ons de HEERE naar dat land, dat wij toch nooit kunnen innemen, maar slechts met dit gevolg kunnen aanvallen, dat wij door het zwaard vallen, en onze vrouwen en onze kinderen de vijanden tot roof worden? Zou het ons niet goed zijn naar Egypte terug te keren, waar het ons anders ook wel kwalijk ging, maar waar we tenminste het leven nog kon houden?

Vers 3

3. En waarom brengt ons de HEERE naar dat land, dat wij toch nooit kunnen innemen, maar slechts met dit gevolg kunnen aanvallen, dat wij door het zwaard vallen, en onze vrouwen en onze kinderen de vijanden tot roof worden? Zou het ons niet goed zijn naar Egypte terug te keren, waar het ons anders ook wel kwalijk ging, maar waar we tenminste het leven nog kon houden?

Vers 4

4. En zij zeiden, daar zo'n terugkeer hun inderdaad het beste toescheen, de een tot de ander: laat ons, in de plaats van deze Mozes, die ons slechts tot de onderganguitgeleid heeft een hoofd opwerpen en terugkeren naar Egypte. 1)

1) Wel blijkt hieruit de diep ongelovige toestand van het volk, maar ook hun grote onbezonnenheid. Want, wie zou hun de weg wijzen naar Egypte? Van waar zouden zij voedsel krijgen, daar God hen dan wel niet met manna uit de hemel zou voorzien? Het ongeloof aan de trouw en macht van de Heere had hen bijna buiten zinnen gemaakt..

Vers 4

4. En zij zeiden, daar zo'n terugkeer hun inderdaad het beste toescheen, de een tot de ander: laat ons, in de plaats van deze Mozes, die ons slechts tot de onderganguitgeleid heeft een hoofd opwerpen en terugkeren naar Egypte. 1)

1) Wel blijkt hieruit de diep ongelovige toestand van het volk, maar ook hun grote onbezonnenheid. Want, wie zou hun de weg wijzen naar Egypte? Van waar zouden zij voedsel krijgen, daar God hen dan wel niet met manna uit de hemel zou voorzien? Het ongeloof aan de trouw en macht van de Heere had hen bijna buiten zinnen gemaakt..

Vers 5

5. Toen vielen Mozes en Aron, 1) daar zij zagen dat hun woorden bij de opgeruide menigte volstrekt geen invloed hadden (Deuteronomy 1:32), op hun aangezichten, voor het aangezicht van de gehele gemeente van de vergadering van de kinderen van Israël, en smeekten insprakeloze smart tot de Heere, dat Hij in deze grote nood zelf tussenbeide komen en het hart van het volk tot andere gedachten brengen wilde.

1) Bij zo grote verharding bleef niets anders over, dan hun wens bij God bekend te maken. Zo echter, dat het gebed in het openbaar, voor aller oog, werd opgezonden, opdat hun gemoederen vertederd zouden worden..

Mozes en Aron baden hen, of liever God zelf bad hen, door deze Zijn gezanten, om zich met God te laten verzoenen..

Israël wilde wel Kanan binnentrekken, maar wilde het binnentrekken zonder strijd. En de weg van God lag anders. Kanan zou in het bezit komen van het zaad van Abraham, maar in een weg van veel strijd, waarin wel de Heere hen de overwinning zou geven, maar waarin het toch ook zou blijken, dat zonder bloed en tranen er geen rust is voor het volk des Heeren, noch op geestelijk, noch op tijdelijk gebied..

Vers 5

5. Toen vielen Mozes en Aron, 1) daar zij zagen dat hun woorden bij de opgeruide menigte volstrekt geen invloed hadden (Deuteronomy 1:32), op hun aangezichten, voor het aangezicht van de gehele gemeente van de vergadering van de kinderen van Israël, en smeekten insprakeloze smart tot de Heere, dat Hij in deze grote nood zelf tussenbeide komen en het hart van het volk tot andere gedachten brengen wilde.

1) Bij zo grote verharding bleef niets anders over, dan hun wens bij God bekend te maken. Zo echter, dat het gebed in het openbaar, voor aller oog, werd opgezonden, opdat hun gemoederen vertederd zouden worden..

Mozes en Aron baden hen, of liever God zelf bad hen, door deze Zijn gezanten, om zich met God te laten verzoenen..

Israël wilde wel Kanan binnentrekken, maar wilde het binnentrekken zonder strijd. En de weg van God lag anders. Kanan zou in het bezit komen van het zaad van Abraham, maar in een weg van veel strijd, waarin wel de Heere hen de overwinning zou geven, maar waarin het toch ook zou blijken, dat zonder bloed en tranen er geen rust is voor het volk des Heeren, noch op geestelijk, noch op tijdelijk gebied..

Vers 6

6. En Jozua, de zoon van Nun, Mozes' getrouwe dienaar en helper, en Kaleb, de zoon van Jefunne, zijnde van degenen, die dat land verspied hadden (Numbers 13:7,Numbers 13:9), scheurden hun kleren a) 1) van smart en ontzetting over de ellende, die de andere 10 door hun woorden hadden aangericht.

a) Leviticus 10:6

1) De opstand baarde de godvruchtige mannen een des te groter droefheid, omdat zij veroorzaakt was door zodanige personen, die tot de bespieding van het land hen toegevoegd en daarin hun medegenoten waren geweest, en daarom achten zij zich des te meer verplicht, om alles te doen, wat zij konden, om het onweer, door hen over de gemeente van Israël gebracht, te stillen. Geen redevoering kan welbespraakter en zielroerender zijn, dan de hunne hier was..

Vers 6

6. En Jozua, de zoon van Nun, Mozes' getrouwe dienaar en helper, en Kaleb, de zoon van Jefunne, zijnde van degenen, die dat land verspied hadden (Numbers 13:7,Numbers 13:9), scheurden hun kleren a) 1) van smart en ontzetting over de ellende, die de andere 10 door hun woorden hadden aangericht.

a) Leviticus 10:6

1) De opstand baarde de godvruchtige mannen een des te groter droefheid, omdat zij veroorzaakt was door zodanige personen, die tot de bespieding van het land hen toegevoegd en daarin hun medegenoten waren geweest, en daarom achten zij zich des te meer verplicht, om alles te doen, wat zij konden, om het onweer, door hen over de gemeente van Israël gebracht, te stillen. Geen redevoering kan welbespraakter en zielroerender zijn, dan de hunne hier was..

Vers 7

7. En zij spraken tot de gehele vergadering van de kinderen van Israël, zeggende: Het land, waardoor wij getrokken zijn, om het te verspieden, is een uitermate goed land, wel waardig om er alles voor te doen en te wagen.

Vers 7

7. En zij spraken tot de gehele vergadering van de kinderen van Israël, zeggende: Het land, waardoor wij getrokken zijn, om het te verspieden, is een uitermate goed land, wel waardig om er alles voor te doen en te wagen.

Vers 8

8. Indien de HEERE een welgevallen aan ons heeft en ons bijstaat met Zijn alvermogende hulp, wat Hij naar Zijn beloften, ongetwijfeld ook doen zal, zo wij Hem maar niet verlaten, zo zal Hij ons in dat land brengen en zal ons dat geven;1) een land, dat van melk en honing is vloeiende. 1) Tegenover het ongeloof van het volk, komt hier het geloof van Jozua en Kaleb helder uit. Zij wijzen op het goede van het land, maar bovenal op de trouw en almacht van de Heere. Als Israël zich overgeeft aan zijn Verbondsgod, dan zal het zeker komen in het land van de belofte. Zo ook op geestelijk gebied. Als een gelovige in kommernissen verkeert, of gevallen is, is dit niet door de kracht van de hartstocht zozeer, of door de macht van de satan, of door de verlokking van een ten verderfgaande wereld, maar door ongeloof. En evenzo, alleen is hij sterk en werkzaam door het geloof.

Vers 8

8. Indien de HEERE een welgevallen aan ons heeft en ons bijstaat met Zijn alvermogende hulp, wat Hij naar Zijn beloften, ongetwijfeld ook doen zal, zo wij Hem maar niet verlaten, zo zal Hij ons in dat land brengen en zal ons dat geven;1) een land, dat van melk en honing is vloeiende. 1) Tegenover het ongeloof van het volk, komt hier het geloof van Jozua en Kaleb helder uit. Zij wijzen op het goede van het land, maar bovenal op de trouw en almacht van de Heere. Als Israël zich overgeeft aan zijn Verbondsgod, dan zal het zeker komen in het land van de belofte. Zo ook op geestelijk gebied. Als een gelovige in kommernissen verkeert, of gevallen is, is dit niet door de kracht van de hartstocht zozeer, of door de macht van de satan, of door de verlokking van een ten verderfgaande wereld, maar door ongeloof. En evenzo, alleen is hij sterk en werkzaam door het geloof.

Vers 9

9. Alleen zijt dan tegen de HEERE niet weerspannig, en vreest gij niet het volk van dit land, als zou hun zwaard u verslinden; het zal geheel anders uitvallen; want zij zijn ons brood! d.i. wij zullen hen met zo weinig moeite ten onder brengen, ja te niet maken, als men een stuk brood opeet; zij zullen niet ons, wij zullen hen verslinden. a) Hun schaduw, 1) is nu geheel en al van hen geweken, b) en de HEERE is met ons, c) zoals Hij uitdrukkelijk betuigd heeft en in de leiding door de wolkkolom ook zichtbaar bewijst: vreest hen dan niet, ook afgezien daarvan, dat het met hun sterkte en overmacht in het geheel niet zo gesteld is als de anderen daarvan gezegd hebben (Numbers 13:31).

a)Numbers 22:4; Numbers 24:8 Deuteronomy 7:16 b) Genesis 15:16 Leviticus 18:25; Leviticus 20:23, Zechariah 0:5 Judges 6:16

1) Hun schaduw. Onder schaduw hebben wij hier te verstaan: de bescherming van God. In die betekenis komt dit woord gedurig voor in de Heilige Schrift. Tot nog toe had God hen gespaard, omdat hun zonde nog niet volkomen was, maar nu was de tijd van de bezoeking daar en zou God ophouden, Zijn beschermende of sparende hand over hen uit te strekken..

In het Oosters spraakgebruik komt schaduw zeer dikwijls voor in de betekenis van bescherming, terwijl de hitte van de zon dan verdrukking aangeeft..

Vers 9

9. Alleen zijt dan tegen de HEERE niet weerspannig, en vreest gij niet het volk van dit land, als zou hun zwaard u verslinden; het zal geheel anders uitvallen; want zij zijn ons brood! d.i. wij zullen hen met zo weinig moeite ten onder brengen, ja te niet maken, als men een stuk brood opeet; zij zullen niet ons, wij zullen hen verslinden. a) Hun schaduw, 1) is nu geheel en al van hen geweken, b) en de HEERE is met ons, c) zoals Hij uitdrukkelijk betuigd heeft en in de leiding door de wolkkolom ook zichtbaar bewijst: vreest hen dan niet, ook afgezien daarvan, dat het met hun sterkte en overmacht in het geheel niet zo gesteld is als de anderen daarvan gezegd hebben (Numbers 13:31).

a)Numbers 22:4; Numbers 24:8 Deuteronomy 7:16 b) Genesis 15:16 Leviticus 18:25; Leviticus 20:23, Zechariah 0:5 Judges 6:16

1) Hun schaduw. Onder schaduw hebben wij hier te verstaan: de bescherming van God. In die betekenis komt dit woord gedurig voor in de Heilige Schrift. Tot nog toe had God hen gespaard, omdat hun zonde nog niet volkomen was, maar nu was de tijd van de bezoeking daar en zou God ophouden, Zijn beschermende of sparende hand over hen uit te strekken..

In het Oosters spraakgebruik komt schaduw zeer dikwijls voor in de betekenis van bescherming, terwijl de hitte van de zon dan verdrukking aangeeft..

Vers 10

10. Toen zei de gehele vergadering, 1) die zich door zulke reden zo min beteugelen en tot bezonnenheid terug brengen liet, dat zij daardoor integendeel nog maar des te meer tot de woede van de vertwijfeling opgewonden werd, dat men hen met stenen stenigen zou. Maar terwijl noch het gezicht van Mozes en Aron, zoals zij daar ter aarde gebogen lagen, noch de toespraak van de geloofwaardige mannen, Jozua en Kaleb, iets vermocht om de zinneloze gemoederen te bedaren, ziet daar de Sjechinah (Exodus 24:17), de heerlijkheid van de HEERE verscheen, evenals vroeger (Exodus 16:10 Leviticus 9:23 ) plotseling in majestueuze glans schitterende, in de tent der samenkomst, voor het oog van al de kinderen van Israël.2)

1) Onder de gehele vergadering hebben wij in de eerste plaats te verstaan, de aanzienlijken, de oudsten van het volk. Daarom heeft ook dit zeggen, de kracht van gebieden..

2) Kaleb en Jozua wisten, dat zij voor de Heere en Zijn zaak pleiten en daarvoor uitkwamen, en daarom twijfelen zij niet, of de Heere zou voor hen en hun veiligheid zorgen. Ook werden zij in hun verwachting niet teleurgesteld, want, zodra hun leven in gevaar was, verscheen de heerlijkheid van de Heere tot redding van Zijn getrouwe dienaren, en tot uiterste verwarring van hen, die gereed waren, hen te stenigen. Toen zij een slinkse aanmerking maakten op de Heere (Numbers 14:3), verscheen de Heerlijkheid van de Heere niet, zoals men had mogen verwachten, dat geschieden zou, ten einde hun godslasteringen zouden ophouden, maar toen zij Kaleb en Jozua dreigden, raakten zij als het ware de oogappel van de Heere aan, en daarop verscheen aanstonds Zijn Heerlijkheid op zo'n verbazende wijze, dat de woedende menigte van haar voornemen werd afgeschrikt. Men ziet hier de wonderbare hand van Gods voorzorg en bescherming over Zijn volk en dienaren, die voor Zijn zaak uitkomen..

Vers 10

10. Toen zei de gehele vergadering, 1) die zich door zulke reden zo min beteugelen en tot bezonnenheid terug brengen liet, dat zij daardoor integendeel nog maar des te meer tot de woede van de vertwijfeling opgewonden werd, dat men hen met stenen stenigen zou. Maar terwijl noch het gezicht van Mozes en Aron, zoals zij daar ter aarde gebogen lagen, noch de toespraak van de geloofwaardige mannen, Jozua en Kaleb, iets vermocht om de zinneloze gemoederen te bedaren, ziet daar de Sjechinah (Exodus 24:17), de heerlijkheid van de HEERE verscheen, evenals vroeger (Exodus 16:10 Leviticus 9:23 ) plotseling in majestueuze glans schitterende, in de tent der samenkomst, voor het oog van al de kinderen van Israël.2)

1) Onder de gehele vergadering hebben wij in de eerste plaats te verstaan, de aanzienlijken, de oudsten van het volk. Daarom heeft ook dit zeggen, de kracht van gebieden..

2) Kaleb en Jozua wisten, dat zij voor de Heere en Zijn zaak pleiten en daarvoor uitkwamen, en daarom twijfelen zij niet, of de Heere zou voor hen en hun veiligheid zorgen. Ook werden zij in hun verwachting niet teleurgesteld, want, zodra hun leven in gevaar was, verscheen de heerlijkheid van de Heere tot redding van Zijn getrouwe dienaren, en tot uiterste verwarring van hen, die gereed waren, hen te stenigen. Toen zij een slinkse aanmerking maakten op de Heere (Numbers 14:3), verscheen de Heerlijkheid van de Heere niet, zoals men had mogen verwachten, dat geschieden zou, ten einde hun godslasteringen zouden ophouden, maar toen zij Kaleb en Jozua dreigden, raakten zij als het ware de oogappel van de Heere aan, en daarop verscheen aanstonds Zijn Heerlijkheid op zo'n verbazende wijze, dat de woedende menigte van haar voornemen werd afgeschrikt. Men ziet hier de wonderbare hand van Gods voorzorg en bescherming over Zijn volk en dienaren, die voor Zijn zaak uitkomen..

Vers 11

11. En de HEERE zei uit de wolk tot Mozes, die nog voor het oog van de gehele vergadering ter aarde lag: 1) hoe lang zal mij dat volk tergen? en hoe lang zullen zij aan Mij niet geloven, in weerwil daarvan, dat Ik reeds zodikwijls beproefd heb hen tot geloof te brengen, door alle tekenen, die Ik in het midden van hen gedaan heb? 2)

1) In het Hebreeuws Jenadsni, beter, zal Mijn verachten. Uit hetgeen daarop volgt: en hoe lang zullen zij aan Mij niet geloven, blijkt, dat ongeloof de bittere wortel was, waaruit dit mopperen was voortgekomen. De wortel van alle zonde is in de grond van de zaak ongeloof..

2) Jehova, die van mond tot mond of van aangezicht tot aangezicht met Mozes placht te spreken, als een man met zijn vriend (Numbers 12:8 Exodus 33:11 ), sprak hier wellicht op een voor Mozes alleen verstaanbare wijze en niet z, dat Hij door het algemeen gehoord werd..

Vers 11

11. En de HEERE zei uit de wolk tot Mozes, die nog voor het oog van de gehele vergadering ter aarde lag: 1) hoe lang zal mij dat volk tergen? en hoe lang zullen zij aan Mij niet geloven, in weerwil daarvan, dat Ik reeds zodikwijls beproefd heb hen tot geloof te brengen, door alle tekenen, die Ik in het midden van hen gedaan heb? 2)

1) In het Hebreeuws Jenadsni, beter, zal Mijn verachten. Uit hetgeen daarop volgt: en hoe lang zullen zij aan Mij niet geloven, blijkt, dat ongeloof de bittere wortel was, waaruit dit mopperen was voortgekomen. De wortel van alle zonde is in de grond van de zaak ongeloof..

2) Jehova, die van mond tot mond of van aangezicht tot aangezicht met Mozes placht te spreken, als een man met zijn vriend (Numbers 12:8 Exodus 33:11 ), sprak hier wellicht op een voor Mozes alleen verstaanbare wijze en niet z, dat Hij door het algemeen gehoord werd..

Vers 12

12. Ik zal het, daar toch alle moeite en arbeid om het tot geloof te bewegen, vruchteloos schijnt, met pest slaan, en Ik zal het verstoten, 1) of verdelgen; en Ik zal U tot een groter en sterker volk maken, dan is dit,2) om alzo aan uw kroost Mijn beloften, die Ik aan Abraham gedaan heb, in vervulling te doen treden.

1) In Exodus 32:34 had de Heere gezegd: "Doch ten dage van mijn bezoeken, zo zal Ik hun zonde over hen bezoeken." Die dag van het bezoeken was nu gekomen, nu de zonde van het volk, in betrekkelijke zin, volkomen was geworden..

2) De Heere wilde dus Mozes beproeven, of hij steeds dezelfde genegenheid voor Israël behield, die hij voorheen in een dergelijke gelegenheid had laten blijken, door hun belangen hoger en meer te achten, dan de bevordering van zijn eigen persoon en geslacht, en het bleek, dat Mozes nog evenzo meedogende en ontfermende, en dat zijn zucht voor het behoud van een ondankbaar en weerspannig volk nu niet minder was dan tevoren, alsmede, dat het nooit in zijn gedachten zou opkomen, om voor zichzelf en zijn eigen huis een grootheid te begeren, die op de ondergang van het volk zou gegrond en opgebouwd zijn..

Ook: zie Exodus 32:10.

Vers 12

12. Ik zal het, daar toch alle moeite en arbeid om het tot geloof te bewegen, vruchteloos schijnt, met pest slaan, en Ik zal het verstoten, 1) of verdelgen; en Ik zal U tot een groter en sterker volk maken, dan is dit,2) om alzo aan uw kroost Mijn beloften, die Ik aan Abraham gedaan heb, in vervulling te doen treden.

1) In Exodus 32:34 had de Heere gezegd: "Doch ten dage van mijn bezoeken, zo zal Ik hun zonde over hen bezoeken." Die dag van het bezoeken was nu gekomen, nu de zonde van het volk, in betrekkelijke zin, volkomen was geworden..

2) De Heere wilde dus Mozes beproeven, of hij steeds dezelfde genegenheid voor Israël behield, die hij voorheen in een dergelijke gelegenheid had laten blijken, door hun belangen hoger en meer te achten, dan de bevordering van zijn eigen persoon en geslacht, en het bleek, dat Mozes nog evenzo meedogende en ontfermende, en dat zijn zucht voor het behoud van een ondankbaar en weerspannig volk nu niet minder was dan tevoren, alsmede, dat het nooit in zijn gedachten zou opkomen, om voor zichzelf en zijn eigen huis een grootheid te begeren, die op de ondergang van het volk zou gegrond en opgebouwd zijn..

Ook: zie Exodus 32:10.

Vers 13

13. En Mozes, ook nu weer, evenals eerder bij de Sinaï (Exodus 32:11), als voorbidder optredende (Psalms 106:23), zei tot de HEERE: Zo zullen het de Egyptenaars horen, als Gij dit doet; en deze zijn zeer nijdig op Uw eer en aanstonds gereed, zodra zich maar gelegenheid aanbiedt, om U te smaden; want Gij hebt door Uw kracht dit volk uit het midden van hen doen optrekken, waardoor juist hun nijd en lasterzucht is gaande gemaakt.

Vers 13

13. En Mozes, ook nu weer, evenals eerder bij de Sinaï (Exodus 32:11), als voorbidder optredende (Psalms 106:23), zei tot de HEERE: Zo zullen het de Egyptenaars horen, als Gij dit doet; en deze zijn zeer nijdig op Uw eer en aanstonds gereed, zodra zich maar gelegenheid aanbiedt, om U te smaden; want Gij hebt door Uw kracht dit volk uit het midden van hen doen optrekken, waardoor juist hun nijd en lasterzucht is gaande gemaakt.

Vers 14

14. En zij, die Egyptenaars, zullen zeggen tot de inwoners van dit land, dat rondom ons is, zo als de Arabieren, Filistijnen, Moabieten en de overige Kananieten, met wie zij veelvuldige handelsbetrekkingen hebben, die gehoord hebben, dat Gij, HEERE, in het midden van dit volk Israël zijt, en dat Gij, HEERE, oog aan oog 1) bij hen gezien wordt, en dat Uw wolk over hen staat, en a) Gij in een wolkkolom voor hun aangezicht gaat overdag en in een vuurkolom `s nachts.

a)Exodus 13:21; Exodus 40:38

1) Oog aan oog geeft een onmiddellijke nabijheid te kennen. Wie met iemand oog aan oog staat, bevindt zich in diens onmiddellijke nabijheid. Mozes wijst hier op de innerlijke betrekking, die er bestaat tussen de Heere en het volk van Israël..

Vers 14

14. En zij, die Egyptenaars, zullen zeggen tot de inwoners van dit land, dat rondom ons is, zo als de Arabieren, Filistijnen, Moabieten en de overige Kananieten, met wie zij veelvuldige handelsbetrekkingen hebben, die gehoord hebben, dat Gij, HEERE, in het midden van dit volk Israël zijt, en dat Gij, HEERE, oog aan oog 1) bij hen gezien wordt, en dat Uw wolk over hen staat, en a) Gij in een wolkkolom voor hun aangezicht gaat overdag en in een vuurkolom `s nachts.

a)Exodus 13:21; Exodus 40:38

1) Oog aan oog geeft een onmiddellijke nabijheid te kennen. Wie met iemand oog aan oog staat, bevindt zich in diens onmiddellijke nabijheid. Mozes wijst hier op de innerlijke betrekking, die er bestaat tussen de Heere en het volk van Israël..

Vers 15

15. En zou Gij dan nu, zoals Gij daar dreigde, dit volk als een enkele man doden? Indien Gij dat deed, zo zouden de heidenen, als de Egyptenaars (Numbers 14:14) en de Arabieren en de Kananieten, door hen opgestookt, die Uw gerucht, het gerucht van de grote daden, die Gij in het geval van Israël deed, gehoord hebben, tot Uw oneer spreken, zeggende:

Vers 15

15. En zou Gij dan nu, zoals Gij daar dreigde, dit volk als een enkele man doden? Indien Gij dat deed, zo zouden de heidenen, als de Egyptenaars (Numbers 14:14) en de Arabieren en de Kananieten, door hen opgestookt, die Uw gerucht, het gerucht van de grote daden, die Gij in het geval van Israël deed, gehoord hebben, tot Uw oneer spreken, zeggende:

Vers 16

16. a) Omdat de HEERE, Israëls God, dit volk, dat Hij eerst door Zijn macht uitgeleid heeft, niet kon brengen in dat land, dat Hij hun gezworen had, zo heeft Hij hen, als in radeloosheid wegens het onuitvoerlijke van het begonnenwerk, geslacht in de woestijn, 1) want de heidenen, die Uw eeuwige kracht en goddelijkheid niet kennen, oordelen immers over U, evenals men over een mensenkind denkt!

a) Deuteronomy 9:28

1) Uit Numbers 14:13-Numbers 14:16 blijkt helder en klaar, dat Mozes als pleitgrond voor zijn voorbede voor het volk gebruikt, de heerlijkheid van de ere van God. Het is om de eer van God te doen, die door de Egyptenaars en de Kananieten zou vertreden worden, indien de Heere dit volk in zijn geheel in de woestijn liet omkomen. De eer van zijn God ligt hem nader aan het hart, dan zijn eigen belang. Het Uw Naam worde geheiligd van het alleen volmaakte gebed, vindt men hier in de woorden van de knecht van God toegepast..

Vers 16

16. a) Omdat de HEERE, Israëls God, dit volk, dat Hij eerst door Zijn macht uitgeleid heeft, niet kon brengen in dat land, dat Hij hun gezworen had, zo heeft Hij hen, als in radeloosheid wegens het onuitvoerlijke van het begonnenwerk, geslacht in de woestijn, 1) want de heidenen, die Uw eeuwige kracht en goddelijkheid niet kennen, oordelen immers over U, evenals men over een mensenkind denkt!

a) Deuteronomy 9:28

1) Uit Numbers 14:13-Numbers 14:16 blijkt helder en klaar, dat Mozes als pleitgrond voor zijn voorbede voor het volk gebruikt, de heerlijkheid van de ere van God. Het is om de eer van God te doen, die door de Egyptenaars en de Kananieten zou vertreden worden, indien de Heere dit volk in zijn geheel in de woestijn liet omkomen. De eer van zijn God ligt hem nader aan het hart, dan zijn eigen belang. Het Uw Naam worde geheiligd van het alleen volmaakte gebed, vindt men hier in de woorden van de knecht van God toegepast..

Vers 17

17. Nu dan, laat toch de kracht van de HEERE groot worden, 1) zoals Gij, bij die grote en heerlijke openbaring, die mij eens (Exodus 34:6) ten deel gevallen is, gesproken hebt, zeggende:

1) Dit ziet niet op het voorgaande, maar op het volgende. Mozes wil zeggen, dat, indien God de Israëlieten zou verdelgen, Zijn vergevende kracht, de kracht van Zijn genade, door de volken in twijfel zou worden getrokken, terwijl, wanneer Hij Israël vergeven zou, de kracht van Zijn genade juist zou verheerlijkt worden. Mozes smeekt de Heere daarom, dat Hij zich hierin groot van kracht zou openbaren, dat Hij Zijn woord, in het volgende vers herinnerd, waar make..

Vers 17

17. Nu dan, laat toch de kracht van de HEERE groot worden, 1) zoals Gij, bij die grote en heerlijke openbaring, die mij eens (Exodus 34:6) ten deel gevallen is, gesproken hebt, zeggende:

1) Dit ziet niet op het voorgaande, maar op het volgende. Mozes wil zeggen, dat, indien God de Israëlieten zou verdelgen, Zijn vergevende kracht, de kracht van Zijn genade, door de volken in twijfel zou worden getrokken, terwijl, wanneer Hij Israël vergeven zou, de kracht van Zijn genade juist zou verheerlijkt worden. Mozes smeekt de Heere daarom, dat Hij zich hierin groot van kracht zou openbaren, dat Hij Zijn woord, in het volgende vers herinnerd, waar make..

Vers 18

18. a) De HEERE is lankmoedig en groot van weldadigheid, vergevende de ongerechtigheid en de overtreding, die de schuldige geenszins onschuldig houdt, b) bezoekende de ongerechtigheid van de vaderen aan de kinderen, in het derde en in het vierde lid.

a) Exodus 34:6 Psalms 86:15; Psalms 103:8; Psalms 145:8 Jonah 4:2 b) Exodus 20:5; Exodus 34:7 Deuteronomy 5:9

Een ontzaglijke Openbaring, die zichzelf schijnt te weerspreken: Barmhartig en de ongerechtigheid vergevende, en toch een God, die de schuldige geenszins onschuldig houdt. O! in het kruis zou die strijd opgelost, die tegenspraak verzoend worden, maar zoals dat woord tot Mozes uitging, scheen het een troost, die zichzelf weersprak. En toch, dit moest ook Mozes voelen: op die barmhartigheid van God werd in die Openbaring lle nadruk gelegd. Er is bij Hem weldadigheid, er rust in zijn eeuwige ontferming, vergeving voor de schuld, vergeving voor de ongerechtigheid, vergeving voor de overtreding en de zonde!.

Mozes houdt zich aan deze openbaring van de Naam van God vast, en laat die niet los, omdat hij weet, dat God nooit Zijn eigen Wezen verloochenen kan..

Vers 18

18. a) De HEERE is lankmoedig en groot van weldadigheid, vergevende de ongerechtigheid en de overtreding, die de schuldige geenszins onschuldig houdt, b) bezoekende de ongerechtigheid van de vaderen aan de kinderen, in het derde en in het vierde lid.

a) Exodus 34:6 Psalms 86:15; Psalms 103:8; Psalms 145:8 Jonah 4:2 b) Exodus 20:5; Exodus 34:7 Deuteronomy 5:9

Een ontzaglijke Openbaring, die zichzelf schijnt te weerspreken: Barmhartig en de ongerechtigheid vergevende, en toch een God, die de schuldige geenszins onschuldig houdt. O! in het kruis zou die strijd opgelost, die tegenspraak verzoend worden, maar zoals dat woord tot Mozes uitging, scheen het een troost, die zichzelf weersprak. En toch, dit moest ook Mozes voelen: op die barmhartigheid van God werd in die Openbaring lle nadruk gelegd. Er is bij Hem weldadigheid, er rust in zijn eeuwige ontferming, vergeving voor de schuld, vergeving voor de ongerechtigheid, vergeving voor de overtreding en de zonde!.

Mozes houdt zich aan deze openbaring van de Naam van God vast, en laat die niet los, omdat hij weet, dat God nooit Zijn eigen Wezen verloochenen kan..

Vers 19

19. Vergeef toch, overeenkomstig hetgeen Gij zelf van U getuigd hebt, de ongerechtigheid van dit volk, naar de grootte van Uw goedertierenheid, en zoals Gij ze aan dit volk, van Egypte af tot hiertoe, vergeven hebt, 1) vergeef alzo de zonde van het volk ook nu en oefen het gedreigde strafgericht niet uit.

1) In de tweede plaats pleit Mozes op hetgeen de Heere zelf aan Mozes en het volk openbaarde. Hij houdt de Heere bij Zijn woord, en wijst Hem op de veelvuldige verlossing, reeds geschonken..

Vers 19

19. Vergeef toch, overeenkomstig hetgeen Gij zelf van U getuigd hebt, de ongerechtigheid van dit volk, naar de grootte van Uw goedertierenheid, en zoals Gij ze aan dit volk, van Egypte af tot hiertoe, vergeven hebt, 1) vergeef alzo de zonde van het volk ook nu en oefen het gedreigde strafgericht niet uit.

1) In de tweede plaats pleit Mozes op hetgeen de Heere zelf aan Mozes en het volk openbaarde. Hij houdt de Heere bij Zijn woord, en wijst Hem op de veelvuldige verlossing, reeds geschonken..

Vers 20

20. En de HEERE, die ook nu weer verhoorde de voorbede van Zijn knecht, die in geheel Zijn huis getrouw was, (Numbers 12:7) zei: Ik heb hun vergeven naar uw woord, 1) waarmee gij Mij bij Mijn eigen woordgebeden hebt, en Ik zal dus het volk niet verdelgen.

1)Uitdrukkelijk zegt de Heere, dat Hij het volk zal vergeven, naar het woord van Mozes. Mozes had gepleit voor de eer van God bij de Heere zelf, en nu geeft de Heere aan Mozes de ere, dat de vergeving naar zijn woord geschieden zou. Wel blijkt het ook hier, dat een krachtig gebed van de rechtvaardige veel vermag, al is het ook volstrekt waar, dat de Heere nooit om het gebed, maar wel op het gebed de wensen van Zijn gelovigen vervult..

Vers 20

20. En de HEERE, die ook nu weer verhoorde de voorbede van Zijn knecht, die in geheel Zijn huis getrouw was, (Numbers 12:7) zei: Ik heb hun vergeven naar uw woord, 1) waarmee gij Mij bij Mijn eigen woordgebeden hebt, en Ik zal dus het volk niet verdelgen.

1)Uitdrukkelijk zegt de Heere, dat Hij het volk zal vergeven, naar het woord van Mozes. Mozes had gepleit voor de eer van God bij de Heere zelf, en nu geeft de Heere aan Mozes de ere, dat de vergeving naar zijn woord geschieden zou. Wel blijkt het ook hier, dat een krachtig gebed van de rechtvaardige veel vermag, al is het ook volstrekt waar, dat de Heere nooit om het gebed, maar wel op het gebed de wensen van Zijn gelovigen vervult..

Vers 21

21. Doch dit heb Ik mij voorgenomen zeker uit te voeren: zo waarachtig als Ik leef! zo zal de gehele aarde-door de wijze waarop Ik hun niet alleen Mijn grote barmhartigheid, maar ook Mijn gerechtigheid, die niemand ongestraft laat, openbaren zal- met de heerlijkheid van de HEERE vervuld worden.1) 1) Alzo zweert Hij, als Hij in de woestijn hen zou verdelgen, die niet geloofd hadden, nadat zij Gods heerlijkheid en tekenen hadden gezien. Gods heerlijkheid betekende daar een openbaarmaking van Zijn ijver tegen de versmaders, zijnde Hij Diegene, die zich niet laat bespotten. Evenals Hij door Zijn heerlijkheid niet kan nalaten te zoeken, alzo kan Hij de schender van Zijn Majesteit niet ongestraft laten heengaan..

Vers 21

21. Doch dit heb Ik mij voorgenomen zeker uit te voeren: zo waarachtig als Ik leef! zo zal de gehele aarde-door de wijze waarop Ik hun niet alleen Mijn grote barmhartigheid, maar ook Mijn gerechtigheid, die niemand ongestraft laat, openbaren zal- met de heerlijkheid van de HEERE vervuld worden.1) 1) Alzo zweert Hij, als Hij in de woestijn hen zou verdelgen, die niet geloofd hadden, nadat zij Gods heerlijkheid en tekenen hadden gezien. Gods heerlijkheid betekende daar een openbaarmaking van Zijn ijver tegen de versmaders, zijnde Hij Diegene, die zich niet laat bespotten. Evenals Hij door Zijn heerlijkheid niet kan nalaten te zoeken, alzo kan Hij de schender van Zijn Majesteit niet ongestraft laten heengaan..

Vers 22

22. Want al de mannen van twintig jaar en ouder, die gezien hebben Mijn heerlijkheid en Mijn tekenen, die Ik in Egypte en in de woestijn gedaan heb, en Mij nu tienmaal 1) verzocht hebben, en Mijn stem niet gehoorzaam zijn geweest;

1) Tienmaal zou hier op zichzelf als een rond getal, een volle maat, kunnen opgevat worden, zoals dit getal ook elders gebruikt wordt, om met een algemene, ronde som het denkbeeld van dikwijls, herhaaldelijk uit te drukken (zie Genesis 31:7). Er zijn intussen in het geschiedverhaal tot dusverre juist tien voorvallen vermeld, waardoor Israël de Heere had verzocht. 1e. Het mopperen aan het strand van de Rode Zee (Exodus 14:11,Exodus 14:12); 2e. te Mara (Exodus 15:23); 3e. in de woestijn Sinaï (Exodus 16:2); 4e. bij het Manna (Exodus 16:20); 5e. op dezelfde plaats (Exodus 16:27); 6e. te Rafidim (Exodus 17:1); 7e. aan de Horeb (Exodus 32:1); 8e. te Thab-ra (Numbers 11:1); 9e. bij de lustgraven (Numbers 11:4); en 10e. hier bij Kades. Daarmee was de maat van de zonde dus waarlijk vol en de tijd van de genade voorbij..

Aan het einde van de tien plagen, de verlossing; aan dat van de tien verzoekingen, het gericht. Dat gericht wordt thans een tijdelijke verwerping, maar de aanneming van de natie is nu reeds aangekondigd..

Vers 22

22. Want al de mannen van twintig jaar en ouder, die gezien hebben Mijn heerlijkheid en Mijn tekenen, die Ik in Egypte en in de woestijn gedaan heb, en Mij nu tienmaal 1) verzocht hebben, en Mijn stem niet gehoorzaam zijn geweest;

1) Tienmaal zou hier op zichzelf als een rond getal, een volle maat, kunnen opgevat worden, zoals dit getal ook elders gebruikt wordt, om met een algemene, ronde som het denkbeeld van dikwijls, herhaaldelijk uit te drukken (zie Genesis 31:7). Er zijn intussen in het geschiedverhaal tot dusverre juist tien voorvallen vermeld, waardoor Israël de Heere had verzocht. 1e. Het mopperen aan het strand van de Rode Zee (Exodus 14:11,Exodus 14:12); 2e. te Mara (Exodus 15:23); 3e. in de woestijn Sinaï (Exodus 16:2); 4e. bij het Manna (Exodus 16:20); 5e. op dezelfde plaats (Exodus 16:27); 6e. te Rafidim (Exodus 17:1); 7e. aan de Horeb (Exodus 32:1); 8e. te Thab-ra (Numbers 11:1); 9e. bij de lustgraven (Numbers 11:4); en 10e. hier bij Kades. Daarmee was de maat van de zonde dus waarlijk vol en de tijd van de genade voorbij..

Aan het einde van de tien plagen, de verlossing; aan dat van de tien verzoekingen, het gericht. Dat gericht wordt thans een tijdelijke verwerping, maar de aanneming van de natie is nu reeds aangekondigd..

Vers 23

23. Zo zij het land, dat Ik aan hun vaderen gezworen heb, zien zullen! 1) Ja, niemand van die Mij getergd hebben, en evenmin als de verspieders die Mij door ontrouwe berichten (Numbers 13:32) smaad hebben aangedaan, zullen dat zien. 2)

1) Deze uitdrukking heeft de kracht van een gezworen ontkenning. Zij zullen het gewis niet zien!.

2) Niet alleen werd daarom de heerlijkheid van de Heere openbaar in het verdelgen van de weerspannigen, maar de Heere wil ook nog tonen dat Hij in de toorn het ontfermen gedachtig is. Straks zal het oordeel beperkt worden tot hen, die twintig jaar en ouder waren, toen zij uit Egypte vertrokken..

Vers 23

23. Zo zij het land, dat Ik aan hun vaderen gezworen heb, zien zullen! 1) Ja, niemand van die Mij getergd hebben, en evenmin als de verspieders die Mij door ontrouwe berichten (Numbers 13:32) smaad hebben aangedaan, zullen dat zien. 2)

1) Deze uitdrukking heeft de kracht van een gezworen ontkenning. Zij zullen het gewis niet zien!.

2) Niet alleen werd daarom de heerlijkheid van de Heere openbaar in het verdelgen van de weerspannigen, maar de Heere wil ook nog tonen dat Hij in de toorn het ontfermen gedachtig is. Straks zal het oordeel beperkt worden tot hen, die twintig jaar en ouder waren, toen zij uit Egypte vertrokken..

Vers 24

24. Doch aangaande Mijn knecht Kaleb, omdat een andere geest, 1) de geest, niet van ongelovige vrees en van weerstrevend wantrouwen, maar van een onverschrokken, volgzaam geloof met hem geweest is en nog is, en hijvolhard heeft Mij na te volgen, zodat hij dan ook openlijk voor zijn vertrouwen op Mij en het woord van Mijn belofte is uitgekomen (Numbers 13:31; Numbers 14:7), zo zal Ik hem en met hem de even trouwe Jozua (Numbers 14:30), brengen tot het land, waarin hij gekomen was, 2) en zijn nakomelingen zullen het erfelijk bezitten. a)

a)Joshua 15:13-Joshua 15:19 Judges 1:9-Judges 1:15 Judges 1:1) Kaleb had een andere geest. De andere verspieders waren vleselijke mensen, maar Kaleb had een andere geest; in hem woonde de Heilige Geest, die Geest leidde hem, hield hem staande, vernieuwde hem. Zo is het ook met allen, die volhouden, de Heere te volgen. De Geest van God in de ziel, is een immer vloeiende stroom, een fontein van water, springende tot in het eeuwige leven.

2) Aan Kaleb werd later juist dat gedeelte van het land ten erfdeel gegeven, waarover de 10 kwalijk gezinde verspieders zulk een geschrei hadden teweeggebracht Joshua 14:6-Joshua 14:15)..

Vers 24

24. Doch aangaande Mijn knecht Kaleb, omdat een andere geest, 1) de geest, niet van ongelovige vrees en van weerstrevend wantrouwen, maar van een onverschrokken, volgzaam geloof met hem geweest is en nog is, en hijvolhard heeft Mij na te volgen, zodat hij dan ook openlijk voor zijn vertrouwen op Mij en het woord van Mijn belofte is uitgekomen (Numbers 13:31; Numbers 14:7), zo zal Ik hem en met hem de even trouwe Jozua (Numbers 14:30), brengen tot het land, waarin hij gekomen was, 2) en zijn nakomelingen zullen het erfelijk bezitten. a)

a)Joshua 15:13-Joshua 15:19 Judges 1:9-Judges 1:15 Judges 1:1) Kaleb had een andere geest. De andere verspieders waren vleselijke mensen, maar Kaleb had een andere geest; in hem woonde de Heilige Geest, die Geest leidde hem, hield hem staande, vernieuwde hem. Zo is het ook met allen, die volhouden, de Heere te volgen. De Geest van God in de ziel, is een immer vloeiende stroom, een fontein van water, springende tot in het eeuwige leven.

2) Aan Kaleb werd later juist dat gedeelte van het land ten erfdeel gegeven, waarover de 10 kwalijk gezinde verspieders zulk een geschrei hadden teweeggebracht Joshua 14:6-Joshua 14:15)..

Vers 25

25. De Amalekieten nu en de Kananieten, waarvan de tien verspieders zeiden: Wij kunnen tegen dat volk niet optrekken, want zij zijn ons te sterk (Numbers 13:31), wonen 1) in dat dal, aan de overzijde van het thans voor Israël gelegen gebergte, en zouden u thans, nu het volk zo tegen Mij rebelleert, inderdaad te sterk zijn; gij kunt dus niet tegen hen optrekken, noch hun aanval afwachten; daarom wendt u morgen om en maakt uw reis weer terug naar de woestijn, op de weg naar de Schelfzee, 2) en alzo in de richting van de plaats, van waar gij gekomen zijt.

1) Van der Palm zet het woord wonen hier over met hebben zich neergeslagen, en acht het waarschijnlijk, dat de zuidelijkst gelegen Kananitische volken, en wel de strijdbaarste onder hen, bij de nadering van de Israëlieten, zich in een geduchte staat van tegenweer gesteld en de grenzen bezet hadden, om de enge doortocht langs deze kant te betwisten. Dat de Amalekieten en de Kananieten thans inderdaad Israël te sterk waren, is bij de aanval op eigen gezag (Numbers 14:45) gebleken..

2) Vanwege hun ongeloof, gebruikt de Heere de Amalekieten en de Kananieten, voor wie zij zo gevreesd hadden, om hen te verschrikken en hen terug te voeren in de barre woestijn, van waar zij gekomen waren. Zij wilden terug, zij moesten nu ook terug, tot straf voor hun zondig mopperen..

Vers 25

25. De Amalekieten nu en de Kananieten, waarvan de tien verspieders zeiden: Wij kunnen tegen dat volk niet optrekken, want zij zijn ons te sterk (Numbers 13:31), wonen 1) in dat dal, aan de overzijde van het thans voor Israël gelegen gebergte, en zouden u thans, nu het volk zo tegen Mij rebelleert, inderdaad te sterk zijn; gij kunt dus niet tegen hen optrekken, noch hun aanval afwachten; daarom wendt u morgen om en maakt uw reis weer terug naar de woestijn, op de weg naar de Schelfzee, 2) en alzo in de richting van de plaats, van waar gij gekomen zijt.

1) Van der Palm zet het woord wonen hier over met hebben zich neergeslagen, en acht het waarschijnlijk, dat de zuidelijkst gelegen Kananitische volken, en wel de strijdbaarste onder hen, bij de nadering van de Israëlieten, zich in een geduchte staat van tegenweer gesteld en de grenzen bezet hadden, om de enge doortocht langs deze kant te betwisten. Dat de Amalekieten en de Kananieten thans inderdaad Israël te sterk waren, is bij de aanval op eigen gezag (Numbers 14:45) gebleken..

2) Vanwege hun ongeloof, gebruikt de Heere de Amalekieten en de Kananieten, voor wie zij zo gevreesd hadden, om hen te verschrikken en hen terug te voeren in de barre woestijn, van waar zij gekomen waren. Zij wilden terug, zij moesten nu ook terug, tot straf voor hun zondig mopperen..

Vers 26

26. Daarna sprak de HEERE, die nu nog alleen tot Mozes (Numbers 14:11) gesproken had, tot Mozes en tot Aron, zeggende, ten aanhore van al het volk, opdat dit met eigen oren verstaan zou, dat hetgeen deze beidenaankondigen zouden, Gods eigen wil en raad was:

Vers 26

26. Daarna sprak de HEERE, die nu nog alleen tot Mozes (Numbers 14:11) gesproken had, tot Mozes en tot Aron, zeggende, ten aanhore van al het volk, opdat dit met eigen oren verstaan zou, dat hetgeen deze beidenaankondigen zouden, Gods eigen wil en raad was:

Vers 27

27. Hoe a) lang zal Ik bij deze boze vergadering zijn en hen uitstaan, die tegen Mij zijn mopperende? Ik heb telkens en ook nu gehoord het gemopper van de kinderen van Israël, waarmee zij tegen Mij mopperend zijn, en zal nu eengeduchte straf aan hen voltrekken.

a) Psalms 106:26

Vers 27

27. Hoe a) lang zal Ik bij deze boze vergadering zijn en hen uitstaan, die tegen Mij zijn mopperende? Ik heb telkens en ook nu gehoord het gemopper van de kinderen van Israël, waarmee zij tegen Mij mopperend zijn, en zal nu eengeduchte straf aan hen voltrekken.

a) Psalms 106:26

Vers 28

28. Zeg tot hen: a) zo waarachtig als Ik leef, spreekt de HEERE, indien Ik u zo niet doe, zoals gij in Mijn oren gesproken hebt: ach, of wij gestorven waren in deze woestijn! (Numbers 14:2)

a)Numbers 26:65; Numbers 32:11 Numbers 32:29. Uw a) dode lichamen zullen in deze woestijn vallen, en al uw getelden (Numbers 1:1) naar uw gehele getal, van twintig jaar en ouder, tezamen een getal van 603:550 strijdbare mannen; gij, die tegen Mij gemopperd hebt.

a) Deuteronomy 1:35 Hebrews 3:17

Vers 28

28. Zeg tot hen: a) zo waarachtig als Ik leef, spreekt de HEERE, indien Ik u zo niet doe, zoals gij in Mijn oren gesproken hebt: ach, of wij gestorven waren in deze woestijn! (Numbers 14:2)

a)Numbers 26:65; Numbers 32:11 Numbers 32:29. Uw a) dode lichamen zullen in deze woestijn vallen, en al uw getelden (Numbers 1:1) naar uw gehele getal, van twintig jaar en ouder, tezamen een getal van 603:550 strijdbare mannen; gij, die tegen Mij gemopperd hebt.

a) Deuteronomy 1:35 Hebrews 3:17

Vers 30

30. Zo gij en uw vrouwen in dat land komt, waarover Ik Mijn hand, met eedzwering (Exodus. 6:8), opgeheven heb, dat Ik u daarin zou doen wonen! behalve Kaleb, de zoon van Jefunne, en Jozua, de zoon van Nun, die van dit Mijnbesluit zijn uitgezonderd; deze zullen het land Kanan ingaan.

Behalve Jozua en Kaleb zijn ook de Levieten uitgezonderd. Zij behoren niet mee onder de (Numbers 1:1) getelden, maar werden veel meer (Numbers 3:1) afzonderlijk geteld, en hadden onder de verspieders geen vertegenwoordiger uit hun stam. Bovendien mag men aannemen, dat de stam van Levi, sedert de geschiedenis van het gouden kalf, bij welke gelegenheid hij zich zozeer onderscheidde door ijver voor de Naam des Heeren (Exodus 32:25), steeds op de zijde van God en van zijn dienaar Mozes geweest is..

Vers 30

30. Zo gij en uw vrouwen in dat land komt, waarover Ik Mijn hand, met eedzwering (Exodus. 6:8), opgeheven heb, dat Ik u daarin zou doen wonen! behalve Kaleb, de zoon van Jefunne, en Jozua, de zoon van Nun, die van dit Mijnbesluit zijn uitgezonderd; deze zullen het land Kanan ingaan.

Behalve Jozua en Kaleb zijn ook de Levieten uitgezonderd. Zij behoren niet mee onder de (Numbers 1:1) getelden, maar werden veel meer (Numbers 3:1) afzonderlijk geteld, en hadden onder de verspieders geen vertegenwoordiger uit hun stam. Bovendien mag men aannemen, dat de stam van Levi, sedert de geschiedenis van het gouden kalf, bij welke gelegenheid hij zich zozeer onderscheidde door ijver voor de Naam des Heeren (Exodus 32:25), steeds op de zijde van God en van zijn dienaar Mozes geweest is..

Vers 31

31. En daarentegen uw kinderen, waarvan gij zei (Numbers 14:3): Zij zullen ten roof worden! die zal Ik daarin brengen, en die zullen met eigen ogen zien en bekennen, 1) dat gewenste, goede, voortreffelijk land, dat gij smadelijk verworpen hebt.

1) Bekennen, hier in de zin van, leren kennen. Met deze woorden wil de Heere hen doen zien, dat de belofte, aan Abraham gedaan, vast was, en dat Hij, uit kracht van die belofte, zich nog uit dit boos en mopperend geslacht een overblijfsel zou behouden, dat Kanan bevolken zou..

Vers 31

31. En daarentegen uw kinderen, waarvan gij zei (Numbers 14:3): Zij zullen ten roof worden! die zal Ik daarin brengen, en die zullen met eigen ogen zien en bekennen, 1) dat gewenste, goede, voortreffelijk land, dat gij smadelijk verworpen hebt.

1) Bekennen, hier in de zin van, leren kennen. Met deze woorden wil de Heere hen doen zien, dat de belofte, aan Abraham gedaan, vast was, en dat Hij, uit kracht van die belofte, zich nog uit dit boos en mopperend geslacht een overblijfsel zou behouden, dat Kanan bevolken zou..

Vers 32

32. Maar U aangaande, gij zult, de een voor en de ander na sterven, en Uw dode lichamen 1) zullen in deze woestijn vallen, zodat er niet n van u overblijft.

1) Hun vaderen hadden zodanige achting voor Kanan, dat zij begeerden, dat hun dode lichamen tot begraving daarheen gebracht mochten worden, betuigende zij dus hun vertrouwen op de belofte van de Heere, dat zij het land tot een bezitting zouden hebben, maar deze, die dat goede land verachten, en geen geloof hadden geslagen aan de belofte van de Heere, zouden de eer niet genieten, dat zij daarin begraven zouden worden, maar hun dode lichamen zouden in de woestijn worden verteerd..

Vers 32

32. Maar U aangaande, gij zult, de een voor en de ander na sterven, en Uw dode lichamen 1) zullen in deze woestijn vallen, zodat er niet n van u overblijft.

1) Hun vaderen hadden zodanige achting voor Kanan, dat zij begeerden, dat hun dode lichamen tot begraving daarheen gebracht mochten worden, betuigende zij dus hun vertrouwen op de belofte van de Heere, dat zij het land tot een bezitting zouden hebben, maar deze, die dat goede land verachten, en geen geloof hadden geslagen aan de belofte van de Heere, zouden de eer niet genieten, dat zij daarin begraven zouden worden, maar hun dode lichamen zouden in de woestijn worden verteerd..

Vers 33

33. En uw kinderen onder de twintig jaar zullen als herders hun vee gaan weiden 1) in deze woestijn, veertig jaar, met inbegrip van de anderhalf jaar, die sedert de uittocht uit Egypte reeds verstreken zijn, Joshua 5:10), en zij zullen in zoverre de gevolgen van uw hoereren, d.i. van uw trouweloosheid jegens Mij, met u 2) dragen, totdat uw dode lichamen verteerd zijn in deze woestijn.

1) Gaan weiden, d.i. een leven leiden als de herders, die gedurig van plaats moeten veranderen, om voedsel voor hun vee te zoeken. Het leven van Israël zou zijn, een gedurig hier- en daarheen zwerven, veertig jaar lang, totdat zij in Kanan zouden gekomen zijn.. 2) Israëls trouweloosheid jegens en afval van de Heere wordt hoererij genoemd, omdat Hij met dit volk in de nauwste betrekking, een betrekking als die van het huwelijk, getreden was (Exodus 34:16)

Vers 33

33. En uw kinderen onder de twintig jaar zullen als herders hun vee gaan weiden 1) in deze woestijn, veertig jaar, met inbegrip van de anderhalf jaar, die sedert de uittocht uit Egypte reeds verstreken zijn, Joshua 5:10), en zij zullen in zoverre de gevolgen van uw hoereren, d.i. van uw trouweloosheid jegens Mij, met u 2) dragen, totdat uw dode lichamen verteerd zijn in deze woestijn.

1) Gaan weiden, d.i. een leven leiden als de herders, die gedurig van plaats moeten veranderen, om voedsel voor hun vee te zoeken. Het leven van Israël zou zijn, een gedurig hier- en daarheen zwerven, veertig jaar lang, totdat zij in Kanan zouden gekomen zijn.. 2) Israëls trouweloosheid jegens en afval van de Heere wordt hoererij genoemd, omdat Hij met dit volk in de nauwste betrekking, een betrekking als die van het huwelijk, getreden was (Exodus 34:16)

Vers 34

34. Naar het getal van de dagen (Numbers 13:26), waarin gij door de twaalf mannen dat land verspied hebt, en welk getal a) veertig dagen bedroeg, elke dag voor elk jaar, 1) zult gij, zoals gezegd is (Numbers 14:23), uw ongerechtigheden dragen, veertig jaar; en gij zult gewaar worden Mijn afbreking. 2)

a) Psalms 95:10

1) Veertig dagen waren de verspieders uit geweest, veertig jaar zou de omzwerving duren. De Heere neemt elke dag uit die verspiedingstijd voor een jaar in Zijn strafbepaling. Men kan de tussenzin elke dag voor een jaar ook wel aldus uitdrukken: Voor elke dag een jaar..

2) Mijn afbreking. Het woord in de grondtekst geeft aan, een onttrekking, een zich verwijderen van. De Heere spreekt er hier van, wat het te zeggen zal zijn voor die mopperenden, indien zij zullen ondervinden, dat Hij zich van hen onttrokken heeft. De Engelse vertaling geeft: "Gij zult gewaar worden, de afbreking van mijn belofte.".

Vers 34

34. Naar het getal van de dagen (Numbers 13:26), waarin gij door de twaalf mannen dat land verspied hebt, en welk getal a) veertig dagen bedroeg, elke dag voor elk jaar, 1) zult gij, zoals gezegd is (Numbers 14:23), uw ongerechtigheden dragen, veertig jaar; en gij zult gewaar worden Mijn afbreking. 2)

a) Psalms 95:10

1) Veertig dagen waren de verspieders uit geweest, veertig jaar zou de omzwerving duren. De Heere neemt elke dag uit die verspiedingstijd voor een jaar in Zijn strafbepaling. Men kan de tussenzin elke dag voor een jaar ook wel aldus uitdrukken: Voor elke dag een jaar..

2) Mijn afbreking. Het woord in de grondtekst geeft aan, een onttrekking, een zich verwijderen van. De Heere spreekt er hier van, wat het te zeggen zal zijn voor die mopperenden, indien zij zullen ondervinden, dat Hij zich van hen onttrokken heeft. De Engelse vertaling geeft: "Gij zult gewaar worden, de afbreking van mijn belofte.".

Vers 35

35. Ik de HEERE, de Almachtige, die alles doen kan, wat Mijn mond gesproken heeft (Job 12:16), en die als de Waarachtige zeker doe, wat Ik gezegd heb Isaiah 46:11), Ik de Heere heb gesproken: Zo Ik dit aan deze gehele boze vergadering van hen, die zichtegen Mij verzameld hebben, niet doe! 1) zij zullen in deze woestijn te niet worden en zullen daar sterven!

1) Dit is een eed, waarvan het tweede lid verzwegen is..

De betrekking van de 40 jaren omzwerven op die 40 dagen van het verspieden is in meer dan n opzicht van betekenis en van veel gewicht in de opvoeding van het volk. Hoe levendig moest daardoor de tegenstelling van het moedwillig versmade inwonen in het beloofde land en van het, als straf opgelegde, wonen in de woestijn hun voor ogen treden, en hoe helder moest hun daardoor de betrekking worden van oorzaak en gevolg, van zonde en straf. Elk jaar, dat van de 40 strafjaren aftelde, was een nieuwe, ernstige boetprediking, omdat het een herinnering was aan de oorzaak van de verwerking..

Vers 35

35. Ik de HEERE, de Almachtige, die alles doen kan, wat Mijn mond gesproken heeft (Job 12:16), en die als de Waarachtige zeker doe, wat Ik gezegd heb Isaiah 46:11), Ik de Heere heb gesproken: Zo Ik dit aan deze gehele boze vergadering van hen, die zichtegen Mij verzameld hebben, niet doe! 1) zij zullen in deze woestijn te niet worden en zullen daar sterven!

1) Dit is een eed, waarvan het tweede lid verzwegen is..

De betrekking van de 40 jaren omzwerven op die 40 dagen van het verspieden is in meer dan n opzicht van betekenis en van veel gewicht in de opvoeding van het volk. Hoe levendig moest daardoor de tegenstelling van het moedwillig versmade inwonen in het beloofde land en van het, als straf opgelegde, wonen in de woestijn hun voor ogen treden, en hoe helder moest hun daardoor de betrekking worden van oorzaak en gevolg, van zonde en straf. Elk jaar, dat van de 40 strafjaren aftelde, was een nieuwe, ernstige boetprediking, omdat het een herinnering was aan de oorzaak van de verwerking..

Vers 36

36. En die mannen, die Mozes gezonden had, om het land te verspieden, en die, teruggekomen zijnde, de gehele vergadering tegen hem hadden doen mopperen, een kwaadgerucht over dat land voortbrengende, als ware het een onoverwinnelijk land en bovendien vol doodsgevaren, zo men het al innam (Numbers 13:33).

Vers 36

36. En die mannen, die Mozes gezonden had, om het land te verspieden, en die, teruggekomen zijnde, de gehele vergadering tegen hem hadden doen mopperen, een kwaadgerucht over dat land voortbrengende, als ware het een onoverwinnelijk land en bovendien vol doodsgevaren, zo men het al innam (Numbers 13:33).

Vers 37

37. Deze mannen, die een kwaad gerucht van dat land voortgebracht hadden, a) stierven terstond door een plaag, die de wonderenverrichtende hand van God hunplotseling toebracht, voor het aangezicht van de HEERE. 1)

a) 1 Corinthians 10:10 Jude 1:1:5 1) Een plaag voor het aangezicht van de Heere, d.i. door een plotselinge dood, die op een zichtbare wijze door de Heere werd toegezonden, opdat Israël het zou weten, hoe kwaad deze zaak in Zijn ogen was..

Vers 37

37. Deze mannen, die een kwaad gerucht van dat land voortgebracht hadden, a) stierven terstond door een plaag, die de wonderenverrichtende hand van God hunplotseling toebracht, voor het aangezicht van de HEERE. 1)

a) 1 Corinthians 10:10 Jude 1:1:5 1) Een plaag voor het aangezicht van de Heere, d.i. door een plotselinge dood, die op een zichtbare wijze door de Heere werd toegezonden, opdat Israël het zou weten, hoe kwaad deze zaak in Zijn ogen was..

Vers 38

38. Maar Jozua, de zoon van Nun, en Kaleb, de zoon van Jefunne, bleven leven van de mannen, die heengegaan waren, om het land te verspieden, en niet alleen dat zij nu niet met de andere verspieders omkwamen, maar zij bleven ook later gespaard, terwijl allen, die boven de twintig jaar oud waren, in de woestijn bezweken (Numbers 26:65).

II. Numbers 14:39-Numbers 14:45. Nadat Mozes het besluit van de Heere aan het volk heeft meegedeeld, treurt het over zijn uitsluiting van het bezit van het beloofde land, dat het tevoren zo lichtzinnig versmaad had. Nu wil het Kanan binnendringen en zich zo verwerven wat God hun ontzegd heeft. Het laat zich door Mozes' vermaningen niet weerhouden, en moet in een strijd met de Amalekieten en de Kananieten zijn vermetelheid met een zware nederlaag boeten.

Vers 38

38. Maar Jozua, de zoon van Nun, en Kaleb, de zoon van Jefunne, bleven leven van de mannen, die heengegaan waren, om het land te verspieden, en niet alleen dat zij nu niet met de andere verspieders omkwamen, maar zij bleven ook later gespaard, terwijl allen, die boven de twintig jaar oud waren, in de woestijn bezweken (Numbers 26:65).

II. Numbers 14:39-Numbers 14:45. Nadat Mozes het besluit van de Heere aan het volk heeft meegedeeld, treurt het over zijn uitsluiting van het bezit van het beloofde land, dat het tevoren zo lichtzinnig versmaad had. Nu wil het Kanan binnendringen en zich zo verwerven wat God hun ontzegd heeft. Het laat zich door Mozes' vermaningen niet weerhouden, en moet in een strijd met de Amalekieten en de Kananieten zijn vermetelheid met een zware nederlaag boeten.

Vers 39

39. En Mozes sprak deze, door de Heere hem opgedragen, woorden (Numbers 14:28-Numbers 14:35), tot al de kinderen van Israël. Toen treurde het volk zeer, 1) doch het was niet met de droefheid naar God, die een onberouwelijke bekering tot zaligheid werkt, maar met de droefheid van de wereld, die de dood werkt 1 Corinthiers 7:10).

1) Men zou mogen vragen, hoe dat dit met de gerechtigeid bestaan kan, dat deze lieden zouden omgebracht worden, want het schijnt, dat zij berouw over deze zonde hebben gehad. Zij beleden haar en treurden daarover, zij toonden zich bereid, om spoedig naar Kanan te vertrekken. Wij antwoorden: zij hadden wel berouw, maar geveinsd, het was verre van ware oprechte boetvaardigheid en droefheid; want straks blijkt het, dat zij God ongehoorzaam waren; want als hij vonnis gegeven had tegen hun zonde, bevelende dat zij zouden terugkeren in de woestijn van Arabië (Numbers 14:25), en daar veertig jaar blijven en sterven, wilden zij zich aan dat vonnis niet onderwerpen, maar in alle haast wilden zij voortgaan naar Kanan, volgens de belofte, nochthans tegen een bijzonder gebod, ja, Mozes zelf kon deze niet weerhouden, maar dit bracht een spoedig verderf onder hen. Leert hieruit kennen, de boze natuur van het bedrieglijke hart van de mens, dat in benauwdheid wanneer de hand van God daartegen uitgestrekt is, een valse boetvaardigheid en nagebootste ootmoedigheid veinzen kan, welke menig mens in ziekte betering van het leven doet beloven, indien God hem zal laten opstaan, en nochthans zo haast als de roede voorbij is, vergeet hij de hand van de Heere, ja, zijn eigen beloften en toezeggingen, en hij valt weer terug in dezelfde kwade wegen..

Vers 39

39. En Mozes sprak deze, door de Heere hem opgedragen, woorden (Numbers 14:28-Numbers 14:35), tot al de kinderen van Israël. Toen treurde het volk zeer, 1) doch het was niet met de droefheid naar God, die een onberouwelijke bekering tot zaligheid werkt, maar met de droefheid van de wereld, die de dood werkt 1 Corinthiers 7:10).

1) Men zou mogen vragen, hoe dat dit met de gerechtigeid bestaan kan, dat deze lieden zouden omgebracht worden, want het schijnt, dat zij berouw over deze zonde hebben gehad. Zij beleden haar en treurden daarover, zij toonden zich bereid, om spoedig naar Kanan te vertrekken. Wij antwoorden: zij hadden wel berouw, maar geveinsd, het was verre van ware oprechte boetvaardigheid en droefheid; want straks blijkt het, dat zij God ongehoorzaam waren; want als hij vonnis gegeven had tegen hun zonde, bevelende dat zij zouden terugkeren in de woestijn van Arabië (Numbers 14:25), en daar veertig jaar blijven en sterven, wilden zij zich aan dat vonnis niet onderwerpen, maar in alle haast wilden zij voortgaan naar Kanan, volgens de belofte, nochthans tegen een bijzonder gebod, ja, Mozes zelf kon deze niet weerhouden, maar dit bracht een spoedig verderf onder hen. Leert hieruit kennen, de boze natuur van het bedrieglijke hart van de mens, dat in benauwdheid wanneer de hand van God daartegen uitgestrekt is, een valse boetvaardigheid en nagebootste ootmoedigheid veinzen kan, welke menig mens in ziekte betering van het leven doet beloven, indien God hem zal laten opstaan, en nochthans zo haast als de roede voorbij is, vergeet hij de hand van de Heere, ja, zijn eigen beloften en toezeggingen, en hij valt weer terug in dezelfde kwade wegen..

Vers 40

40. En zij stonden-in plaats van, zoals de Heere gezegd had (Numbers 14:25), om te keren en, in de richting naar de Rode Zee, in de woestijn terug te keren-de volgende morgen vroeg op en klommen op de hoogte van de berg, het Amorietengebergte, zeggende: Ziet, hier zijn wij, en wij zullen optrekken tot de plaats, die de HEERE gezegd heeft, dat wij zouden in bezit krijgen; want wij hebben gezondigd, wij hebben verkeerd gedaan, met ons door de berichten van die tien verspieders bevreesd te laten maken. Nu willen wij ons ongelijk, door des te meer betoon van moed, weer goed maken! Dit is de oppervlakkigheid van de oude mens, die, als hij bij zijn zonde bepaald wordt, in plaats van behoorlijk over haar na te denken en bij haar bittere wortel haar aan te vatten, die zonde slechts voor iets toevalligs aanziet en dus, hoewel eigenlijk in dezelfde toestand blijvende volharden, haar aanstonds in eigen kracht wil gaan verbeteren..

Genesis 28:6-Genesis 28:9; 1 Samuel 13:15-1 Samuel 14:48

Vers 40

40. En zij stonden-in plaats van, zoals de Heere gezegd had (Numbers 14:25), om te keren en, in de richting naar de Rode Zee, in de woestijn terug te keren-de volgende morgen vroeg op en klommen op de hoogte van de berg, het Amorietengebergte, zeggende: Ziet, hier zijn wij, en wij zullen optrekken tot de plaats, die de HEERE gezegd heeft, dat wij zouden in bezit krijgen; want wij hebben gezondigd, wij hebben verkeerd gedaan, met ons door de berichten van die tien verspieders bevreesd te laten maken. Nu willen wij ons ongelijk, door des te meer betoon van moed, weer goed maken! Dit is de oppervlakkigheid van de oude mens, die, als hij bij zijn zonde bepaald wordt, in plaats van behoorlijk over haar na te denken en bij haar bittere wortel haar aan te vatten, die zonde slechts voor iets toevalligs aanziet en dus, hoewel eigenlijk in dezelfde toestand blijvende volharden, haar aanstonds in eigen kracht wil gaan verbeteren..

Genesis 28:6-Genesis 28:9; 1 Samuel 13:15-1 Samuel 14:48

Vers 41

41. Maar Mozes zei, toen zij zich opmaakten om op het voor hen liggende gebergte te klimmen:a) waarom overtreedt gij alzo het bevel van de HEERE? Overtreedt nu het bevel van de Heere niet; want dat zal geen voorspoed hebben.

a) Deuteronomy 1:41

Wie niet op de belofte vertrouwt, vreest ook de bedreiging niet; het ongeloof openbaart zich zowel in het overschatten als in het geringschatten van onze kracht..

Vers 41

41. Maar Mozes zei, toen zij zich opmaakten om op het voor hen liggende gebergte te klimmen:a) waarom overtreedt gij alzo het bevel van de HEERE? Overtreedt nu het bevel van de Heere niet; want dat zal geen voorspoed hebben.

a) Deuteronomy 1:41

Wie niet op de belofte vertrouwt, vreest ook de bedreiging niet; het ongeloof openbaart zich zowel in het overschatten als in het geringschatten van onze kracht..

Vers 42

42. Trekt niet op, want de HEERE zal in het midden van u niet zijn; trekt dan niet op, opdat gij niet geslagen wordt voor het aangezicht van uw vijanden, en dan klagen moet: heeft niet al dit kwaad mij getroffen, omdat God niet metmij is! (Deuteronomy 31:17).

Vers 42

42. Trekt niet op, want de HEERE zal in het midden van u niet zijn; trekt dan niet op, opdat gij niet geslagen wordt voor het aangezicht van uw vijanden, en dan klagen moet: heeft niet al dit kwaad mij getroffen, omdat God niet metmij is! (Deuteronomy 31:17).

Vers 43

43. Want de Amalekieten en de Kananieten zijn daar op de hoogte van de berg voor uw aangezicht en gij zult door hen ontvangen worden en door het zwaard vallen; want, omdat gij u afgekeerd hebt van de HEERE, zo zal de HEERE, zonder wiegij geenszins overwinnen zult, met u niet zijn!

Vers 43

43. Want de Amalekieten en de Kananieten zijn daar op de hoogte van de berg voor uw aangezicht en gij zult door hen ontvangen worden en door het zwaard vallen; want, omdat gij u afgekeerd hebt van de HEERE, zo zal de HEERE, zonder wiegij geenszins overwinnen zult, met u niet zijn!

Vers 44

44. Nochthans poogden zij vermetel om op de hoogte van de berg te kilmmen; 1) maar de Ark van het Verbond van de HEERE, waarop de wolk, het teken van Zijn aanwezigheid rustte en Mozes, anders hun wettige aanvoerder, maar diegeen deel aan hun overtreden van Gods bevel hebben wilde, scheidden niet uit het midden van het leger, maar bleven beneden, in de woestijn Paran bij Kades.

1) Hadden zij vroeger door ongeloof aan de macht van de goddelijke belofte, geweigerd de strijd met de Kananieten te ondernemen, zo willen zij nu, door ongeloof aan de eis van het goddelijk gericht, in eigen kracht, zonder bijstand van God, deze strijd wagen, en de vroegere zonde van ongelovige vrees, door de nieuwe van vermetel zelfvertrouwen overwinnen..

Wij zoeken het verbodene en begeren altijd wat ons geweigerd is.

44. Nochthans poogden zij vermetel om op de hoogte van de berg te kilmmen; 1) maar de Ark van het Verbond van de HEERE, waarop de wolk, het teken van Zijn aanwezigheid rustte en Mozes, anders hun wettige aanvoerder, maar diegeen deel aan hun overtreden van Gods bevel hebben wilde, scheidden niet uit het midden van het leger, maar bleven beneden, in de woestijn Paran bij Kades. 1) Hadden zij vroeger door ongeloof aan de macht van de goddelijke belofte, geweigerd de strijd met de Kananieten te ondernemen, zo willen zij nu, door ongeloof aan de eis van het goddelijk gericht, in eigen kracht, zonder bijstand van God, deze strijd wagen, en de vroegere zonde van ongelovige vrees, door de nieuwe van vermetel zelfvertrouwen overwinnen..

Wij zoeken het verbodene en begeren altijd wat ons geweigerd is..

Vers 44

44. Nochthans poogden zij vermetel om op de hoogte van de berg te kilmmen; 1) maar de Ark van het Verbond van de HEERE, waarop de wolk, het teken van Zijn aanwezigheid rustte en Mozes, anders hun wettige aanvoerder, maar diegeen deel aan hun overtreden van Gods bevel hebben wilde, scheidden niet uit het midden van het leger, maar bleven beneden, in de woestijn Paran bij Kades.

1) Hadden zij vroeger door ongeloof aan de macht van de goddelijke belofte, geweigerd de strijd met de Kananieten te ondernemen, zo willen zij nu, door ongeloof aan de eis van het goddelijk gericht, in eigen kracht, zonder bijstand van God, deze strijd wagen, en de vroegere zonde van ongelovige vrees, door de nieuwe van vermetel zelfvertrouwen overwinnen..

Wij zoeken het verbodene en begeren altijd wat ons geweigerd is.

44. Nochthans poogden zij vermetel om op de hoogte van de berg te kilmmen; 1) maar de Ark van het Verbond van de HEERE, waarop de wolk, het teken van Zijn aanwezigheid rustte en Mozes, anders hun wettige aanvoerder, maar diegeen deel aan hun overtreden van Gods bevel hebben wilde, scheidden niet uit het midden van het leger, maar bleven beneden, in de woestijn Paran bij Kades. 1) Hadden zij vroeger door ongeloof aan de macht van de goddelijke belofte, geweigerd de strijd met de Kananieten te ondernemen, zo willen zij nu, door ongeloof aan de eis van het goddelijk gericht, in eigen kracht, zonder bijstand van God, deze strijd wagen, en de vroegere zonde van ongelovige vrees, door de nieuwe van vermetel zelfvertrouwen overwinnen..

Wij zoeken het verbodene en begeren altijd wat ons geweigerd is..

Vers 45

45. Toen kwamen, nog voordat de Israëlieten de hoogte van de berg beklommen hadden, daarvan af de Amalekieten en de Kananieten, die in en op de helling van dat gebergte woonden, en sloegen hen, die zo stout geroemd hadden (Numbers 14:40): Hier zijn wij en wij zullen optrekken tot de plaats, die de Heere gezegd heeft! en verwierpen hen, verjoegen, versloegen en wierpen hen door elkaar, langs de westelijke afhelling van de berg, tot Horma toe. 1)

1) Deze plaats heette toen nog Zefat. Zij ontving 38 jaar later (Numbers 21:3) de naam Horma (plaats van de ban). Van hier vluchten de ontkomenen, die nu niet verder vervolgd werden, naar de legerplaats bij Kades. Hier bleven zij nu nog jaar en dag (Deuteronomy 1:46). Wel had de Heere bevolen (Numbers 14:25), dat de kinderen van Israël, reeds daags na het over hen uitgesproken vonnis van de verwerping, in de woestijn naar de kant van de Schelfzee zouden terugkeren; daar echter de reden tot dat spoedige vertrek, namelijk het gevaar, dat van de zijde van de Amalekieten en Kananieten dreigde, verviel, doordat Israël het gevaar moedwillig en vermetel getart had, en de vijanden na hun overwinning en na de vervolging tot Horma toe te hebben voortgezet, weer naar hun haardsteden teruggekeerd waren, kon Israëls vertrek nu ook later plaatsvinden, indien het maar eenmaal plaats had. Onder de veranderde omstandigheden was thans een langer verblijf te Kades veel meer heilzaam; daar de Heere zijn volk eerst nog onder een bijzondere tucht nemen moest, voordat Hij het weer de woestijn kon laten ingaan. V r alles moest Israël leren, zich onder Zijn machtige hand te vernederen; en het volk leerde dit, als zij, na de geleden nederlaag, met wenen zochten te verkrijgen, wat zij tevoren met eigen macht dachten te bemachtigen, en Hij hun stem evenwel niet verhoorde (Deuteronomy 1:45). Daar zij zich nu schikten naar Zijn wil, en van de verovering van Kanan voor het tegenwoordige geslacht afzagen, moest de Heere hen voorts bereiden op de tijd, dat zij, de een voor en de ander na, in de woestijn zouden wegsterven; en Hij bereidt hen daarop: door in het volgende hoofdstuk de, reeds bij de Sinaï voltooide wetgeving, in enige bijzonderheden aan te vullen of nader te bepalen, en hierbij hun blik bepaaldelijk naar het beloofde land te richten. Hierin ontvangen zij een goddelijke waarborg, dat hun verwerping geen volstrekte maar een tijdelijke was, dat zij namelijk alleen het bezit van het land Kanan, maar geenszins de Verbondsbetrekking zelf betrof, alsook dat hetgeen de vaderen onherroepelijk moest ontzegd blijven, eenmaal gewis de kinderen zou ten deel worden, zodat, zoals de kinderen thans, omwille van de vaderen, als herders in de woestijn moesten omzwerven, (Numbers 14:33) alzo ook de vaderen, omwille van de kinderen, in hoop welgemoed en daarmee in hun droefenis geduldig zijn konden. Wij zien, uit de samenhang van het volgende hoofdstuk met het huidige, hoe ook met betrekking tot het Woord van God van toepassing is, wat Psalms 104:24 van de werken van de schepping gezegd wordt: "Gij hebt ze alle met wijsheid gemaakt!" Ja ook de Schrift is vol van Zijn goedheid; wij mogen ons slechts niet verstouten, tegenover haar de meester te willen spelen en met onze armzalige en kortzichtige gedachten haar te bekritiseren, maar wij moeten met onze geest proberen af te dalen in haar diepten, en haar leergierige discipelen worden..

Vers 45

45. Toen kwamen, nog voordat de Israëlieten de hoogte van de berg beklommen hadden, daarvan af de Amalekieten en de Kananieten, die in en op de helling van dat gebergte woonden, en sloegen hen, die zo stout geroemd hadden (Numbers 14:40): Hier zijn wij en wij zullen optrekken tot de plaats, die de Heere gezegd heeft! en verwierpen hen, verjoegen, versloegen en wierpen hen door elkaar, langs de westelijke afhelling van de berg, tot Horma toe. 1)

1) Deze plaats heette toen nog Zefat. Zij ontving 38 jaar later (Numbers 21:3) de naam Horma (plaats van de ban). Van hier vluchten de ontkomenen, die nu niet verder vervolgd werden, naar de legerplaats bij Kades. Hier bleven zij nu nog jaar en dag (Deuteronomy 1:46). Wel had de Heere bevolen (Numbers 14:25), dat de kinderen van Israël, reeds daags na het over hen uitgesproken vonnis van de verwerping, in de woestijn naar de kant van de Schelfzee zouden terugkeren; daar echter de reden tot dat spoedige vertrek, namelijk het gevaar, dat van de zijde van de Amalekieten en Kananieten dreigde, verviel, doordat Israël het gevaar moedwillig en vermetel getart had, en de vijanden na hun overwinning en na de vervolging tot Horma toe te hebben voortgezet, weer naar hun haardsteden teruggekeerd waren, kon Israëls vertrek nu ook later plaatsvinden, indien het maar eenmaal plaats had. Onder de veranderde omstandigheden was thans een langer verblijf te Kades veel meer heilzaam; daar de Heere zijn volk eerst nog onder een bijzondere tucht nemen moest, voordat Hij het weer de woestijn kon laten ingaan. V r alles moest Israël leren, zich onder Zijn machtige hand te vernederen; en het volk leerde dit, als zij, na de geleden nederlaag, met wenen zochten te verkrijgen, wat zij tevoren met eigen macht dachten te bemachtigen, en Hij hun stem evenwel niet verhoorde (Deuteronomy 1:45). Daar zij zich nu schikten naar Zijn wil, en van de verovering van Kanan voor het tegenwoordige geslacht afzagen, moest de Heere hen voorts bereiden op de tijd, dat zij, de een voor en de ander na, in de woestijn zouden wegsterven; en Hij bereidt hen daarop: door in het volgende hoofdstuk de, reeds bij de Sinaï voltooide wetgeving, in enige bijzonderheden aan te vullen of nader te bepalen, en hierbij hun blik bepaaldelijk naar het beloofde land te richten. Hierin ontvangen zij een goddelijke waarborg, dat hun verwerping geen volstrekte maar een tijdelijke was, dat zij namelijk alleen het bezit van het land Kanan, maar geenszins de Verbondsbetrekking zelf betrof, alsook dat hetgeen de vaderen onherroepelijk moest ontzegd blijven, eenmaal gewis de kinderen zou ten deel worden, zodat, zoals de kinderen thans, omwille van de vaderen, als herders in de woestijn moesten omzwerven, (Numbers 14:33) alzo ook de vaderen, omwille van de kinderen, in hoop welgemoed en daarmee in hun droefenis geduldig zijn konden. Wij zien, uit de samenhang van het volgende hoofdstuk met het huidige, hoe ook met betrekking tot het Woord van God van toepassing is, wat Psalms 104:24 van de werken van de schepping gezegd wordt: "Gij hebt ze alle met wijsheid gemaakt!" Ja ook de Schrift is vol van Zijn goedheid; wij mogen ons slechts niet verstouten, tegenover haar de meester te willen spelen en met onze armzalige en kortzichtige gedachten haar te bekritiseren, maar wij moeten met onze geest proberen af te dalen in haar diepten, en haar leergierige discipelen worden..

Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Numbers 14". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/numbers-14.html. 1862-80.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile