Lectionary Calendar
Monday, December 23rd, 2024
the Fourth Week of Advent
Attention!
For 10¢ a day you can enjoy StudyLight.org ads
free while helping to build churches and support pastors in Uganda.
Click here to learn more!

Bible Commentaries
Lukas 12

Bijbelverkaring van Matthew HenryHenry's compleet

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, LUKAS 12

In dit hoofdstuk vinden wij onderscheidene voortreffelijke redenen, die onze Heiland bij verschillende gelegenheden heeft uitgesproken, waarvan velen dezelfde strekking hebben, als die wij in Mattheus bij dergelijke gelegenheden gehad hebben. Want wij kunnen onderstellen, dat onze Heere Jezus op verschillende tijden en voor verschillende hoorders dezelfde leer gepredikt en op dezelfde plichten aangedrongen heeft, en dat een der evangelisten ze nam, zoals Hij ze op een tijd, en een ander zoals Hij ze op een anderen tijd heeft uitgesproken, en wij hebben het nodig om aldus gebod op gebod, regel op regel te hebben.

I. Christus waarschuwt Zijne discipelen om zich te wachten voor geveinsdheid en voor laf hartigheid in het belijden van het Christendom en in het prediken van het Evangelie, Luke 12:1

II. Hij waarschuwt tegen gierigheid, bij gelegenheid dat Hem hieromtrent een voorstel gedaan was, en Hij heldert die waarschuwing op door de gelijkenis van den rijken man, die plotseling temidden van zijn wereldse plannen en verwachtingen door de dood werd weggenomen, Luke 12:13.

III. Hij moedigt Zijne discipelen aan om al hun zorgen op God te werpen, en gerust te leven in afhankelijkheid van Zijne voorzienigheid, en Hij vermaant hen om den Godsdienst hun voornaamste levensdoel te doen zijn, Luke 12:22.

IV. Hij wekt hen op tot waakzaamheid voor de komst huns Meesters, uit aanmerking van het loon, dat hun gegeven zal worden, die getrouw worden bevonden, en de straf, die het deel zal zijn van hen, die ontrouw worden bevonden, Luke 12:35.

V. Hij zegt hun. dat zij beproeving en vervolging moeten verwachten, Luke 12:49 -Luke 12:53.

VI. Hij vermaant het volk om toch te letten op den gelegen tijd van Gods genade, en om intijds zich met God te verzoenen, Luke 12:54.

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, LUKAS 12

In dit hoofdstuk vinden wij onderscheidene voortreffelijke redenen, die onze Heiland bij verschillende gelegenheden heeft uitgesproken, waarvan velen dezelfde strekking hebben, als die wij in Mattheus bij dergelijke gelegenheden gehad hebben. Want wij kunnen onderstellen, dat onze Heere Jezus op verschillende tijden en voor verschillende hoorders dezelfde leer gepredikt en op dezelfde plichten aangedrongen heeft, en dat een der evangelisten ze nam, zoals Hij ze op een tijd, en een ander zoals Hij ze op een anderen tijd heeft uitgesproken, en wij hebben het nodig om aldus gebod op gebod, regel op regel te hebben.

I. Christus waarschuwt Zijne discipelen om zich te wachten voor geveinsdheid en voor laf hartigheid in het belijden van het Christendom en in het prediken van het Evangelie, Luke 12:1

II. Hij waarschuwt tegen gierigheid, bij gelegenheid dat Hem hieromtrent een voorstel gedaan was, en Hij heldert die waarschuwing op door de gelijkenis van den rijken man, die plotseling temidden van zijn wereldse plannen en verwachtingen door de dood werd weggenomen, Luke 12:13.

III. Hij moedigt Zijne discipelen aan om al hun zorgen op God te werpen, en gerust te leven in afhankelijkheid van Zijne voorzienigheid, en Hij vermaant hen om den Godsdienst hun voornaamste levensdoel te doen zijn, Luke 12:22.

IV. Hij wekt hen op tot waakzaamheid voor de komst huns Meesters, uit aanmerking van het loon, dat hun gegeven zal worden, die getrouw worden bevonden, en de straf, die het deel zal zijn van hen, die ontrouw worden bevonden, Luke 12:35.

V. Hij zegt hun. dat zij beproeving en vervolging moeten verwachten, Luke 12:49 -Luke 12:53.

VI. Hij vermaant het volk om toch te letten op den gelegen tijd van Gods genade, en om intijds zich met God te verzoenen, Luke 12:54.

Verzen 1-12

Lukas 12:1-12

I. Wij vinden hier een zeer talrijke schare bijeengekomen, om Christus te horen prediken. De schriftgeleerden en Farizeeën zochten Hem te beschuldigen en Hem kwaad te berokkenen, maar de scharen, die niet onder de macht waren van hun vooroordelen en hun afgunst, bewonderden Hem nog, kwamen tot Hem, en deden Hem eer aan. Intussen, Luke 12:1, terwijl hij in des Farizeeërs huis was, strijdende met hen, die Hem lagen legden, kwamen de scharen bijeen voor een namiddagpreek, een leerrede na het middagmaal, na het middagmaal bij een Farizeeër, en Hij wilde hen niet teleurstellen. Hoewel Hij in de ochtendpreek, toen zij dicht bijeen vergaderd waren, Luke 11:29, hen strengelijk had bestraft, als "een boos geslacht, dat een teken begeert", gingen zij Hem toch opnieuw horen. Zoveel beter konden de scharen hun bestraffingen dragen, dan de Farizeeën de hun. Hoe meer de Farizeeën het volk van Christus poogden weg te drijven, hoe meer zij naar Hem toestroomden. Hier waren vele duizenden der scharen bijeen vergaderd, zodat zij elkaar vertraden in hun streven om vooraan te komen, ten einde Hem goed te kunnen horen. Het is een heerlijk gezicht om de mensen aldus ijverig tot de prediking des woords te zien komen, te zien hoe zij zich aan ongemak blootstellen en aan gevaar, liever dan een gelegenheid te missen om iets goeds te verkrijgen voor hun ziel. W ie zijn dezen, die daar komen gevlogen als duiven tot hare vensters? Isaiah 60:8. Als het net uitgeworpen is, waar zulk een grote menigte van vissen is, dan kan men hopen dat sommigen er van in het net besloten zullen worden.

II. Het onderricht, dat Hij Zijn volgelingen gaf ten aanhore van deze scharen.

1. Hij begon met een waarschuwing tegen geveinsdheid. Dit zei Hij in de eerste plaats tot Zijne discipelen. hetzij tot de twaalven, of tot de zeventigen. Dezen waren meer bijzonder Zijne pleegkinderen, Zijn gezin, Zijne school, en daarom heeft Hij inzonderheid hen gewaarschuwd als Zijn geliefde kinderen. Zij deden krachtiger belijdenis van den Godsdienst dan anderen, en geveinsdheid hierin was de zonde, waaraan zij het meest blootstonden. Zij moesten prediken voor anderen, en zo zij hun plicht verzaakten, het woord verdierven en bedrieglijk handelden, dan zou die geveinsdheid in hen slechter zijn dan in anderen. Daarenboven er was een Judas onder hen, die een geveinsde was, en Christus wist het en wilde hem hierdoor doen opschrikken, of hem elke verontschuldiging benemen. Voorzover wij weten, waren Christus' discipelen de beste mensen van de wereld, toch hadden zij het nodig om tegen geveinsdheid te worden gewaarschuwd. Christus zei dit tot de discipelen ten aanhore van deze talrijke scharen, veeleer dan het hun te zeggen in de afzondering, ten einde aan de waarschuwing groter gewicht bij te zetten, en der wereld te doen weten, dat Hij geen geveinsdheid in bescherming zou nemen, neen, ook niet in Zijn eigen discipelen. Merk hier nu op:

a. De beschrijving van de zonde, tegen welke Hij hen waarschuwt: zij is de zuurdesem der Farizeeën. Zij is zuurdesem, zij verspreidt zich als zuurdesem, dringt den gehelen mens binnen, doortrekt hem en alles wat hij doet, evenals zuurdesem doet zij opzwellen en doorzuren, want zij doet hem opgeblazen zijn van hoogmoed, maakt hem bitter door nijd en boosheid, maakt dat zijn dienst Gode niet welbehaaglijk is. Zij is de zuurdesem der Farizeeën, de zonde, die bij hen overheersend is. Wacht u van hen na te volgen, weest niet van hun geest en gezindheid, veinst niet in het Christendom, zoals zij veinzen in het Judaïsme, maakt uw Godsdienst niet tot een deksel der boosheid, zoals zij hun Godsdienst daartoe maken. b. Een goede reden hiertegen: "Want er is niets bedekt, dat niet zal ontdekt worden, Luke 12:2, Luke 12:3. Het dient nergens toe om te veinzen, want vroeg of laat komt de waarheid aan het licht, en een valse tong is maar voor een ogenblik. Indien gij in de duisternis spreekt wat u niet betaamt en niet bestaanbaar is met uw openbare belijdenis, dan zal het in het licht gehoord worden, op de een of andere wijze zal het ontdekt worden, het gevogelte des hemels zou de stem wegvoeren, Ecclesiastes 10:20, en uwe dwaasheid en valsheid zullen openbaar worden. De ongerechtigheid, die verborgen is onder een schijn van vroomheid, zal ontdekt worden, wellicht reeds in deze wereld, zoals die van Judas en Simon de tovenaar, op zijn laatst in den groten dag, wanneer de verborgen dingen der mensen openbaar zullen worden, in het gericht zullen gebracht worden, Ecclesiastes 2:14, Romans 2:1 Romans 2:6. Indien de Godsdienst der mensen niet vermag de boosheid van hun hart te overwinnen en te genezen, dan zal hij niet altijd tot een deksel kunnen dienen. De dag komt, wanneer de geveinsden van hun vijgenbladeren ontdaan zullen worden.

2. Hieraan voegt Hij voor hen den last toe om getrouw te zijn aan hetgeen hun toebetrouwd is, en het niet te verraden uit lafhartige vrees. Sommigen geven aan Luke 12:2, Luke 12:3 de betekenis van ene waarschuwing tot hen gericht, om de dingen niet te verbergen, waarin zij onderwezen waren en die zij in de wereld moesten prediken. Hetzij de mensen willen horen of niet willen horen, zegt hun de waarheid, de gehele waarheid, en niets dan de waarheid, wat tot u gesproken werd, en wat gij onder elkaar besproken hebt, in het verborgen, en in hoeken, predikt dat in het openbaar, wie er zich ook aan moge ergeren, want indien gij mensen behaagt, dan zijt gij Christus' dienaren niet, en kunt gij Hem niet behagen, Galatians 1:10. Maar dit was er nog het ergste niet van: zeer waarschijnlijk zal het een lijdende zaak zijn, hoewel nooit een zaak, die te gronde gaat, laat hen zich dus wapenen met moed, en er worden hier onderscheidene beweeggronden bijgebracht om hen te stalen in een heilige vastberadenheid voor hun werk. Bedenkt dat:

a. De macht uwer vijanden beperkt is, Luke 12:4 :Ik zeg u, Mijnen vrienden, (Christus' discipelen zijn Zijne vrienden), vreest niet, ontrust u niet door kwellenden angst wegens de macht en de woede der mensen. Zij, die door Christus als Zijne vrienden worden erkend, behoeven geen vijanden te vrezen.

Vreest niet, neen zelfs niet voor degenen, die het lichaam doden. Laat het niet in de macht zijn van spotters, of zelfs van moordenaars, om u weg te drijven van uw arbeid, want gij, die geleerd hebt te triomferen over den dood, kunt zeggen, zelfs van hen: Laat hen het ergste doen dat zij kunnen, daarna kunnen zij niets meer doen, de onsterfelijke ziel leeft, en is gelukkig, geniet van haar God, en tart hen allen. Diegenen kunnen Christus' discipelen geen wezenlijk kwaad doen, en behoren dus niet gevreesd te worden, die slechts het lichaam kunnen doden, want zij zenden dit slechts wat eerder in de rust, en de ziel tot hare blijdschap en verlustiging.

b. God moet meer worden gevreesd dan de machtigste mensen: Ik zal u tonen wie gij vrezen zult, Luke 12:5, opdat gij den mens minder en God meer zult vrezen. Mozes overwon zijne vrees voor den toorn des konings door te zien op den Onzienlijke. Door Christus te belijden kunt gij den toorn der mensen gaande maken, die toch niet verder gaan kunnen dan u ter dood te brengen (en zonder Gods toelating kunnen zij ook dat niet), maar door Christus te verloochenen zult gij den toorn gaande maken van God, die macht heeft u in de hel te werpen, en die macht kan niet worden weerstaan. Van twee kwaden nu kiest men het minste, en het grootste wordt gevreesd, en daarom: Ik zeg u, vreest Hem. "Het is waar", zei de vrome martelaar, bisschop Hooper, "het leven is zoet, en de dood is bitter, maar het eeuwige leven is zoeter, en de eeuwige dood bitterder". c. Het leven van goede Christenen en goede leraren is onder de bijzondere zorg der Goddelijke voorzienigheid, Luke 12:6, Luke 12:7. Om ons in tijden van moeilijkheid en gevaar te bemoedigen, moeten wij ons begeven tot de eerste beginselen en er op bouwen. Een vast geloof nu aan de leer van Gods algemene voorzienigheid zal ons geruststellen in tijden van gevaar en ons bemoedigen om op God te vertrouwen als wij op den weg des plichts zijn. In Zijn zorgende voorzienigheid neemt God kennis van de geringste schepselen, zelfs van musjes. Hoewel zij van zo weinig waarde zijn, dat vijf er van verkocht worden voor twee penningskens, is toch niet een er van voor God vergeten, er wordt voor voorzien, en er wordt kennis genomen van zijn dood. Gij gaat vele musjes te boven, en daarom kunt gij er zeker van wezen, dat gij niet wordt vergeten. Al zijt gij gekerkerd, gebannen, vergeten door uwe vrienden, zo is toch in het oog des Heeren de dood der heiligen kostelijker dan de dood van musjes. In Zijne voorzienigheid neemt God kennis van de minste belangen der discipelen van Christus, Ja, ook de haren uws hoofds zijn allen geteld, Luke 12:7, en nog veel meer zijn uwe zuchten en tranen geteld, en de droppelen van uw bloed, dat gij om Christus' wil hebt gestort. Er wordt rekening gehouden van al uwe verliezen, opdat zij mogen, en ongetwijfeld ook zullen, vergoed worden tot uw onuitsprekelijk voordeel.

d. Gij zult in den groten dag door Christus beleden of verloochend worden, naar gij thans Hem belijdt of verloochent, Luke 12:8, Luke 12:9. Ten einde ons op te wekken om Christus te belijden voor de mensen, wordt ons verzekerd, dat-wt wij ook om onze trouw aan Hem mogen verliezen of lijden, en hoe duur het ons ook moge te staan komen, zij, die thans Christus belijden, door Hem in den groten dag beleden zullen worden voor de engelen Gods, ter hunner eeuwige vertroosting en ere. Jezus Christus zal belijden, niet alleen dat Hij voor hen heeft geleden, en dat zij het voordeel deelachtig moeten worden van Zijn lijden, maar ook dat zij geleden hebben voor Hem, en dat Zijn koninkrijk en belangen op aarde bevorderd werden door hun lijden, en wat groter eer kan hun worden aangedaan? Om ons er van terug te houden Christus te verloochenen en Zijne waarheid en wegen lafhartig te verzaken, wordt ons hier verzekerd dat zij, die Christus verloochenen en verraderlijk van Hem weggaan, een schrikkelijk verlies zullen lijden, al zouden zij er hier ook alles, ja zelfs het leven door winnen, en al was het ook een koninkrijk, want zij zullen voor de engelen Gods worden verloochend. Christus zal hen niet kennen, zal hen niet erkennen, zal hun geen gunst betonen, hetgeen hun tot eeuwige verschrikking en versmaadheid zal wezen. Door den nadruk, die hier gelegd wordt op hun beleden of verloochend worden voor de engelen Gods, schijnt het een groot deel uit te maken van de gelukzaligheid der verheerlijkte heiligen, dat zij niet slechts recht zullen staan, maar hoog zullen staan in de achting der heilige engelen, zij zullen hen liefhebben en hen eren en erkennen, indien zij Christus' dienstknechten zijn, zij zijn hun mede dienstknechten, en zullen hen aannemen als hun metgezellen. Daarentegen zal een groot deel van de rampzaligheid der verdoemde zondaren hierin gelegen zijn, dat de heilige engelen hen zullen verzaken, en de getuigen zullen zijn, niet slechts van hun schande, maar van hun ellende, want zij zullen gepijnigd worden voor de heilige engelen, Revelation 14:10, die hun geen verlichting zullen geven.

e. De boodschap, waarop zij binnenkort uitgezonden zullen worden, was van het hoogste en uiterste gewicht voor de kinderen der mensen, tot wie zij gezonden werden, Luke 12:10. Laat hen vrijmoedig zijn in de prediking van het Evangelie, want een zwaarder oordeel zal vallen op hen, die hen verwierpen (na de uitstorting des Heiligen Geestes, die de laatste methode zou zijn om hen tot overtuiging te brengen) dan op hen, die thans Christus zelven verwierpen en Hem tegenstonden: Gij zult grotere werken doen dan dezen, en bijgevolg zal de straf over hen, die de gaven en werkingen des Geestes in u lasteren, groter zijn. Een iegelijk, die enig woord spreken zal tegen den Zoon des mensen, zich zal stoten aan het geringe van Zijn uitwendige verschijning, en minachtend en boosaardig over Hem spreken zal, voor hem is nog verontschuldiging mogelijk: Vader, vergeef hun, want zij weten niet wat zij doen. Maar aan hem, die den Heiligen Geest lastert, die de Christelijke leer lastert en boosaardiglijk tegenstaat, nadat de Heilige Geest zal zijn uitgestort, en nadat Hij getuigd heeft van Christus' verheerlijking, Acts 2:33, Acts 5:32, zal het voorrecht der vergeving van zonden ontzegd worden, zij zullen geen voordeel hebben van Christus en Zijn Evangelie. Gij kunt het stof uwer voeten afschudden op hen, die alzo doen, en hen als ongeneeslijk opgeven, zij hebben de bekering en vergeving der zonden verbeurd, om welke te geven Christus verhoogd werd, en die u opgedragen zijn te prediken. De zonde was ongetwijfeld des te meer onbeschaamd en vermetel, en bijgevolg de zaak ook wanhopiger, onder het voortduren der buitengewone gaven en werkingen des Geestes in de gemeente, welke bestemd waren tot een teken den ongelovigen, 1 Corinthians 14:22. Er was hoop voor de zodanige, die, hoewel zij in den beginne niet door hen overtuigd werden, hen toch bewonderden, maar zij, die hen lasterden, werden verzaakt.

f. Welke beproevingen ook over hen zouden komen, zij zullen er voor bekrachtigd en met ere er door geholpen worden. Luke 12:11, Luke 12:12. De getrouwe martelaar voor Christus heeft niet slechts lijden te ondergaan, maar ook een getuigenis af te leggen, een goede belijdenis te betuigen, en hij moet dit goed doen, opdat Christus' zaak er niet onder lijde, en indien dat zijne zorg is, zo laat hem haar op God werpen. Wanneer zij u heenbrengen zullen in de synagogen, voor kerkregeerders, voor de Joodse gerechtshoven, of tot de overheden en machten, heidense heersers, regeerders van den staat, om ondervraagd te worden betreffende uwe leer, waarin zij bestaat en welke bewijzen er voor zijn, zo zijt niet bezorgd hoe of wat gij tot verantwoording zeggen zult ter uwer redding. Overlegt niet door welke kunst der welsprekendheid gij uwe rechters kunt vertederen, of door welke kunstgrepen der wet gij u kunt redden, indien het Gods wil is dat gij vrijgesproken wordt, en uw tijd is nog niet gekomen, dan zal Hij uwe vrijspraak teweegbrengen. Het zij uw doel uwen Meester te dienen, maar weest er niet om verlegen of in verwarring, want de Heilige Geest, als een Geest der wijsheid, zal u in die ure leren hetgeen gij spreken moet, en hoe gij moet spreken, zodat het ter ere is van God en Zijne zaak.

Verzen 1-12

Lukas 12:1-12

I. Wij vinden hier een zeer talrijke schare bijeengekomen, om Christus te horen prediken. De schriftgeleerden en Farizeeën zochten Hem te beschuldigen en Hem kwaad te berokkenen, maar de scharen, die niet onder de macht waren van hun vooroordelen en hun afgunst, bewonderden Hem nog, kwamen tot Hem, en deden Hem eer aan. Intussen, Luke 12:1, terwijl hij in des Farizeeërs huis was, strijdende met hen, die Hem lagen legden, kwamen de scharen bijeen voor een namiddagpreek, een leerrede na het middagmaal, na het middagmaal bij een Farizeeër, en Hij wilde hen niet teleurstellen. Hoewel Hij in de ochtendpreek, toen zij dicht bijeen vergaderd waren, Luke 11:29, hen strengelijk had bestraft, als "een boos geslacht, dat een teken begeert", gingen zij Hem toch opnieuw horen. Zoveel beter konden de scharen hun bestraffingen dragen, dan de Farizeeën de hun. Hoe meer de Farizeeën het volk van Christus poogden weg te drijven, hoe meer zij naar Hem toestroomden. Hier waren vele duizenden der scharen bijeen vergaderd, zodat zij elkaar vertraden in hun streven om vooraan te komen, ten einde Hem goed te kunnen horen. Het is een heerlijk gezicht om de mensen aldus ijverig tot de prediking des woords te zien komen, te zien hoe zij zich aan ongemak blootstellen en aan gevaar, liever dan een gelegenheid te missen om iets goeds te verkrijgen voor hun ziel. W ie zijn dezen, die daar komen gevlogen als duiven tot hare vensters? Isaiah 60:8. Als het net uitgeworpen is, waar zulk een grote menigte van vissen is, dan kan men hopen dat sommigen er van in het net besloten zullen worden.

II. Het onderricht, dat Hij Zijn volgelingen gaf ten aanhore van deze scharen.

1. Hij begon met een waarschuwing tegen geveinsdheid. Dit zei Hij in de eerste plaats tot Zijne discipelen. hetzij tot de twaalven, of tot de zeventigen. Dezen waren meer bijzonder Zijne pleegkinderen, Zijn gezin, Zijne school, en daarom heeft Hij inzonderheid hen gewaarschuwd als Zijn geliefde kinderen. Zij deden krachtiger belijdenis van den Godsdienst dan anderen, en geveinsdheid hierin was de zonde, waaraan zij het meest blootstonden. Zij moesten prediken voor anderen, en zo zij hun plicht verzaakten, het woord verdierven en bedrieglijk handelden, dan zou die geveinsdheid in hen slechter zijn dan in anderen. Daarenboven er was een Judas onder hen, die een geveinsde was, en Christus wist het en wilde hem hierdoor doen opschrikken, of hem elke verontschuldiging benemen. Voorzover wij weten, waren Christus' discipelen de beste mensen van de wereld, toch hadden zij het nodig om tegen geveinsdheid te worden gewaarschuwd. Christus zei dit tot de discipelen ten aanhore van deze talrijke scharen, veeleer dan het hun te zeggen in de afzondering, ten einde aan de waarschuwing groter gewicht bij te zetten, en der wereld te doen weten, dat Hij geen geveinsdheid in bescherming zou nemen, neen, ook niet in Zijn eigen discipelen. Merk hier nu op:

a. De beschrijving van de zonde, tegen welke Hij hen waarschuwt: zij is de zuurdesem der Farizeeën. Zij is zuurdesem, zij verspreidt zich als zuurdesem, dringt den gehelen mens binnen, doortrekt hem en alles wat hij doet, evenals zuurdesem doet zij opzwellen en doorzuren, want zij doet hem opgeblazen zijn van hoogmoed, maakt hem bitter door nijd en boosheid, maakt dat zijn dienst Gode niet welbehaaglijk is. Zij is de zuurdesem der Farizeeën, de zonde, die bij hen overheersend is. Wacht u van hen na te volgen, weest niet van hun geest en gezindheid, veinst niet in het Christendom, zoals zij veinzen in het Judaïsme, maakt uw Godsdienst niet tot een deksel der boosheid, zoals zij hun Godsdienst daartoe maken. b. Een goede reden hiertegen: "Want er is niets bedekt, dat niet zal ontdekt worden, Luke 12:2, Luke 12:3. Het dient nergens toe om te veinzen, want vroeg of laat komt de waarheid aan het licht, en een valse tong is maar voor een ogenblik. Indien gij in de duisternis spreekt wat u niet betaamt en niet bestaanbaar is met uw openbare belijdenis, dan zal het in het licht gehoord worden, op de een of andere wijze zal het ontdekt worden, het gevogelte des hemels zou de stem wegvoeren, Ecclesiastes 10:20, en uwe dwaasheid en valsheid zullen openbaar worden. De ongerechtigheid, die verborgen is onder een schijn van vroomheid, zal ontdekt worden, wellicht reeds in deze wereld, zoals die van Judas en Simon de tovenaar, op zijn laatst in den groten dag, wanneer de verborgen dingen der mensen openbaar zullen worden, in het gericht zullen gebracht worden, Ecclesiastes 2:14, Romans 2:1 Romans 2:6. Indien de Godsdienst der mensen niet vermag de boosheid van hun hart te overwinnen en te genezen, dan zal hij niet altijd tot een deksel kunnen dienen. De dag komt, wanneer de geveinsden van hun vijgenbladeren ontdaan zullen worden.

2. Hieraan voegt Hij voor hen den last toe om getrouw te zijn aan hetgeen hun toebetrouwd is, en het niet te verraden uit lafhartige vrees. Sommigen geven aan Luke 12:2, Luke 12:3 de betekenis van ene waarschuwing tot hen gericht, om de dingen niet te verbergen, waarin zij onderwezen waren en die zij in de wereld moesten prediken. Hetzij de mensen willen horen of niet willen horen, zegt hun de waarheid, de gehele waarheid, en niets dan de waarheid, wat tot u gesproken werd, en wat gij onder elkaar besproken hebt, in het verborgen, en in hoeken, predikt dat in het openbaar, wie er zich ook aan moge ergeren, want indien gij mensen behaagt, dan zijt gij Christus' dienaren niet, en kunt gij Hem niet behagen, Galatians 1:10. Maar dit was er nog het ergste niet van: zeer waarschijnlijk zal het een lijdende zaak zijn, hoewel nooit een zaak, die te gronde gaat, laat hen zich dus wapenen met moed, en er worden hier onderscheidene beweeggronden bijgebracht om hen te stalen in een heilige vastberadenheid voor hun werk. Bedenkt dat:

a. De macht uwer vijanden beperkt is, Luke 12:4 :Ik zeg u, Mijnen vrienden, (Christus' discipelen zijn Zijne vrienden), vreest niet, ontrust u niet door kwellenden angst wegens de macht en de woede der mensen. Zij, die door Christus als Zijne vrienden worden erkend, behoeven geen vijanden te vrezen.

Vreest niet, neen zelfs niet voor degenen, die het lichaam doden. Laat het niet in de macht zijn van spotters, of zelfs van moordenaars, om u weg te drijven van uw arbeid, want gij, die geleerd hebt te triomferen over den dood, kunt zeggen, zelfs van hen: Laat hen het ergste doen dat zij kunnen, daarna kunnen zij niets meer doen, de onsterfelijke ziel leeft, en is gelukkig, geniet van haar God, en tart hen allen. Diegenen kunnen Christus' discipelen geen wezenlijk kwaad doen, en behoren dus niet gevreesd te worden, die slechts het lichaam kunnen doden, want zij zenden dit slechts wat eerder in de rust, en de ziel tot hare blijdschap en verlustiging.

b. God moet meer worden gevreesd dan de machtigste mensen: Ik zal u tonen wie gij vrezen zult, Luke 12:5, opdat gij den mens minder en God meer zult vrezen. Mozes overwon zijne vrees voor den toorn des konings door te zien op den Onzienlijke. Door Christus te belijden kunt gij den toorn der mensen gaande maken, die toch niet verder gaan kunnen dan u ter dood te brengen (en zonder Gods toelating kunnen zij ook dat niet), maar door Christus te verloochenen zult gij den toorn gaande maken van God, die macht heeft u in de hel te werpen, en die macht kan niet worden weerstaan. Van twee kwaden nu kiest men het minste, en het grootste wordt gevreesd, en daarom: Ik zeg u, vreest Hem. "Het is waar", zei de vrome martelaar, bisschop Hooper, "het leven is zoet, en de dood is bitter, maar het eeuwige leven is zoeter, en de eeuwige dood bitterder". c. Het leven van goede Christenen en goede leraren is onder de bijzondere zorg der Goddelijke voorzienigheid, Luke 12:6, Luke 12:7. Om ons in tijden van moeilijkheid en gevaar te bemoedigen, moeten wij ons begeven tot de eerste beginselen en er op bouwen. Een vast geloof nu aan de leer van Gods algemene voorzienigheid zal ons geruststellen in tijden van gevaar en ons bemoedigen om op God te vertrouwen als wij op den weg des plichts zijn. In Zijn zorgende voorzienigheid neemt God kennis van de geringste schepselen, zelfs van musjes. Hoewel zij van zo weinig waarde zijn, dat vijf er van verkocht worden voor twee penningskens, is toch niet een er van voor God vergeten, er wordt voor voorzien, en er wordt kennis genomen van zijn dood. Gij gaat vele musjes te boven, en daarom kunt gij er zeker van wezen, dat gij niet wordt vergeten. Al zijt gij gekerkerd, gebannen, vergeten door uwe vrienden, zo is toch in het oog des Heeren de dood der heiligen kostelijker dan de dood van musjes. In Zijne voorzienigheid neemt God kennis van de minste belangen der discipelen van Christus, Ja, ook de haren uws hoofds zijn allen geteld, Luke 12:7, en nog veel meer zijn uwe zuchten en tranen geteld, en de droppelen van uw bloed, dat gij om Christus' wil hebt gestort. Er wordt rekening gehouden van al uwe verliezen, opdat zij mogen, en ongetwijfeld ook zullen, vergoed worden tot uw onuitsprekelijk voordeel.

d. Gij zult in den groten dag door Christus beleden of verloochend worden, naar gij thans Hem belijdt of verloochent, Luke 12:8, Luke 12:9. Ten einde ons op te wekken om Christus te belijden voor de mensen, wordt ons verzekerd, dat-wt wij ook om onze trouw aan Hem mogen verliezen of lijden, en hoe duur het ons ook moge te staan komen, zij, die thans Christus belijden, door Hem in den groten dag beleden zullen worden voor de engelen Gods, ter hunner eeuwige vertroosting en ere. Jezus Christus zal belijden, niet alleen dat Hij voor hen heeft geleden, en dat zij het voordeel deelachtig moeten worden van Zijn lijden, maar ook dat zij geleden hebben voor Hem, en dat Zijn koninkrijk en belangen op aarde bevorderd werden door hun lijden, en wat groter eer kan hun worden aangedaan? Om ons er van terug te houden Christus te verloochenen en Zijne waarheid en wegen lafhartig te verzaken, wordt ons hier verzekerd dat zij, die Christus verloochenen en verraderlijk van Hem weggaan, een schrikkelijk verlies zullen lijden, al zouden zij er hier ook alles, ja zelfs het leven door winnen, en al was het ook een koninkrijk, want zij zullen voor de engelen Gods worden verloochend. Christus zal hen niet kennen, zal hen niet erkennen, zal hun geen gunst betonen, hetgeen hun tot eeuwige verschrikking en versmaadheid zal wezen. Door den nadruk, die hier gelegd wordt op hun beleden of verloochend worden voor de engelen Gods, schijnt het een groot deel uit te maken van de gelukzaligheid der verheerlijkte heiligen, dat zij niet slechts recht zullen staan, maar hoog zullen staan in de achting der heilige engelen, zij zullen hen liefhebben en hen eren en erkennen, indien zij Christus' dienstknechten zijn, zij zijn hun mede dienstknechten, en zullen hen aannemen als hun metgezellen. Daarentegen zal een groot deel van de rampzaligheid der verdoemde zondaren hierin gelegen zijn, dat de heilige engelen hen zullen verzaken, en de getuigen zullen zijn, niet slechts van hun schande, maar van hun ellende, want zij zullen gepijnigd worden voor de heilige engelen, Revelation 14:10, die hun geen verlichting zullen geven.

e. De boodschap, waarop zij binnenkort uitgezonden zullen worden, was van het hoogste en uiterste gewicht voor de kinderen der mensen, tot wie zij gezonden werden, Luke 12:10. Laat hen vrijmoedig zijn in de prediking van het Evangelie, want een zwaarder oordeel zal vallen op hen, die hen verwierpen (na de uitstorting des Heiligen Geestes, die de laatste methode zou zijn om hen tot overtuiging te brengen) dan op hen, die thans Christus zelven verwierpen en Hem tegenstonden: Gij zult grotere werken doen dan dezen, en bijgevolg zal de straf over hen, die de gaven en werkingen des Geestes in u lasteren, groter zijn. Een iegelijk, die enig woord spreken zal tegen den Zoon des mensen, zich zal stoten aan het geringe van Zijn uitwendige verschijning, en minachtend en boosaardig over Hem spreken zal, voor hem is nog verontschuldiging mogelijk: Vader, vergeef hun, want zij weten niet wat zij doen. Maar aan hem, die den Heiligen Geest lastert, die de Christelijke leer lastert en boosaardiglijk tegenstaat, nadat de Heilige Geest zal zijn uitgestort, en nadat Hij getuigd heeft van Christus' verheerlijking, Acts 2:33, Acts 5:32, zal het voorrecht der vergeving van zonden ontzegd worden, zij zullen geen voordeel hebben van Christus en Zijn Evangelie. Gij kunt het stof uwer voeten afschudden op hen, die alzo doen, en hen als ongeneeslijk opgeven, zij hebben de bekering en vergeving der zonden verbeurd, om welke te geven Christus verhoogd werd, en die u opgedragen zijn te prediken. De zonde was ongetwijfeld des te meer onbeschaamd en vermetel, en bijgevolg de zaak ook wanhopiger, onder het voortduren der buitengewone gaven en werkingen des Geestes in de gemeente, welke bestemd waren tot een teken den ongelovigen, 1 Corinthians 14:22. Er was hoop voor de zodanige, die, hoewel zij in den beginne niet door hen overtuigd werden, hen toch bewonderden, maar zij, die hen lasterden, werden verzaakt.

f. Welke beproevingen ook over hen zouden komen, zij zullen er voor bekrachtigd en met ere er door geholpen worden. Luke 12:11, Luke 12:12. De getrouwe martelaar voor Christus heeft niet slechts lijden te ondergaan, maar ook een getuigenis af te leggen, een goede belijdenis te betuigen, en hij moet dit goed doen, opdat Christus' zaak er niet onder lijde, en indien dat zijne zorg is, zo laat hem haar op God werpen. Wanneer zij u heenbrengen zullen in de synagogen, voor kerkregeerders, voor de Joodse gerechtshoven, of tot de overheden en machten, heidense heersers, regeerders van den staat, om ondervraagd te worden betreffende uwe leer, waarin zij bestaat en welke bewijzen er voor zijn, zo zijt niet bezorgd hoe of wat gij tot verantwoording zeggen zult ter uwer redding. Overlegt niet door welke kunst der welsprekendheid gij uwe rechters kunt vertederen, of door welke kunstgrepen der wet gij u kunt redden, indien het Gods wil is dat gij vrijgesproken wordt, en uw tijd is nog niet gekomen, dan zal Hij uwe vrijspraak teweegbrengen. Het zij uw doel uwen Meester te dienen, maar weest er niet om verlegen of in verwarring, want de Heilige Geest, als een Geest der wijsheid, zal u in die ure leren hetgeen gij spreken moet, en hoe gij moet spreken, zodat het ter ere is van God en Zijne zaak.

Verzen 13-21

Lukas 12:13-21

In deze verzen hebben wij:

I. Het aanzoek, dat zeer ten ontijde gedaan werd bij Christus door een van Zijne hoorders, die van Hem verlangde dat Hij als bemiddelaar zou optreden tussen hem en zijn broeder betreffende ene familiebezitting, Luke 12:13 :Meester, zeg mijn broeder, spreek tot hem als profeet, spreek als koning, spreek met gezag, hij is iemand, die acht zal slaan op hetgeen Gij zegt, zeg hem dat hij met mij de erfenis dele.

1. Sommigen denken dat deze broeder hem onrecht deed, en dat hij zich tot Christus wendde om recht te verkrijgen, daar hij wist dat een rechtsgeding kostbaar was. Zijn broeder was iemand, die door de Joden Ben chamasin een zoon der gewelddadigheid -genoemd werd, die niet slechts zijn eigen deel van de bezitting nam, maar ook dat zijns broeders, en het met geweld van hem terughield. Zulke broeders zijn er in de wereld, die geen het minste besef hebben van billijkheid of natuurlijke liefde, en hen tot hun prooi maken, die zij behoorden te beschermen. Zij, die aldus verongelijkt worden, hebben een God, tot wie zij zich kunnen begeven, en die recht en gerechtigheid zal laten wedervaren aan hen, die verdrukt zijn.

2. Anderen denken, dat hij van zins was zijn broeder onrecht te doen, en wilde dat Christus hem hierin behulpzaam zou zijn, dat hij, terwijl de wet aan den oudsten broeder een dubbel deel gaf van de bezitting, en de vader zelf niet anders dan naar dezen regel over zijn goed kon beschikken, Deuteronomy 21:16, Deuteronomy 21:17, wilde dat Christus die wet zou veranderen en zijn broeder zou verplichten de erfenis gelijkelijk met hem te delen, en hem dus evenveel zou toewijzen als zijn broeder. Ik vermoed dat dit het geval zal geweest zijn, omdat Christus hieruit aanleiding neemt om te waarschuwen tegen gierigheid, pleonexia -ene begeerte om meer te hebben, meer dan God in Zijne voorzienigheid ons heeft toegewezen. Het was geen wettige begeerte om het zijne te verkrijgen, maar een zondige begeerte om meer dan het zijne te verkrijgen.

II. Christus' weigering om in die zaak tussenbeide te treden, Luke 12:14 :Mens, wie heeft Mij tot een rechter of scheidsman over ulieden gesteld? In zaken van dien aard wil Christus zich noch wetgevende macht aanmatigen om den vastgestelden regel voor het erfrecht te veranderen, noch een rechterlijke macht om over geschillen tussen hen te beslissen. Hij zou de taak des rechters en des wetgevers hebben kunnen vervullen evengoed als Hij die van den arts vervuld heeft, en rechtskwesties even gelukkig hebben kunnen oplossen, als Hij krankheden heeft genezen, maar Hij wilde niet, want dat was niet in Zijne opdracht gelegen. Wie heeft Mij tot een rechter gesteld? Waarschijnlijk zinspeelde Hij op de belediging, die Mozes aangedaan werd door een zijner broederen in Egypte, en die Stefanus den Joden verweet, Acts 7:27, Acts 7:35. "Indien Ik Mij aanbood om dit te doen, gij zoudt Mij honend toevoegen wat gij Mozes toegevoegd hebt: Wie heeft u tot een rechter of scheidsman gesteld?" Hij herstelt de vergissing van dien man, wil zijn beroep niet toelaten (het was coram non judice -niet voor den bevoegden rechter) en zo wijst Hij dit verzoek af. Indien hij gekomen ware om Zijne hulp te vragen in het verkrijgen van de hemelse erfenis, dan zou Christus hem Zijn bijstand hebben verleend, maar met deze zaak heeft Hij niet van doen: Wie heeft Mij tot een rechter gesteld? Jezus Christus was geen overweldiger, Hij nam geen andere eer of macht op zich, dan die Hem gegeven was, Hebrews 5:5. Voor alles wat Hij deed kon Hij zeggen door wat macht Hij het deed en wie Hem die macht had gegeven. Dit nu toont ons wat de aard en inrichting is van Christus' koninkrijk. Het is een geestelijk koninkrijk, en het is niet van deze wereld.

1. Het mengt zich niet met de zaken der burgerlijke overheid, en neemt den vorsten het gezag niet uit hun handen. Het Christendom laat, ten opzichte van het burgerlijk gezag, de zaken zoals zij waren.

2. Het mengt zich niet in burgerlijke rechtszaken, het stelt alleen ten plicht recht te doen, overeenkomstig de gevestigde regelen der billijkheid, maar heerschappij is niet gegrond in genade.

3. Het moedigt onze verwachtingen niet aan van werelds voordeel te verkrijgen door den Godsdienst. Indien deze mens een discipel van Christus wil wezen, en verwacht dat Christus hem, uit aanmerking hiervan, zijns broeders bezitting zal geven, dan vergist hij zich, het loon van Christus' discipelen is van een anderen aard.

4. Het moedigt ons niet aan om met onze broeders te strijden, streng en hoog te zijn in onze eisen, maar veeleer om van ons recht afstand te doen, om des vredes wil.

5. Het staat den evangeliedienaren niet toe om zich te bemoeien met de zaken van dit leven, 2 Timothy 2:4, het woord Gods na te laten om de tafelen te dienen. Er zijn personen, wier werk dit is, laat het hun overgelaten worden.

Tractent fabrilia fabri -Ieder werkman houde zich aan zijn eigen vak.

III. De noodzakelijke waarschuwing, die Christus naar aanleiding hiervan tot Zijne hoorders richt. Hoewel Hij niet gekomen is om een scheidsman of verdeler te zijn van der mensen bezittingen, is Hij toch wl gekomen om een gids te zijn voor hun consciëntie ten opzichte er van, en Hij wil dat allen zich zullen wachten voor het verdorven beginsel, dat zij in anderen als den wortel zagen van zoveel kwaad. Hier is:

1. De waarschuwing zelf: Ziet toe, en wacht u van de gierigheid, horate -"Geeft acht op uzelven, houdt een waakzaam oog op uw eigen hart, opdat er geen beginselen van gierigheid insluipen, en phulassesthe - bewaart uzelven, houdt streng de hand aan uw eigen hart, opdat er geen beginsel van gierigheid in heerse en de wet voorschrijve". Gierigheid is een zonde, waartegen wij voortdurend nodig hebben te waken, en waarvoor wij dus ook dikwijls gewaarschuwd moeten worden.

2. De reden hiervoor, of een argument om aan deze waarschuwing kracht bij te zetten.

Want het is niet in den overvloed gelegen, dat iemand leeft uit zijne goederen, dat is: ons geluk en ons gevoel van behaaglijkheid hangen niet af van groten rijkdom in deze wereld.

a. Het leven der ziel is er stellig niet van afhankelijk, en de ziel is de mens. De dingen der wereld schikken zich niet naar den aard der ziel, voorzien niet in hare behoeften, bevredigen hare verlangens niet, en hebben haar duur niet.

b. Ja meer, zelfs het leven en het geluk des lichaams bestaan niet in den overvloed dezer dingen, want velen leven zeer tevreden en behaaglijk, en komen gemakkelijk door de wereld, die toch weinig van haren rijkdom bezitten, beter is een gerecht van groen moes, waar ook liefde is, dan een gemeste os en haat daarbij, en van den anderen kant, velen leiden een zeer ongelukkig leven, die toch veel van de dingen dezer wereld hebben, zij bezitten overvloed, maar vinden er genot noch vertroosting in, zij doen hun ziel gebrek hebben van het goede, Ecclesiastes 4:8. Velen, die overvloed hebben, zijn ontevreden en gemelijk, zoals Achab en Haman, en welk goed doet hun overvloed hun dan?

3. De verduidelijking hiervan door ene gelijkenis, waarvan de strekking is de dwaasheid aan te tonen van vleselijk-gezinde wereldlingen terwijl zij leven, en hun rampzaligheid als zij sterven, hetgeen bedoeld is niet alleen als ene bestraffing voor dien man, die zich tot Christus had gewend met een verzoek, rakende zijne bezitting, terwijl hij in geen zorg was over zijne ziel in een andere wereld, maar ook om kracht bij te zetten aan die nodige waarschuwing, tot ons allen gericht: wacht u van de gierigheid. De gelijkenis beschrijft ons het leven en den dood van een rijke, en laat het aan ons over te oordelen, of hij een gelukkige mens was.

a. Hier is een bericht van zijn wereldsen rijkdom en overvloed, Luke 12:16. "Eens rijken mensen land had wel gedragen -Choora - regio -het land. Hij had een heel land voor zich, ene heerlijkheid, hij was een kleine vorst. Zijn rijkdom was grotendeels gelegen in de voortbrengselen der aarde, want de koning zelfs wordt van het veld gediend, Ecclesiastes 5:8. Hij had heel veel land, en zijn land was vruchtbaar, veel wilde meer hebben, en hij had meer. De vruchtbaarheid der aarde is een grote zegen, maar het is een zegen, dien God dikwijls schenkt aan slechte mensen, voor wie zij een strik is, opdat wij niet denken te kunnen oordelen over Zijne liefde of Zijn haat naar hetgeen voor onze ogen is.

b. Hier zijn de overleggingen van zijn hart temidden van dezen overvloed. Er wordt ons hier gezegd wat hij overlegde bij zich zelven, Luke 12:17. De God des hemels weet en ziet wat wij in ons zelven denken, en wij zijn er Hem rekenschap voor schuldig. Hij is zowel een opmerker als een oordeler van de gedachten en voornemens des harten. Wij vergissen ons als wij denken dat gedachten verborgen, en dat gedachten vrij zijn. Laat ons hier opmerken: Waarover zijne zorg ging. Toen hij een buitengewonen oogst zag op zijn land, heeft hij, in plaats van God er voor te danken of zich te verheugen in de gelegenheid, die het hem gaf om des te meer goed te doen, zich gekweld met de gedachte: "Wat zal ik doen?" want ik heb niet, waarin ik mijne vruchten zal verzamelen?" Hij spreekt als iemand, die geen raad weet, in grote verlegenheid is. Wat zal ik nu doen? De armste bedelaar in het land, die niet wist hoe aan een maal eten te komen, zou geen woord hebben kunnen zeggen, dat meer angst of zorg uitdrukte. Ontrustende zorg is gewoonlijk de vrucht van den overvloed in deze wereld, en het gewone gebrek van hen, die overvloed hebben. Hoe meer de mensen hebben, hoe meer zorg en verlegenheid zij er mede hebben, en hoe groter zorg zij hebben om te houden wat zij hebben, en er nog aan toe te voegen, hoe te sparen en hoe uit te geven, zodat de overvloed zelf van de rijken hen niet laat slapen, wegens hun denken aan hetgeen zij doen moeten met hetgeen zij hebben, en hoe zij er over zullen beschikken. De rijke man schijnt dit al zuchtende te zeggen: Wat zal ik doen? En zo gij vraagt: Wat is het, dat u ontrust? dan is het antwoord, dat hij overvloed van rijkdom heeft, en een bergplaats er voor wenst, dat is alles. Wat zijne plannen waren, als uitkomst van zijne zorg en overleggingen, en zij waren al even dwaas als die zorgen en overleggingen, Luke 12:18. Dit zal ik doen, en het is het beste plan, dat ik kan volbrengen: ik zal mijne schuren afbreken, want zij zijn te klein, en grotere bouwen, en zal aldaar verzamelen al dit mijn gewas, en deze mijne goederen, en dan zal ik gerust en op mijn gemak zijn. Ten eerste nu, was het dwaasheid in hem om de vruchten des lands zijne vruchten en zijne goederen te noemen. Hij schijnt hier den nadruk op te leggen, waardoor hij zich gestreeld voelt, mijn gewas en mijne goederen, terwijl toch hetgeen wij hebben ons slechts geleend is tot ons gebruik, het eigendomsrecht blijft in God, wij zijn slechts rentmeesters van de goederen onzes Heeren, houders van den grond onzes Heeren, zolang het Hem behaagt. Het is Mijn koren (zegt God) en Mijn wijn, Hosea 2:8, Hosea 2:9. Ten tweede, het was dwaasheid in hem om wat hij had op te leggen, en dan te denken dat hij het goed besteed had. Daar zal ik het alles verzamelen, alsof niets aan de armen gegeven moest worden, niets aan zijne familie, niets aan den Leviet en den vreemdeling, den wees en de weduwe, het moet alles in de grote schuur.

Ten derde. Het was dwaasheid in hem om met de vermeerdering van zijn rijkdom ook zijne lusten en begeerlijkheden te vermeerderen, om, toen zijn land overvloediger voortbracht dan gewoonlijk, dadelijk van grotere schuren te gaan spreken, alsof het volgende jaar noodzakelijkerwijs even vruchtbaar zal zijn als dit jaar, en nog overvloediger, terwijl toch de schuur in het volgende jaar evenveel te groot kan blijken te zijn, als zij nu te klein is. Op jaren van overvloed volgen gewoonlijk jaren van hongersnood, zoals in Egypte gebeurd is, en daarom zou het beter zijn om nu een gedeelte aan mijten te zetten. Ten vierde. Het was dwaasheid in hem te denken, dat hij door nieuwe schuren te bouwen van zijn zorgen zou afkomen, want reeds het bouwen er van zou zijne zorgen vermeerderen, dat weten diegenen, die iets van bouwlust en bouwen weten. Het middel, dat God voorschrijft ter verdrijving van buitensporige zorgen, is voorzeker afdoend, maar door het middel, dat de wereld er voor aan de hand doet, worden zij slechts vermeerderd. Daarenboven, als hij dit gedaan zal hebben, zullen er weer andere zorgen voor hem zijn, hoe groter de schuren, hoe groter de zorgen, Ecclesiastes 5:10. Ten vijfde. Het was dwaasheid in hem om al die plannen te maken zonder enig voorbehoud. Dit zal ik doen: ik zal mijne schuren afbreken, en ik zal grotere bouwen, ja, dat zal ik, zonder ook maar te denken aan dit zeer nodige voorbehoud: Indien de Heere wil, en ik leef, James 4:13, James 4:15. Stellige, besliste plannen zijn dwaze plannen, want onze tijden zijn in Gods hand, en niet in de onze, en wij weten zelfs niet wat morgen geschieden zal. Wat zijn aangename hoop en verwachting was, als hij deze plannen ten uitvoer zou hebben gelegd. Ik zal tot mijne ziel zeggen, in het geloof aan die veiligheid en zekerheid, hetzij God het zegt of niet: Ziel, gij hebt (in deze schuren) vele goederen, die opgelegd zijn voor vele jaren, neem rust, eet, drink, wees vrolijk, Luke 12:11. Ook hier blijkt zijne dwaasheid, even sterk in het genieten van zijn rijkdom als in het najagen er van. Ten eerste. Het was dwaasheid in hem om zijn genieten van zijn rijkdom uit te stellen, totdat hij zijne plannen desbetreffende ten uitvoer had gelegd. Als hij grotere schuren gebouwd en ze gevuld heeft (hetgeen een werk van tijd is) dan zal hij rust nemen, kon hij dat nu niet evengoed gedaan hebben? Hugo de Groot haalt hier de geschiedenis aan van Pyrrhus, die het plan maakte om zich meester te maken van Sicilië, Afrika en andere plaatsen ten einde zijne overwinningen voort te zetten. Wel, zegt zijn vriend Cyneas, en wat moeten wij daarna doen? Postea vivemus, zegt hij, "Dan zullen wij leven, At hoc jam licet, zegt Cyneas, Wij kunnen nu leven, als wij willen. Ten tweede. Het was dwaas in hem er zo zeker van te zijn, dat zijn goederen opgelegd waren voor vele jaren, alsof zijn grotere schuren meer veiligheid boden dan zijn kleinere, terwijl zij toch in een uur tijds tot den grond toe afgebrand konden worden met al wat er in was, misschien wel door het inslaan van den bliksem, waartegen hij ze niet beveiligen kon. Enkele jaren kunnen een grote verandering teweegbrengen, mot en roest kunnen verderven, of dieven kunnen doorbreken en stelen. Ten derde. Het was dwaasheid in hem te rekenen op een zekere rust of gemak, als hij overvloed van rijkdom in deze wereld heeft opgelegd, terwijl er zoveel is, dat den mensen temidden van hun grootsten overvloed onrust baart. En dode vlieg kan een ganse vaas met kostelijke zalf bederven, en een doorn een gans bed van dons. Pijn en lichaamskrankheid, onaangenaamheid van bloedverwanten, en inzonderheid een schuldig geweten, kunnen een mens zijne rust ontroven, al heeft hij ook nog zoveel van den rijkdom dezer wereld. Ten vierde. Het was dwaasheid in hem te denken. dat hij van zijn overvloed geen ander gebruik zal maken dan te eten en te drinken en vrolijk te zijn, het vlees te koesteren, aan zinnelijke lusten toe te geven, zonder enigerlei gedachte om goed te doen aan anderen, en er beter door instaat gesteld te worden God en Zijn geslacht te dienen, alsof wij leven om te eten en niet eten om te leven, en alsof het geluk van den mens in niets anders bestond, dan om het zingenot zo hoog moge- lijk op te voeren. Ten vijfde. Het was van al die dwaasheden de grootste, om dit tot zijne ziel te zeggen. Indien hij had gezegd: Lichaam, neem rust, want gij hebt vele goederen opgelegd voor vele jaren, dan zou dit nog zin gehad hebben, maar de ziel, beschouwd als een onsterfelijke geest, scheidbaar van het lichaam, had volstrekt geen belang in een schuur vol van koren, of een zak vol met goud. Indien hij de ziel had gehad van een zwijn, hij zou haar gelukkig hebben gemaakt met eten en drinken, maar wat is dit voor de ziel van een mens, die behoeften en begeerten heeft, waaraan deze dingen volstrekt niet kunnen voldoen? Het is de grote ongerijmdheid, waaraan de kinderen dezer wereld zich schuldig maken, dat zij de ziel willen bedelen met den rijkdom der wereld en de genietingen der zinnen.

c. Hier is Gods oordeel over dit alles, en wij zijn er zeker van, dat Zijn oordeel overeenkomstig de waarheid is. De mens zei tot zich zelven, zei tot zijne ziel: Neem rust. Indien God dit ook had gezegd, die mens zou gelukkig geweest zijn, en Zijn Geest getuigt met den geest der gelovigen om hun rust te geven. Maar God zei gans wat anders, en naar Zijn oordeel, niet naar het onze, moeten wij staan of vallen, 1 Corinthians 4:3, 1 Corinthians 4:4. Zijne naburen zegenden hem, Psalms 10:3, loofden hem, omdat hij zich zelven goed deed, Psalms 49:19, maar God zei: Gij dwaas! in dezen nacht zal men uwe ziel van u afeisen, Luke 12:20. God zei tot hem, dat is: verordineerde dit omtrent hem, en liet het hem weten, hetzij door zijn eigen consciëntie, of door een hem wakker schuddende leiding van de voorzienigheid, of liever door beiden. Dit werd gezegd, toen zijne genoegzaamheid vol was, Job 20:22, toen zijn ogen wakende werden gehouden door zijne zorgen en plannen omtrent het vergroten zijner schuren, niet door er een paar zolders of ruimten aan toe te voegen, hetgeen aan zijn doel beantwoord zou hebben, maar door ze af te breken en grotere te bouwen, hetgeen slechts nodig was om aan zijn gril te voldoen. Toen hij dit plan beraamde, en het tot uitvoering had gebracht, en zich in slaap wiegde met het behaaglijk denkbeeld van vele jaren van genot door zijn gemaakte verbeteringen, toen heeft God dit tot hem gezegd. Zo is Belsasar verschrikt geworden door het handschrift op den muur, temidden van al zijn vrolijk feestgedruis. Let nu op hetgeen God zei. De hoedanigheid, die Hij hem toeschreef: Gij dwaas, gij Nabal, zinspelende op de geschiedenis van Nabal, dien dwaas (zijn naam is Nabal, en dwaasheid is bij hem) wiens hart in zijn binnenste bestierf en als een steen werd, toen hij zich vrolijk maakte in zijn overvloed bij zijn maaltijd met zijne schaapherders. Vleselijkgezinde wereldlingen zijn dwazen, en de dag komt, wanneer God hen bij hun eigen naam zal noemen, Gij dwaas, en dan zullen zíj zich zelven zo noemen. Het vonnis, dat Hij over hem uitsprak, een doodvonnis: In dezen nacht zal men uwe ziel van u afeisen en hetgeen gij bereid hebt, wiens zal het zijn? Hij dacht goederen te hebben, die gedurende vele jaren de zijne zullen wezen, maar hij moet er in dezen nacht van scheiden, hij dacht zelf er van te genieten, maar hij moet ze nalaten aan hij weet niet wie. De dood van vleselijk-gezinde wereldlingen is ellendig op zichzelf, en voor hen schrikkelijk.

Ten eerste. Het is een dwangbevel, een arrest, het is het opeisen van de ziel, die ziel, van welke gij zulk een dwaas gemaakt hebt, wat hebt gij van doen met een ziel, als gij er geen beter gebruik van weet te maken? Uw ziel zal geëist worden, dat geeft te kennen, dat hij er niet gaarne van wilde scheiden. Een Godvruchtig man, die zijn hart van deze wereld heeft afgetrokken, zal zijn ziel bij den dood goedsmoeds overgeven, maar van een wereldling wordt zij met geweld afgescheurd, voor hem is het een verschrikking om deze wereld te verlaten. Zij zullen uwe ziel van u afeisen. God zal haar eis en, Hij zal er rekenschap van eisen. "Man, vrouw, wat hebt gij met uw ziel gedaan? Geef rekenschap van uw rentmeesterschap." Zij zullen, dat is: boze engelen als de boodschappers van Gods gerechtigheid. Gelijk goede engelen Godvruchtige zielen ontvangen om ze heen te voeren naar hare vreugde, zo ontvangen boze engelen de ongodvruchtige zielen om ze heen te voeren naar de plaats der pijniging, zij zullen haar opeisen als een schuldige ziel om te worden gestraft. De duivel eist uwe ziel op als de zijne, want zij heeft zich ook werkelijk aan hem gegeven.

Ten tweede. Het is een onverwacht dwangbevel. Het is in den nacht, en de verschrikkingen van den nacht zijn het schrikkelijkst. Voor een Godvruchtige is de tijd des doods dagtijd, het is zijn dageraad. Maar voor een wereldling is het nacht, een donkere nacht, in smart zal hij liggen. Het is in dezen nacht, dezen nacht van heden, zonder uitstel, men kan geen borgtocht stellen, om geen dag uitstel vragen. Dezen lieflijken nacht, als. gij u nog vele jaren belooft, nu moet gij sterven en naar het oordeel gaan. Gij belooft uzelven nog menige vrolijken dag en vrolijken nacht, en nog menig vrolijk feest, maar hier is temidden van dat alles het einde van alles, Isaiah 21:4.

Ten derde. Het is het achterlaten van al die dingen, waarvoor zij gearbeid en gezwoegd hebben, om ze later te kunnen bezitten. Alles waar zij hun geluk in gesteld, hun hoop op gebouwd en hun verwachtingen van gekoesterd hebben, moeten zij verlaten. Hun eer zal hen niet nadalen, Psalms 49:17, maar zij zullen even naakt uit de wereld gaan als zij er in gekomen zijn, en zij zullen geen voordeel hebben uit al wat zij bijeengeschraapt hebben, er geen vruchten van plukken in den dood, in het oordeel of hun eeuwigen staat.

Ten vierde. Het is die dingen achterlaten aan zij weten niet wie. Wiens zal het zijn? Voorzeker niet het uwe, en gij weet niet wat zij zullen blijken te zijn, voor wie gij ze bestemd hebt, uwe kinderen en bloedverwanten, of zij wijs of dwaas zullen wezen, Ecclesiastes 2:18, Ecclesiastes 2:19, of zij uwe nagedachtenis zullen zegenen of vervloeken, ene eer zullen wezen voor uwe familie, of een schande, of zij goed of kwaad zullen doen met hetgeen gij hun nalaat, of zij het zullen bewaren of doorbrengen. Ja, gij weet niet eens of zij, voor wie gij het bestemd hebt, niet verhinderd zullen zijn om er van te genieten, zodat het iemand anders ten deel valt, aan wie gij weinig denkt. En al weet gij ook aan wie gij het nalaat, dan weet gij toch niet aan wie zij het zullen nalaten, of wie het ten slotte in handen komen zal. Menigeen zou, als hij had kunnen voorzien aan wie na zijn dood zijn huis komen zal, het liever verbrand dan verfraaid hebben.

Ten vijfde. Het is een bewijs van zijne dwaasheid. Vleselijk-gezinde wereldlingen zijn dwazen terwijl zij leven, Psalms 49:14, maar hun dwaasheid komt het meest uit als zij sterven: In zijn laatste zal hij een dwaas zijn, Jeremiah 17:11, want dan zal het blijken, dat hij zich moeite gaf om schatten op te leggen in ene wereld, waarvan hij zich wegspoedde, terwijl hij geen zorg had om ze op te leggen in de wereld, waar hij zich heenspoedde. Eindelijk. Wij hebben hier de toepassing dezer gelijkenis, Luke 12:21. Alzo is het met dien, zulk een dwaas is hij in Gods oordeel, die zich zelven schatten vergadert, en niet rijk is in God. Dat is de wijze, en dat is het einde van zulk een man. Merk hier op:

1. De beschrijving van een wereldling. Hij vergadert zich zelven schatten, voor het lichaam, voor de wereld, voor zich zelven in tegenstand met God, voor dat eigen-ik, dat verloochend moet worden. a. Zijne dwaling bestaat hierin, dat hij zijn vlees zichzelf acht te zijn, alsof het lichaam de mens was. Indien het ik recht begrepen wordt, dan is het alleen de ware Christen, die zich schatten vergadert. en wijs is voor zich zelven, Proverbs 9:12.

b. Het is zijn dwaling, dat hij er zich mede bezighoudt om op te leggen voor het vlees. dat hij opleggen voor zich zelven noemt. Al zijn arbeid is voor zijn mond, Ecclesiastes 6:7, voorziening makende voor het vlees.

c. Het is zijn dwaling, dat hij die dingen als zijne schatten beschouwt, die aldus vergaderd zijn voor de wereld, en het lichaam, en het leven dat nu is, zij zijn de schatten, waarop hij betrouwt, en waar zijn hart aan gehecht is.

d. De grootste dwaling van allen is, dat hij er zich niet om bekommert rijk te zijn in God, rijk in de schatting Gods, wiens schatting dat wij rijk zijn, ons rijk maakt, Revelation 2:9, rijk in de dingen Gods, rijk in geloof, James 2:5, rijk in goede werken, in de vruchten der gerechtigheid, 1 Timothy 6:18, rijk in genade en vertroosting en geestelijke gaven. Velen, die overvloed hebben in deze wereld, zijn gans ontbloot van hetgeen hun ziel zal verrijken, hen rijk zal maken in God, rijk voor de eeuwigheid.

2. De dwaasheid en ellende van een wereldling. Alzo is hij. Onze Heere Jezus Christus, die weet wat het einde der dingen zijn zal, heeft ons hier gezegd wat zijn einde wezen zal. Het is de onuitsprekelijke dwaasheid van de meeste mensen om den rijkdom dezer wereld meer lief te hebben en meer te zoeken dan den rijkdom der andere wereld, hetgeen bloot voor het lichaam is en voor den tijd, meer dan hetgeen voor de ziel is en voor de eeuwigheid.

Verzen 13-21

Lukas 12:13-21

In deze verzen hebben wij:

I. Het aanzoek, dat zeer ten ontijde gedaan werd bij Christus door een van Zijne hoorders, die van Hem verlangde dat Hij als bemiddelaar zou optreden tussen hem en zijn broeder betreffende ene familiebezitting, Luke 12:13 :Meester, zeg mijn broeder, spreek tot hem als profeet, spreek als koning, spreek met gezag, hij is iemand, die acht zal slaan op hetgeen Gij zegt, zeg hem dat hij met mij de erfenis dele.

1. Sommigen denken dat deze broeder hem onrecht deed, en dat hij zich tot Christus wendde om recht te verkrijgen, daar hij wist dat een rechtsgeding kostbaar was. Zijn broeder was iemand, die door de Joden Ben chamasin een zoon der gewelddadigheid -genoemd werd, die niet slechts zijn eigen deel van de bezitting nam, maar ook dat zijns broeders, en het met geweld van hem terughield. Zulke broeders zijn er in de wereld, die geen het minste besef hebben van billijkheid of natuurlijke liefde, en hen tot hun prooi maken, die zij behoorden te beschermen. Zij, die aldus verongelijkt worden, hebben een God, tot wie zij zich kunnen begeven, en die recht en gerechtigheid zal laten wedervaren aan hen, die verdrukt zijn.

2. Anderen denken, dat hij van zins was zijn broeder onrecht te doen, en wilde dat Christus hem hierin behulpzaam zou zijn, dat hij, terwijl de wet aan den oudsten broeder een dubbel deel gaf van de bezitting, en de vader zelf niet anders dan naar dezen regel over zijn goed kon beschikken, Deuteronomy 21:16, Deuteronomy 21:17, wilde dat Christus die wet zou veranderen en zijn broeder zou verplichten de erfenis gelijkelijk met hem te delen, en hem dus evenveel zou toewijzen als zijn broeder. Ik vermoed dat dit het geval zal geweest zijn, omdat Christus hieruit aanleiding neemt om te waarschuwen tegen gierigheid, pleonexia -ene begeerte om meer te hebben, meer dan God in Zijne voorzienigheid ons heeft toegewezen. Het was geen wettige begeerte om het zijne te verkrijgen, maar een zondige begeerte om meer dan het zijne te verkrijgen.

II. Christus' weigering om in die zaak tussenbeide te treden, Luke 12:14 :Mens, wie heeft Mij tot een rechter of scheidsman over ulieden gesteld? In zaken van dien aard wil Christus zich noch wetgevende macht aanmatigen om den vastgestelden regel voor het erfrecht te veranderen, noch een rechterlijke macht om over geschillen tussen hen te beslissen. Hij zou de taak des rechters en des wetgevers hebben kunnen vervullen evengoed als Hij die van den arts vervuld heeft, en rechtskwesties even gelukkig hebben kunnen oplossen, als Hij krankheden heeft genezen, maar Hij wilde niet, want dat was niet in Zijne opdracht gelegen. Wie heeft Mij tot een rechter gesteld? Waarschijnlijk zinspeelde Hij op de belediging, die Mozes aangedaan werd door een zijner broederen in Egypte, en die Stefanus den Joden verweet, Acts 7:27, Acts 7:35. "Indien Ik Mij aanbood om dit te doen, gij zoudt Mij honend toevoegen wat gij Mozes toegevoegd hebt: Wie heeft u tot een rechter of scheidsman gesteld?" Hij herstelt de vergissing van dien man, wil zijn beroep niet toelaten (het was coram non judice -niet voor den bevoegden rechter) en zo wijst Hij dit verzoek af. Indien hij gekomen ware om Zijne hulp te vragen in het verkrijgen van de hemelse erfenis, dan zou Christus hem Zijn bijstand hebben verleend, maar met deze zaak heeft Hij niet van doen: Wie heeft Mij tot een rechter gesteld? Jezus Christus was geen overweldiger, Hij nam geen andere eer of macht op zich, dan die Hem gegeven was, Hebrews 5:5. Voor alles wat Hij deed kon Hij zeggen door wat macht Hij het deed en wie Hem die macht had gegeven. Dit nu toont ons wat de aard en inrichting is van Christus' koninkrijk. Het is een geestelijk koninkrijk, en het is niet van deze wereld.

1. Het mengt zich niet met de zaken der burgerlijke overheid, en neemt den vorsten het gezag niet uit hun handen. Het Christendom laat, ten opzichte van het burgerlijk gezag, de zaken zoals zij waren.

2. Het mengt zich niet in burgerlijke rechtszaken, het stelt alleen ten plicht recht te doen, overeenkomstig de gevestigde regelen der billijkheid, maar heerschappij is niet gegrond in genade.

3. Het moedigt onze verwachtingen niet aan van werelds voordeel te verkrijgen door den Godsdienst. Indien deze mens een discipel van Christus wil wezen, en verwacht dat Christus hem, uit aanmerking hiervan, zijns broeders bezitting zal geven, dan vergist hij zich, het loon van Christus' discipelen is van een anderen aard.

4. Het moedigt ons niet aan om met onze broeders te strijden, streng en hoog te zijn in onze eisen, maar veeleer om van ons recht afstand te doen, om des vredes wil.

5. Het staat den evangeliedienaren niet toe om zich te bemoeien met de zaken van dit leven, 2 Timothy 2:4, het woord Gods na te laten om de tafelen te dienen. Er zijn personen, wier werk dit is, laat het hun overgelaten worden.

Tractent fabrilia fabri -Ieder werkman houde zich aan zijn eigen vak.

III. De noodzakelijke waarschuwing, die Christus naar aanleiding hiervan tot Zijne hoorders richt. Hoewel Hij niet gekomen is om een scheidsman of verdeler te zijn van der mensen bezittingen, is Hij toch wl gekomen om een gids te zijn voor hun consciëntie ten opzichte er van, en Hij wil dat allen zich zullen wachten voor het verdorven beginsel, dat zij in anderen als den wortel zagen van zoveel kwaad. Hier is:

1. De waarschuwing zelf: Ziet toe, en wacht u van de gierigheid, horate -"Geeft acht op uzelven, houdt een waakzaam oog op uw eigen hart, opdat er geen beginselen van gierigheid insluipen, en phulassesthe - bewaart uzelven, houdt streng de hand aan uw eigen hart, opdat er geen beginsel van gierigheid in heerse en de wet voorschrijve". Gierigheid is een zonde, waartegen wij voortdurend nodig hebben te waken, en waarvoor wij dus ook dikwijls gewaarschuwd moeten worden.

2. De reden hiervoor, of een argument om aan deze waarschuwing kracht bij te zetten.

Want het is niet in den overvloed gelegen, dat iemand leeft uit zijne goederen, dat is: ons geluk en ons gevoel van behaaglijkheid hangen niet af van groten rijkdom in deze wereld.

a. Het leven der ziel is er stellig niet van afhankelijk, en de ziel is de mens. De dingen der wereld schikken zich niet naar den aard der ziel, voorzien niet in hare behoeften, bevredigen hare verlangens niet, en hebben haar duur niet.

b. Ja meer, zelfs het leven en het geluk des lichaams bestaan niet in den overvloed dezer dingen, want velen leven zeer tevreden en behaaglijk, en komen gemakkelijk door de wereld, die toch weinig van haren rijkdom bezitten, beter is een gerecht van groen moes, waar ook liefde is, dan een gemeste os en haat daarbij, en van den anderen kant, velen leiden een zeer ongelukkig leven, die toch veel van de dingen dezer wereld hebben, zij bezitten overvloed, maar vinden er genot noch vertroosting in, zij doen hun ziel gebrek hebben van het goede, Ecclesiastes 4:8. Velen, die overvloed hebben, zijn ontevreden en gemelijk, zoals Achab en Haman, en welk goed doet hun overvloed hun dan?

3. De verduidelijking hiervan door ene gelijkenis, waarvan de strekking is de dwaasheid aan te tonen van vleselijk-gezinde wereldlingen terwijl zij leven, en hun rampzaligheid als zij sterven, hetgeen bedoeld is niet alleen als ene bestraffing voor dien man, die zich tot Christus had gewend met een verzoek, rakende zijne bezitting, terwijl hij in geen zorg was over zijne ziel in een andere wereld, maar ook om kracht bij te zetten aan die nodige waarschuwing, tot ons allen gericht: wacht u van de gierigheid. De gelijkenis beschrijft ons het leven en den dood van een rijke, en laat het aan ons over te oordelen, of hij een gelukkige mens was.

a. Hier is een bericht van zijn wereldsen rijkdom en overvloed, Luke 12:16. "Eens rijken mensen land had wel gedragen -Choora - regio -het land. Hij had een heel land voor zich, ene heerlijkheid, hij was een kleine vorst. Zijn rijkdom was grotendeels gelegen in de voortbrengselen der aarde, want de koning zelfs wordt van het veld gediend, Ecclesiastes 5:8. Hij had heel veel land, en zijn land was vruchtbaar, veel wilde meer hebben, en hij had meer. De vruchtbaarheid der aarde is een grote zegen, maar het is een zegen, dien God dikwijls schenkt aan slechte mensen, voor wie zij een strik is, opdat wij niet denken te kunnen oordelen over Zijne liefde of Zijn haat naar hetgeen voor onze ogen is.

b. Hier zijn de overleggingen van zijn hart temidden van dezen overvloed. Er wordt ons hier gezegd wat hij overlegde bij zich zelven, Luke 12:17. De God des hemels weet en ziet wat wij in ons zelven denken, en wij zijn er Hem rekenschap voor schuldig. Hij is zowel een opmerker als een oordeler van de gedachten en voornemens des harten. Wij vergissen ons als wij denken dat gedachten verborgen, en dat gedachten vrij zijn. Laat ons hier opmerken: Waarover zijne zorg ging. Toen hij een buitengewonen oogst zag op zijn land, heeft hij, in plaats van God er voor te danken of zich te verheugen in de gelegenheid, die het hem gaf om des te meer goed te doen, zich gekweld met de gedachte: "Wat zal ik doen?" want ik heb niet, waarin ik mijne vruchten zal verzamelen?" Hij spreekt als iemand, die geen raad weet, in grote verlegenheid is. Wat zal ik nu doen? De armste bedelaar in het land, die niet wist hoe aan een maal eten te komen, zou geen woord hebben kunnen zeggen, dat meer angst of zorg uitdrukte. Ontrustende zorg is gewoonlijk de vrucht van den overvloed in deze wereld, en het gewone gebrek van hen, die overvloed hebben. Hoe meer de mensen hebben, hoe meer zorg en verlegenheid zij er mede hebben, en hoe groter zorg zij hebben om te houden wat zij hebben, en er nog aan toe te voegen, hoe te sparen en hoe uit te geven, zodat de overvloed zelf van de rijken hen niet laat slapen, wegens hun denken aan hetgeen zij doen moeten met hetgeen zij hebben, en hoe zij er over zullen beschikken. De rijke man schijnt dit al zuchtende te zeggen: Wat zal ik doen? En zo gij vraagt: Wat is het, dat u ontrust? dan is het antwoord, dat hij overvloed van rijkdom heeft, en een bergplaats er voor wenst, dat is alles. Wat zijne plannen waren, als uitkomst van zijne zorg en overleggingen, en zij waren al even dwaas als die zorgen en overleggingen, Luke 12:18. Dit zal ik doen, en het is het beste plan, dat ik kan volbrengen: ik zal mijne schuren afbreken, want zij zijn te klein, en grotere bouwen, en zal aldaar verzamelen al dit mijn gewas, en deze mijne goederen, en dan zal ik gerust en op mijn gemak zijn. Ten eerste nu, was het dwaasheid in hem om de vruchten des lands zijne vruchten en zijne goederen te noemen. Hij schijnt hier den nadruk op te leggen, waardoor hij zich gestreeld voelt, mijn gewas en mijne goederen, terwijl toch hetgeen wij hebben ons slechts geleend is tot ons gebruik, het eigendomsrecht blijft in God, wij zijn slechts rentmeesters van de goederen onzes Heeren, houders van den grond onzes Heeren, zolang het Hem behaagt. Het is Mijn koren (zegt God) en Mijn wijn, Hosea 2:8, Hosea 2:9. Ten tweede, het was dwaasheid in hem om wat hij had op te leggen, en dan te denken dat hij het goed besteed had. Daar zal ik het alles verzamelen, alsof niets aan de armen gegeven moest worden, niets aan zijne familie, niets aan den Leviet en den vreemdeling, den wees en de weduwe, het moet alles in de grote schuur.

Ten derde. Het was dwaasheid in hem om met de vermeerdering van zijn rijkdom ook zijne lusten en begeerlijkheden te vermeerderen, om, toen zijn land overvloediger voortbracht dan gewoonlijk, dadelijk van grotere schuren te gaan spreken, alsof het volgende jaar noodzakelijkerwijs even vruchtbaar zal zijn als dit jaar, en nog overvloediger, terwijl toch de schuur in het volgende jaar evenveel te groot kan blijken te zijn, als zij nu te klein is. Op jaren van overvloed volgen gewoonlijk jaren van hongersnood, zoals in Egypte gebeurd is, en daarom zou het beter zijn om nu een gedeelte aan mijten te zetten. Ten vierde. Het was dwaasheid in hem te denken, dat hij door nieuwe schuren te bouwen van zijn zorgen zou afkomen, want reeds het bouwen er van zou zijne zorgen vermeerderen, dat weten diegenen, die iets van bouwlust en bouwen weten. Het middel, dat God voorschrijft ter verdrijving van buitensporige zorgen, is voorzeker afdoend, maar door het middel, dat de wereld er voor aan de hand doet, worden zij slechts vermeerderd. Daarenboven, als hij dit gedaan zal hebben, zullen er weer andere zorgen voor hem zijn, hoe groter de schuren, hoe groter de zorgen, Ecclesiastes 5:10. Ten vijfde. Het was dwaasheid in hem om al die plannen te maken zonder enig voorbehoud. Dit zal ik doen: ik zal mijne schuren afbreken, en ik zal grotere bouwen, ja, dat zal ik, zonder ook maar te denken aan dit zeer nodige voorbehoud: Indien de Heere wil, en ik leef, James 4:13, James 4:15. Stellige, besliste plannen zijn dwaze plannen, want onze tijden zijn in Gods hand, en niet in de onze, en wij weten zelfs niet wat morgen geschieden zal. Wat zijn aangename hoop en verwachting was, als hij deze plannen ten uitvoer zou hebben gelegd. Ik zal tot mijne ziel zeggen, in het geloof aan die veiligheid en zekerheid, hetzij God het zegt of niet: Ziel, gij hebt (in deze schuren) vele goederen, die opgelegd zijn voor vele jaren, neem rust, eet, drink, wees vrolijk, Luke 12:11. Ook hier blijkt zijne dwaasheid, even sterk in het genieten van zijn rijkdom als in het najagen er van. Ten eerste. Het was dwaasheid in hem om zijn genieten van zijn rijkdom uit te stellen, totdat hij zijne plannen desbetreffende ten uitvoer had gelegd. Als hij grotere schuren gebouwd en ze gevuld heeft (hetgeen een werk van tijd is) dan zal hij rust nemen, kon hij dat nu niet evengoed gedaan hebben? Hugo de Groot haalt hier de geschiedenis aan van Pyrrhus, die het plan maakte om zich meester te maken van Sicilië, Afrika en andere plaatsen ten einde zijne overwinningen voort te zetten. Wel, zegt zijn vriend Cyneas, en wat moeten wij daarna doen? Postea vivemus, zegt hij, "Dan zullen wij leven, At hoc jam licet, zegt Cyneas, Wij kunnen nu leven, als wij willen. Ten tweede. Het was dwaas in hem er zo zeker van te zijn, dat zijn goederen opgelegd waren voor vele jaren, alsof zijn grotere schuren meer veiligheid boden dan zijn kleinere, terwijl zij toch in een uur tijds tot den grond toe afgebrand konden worden met al wat er in was, misschien wel door het inslaan van den bliksem, waartegen hij ze niet beveiligen kon. Enkele jaren kunnen een grote verandering teweegbrengen, mot en roest kunnen verderven, of dieven kunnen doorbreken en stelen. Ten derde. Het was dwaasheid in hem te rekenen op een zekere rust of gemak, als hij overvloed van rijkdom in deze wereld heeft opgelegd, terwijl er zoveel is, dat den mensen temidden van hun grootsten overvloed onrust baart. En dode vlieg kan een ganse vaas met kostelijke zalf bederven, en een doorn een gans bed van dons. Pijn en lichaamskrankheid, onaangenaamheid van bloedverwanten, en inzonderheid een schuldig geweten, kunnen een mens zijne rust ontroven, al heeft hij ook nog zoveel van den rijkdom dezer wereld. Ten vierde. Het was dwaasheid in hem te denken. dat hij van zijn overvloed geen ander gebruik zal maken dan te eten en te drinken en vrolijk te zijn, het vlees te koesteren, aan zinnelijke lusten toe te geven, zonder enigerlei gedachte om goed te doen aan anderen, en er beter door instaat gesteld te worden God en Zijn geslacht te dienen, alsof wij leven om te eten en niet eten om te leven, en alsof het geluk van den mens in niets anders bestond, dan om het zingenot zo hoog moge- lijk op te voeren. Ten vijfde. Het was van al die dwaasheden de grootste, om dit tot zijne ziel te zeggen. Indien hij had gezegd: Lichaam, neem rust, want gij hebt vele goederen opgelegd voor vele jaren, dan zou dit nog zin gehad hebben, maar de ziel, beschouwd als een onsterfelijke geest, scheidbaar van het lichaam, had volstrekt geen belang in een schuur vol van koren, of een zak vol met goud. Indien hij de ziel had gehad van een zwijn, hij zou haar gelukkig hebben gemaakt met eten en drinken, maar wat is dit voor de ziel van een mens, die behoeften en begeerten heeft, waaraan deze dingen volstrekt niet kunnen voldoen? Het is de grote ongerijmdheid, waaraan de kinderen dezer wereld zich schuldig maken, dat zij de ziel willen bedelen met den rijkdom der wereld en de genietingen der zinnen.

c. Hier is Gods oordeel over dit alles, en wij zijn er zeker van, dat Zijn oordeel overeenkomstig de waarheid is. De mens zei tot zich zelven, zei tot zijne ziel: Neem rust. Indien God dit ook had gezegd, die mens zou gelukkig geweest zijn, en Zijn Geest getuigt met den geest der gelovigen om hun rust te geven. Maar God zei gans wat anders, en naar Zijn oordeel, niet naar het onze, moeten wij staan of vallen, 1 Corinthians 4:3, 1 Corinthians 4:4. Zijne naburen zegenden hem, Psalms 10:3, loofden hem, omdat hij zich zelven goed deed, Psalms 49:19, maar God zei: Gij dwaas! in dezen nacht zal men uwe ziel van u afeisen, Luke 12:20. God zei tot hem, dat is: verordineerde dit omtrent hem, en liet het hem weten, hetzij door zijn eigen consciëntie, of door een hem wakker schuddende leiding van de voorzienigheid, of liever door beiden. Dit werd gezegd, toen zijne genoegzaamheid vol was, Job 20:22, toen zijn ogen wakende werden gehouden door zijne zorgen en plannen omtrent het vergroten zijner schuren, niet door er een paar zolders of ruimten aan toe te voegen, hetgeen aan zijn doel beantwoord zou hebben, maar door ze af te breken en grotere te bouwen, hetgeen slechts nodig was om aan zijn gril te voldoen. Toen hij dit plan beraamde, en het tot uitvoering had gebracht, en zich in slaap wiegde met het behaaglijk denkbeeld van vele jaren van genot door zijn gemaakte verbeteringen, toen heeft God dit tot hem gezegd. Zo is Belsasar verschrikt geworden door het handschrift op den muur, temidden van al zijn vrolijk feestgedruis. Let nu op hetgeen God zei. De hoedanigheid, die Hij hem toeschreef: Gij dwaas, gij Nabal, zinspelende op de geschiedenis van Nabal, dien dwaas (zijn naam is Nabal, en dwaasheid is bij hem) wiens hart in zijn binnenste bestierf en als een steen werd, toen hij zich vrolijk maakte in zijn overvloed bij zijn maaltijd met zijne schaapherders. Vleselijkgezinde wereldlingen zijn dwazen, en de dag komt, wanneer God hen bij hun eigen naam zal noemen, Gij dwaas, en dan zullen zíj zich zelven zo noemen. Het vonnis, dat Hij over hem uitsprak, een doodvonnis: In dezen nacht zal men uwe ziel van u afeisen en hetgeen gij bereid hebt, wiens zal het zijn? Hij dacht goederen te hebben, die gedurende vele jaren de zijne zullen wezen, maar hij moet er in dezen nacht van scheiden, hij dacht zelf er van te genieten, maar hij moet ze nalaten aan hij weet niet wie. De dood van vleselijk-gezinde wereldlingen is ellendig op zichzelf, en voor hen schrikkelijk.

Ten eerste. Het is een dwangbevel, een arrest, het is het opeisen van de ziel, die ziel, van welke gij zulk een dwaas gemaakt hebt, wat hebt gij van doen met een ziel, als gij er geen beter gebruik van weet te maken? Uw ziel zal geëist worden, dat geeft te kennen, dat hij er niet gaarne van wilde scheiden. Een Godvruchtig man, die zijn hart van deze wereld heeft afgetrokken, zal zijn ziel bij den dood goedsmoeds overgeven, maar van een wereldling wordt zij met geweld afgescheurd, voor hem is het een verschrikking om deze wereld te verlaten. Zij zullen uwe ziel van u afeisen. God zal haar eis en, Hij zal er rekenschap van eisen. "Man, vrouw, wat hebt gij met uw ziel gedaan? Geef rekenschap van uw rentmeesterschap." Zij zullen, dat is: boze engelen als de boodschappers van Gods gerechtigheid. Gelijk goede engelen Godvruchtige zielen ontvangen om ze heen te voeren naar hare vreugde, zo ontvangen boze engelen de ongodvruchtige zielen om ze heen te voeren naar de plaats der pijniging, zij zullen haar opeisen als een schuldige ziel om te worden gestraft. De duivel eist uwe ziel op als de zijne, want zij heeft zich ook werkelijk aan hem gegeven.

Ten tweede. Het is een onverwacht dwangbevel. Het is in den nacht, en de verschrikkingen van den nacht zijn het schrikkelijkst. Voor een Godvruchtige is de tijd des doods dagtijd, het is zijn dageraad. Maar voor een wereldling is het nacht, een donkere nacht, in smart zal hij liggen. Het is in dezen nacht, dezen nacht van heden, zonder uitstel, men kan geen borgtocht stellen, om geen dag uitstel vragen. Dezen lieflijken nacht, als. gij u nog vele jaren belooft, nu moet gij sterven en naar het oordeel gaan. Gij belooft uzelven nog menige vrolijken dag en vrolijken nacht, en nog menig vrolijk feest, maar hier is temidden van dat alles het einde van alles, Isaiah 21:4.

Ten derde. Het is het achterlaten van al die dingen, waarvoor zij gearbeid en gezwoegd hebben, om ze later te kunnen bezitten. Alles waar zij hun geluk in gesteld, hun hoop op gebouwd en hun verwachtingen van gekoesterd hebben, moeten zij verlaten. Hun eer zal hen niet nadalen, Psalms 49:17, maar zij zullen even naakt uit de wereld gaan als zij er in gekomen zijn, en zij zullen geen voordeel hebben uit al wat zij bijeengeschraapt hebben, er geen vruchten van plukken in den dood, in het oordeel of hun eeuwigen staat.

Ten vierde. Het is die dingen achterlaten aan zij weten niet wie. Wiens zal het zijn? Voorzeker niet het uwe, en gij weet niet wat zij zullen blijken te zijn, voor wie gij ze bestemd hebt, uwe kinderen en bloedverwanten, of zij wijs of dwaas zullen wezen, Ecclesiastes 2:18, Ecclesiastes 2:19, of zij uwe nagedachtenis zullen zegenen of vervloeken, ene eer zullen wezen voor uwe familie, of een schande, of zij goed of kwaad zullen doen met hetgeen gij hun nalaat, of zij het zullen bewaren of doorbrengen. Ja, gij weet niet eens of zij, voor wie gij het bestemd hebt, niet verhinderd zullen zijn om er van te genieten, zodat het iemand anders ten deel valt, aan wie gij weinig denkt. En al weet gij ook aan wie gij het nalaat, dan weet gij toch niet aan wie zij het zullen nalaten, of wie het ten slotte in handen komen zal. Menigeen zou, als hij had kunnen voorzien aan wie na zijn dood zijn huis komen zal, het liever verbrand dan verfraaid hebben.

Ten vijfde. Het is een bewijs van zijne dwaasheid. Vleselijk-gezinde wereldlingen zijn dwazen terwijl zij leven, Psalms 49:14, maar hun dwaasheid komt het meest uit als zij sterven: In zijn laatste zal hij een dwaas zijn, Jeremiah 17:11, want dan zal het blijken, dat hij zich moeite gaf om schatten op te leggen in ene wereld, waarvan hij zich wegspoedde, terwijl hij geen zorg had om ze op te leggen in de wereld, waar hij zich heenspoedde. Eindelijk. Wij hebben hier de toepassing dezer gelijkenis, Luke 12:21. Alzo is het met dien, zulk een dwaas is hij in Gods oordeel, die zich zelven schatten vergadert, en niet rijk is in God. Dat is de wijze, en dat is het einde van zulk een man. Merk hier op:

1. De beschrijving van een wereldling. Hij vergadert zich zelven schatten, voor het lichaam, voor de wereld, voor zich zelven in tegenstand met God, voor dat eigen-ik, dat verloochend moet worden. a. Zijne dwaling bestaat hierin, dat hij zijn vlees zichzelf acht te zijn, alsof het lichaam de mens was. Indien het ik recht begrepen wordt, dan is het alleen de ware Christen, die zich schatten vergadert. en wijs is voor zich zelven, Proverbs 9:12.

b. Het is zijn dwaling, dat hij er zich mede bezighoudt om op te leggen voor het vlees. dat hij opleggen voor zich zelven noemt. Al zijn arbeid is voor zijn mond, Ecclesiastes 6:7, voorziening makende voor het vlees.

c. Het is zijn dwaling, dat hij die dingen als zijne schatten beschouwt, die aldus vergaderd zijn voor de wereld, en het lichaam, en het leven dat nu is, zij zijn de schatten, waarop hij betrouwt, en waar zijn hart aan gehecht is.

d. De grootste dwaling van allen is, dat hij er zich niet om bekommert rijk te zijn in God, rijk in de schatting Gods, wiens schatting dat wij rijk zijn, ons rijk maakt, Revelation 2:9, rijk in de dingen Gods, rijk in geloof, James 2:5, rijk in goede werken, in de vruchten der gerechtigheid, 1 Timothy 6:18, rijk in genade en vertroosting en geestelijke gaven. Velen, die overvloed hebben in deze wereld, zijn gans ontbloot van hetgeen hun ziel zal verrijken, hen rijk zal maken in God, rijk voor de eeuwigheid.

2. De dwaasheid en ellende van een wereldling. Alzo is hij. Onze Heere Jezus Christus, die weet wat het einde der dingen zijn zal, heeft ons hier gezegd wat zijn einde wezen zal. Het is de onuitsprekelijke dwaasheid van de meeste mensen om den rijkdom dezer wereld meer lief te hebben en meer te zoeken dan den rijkdom der andere wereld, hetgeen bloot voor het lichaam is en voor den tijd, meer dan hetgeen voor de ziel is en voor de eeuwigheid.

Verzen 22-40

Lukas 12:22-40

Onze Heere Jezus beijvert zich hier Zijnen discipelen enige nodige en nuttige lessen in te prenten, die Hij hun tevoren reeds geleerd had, en waarop Hij later gelegenheid zal hebben nogmaals aan te dringen, want zij hebben gebod op gebod en regel op regel nodig. "Daarom", wijl er zo velen zijn, die door gierigheid ten ondergang worden gebracht en door een buitensporige liefde voor den rijkdom dezer wereld, zeg Ik u, Mijne discipelen, wacht u er voor. Gij, o mens Gods! vlied deze dingen, zowel als gij, o mens van de wereld, 1 Timothy 6:11.

I. Hij gebiedt hun zich niet te kwellen met ontrustende, in verwarring brengende bezorgdheid voor het nodige levensonderhoud: Zijt niet bezorgd voor uw leven, Luke 12:22. In de voorafgaande gelijkenis had Hij ons gewaarschuwd tegen de soort van gierigheid, waaraan de rijken het meest onderhevig zijn, en die bestaat in een vleselijk behagen-scheppen in den overvloed van het goed dezer wereld. Nu zouden de discipelen kunnen denken dat zij hiervan niet in gevaar waren, want zij hadden geen overvloed of verscheidenheid van goederen om in te roemen, en daarom waarschuwt Hij hen tegen een andere soort van gierigheid, waarmee zij het meest verzocht worden, die slechts weinig in de wereld bezitten, hetgeen het geval was m et de discipelen, zelfs in hun besten tijd van voorspoed, maar nog veel meer thans, nu zij alles hadden verlaten om Christus te volgen. Deze openbaart zich in een angstig bezorgd zijn omtrent het nodige levensonderhoud: Zijt niet bezorgd voor uw leven, hetzij voor de bewaring er van, als het in gevaar is, of voor de voorziening, die er voor gemaakt moet worden, voor voedsel of kleding, wat gij eten zult, of waarmee gij u kleden zult. Dit is de waarschuwing, waarop Hij zeer had aangedrongen, Matthew 6:25 en verder., en de argumenten, hier gebruikt, zijn tamelijk gelijk, zij zijn bedoeld om ons aan te moedigen om al onze zorgen op God te werpen, hetgeen het rechte middel is om ons rust te verschaffen. Aanmerkt dan:

1. Dat wij op God, die het meerdere voor ons gedaan heeft, kunnen rekenen ook voor het mindere. Hij heeft, zonder enige zorg of overleg onzerzijds. ons het leven en een lichaam gegeven, en daarom kunnen wij het Hem ook gerust overlaten om ons van spijs te voorzien voor het onderhoud van dat leven, en van kleding ter bescherming van dat lichaam.

2. Dat wij op God, die voor de mindere schepselen zorgt, gerust kunnen steunen om voor goede Christenen te voorzien. Betrouwt op God voor spijze, want Hij voedt de raven, Luke 12:24, zij zaaien, noch maaien, zij geven zich geen zorg en doen geen moeite om vooruit in het nodige voor zich te voorzien, en toch worden zij gevoed, komen zij niet om van gebrek. Bedenkt dan nu hoeveel gij de vogelen, de raven, te boven gaat. Betrouwt op God voor kleding, want Hij bekleedt de lelies, Luke 12:27, Luke 12:28. Zij bereiden niets voor hun kleding, zij arbeiden niet, zij spinnen niet. De wortel in den grond is een naakt ding en zonder versiersel, en toch, als de bloem opwast, is zij wonderschoon. Indien nu God de bloemen, die verwelkende dingen zijn, aldus bekleed heeft, zal Hij dan niet veel meer u bekleden met zodanige kleding als geschikt voor u is, even gepast is voor uwe natuur als de hare voor haar. Toen God Israël spijzigde met manna in de woestijn, heeft Hij ook zorg gedragen voor hun kleding, want, hoewel Hij hen niet voorzag van nieuwe klederen, heeft Hij toch er in voorzien, dat die zij hadden niet aan hen verouderd zijn, Deuteronomy 8:4, hetgeen dus op hetzelfde neerkomt. Aldus zal Hij Zijn geestelijk Israël bekleden, maar dan moeten zij ook niet ongelovig zijn. Ons overmatig zorgen komt voort uit de zwakheid van ons geloof, want een krachtig, praktisch geloof in de algenoegzaamheid Gods, in Zijne verbondsbetrekking tot ons als Vader, en inzonderheid in Zijn dierbare beloften, die betrekking hebben zowel op dit leven als op het toekomende, zou door God machtig zijn om de sterkten van deze ontrustende en ontroerende voorstellingen onzer verbeelding neer te werpen.

3. Onze bezorgdheid is vruchteloos, ijdel en onbeduidend, en daarom is het dwaasheid om er aan toe te geven. Zij zal ons onze wensen niet doen verkrijgen, en daarom behoort zij ook onze rust niet te verstoren, Luke 12:25. Wie toch van u kan, met bezorgd te zijn, ene el tot zijne lengte toedoen, of ook maar een duim, kan een jaar toedoen tot zijn leven, of ook maar een uur ? Indien gij nu niet instaat zijt te doen wat het minste is, indien het niet in uwe macht is uw statuur te veranderen, waarom zoudt gij voor de andere dingen bezorgd zijn, die evenzeer buiten uwe macht zijn, en waaromtrent het even nodig is om ons op de voorzienigheid Gods te verlaten? Gelijk het is met onze statuur, zo is het ook met onzen staat, het is onze wijsheid, om hem te nemen zoals hij is, en er zoveel mogelijk ons voordeel mede te doen, want door te tobben en ons te kwellen zullen wij hem niet beter maken.

4. Een overmatig najagen en zoeken van de dingen dezer wereld, zelfs van de nodige dingen, is zeer weinig voegzaam of betamelijk voor de discipelen van Christus, Luke 12:29, Luke 12:30. Wt anderen ook mogen doen, "vraagt gijlieden niet, wat gij eten of wat gij drinken zult", kwelt uzelven niet met knagende zorg, en vermoeit u niet met onophoudelijk zwoegen, loopt niet haastig her- en derwaarts met de vraag wat gij eten zult en drinken, zoals David's vijanden, die omzweven om spijs, Psalms 59:16, of gelijk de arend, die van verre de spijze speurt, Job 39:31. Laat de discipelen van Christus niet aldus hun voedsel zoeken, weest niet wankelmoedig, m meteoorizesthe -weest niet als meteoren in de lucht, die met iedere wind heren derwaarts gedreven worden, gij moet niet, evenals zij, u verheffen en vallen, maar blijft uzelven gelijk, weest kalm en gelijkmoedig, laat uw hart vast en bereid zijn, leeft niet in zorgvolle spanning, laat uw hart niet voortdurend geslingerd worden tussen hoop en vrees. Laat de kinderen Gods niet ongerust zijn, want

a. Dit zou hen gelijk doen zijn aan de kinderen der wereld: Al deze dingen zoeken de volken der wereld, Luke 12:30. Zij, die slechts zorg dragen voor het lichaam en niet voor de ziel, slechts voor deze wereld en niet voor de andere, zien niet verder dan naar wat zij zullen eten en drinken, en, geen algenoegzamen God hebbende om op te vertrouwen, bezwaren zij zich met angstige zorgen omtrent deze dingen. Maar u betaamt dit niet. Gij, die geroepen zijt uit de wereld, behoort niet aldus der wereld gelijkvormig te worden, en niet te wandelen op den weg dezes volks, Isaiah 8:11, Isaiah 8:12. Als overmatige zorgen de overhand in ons krijgen, dan moeten wij denken: "Wat ben ik, een Christen of een heiden? Gedoopt, of niet gedoopt? Indien ik een Christen, een gedoopte ben, zal ik mij dan rangschikken onder de heidenen, en mij bij hen voegen in hun streven?"

b. Het is onnodig voor hen om zich te ontrusten door zorg voor het nodige levensonderhoud, want zij hebben een Vader in den hemel, die voor hen wil en zal zorgen.

Uw Vader weet dat gij deze dingen behoeft, Hij denkt hieraan, en zal voorzien in uwe nooddruft naar Zijn rijkdom in heerlijkheid, want Hij is uw Vader, die u onderworpen heeft aan deze nooddruft, en daarom zal Hij er Zijn mededogen naar richten, uw Vader, die u onderhoudt en een erfdeel voor u weglegt, en daarom zal Hij er voor zorgen dat gij geen gebrek hebt aan enig goed.

c. Zij hebben betere dingen te doen, Luke 12:31. Maar zoekt het koninkrijk Gods, en geeft hier acht op, gij, Mijne discipelen, die het koninkrijk Gods zult hebben te prediken. Laat uw hart in uw werk zijn, en laat het uw grote zorg zijn om dat goed te doen, dan zal dit uwe gedachten voor goed afleiden van de buitensporige zorg over de dingen dezer wereld. En laat allen, die een ziel hebben, welke behouden moet worden, het koninkrijk Gods zoeken, waarin zij alleen veilig en behouden kunnen zijn. Zoekt er toegang in, zoekt er bevordering in, zoekt het koninkrijk der genade, zoekt daar onderdanen van te zijn, het koninkrijk der heerlijkheid, om daar vorsten in te zijn, en dan zullen al deze dingen u toegeworpen worden. Behartigt de zaken uwer ziel met naarstigheid en zorg, en vertrouwt dan op God voor al uw andere zaken.

d. Zij hebben betere dingen te verwachten, want Vrees niet, gij klein kuddeken! Om overmatige zorgen uit ons hart te verbannen, is het nodig dat vrees en angst onderdrukt worden. Als wij ons angstig maken met vrees voor komend kwaad, dan brengen wij ons tot het uiterste van zorg om het te vermijden, terwijl het met dat al toch wellicht slechts een schepsel onzer verbeelding zal blijken te zijn. Daarom, vrees niet, gij klein kuddeken, maar hoop ten einde toe, want het is uws Vaders welbehagen, ulieden het koninkrijk te geven. Dat troostrijk woord hebben wij niet in Mattheus gehad. Christus' kudde in deze wereld is klein, Zijne schapen zijn weinig talrijk, en zwak. De kerk is een wijngaard, een hof, een kleine plek, vergeleken met de woestijn dezer wereld, gelijk Israël, 1 Kings 20:27, die als twee blote geitenkudden waren, toen de Syriërs het land vervulden. Hoewel het een klein kuddeken is, door anderen ver overtroffen in aantal, en daarom ook in gevaar van overstelpt en overmeesterd te worden door zijne vijanden, is het toch de wil van Christus dat zij niet zullen vrezen. Vrees niet, gij klein kuddeken, maar beschouw uzelf als veilig onder de bescherming en het geleide van den groten en goeden Herder, en wees gerust." God heeft een koninkrijk weggelegd voor allen, die tot Christus' klein kuddeken behoren, een kroon der heerlijkheid, 1 Peter 5:4, een troon, Revelation 3:21, onnaspeurlijke rijkdommen, de bijzondere schatten van koningen en landen. De schapen ter rechterhand worden geroepen om te komen en het koninkrijk te beërven, het is hunner tot in eeuwigheid, een koninkrijk voor ieder. Het koninkrijk wordt gegeven overeenkomstig het welbehagen des Vaders, het wordt gegeven, niet als afdoening ener schuld, maar uit genade, ja Vader, want alzo is geweest het welbehagen voor U. Het koninkrijk behoort Hem, en mag Hij met het Zijne niet doen wat Hij wil? De gelovige hoop en vooruitzichten van het koninkrijk moeten de vrees van Christus' klein kuddeken in deze wereld tot zwijgen brengen. "Vrees geen droefheid, want al zou die ook komen, zij zou toch gene scheiding maken tussen u en het koninkrijk, dat is zeker, dat is nabij." Het is geen kwaad, waarvoor men behoeft te sidderen, als de gedachte er aan ons niet kan scheiden van de liefde Gods. "Vrees geen gebrek aan iets, dat goed voor u is, want indien het uws Vaders welbehagen is, u het koninkrijk te geven, dan behoeft gij er niet aan te twijfelen, dat Hij de kosten op weg er heen voor u dragen zal."

II. Hij beveelt hun om hun roeping en verkiezing vast te maken door hun schat in den hemel op te leggen, Luke 12:33, Luke 12:34. Zij, die dit gedaan hebben, kunnen voor alle gebeurtenissen van den tijd volkomen gerust zijn.

1. Weest los van de wereld en van al uwe bezittingen er in: Verkoopt hetgeen gij hebt, en geeft aalmoes, dat is: "veeleer dan niet te hebben wat nodig is om de wezenlijk-nooddruftigen bij te staan, verkoopt wat gij overtolligs hebt, al wat gij missen kunt van hetgeen dient tot uw onderhoud en dat van uw gezin, en geeft het den armen." Verkoopt wat gij hebt, indien gij bevindt dat het u hinderlijk of bezwarend is in den dienst van Christus. Denkt niet dat gij in het verderf gestort zijt, indien gij, om het getuigenis van Jezus, beboet, in de gevangenis geworpen of verbannen wordt, en daardoor genoodzaakt zijt uwe bezittingen te verkopen, al zijn zij ook het erfdeel uwer vaderen. Verkoopt niet om geld bijeen te schrapen of op te hopen, of omdat gij er door woeker meer mede kunt winnen, maar verkoopt en geeft aalmoes. Wat op de rechte wijze in aalmoezen gegeven wordt, wordt op de beste interest gezet, en onder de beste waarborgen van soliditeit.

2. Zet uw hart op de andere wereld, en hebt van die wereld uwe verwachtingen. Maakt uzelven buidels, die niet verouden, die niet ledig raken, niet van goud, maar van genade in het hart en goede werken in het leven, dat zijn buidels, die niet verouden. Genade zal met ons mede gaan in de andere wereld, want zij is ingeweven in de ziel, en onze goede werken zullen ons volgen, want God is niet onrechtvaardig, dat Hij ze zou vergeten. Dat zullen de schatten zijn in den hemel, die ons voor de eeuwigheid zullen verrijken.

a. Het is een schat, die nooit uitgeput zal zijn, wij kunnen er voor de eeuwigheid op teren, er is geen gevaar van er ooit den bodem van te zullen zien.

b. Het is een schat, waarvan wij geen gevaar lopen beroofd te zullen worden, want geen dief kan er bij komen, wat opgelegd is in den hemel, is buiten het bereik der vijanden.

c. Het is een schat, die niet zal bederven, de mot verderft hem niet, zoals zij de klederen verderft, die wij nu dragen. Nu zal het hieruit blijken of wij onzen schat hebben in den hemel, als ons hart daar is, terwijl wij nog hier zijn, Luke 12:34, indien wij veel aan den hemel denken en er ons oog op gevestigd houden, indien wij ons verlevendigen door de hoop op dien schat, en ons in bedwang houden door de vrees van hem te verliezen. Maar indien uw hart gezet is op de aarde en de dingen der aarde, dan is het te vrezen dat gij daar uw schat e n deel in hebt, en dus in het verderf zult gestort zijn als gij haar verlaat.

III. Hij gebiedt hun bereid te zijn en zich bereid te houden voor de komst van Christus, wanneer allen, die hun schat opgelegd hebben in den hemel, in het genot er van zullen komen, Luke 12:35 en verder.

1. Christus is onze Meester, en wij zijn Zijne dienstknechten, niet slechts werkende dienstknechten, maar opwachtende dienstknechten, dienstknechten, die Hem ere doen, Hem vergezellen en op Zijne wenken letten. Zo iemand Mij dient, die volge Mij. Zij volgen het Lam, waar het ook heengaat. Maar dat is niet alles. Zij moeten Hem ook eren door op Hem te wachten, Zijne wederkomst te verwachten. Wij moeten wezen als mensen, die op hun heer wachten, die laat opzitten, omdat hij laat uitblijft, ten einde gereed te zijn om Hem te ontvangen.

2. Christus, onze Meester, zal, ofschoon Hij thans van ons is weggegaan, wederkomen, terugkeren van de bruiloft, van het vieren der bruiloft daar buiten, om haar tehuis te voltooien. Christus' dienstknechten bevinden zich nu in een staat van verwachting, uitziende naar de heerlijke verschijning huns Meesters, alles doende met het oog hierop. Hij zal komen om kennis te nemen van Zijne dienstknechten, en daar dit dan de dag der toetsing is, zullen zij, al naar zij bevonden worden, of bij Hem blijven, of ter deur uit verwezen worden.

3. De tijd der wederkomst onzes Meesters is onzeker. Het zal in den nacht wezen, ver in den nacht, als Hij Zijne komst lang zal hebben uitgesteld, en velen zullen hebben opgehouden van naar Hem uit te zien, in de tweede nachtwake, even voor middernacht, of in de derde nachtwake, terstond na middernacht, Luke 12:38. Zijn komen tot ons bij onzen dood is onzeker, en voor velen zal het zeer onverwacht zijn, want in welke ure gij het niet meent, zal de Zoon des mensen komen, zonder voorafgaande waarschuwing. Dit duidt niet slechts de onzekerheid aan van den tijd Zijner komst, maar de heersende gerustheid bij het grootste deel van het mensdom, die onnadenkend zijn, en volstrekt geen achtslaan op de waarschuwingen, die hun gegeven zijn, zodat, wanneer Hij ook komt, het in een ure zal zijn, in welke zij het niet menen.

4. Wat Hij eist en verwacht van Zijne dienstknechten is, dat zij bereid zullen zijn om Hem, wanneer Hij ook komt, terstond open te doen, Luke 12:36, dat is: dat zij in een gemoedsstemming zullen zijn om Hem te ontvangen, of liever, om door Hem ontvangen te worden, dat zij bevonden worden als Zijne dienstknechten, in de houding die hun betaamt, hun lenden om- gord, ene toespeling op de dienstknechten, die gereed en bereid zijn om te gaan, waar hun meester hen heenzendt, hun lange klederen opgeschort (díe hen anders bij het gaan zouden hinderen) en hun kaarsen brandende, waarmee zij hun meester moeten bijlichten om in het huis en op zijne kamer komen.

5. Die dienstknechten zullen gelukkig, zalig zijn, die bereid bevonden worden en in een goede gemoedsstemming, als hun Heere komen zal, Luke 12:37. Zalig zijn die dienstknechten, die, na lang gewacht te hebben, in den toestand blijven van wachten tot aan de ure, wanneer hun Heere komt, en dan wakker bevonden worden en zich bewust van Zijne nadering, van Zijn eerste kloppen. En wederom: Luke 12:38, Zalig zijn die dienstknechten, want dan zal het de tijd wezen van hun bevordering. Hier wordt hun een eer aangedaan, als waarvan men nauwelijks een voorbeeld zal vinden onder de mensen: Hij zal hen doen aanzitten, en bijkomende, zal Hij hen dienen. Want dat de bruidegom aan tafel bedient, is niets ongewoons, maar zijne dienstknechten te dienen, dat is niet naar de wijze der mensen. Maar Jezus Christus was onder Zijne discipelen als een die dient, en om Zijne neerbuigendheid te tonen, heeft Hij eens zich zelven omgord en hen gediend, toen Hij hun de voeten heeft gewassen, John 13:4, John 13:5. Het betekende de blijdschap, waarmee zij ontvangen zullen worden door den Heere Jezus in de andere wereld, waar Hij hun is voorgegaan om hun plaats te bereiden, en Hij heeft hun gezegd dat Zijn Vader hen zal eren, John 12:26.

6. Wij zijn daarom in onzekerheid gelaten betreffende den juisten tijd Zijner komst, opdat wij steeds bereid zullen zijn, want er is geen grote verdienste in gelegen, dat iemand zich bereidt op een aanval wanneer hij van tevoren het juiste ogenblik weet, wanneer die aanval zal plaatshebben. Indien de heer des huizes geweten had, in welke ure de dief komen zou, hij zou gewaakt hebben, al was hij anders ook nog zulk een zorgeloos mens. Hij zou gewaakt en de dieven weggeschrikt hebben, Luke 12:39. Maar wij weten niet in welke ure ons het alarmsein gegeven zal worden, en daarom moeten wij steeds wakende en op onze hoede zijn. Of wel, dit kan den rampzaligen toestand aanduiden van hen, die te dezen opzichte zorgeloos en ongelovig zijn. Indien den heer des huizes bericht ware gegeven van zijn gevaar dat hij in dien nacht beroofd zou worden, hij zou zijn opgebleven om zijn huis te beveiligen, maar ons is kennis gegeven van den dag van des Heeren komst, dat zij zal wezen als van een dief in den nacht, ter beschaming en ten verderve van alle geruste zondaren, en toch waken wij niet. Indien de mensen zulk een zorg dragen voor hun huizen, o laat ons dan toch wijs zijn in zorg voor onze zielen: Gij dan, zijt ook bereid, even bereid als die heer des huizes zou zijn, indien hij wist in welke ure de dief komen zou.

Verzen 22-40

Lukas 12:22-40

Onze Heere Jezus beijvert zich hier Zijnen discipelen enige nodige en nuttige lessen in te prenten, die Hij hun tevoren reeds geleerd had, en waarop Hij later gelegenheid zal hebben nogmaals aan te dringen, want zij hebben gebod op gebod en regel op regel nodig. "Daarom", wijl er zo velen zijn, die door gierigheid ten ondergang worden gebracht en door een buitensporige liefde voor den rijkdom dezer wereld, zeg Ik u, Mijne discipelen, wacht u er voor. Gij, o mens Gods! vlied deze dingen, zowel als gij, o mens van de wereld, 1 Timothy 6:11.

I. Hij gebiedt hun zich niet te kwellen met ontrustende, in verwarring brengende bezorgdheid voor het nodige levensonderhoud: Zijt niet bezorgd voor uw leven, Luke 12:22. In de voorafgaande gelijkenis had Hij ons gewaarschuwd tegen de soort van gierigheid, waaraan de rijken het meest onderhevig zijn, en die bestaat in een vleselijk behagen-scheppen in den overvloed van het goed dezer wereld. Nu zouden de discipelen kunnen denken dat zij hiervan niet in gevaar waren, want zij hadden geen overvloed of verscheidenheid van goederen om in te roemen, en daarom waarschuwt Hij hen tegen een andere soort van gierigheid, waarmee zij het meest verzocht worden, die slechts weinig in de wereld bezitten, hetgeen het geval was m et de discipelen, zelfs in hun besten tijd van voorspoed, maar nog veel meer thans, nu zij alles hadden verlaten om Christus te volgen. Deze openbaart zich in een angstig bezorgd zijn omtrent het nodige levensonderhoud: Zijt niet bezorgd voor uw leven, hetzij voor de bewaring er van, als het in gevaar is, of voor de voorziening, die er voor gemaakt moet worden, voor voedsel of kleding, wat gij eten zult, of waarmee gij u kleden zult. Dit is de waarschuwing, waarop Hij zeer had aangedrongen, Matthew 6:25 en verder., en de argumenten, hier gebruikt, zijn tamelijk gelijk, zij zijn bedoeld om ons aan te moedigen om al onze zorgen op God te werpen, hetgeen het rechte middel is om ons rust te verschaffen. Aanmerkt dan:

1. Dat wij op God, die het meerdere voor ons gedaan heeft, kunnen rekenen ook voor het mindere. Hij heeft, zonder enige zorg of overleg onzerzijds. ons het leven en een lichaam gegeven, en daarom kunnen wij het Hem ook gerust overlaten om ons van spijs te voorzien voor het onderhoud van dat leven, en van kleding ter bescherming van dat lichaam.

2. Dat wij op God, die voor de mindere schepselen zorgt, gerust kunnen steunen om voor goede Christenen te voorzien. Betrouwt op God voor spijze, want Hij voedt de raven, Luke 12:24, zij zaaien, noch maaien, zij geven zich geen zorg en doen geen moeite om vooruit in het nodige voor zich te voorzien, en toch worden zij gevoed, komen zij niet om van gebrek. Bedenkt dan nu hoeveel gij de vogelen, de raven, te boven gaat. Betrouwt op God voor kleding, want Hij bekleedt de lelies, Luke 12:27, Luke 12:28. Zij bereiden niets voor hun kleding, zij arbeiden niet, zij spinnen niet. De wortel in den grond is een naakt ding en zonder versiersel, en toch, als de bloem opwast, is zij wonderschoon. Indien nu God de bloemen, die verwelkende dingen zijn, aldus bekleed heeft, zal Hij dan niet veel meer u bekleden met zodanige kleding als geschikt voor u is, even gepast is voor uwe natuur als de hare voor haar. Toen God Israël spijzigde met manna in de woestijn, heeft Hij ook zorg gedragen voor hun kleding, want, hoewel Hij hen niet voorzag van nieuwe klederen, heeft Hij toch er in voorzien, dat die zij hadden niet aan hen verouderd zijn, Deuteronomy 8:4, hetgeen dus op hetzelfde neerkomt. Aldus zal Hij Zijn geestelijk Israël bekleden, maar dan moeten zij ook niet ongelovig zijn. Ons overmatig zorgen komt voort uit de zwakheid van ons geloof, want een krachtig, praktisch geloof in de algenoegzaamheid Gods, in Zijne verbondsbetrekking tot ons als Vader, en inzonderheid in Zijn dierbare beloften, die betrekking hebben zowel op dit leven als op het toekomende, zou door God machtig zijn om de sterkten van deze ontrustende en ontroerende voorstellingen onzer verbeelding neer te werpen.

3. Onze bezorgdheid is vruchteloos, ijdel en onbeduidend, en daarom is het dwaasheid om er aan toe te geven. Zij zal ons onze wensen niet doen verkrijgen, en daarom behoort zij ook onze rust niet te verstoren, Luke 12:25. Wie toch van u kan, met bezorgd te zijn, ene el tot zijne lengte toedoen, of ook maar een duim, kan een jaar toedoen tot zijn leven, of ook maar een uur ? Indien gij nu niet instaat zijt te doen wat het minste is, indien het niet in uwe macht is uw statuur te veranderen, waarom zoudt gij voor de andere dingen bezorgd zijn, die evenzeer buiten uwe macht zijn, en waaromtrent het even nodig is om ons op de voorzienigheid Gods te verlaten? Gelijk het is met onze statuur, zo is het ook met onzen staat, het is onze wijsheid, om hem te nemen zoals hij is, en er zoveel mogelijk ons voordeel mede te doen, want door te tobben en ons te kwellen zullen wij hem niet beter maken.

4. Een overmatig najagen en zoeken van de dingen dezer wereld, zelfs van de nodige dingen, is zeer weinig voegzaam of betamelijk voor de discipelen van Christus, Luke 12:29, Luke 12:30. Wt anderen ook mogen doen, "vraagt gijlieden niet, wat gij eten of wat gij drinken zult", kwelt uzelven niet met knagende zorg, en vermoeit u niet met onophoudelijk zwoegen, loopt niet haastig her- en derwaarts met de vraag wat gij eten zult en drinken, zoals David's vijanden, die omzweven om spijs, Psalms 59:16, of gelijk de arend, die van verre de spijze speurt, Job 39:31. Laat de discipelen van Christus niet aldus hun voedsel zoeken, weest niet wankelmoedig, m meteoorizesthe -weest niet als meteoren in de lucht, die met iedere wind heren derwaarts gedreven worden, gij moet niet, evenals zij, u verheffen en vallen, maar blijft uzelven gelijk, weest kalm en gelijkmoedig, laat uw hart vast en bereid zijn, leeft niet in zorgvolle spanning, laat uw hart niet voortdurend geslingerd worden tussen hoop en vrees. Laat de kinderen Gods niet ongerust zijn, want

a. Dit zou hen gelijk doen zijn aan de kinderen der wereld: Al deze dingen zoeken de volken der wereld, Luke 12:30. Zij, die slechts zorg dragen voor het lichaam en niet voor de ziel, slechts voor deze wereld en niet voor de andere, zien niet verder dan naar wat zij zullen eten en drinken, en, geen algenoegzamen God hebbende om op te vertrouwen, bezwaren zij zich met angstige zorgen omtrent deze dingen. Maar u betaamt dit niet. Gij, die geroepen zijt uit de wereld, behoort niet aldus der wereld gelijkvormig te worden, en niet te wandelen op den weg dezes volks, Isaiah 8:11, Isaiah 8:12. Als overmatige zorgen de overhand in ons krijgen, dan moeten wij denken: "Wat ben ik, een Christen of een heiden? Gedoopt, of niet gedoopt? Indien ik een Christen, een gedoopte ben, zal ik mij dan rangschikken onder de heidenen, en mij bij hen voegen in hun streven?"

b. Het is onnodig voor hen om zich te ontrusten door zorg voor het nodige levensonderhoud, want zij hebben een Vader in den hemel, die voor hen wil en zal zorgen.

Uw Vader weet dat gij deze dingen behoeft, Hij denkt hieraan, en zal voorzien in uwe nooddruft naar Zijn rijkdom in heerlijkheid, want Hij is uw Vader, die u onderworpen heeft aan deze nooddruft, en daarom zal Hij er Zijn mededogen naar richten, uw Vader, die u onderhoudt en een erfdeel voor u weglegt, en daarom zal Hij er voor zorgen dat gij geen gebrek hebt aan enig goed.

c. Zij hebben betere dingen te doen, Luke 12:31. Maar zoekt het koninkrijk Gods, en geeft hier acht op, gij, Mijne discipelen, die het koninkrijk Gods zult hebben te prediken. Laat uw hart in uw werk zijn, en laat het uw grote zorg zijn om dat goed te doen, dan zal dit uwe gedachten voor goed afleiden van de buitensporige zorg over de dingen dezer wereld. En laat allen, die een ziel hebben, welke behouden moet worden, het koninkrijk Gods zoeken, waarin zij alleen veilig en behouden kunnen zijn. Zoekt er toegang in, zoekt er bevordering in, zoekt het koninkrijk der genade, zoekt daar onderdanen van te zijn, het koninkrijk der heerlijkheid, om daar vorsten in te zijn, en dan zullen al deze dingen u toegeworpen worden. Behartigt de zaken uwer ziel met naarstigheid en zorg, en vertrouwt dan op God voor al uw andere zaken.

d. Zij hebben betere dingen te verwachten, want Vrees niet, gij klein kuddeken! Om overmatige zorgen uit ons hart te verbannen, is het nodig dat vrees en angst onderdrukt worden. Als wij ons angstig maken met vrees voor komend kwaad, dan brengen wij ons tot het uiterste van zorg om het te vermijden, terwijl het met dat al toch wellicht slechts een schepsel onzer verbeelding zal blijken te zijn. Daarom, vrees niet, gij klein kuddeken, maar hoop ten einde toe, want het is uws Vaders welbehagen, ulieden het koninkrijk te geven. Dat troostrijk woord hebben wij niet in Mattheus gehad. Christus' kudde in deze wereld is klein, Zijne schapen zijn weinig talrijk, en zwak. De kerk is een wijngaard, een hof, een kleine plek, vergeleken met de woestijn dezer wereld, gelijk Israël, 1 Kings 20:27, die als twee blote geitenkudden waren, toen de Syriërs het land vervulden. Hoewel het een klein kuddeken is, door anderen ver overtroffen in aantal, en daarom ook in gevaar van overstelpt en overmeesterd te worden door zijne vijanden, is het toch de wil van Christus dat zij niet zullen vrezen. Vrees niet, gij klein kuddeken, maar beschouw uzelf als veilig onder de bescherming en het geleide van den groten en goeden Herder, en wees gerust." God heeft een koninkrijk weggelegd voor allen, die tot Christus' klein kuddeken behoren, een kroon der heerlijkheid, 1 Peter 5:4, een troon, Revelation 3:21, onnaspeurlijke rijkdommen, de bijzondere schatten van koningen en landen. De schapen ter rechterhand worden geroepen om te komen en het koninkrijk te beërven, het is hunner tot in eeuwigheid, een koninkrijk voor ieder. Het koninkrijk wordt gegeven overeenkomstig het welbehagen des Vaders, het wordt gegeven, niet als afdoening ener schuld, maar uit genade, ja Vader, want alzo is geweest het welbehagen voor U. Het koninkrijk behoort Hem, en mag Hij met het Zijne niet doen wat Hij wil? De gelovige hoop en vooruitzichten van het koninkrijk moeten de vrees van Christus' klein kuddeken in deze wereld tot zwijgen brengen. "Vrees geen droefheid, want al zou die ook komen, zij zou toch gene scheiding maken tussen u en het koninkrijk, dat is zeker, dat is nabij." Het is geen kwaad, waarvoor men behoeft te sidderen, als de gedachte er aan ons niet kan scheiden van de liefde Gods. "Vrees geen gebrek aan iets, dat goed voor u is, want indien het uws Vaders welbehagen is, u het koninkrijk te geven, dan behoeft gij er niet aan te twijfelen, dat Hij de kosten op weg er heen voor u dragen zal."

II. Hij beveelt hun om hun roeping en verkiezing vast te maken door hun schat in den hemel op te leggen, Luke 12:33, Luke 12:34. Zij, die dit gedaan hebben, kunnen voor alle gebeurtenissen van den tijd volkomen gerust zijn.

1. Weest los van de wereld en van al uwe bezittingen er in: Verkoopt hetgeen gij hebt, en geeft aalmoes, dat is: "veeleer dan niet te hebben wat nodig is om de wezenlijk-nooddruftigen bij te staan, verkoopt wat gij overtolligs hebt, al wat gij missen kunt van hetgeen dient tot uw onderhoud en dat van uw gezin, en geeft het den armen." Verkoopt wat gij hebt, indien gij bevindt dat het u hinderlijk of bezwarend is in den dienst van Christus. Denkt niet dat gij in het verderf gestort zijt, indien gij, om het getuigenis van Jezus, beboet, in de gevangenis geworpen of verbannen wordt, en daardoor genoodzaakt zijt uwe bezittingen te verkopen, al zijn zij ook het erfdeel uwer vaderen. Verkoopt niet om geld bijeen te schrapen of op te hopen, of omdat gij er door woeker meer mede kunt winnen, maar verkoopt en geeft aalmoes. Wat op de rechte wijze in aalmoezen gegeven wordt, wordt op de beste interest gezet, en onder de beste waarborgen van soliditeit.

2. Zet uw hart op de andere wereld, en hebt van die wereld uwe verwachtingen. Maakt uzelven buidels, die niet verouden, die niet ledig raken, niet van goud, maar van genade in het hart en goede werken in het leven, dat zijn buidels, die niet verouden. Genade zal met ons mede gaan in de andere wereld, want zij is ingeweven in de ziel, en onze goede werken zullen ons volgen, want God is niet onrechtvaardig, dat Hij ze zou vergeten. Dat zullen de schatten zijn in den hemel, die ons voor de eeuwigheid zullen verrijken.

a. Het is een schat, die nooit uitgeput zal zijn, wij kunnen er voor de eeuwigheid op teren, er is geen gevaar van er ooit den bodem van te zullen zien.

b. Het is een schat, waarvan wij geen gevaar lopen beroofd te zullen worden, want geen dief kan er bij komen, wat opgelegd is in den hemel, is buiten het bereik der vijanden.

c. Het is een schat, die niet zal bederven, de mot verderft hem niet, zoals zij de klederen verderft, die wij nu dragen. Nu zal het hieruit blijken of wij onzen schat hebben in den hemel, als ons hart daar is, terwijl wij nog hier zijn, Luke 12:34, indien wij veel aan den hemel denken en er ons oog op gevestigd houden, indien wij ons verlevendigen door de hoop op dien schat, en ons in bedwang houden door de vrees van hem te verliezen. Maar indien uw hart gezet is op de aarde en de dingen der aarde, dan is het te vrezen dat gij daar uw schat e n deel in hebt, en dus in het verderf zult gestort zijn als gij haar verlaat.

III. Hij gebiedt hun bereid te zijn en zich bereid te houden voor de komst van Christus, wanneer allen, die hun schat opgelegd hebben in den hemel, in het genot er van zullen komen, Luke 12:35 en verder.

1. Christus is onze Meester, en wij zijn Zijne dienstknechten, niet slechts werkende dienstknechten, maar opwachtende dienstknechten, dienstknechten, die Hem ere doen, Hem vergezellen en op Zijne wenken letten. Zo iemand Mij dient, die volge Mij. Zij volgen het Lam, waar het ook heengaat. Maar dat is niet alles. Zij moeten Hem ook eren door op Hem te wachten, Zijne wederkomst te verwachten. Wij moeten wezen als mensen, die op hun heer wachten, die laat opzitten, omdat hij laat uitblijft, ten einde gereed te zijn om Hem te ontvangen.

2. Christus, onze Meester, zal, ofschoon Hij thans van ons is weggegaan, wederkomen, terugkeren van de bruiloft, van het vieren der bruiloft daar buiten, om haar tehuis te voltooien. Christus' dienstknechten bevinden zich nu in een staat van verwachting, uitziende naar de heerlijke verschijning huns Meesters, alles doende met het oog hierop. Hij zal komen om kennis te nemen van Zijne dienstknechten, en daar dit dan de dag der toetsing is, zullen zij, al naar zij bevonden worden, of bij Hem blijven, of ter deur uit verwezen worden.

3. De tijd der wederkomst onzes Meesters is onzeker. Het zal in den nacht wezen, ver in den nacht, als Hij Zijne komst lang zal hebben uitgesteld, en velen zullen hebben opgehouden van naar Hem uit te zien, in de tweede nachtwake, even voor middernacht, of in de derde nachtwake, terstond na middernacht, Luke 12:38. Zijn komen tot ons bij onzen dood is onzeker, en voor velen zal het zeer onverwacht zijn, want in welke ure gij het niet meent, zal de Zoon des mensen komen, zonder voorafgaande waarschuwing. Dit duidt niet slechts de onzekerheid aan van den tijd Zijner komst, maar de heersende gerustheid bij het grootste deel van het mensdom, die onnadenkend zijn, en volstrekt geen achtslaan op de waarschuwingen, die hun gegeven zijn, zodat, wanneer Hij ook komt, het in een ure zal zijn, in welke zij het niet menen.

4. Wat Hij eist en verwacht van Zijne dienstknechten is, dat zij bereid zullen zijn om Hem, wanneer Hij ook komt, terstond open te doen, Luke 12:36, dat is: dat zij in een gemoedsstemming zullen zijn om Hem te ontvangen, of liever, om door Hem ontvangen te worden, dat zij bevonden worden als Zijne dienstknechten, in de houding die hun betaamt, hun lenden om- gord, ene toespeling op de dienstknechten, die gereed en bereid zijn om te gaan, waar hun meester hen heenzendt, hun lange klederen opgeschort (díe hen anders bij het gaan zouden hinderen) en hun kaarsen brandende, waarmee zij hun meester moeten bijlichten om in het huis en op zijne kamer komen.

5. Die dienstknechten zullen gelukkig, zalig zijn, die bereid bevonden worden en in een goede gemoedsstemming, als hun Heere komen zal, Luke 12:37. Zalig zijn die dienstknechten, die, na lang gewacht te hebben, in den toestand blijven van wachten tot aan de ure, wanneer hun Heere komt, en dan wakker bevonden worden en zich bewust van Zijne nadering, van Zijn eerste kloppen. En wederom: Luke 12:38, Zalig zijn die dienstknechten, want dan zal het de tijd wezen van hun bevordering. Hier wordt hun een eer aangedaan, als waarvan men nauwelijks een voorbeeld zal vinden onder de mensen: Hij zal hen doen aanzitten, en bijkomende, zal Hij hen dienen. Want dat de bruidegom aan tafel bedient, is niets ongewoons, maar zijne dienstknechten te dienen, dat is niet naar de wijze der mensen. Maar Jezus Christus was onder Zijne discipelen als een die dient, en om Zijne neerbuigendheid te tonen, heeft Hij eens zich zelven omgord en hen gediend, toen Hij hun de voeten heeft gewassen, John 13:4, John 13:5. Het betekende de blijdschap, waarmee zij ontvangen zullen worden door den Heere Jezus in de andere wereld, waar Hij hun is voorgegaan om hun plaats te bereiden, en Hij heeft hun gezegd dat Zijn Vader hen zal eren, John 12:26.

6. Wij zijn daarom in onzekerheid gelaten betreffende den juisten tijd Zijner komst, opdat wij steeds bereid zullen zijn, want er is geen grote verdienste in gelegen, dat iemand zich bereidt op een aanval wanneer hij van tevoren het juiste ogenblik weet, wanneer die aanval zal plaatshebben. Indien de heer des huizes geweten had, in welke ure de dief komen zou, hij zou gewaakt hebben, al was hij anders ook nog zulk een zorgeloos mens. Hij zou gewaakt en de dieven weggeschrikt hebben, Luke 12:39. Maar wij weten niet in welke ure ons het alarmsein gegeven zal worden, en daarom moeten wij steeds wakende en op onze hoede zijn. Of wel, dit kan den rampzaligen toestand aanduiden van hen, die te dezen opzichte zorgeloos en ongelovig zijn. Indien den heer des huizes bericht ware gegeven van zijn gevaar dat hij in dien nacht beroofd zou worden, hij zou zijn opgebleven om zijn huis te beveiligen, maar ons is kennis gegeven van den dag van des Heeren komst, dat zij zal wezen als van een dief in den nacht, ter beschaming en ten verderve van alle geruste zondaren, en toch waken wij niet. Indien de mensen zulk een zorg dragen voor hun huizen, o laat ons dan toch wijs zijn in zorg voor onze zielen: Gij dan, zijt ook bereid, even bereid als die heer des huizes zou zijn, indien hij wist in welke ure de dief komen zou.

Verzen 41-53

Lukas 12:41-53

Hier is:

I. De vraag, die Petrus aan Christus deed bij gelegenheid van de voorgaande gelijkenis, Luke 12:41. Heere! zegt Gij deze gelijkenis tot ons, die Uw gestadige volgelingen zijn, tot ons, die leraren zijn, of ook tot allen, die komen om door U onderwezen te worden, tot al de hoorders en, in hen, tot alle Christenen? Evenals zo dikwijls, was Petrus ook nu de woordvoerder der discipelen. Wij hebben reden om God te danken, dat er zulke ijverige, voortvarende mensen zijn, die de gaven hebben om zich te uiten, hun gedachten in woorden te brengen, laat de zodanige zich wachten voor hoogmoed. Nu wenst Petrus dat Christus zich nader zal verklaren, dat Hij den pijl der voorgaande gelijkenis zal richten naar het doel, dat Hij er mede op het oog had. Hij noemt het ene gelijkenis, omdat zij belangrijk en leerrijk is. Heere, zei Petrus, was zij bestemd voor ons alleen, of voor allen? Hierop geeft Christus een direct antwoord, Mark 13:37. Hetgeen ik u zeg, dat zeg Ik allen: Waakt. Hier echter schijnt Hij aan te tonen, dat de apostelen er in de eerste plaats belang bij hadden. Het is voor ons allen van belang om voor ons zelven te nemen, wat Christus in Zijn woord voor ons bedoeld heeft, en dus hieromtrent te vragen: Zegt gij dit tot ons? Tot mij? Spreek. Heere, want Uw knecht hoort. Behoort mij dit woord? Spreek het tot mijn hart.

II. Christus' antwoord op deze vraag, gericht tot Petrus en de overige discipelen. Indien hetgeen Christus tevoren gezegd heeft hen niet inzonderheid aangaat, maar hen en ook andere Christenen, die allen moeten waken en bidden om Zijne komst, als Zijne dienstknechten, dan is toch hetgeen volgt meer bijzonder van toepassing op leraren, die de huisbezorgers zijn van Christus' huis. Onze Heere Jezus nu zegt hun hier:

1. Wat hun plicht is als huisbezorgers, en wat er aan hun zorg is toevertrouwd.

a. Zij zijn aangesteld om, onder Christus, de bestuurders te zijn van het huisgezin Gods, onder Christus, wiens het huis is. Leraren ontlenen aan Christus de macht om het Evangelie te prediken, en de inzettingen van Christus te bedienen, en de zegelen van het verbond der genade uit te delen.

b. Hun opdracht is om aan Gods kinderen en dienstknechten hun bescheiden deel spijze te geven, het deel dat geschikt voor hen is, en voor hen bestemd is, overtuiging, vermaning en vertroosting aan die dit nodig hebben. Suum cuique -aan ieder het zijne, Dit is het woord der waarheid recht te snijden, 2 Timothy 2:15.

c. Het hun "ter rechter tijd" te geven, op den tijd en de wijze, die meest gepast zijn voor den aard en den toestand van hen, die gevoed moeten worden, een woord ter rechter tijd met den moede.

d. Hierin moeten zij zich getrouw betonen en wijs, getrouw aan hun Meester, die hen op dien post van vertrouwen gesteld heeft, en getrouw aan hun mededienstknechten, ten wiens behoeve zij daar geplaatst zijn, en wijs, om van de gelegenheid gebruik te maken om hun Meester te eren en het gezin te dienen. Leraren moeten zo wel bekwaam als getrouw zijn.

2. Wat hun geluk zal zijn, indien zij zich getrouw en wijs betonen, Luke 12:43. Zalig is de dienstknecht, a. Die doet, en niet lui of traag is, niet aan gemakzucht toegeeft. Zelfs de bestuurders der huishouding moeten "doende" zijn, en zich tot aller dienstknechten maken.

b. Die alzo doende is, doende zoals hij behoort doende te zijn, hun het deel der spijze gevende, door openbare prediking en bijzondere toepassing.

c. Die gevonden wordt alzo doende, als zijn Heere komt, die volhardt tot den einde, in weerwil van de moeilijkheden, die hij op zijn weg ontmoet. Nu wordt zijn geluk, zijne zaligheid voorgesteld door de bevordering van een huisbezorger, die zich in de lagere rangen van den dienst getrouw en bekwaam heeft betoond, hij zal tot hoger en meer omvattenden dienst bevorderd worden, Luke 12:44, Ik zeg ulieden, dat hij hem over al zijne goederen zal zetten, zoals Jozefs bevordering aan het hof van Farao. Leraren, die van God de genade ontvangen om getrouw te zijn, zullen verdere genade verkrijgen om overvloedig beloond te worden voor hun getrouwheid in den dag des Heeren.

3. Welk een ontzettende afrekening er zijn zal, indien zij verraderlijk en ontrouw bevonden worden, Luke 12:45, Luke 12:46. Indien die dienstknecht twistziek en onheilig begint te worden, dan zal hij ter verantwoording geroepen en streng gestraft worden. Wij hebben dit alles reeds gehad in Mattheus, en daarom zullen wij hier slechts opmerken,

a. Dat onze beschouwing van Christus' wederkomst als iets van nog zeer verre de oorzaak is van al deze ongeregeldheden, die de gedachte er aan schrikkelijk voor ons maken. Hij zegt in zijn hart: Mijn heer vertoeft te komen. Christus' lankmoedigheid wordt zeer dikwijls verkeerdelijk opgevat als Zijn vertoeven, Zijn uitstellen, ter ontmoediging van Zijn volk, en ter bemoediging van Zijne vijanden.

b. De vervolgers van Gods volk worden gewoonlijk overgelaten aan hun gerustheid en hun zinnelijke lusten, zij slaan hun mededienstknechten, en dan gaan zij eten en drinken met de dronkaards, gans onbekommerd over hun eigen zonden en over het lijden hunner broederen, zoals de koning en Haman, die zaten en dronken toen de stad Susan verward was. Aldus drinken zij, om het geroep van hun eigen geweten te smoren.

c. De dood en het oordeel zullen ontzettend wezen voor alle goddelozen, maar inzonderheid voor slechte leraren. Het zal hen overvallen, ter ure, die zij niet weten. Het zal de beslissing voor hen zijn ter eindeloze ellende, zij zullen afgescheiden worden, en hun deel zal gezet worden met de ontrouwen.

4. Welk ene verzwaring het zijn zal van hun zonde en hun straf, dat zij hun plicht gekend, maar niet gedaan hebben, Luke 12:47, Luke 12:48: Die dienstknecht, welke geweten heeft den wil zijns heren, en hem niet gedaan heeft, die zal met vele slagen geslagen worden, zal zwaarder straf ontvangen, maar hij, die dezelve niet geweten heeft, die zal met weinige slagen geslagen worden, uit aanmerking hiervan zal zijne straf verzacht worden. Hier schijnt ene toespeling te zijn op de wet, die onderscheid maakte tussen zonden, bedreven uit onwetendheid, en zonden, bedreven met opgeheven hand, Leviticus 5:15 enz., Numbers 15:29, Numbers 15:30, evenals ook op een andere wet betreffende het aantal slagen, gegeven aan een boosdoener, naar den aard der misdaad, Deuteronomy 25:2, Deuteronomy 25:3. Nu is

a. onwetendheid omtrent onzen plicht enigszins ene verschoning van onze zonde. Hij, die den wil zijns heren niet geweten heeft, door zorgeloosheid, of onachtzaamheid, of omdat hij niet zo goed in de gelegenheid geweest is als anderen om tot de kennis er van te komen, en gedaan heeft dingen, die slagen waardig zijn, zal wl geslagen worden, want hij zou zijn plicht beter hebben moeten weten, doch met weinige slagen, ten dele, niet geheel, is zijne onwetendheid hem ene verontschuldiging. Zo hebben de Joden door onwetendheid Christus ter dood gebracht, Acts 3:17, 1 Corinthians 2:8, en Christus heeft voor hen gepleit op die onwetendheid, en ter hunner verontschuldiging aangevoerd: Zij weten niet wat zij doen.

b. Het kennen van onzen plicht is ene verzwaring onzer zonde. Die dienstknecht, welke geweten heeft den wil zijns heren, maar toch zijn wil niet gedaan heeft, die zal met vele slagen geslagen worden. God zal hem rechtvaardiglijk meer straf opleggen wegens zijn misbruik van de middelen der kennis, die Hij hem gegeven heeft, en waarvan anderen een beter gebruik zouden hebben gemaakt, omdat er zeer veel moedwil en minachting uit spreekt als men zondigt tegen kennis. Hoeveel zwaarder straf zullen diegenen dus waardig geacht worden, behalve nog de vele slagen, die hun eigen geweten hun geeft! Kind, gedenk. Er wordt een goede reden hiervoor bijgevoegd: Een iegelijk, dien veel gegeven is, van dien zal veel geëist worden, inzonderheid als het hem gegeven werd als een aanvertrouwd pand, waarvan hij rekenschap verschuldigd is. Hun, die grotere geestesgaven hebben dan anderen, meer kennis, meer geleerdheid, meerdere bekendheid met de Schriften, aan hen is veel gegeven, en dienovereenkomstig zal hun verantwoording moeten zijn.

III. Voorts spreekt Christus nog over Zijn eigen lijden, dat Hij verwachtte, en over het lijden Zijner volgelingen. Hij wil dat ook zij in de verwachting daarvan zullen leven. In het algemeen, Luke 12:49 :Ik ben gekomen om vuur op de aarde te werpen. Hieronder verstaan sommigen de prediking van het Evangelie, en de uitstorting des Geestes, heilig vuur. Christus heeft dit gezonden om de wereld te louteren, haar schuim te zuiveren, haar kaf te verbranden, en het was reeds ontstoken. Het Evangelie was begonnen gepredikt te worden, er waren reeds inleidingen tot, of voorbereidingen van, de uitstorting des Geestes. Christus doopte met den Heiligen Geest en met vuur, deze Geest daalde neer in vurige tongen. Maar naar hetgeen volgt schijnt er veeleer het vuur der vervolging onder verstaan te moeten worden. Christus is er de werker niet van, daar het de zonde is der brandstichters, der vervolgers, maar Hij laat het toe, ja meer, Hij verordineert het, als een louterend vuur ter toetsing van de vervolgden. Dit vuur was reeds ontstoken in de vijandschap der vleselijk- gezinde Joden jegens Christus en Zijne volgelingen. Wat wil Ik, indien het alrede ontstoken is? Wat gij doet, doe het haastelijk, "Indien het alrede ontstoken is, wat wil ik? Zal Ik op de uitblussing er van wachten? Neen, want het moet over Mij komen, en over allen, en het zal ter heerlijkheid Gods zijn."

1. Hij zelf moet veel lijden, Hij moet heengaan door het vuur, dat alrede ontstoken is, Luke 12:50. Ik moet met een doop gedoopt worden. Beproevingen worden bij vuur en ook bij water vergeleken, Psalms 66:12 :Psalms 69:2, Psalms 69:3. Het lijden van Christus was van beiderlei aard. Hij noemt het een doop, Matthew 20:22, want Hij was er mede besprengd, zoals Israël gedoopt was in de wolk, en er in gedompeld, zoals Israël gedoopt was in de zee, 1 Corinthians 10:2. Hij moet besprengd worden met Zijn eigen bloed, en met het bloed Zijner vijanden, Jes 63:3. Zie hier,

a. Christus' voorzien van Zijn lijden, Hij wist wat Hij moest ondergaan, en hoe noodzakelijk het was dat Hij het zou ondergaan. Ik moet met een doop gedoopt worden. Hij noemt Zijn lijden met een naam, die het verzacht, het is een doop, geen verdelgende vloed, Ik moet er in gedompeld worden, niet er in verdrinken, en met een naam, waardoor het geheiligd wordt, want de doop is een heilige plechtigheid. Christus heeft zich in Zijn lijden toegewijd aan de eer Zijns Vaders, en zich zelven tot priester geheiligd in eeuwigheid, Hebrews 7:27, Hebrews 7:28.

b. Christus' voortvarendheid om dat lijden te ondergaan: Hoe word Ik geperst, totdat het volbracht zij! Hij verlangde naar den tijd, wanneer Hij zal lijden en sterven, het oog hebbende op de heerlijke uitkomst van dat lijden. Het is een toespeling op een vrouw in barensnood, in pijn om te baren, en die hare pijnen welkom heet, omdat zij de geboorte verhaasten van het kind, en zij wenst de pijnen scherp en sterk. opdat het werk er door bespoedigd worde. Christus' lijden was de arbeid Zijner ziel, dien Hij blijmoedig onderging, in de hoop dat Hij daardoor zaad zal zien, Isaiah 53:10, Isaiah 53:11. Zo had Hij Zijn hart gezet op de verlossing en zaligheid van den mens.

2. Hij zegt aan hen, die Hem omringen, dat ook zij moeilijkheden en verdrukkingen te verdragen zullen hebben, Luke 12:51. Meent gij dat Ik gekomen ben, om vrede te geven op de aarde? u een vreedzaam bezit te geven van de aarde, en uitwendigen voorspoed op de aarde? Hiermede wordt te kennen gegeven, dat zij bereid waren aan zulke gedachten plaats te geven, ja, dat zij in de mening verkeerden, dat het Evangelie overal op aarde welkom zal geheten worden, dat alle mensen het zullen omhelzen, en zich dus zullen beijveren om de predikers er van een gerust en aangenaam leven te doen leiden, en hen in hoog aanzien te houden, dat Christus, indien Hij hun al geen pracht en macht zou geven, hun tenminste vrede zou geven, en hierin waren zij aangemoedigd door onderscheidene plaatsen in het Oude Testament, die spreken van den vrede in het koninkrijk van den Messias, hetgeen zij gaarne wilden verstaan van uitwendigen vrede. Maar, zegt Christus, "gij zult u vergissen, de uitkomst zal het tegendeel doen zien, vleit u dus niet met een ijdele hoop. Gij zult bevinden

a. Dat de uitwerking van de prediking des Evangelies verdeeldheid zal zijn. Niet alsof doel en strekking van het Evangelie niet was om de kinderen der mensen onder elkaar te verenigen, hen in heilige liefde saam te verbinden, indien allen het wilden aannemen, zou dit er het gevolg van zijn. Maar er zijn zeer velen, die het niet slechts niet willen ontvangen, maar het tegenstaan, wier bederf er door geprikkeld wordt, en die verwoed zijn op hen, die het wl ontvangen, en zo betoont het zich niet als de oorzaak, maar als de aanleiding tot verdeeldheid. Terwijl de sterke gewapende zijn huis bewaakte, In de heidenwereld was al wat hij had in vrede, alles was rustig, want allen gingen een weg, de sekten der filosofen verdroegen zich met elkaar, kwamen tamelijk wel met elkaar overeen, en dit was ook zo met de aanbidders van verschillende godheden. Maar toen het Evangelie werd gepredikt, en velen er door werden verlicht, en van de macht van Satan bekeerd werden tot God, toen was er beroering, er ontstond een geluid, er ontstond beweging, Ezechiël 37:7. Sommigen onderscheidden zich door het Evangelie te omhelzen, en anderen vertoornden zich omdat zij dit deden. Ja, en onder hen, die het Evangelie ontvingen, zal nog verschil van gevoelen komen in ondergeschikte zaken, waardoor mede verdeeldheid zal ontstaan, en Christus laat dit toe om heilige redenen, 1 Corinthians 11:18, opdat de Christenen onderlinge verdraagzaamheid zouden leren en beoefenen. Romans 14:1, Romans 14:2.

b. Dat deze verdeeldheid ook particuliere gezinnen zal binnendringen, en de prediking van het Evangelie aanleiding zal geven tot onenigheid onder de naaste bloedverwanten, Luke 12:53 :De vader zal tegen den zoon verdeeld zijn, en de zoon tegen den vader, als de een Christen wordt en de ander niet, want de een, die Christen wordt, zal zich beijveren om door bewijsvoering en tederheid ook den ander hiertoe te bewegen, 1 Corinthians 7:16. Niet zodra was Paulus bekeerd, of hij sprak en handelde tegen de Griekse Joden, Acts 9:29. Die in het ongeloof volhardt, zal geprikkeld zijn en degene haten en vervolgen, die door zijn geloof en zijne gehoorzaamheid getuigt tegen zijn ongeloof en ongehoorzaamheid en ze veroordeelt. Een geest van dweepzucht en vervolging zal de sterkste banden van bloedverwantschap en natuurlijke liefde verbreken, zie Matthew 10:35, Matthew 24:7. Zelfs moeders en dochters twisten met elkaar over den Godsdienst, en zij, die niet geloven, worden zo heftig en honend, dat zij bereid zijn hen, die geloven, over te leveren in de handen van bloedgierige vervolgers, hoewel zij hun anders zeer na en dierbaar zijn. Wij zien in de Handelingen, dat overal, waar het Evangelie kwam, vervolging werd opgewekt, het werd overal tegen gesproken, er ontstond geen kleine beroerte vanwege den weg des Heeren. Laat de discipelen van Christus zich dus geen vrede op aarde voorspiegelen, want zij worden gezonden als schapen in het midden der wolven.

Verzen 41-53

Lukas 12:41-53

Hier is:

I. De vraag, die Petrus aan Christus deed bij gelegenheid van de voorgaande gelijkenis, Luke 12:41. Heere! zegt Gij deze gelijkenis tot ons, die Uw gestadige volgelingen zijn, tot ons, die leraren zijn, of ook tot allen, die komen om door U onderwezen te worden, tot al de hoorders en, in hen, tot alle Christenen? Evenals zo dikwijls, was Petrus ook nu de woordvoerder der discipelen. Wij hebben reden om God te danken, dat er zulke ijverige, voortvarende mensen zijn, die de gaven hebben om zich te uiten, hun gedachten in woorden te brengen, laat de zodanige zich wachten voor hoogmoed. Nu wenst Petrus dat Christus zich nader zal verklaren, dat Hij den pijl der voorgaande gelijkenis zal richten naar het doel, dat Hij er mede op het oog had. Hij noemt het ene gelijkenis, omdat zij belangrijk en leerrijk is. Heere, zei Petrus, was zij bestemd voor ons alleen, of voor allen? Hierop geeft Christus een direct antwoord, Mark 13:37. Hetgeen ik u zeg, dat zeg Ik allen: Waakt. Hier echter schijnt Hij aan te tonen, dat de apostelen er in de eerste plaats belang bij hadden. Het is voor ons allen van belang om voor ons zelven te nemen, wat Christus in Zijn woord voor ons bedoeld heeft, en dus hieromtrent te vragen: Zegt gij dit tot ons? Tot mij? Spreek. Heere, want Uw knecht hoort. Behoort mij dit woord? Spreek het tot mijn hart.

II. Christus' antwoord op deze vraag, gericht tot Petrus en de overige discipelen. Indien hetgeen Christus tevoren gezegd heeft hen niet inzonderheid aangaat, maar hen en ook andere Christenen, die allen moeten waken en bidden om Zijne komst, als Zijne dienstknechten, dan is toch hetgeen volgt meer bijzonder van toepassing op leraren, die de huisbezorgers zijn van Christus' huis. Onze Heere Jezus nu zegt hun hier:

1. Wat hun plicht is als huisbezorgers, en wat er aan hun zorg is toevertrouwd.

a. Zij zijn aangesteld om, onder Christus, de bestuurders te zijn van het huisgezin Gods, onder Christus, wiens het huis is. Leraren ontlenen aan Christus de macht om het Evangelie te prediken, en de inzettingen van Christus te bedienen, en de zegelen van het verbond der genade uit te delen.

b. Hun opdracht is om aan Gods kinderen en dienstknechten hun bescheiden deel spijze te geven, het deel dat geschikt voor hen is, en voor hen bestemd is, overtuiging, vermaning en vertroosting aan die dit nodig hebben. Suum cuique -aan ieder het zijne, Dit is het woord der waarheid recht te snijden, 2 Timothy 2:15.

c. Het hun "ter rechter tijd" te geven, op den tijd en de wijze, die meest gepast zijn voor den aard en den toestand van hen, die gevoed moeten worden, een woord ter rechter tijd met den moede.

d. Hierin moeten zij zich getrouw betonen en wijs, getrouw aan hun Meester, die hen op dien post van vertrouwen gesteld heeft, en getrouw aan hun mededienstknechten, ten wiens behoeve zij daar geplaatst zijn, en wijs, om van de gelegenheid gebruik te maken om hun Meester te eren en het gezin te dienen. Leraren moeten zo wel bekwaam als getrouw zijn.

2. Wat hun geluk zal zijn, indien zij zich getrouw en wijs betonen, Luke 12:43. Zalig is de dienstknecht, a. Die doet, en niet lui of traag is, niet aan gemakzucht toegeeft. Zelfs de bestuurders der huishouding moeten "doende" zijn, en zich tot aller dienstknechten maken.

b. Die alzo doende is, doende zoals hij behoort doende te zijn, hun het deel der spijze gevende, door openbare prediking en bijzondere toepassing.

c. Die gevonden wordt alzo doende, als zijn Heere komt, die volhardt tot den einde, in weerwil van de moeilijkheden, die hij op zijn weg ontmoet. Nu wordt zijn geluk, zijne zaligheid voorgesteld door de bevordering van een huisbezorger, die zich in de lagere rangen van den dienst getrouw en bekwaam heeft betoond, hij zal tot hoger en meer omvattenden dienst bevorderd worden, Luke 12:44, Ik zeg ulieden, dat hij hem over al zijne goederen zal zetten, zoals Jozefs bevordering aan het hof van Farao. Leraren, die van God de genade ontvangen om getrouw te zijn, zullen verdere genade verkrijgen om overvloedig beloond te worden voor hun getrouwheid in den dag des Heeren.

3. Welk een ontzettende afrekening er zijn zal, indien zij verraderlijk en ontrouw bevonden worden, Luke 12:45, Luke 12:46. Indien die dienstknecht twistziek en onheilig begint te worden, dan zal hij ter verantwoording geroepen en streng gestraft worden. Wij hebben dit alles reeds gehad in Mattheus, en daarom zullen wij hier slechts opmerken,

a. Dat onze beschouwing van Christus' wederkomst als iets van nog zeer verre de oorzaak is van al deze ongeregeldheden, die de gedachte er aan schrikkelijk voor ons maken. Hij zegt in zijn hart: Mijn heer vertoeft te komen. Christus' lankmoedigheid wordt zeer dikwijls verkeerdelijk opgevat als Zijn vertoeven, Zijn uitstellen, ter ontmoediging van Zijn volk, en ter bemoediging van Zijne vijanden.

b. De vervolgers van Gods volk worden gewoonlijk overgelaten aan hun gerustheid en hun zinnelijke lusten, zij slaan hun mededienstknechten, en dan gaan zij eten en drinken met de dronkaards, gans onbekommerd over hun eigen zonden en over het lijden hunner broederen, zoals de koning en Haman, die zaten en dronken toen de stad Susan verward was. Aldus drinken zij, om het geroep van hun eigen geweten te smoren.

c. De dood en het oordeel zullen ontzettend wezen voor alle goddelozen, maar inzonderheid voor slechte leraren. Het zal hen overvallen, ter ure, die zij niet weten. Het zal de beslissing voor hen zijn ter eindeloze ellende, zij zullen afgescheiden worden, en hun deel zal gezet worden met de ontrouwen.

4. Welk ene verzwaring het zijn zal van hun zonde en hun straf, dat zij hun plicht gekend, maar niet gedaan hebben, Luke 12:47, Luke 12:48: Die dienstknecht, welke geweten heeft den wil zijns heren, en hem niet gedaan heeft, die zal met vele slagen geslagen worden, zal zwaarder straf ontvangen, maar hij, die dezelve niet geweten heeft, die zal met weinige slagen geslagen worden, uit aanmerking hiervan zal zijne straf verzacht worden. Hier schijnt ene toespeling te zijn op de wet, die onderscheid maakte tussen zonden, bedreven uit onwetendheid, en zonden, bedreven met opgeheven hand, Leviticus 5:15 enz., Numbers 15:29, Numbers 15:30, evenals ook op een andere wet betreffende het aantal slagen, gegeven aan een boosdoener, naar den aard der misdaad, Deuteronomy 25:2, Deuteronomy 25:3. Nu is

a. onwetendheid omtrent onzen plicht enigszins ene verschoning van onze zonde. Hij, die den wil zijns heren niet geweten heeft, door zorgeloosheid, of onachtzaamheid, of omdat hij niet zo goed in de gelegenheid geweest is als anderen om tot de kennis er van te komen, en gedaan heeft dingen, die slagen waardig zijn, zal wl geslagen worden, want hij zou zijn plicht beter hebben moeten weten, doch met weinige slagen, ten dele, niet geheel, is zijne onwetendheid hem ene verontschuldiging. Zo hebben de Joden door onwetendheid Christus ter dood gebracht, Acts 3:17, 1 Corinthians 2:8, en Christus heeft voor hen gepleit op die onwetendheid, en ter hunner verontschuldiging aangevoerd: Zij weten niet wat zij doen.

b. Het kennen van onzen plicht is ene verzwaring onzer zonde. Die dienstknecht, welke geweten heeft den wil zijns heren, maar toch zijn wil niet gedaan heeft, die zal met vele slagen geslagen worden. God zal hem rechtvaardiglijk meer straf opleggen wegens zijn misbruik van de middelen der kennis, die Hij hem gegeven heeft, en waarvan anderen een beter gebruik zouden hebben gemaakt, omdat er zeer veel moedwil en minachting uit spreekt als men zondigt tegen kennis. Hoeveel zwaarder straf zullen diegenen dus waardig geacht worden, behalve nog de vele slagen, die hun eigen geweten hun geeft! Kind, gedenk. Er wordt een goede reden hiervoor bijgevoegd: Een iegelijk, dien veel gegeven is, van dien zal veel geëist worden, inzonderheid als het hem gegeven werd als een aanvertrouwd pand, waarvan hij rekenschap verschuldigd is. Hun, die grotere geestesgaven hebben dan anderen, meer kennis, meer geleerdheid, meerdere bekendheid met de Schriften, aan hen is veel gegeven, en dienovereenkomstig zal hun verantwoording moeten zijn.

III. Voorts spreekt Christus nog over Zijn eigen lijden, dat Hij verwachtte, en over het lijden Zijner volgelingen. Hij wil dat ook zij in de verwachting daarvan zullen leven. In het algemeen, Luke 12:49 :Ik ben gekomen om vuur op de aarde te werpen. Hieronder verstaan sommigen de prediking van het Evangelie, en de uitstorting des Geestes, heilig vuur. Christus heeft dit gezonden om de wereld te louteren, haar schuim te zuiveren, haar kaf te verbranden, en het was reeds ontstoken. Het Evangelie was begonnen gepredikt te worden, er waren reeds inleidingen tot, of voorbereidingen van, de uitstorting des Geestes. Christus doopte met den Heiligen Geest en met vuur, deze Geest daalde neer in vurige tongen. Maar naar hetgeen volgt schijnt er veeleer het vuur der vervolging onder verstaan te moeten worden. Christus is er de werker niet van, daar het de zonde is der brandstichters, der vervolgers, maar Hij laat het toe, ja meer, Hij verordineert het, als een louterend vuur ter toetsing van de vervolgden. Dit vuur was reeds ontstoken in de vijandschap der vleselijk- gezinde Joden jegens Christus en Zijne volgelingen. Wat wil Ik, indien het alrede ontstoken is? Wat gij doet, doe het haastelijk, "Indien het alrede ontstoken is, wat wil ik? Zal Ik op de uitblussing er van wachten? Neen, want het moet over Mij komen, en over allen, en het zal ter heerlijkheid Gods zijn."

1. Hij zelf moet veel lijden, Hij moet heengaan door het vuur, dat alrede ontstoken is, Luke 12:50. Ik moet met een doop gedoopt worden. Beproevingen worden bij vuur en ook bij water vergeleken, Psalms 66:12 :Psalms 69:2, Psalms 69:3. Het lijden van Christus was van beiderlei aard. Hij noemt het een doop, Matthew 20:22, want Hij was er mede besprengd, zoals Israël gedoopt was in de wolk, en er in gedompeld, zoals Israël gedoopt was in de zee, 1 Corinthians 10:2. Hij moet besprengd worden met Zijn eigen bloed, en met het bloed Zijner vijanden, Jes 63:3. Zie hier,

a. Christus' voorzien van Zijn lijden, Hij wist wat Hij moest ondergaan, en hoe noodzakelijk het was dat Hij het zou ondergaan. Ik moet met een doop gedoopt worden. Hij noemt Zijn lijden met een naam, die het verzacht, het is een doop, geen verdelgende vloed, Ik moet er in gedompeld worden, niet er in verdrinken, en met een naam, waardoor het geheiligd wordt, want de doop is een heilige plechtigheid. Christus heeft zich in Zijn lijden toegewijd aan de eer Zijns Vaders, en zich zelven tot priester geheiligd in eeuwigheid, Hebrews 7:27, Hebrews 7:28.

b. Christus' voortvarendheid om dat lijden te ondergaan: Hoe word Ik geperst, totdat het volbracht zij! Hij verlangde naar den tijd, wanneer Hij zal lijden en sterven, het oog hebbende op de heerlijke uitkomst van dat lijden. Het is een toespeling op een vrouw in barensnood, in pijn om te baren, en die hare pijnen welkom heet, omdat zij de geboorte verhaasten van het kind, en zij wenst de pijnen scherp en sterk. opdat het werk er door bespoedigd worde. Christus' lijden was de arbeid Zijner ziel, dien Hij blijmoedig onderging, in de hoop dat Hij daardoor zaad zal zien, Isaiah 53:10, Isaiah 53:11. Zo had Hij Zijn hart gezet op de verlossing en zaligheid van den mens.

2. Hij zegt aan hen, die Hem omringen, dat ook zij moeilijkheden en verdrukkingen te verdragen zullen hebben, Luke 12:51. Meent gij dat Ik gekomen ben, om vrede te geven op de aarde? u een vreedzaam bezit te geven van de aarde, en uitwendigen voorspoed op de aarde? Hiermede wordt te kennen gegeven, dat zij bereid waren aan zulke gedachten plaats te geven, ja, dat zij in de mening verkeerden, dat het Evangelie overal op aarde welkom zal geheten worden, dat alle mensen het zullen omhelzen, en zich dus zullen beijveren om de predikers er van een gerust en aangenaam leven te doen leiden, en hen in hoog aanzien te houden, dat Christus, indien Hij hun al geen pracht en macht zou geven, hun tenminste vrede zou geven, en hierin waren zij aangemoedigd door onderscheidene plaatsen in het Oude Testament, die spreken van den vrede in het koninkrijk van den Messias, hetgeen zij gaarne wilden verstaan van uitwendigen vrede. Maar, zegt Christus, "gij zult u vergissen, de uitkomst zal het tegendeel doen zien, vleit u dus niet met een ijdele hoop. Gij zult bevinden

a. Dat de uitwerking van de prediking des Evangelies verdeeldheid zal zijn. Niet alsof doel en strekking van het Evangelie niet was om de kinderen der mensen onder elkaar te verenigen, hen in heilige liefde saam te verbinden, indien allen het wilden aannemen, zou dit er het gevolg van zijn. Maar er zijn zeer velen, die het niet slechts niet willen ontvangen, maar het tegenstaan, wier bederf er door geprikkeld wordt, en die verwoed zijn op hen, die het wl ontvangen, en zo betoont het zich niet als de oorzaak, maar als de aanleiding tot verdeeldheid. Terwijl de sterke gewapende zijn huis bewaakte, In de heidenwereld was al wat hij had in vrede, alles was rustig, want allen gingen een weg, de sekten der filosofen verdroegen zich met elkaar, kwamen tamelijk wel met elkaar overeen, en dit was ook zo met de aanbidders van verschillende godheden. Maar toen het Evangelie werd gepredikt, en velen er door werden verlicht, en van de macht van Satan bekeerd werden tot God, toen was er beroering, er ontstond een geluid, er ontstond beweging, Ezechiël 37:7. Sommigen onderscheidden zich door het Evangelie te omhelzen, en anderen vertoornden zich omdat zij dit deden. Ja, en onder hen, die het Evangelie ontvingen, zal nog verschil van gevoelen komen in ondergeschikte zaken, waardoor mede verdeeldheid zal ontstaan, en Christus laat dit toe om heilige redenen, 1 Corinthians 11:18, opdat de Christenen onderlinge verdraagzaamheid zouden leren en beoefenen. Romans 14:1, Romans 14:2.

b. Dat deze verdeeldheid ook particuliere gezinnen zal binnendringen, en de prediking van het Evangelie aanleiding zal geven tot onenigheid onder de naaste bloedverwanten, Luke 12:53 :De vader zal tegen den zoon verdeeld zijn, en de zoon tegen den vader, als de een Christen wordt en de ander niet, want de een, die Christen wordt, zal zich beijveren om door bewijsvoering en tederheid ook den ander hiertoe te bewegen, 1 Corinthians 7:16. Niet zodra was Paulus bekeerd, of hij sprak en handelde tegen de Griekse Joden, Acts 9:29. Die in het ongeloof volhardt, zal geprikkeld zijn en degene haten en vervolgen, die door zijn geloof en zijne gehoorzaamheid getuigt tegen zijn ongeloof en ongehoorzaamheid en ze veroordeelt. Een geest van dweepzucht en vervolging zal de sterkste banden van bloedverwantschap en natuurlijke liefde verbreken, zie Matthew 10:35, Matthew 24:7. Zelfs moeders en dochters twisten met elkaar over den Godsdienst, en zij, die niet geloven, worden zo heftig en honend, dat zij bereid zijn hen, die geloven, over te leveren in de handen van bloedgierige vervolgers, hoewel zij hun anders zeer na en dierbaar zijn. Wij zien in de Handelingen, dat overal, waar het Evangelie kwam, vervolging werd opgewekt, het werd overal tegen gesproken, er ontstond geen kleine beroerte vanwege den weg des Heeren. Laat de discipelen van Christus zich dus geen vrede op aarde voorspiegelen, want zij worden gezonden als schapen in het midden der wolven.

Verzen 54-59

Lukas 12:54-59

Aan de discipelen hun les gegeven hebbende in de vorige verzen, wendt Christus zich nu tot de scharen, om hun de hun te geven, Luke 12:54.

Hij zei ook tot de scharen, Hij predikte ad populum, voor het volk, zowel als adclerum voor degeestelijkheid. Hij wilde hen in het algemeen even verstandig hebben ten opzichte van hun ziel, als zij het waren voor uiterlijke omstandigheden. Hij noemt twee zaken:

I. Zij moeten leren den weg te onderscheiden, dien God met hen houdt, teneinde dienovereenkomstig bereid te zijn. Zij waren weerkundig, en door waarneming van wind en wolken konden zij voorzien of er regen of hitte zou komen, Luke 12:54, Luke 12:55, en naar zij voorzagen dat het weer zijn zou, hebben zij hun hooi en koren in de schuren gebracht, of wel zich voor een reis toegerust. Zelfs omtrent de weersverandering geeft God ons waarschuwingen, en de menselijke kunst heeft ons door barometers en thermometers, die weersverandering nog duidelijker weten voor te stellen. De weersvoorspellingen, waarvan hier gesproken wordt, berusten op gedurige waarnemingen, uit hetgeen geweest is maken wij op hetgeen zijn zal. Zie het nut der ervaring, door kennis te nemen kunnen wij er toe komen om kennis te geven. Wie wijs is, zal opmerken en leren. Zie nu:

1. De bijzonderheden der voorspellingen: Wanneer gij een wolk ziet opgaan van het westen -de Hebreeën zouden zeggen uit de zee -wellicht is zij in den beginne niet groter dan eens mans hand, 1 Kings 18:44, terstond zegt gijlieden, er komt regen, en het geschiedt alzo. En wanneer gij den zuidenwind ziet waaien, zo zegt gij: Er zal hitte zijn (want de hete landen van Afrika liggen niet ver zuidwaarts van Judea), en het geschiedt. Toch heeft de natuur zich niet zo vast aan zulk een spoor verbonden, of wij kunnen ons soms in die voortekenen vergissen.

2. De gevolgtrekkingen, hieruit afgeleid, Luke 12:56. "Gij geveinsden, die voorgeeft wijs te zijn, maar het niet werkelijk zijt, die voorgeeft den Messias te verwachten en Zijn koninkrijk" (want de meeste Joden deden dit) "en toch geenszins geneigd zijt het te ontvangen, hoe is het dat gij dezen tijd niet onderscheidt, dat gij niet bemerkt dat het, volgens de aanduidingen in de Oud Testamentische profetieën, nu de tijd is dat de Messias moet verschijnen, en dat overeenkomstig de kenmerken, die van Hem gegeven zijn, Ik het ben? Waarom bespeurt gij niet, dat gij nu een gelegenheid hebt, die gij niet lang zult houden, en die gij wellicht nooit weer hebben zult, om u een deel te verzekeren in het koninkrijk Gods en in de voorrechten van dat koninkrijk?" Nu is het de wel-aangename tijd, nu of nooit. Het is de dwaasheid en ellende van den mens, dat hij zijn tijd niet weet, Ecclesiastes 9:12. Dat was het verderf van de mensen van dat geslacht, dat zij den tijd hunner bezoeking niet bekend hebben, Hoofd. 19:44. Maar het hart eens wijzen zal tijd en wijze weten, dat was de wijsheid van de kinderen van Issaschar, die ervaren waren in het verstand der tijden, 1 Chronicles 12:32. Hij voegt er bij: Waarom oordeelt gij ook van uzelven niet al waren u deze sterke alarmtekenen niet gegeven-hetgeen recht is? Luke 12:57. Gij zijt niet alleen stompzinnig en achteloos in zaken, die van zuiver Goddelijke openbaring zijn, en let niet op de wenken, die u hierdoor gegeven worden, maar gij zijt dit ook ten opzichte van het licht en de wet der natuur." Het Christendom heeft de rede en de natuurlijke consciëntie aan zijne zijde, en, indien de mensen zich de vrijheid wilden veroorloven om "te oordelen wat recht is", dan zouden zij spoedig bevinden, dat al de wetten van Christus betreffende alle dingen, recht zijn, dat niets meer billijk is op zichzelf, of meer betamelijk voor ons, dan ons er aan te onderwerpen en er ons door te laten besturen en regeren. II. Laat hen zich haasten om met God verzoend te worden, eer het te laat is, Luke 12:58, Luke 12:59.

1. Voor onze tijdelijke zaken achten wij het verstandig om met hen, tegen wie wij niet bij machte zijn te strijden, een overeenkomst te treffen op de beste voorwaarden, die wij kunnen bedingen, eer het hiervoor te laat is, en wij aan de gestrengheid der wet worden overgegeven. Als gij heengaat met uwe wederpartij voor de overheid, waarop een beroep gedaan is, en gij weet dat hij het voordeel over u heeft, en gij gevaar loopt van veroordeeld te worden, dan weet gij dat het de voorzichtigste weg is om de zaak in der minne met hem te schikken, zo doe naarstigheid op den weg, om van hem verlost te worden, kwijtschelding te verkrijgen, opdat niet recht tegen u gesproken worde overeenkomstig de wet, een vonnis over u geveld en aan u voltrokken zal worden. Verstandige lieden laten hun twistgedingen niet tot het uiterste komen, maar trachten ze intijds bij te leggen.

2. Laat ons evenzo handelen ten opzichte van de zaken onzer ziel. Door de zonde hebben wij God tot onze wederpartij gemaakt, wij hebben Zijn ongenoegen tegen ons opgewekt, en Hij heeft zowel het recht als de macht aan Zijne zijde, zodat het gans doelloos is om de twistzaak met Hem voort te zetten, want zowel voor het gerecht als in den krijg zouden wij worden verslagen. Christus, aan wie al het oordeel is overgegeven, is de overheid voor wie wij ons haasten te verschijnen. Als wij een gerechtelijk onderzoek voor Hem moeten doorstaan, en er in volharden om ons te willen rechtvaardigen, dan zal de rechtszaak voorzeker in ons nadeel uitvallen, de Rechter zal ons den gerechtsdienaar overleveren, en wij zullen in de gevangenis der hel geworpen worden, de schuld zal tot den laatsten penning van ons worden ingevorderd, hoewel wij niet bij machte zijn haar te voldoen, zij zal voortdurend van ons worden geëist, totdat ook het laatste penningske betaald is, hetgeen in eeuwigheid niet zal geschieden. Christus' lijden was kort, maar de waardij er van maakt het tot een volkomen genoegdoening. In het lijden van veroordeelde zondaren moet hetgeen er in tekort komt in waardij, vergoed worden door den eindelozen duur. Laat ons dan naarstigheid doen om verlost te worden uit de handen van God als tegenpartij, en in Zijne handen te komen als Vader, en dat wel terwijl wij op den weg zijn, waarop hier den meesten nadruk gelegd wordt. Zolang wij leven zijn wij "op den weg", en nu is het onze tijd, om, door bekering en geloof, door Christus (die de Middelaar is, zowel als de Rechter) den twist ten einde te brengen, eer het te laat is. Aldus was God in Christus, de wereld met zich zelven verzoenende. Laat ons den arm des Heeren aangrijpen, die uitgestrekt is in genaderijke aanbieding om vrede te maken, en wij zullen vrede maken, Isaiah 27:4, Isaiah 27:5, want wij kunnen niet tezamen wandelen tenzij wij overeengekomen zijn.

Verzen 54-59

Lukas 12:54-59

Aan de discipelen hun les gegeven hebbende in de vorige verzen, wendt Christus zich nu tot de scharen, om hun de hun te geven, Luke 12:54.

Hij zei ook tot de scharen, Hij predikte ad populum, voor het volk, zowel als adclerum voor degeestelijkheid. Hij wilde hen in het algemeen even verstandig hebben ten opzichte van hun ziel, als zij het waren voor uiterlijke omstandigheden. Hij noemt twee zaken:

I. Zij moeten leren den weg te onderscheiden, dien God met hen houdt, teneinde dienovereenkomstig bereid te zijn. Zij waren weerkundig, en door waarneming van wind en wolken konden zij voorzien of er regen of hitte zou komen, Luke 12:54, Luke 12:55, en naar zij voorzagen dat het weer zijn zou, hebben zij hun hooi en koren in de schuren gebracht, of wel zich voor een reis toegerust. Zelfs omtrent de weersverandering geeft God ons waarschuwingen, en de menselijke kunst heeft ons door barometers en thermometers, die weersverandering nog duidelijker weten voor te stellen. De weersvoorspellingen, waarvan hier gesproken wordt, berusten op gedurige waarnemingen, uit hetgeen geweest is maken wij op hetgeen zijn zal. Zie het nut der ervaring, door kennis te nemen kunnen wij er toe komen om kennis te geven. Wie wijs is, zal opmerken en leren. Zie nu:

1. De bijzonderheden der voorspellingen: Wanneer gij een wolk ziet opgaan van het westen -de Hebreeën zouden zeggen uit de zee -wellicht is zij in den beginne niet groter dan eens mans hand, 1 Kings 18:44, terstond zegt gijlieden, er komt regen, en het geschiedt alzo. En wanneer gij den zuidenwind ziet waaien, zo zegt gij: Er zal hitte zijn (want de hete landen van Afrika liggen niet ver zuidwaarts van Judea), en het geschiedt. Toch heeft de natuur zich niet zo vast aan zulk een spoor verbonden, of wij kunnen ons soms in die voortekenen vergissen.

2. De gevolgtrekkingen, hieruit afgeleid, Luke 12:56. "Gij geveinsden, die voorgeeft wijs te zijn, maar het niet werkelijk zijt, die voorgeeft den Messias te verwachten en Zijn koninkrijk" (want de meeste Joden deden dit) "en toch geenszins geneigd zijt het te ontvangen, hoe is het dat gij dezen tijd niet onderscheidt, dat gij niet bemerkt dat het, volgens de aanduidingen in de Oud Testamentische profetieën, nu de tijd is dat de Messias moet verschijnen, en dat overeenkomstig de kenmerken, die van Hem gegeven zijn, Ik het ben? Waarom bespeurt gij niet, dat gij nu een gelegenheid hebt, die gij niet lang zult houden, en die gij wellicht nooit weer hebben zult, om u een deel te verzekeren in het koninkrijk Gods en in de voorrechten van dat koninkrijk?" Nu is het de wel-aangename tijd, nu of nooit. Het is de dwaasheid en ellende van den mens, dat hij zijn tijd niet weet, Ecclesiastes 9:12. Dat was het verderf van de mensen van dat geslacht, dat zij den tijd hunner bezoeking niet bekend hebben, Hoofd. 19:44. Maar het hart eens wijzen zal tijd en wijze weten, dat was de wijsheid van de kinderen van Issaschar, die ervaren waren in het verstand der tijden, 1 Chronicles 12:32. Hij voegt er bij: Waarom oordeelt gij ook van uzelven niet al waren u deze sterke alarmtekenen niet gegeven-hetgeen recht is? Luke 12:57. Gij zijt niet alleen stompzinnig en achteloos in zaken, die van zuiver Goddelijke openbaring zijn, en let niet op de wenken, die u hierdoor gegeven worden, maar gij zijt dit ook ten opzichte van het licht en de wet der natuur." Het Christendom heeft de rede en de natuurlijke consciëntie aan zijne zijde, en, indien de mensen zich de vrijheid wilden veroorloven om "te oordelen wat recht is", dan zouden zij spoedig bevinden, dat al de wetten van Christus betreffende alle dingen, recht zijn, dat niets meer billijk is op zichzelf, of meer betamelijk voor ons, dan ons er aan te onderwerpen en er ons door te laten besturen en regeren. II. Laat hen zich haasten om met God verzoend te worden, eer het te laat is, Luke 12:58, Luke 12:59.

1. Voor onze tijdelijke zaken achten wij het verstandig om met hen, tegen wie wij niet bij machte zijn te strijden, een overeenkomst te treffen op de beste voorwaarden, die wij kunnen bedingen, eer het hiervoor te laat is, en wij aan de gestrengheid der wet worden overgegeven. Als gij heengaat met uwe wederpartij voor de overheid, waarop een beroep gedaan is, en gij weet dat hij het voordeel over u heeft, en gij gevaar loopt van veroordeeld te worden, dan weet gij dat het de voorzichtigste weg is om de zaak in der minne met hem te schikken, zo doe naarstigheid op den weg, om van hem verlost te worden, kwijtschelding te verkrijgen, opdat niet recht tegen u gesproken worde overeenkomstig de wet, een vonnis over u geveld en aan u voltrokken zal worden. Verstandige lieden laten hun twistgedingen niet tot het uiterste komen, maar trachten ze intijds bij te leggen.

2. Laat ons evenzo handelen ten opzichte van de zaken onzer ziel. Door de zonde hebben wij God tot onze wederpartij gemaakt, wij hebben Zijn ongenoegen tegen ons opgewekt, en Hij heeft zowel het recht als de macht aan Zijne zijde, zodat het gans doelloos is om de twistzaak met Hem voort te zetten, want zowel voor het gerecht als in den krijg zouden wij worden verslagen. Christus, aan wie al het oordeel is overgegeven, is de overheid voor wie wij ons haasten te verschijnen. Als wij een gerechtelijk onderzoek voor Hem moeten doorstaan, en er in volharden om ons te willen rechtvaardigen, dan zal de rechtszaak voorzeker in ons nadeel uitvallen, de Rechter zal ons den gerechtsdienaar overleveren, en wij zullen in de gevangenis der hel geworpen worden, de schuld zal tot den laatsten penning van ons worden ingevorderd, hoewel wij niet bij machte zijn haar te voldoen, zij zal voortdurend van ons worden geëist, totdat ook het laatste penningske betaald is, hetgeen in eeuwigheid niet zal geschieden. Christus' lijden was kort, maar de waardij er van maakt het tot een volkomen genoegdoening. In het lijden van veroordeelde zondaren moet hetgeen er in tekort komt in waardij, vergoed worden door den eindelozen duur. Laat ons dan naarstigheid doen om verlost te worden uit de handen van God als tegenpartij, en in Zijne handen te komen als Vader, en dat wel terwijl wij op den weg zijn, waarop hier den meesten nadruk gelegd wordt. Zolang wij leven zijn wij "op den weg", en nu is het onze tijd, om, door bekering en geloof, door Christus (die de Middelaar is, zowel als de Rechter) den twist ten einde te brengen, eer het te laat is. Aldus was God in Christus, de wereld met zich zelven verzoenende. Laat ons den arm des Heeren aangrijpen, die uitgestrekt is in genaderijke aanbieding om vrede te maken, en wij zullen vrede maken, Isaiah 27:4, Isaiah 27:5, want wij kunnen niet tezamen wandelen tenzij wij overeengekomen zijn.

Bibliografische Informatie
Henry, Matthew. "Commentaar op Luke 12". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/commentaries/dut/mhm/luke-12.html. 1706.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile