Lectionary Calendar
Monday, December 23rd, 2024
the Fourth Week of Advent
the Fourth Week of Advent
advertisement
advertisement
advertisement
Attention!
Take your personal ministry to the Next Level by helping StudyLight build churches and supporting pastors in Uganda.
Click here to join the effort!
Click here to join the effort!
Bible Commentaries
Bijbelverkaring van Matthew Henry Henry's compleet
Auteursrechtverklaring
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Bibliografische Informatie
Henry, Matthew. "Commentaar op Joshua 11". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/commentaries/dut/mhm/joshua-11.html. 1706.
Henry, Matthew. "Commentaar op Joshua 11". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/
Whole Bible (3)
Inleiding
Bijbelverkaring van Matthew Henry, JOZUA 11Dit hoofdstuk vervolgt en besluit de geschiedenis van de verovering van Kanan. Van de tenonderbrenging van het zuidelijk gedeelte des lands hadden wij het verhaal in het vorige hoofdstuk, waarna wij kunnen veronderstellen, dat Jozua zijn leger enige tijd gaf om uit te rusten, nu hebben wij hier de geschiedenis van de oorlog in het noorden en de gelukkigen uitslag ervan.
1. Het verbond van de noordelijke kronen tegen Israël, Joshua 11:1..
II De aanmoediging door God aan Jozua gegeven om de strijd met hen te beginnen. Joshua 11:6.
III. Zijn overwinning over hen, Joshua 11:7.
IV. De inneming van de steden, Joshua 11:10..
V De verdelging van de Enakieten, Joshua 11:21.
VI Het algemene besluit van de geschiedenis van deze oorlog, Joshua 11:16, Joshua 11:23.
Inleiding
Bijbelverkaring van Matthew Henry, JOZUA 11Dit hoofdstuk vervolgt en besluit de geschiedenis van de verovering van Kanan. Van de tenonderbrenging van het zuidelijk gedeelte des lands hadden wij het verhaal in het vorige hoofdstuk, waarna wij kunnen veronderstellen, dat Jozua zijn leger enige tijd gaf om uit te rusten, nu hebben wij hier de geschiedenis van de oorlog in het noorden en de gelukkigen uitslag ervan.
1. Het verbond van de noordelijke kronen tegen Israël, Joshua 11:1..
II De aanmoediging door God aan Jozua gegeven om de strijd met hen te beginnen. Joshua 11:6.
III. Zijn overwinning over hen, Joshua 11:7.
IV. De inneming van de steden, Joshua 11:10..
V De verdelging van de Enakieten, Joshua 11:21.
VI Het algemene besluit van de geschiedenis van deze oorlog, Joshua 11:16, Joshua 11:23.
Verzen 1-9
Jozua 11:1-9Hier begint de geschiedenis van een andere veldtocht door Jozua ondernomen, minder merkwaardig dan de vorige, daar er geen wonderen bij geschied zijn, maar die toch wat de goede uitslag betreft, niet minder glorierijk is geweest. De wonderen, die God toenmaals voor hen verricht heeft, moesten hen aanmoedigen om zelf krachtig te handelen. Zo werd de oorlog, gevoerd tegen het rijk van Satan, door de prediking van het Evangelie, in de beginne bevorderd en voorspoedig gemaakt door wonderen, maar nu die strijd genoegzaam gebleken is van God te zijn, worden de leiders er van overgelaten aan de gewone hulp van de Goddelijke genade in het gebruik van het zwaard des Geestes, en moeten zij geen hulp verwachten van hagelstenen of van het staan van de zon.
In deze geschiedenis wordt ons verhaald:
I. Dat de Kananieten te velde trekken tegen Israël. Zij waren de aanvallers daar God hun hart had verhard om de strijd te beginnen, opdat Israël zonder tegenspraak of bedenking gerechtvaardigd zou worden in hun verdelging. Jozua en geheel Israël waren teruggekeerd naar het leger te Gilgal, en misschien dachten deze koningen niet anders, of zij waren van plan nu stil neer te zitten, tevreden met de veroveringen, die zij reeds gemaakt hadden, en toch bereidden zij zich nu ten oorlog tegen hen. Zondaren brengen zelf het verderf over zich, zodat God rechtvaardig is in Zijn spreken, en zij alleen tot in eeuwigheid de schuld zullen dragen. "Juda legt zich nu neer als een leeuw, die van de roof is opgeklommen," Genesis 49:9. Als de noordse koningen hem doen opstaan, dan is het op hun gevaar.
1. Verscheidene natiën voegden zich bij dit verbond, sommigen van het gebergte en sommigen van de vlakte, Joshua 11:2. Kananieten van oost en west, Amorieten, Hethieten, Ferezieten. enz, Joshua 11:3, verschillend van aard en karakter onderling verdeeld in belangen, maar toch nu saamverenigd en verbonden tegen Israël als tegen de gezamenlijke vijand. Zo zijn de kinderen van deze wereld meer eendrachtig, en hierin wijzer, dan de kinderen des lichts. De eenheid onder de vijanden van de kerk moest de vrienden van de kerk beschamen om hun twisten en verdeeldheden, en hen aansporen om de twisten te vergeten en eensgezind te worden.
2. Het hoofd van dit verbond was Jabin koning van Hazor, vers I, zoals Adoni-Zedek het van het vorige is geweest. In Joshua 11:10 wordt gezegd: Hazor was tevoren het hoofd van al deze koninkrijken, en zij konden niet van hem zijn afgevallen, zonder hierdoor kwaadwilligheid bij hem te hebben veroorzaakt, maar dat was nu alles vergeten, en met wederzijds goedvinden ter zijde geschoven, Luke 23:12. Toen zij nu allen hun troepen bijeengetrokken hadden en ieder koninkrijk zijn contingent had geleverd, hadden zij een zeer groot leger, veel groter dan het vorige, talrijk als het zand dat aan de oever van de zee is, en derhalve veel sterker en geduchter. Zij hadden ook zeer veel paarden en wagens, die, voorzoveel wij weten, de koningen van het zuiden niet hadden. En hierin hadden zij dus een groot voordeel over Israël, want Israëls leger bestond slechts uit voetvolk. Josephus zegt ons dat het leger van de Kananieten bestond uit drie maal honderd duizend voetknechten, tien duizend ruiters, en twintig duizend wagens. Velen zijn er, die tegen Gods Israël opstaan. Ongetwijfeld dachten zij zich, vanwege hun groot aantal, volkomen zeker van de overwinning, maar het bleek, dat hoe groter hun aantal was, hoe groter ook de slachting zijn zou. II. Gods aanmoediging aan Jozua om hun slag te leveren, en wel op grond van het voordeel, dat zij dachten over hem te hebben, Joshua 11:6. Vrees niet voor hun aangezichten. Jozua was bekend om zijn kloekmoedigheid, zij was zijn bijzondere genadegave, en toch schijnt hij het nodig gehad te hebben, telkens en nogmaals tegen vrees te worden gewaarschuwd. Nieuwe gevaren en moeilijkheden maken het nodig om opnieuw steun en vertroosting te zoeken in Gods Woord, dat wij altijd bij ons hebben om er in elke tijd van nood gebruik van te maken. Zij, die God aan hun zijde hebben, behoeven niet ontroerd te wezen vanwege het aantal en de macht van hun vijanden, die bij ons zijn, zijn meer dan die bij hen zijn, zij voor wie de Heere van de heirscharen is, hebben de heirscharen des Heeren bij zich. Om hem te bemoedigen:
1. Verzekert God hem van voorspoed, en stelt er het uur voor vast: morgen omtrent deze tijd, wanneer (waarschijnlijk) van beide zijden een treffen verwacht werd, zal Ik ze allemaal verslagen geven voor het aangezicht Israëls. Ofschoon zij door Israëls zwaard verslagen moesten worden, wordt er toch van gesproken als van Gods werk: Hij zal hen overleveren.
2. Hij gebiedt hem hun paarden te verlammen en hun wagens te verbranden, niet alleen opdat Israël ze later niet gebruiken zal, maar ook om ze thans niet te vrezen, nu God bedoelt ze aldus in minachting te brengen. Laat Israël op hun wagens zien als op vermolmd hout, bestemd voor het vuur, en op hun krijgspaarden als verlamde dieren, nog nauwelijks als lastdieren te gebruiken.
Jozua heeft ongetwijfeld de bemoediging, die hij van God heeft ontvangen, meegedeeld aan het volk, dat wellicht enige vrees koesterde voor dit grote leger, in weerwil van de ervaring, die zij hadden van Gods macht aangewend tot hun behoeve. En de wijsheid en goedheid Gods kan opgemerkt worden:
a. In het verdwazen van de raad van de vijanden zodat niet al de koningen van Kanan, die toch niet zo ver van elkaar verspreid waren of zij hadden zich tot een lichaam kunnen verenigen, zich reeds terstond tegen Israël verbonden, maar verdeeld bleven in een zuidelijken en een noordelijken bond, en aldus zoveel te minder geducht werden voor Israël. En
b. In het toebereiden van Zijn volk om de grotere krijgsmacht het hoofd te bieden, door de kleinere reeds verslagen te hebben. Eerst hebben zij tegen vijf koningen gestreden, en nu tegen veel meer. God maakt onze beproevingen evenredig aan onze kracht, en onze kracht aan onze beproevingen.
III. Jozua's optrekken tegen deze verbonden legers, Joshua 11:7. Hij kwam snellijk over hen, verraste hen in hun kwartieren. Hij maakte deze haast:
1. Om hen te meer in verwarring te brengen, door hen aldus op te schrikken, toen zij weinig dachten dat hij zo nabij was.
2. Ten einde de eer niet te missen van God te ontmoeten door te laat te komen, daar God die ontmoeting bepaald had bij het leger van de vijand, morgen omtrent deze tijd. Het betaamt ons om punctueel te zijn met God.
IV. Zijn welslagen, Joshua 11:8. Hij behaalde de eer en het voordeel van een volkomen overwinning. Hij sloeg hen en joeg hen na op hun vlucht. Sommigen vloden naar Sidon dat in het noordwesten lag anderen naar Mizpa, oostwaarts, en naar beide zijden zond Jozua troepen om hen te vervolgen. Zo gaf de Heere hen in de hand Israels. Zij wilden niet zichzelf aan Israël overgeven, om tot proselieten en schatplichtigen gemaakt te worden en geofferd te worden aan Gods genade, Romans 15:16, en daarom heeft God hen in hun handen overgeleverd om tot offeranden gemaakt te worden van Zijn gerechtigheid, want God zal door ons of aan ons verheerlijkt worden.
V. Zijn gehoorzaamheid aan de orders, die hem gegeven zijn, door de paarden te verlammen en de wagens te verbranden, Joshua 11:9, hetgeen een voorbeeld was:
1. Van zijn onderworpenheid aan de Goddelijken wil, als zijnde onder bevel, moetende doen wat hem geboden wordt.
2. Van zijn zelfverloochening, ingaande tegen zijn eigen zin en neiging, in gehoorzaamheid aan het gebod Gods.
3. Van zijn vertrouwen in de macht van God, aangewend ten dienste van Israël, waardoor hij instaat was de paarden en wagens te minachten, waar anderen op vertrouwden, Psalms 20:8, Psalms 33:17.
4. Van zijn zorg om in het volk eenzelfde vertrouwen in God in stand te houden, door hun datgene te ontnemen, waarop zij in verzoeking zouden zijn te veel vertrouwen te stellen. Dit was het afhouwen van een rechterhand.
Verzen 1-9
Jozua 11:1-9Hier begint de geschiedenis van een andere veldtocht door Jozua ondernomen, minder merkwaardig dan de vorige, daar er geen wonderen bij geschied zijn, maar die toch wat de goede uitslag betreft, niet minder glorierijk is geweest. De wonderen, die God toenmaals voor hen verricht heeft, moesten hen aanmoedigen om zelf krachtig te handelen. Zo werd de oorlog, gevoerd tegen het rijk van Satan, door de prediking van het Evangelie, in de beginne bevorderd en voorspoedig gemaakt door wonderen, maar nu die strijd genoegzaam gebleken is van God te zijn, worden de leiders er van overgelaten aan de gewone hulp van de Goddelijke genade in het gebruik van het zwaard des Geestes, en moeten zij geen hulp verwachten van hagelstenen of van het staan van de zon.
In deze geschiedenis wordt ons verhaald:
I. Dat de Kananieten te velde trekken tegen Israël. Zij waren de aanvallers daar God hun hart had verhard om de strijd te beginnen, opdat Israël zonder tegenspraak of bedenking gerechtvaardigd zou worden in hun verdelging. Jozua en geheel Israël waren teruggekeerd naar het leger te Gilgal, en misschien dachten deze koningen niet anders, of zij waren van plan nu stil neer te zitten, tevreden met de veroveringen, die zij reeds gemaakt hadden, en toch bereidden zij zich nu ten oorlog tegen hen. Zondaren brengen zelf het verderf over zich, zodat God rechtvaardig is in Zijn spreken, en zij alleen tot in eeuwigheid de schuld zullen dragen. "Juda legt zich nu neer als een leeuw, die van de roof is opgeklommen," Genesis 49:9. Als de noordse koningen hem doen opstaan, dan is het op hun gevaar.
1. Verscheidene natiën voegden zich bij dit verbond, sommigen van het gebergte en sommigen van de vlakte, Joshua 11:2. Kananieten van oost en west, Amorieten, Hethieten, Ferezieten. enz, Joshua 11:3, verschillend van aard en karakter onderling verdeeld in belangen, maar toch nu saamverenigd en verbonden tegen Israël als tegen de gezamenlijke vijand. Zo zijn de kinderen van deze wereld meer eendrachtig, en hierin wijzer, dan de kinderen des lichts. De eenheid onder de vijanden van de kerk moest de vrienden van de kerk beschamen om hun twisten en verdeeldheden, en hen aansporen om de twisten te vergeten en eensgezind te worden.
2. Het hoofd van dit verbond was Jabin koning van Hazor, vers I, zoals Adoni-Zedek het van het vorige is geweest. In Joshua 11:10 wordt gezegd: Hazor was tevoren het hoofd van al deze koninkrijken, en zij konden niet van hem zijn afgevallen, zonder hierdoor kwaadwilligheid bij hem te hebben veroorzaakt, maar dat was nu alles vergeten, en met wederzijds goedvinden ter zijde geschoven, Luke 23:12. Toen zij nu allen hun troepen bijeengetrokken hadden en ieder koninkrijk zijn contingent had geleverd, hadden zij een zeer groot leger, veel groter dan het vorige, talrijk als het zand dat aan de oever van de zee is, en derhalve veel sterker en geduchter. Zij hadden ook zeer veel paarden en wagens, die, voorzoveel wij weten, de koningen van het zuiden niet hadden. En hierin hadden zij dus een groot voordeel over Israël, want Israëls leger bestond slechts uit voetvolk. Josephus zegt ons dat het leger van de Kananieten bestond uit drie maal honderd duizend voetknechten, tien duizend ruiters, en twintig duizend wagens. Velen zijn er, die tegen Gods Israël opstaan. Ongetwijfeld dachten zij zich, vanwege hun groot aantal, volkomen zeker van de overwinning, maar het bleek, dat hoe groter hun aantal was, hoe groter ook de slachting zijn zou. II. Gods aanmoediging aan Jozua om hun slag te leveren, en wel op grond van het voordeel, dat zij dachten over hem te hebben, Joshua 11:6. Vrees niet voor hun aangezichten. Jozua was bekend om zijn kloekmoedigheid, zij was zijn bijzondere genadegave, en toch schijnt hij het nodig gehad te hebben, telkens en nogmaals tegen vrees te worden gewaarschuwd. Nieuwe gevaren en moeilijkheden maken het nodig om opnieuw steun en vertroosting te zoeken in Gods Woord, dat wij altijd bij ons hebben om er in elke tijd van nood gebruik van te maken. Zij, die God aan hun zijde hebben, behoeven niet ontroerd te wezen vanwege het aantal en de macht van hun vijanden, die bij ons zijn, zijn meer dan die bij hen zijn, zij voor wie de Heere van de heirscharen is, hebben de heirscharen des Heeren bij zich. Om hem te bemoedigen:
1. Verzekert God hem van voorspoed, en stelt er het uur voor vast: morgen omtrent deze tijd, wanneer (waarschijnlijk) van beide zijden een treffen verwacht werd, zal Ik ze allemaal verslagen geven voor het aangezicht Israëls. Ofschoon zij door Israëls zwaard verslagen moesten worden, wordt er toch van gesproken als van Gods werk: Hij zal hen overleveren.
2. Hij gebiedt hem hun paarden te verlammen en hun wagens te verbranden, niet alleen opdat Israël ze later niet gebruiken zal, maar ook om ze thans niet te vrezen, nu God bedoelt ze aldus in minachting te brengen. Laat Israël op hun wagens zien als op vermolmd hout, bestemd voor het vuur, en op hun krijgspaarden als verlamde dieren, nog nauwelijks als lastdieren te gebruiken.
Jozua heeft ongetwijfeld de bemoediging, die hij van God heeft ontvangen, meegedeeld aan het volk, dat wellicht enige vrees koesterde voor dit grote leger, in weerwil van de ervaring, die zij hadden van Gods macht aangewend tot hun behoeve. En de wijsheid en goedheid Gods kan opgemerkt worden:
a. In het verdwazen van de raad van de vijanden zodat niet al de koningen van Kanan, die toch niet zo ver van elkaar verspreid waren of zij hadden zich tot een lichaam kunnen verenigen, zich reeds terstond tegen Israël verbonden, maar verdeeld bleven in een zuidelijken en een noordelijken bond, en aldus zoveel te minder geducht werden voor Israël. En
b. In het toebereiden van Zijn volk om de grotere krijgsmacht het hoofd te bieden, door de kleinere reeds verslagen te hebben. Eerst hebben zij tegen vijf koningen gestreden, en nu tegen veel meer. God maakt onze beproevingen evenredig aan onze kracht, en onze kracht aan onze beproevingen.
III. Jozua's optrekken tegen deze verbonden legers, Joshua 11:7. Hij kwam snellijk over hen, verraste hen in hun kwartieren. Hij maakte deze haast:
1. Om hen te meer in verwarring te brengen, door hen aldus op te schrikken, toen zij weinig dachten dat hij zo nabij was.
2. Ten einde de eer niet te missen van God te ontmoeten door te laat te komen, daar God die ontmoeting bepaald had bij het leger van de vijand, morgen omtrent deze tijd. Het betaamt ons om punctueel te zijn met God.
IV. Zijn welslagen, Joshua 11:8. Hij behaalde de eer en het voordeel van een volkomen overwinning. Hij sloeg hen en joeg hen na op hun vlucht. Sommigen vloden naar Sidon dat in het noordwesten lag anderen naar Mizpa, oostwaarts, en naar beide zijden zond Jozua troepen om hen te vervolgen. Zo gaf de Heere hen in de hand Israels. Zij wilden niet zichzelf aan Israël overgeven, om tot proselieten en schatplichtigen gemaakt te worden en geofferd te worden aan Gods genade, Romans 15:16, en daarom heeft God hen in hun handen overgeleverd om tot offeranden gemaakt te worden van Zijn gerechtigheid, want God zal door ons of aan ons verheerlijkt worden.
V. Zijn gehoorzaamheid aan de orders, die hem gegeven zijn, door de paarden te verlammen en de wagens te verbranden, Joshua 11:9, hetgeen een voorbeeld was:
1. Van zijn onderworpenheid aan de Goddelijken wil, als zijnde onder bevel, moetende doen wat hem geboden wordt.
2. Van zijn zelfverloochening, ingaande tegen zijn eigen zin en neiging, in gehoorzaamheid aan het gebod Gods.
3. Van zijn vertrouwen in de macht van God, aangewend ten dienste van Israël, waardoor hij instaat was de paarden en wagens te minachten, waar anderen op vertrouwden, Psalms 20:8, Psalms 33:17.
4. Van zijn zorg om in het volk eenzelfde vertrouwen in God in stand te houden, door hun datgene te ontnemen, waarop zij in verzoeking zouden zijn te veel vertrouwen te stellen. Dit was het afhouwen van een rechterhand.
Verzen 10-14
Jozua 11:10-14Wij zien hier hoe van deze overwinning hetzelfde gebruik werd gemaakt als van die, vermeld in het vorige hoofdstuk.
1. Er wordt inzonderheid melding gemaakt van de verwoesting van Hazor, omdat in die stad en door haar koning deze vermetele aanslag tegen Israël beraamd was, Joshua 11:10, Joshua 11:11. De koning van Hazor schijnt aan de slag ontkomen te zijn, waarna hij wederkeerde naar zijn stad en dacht er veilig te zijn, daar Jozua de verstrooide benden vervolgde in een andere richting, maar het bleek, dat hetgeen hij dacht zijn veiligheid te zijn, een strik voor hem was, hij was er gevangen met het boze net, hij werd gedood, en zijn stad om zijnentwil verbrand. Toch bevinden wij dat de overblijfselen ervan waarop Israël niet genoegzaam acht sloeg, door de Kananieten herbouwd werden onder een anderen koning van dezelfde naam, Judges 4:2.
2. Van de overige steden van dat deel des lands wordt alleen in het algemeen gesproken, en gezegd dat zij allen in Jozua's handen kwamen, maar dat hij ze niet verbrandde, zoals hij Hazor verbrand heeft, want Israël moest wonen "in grote en goede steden, die zij niet gebouwd hebben," Deuteronomy 6:10, en onder andere in deze. En hier zien wij Israël zich badende in bloed en schatten.
a. In het bloed hunner vijanden, zij sloegen alle ziel, Joshua 11:11, zij lieten niets overblijven, dat adem had, Joshua 11:14, opdat er niemand zou zijn om hen te besmetten met de gruwelen van Kanan, en niemand om hen te verontrusten in het bezit er van. De kinderen werden gedood, opdat zij later geen aanspraak zouden maken op enig deel des lands uit hoofde hunner geboorte.
b. In de schatten hunner vijanden, de roof en het vee roofden zij voor zich, Joshua 11:14. Gelijk zij verrijkt waren met de roof hunner verdrukkers, toen zij uit Egypte kwamen, teneinde er gedurende hun leerjaren in de woestijn van te kunnen leven, zo werden zij ook verrijkt met de roof hunner vijanden, teneinde er de onkosten hunner vestiging in Kanan mee te bestrijden. Aldus is het vermogen des zondaars weggelegd voorden rechtvaardige. 14080-970414-2250-Jos11.15 Joshua 11:15
Wij hebben hier het besluit van deze gehele zaak. I.Er wordt een kort bericht gegeven van hetgeen gedaan werd in vier opzichten.
1. De hardnekkigheid van de Kananieten in hun tegenstand van de Israëlieten. Het was vreemd dat zij, hoewel het toch zo duidelijk bleek dat God voor Israël streed en de Kananieten in elk gevecht de nederlaag leden, toch tot het laatste toe volhard hebben in hun tegenstand. Geen enkele stad, behalve de Gibeonieten, die beter verstonden hetgeen tot hun vrede diende dan hun naburen, heeft vrede met Israël gesloten. Er wordt te kennen gegeven dat andere steden even gunstige voorwaarden hadden kunnen verkrijgen, ook zonder haveloze klederen en bevlekte schoenen, indien zij zich slechts hadden verootmoedigd, maar zij hebben zelfs nooit begeerd hetgeen tot vrede dient. Er wordt ons gezegd vanwaar deze onverklaarbare verdwaasdheid gekomen is, het was van de Heere hun harten te verstokken, Joshua 11:20. Gelijk in het eerst Farao's hart verhard was door zijn hoogmoed en eigenzinnigheid, en later door het rechtvaardig oordeel Gods, tot zijn verderf, zo werden ook de harten van deze Kananieten verhard. Om hen te straffen voor al hun andere dwaasheden, heeft God hen aan deze dwaasheid overgelaten om diegenen tot hun vijanden te maken, die zij tot hun vrienden hadden kunnen maken. Dit was het, dat hen in het verderf stortte: zij zijn Israël met oorlog tegemoet gegaan, zij gaven de eersten slag, en daarom mocht hun geen gunst worden betoond. Zij weten niet wat zij doen, die de Goddelijke gerechtigheid uittarten of de verordineerde werktuigen er van. Zijn wij sterker dan God?
Merk hier op dat hardheid van hart het verderf is van de zondaren. Zij, die dom en gerust zijn, geen achtgeven op de Goddelijke waarschuwingen, zijn reeds getekend voor het verderf. Welke hoop is er voor hen, van wie God gezegd heeft: Maak hun hart vet?
2. De standvastigheid van Israël in het voortzetten van deze oorlog, Joshua 11:18. Vele dagen voerde Jozua strijd, sommigen schatten de tijd op vijf jaren, anderen op zeven, die doorgebracht werden met de onderwerping dezes lands. Gedurende zo langen tijd wilde God Israël oefenen in de strijd, terwijl Hij hun herhaaldelijk voorbeelden gaf van Zijn macht en goedheid in elke nieuwe overwinning, die Hij hun gaf.
3. De tenonderbrenging van de Enakieten ten laatste, Joshua 11:21, Joshua 11:22. Sommigen denken dat dit gaandeweg geschiedde, als zij hen aantroffen op de plaatsen, waarheen zij verstrooid waren, maar het schijnt veeleer dat de Enakieten zich hadden teruggetrokken in hun sterkten, en daar ten laatste ontdekt en gedood werden, nadat al de andere vijanden verslagen en verdaan waren. De bergen van Juda en Israël waren de woonplaatsen van deze bergen van mensen, maar noch hun hoogte, noch de sterkte hunner spelonken, noch de moeilijkheid van de bergpassen, die toegang tot hen gaven, kon deze machtige mannen tegen Jozua's zwaard beveiligen. Van het uitroeien van de kinderen Enaks wordt inzonderheid melding gemaakt, omdat deze veertig jaren tevoren zulk een verschrikking waren voor de verspieders, daar zij hun grootte en kracht als een van de onoverkomelijke moeilijkheden beschouwden, die de verovering van Kanan in de weg stond, Numbers 13:28,Numbers 13:33. Zelfs die tegenstand, die onoverwinlijk scheen, waren zij nu teboven gekomen. Laat de kinderen Enaks nooit een verschrikking wezen voor het Israël Gods, want ook hun dag zal komen, wanneer zij vallen. Voor de Almacht zijn reuzen als dwergen, toch werd de strijd tegen de Enakieten bewaard voor het laatst van de oorlog, toen de Israëlieten meer bedreven waren geworden in de kunst van oorlog voeren en meer ervaring hadden van de macht en de goedheid van God. Soms bewaart God de zwaarste beproeving Zijns volks, beproeving van benauwdheid en verzoeking, voor het laatst van hun leven. Zo laat dan hem, die zich aangordt, zich niet beroemen als die zich losmaakt. De dood, deze ontzaglijke zoon Enaks, is de laatste vijand, die wij tegemoet hebben te treden, maar hij wordt teniet gedaan, 1 Corinthiers 15:26. Gode zij dank, die ons de overwinning geeft.
4. Het einde en de uitslag van deze langdurige oorlog. De Kananieten werden uitgeroeid, niet volkomen, (zoals wij later in het boek van de Richteren zien zullen) maar toch grotendeels. Zij waren niet bij machte Israël buiten het bezit des lands te houden, Jozua nam al dat land, Joshua 11:16, Joshua 11:17. En wij kunnen veronderstellen dat het volk zich met hun gezinnen verspreidde in de landstreken, die veroverd waren, in die tenminste, welke het dichtst bij het hoofdkwartier te Gilgal lagen, totdat er een ordelijke verdeling plaats zou hebben door het lot, opdat iedereen zou weten wat het zijne is. En evenmin konden zij de strijd met hen voortzetten, of hen verontrusten, Joshua 11:23. Het land rustte van de strijd Hij eindigde niet in vrede met de Kananieten, (dat was verboden) maar in vrede van hen. Er is een rust, een rust van de strijd, die daar overblijft voor het volk van God, waartoe zij zullen ingaan, als hun strijd vervuld is.
II. Hetgeen nu gedaan was, wordt hier vergeleken bij hetgeen tot Mozes gezegd was. Gods woord en Zijn werken zullen, als zij tezamen beschouwd worden, elkaar ophelderen. Bij het einde wordt hier opgemerkt:
1. Dat al de geboden, die God aan Mozes had gegeven betreffende de verovering van Kanan, door het volk gehoorzaamd zijn, tenminste zolang Jozua leefde. Zie met hoeveel plechtigheid dit wordt opgemerkt, Joshua 11:15. Gelijk als de Heere Mozes, Zijn knecht, geboden had, door wiens hand de wet gegeven werd, alzo gebood Mozes aan Jozua, want Mozes was getrouw als wetgever, aan Hem, die hem gesteld heeft, hij deed het zijne, en toen stierf hij, maar zijn de bevelen van Mozes opgevolgd, toen hij in zijn graf was? Zeker, want, alzo deed Jozua, die in zijn plaats even getrouw was als Mozes in de zijne geweest is. Hij deed er niet een woord van af, van alles dat de Heere Mozes geboden had Zij, die hun plicht ongedaan laten, doen wat zij kunnen om het gebod Gods weg te doen of teniet te maken, dat hen er toe verplicht, maar Jozua heeft door het gebod te volbrengen het bevestigd, zoals de uitdrukking luidt in Deuteronomy 27:26. Jozua was zelf een groot gebieder, en toch was er niets meer tot zijn lof dan zijn gehoorzaamheid. Zij, die naar hun wil over anderen heersen, moeten zelf bestuurd en beheerst worden door de Goddelijken wil, dan is hun macht, in waarheid hun eer, maar anders niets. De Godvruchtige gehoorzaamheid, waarvoor Jozua hier geprezen wordt, geldt voornamelijk het gebod om de Kananieten uit te roeien hun altaren af te werpen, en hun opgerichte beelden te verbreken, Deuteronomy 7:2, Exodus 23:24, Exodus 34:13. In zijn ijver voor de Heere van de heirscharen heeft Jozua noch de afgoden, noch de afgodendienaars gespaard. Sauls ongehoorzaamheid, of liever zijn gedeeltelijke of halve gehoorzaamheid, aan het gebod van God om de Amalekieten ten enenmale uit te roeien, heeft hem zijn koninkrijk gekost. Het schijnt dat Jozua zelf dit bericht geeft van zijn nauwgezet waarnemen van zijn orders in de uitvoering van zijn opdracht, dat hij in alle opzichten gedaan had wat Mozes hem heeft geboden, en dan geeft dit te kennen dat hij meer voldoening smaakte in de gedachte, dat hij in geheel deze oorlog gehoorzaam is geweest aan de geboden Gods, dan in al het gewin, dat hij verkregen, en de roem, die hij behaald heeft.
2. Dat al de beloften, die God aan Mozes gegeven heeft betreffende deze verovering door Hem vervuld zijn, Joshua 11:23. Jozua nam al dat land in, hij veroverde het, nam er bezit van naar alles, dat de Heere tot Mozes gesproken had. God had beloofd de volken voor hun aangezicht uit te drijven, Exodus 33:2, Exodus 34:11, hen neer te werpen, Deuteronomy 9:3. En nu is het geschied. Geen enkel woord van de belofte heeft gefaald. Onze voorspoed en onze bezittingen zullen lieflijk en troostrijk voor ons zijn, als wij ze zien voortvloeien uit de belofte, dit is overeenkomstig met hetgeen de Heere gezegd heeft, gelijk ook onze gehoorzaamheid Gode welbehaaglijk is als zij overeenkomstig het gebod is. En als wij nauwgezet onze plicht vervullen, dan behoeven wij niet te twijfelen aan de vervulling van de belofte.
Verzen 10-14
Jozua 11:10-14Wij zien hier hoe van deze overwinning hetzelfde gebruik werd gemaakt als van die, vermeld in het vorige hoofdstuk.
1. Er wordt inzonderheid melding gemaakt van de verwoesting van Hazor, omdat in die stad en door haar koning deze vermetele aanslag tegen Israël beraamd was, Joshua 11:10, Joshua 11:11. De koning van Hazor schijnt aan de slag ontkomen te zijn, waarna hij wederkeerde naar zijn stad en dacht er veilig te zijn, daar Jozua de verstrooide benden vervolgde in een andere richting, maar het bleek, dat hetgeen hij dacht zijn veiligheid te zijn, een strik voor hem was, hij was er gevangen met het boze net, hij werd gedood, en zijn stad om zijnentwil verbrand. Toch bevinden wij dat de overblijfselen ervan waarop Israël niet genoegzaam acht sloeg, door de Kananieten herbouwd werden onder een anderen koning van dezelfde naam, Judges 4:2.
2. Van de overige steden van dat deel des lands wordt alleen in het algemeen gesproken, en gezegd dat zij allen in Jozua's handen kwamen, maar dat hij ze niet verbrandde, zoals hij Hazor verbrand heeft, want Israël moest wonen "in grote en goede steden, die zij niet gebouwd hebben," Deuteronomy 6:10, en onder andere in deze. En hier zien wij Israël zich badende in bloed en schatten.
a. In het bloed hunner vijanden, zij sloegen alle ziel, Joshua 11:11, zij lieten niets overblijven, dat adem had, Joshua 11:14, opdat er niemand zou zijn om hen te besmetten met de gruwelen van Kanan, en niemand om hen te verontrusten in het bezit er van. De kinderen werden gedood, opdat zij later geen aanspraak zouden maken op enig deel des lands uit hoofde hunner geboorte.
b. In de schatten hunner vijanden, de roof en het vee roofden zij voor zich, Joshua 11:14. Gelijk zij verrijkt waren met de roof hunner verdrukkers, toen zij uit Egypte kwamen, teneinde er gedurende hun leerjaren in de woestijn van te kunnen leven, zo werden zij ook verrijkt met de roof hunner vijanden, teneinde er de onkosten hunner vestiging in Kanan mee te bestrijden. Aldus is het vermogen des zondaars weggelegd voorden rechtvaardige. 14080-970414-2250-Jos11.15 Joshua 11:15
Wij hebben hier het besluit van deze gehele zaak. I.Er wordt een kort bericht gegeven van hetgeen gedaan werd in vier opzichten.
1. De hardnekkigheid van de Kananieten in hun tegenstand van de Israëlieten. Het was vreemd dat zij, hoewel het toch zo duidelijk bleek dat God voor Israël streed en de Kananieten in elk gevecht de nederlaag leden, toch tot het laatste toe volhard hebben in hun tegenstand. Geen enkele stad, behalve de Gibeonieten, die beter verstonden hetgeen tot hun vrede diende dan hun naburen, heeft vrede met Israël gesloten. Er wordt te kennen gegeven dat andere steden even gunstige voorwaarden hadden kunnen verkrijgen, ook zonder haveloze klederen en bevlekte schoenen, indien zij zich slechts hadden verootmoedigd, maar zij hebben zelfs nooit begeerd hetgeen tot vrede dient. Er wordt ons gezegd vanwaar deze onverklaarbare verdwaasdheid gekomen is, het was van de Heere hun harten te verstokken, Joshua 11:20. Gelijk in het eerst Farao's hart verhard was door zijn hoogmoed en eigenzinnigheid, en later door het rechtvaardig oordeel Gods, tot zijn verderf, zo werden ook de harten van deze Kananieten verhard. Om hen te straffen voor al hun andere dwaasheden, heeft God hen aan deze dwaasheid overgelaten om diegenen tot hun vijanden te maken, die zij tot hun vrienden hadden kunnen maken. Dit was het, dat hen in het verderf stortte: zij zijn Israël met oorlog tegemoet gegaan, zij gaven de eersten slag, en daarom mocht hun geen gunst worden betoond. Zij weten niet wat zij doen, die de Goddelijke gerechtigheid uittarten of de verordineerde werktuigen er van. Zijn wij sterker dan God?
Merk hier op dat hardheid van hart het verderf is van de zondaren. Zij, die dom en gerust zijn, geen achtgeven op de Goddelijke waarschuwingen, zijn reeds getekend voor het verderf. Welke hoop is er voor hen, van wie God gezegd heeft: Maak hun hart vet?
2. De standvastigheid van Israël in het voortzetten van deze oorlog, Joshua 11:18. Vele dagen voerde Jozua strijd, sommigen schatten de tijd op vijf jaren, anderen op zeven, die doorgebracht werden met de onderwerping dezes lands. Gedurende zo langen tijd wilde God Israël oefenen in de strijd, terwijl Hij hun herhaaldelijk voorbeelden gaf van Zijn macht en goedheid in elke nieuwe overwinning, die Hij hun gaf.
3. De tenonderbrenging van de Enakieten ten laatste, Joshua 11:21, Joshua 11:22. Sommigen denken dat dit gaandeweg geschiedde, als zij hen aantroffen op de plaatsen, waarheen zij verstrooid waren, maar het schijnt veeleer dat de Enakieten zich hadden teruggetrokken in hun sterkten, en daar ten laatste ontdekt en gedood werden, nadat al de andere vijanden verslagen en verdaan waren. De bergen van Juda en Israël waren de woonplaatsen van deze bergen van mensen, maar noch hun hoogte, noch de sterkte hunner spelonken, noch de moeilijkheid van de bergpassen, die toegang tot hen gaven, kon deze machtige mannen tegen Jozua's zwaard beveiligen. Van het uitroeien van de kinderen Enaks wordt inzonderheid melding gemaakt, omdat deze veertig jaren tevoren zulk een verschrikking waren voor de verspieders, daar zij hun grootte en kracht als een van de onoverkomelijke moeilijkheden beschouwden, die de verovering van Kanan in de weg stond, Numbers 13:28,Numbers 13:33. Zelfs die tegenstand, die onoverwinlijk scheen, waren zij nu teboven gekomen. Laat de kinderen Enaks nooit een verschrikking wezen voor het Israël Gods, want ook hun dag zal komen, wanneer zij vallen. Voor de Almacht zijn reuzen als dwergen, toch werd de strijd tegen de Enakieten bewaard voor het laatst van de oorlog, toen de Israëlieten meer bedreven waren geworden in de kunst van oorlog voeren en meer ervaring hadden van de macht en de goedheid van God. Soms bewaart God de zwaarste beproeving Zijns volks, beproeving van benauwdheid en verzoeking, voor het laatst van hun leven. Zo laat dan hem, die zich aangordt, zich niet beroemen als die zich losmaakt. De dood, deze ontzaglijke zoon Enaks, is de laatste vijand, die wij tegemoet hebben te treden, maar hij wordt teniet gedaan, 1 Corinthiers 15:26. Gode zij dank, die ons de overwinning geeft.
4. Het einde en de uitslag van deze langdurige oorlog. De Kananieten werden uitgeroeid, niet volkomen, (zoals wij later in het boek van de Richteren zien zullen) maar toch grotendeels. Zij waren niet bij machte Israël buiten het bezit des lands te houden, Jozua nam al dat land, Joshua 11:16, Joshua 11:17. En wij kunnen veronderstellen dat het volk zich met hun gezinnen verspreidde in de landstreken, die veroverd waren, in die tenminste, welke het dichtst bij het hoofdkwartier te Gilgal lagen, totdat er een ordelijke verdeling plaats zou hebben door het lot, opdat iedereen zou weten wat het zijne is. En evenmin konden zij de strijd met hen voortzetten, of hen verontrusten, Joshua 11:23. Het land rustte van de strijd Hij eindigde niet in vrede met de Kananieten, (dat was verboden) maar in vrede van hen. Er is een rust, een rust van de strijd, die daar overblijft voor het volk van God, waartoe zij zullen ingaan, als hun strijd vervuld is.
II. Hetgeen nu gedaan was, wordt hier vergeleken bij hetgeen tot Mozes gezegd was. Gods woord en Zijn werken zullen, als zij tezamen beschouwd worden, elkaar ophelderen. Bij het einde wordt hier opgemerkt:
1. Dat al de geboden, die God aan Mozes had gegeven betreffende de verovering van Kanan, door het volk gehoorzaamd zijn, tenminste zolang Jozua leefde. Zie met hoeveel plechtigheid dit wordt opgemerkt, Joshua 11:15. Gelijk als de Heere Mozes, Zijn knecht, geboden had, door wiens hand de wet gegeven werd, alzo gebood Mozes aan Jozua, want Mozes was getrouw als wetgever, aan Hem, die hem gesteld heeft, hij deed het zijne, en toen stierf hij, maar zijn de bevelen van Mozes opgevolgd, toen hij in zijn graf was? Zeker, want, alzo deed Jozua, die in zijn plaats even getrouw was als Mozes in de zijne geweest is. Hij deed er niet een woord van af, van alles dat de Heere Mozes geboden had Zij, die hun plicht ongedaan laten, doen wat zij kunnen om het gebod Gods weg te doen of teniet te maken, dat hen er toe verplicht, maar Jozua heeft door het gebod te volbrengen het bevestigd, zoals de uitdrukking luidt in Deuteronomy 27:26. Jozua was zelf een groot gebieder, en toch was er niets meer tot zijn lof dan zijn gehoorzaamheid. Zij, die naar hun wil over anderen heersen, moeten zelf bestuurd en beheerst worden door de Goddelijken wil, dan is hun macht, in waarheid hun eer, maar anders niets. De Godvruchtige gehoorzaamheid, waarvoor Jozua hier geprezen wordt, geldt voornamelijk het gebod om de Kananieten uit te roeien hun altaren af te werpen, en hun opgerichte beelden te verbreken, Deuteronomy 7:2, Exodus 23:24, Exodus 34:13. In zijn ijver voor de Heere van de heirscharen heeft Jozua noch de afgoden, noch de afgodendienaars gespaard. Sauls ongehoorzaamheid, of liever zijn gedeeltelijke of halve gehoorzaamheid, aan het gebod van God om de Amalekieten ten enenmale uit te roeien, heeft hem zijn koninkrijk gekost. Het schijnt dat Jozua zelf dit bericht geeft van zijn nauwgezet waarnemen van zijn orders in de uitvoering van zijn opdracht, dat hij in alle opzichten gedaan had wat Mozes hem heeft geboden, en dan geeft dit te kennen dat hij meer voldoening smaakte in de gedachte, dat hij in geheel deze oorlog gehoorzaam is geweest aan de geboden Gods, dan in al het gewin, dat hij verkregen, en de roem, die hij behaald heeft.
2. Dat al de beloften, die God aan Mozes gegeven heeft betreffende deze verovering door Hem vervuld zijn, Joshua 11:23. Jozua nam al dat land in, hij veroverde het, nam er bezit van naar alles, dat de Heere tot Mozes gesproken had. God had beloofd de volken voor hun aangezicht uit te drijven, Exodus 33:2, Exodus 34:11, hen neer te werpen, Deuteronomy 9:3. En nu is het geschied. Geen enkel woord van de belofte heeft gefaald. Onze voorspoed en onze bezittingen zullen lieflijk en troostrijk voor ons zijn, als wij ze zien voortvloeien uit de belofte, dit is overeenkomstig met hetgeen de Heere gezegd heeft, gelijk ook onze gehoorzaamheid Gode welbehaaglijk is als zij overeenkomstig het gebod is. En als wij nauwgezet onze plicht vervullen, dan behoeven wij niet te twijfelen aan de vervulling van de belofte.