Lectionary Calendar
Monday, December 23rd, 2024
the Fourth Week of Advent
the Fourth Week of Advent
advertisement
advertisement
advertisement
Attention!
Take your personal ministry to the Next Level by helping StudyLight build churches and supporting pastors in Uganda.
Click here to join the effort!
Click here to join the effort!
Bible Commentaries
Bijbelverkaring van Matthew Henry Henry's compleet
Auteursrechtverklaring
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Bibliografische Informatie
Henry, Matthew. "Commentaar op Joshua 12". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/commentaries/dut/mhm/joshua-12.html. 1706.
Henry, Matthew. "Commentaar op Joshua 12". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/
Whole Bible (3)
Inleiding
Bijbelverkaring van Matthew Henry, JOZUA 12Dit hoofdstuk bevat een korte opgave van Israëls veroveringen. I.Hun veroveringen onder Mozes aan de andere kant van de Jordaan, (want nu veronderstellen wij ons in Kanan te zijn), oostwaarts, waarvan wij de geschiedenis hadden in Numbers 21:21 en verv. En hier deze geschiedenis verkort wedergegeven, Joshua 12:1.
II Hun veroveringen onder Jozua aan deze zijde van de Jordaan, westwaarts.
1. Het land, dat zij onderwierpen, Joshua 12:7, Joshua 12:8.
2. De koningen, die zij hebben overwonnen, allen tezamen een en dertig, Joshua 12:9. En dit komt hier, niet slechts als een besluit van de geschiedenis van de oorlogen van Kanan, (opdat wij met een enkele oogopslag kunnen zien wat zij verkregen hebben) maar ook als een inleiding tot de geschiedenis van de verdeling van Kanan, om alles samen te voegen, waarvan zij nu de verdeling stonden te maken.
Inleiding
Bijbelverkaring van Matthew Henry, JOZUA 12Dit hoofdstuk bevat een korte opgave van Israëls veroveringen. I.Hun veroveringen onder Mozes aan de andere kant van de Jordaan, (want nu veronderstellen wij ons in Kanan te zijn), oostwaarts, waarvan wij de geschiedenis hadden in Numbers 21:21 en verv. En hier deze geschiedenis verkort wedergegeven, Joshua 12:1.
II Hun veroveringen onder Jozua aan deze zijde van de Jordaan, westwaarts.
1. Het land, dat zij onderwierpen, Joshua 12:7, Joshua 12:8.
2. De koningen, die zij hebben overwonnen, allen tezamen een en dertig, Joshua 12:9. En dit komt hier, niet slechts als een besluit van de geschiedenis van de oorlogen van Kanan, (opdat wij met een enkele oogopslag kunnen zien wat zij verkregen hebben) maar ook als een inleiding tot de geschiedenis van de verdeling van Kanan, om alles samen te voegen, waarvan zij nu de verdeling stonden te maken.
Verzen 1-6
Jozua 12:1-6Eer Jozua-of wie anders de geschiedschrijver is-er toe overgaat om een opsomming te geven van Israëls nieuwe veroveringen, herhaalt hij in deze verzen de geschiedenis van hun vorige veroveringen in Mozes' tijd, toen zij meesters zijn geworden van de grote en machtige koninkrijken van Sihon en Og. Nieuwe zegeningen moeten de herinnering niet uitwissen aan vorige zegeningen, en de heerlijkheid van de tegenwoordige werktuigen van goed voor de kerk, moet de rechtmatige eer niet verduisteren of verminderen van hen, die voorgegaan zijn, en de zegen en het sieraad zijn geweest van hun tijd. Jozua's diensten en daden waren blijkbaar groot, maar laat die van Mozes niet voorbijgezien en vergeten worden, daar God, die beide gewrocht heeft, dezelfde is, beide tezamen doen Hem kennen als de Alfa en Omega van Israëls grote verlossing. Hier is:
1. Een beschrijving van dit veroverde land, de maat en de grenzen er van in het algemeen Joshua 12:1, Van de beek Arnon af in het zuiden tot de berg Hermon in het noorden. In het bijzonder hebben wij hier een beschrijving van bet koninkrijk van Sihon, Joshua 12:2, Joshua 12:3, en van dat van Og, Joshua 12:4, Joshua 12:5. Mozes had dit land zeer bijzonder beschreven, Deuteronomy 2:36, Deuteronomy 3:4 en verv, en de beschrijving, hier gegeven, komt overeen met de zijne. Koning Og wordt gezegd te Astaroth en te Edreï te wonen, Joshua 12:4 waarschijnlijk omdat die beide koninklijke steden waren, en hij er paleizen had, nu eens in de ene, en dan weer in de andere verblijf hield, de ene was misschien zijn zomer en de andere zijn winterverblijf. Maar Israël ontnam hem beide, en nu was een graf genoeg voor hem, die niet met een paleis tevreden kon zijn.
2. De verdeling van dit land. Mozes heeft het op hun verzoek aan de twee en een halven stam toegewezen, en het onder hen verdeeld Joshua 12:6, waarvan wij de geschiedenis uitvoerig gehad hebben in Numbers 32:1. De verdeling er van, toen het door Mozes veroverd was, wordt hier vermeld als een voorbeeld voor Jozua in hetgeen hij te doen had, nu hij het land had veroverd, dat aan deze zijde van de Jordaan was gelegen. In zijn tijd gaf Mozes aan een deel van Israël een zeer rijk en vruchtbaar land maar het lag aan de andere kant van de Jordaan Jozua gaf aan geheel Israël het heilige land, de berg van Gods heiligheid, aan deze zijde van de Jordaan. Zo heeft de wet op enkelen van Gods geestelijk Israël uitwendige, tijdelijke zegeningen doen komen, die een onderpand waren van toekomende goederen, maar onze Heere Jezus, de ware Jozua, heeft voor al de kinderen van de belofte geestelijke zegeningen bereid, de voorrechten van het heiligdom en het hemelse Kanan. De triomfen en schenkingen van de wet waren heerlijk, maar die van het Evangelie zijn veel meer overvloedig in heerlijkheid.
Verzen 1-6
Jozua 12:1-6Eer Jozua-of wie anders de geschiedschrijver is-er toe overgaat om een opsomming te geven van Israëls nieuwe veroveringen, herhaalt hij in deze verzen de geschiedenis van hun vorige veroveringen in Mozes' tijd, toen zij meesters zijn geworden van de grote en machtige koninkrijken van Sihon en Og. Nieuwe zegeningen moeten de herinnering niet uitwissen aan vorige zegeningen, en de heerlijkheid van de tegenwoordige werktuigen van goed voor de kerk, moet de rechtmatige eer niet verduisteren of verminderen van hen, die voorgegaan zijn, en de zegen en het sieraad zijn geweest van hun tijd. Jozua's diensten en daden waren blijkbaar groot, maar laat die van Mozes niet voorbijgezien en vergeten worden, daar God, die beide gewrocht heeft, dezelfde is, beide tezamen doen Hem kennen als de Alfa en Omega van Israëls grote verlossing. Hier is:
1. Een beschrijving van dit veroverde land, de maat en de grenzen er van in het algemeen Joshua 12:1, Van de beek Arnon af in het zuiden tot de berg Hermon in het noorden. In het bijzonder hebben wij hier een beschrijving van bet koninkrijk van Sihon, Joshua 12:2, Joshua 12:3, en van dat van Og, Joshua 12:4, Joshua 12:5. Mozes had dit land zeer bijzonder beschreven, Deuteronomy 2:36, Deuteronomy 3:4 en verv, en de beschrijving, hier gegeven, komt overeen met de zijne. Koning Og wordt gezegd te Astaroth en te Edreï te wonen, Joshua 12:4 waarschijnlijk omdat die beide koninklijke steden waren, en hij er paleizen had, nu eens in de ene, en dan weer in de andere verblijf hield, de ene was misschien zijn zomer en de andere zijn winterverblijf. Maar Israël ontnam hem beide, en nu was een graf genoeg voor hem, die niet met een paleis tevreden kon zijn.
2. De verdeling van dit land. Mozes heeft het op hun verzoek aan de twee en een halven stam toegewezen, en het onder hen verdeeld Joshua 12:6, waarvan wij de geschiedenis uitvoerig gehad hebben in Numbers 32:1. De verdeling er van, toen het door Mozes veroverd was, wordt hier vermeld als een voorbeeld voor Jozua in hetgeen hij te doen had, nu hij het land had veroverd, dat aan deze zijde van de Jordaan was gelegen. In zijn tijd gaf Mozes aan een deel van Israël een zeer rijk en vruchtbaar land maar het lag aan de andere kant van de Jordaan Jozua gaf aan geheel Israël het heilige land, de berg van Gods heiligheid, aan deze zijde van de Jordaan. Zo heeft de wet op enkelen van Gods geestelijk Israël uitwendige, tijdelijke zegeningen doen komen, die een onderpand waren van toekomende goederen, maar onze Heere Jezus, de ware Jozua, heeft voor al de kinderen van de belofte geestelijke zegeningen bereid, de voorrechten van het heiligdom en het hemelse Kanan. De triomfen en schenkingen van de wet waren heerlijk, maar die van het Evangelie zijn veel meer overvloedig in heerlijkheid.
Verzen 7-24
Jozua 12:7-24Wij hebben hier een kort overzicht van Jozua's veroveringen.
I. De grenzen van het door hem veroverde land, het lag tussen de Jordaan in het oosten en de Middellandse Zee ten westen, en strekte zich uit van Bal-Gad nabij de Libanon in het noorden, tot Halak, of de kalen berg, nabij het land van Edom in het zeiden, Joshua 12:7. Die grenzen zijn uitvoeriger beschreven in Numbers 34:2 en verv., de beschrijving hier is voldoende om te tonen dat God Zijn woord gestand heeft gedaan, en hun het bezit heeft gegeven van al het land, dat hun door Mozes beloofd was, zo zij het slechts hadden willen houden.
II. De verschillende soorten van landstreken, die daar gevonden werden, en bijdroegen tot zijn schoonheid en vruchtbaarheid, Joshua 12:8. Er waren bergen, niet ruw, rotsachtig en onvruchtbaar, schrikwekkend voor de reiziger, en nutteloos voor de inwoner neen, het waren vruchtbare heuvelen, die uitnemende dingen voortbrachten, Deuteronomy 33:15, het oog van de beschouwer bekoorden, en de hand des eigenaars vulden. En dalen, niet mossig en moerassig, maar bedekt met koren, Psalms 65:14. Er waren vlakten, en bronnen om ze te bewateren, en zelfs in dat rijke land waren ook woestijnen en bossen, die niet zo dicht bevolkt waren als de andere delen van het land, maar waar toch steden en huizen waren, en die als tegenhangers dienden om het lieflijke en vruchtbare van de andere delen te beter te doen uitkomen.
III. De onderscheidene volken, die dit land in bezit gehad hebben: Hethieten, Amorieten, Kananieten, enz, allen afstammelingen van Kanan, de gevloekten zoon van Cham, Genesis 10:15. Zeven volken worden zij genoemd, Deuteronomy 7:1, en zovelen worden daar ook geteld, maar hier worden slechts zes genoemd daar de Girgasieten of verloren waren, of uitgelaten zijn, hoewel wij hen vinden in Genesis 10:16, Genesis 15:21 Zij waren of ingelijfd bij andere van deze volken, of, zij hebben volgens de overlevering van de Joden op de nadering van Israël onder Jozua, zich teruggetrokken naar Afrika, hun land overlatende om door Israël in bezit te worden genomen, daar zij zagen dat het nutteloos was om tegen hen te strijden weshalve zij niet genoemd worden onder de volken, die door Jozua tenonder waren gebracht.
IV. Een lijst van de koningen, die door Israëls zwaard overwonnen en tenonder werden gebracht, sommigen op het slagveld, en anderen in hun steden. Allen tezamen een en dertig koningen, zeer bijzonder genoemd en geteld, in de orde, naar het schijnt, waarin zij overwonnen waren, want de catalogus begint met de koningen van Jericho en Ai, noemt dan de koning van Jeruzalem, en de koningen van het zuiden, die met hem in verbond waren, en gaat: dan over tot die van de noordelijke verbintenis.
1. Dit nu toont welk een vruchtbaar land. Kanan toen geweest is, daar het zoveel koninkrijken kon onderhouden en waarin zoveel koningen verkozen dicht bij elkaar te blijven, veeleer dan zich te verspreiden naar andere landen, die wij nog onbewoond kunnen onderstellen, doch waar zij wl meer ruimte, maar niet zoveel overvloed en genot zouden vinden. Dit was het land, dat God voor Israël had uitgespeurd, en toch is het heden een van de onvruchtbaarste, onnuttigste landen van de wereld. Zodanig is de vloek, die er op rust, sedert zijn bezitters Christus en Zijn Evangelie hebben verworpen, zoals door Mozes voorzegd is, Deuteronomy 29:23. 2. Het toont binnen welke enge grenzen de eerzucht van de mensen toen beperkt bleef. Ieder van deze koningen stelde zich tevreden met de regering over n stad met de vlekken en dorpen, die er bij behoorden, en voor zoveel blijkt, heeft niemand van hun er naar gestreefd om zich van de overigen meester te maken, maar als het nodig was, verenigden zij zich om de veiligheid van allen te verzekeren. Toch, schijnt het dat de beperktheid van hun macht wegens de kleine uitgestrektheid van hun grondgebied, vergoed werd door het onbeperkte van hun gezag, daar hun onderdanen allen in volstrekte zin en in alles van hen afhankelijk waren.
3. Het toont hoe goed God was voor Israël door hun de overwinning te geven over al deze koningen, en het bezit van al hun koninkrijken, en welke verplichting zij hierdoor op zich namen om "Zijn inzettingen te onderhouden en Zijn wetten te bewaren," Psalms 105:44, Psalms 105:45. Hier waren nu een en dertig koninkrijken, of heerlijkheden, om verdeeld te worden, onder negen en een halven stam. Van deze vielen tot het erfdeel van Juda, de koninkrijken Hebron, Jarmuth, Lachis, Eglon Debir, Arad, Libna en Adullam, in het geheel acht, behalve nog een deel van het koninkrijk van Jeruzalem, en een deel van Geder. Benjamin verkreeg de koninkrijken Jericho, Ai, Jeruzalem, Makkeda, Beth- El en dat van de koning van de volken te Gilgal, in het geheel zes. Simeon verkreeg het koninkrijk Horma en een deel van Geder. Efraïm verkreeg de koninkrijken Gezer en Tirza. De halve stam van Manasse verkreeg de koninkrijken Tappuah Hefer Tanach en Megiddo. Aser had de koninkrijken Afek en Achsaf. Zebulon had de koninkrijken Lassaron, Simron-Meron en Jokneam. Nafthali had de koninkrijken Madon, Hazor en Kedes. En Issaschar had Dor. Dezen waren sommigen van de grote en vermaarde koningen, die God geslagen heeft, "want Zijn goedertierenheid is in der eeuwigheid, en heeft hun land ten erve gegeven, ten erve aan Zijn knecht Israël want Zijn goedertierenheid is in der eeuwigheid," Psalms 137:17 en verv.
Verzen 7-24
Jozua 12:7-24Wij hebben hier een kort overzicht van Jozua's veroveringen.
I. De grenzen van het door hem veroverde land, het lag tussen de Jordaan in het oosten en de Middellandse Zee ten westen, en strekte zich uit van Bal-Gad nabij de Libanon in het noorden, tot Halak, of de kalen berg, nabij het land van Edom in het zeiden, Joshua 12:7. Die grenzen zijn uitvoeriger beschreven in Numbers 34:2 en verv., de beschrijving hier is voldoende om te tonen dat God Zijn woord gestand heeft gedaan, en hun het bezit heeft gegeven van al het land, dat hun door Mozes beloofd was, zo zij het slechts hadden willen houden.
II. De verschillende soorten van landstreken, die daar gevonden werden, en bijdroegen tot zijn schoonheid en vruchtbaarheid, Joshua 12:8. Er waren bergen, niet ruw, rotsachtig en onvruchtbaar, schrikwekkend voor de reiziger, en nutteloos voor de inwoner neen, het waren vruchtbare heuvelen, die uitnemende dingen voortbrachten, Deuteronomy 33:15, het oog van de beschouwer bekoorden, en de hand des eigenaars vulden. En dalen, niet mossig en moerassig, maar bedekt met koren, Psalms 65:14. Er waren vlakten, en bronnen om ze te bewateren, en zelfs in dat rijke land waren ook woestijnen en bossen, die niet zo dicht bevolkt waren als de andere delen van het land, maar waar toch steden en huizen waren, en die als tegenhangers dienden om het lieflijke en vruchtbare van de andere delen te beter te doen uitkomen.
III. De onderscheidene volken, die dit land in bezit gehad hebben: Hethieten, Amorieten, Kananieten, enz, allen afstammelingen van Kanan, de gevloekten zoon van Cham, Genesis 10:15. Zeven volken worden zij genoemd, Deuteronomy 7:1, en zovelen worden daar ook geteld, maar hier worden slechts zes genoemd daar de Girgasieten of verloren waren, of uitgelaten zijn, hoewel wij hen vinden in Genesis 10:16, Genesis 15:21 Zij waren of ingelijfd bij andere van deze volken, of, zij hebben volgens de overlevering van de Joden op de nadering van Israël onder Jozua, zich teruggetrokken naar Afrika, hun land overlatende om door Israël in bezit te worden genomen, daar zij zagen dat het nutteloos was om tegen hen te strijden weshalve zij niet genoemd worden onder de volken, die door Jozua tenonder waren gebracht.
IV. Een lijst van de koningen, die door Israëls zwaard overwonnen en tenonder werden gebracht, sommigen op het slagveld, en anderen in hun steden. Allen tezamen een en dertig koningen, zeer bijzonder genoemd en geteld, in de orde, naar het schijnt, waarin zij overwonnen waren, want de catalogus begint met de koningen van Jericho en Ai, noemt dan de koning van Jeruzalem, en de koningen van het zuiden, die met hem in verbond waren, en gaat: dan over tot die van de noordelijke verbintenis.
1. Dit nu toont welk een vruchtbaar land. Kanan toen geweest is, daar het zoveel koninkrijken kon onderhouden en waarin zoveel koningen verkozen dicht bij elkaar te blijven, veeleer dan zich te verspreiden naar andere landen, die wij nog onbewoond kunnen onderstellen, doch waar zij wl meer ruimte, maar niet zoveel overvloed en genot zouden vinden. Dit was het land, dat God voor Israël had uitgespeurd, en toch is het heden een van de onvruchtbaarste, onnuttigste landen van de wereld. Zodanig is de vloek, die er op rust, sedert zijn bezitters Christus en Zijn Evangelie hebben verworpen, zoals door Mozes voorzegd is, Deuteronomy 29:23. 2. Het toont binnen welke enge grenzen de eerzucht van de mensen toen beperkt bleef. Ieder van deze koningen stelde zich tevreden met de regering over n stad met de vlekken en dorpen, die er bij behoorden, en voor zoveel blijkt, heeft niemand van hun er naar gestreefd om zich van de overigen meester te maken, maar als het nodig was, verenigden zij zich om de veiligheid van allen te verzekeren. Toch, schijnt het dat de beperktheid van hun macht wegens de kleine uitgestrektheid van hun grondgebied, vergoed werd door het onbeperkte van hun gezag, daar hun onderdanen allen in volstrekte zin en in alles van hen afhankelijk waren.
3. Het toont hoe goed God was voor Israël door hun de overwinning te geven over al deze koningen, en het bezit van al hun koninkrijken, en welke verplichting zij hierdoor op zich namen om "Zijn inzettingen te onderhouden en Zijn wetten te bewaren," Psalms 105:44, Psalms 105:45. Hier waren nu een en dertig koninkrijken, of heerlijkheden, om verdeeld te worden, onder negen en een halven stam. Van deze vielen tot het erfdeel van Juda, de koninkrijken Hebron, Jarmuth, Lachis, Eglon Debir, Arad, Libna en Adullam, in het geheel acht, behalve nog een deel van het koninkrijk van Jeruzalem, en een deel van Geder. Benjamin verkreeg de koninkrijken Jericho, Ai, Jeruzalem, Makkeda, Beth- El en dat van de koning van de volken te Gilgal, in het geheel zes. Simeon verkreeg het koninkrijk Horma en een deel van Geder. Efraïm verkreeg de koninkrijken Gezer en Tirza. De halve stam van Manasse verkreeg de koninkrijken Tappuah Hefer Tanach en Megiddo. Aser had de koninkrijken Afek en Achsaf. Zebulon had de koninkrijken Lassaron, Simron-Meron en Jokneam. Nafthali had de koninkrijken Madon, Hazor en Kedes. En Issaschar had Dor. Dezen waren sommigen van de grote en vermaarde koningen, die God geslagen heeft, "want Zijn goedertierenheid is in der eeuwigheid, en heeft hun land ten erve gegeven, ten erve aan Zijn knecht Israël want Zijn goedertierenheid is in der eeuwigheid," Psalms 137:17 en verv.