Lectionary Calendar
Thursday, October 31st, 2024
the Week of Proper 25 / Ordinary 30
Attention!
Take your personal ministry to the Next Level by helping StudyLight build churches and supporting pastors in Uganda.
Click here to join the effort!

Bible Commentaries
Jozua 11

Dächsel BijbelverklaringDächsel Bijbelverklaring

Zoek naar…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, JOZUA 11

Joshua 11:1.

I. Joshua 11:1-Joshua 11:15. Nadat Jozua het zuidelijke deel van Kanan aan zich had onderworpen, brengt Jabin, koning van Hazor, een verbond onder de noordelijke koningen tot stand, die nu met een zeer groot leger en zeer vele paarden en wagens aan de wateren van Merom verzameld worden, maar Jozua gesterkt door de belofte van de Heere, die hem de overwinning toezegt, overvalt hen eensklaps met zijn krijgsvolk, slaat hen en vervolgt hen daarna in drie richtingen. Vervolgens worden de voornaamste steden van deze landstreek ingenomen, maar Hazor, de residentie van de aan de spits van de bondgenoten staande koning Jabin, wordt verbrand.

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, JOZUA 11

Joshua 11:1.

I. Joshua 11:1-Joshua 11:15. Nadat Jozua het zuidelijke deel van Kanan aan zich had onderworpen, brengt Jabin, koning van Hazor, een verbond onder de noordelijke koningen tot stand, die nu met een zeer groot leger en zeer vele paarden en wagens aan de wateren van Merom verzameld worden, maar Jozua gesterkt door de belofte van de Heere, die hem de overwinning toezegt, overvalt hen eensklaps met zijn krijgsvolk, slaat hen en vervolgt hen daarna in drie richtingen. Vervolgens worden de voornaamste steden van deze landstreek ingenomen, maar Hazor, de residentie van de aan de spits van de bondgenoten staande koning Jabin, wordt verbrand.

Vers 1

1. Het gebeurde daarna 1) toen Jabin, de koning van Hazor, een stad aan het noordwestelijke uiteinde van het meer van Merom gelegen, die toen de voornaamste van alle koninkrijken van het noordelijk Kanan was (Joshua 11:10), dit hoorde, namelijk, dat Jozua het gehele zuidelijke deel van Kanan aan zich onderworpen had (Joshua 10:40vv.), zo zond hij tot Jobab, de koning van Madon, (de ligging van deze stad heeft men nog niet juist kunnen bepalen) en tot de koning van Simron, ook onbekend, en tot de koning van Achsaf, misschien het tegenwoordige Kesf, ten zuiden van de rivier Leontes gelegen.

1) Ook in deze nieuwe aangelegenheden schittert de meer dan vaderlijke zorg van God, zowel in het behoeden van de Zijnen in de gevaren, als in Zijn welwillendheid om hun zwakheid te dragen. Indien het bekend was geweest, dat Jabin zich met de naburige volken, waarvan nu melding gemaakt wordt, had verbonden, zou de last van de oorlog de Israëlieten veel meer gedrukt hebben, de angst en vrees zou hen meer hebben beroerd. Wel zou het God gemakkelijk zijn geweest, zowel al die grote troepen tegelijk te vernietigen, als hun vrees en angst weg te nemen, maar Hij heeft echter de reeds op zich zelf zwakken niet bovenmate willen beproeven, opdat zij niet door een al te grote menigte voor zich, zouden beginnen te beven en dan de moed verliezen. Maar de vele volken, die zich te rechter tijd hadden moeten wapenen, heeft Hij als in de dommel en als zonder verstandelijk overleg gehouden, totdat het uitverkoren volk door zo vele schitterende overwinningen was aangezet geworden, om zonder aarzeling de oorlog tegen allen voort te zetten..

Vers 1

1. Het gebeurde daarna 1) toen Jabin, de koning van Hazor, een stad aan het noordwestelijke uiteinde van het meer van Merom gelegen, die toen de voornaamste van alle koninkrijken van het noordelijk Kanan was (Joshua 11:10), dit hoorde, namelijk, dat Jozua het gehele zuidelijke deel van Kanan aan zich onderworpen had (Joshua 10:40vv.), zo zond hij tot Jobab, de koning van Madon, (de ligging van deze stad heeft men nog niet juist kunnen bepalen) en tot de koning van Simron, ook onbekend, en tot de koning van Achsaf, misschien het tegenwoordige Kesf, ten zuiden van de rivier Leontes gelegen.

1) Ook in deze nieuwe aangelegenheden schittert de meer dan vaderlijke zorg van God, zowel in het behoeden van de Zijnen in de gevaren, als in Zijn welwillendheid om hun zwakheid te dragen. Indien het bekend was geweest, dat Jabin zich met de naburige volken, waarvan nu melding gemaakt wordt, had verbonden, zou de last van de oorlog de Israëlieten veel meer gedrukt hebben, de angst en vrees zou hen meer hebben beroerd. Wel zou het God gemakkelijk zijn geweest, zowel al die grote troepen tegelijk te vernietigen, als hun vrees en angst weg te nemen, maar Hij heeft echter de reeds op zich zelf zwakken niet bovenmate willen beproeven, opdat zij niet door een al te grote menigte voor zich, zouden beginnen te beven en dan de moed verliezen. Maar de vele volken, die zich te rechter tijd hadden moeten wapenen, heeft Hij als in de dommel en als zonder verstandelijk overleg gehouden, totdat het uitverkoren volk door zo vele schitterende overwinningen was aangezet geworden, om zonder aarzeling de oorlog tegen allen voort te zetten..

Vers 2

2. En tot de koningen, die tegen het noorden op het gebergte Naftali bij Kedes (Joshua 20:7) en op de vlakte tegen het zuiden van Cinnerth, in het Jordaandal ten zuiden van het meer van Gennesareth, en in de laagte, in het vlakke land aan de zee ten noorden van Joppe (Joshua 9:2), en in Nafoth-Dor, d.i. op de hoogten van Dor, 1) een stad aan de voet van de Karmel, aan de Middellandse Zee gelegen, aan de zee waren.

1) De stad Dor was door de Feniciërs aangelegd voor de purpervisserij, en nog thans is het rotsachtig strand aldaar rijk aan purpermosselen; het purper van Tyrus, waartoe men een ontzaglijke menigte mosselen nodig had, om een tamelijke hoeveelheid purperverf te verkrijgen, was zo duur, dat alleen koningen en zeer rijke lieden het konden dragen (Deuteronomy 33:19 Luke 16:19); de cochenille (of schildluis) echter, een insect, dat sedert de ontdekking van Amerika is bekend geworden, en ook een mooie rode verf geeft, is veel minder in prijs. Het tegenwoordige Dor, Tantura of Tortura geheten, heeft slechts 500 moslim inwoners; deze zeestad moet wel onderscheiden worden van de landstad Naphoth Dor (Joshua 12:23), die omtrent 1/4 mijl noordelijker, op een kleine hoogte ligt..

Vers 2

2. En tot de koningen, die tegen het noorden op het gebergte Naftali bij Kedes (Joshua 20:7) en op de vlakte tegen het zuiden van Cinnerth, in het Jordaandal ten zuiden van het meer van Gennesareth, en in de laagte, in het vlakke land aan de zee ten noorden van Joppe (Joshua 9:2), en in Nafoth-Dor, d.i. op de hoogten van Dor, 1) een stad aan de voet van de Karmel, aan de Middellandse Zee gelegen, aan de zee waren.

1) De stad Dor was door de Feniciërs aangelegd voor de purpervisserij, en nog thans is het rotsachtig strand aldaar rijk aan purpermosselen; het purper van Tyrus, waartoe men een ontzaglijke menigte mosselen nodig had, om een tamelijke hoeveelheid purperverf te verkrijgen, was zo duur, dat alleen koningen en zeer rijke lieden het konden dragen (Deuteronomy 33:19 Luke 16:19); de cochenille (of schildluis) echter, een insect, dat sedert de ontdekking van Amerika is bekend geworden, en ook een mooie rode verf geeft, is veel minder in prijs. Het tegenwoordige Dor, Tantura of Tortura geheten, heeft slechts 500 moslim inwoners; deze zeestad moet wel onderscheiden worden van de landstad Naphoth Dor (Joshua 12:23), die omtrent 1/4 mijl noordelijker, op een kleine hoogte ligt..

Vers 3

3. Tot de Kananieten tegen het oosten, aan de rechterzijde van de Jordaan, en tegen het westen, in de laagte aan de Middellandse Zee, en de Amorieten en de Hethieten, en de Ferezieten, en de Jebusieten op het gebergte, dat door het midden van Kanan, van het noorden tot het zuiden zich uitstrekte, en de Hevieten onder aan de berg Hermon, ten noorden in het land van Mizpa, 1)aan de rechterzijde van een van de bronnen van de Jordaan.

1) Hier wordt de vlakte van Paneas bedoeld, daarin ligt op een 200 voet hoge heuvel een dorp Mutuleh, nu door Druzen bewoond, vanwaar men een heerlijk gezicht heeft over de gehele landstreek tot aan het meer van Merom; deze hoge ligging met zo'n weids uitzicht, geeft aan de plaats de naam van Mizpe, dat is Kijktoren (Genesis 31:49)..

Vers 3

3. Tot de Kananieten tegen het oosten, aan de rechterzijde van de Jordaan, en tegen het westen, in de laagte aan de Middellandse Zee, en de Amorieten en de Hethieten, en de Ferezieten, en de Jebusieten op het gebergte, dat door het midden van Kanan, van het noorden tot het zuiden zich uitstrekte, en de Hevieten onder aan de berg Hermon, ten noorden in het land van Mizpa, 1)aan de rechterzijde van een van de bronnen van de Jordaan.

1) Hier wordt de vlakte van Paneas bedoeld, daarin ligt op een 200 voet hoge heuvel een dorp Mutuleh, nu door Druzen bewoond, vanwaar men een heerlijk gezicht heeft over de gehele landstreek tot aan het meer van Merom; deze hoge ligging met zo'n weids uitzicht, geeft aan de plaats de naam van Mizpe, dat is Kijktoren (Genesis 31:49)..

Vers 4

4. Deze, tot wie Jabin gezonden had, nu trokken uit hun steden, en al hun legers met hen; veel volk, als het zand dat aan de oever van de zee is, in veelheid, zodat men ze niet tellen kon, een ontzaglijke, ontelbare legermassa (Genesis 22:17); en zeer veel paarden en wagens (Exodus 14:7).

Vers 4

4. Deze, tot wie Jabin gezonden had, nu trokken uit hun steden, en al hun legers met hen; veel volk, als het zand dat aan de oever van de zee is, in veelheid, zodat men ze niet tellen kon, een ontzaglijke, ontelbare legermassa (Genesis 22:17); en zeer veel paarden en wagens (Exodus 14:7).

Vers 5

5. Al deze koningen werden verzameld, nadat zij reeds onderling bepaald hadden, waar zij de strijd tegen de Israëlieten wilden aanvangen, en kwamen en legerden zichsamen aan de wateren van Merom, 1) om tegen Israël te strijden.

1) De "Wateren van Merom" en het Meer van Merom is volgens sommigen hetzelfde, en is, volgens hen, het meer van Samochonitis, thans Bahr-el-Hule genoemd; er is echter volstrekt geen spoor dat het meer bij de ouden zo genoemd is; veeleer moeten wij de "Wateren van Merom" lezen als de bij het dorp Meiron, dat ten noordwesten van de zee van Gennesareth ligt, ontspringende bron, die een kleine beek vormt, die door het dal bij het dorp Sefed (De 27:3) heenloopt, en zich ontlast in de zee van Gennesareth. Het dorp is een beroemde bedevaartsplaats van de joden, omdat zich aldaar de graven van Hillel, van Schammai (Deuteronomy 24:4) en andere door hen hoogvereerde Rabbijnen bevinden, zoals zij voorgeven..

Deze mening steunt vooral op een uitspraak van Josefus, die meedeelt (Want. VI. 18), dat deze koningen zich bij Besother (of Mesother), een stad boven in Galilea, hebben gelegerd..

Vers 5

5. Al deze koningen werden verzameld, nadat zij reeds onderling bepaald hadden, waar zij de strijd tegen de Israëlieten wilden aanvangen, en kwamen en legerden zichsamen aan de wateren van Merom, 1) om tegen Israël te strijden.

1) De "Wateren van Merom" en het Meer van Merom is volgens sommigen hetzelfde, en is, volgens hen, het meer van Samochonitis, thans Bahr-el-Hule genoemd; er is echter volstrekt geen spoor dat het meer bij de ouden zo genoemd is; veeleer moeten wij de "Wateren van Merom" lezen als de bij het dorp Meiron, dat ten noordwesten van de zee van Gennesareth ligt, ontspringende bron, die een kleine beek vormt, die door het dal bij het dorp Sefed (De 27:3) heenloopt, en zich ontlast in de zee van Gennesareth. Het dorp is een beroemde bedevaartsplaats van de joden, omdat zich aldaar de graven van Hillel, van Schammai (Deuteronomy 24:4) en andere door hen hoogvereerde Rabbijnen bevinden, zoals zij voorgeven..

Deze mening steunt vooral op een uitspraak van Josefus, die meedeelt (Want. VI. 18), dat deze koningen zich bij Besother (of Mesother), een stad boven in Galilea, hebben gelegerd..

Vers 6

6. En de HEERE zei 1) tot Jozua, toen deze van het voornemen van de koningen onderricht, van Gilgal (Joshua 10:43), tegen het zo talrijke en wel toegeruste leger optrok, en omtrent een dagreis van dat leger verwijderd was: Vrees niet voor hun aangezichten, want morgen omtrent deze tijd zal Ik, 2) die u reeds zo dikwijls Mijn machtige hulp heb doen zien, hen al te gader verslagen geven voor het aangezicht van Israël; hun paarden zult gij door de pezen van de achterpoten door te snijden, verlammen, en hun wagens met vuur verbranden. 3)

1) Hoe gewichtiger en moeilijker de zaak wordt, om een zo talrijk en welgeoefend leger te vernietigen, des te meer was het noodzakelijk, dat hij met nieuwe moed werd gesterkt. Zo verschijnt God aan Zijn knecht Jozua en belooft hem dezelfde gelukkige uitkomst, die hem reeds enige malen te beurt was gevallen. Nadrukkelijk is op te merken, dat zo dikwijls Hij Zijn belofte herhaalt, de mensen herinnerd worden aan hun vergeetachtigheid, of zorgeloosheid, of zwakheid. Want indien niet gedurig hun geloof nieuwe steun ontvangt, loopt het zo snel gevaar te verdwijnen of te verflauwen. En lijden wij aan een dwaze overmoed, zodat het ons bijna verdriet, tweemaal hetzelfde te horen. Waaruit wij leren, dat, zo dikwijls ons nieuwe strijd ontmoet, de beloften van God ons op het hart worden gebonden, die onze traagheid verbeteren, of onze luiheid opwekken..

2)Uitdrukkelijk wordt het woordje "Ik", erbij gevoegd, om aan de belofte kracht bij te zetten. Ik, wil de Heere God zeggen, Wie het niet aan enige macht in hemel en op aarde ontbreekt, om alle uw vijanden in uw handen te geven..

3) Dit moest plaatsvinden, opdat Israël zich niet zou schikken naar de gewoonte van de volkeren. Bij Israël mocht geen vertrouwen zijn op paarden en wagens, maar het moest alleen zijn vertrouwen stellen op Jehova, zijn God..

Vers 6

6. En de HEERE zei 1) tot Jozua, toen deze van het voornemen van de koningen onderricht, van Gilgal (Joshua 10:43), tegen het zo talrijke en wel toegeruste leger optrok, en omtrent een dagreis van dat leger verwijderd was: Vrees niet voor hun aangezichten, want morgen omtrent deze tijd zal Ik, 2) die u reeds zo dikwijls Mijn machtige hulp heb doen zien, hen al te gader verslagen geven voor het aangezicht van Israël; hun paarden zult gij door de pezen van de achterpoten door te snijden, verlammen, en hun wagens met vuur verbranden. 3)

1) Hoe gewichtiger en moeilijker de zaak wordt, om een zo talrijk en welgeoefend leger te vernietigen, des te meer was het noodzakelijk, dat hij met nieuwe moed werd gesterkt. Zo verschijnt God aan Zijn knecht Jozua en belooft hem dezelfde gelukkige uitkomst, die hem reeds enige malen te beurt was gevallen. Nadrukkelijk is op te merken, dat zo dikwijls Hij Zijn belofte herhaalt, de mensen herinnerd worden aan hun vergeetachtigheid, of zorgeloosheid, of zwakheid. Want indien niet gedurig hun geloof nieuwe steun ontvangt, loopt het zo snel gevaar te verdwijnen of te verflauwen. En lijden wij aan een dwaze overmoed, zodat het ons bijna verdriet, tweemaal hetzelfde te horen. Waaruit wij leren, dat, zo dikwijls ons nieuwe strijd ontmoet, de beloften van God ons op het hart worden gebonden, die onze traagheid verbeteren, of onze luiheid opwekken..

2)Uitdrukkelijk wordt het woordje "Ik", erbij gevoegd, om aan de belofte kracht bij te zetten. Ik, wil de Heere God zeggen, Wie het niet aan enige macht in hemel en op aarde ontbreekt, om alle uw vijanden in uw handen te geven..

3) Dit moest plaatsvinden, opdat Israël zich niet zou schikken naar de gewoonte van de volkeren. Bij Israël mocht geen vertrouwen zijn op paarden en wagens, maar het moest alleen zijn vertrouwen stellen op Jehova, zijn God..

Vers 7

7. En Jozua, door zo'n toespraak versterkt, en al het krijgsvolk met hem, kwam snel over hen, nog, eer zij zelf aanval verwachtten, aan de wateren van Merom, (Joshua 11:5), en zij overvielen hen in hun legerplaats.

Vers 7

7. En Jozua, door zo'n toespraak versterkt, en al het krijgsvolk met hem, kwam snel over hen, nog, eer zij zelf aanval verwachtten, aan de wateren van Merom, (Joshua 11:5), en zij overvielen hen in hun legerplaats.

Vers 8

8. En de HEERE gaf hen in de hand van Israël, en zij sloegen hen, en zij joegen hen na, gedeeltelijknoordwestwaarts op tot groot 1) Zidon toe, naar de grote stad Zidon, 1) aan de kust van de Middellandse Zee, en gedeeltelijk westwaarts heen, tot Misrefth-maïm 2) tussen Tyrus en Acco, en tot het dal Mizpe (Joshua 11:3) tegen het oosten, van Sidon en Misrefth-maïm afgerekend, maar van Merom af tegen het zuiden en zij sloegen hen, totdat zij geen een onder hen overlieten.

1) Sidon, de oudste onder al de steden van de kust van Fenicië, in een vlakte, die nauwelijks een mijl breed is, gebouwd bijna tegenover het zuidelijke einde van de Libanon, met een voortreffelijke haven, was toen nog de hoofdstad van Fenicië; vandaar dat zij hier en in Joshua 19:28 de "grote" heet. Omtrent 5 mijl ten zuiden van daar lag Tyrus, dat echter in de tijd, waarover wij nu spreken, nog een landstad was, in een mooie, vruchtbare vlakte, 12 minuten van de zee gelegen. Toen later omstreeks 1209 v. Chr. er een nieuwe stad op een eiland nabij de kust was aangelegd, werd Tyrus de voornaamste, bijzonder onder koning Hiram, die van 1023-990 regeerde (2 Samuel 5:11). De verhouding van beide steden tot elkaar wisselde later dikwijls af, nu was de ene machtiger dan weer de andere..

Groot Zidon. Zo aangeduid, niet omdat er ook een klein Zidon was, maar omdat het een grote stad was, de hoofdplaats van die streek. Juistere vertaling zou dan ook zijn: Zidon de Grote. In David's tijd was zij niet meer de grote stad, maar werd haar glans overtroffen door die van Tyrus. Nu is zij Saida geheten en telt ongeveer 5 a 6.000 zielen, volgens Robinson en V.d.Velde. Tacitus noemt haar de "moeder van de Phoeniciërs"..

Thans is Sidon, nu Saida genoemd, de voornaamste plaats: zij telt 5 6 duizend inwoners, en heeft veel goedgebouwde stenen huizen. Tyrus, nu Sur genoemd, is slechts een marktvlek, waarvan de woningen slechts hutten zijn: en ofschoon zij nog een kleine haven heeft, verdient het nauwelijks de naam van stad..

2)Misreft-Maïm. Deze naam wordt verschillend verklaard: enige uitleggers denken aan zoutpannen, andere aan smeltovens of glasblazerijen, en nog andere waaronder David Kimchi, en ook Luther aan warme bronnen of baden. Het laatste is wel waarschijnlijk de betekenis. Ten zuiden van Tyrus eindigt het bergland van Galilea in de voorgebergten Rs el Abiad (witte kaap) en Rs en Nakra, in de tijden van de kruistochten "Ladder van Tyrus" geheten. Aan de voet van dit tweede voorgebergte is een verzameling van bronnen, nu Ain Mesherfi geheten..

Vers 8

8. En de HEERE gaf hen in de hand van Israël, en zij sloegen hen, en zij joegen hen na, gedeeltelijknoordwestwaarts op tot groot 1) Zidon toe, naar de grote stad Zidon, 1) aan de kust van de Middellandse Zee, en gedeeltelijk westwaarts heen, tot Misrefth-maïm 2) tussen Tyrus en Acco, en tot het dal Mizpe (Joshua 11:3) tegen het oosten, van Sidon en Misrefth-maïm afgerekend, maar van Merom af tegen het zuiden en zij sloegen hen, totdat zij geen een onder hen overlieten.

1) Sidon, de oudste onder al de steden van de kust van Fenicië, in een vlakte, die nauwelijks een mijl breed is, gebouwd bijna tegenover het zuidelijke einde van de Libanon, met een voortreffelijke haven, was toen nog de hoofdstad van Fenicië; vandaar dat zij hier en in Joshua 19:28 de "grote" heet. Omtrent 5 mijl ten zuiden van daar lag Tyrus, dat echter in de tijd, waarover wij nu spreken, nog een landstad was, in een mooie, vruchtbare vlakte, 12 minuten van de zee gelegen. Toen later omstreeks 1209 v. Chr. er een nieuwe stad op een eiland nabij de kust was aangelegd, werd Tyrus de voornaamste, bijzonder onder koning Hiram, die van 1023-990 regeerde (2 Samuel 5:11). De verhouding van beide steden tot elkaar wisselde later dikwijls af, nu was de ene machtiger dan weer de andere..

Groot Zidon. Zo aangeduid, niet omdat er ook een klein Zidon was, maar omdat het een grote stad was, de hoofdplaats van die streek. Juistere vertaling zou dan ook zijn: Zidon de Grote. In David's tijd was zij niet meer de grote stad, maar werd haar glans overtroffen door die van Tyrus. Nu is zij Saida geheten en telt ongeveer 5 a 6.000 zielen, volgens Robinson en V.d.Velde. Tacitus noemt haar de "moeder van de Phoeniciërs"..

Thans is Sidon, nu Saida genoemd, de voornaamste plaats: zij telt 5 6 duizend inwoners, en heeft veel goedgebouwde stenen huizen. Tyrus, nu Sur genoemd, is slechts een marktvlek, waarvan de woningen slechts hutten zijn: en ofschoon zij nog een kleine haven heeft, verdient het nauwelijks de naam van stad..

2)Misreft-Maïm. Deze naam wordt verschillend verklaard: enige uitleggers denken aan zoutpannen, andere aan smeltovens of glasblazerijen, en nog andere waaronder David Kimchi, en ook Luther aan warme bronnen of baden. Het laatste is wel waarschijnlijk de betekenis. Ten zuiden van Tyrus eindigt het bergland van Galilea in de voorgebergten Rs el Abiad (witte kaap) en Rs en Nakra, in de tijden van de kruistochten "Ladder van Tyrus" geheten. Aan de voet van dit tweede voorgebergte is een verzameling van bronnen, nu Ain Mesherfi geheten..

Vers 9

9. Jozua nu deed hun, toen zij met alles, wat zij hadden in zijn handen vielen, zoals de HEERE hem gezegd had (Joshua 11:6), hun paarden verlamde hij, en hun wagens verbrandde hij met vuur. 1)

1) Hiermee gaf hij te kennen: 1e. Zijn gehoorzaamheid en onderwerping aan de Goddelijke wil; 2e. Zijn zelfverloochening. Het bevel van God sneed bij hem alle menselijke overlegging af. 3e. Zijn vertrouwen op Gods macht ten voordele van Israël. 4e. Zijn zorgvuldigheid, om het volk insgelijks in hun vertrouwen op God te versterken..

Over het gebruik van wagens en paarden, "Psalms 20:7". Alleen zij hier gezegd, dat Israël tot op Salomo zich nooit van paarden heeft bediend in de strijd (Judges 4:13; Judges 5:15). David vernietigde ze, die hij overmeesterde. Enkelen hield hij over, niet om ze te gebruiken, maar als teken van overwinning (2 Samuel 8:4). Merkwaardig is het, dat Israël, in al die oorlogen, ook immer de overwinning behaalde. De ondergang van Israël begint met het tijdperk, toen het met paarden en wagens begon te strijden..

Vers 9

9. Jozua nu deed hun, toen zij met alles, wat zij hadden in zijn handen vielen, zoals de HEERE hem gezegd had (Joshua 11:6), hun paarden verlamde hij, en hun wagens verbrandde hij met vuur. 1)

1) Hiermee gaf hij te kennen: 1e. Zijn gehoorzaamheid en onderwerping aan de Goddelijke wil; 2e. Zijn zelfverloochening. Het bevel van God sneed bij hem alle menselijke overlegging af. 3e. Zijn vertrouwen op Gods macht ten voordele van Israël. 4e. Zijn zorgvuldigheid, om het volk insgelijks in hun vertrouwen op God te versterken..

Over het gebruik van wagens en paarden, "Psalms 20:7". Alleen zij hier gezegd, dat Israël tot op Salomo zich nooit van paarden heeft bediend in de strijd (Judges 4:13; Judges 5:15). David vernietigde ze, die hij overmeesterde. Enkelen hield hij over, niet om ze te gebruiken, maar als teken van overwinning (2 Samuel 8:4). Merkwaardig is het, dat Israël, in al die oorlogen, ook immer de overwinning behaalde. De ondergang van Israël begint met het tijdperk, toen het met paarden en wagens begon te strijden..

Vers 10

10. En Jozua keerde van de vervolging van de vijanden in de verschillende richtingen, waarheen zij gevlucht waren, weer op dezelfde tijd, na verloop van enige dagen, en hij nam Hazor in, aan de noordwestkust van het meer Merom (Joshua 11:1); en haar koning Jabin, die zich gelukkig gered had uit de slag (Joshua 11:7), sloeg hij met het zwaard; want Hazor was te voren het hoofd van al deze koninkrijken, in het noorden; om deze reden werd deze stad terstond ingenomen, maar moest ook het hardste behandeld worden.

Vers 10

10. En Jozua keerde van de vervolging van de vijanden in de verschillende richtingen, waarheen zij gevlucht waren, weer op dezelfde tijd, na verloop van enige dagen, en hij nam Hazor in, aan de noordwestkust van het meer Merom (Joshua 11:1); en haar koning Jabin, die zich gelukkig gered had uit de slag (Joshua 11:7), sloeg hij met het zwaard; want Hazor was te voren het hoofd van al deze koninkrijken, in het noorden; om deze reden werd deze stad terstond ingenomen, maar moest ook het hardste behandeld worden.

Vers 11

11. En zij, de kinderen van Israël, sloegen elke ziel, die daarin was, met de scherpte van het zwaard, die verbannende; er bleef niets over, dat adem had; en Hazor verbrandde hij, Jozua, met vuur.

Omtrent 170 jaar later komt in de tijd van de Richters (Judges 4:2) weer een Kananitische koning Jabin voor, die te Hazor regeert; hij was een afstammeling van de hier genoemde, en de naam Jabin, d.i. verstandige, was vermoedelijk een titel, die alle koningen van dat land droegen. Hazor werd door de Kananieten spoedig weer opgebouwd, en weer tot de residentie van de koning gemaakt, omdat de kinderen van Israël hun plicht, om ze geheel ten onder te brengen en ten laatste geheel uit te roeien, verzuimden.. 12. En Jozua nam al de steden van deze koningen, Madon, Simron, Achsaf, enz. in, en al haar koningen, en hij sloeg hen met de scherpte van het zwaard, hen verbannende, zoals Mozes, de knecht van de HEERE, geboden had.

a)Numbers 33:51vv. Deuteronomy 7:1vv.; 20:16vv.

Vers 11

11. En zij, de kinderen van Israël, sloegen elke ziel, die daarin was, met de scherpte van het zwaard, die verbannende; er bleef niets over, dat adem had; en Hazor verbrandde hij, Jozua, met vuur.

Omtrent 170 jaar later komt in de tijd van de Richters (Judges 4:2) weer een Kananitische koning Jabin voor, die te Hazor regeert; hij was een afstammeling van de hier genoemde, en de naam Jabin, d.i. verstandige, was vermoedelijk een titel, die alle koningen van dat land droegen. Hazor werd door de Kananieten spoedig weer opgebouwd, en weer tot de residentie van de koning gemaakt, omdat de kinderen van Israël hun plicht, om ze geheel ten onder te brengen en ten laatste geheel uit te roeien, verzuimden.. 12. En Jozua nam al de steden van deze koningen, Madon, Simron, Achsaf, enz. in, en al haar koningen, en hij sloeg hen met de scherpte van het zwaard, hen verbannende, zoals Mozes, de knecht van de HEERE, geboden had.

a)Numbers 33:51vv. Deuteronomy 7:1vv.; 20:16vv.

Vers 13

13. Alleen verbrandden de Israëlieten geen van de overige steden, die, zoals bij de Fenicische steden meestal het geval was, op haar heuvels stonden, 1) behalve Hazor alleen, dat verbrandde Jozua, en volbracht aan die stad de verbanning in haar grootste strengheid.

1) In het Hebreeuws Haomedoth al-tilam. Die op hun heuvels stonden, maar beter die op hun heuvels staan, om aan te duiden, dat zij nog bij het schrijven van dit boek op hun oude standplaats stonden..

Vers 13

13. Alleen verbrandden de Israëlieten geen van de overige steden, die, zoals bij de Fenicische steden meestal het geval was, op haar heuvels stonden, 1) behalve Hazor alleen, dat verbrandde Jozua, en volbracht aan die stad de verbanning in haar grootste strengheid.

1) In het Hebreeuws Haomedoth al-tilam. Die op hun heuvels stonden, maar beter die op hun heuvels staan, om aan te duiden, dat zij nog bij het schrijven van dit boek op hun oude standplaats stonden..

Vers 14

14. En al de door van deze steden, goud en zilver, koperen en ijzeren gereedschappen enz. en het vee roofden de kinderen van Israël voor zich (8:2,27), alleen sloegen zij al de mensen met de scherpte van het zwaard, totdat zij hen verdelgden; zij lieten niet overblijven, wat adem had.

Vers 14

14. En al de door van deze steden, goud en zilver, koperen en ijzeren gereedschappen enz. en het vee roofden de kinderen van Israël voor zich (8:2,27), alleen sloegen zij al de mensen met de scherpte van het zwaard, totdat zij hen verdelgden; zij lieten niet overblijven, wat adem had.

Vers 15

15. a) Zoals de HEERE Mozes, Zijn knecht geboden had, b) zo gebood Mozes weer aan Jozua, zijn opvolger; en zo deed Jozua, daaraan stipt gehoorzamende; hij deed er niet n woord af 1) van alles, wat de HEERE aan Mozes geboden had.

a)Exodus 23:32,Exodus 23:33; Exodus 34:12 Numbers 33:52. b) Deuteronomy 7:2; Deuteronomy 20:16

1) Dat is: hij bracht alles stipt ten uitvoer, wat de Heere aan Mozes had geboden, omtrent de verovering van het land..

II. Joshua 11:16-Joshua 11:23. Nu volgt er een terugblik op de verovering van het gehele land, in zijn uitgestrektheid van het zuiden naar het noorden, benevens enige algemene opmerkingen, omtrent de langdurigheid van de oorlog en het gedrag van de Kananieten. Vervolgens een bijvoegsel over de onderwerping van het zuidelijk deel van Kanan, ook van de daar wonende Enaks-kinderen, die vroeger zo vreselijk waren afgeschilderd door de verspieders, die Mozes reeds had uitgezonden (Numbers 13:29).

Vers 15

15. a) Zoals de HEERE Mozes, Zijn knecht geboden had, b) zo gebood Mozes weer aan Jozua, zijn opvolger; en zo deed Jozua, daaraan stipt gehoorzamende; hij deed er niet n woord af 1) van alles, wat de HEERE aan Mozes geboden had.

a)Exodus 23:32,Exodus 23:33; Exodus 34:12 Numbers 33:52. b) Deuteronomy 7:2; Deuteronomy 20:16

1) Dat is: hij bracht alles stipt ten uitvoer, wat de Heere aan Mozes had geboden, omtrent de verovering van het land..

II. Joshua 11:16-Joshua 11:23. Nu volgt er een terugblik op de verovering van het gehele land, in zijn uitgestrektheid van het zuiden naar het noorden, benevens enige algemene opmerkingen, omtrent de langdurigheid van de oorlog en het gedrag van de Kananieten. Vervolgens een bijvoegsel over de onderwerping van het zuidelijk deel van Kanan, ook van de daar wonende Enaks-kinderen, die vroeger zo vreselijk waren afgeschilderd door de verspieders, die Mozes reeds had uitgezonden (Numbers 13:29).

Vers 16

16. Alzo, zoals in 10:1-11,15 is verteld, nam Jozua al dat land in, het gebergte van Juda, en al het zuiden, de gehele Negeb of het zuidelijke land, en al het land van Gosen, tussen het gebergte van Juda en de Sephale, en de laagte, en het vlakke veld, langs de rechter Jordaanoever, en het gebergte Israël, of Efraïm (17:15), en Zijn laagte, de afdaling naar de Middellandse Zee (Joshua 11:2).

Vers 16

16. Alzo, zoals in 10:1-11,15 is verteld, nam Jozua al dat land in, het gebergte van Juda, en al het zuiden, de gehele Negeb of het zuidelijke land, en al het land van Gosen, tussen het gebergte van Juda en de Sephale, en de laagte, en het vlakke veld, langs de rechter Jordaanoever, en het gebergte Israël, of Efraïm (17:15), en Zijn laagte, de afdaling naar de Middellandse Zee (Joshua 11:2).

Vers 17

17. Van de kale berg 1) die zuidelijk opwaarts naar Seïr gaat, tot Bal-Gad2) of Bal-Hermon (Judges 3:3) toe, in het dal van de Libanon onderaan de berg Hermon, op de zuidelijke helling, al hun koningen nam hij ook gevangen, en sloeg hen en doodde hen. 1) De kale berg, of zoals ook vertaald kan worden, het gladde gebergte, is waarschijnlijk dat gebergte, dat de scheiding vormt in het Araba-dal. Het is een rij witte klippen..

2) V.d.Velde zoekt Bal-Gad in de ruïnen van Kalut Bostra of van Kalat Aisafa. V.Raumer en Robinson houden Bal-Gad voor Caesarea Filippi..

Vers 17

17. Van de kale berg 1) die zuidelijk opwaarts naar Seïr gaat, tot Bal-Gad2) of Bal-Hermon (Judges 3:3) toe, in het dal van de Libanon onderaan de berg Hermon, op de zuidelijke helling, al hun koningen nam hij ook gevangen, en sloeg hen en doodde hen. 1) De kale berg, of zoals ook vertaald kan worden, het gladde gebergte, is waarschijnlijk dat gebergte, dat de scheiding vormt in het Araba-dal. Het is een rij witte klippen..

2) V.d.Velde zoekt Bal-Gad in de ruïnen van Kalut Bostra of van Kalat Aisafa. V.Raumer en Robinson houden Bal-Gad voor Caesarea Filippi..

Vers 18

18. Vele dagen, omtrent 7 jaar (7:7,10) voerde Jozua strijd tegen al deze koningen.

Vers 18

18. Vele dagen, omtrent 7 jaar (7:7,10) voerde Jozua strijd tegen al deze koningen.

Vers 19

19. Er was geen stad, die vrede maakte met de kinderen van Israël, behalve de Hevieten, inwoners van Gibeon (9); zij namen ze allen in door strijd. 1)

1) Omdat de Israëlieten aan sommigen hun medelijden hadden betoond, ofschoon tegen Gods bevel, is dit gezegde zo te begrijpen, dat deze oorlog hebben gevoerd, opdat zij niet door hen zouden worden gespaard, of de Israëlieten, met verontachtzaming van Gods bevel, door hen tot medelijden zouden worden aangezet..

Vers 19

19. Er was geen stad, die vrede maakte met de kinderen van Israël, behalve de Hevieten, inwoners van Gibeon (9); zij namen ze allen in door strijd. 1)

1) Omdat de Israëlieten aan sommigen hun medelijden hadden betoond, ofschoon tegen Gods bevel, is dit gezegde zo te begrijpen, dat deze oorlog hebben gevoerd, opdat zij niet door hen zouden worden gespaard, of de Israëlieten, met verontachtzaming van Gods bevel, door hen tot medelijden zouden worden aangezet..

Vers 20

20. Want het was van de Heere, om het oordeel, waartoe God hen overgaf, vanwege hun ongeloof (Exodus 4:21), hun harten te verstokken, 1) dat zij Israël met oorlog tegemoet gingen, opdat Hij hen verbannen zou, dat hun geen genade zou toekomen, maar opdat Hij hen verdelgen zou, zoalsde HEERE aan Mozes geboden had.

De mate van de ongerechtigheid van Kanans bevolking was vol. Hun zonden hadden de hoogste hoogte bereikt. Het was daarom, dat God als tot straf hun harten verhardde..

Vers 20

20. Want het was van de Heere, om het oordeel, waartoe God hen overgaf, vanwege hun ongeloof (Exodus 4:21), hun harten te verstokken, 1) dat zij Israël met oorlog tegemoet gingen, opdat Hij hen verbannen zou, dat hun geen genade zou toekomen, maar opdat Hij hen verdelgen zou, zoalsde HEERE aan Mozes geboden had.

De mate van de ongerechtigheid van Kanans bevolking was vol. Hun zonden hadden de hoogste hoogte bereikt. Het was daarom, dat God als tot straf hun harten verhardde..

Vers 21

21. In die tijd 1) nu, gedurende de zeven jaren dat de oorlog duurde, kwam Jozua, en roeide behalve de overige bewoners van het land, ook de Enakieten 2) uit van het gebergte van Juda, van Hebron (10:36vv.) van Debir (10:38vv.) van Anab, 5-6 uur ten zuiden van Hebron, en van het gehele gebergte van Juda en van het gehele gebergte van Israël (Efraïm): Jozua verbande hen met hun steden.

1) In die tijd slaat terug op "vele dagen" in Joshua 11:18..

2) De Enakieten behoorden tot de oorspronkelijke Semitische bevolking, zij waren reuzen en hadden 40 jaar geleden de verspieders van Mozes zo verschrikt door hun vreselijk uiterlijk aanzien, dat deze bij hun terugkomst met ontsteltenis de andere Israëlieten bijna de moed ontnamen, om tegen zo'n volk ten strijde te trekken (Numbers 13:23,Numbers 13:29,Numbers 13:33 ; ook "Deuteronomy 2:23)..

Dit bericht is noch voor een ingeschoven fragment van een andere hand te houden, noch voor een bericht, ontleend aan een andere bron. Integendeel, de schrijver beschouwde het met het oog op Numbers 28:1, 31 als nodig, nog uitdrukkelijk te vermelden, dat Jozua ook de door de verspieders onder Mozes als vreselijke reuzen geschilderde Enaks-kinderen, uit hun woonplaatsen waren verdreven en teruggedreven naar de Filistijnse steden Gaza, Gath en Asdod.. Het was het nageslacht van de reuzen, voor wier kracht de verspieders het volk hadden bevreesd gemaakt, zodat het Kanan niet wilde binnentrekken. Daarom, omdat zij zo te vrezen waren, was het wel de moeite waard, hen uit te roeien, opdat het volk des te meer werd aangezet, om wel op God te hopen. Het zou nu voor hen zeer schadelijk zijn geweest, dat zij wisten, dat zij door hen beloerd werden, omdat dit hen gedurig onrustig zou maken en beangstigen..

Een vrees, die bovenal de glorie van God voor de volgende overwinningen zou verduisteren en het geloof ondermijnen, omdat zij in hun gemoed zouden worden geteisterd door de zorg, dat hun de moeilijkste van alle strijden nog restte..

Vers 21

21. In die tijd 1) nu, gedurende de zeven jaren dat de oorlog duurde, kwam Jozua, en roeide behalve de overige bewoners van het land, ook de Enakieten 2) uit van het gebergte van Juda, van Hebron (10:36vv.) van Debir (10:38vv.) van Anab, 5-6 uur ten zuiden van Hebron, en van het gehele gebergte van Juda en van het gehele gebergte van Israël (Efraïm): Jozua verbande hen met hun steden.

1) In die tijd slaat terug op "vele dagen" in Joshua 11:18..

2) De Enakieten behoorden tot de oorspronkelijke Semitische bevolking, zij waren reuzen en hadden 40 jaar geleden de verspieders van Mozes zo verschrikt door hun vreselijk uiterlijk aanzien, dat deze bij hun terugkomst met ontsteltenis de andere Israëlieten bijna de moed ontnamen, om tegen zo'n volk ten strijde te trekken (Numbers 13:23,Numbers 13:29,Numbers 13:33 ; ook "Deuteronomy 2:23)..

Dit bericht is noch voor een ingeschoven fragment van een andere hand te houden, noch voor een bericht, ontleend aan een andere bron. Integendeel, de schrijver beschouwde het met het oog op Numbers 28:1, 31 als nodig, nog uitdrukkelijk te vermelden, dat Jozua ook de door de verspieders onder Mozes als vreselijke reuzen geschilderde Enaks-kinderen, uit hun woonplaatsen waren verdreven en teruggedreven naar de Filistijnse steden Gaza, Gath en Asdod.. Het was het nageslacht van de reuzen, voor wier kracht de verspieders het volk hadden bevreesd gemaakt, zodat het Kanan niet wilde binnentrekken. Daarom, omdat zij zo te vrezen waren, was het wel de moeite waard, hen uit te roeien, opdat het volk des te meer werd aangezet, om wel op God te hopen. Het zou nu voor hen zeer schadelijk zijn geweest, dat zij wisten, dat zij door hen beloerd werden, omdat dit hen gedurig onrustig zou maken en beangstigen..

Een vrees, die bovenal de glorie van God voor de volgende overwinningen zou verduisteren en het geloof ondermijnen, omdat zij in hun gemoed zouden worden geteisterd door de zorg, dat hun de moeilijkste van alle strijden nog restte..

Vers 22

22. Er bleef niemand van de Enakieten overig in het land van de kinderen van Israël, naar de beloften aan Abraham, Izak en Jakob gedaan; alleen bleven zij over in enige Filistijnse steden, zoals te Gaza, te Gath, en te Asdod.

Vers 22

22. Er bleef niemand van de Enakieten overig in het land van de kinderen van Israël, naar de beloften aan Abraham, Izak en Jakob gedaan; alleen bleven zij over in enige Filistijnse steden, zoals te Gaza, te Gath, en te Asdod.

Vers 23

23. Zo nam Jozua al dat land in 1) naar alles, wat de Heere tot Mozes gesproken had, en Jozua gaf het veroverde land, zoals in 13vv. meer uitvoerig verteld zal worden, Israël tot erfgoed, tot een blijvende, van vader op zoon overgaande bezitting, naar hun afdelingen,naar hun stammen. 2) En het land rustte van de strijd; volgens onze berekening in het jaar 1445 v. Chr.

1) Met de uitdrukking hierboven "Jozua nam al dat land in", schijnt te strijden hetgeen in 13:1vv. wordt gezegd, dat er nog veel land overbleef om in te nemen. Niettemin zijn beide wijzen van beschouwing zeer goed met elkaar overeen te brengen. In 23:4,5 23:4,5 staan deze twee schijnbaar tegenstrijdige uitdrukkingen onmiddellijk naast elkaar. Israël moet zowel alle volken als reeds overwonnen beschouwen, als gedenken aan de verplichting om de nog overgeblevenen te verdrijven. De eerste is hier de denkbeeldige, de tweede de wezenlijke wijze van beschouwing van de dingen. Eerst wordt het doel als bereikt beschouwd, daarna wordt opgegeven, wat er nog ontbreekt aan de gehele voltooiing van het werk, en nu wensen wij deze verschillende wijzen van beschouwing met elkaar overeen te brengen. Allereerst was de uitroeiing van de Kananieten en de verovering van hun land zo ver voltooid, dat hetgeen nog gebeuren moet, niet noemenswaard is in vergelijking met hetgeen reeds gedaan was; al waren de Kananieten ook nog in het bezit van vele steden, zij waren toch niets meer dan machteloze vluchtelingen, die niets meer tegen Israël konden uitvoeren, zo lang het de Heere getrouw bleef en naar het gebod van de Heere voortging de verstrooide Kananieten langzamerhand te verdelgen. Bovendien hadden de kinderen van Israël in de machtige bijstand, die de Heere hun God hun tot hiertoe bij alles geschonken had, een zeker onderpand dat Hij hun ook in de kleine oorlogen die zij nog te voeren hadden, niet zou verlaten en hun het gehele land tot een erfelijk bezit zou doen toekomen, zoals Hij, hun stellig beloofd had in Exodus 23:29vv. en Deuteronomy 7:22. Deze dubbele wijze van beschouwing komt geheel overeen met de wijze van beschouwing, waarop de Apostelen spreken van de overwinning van onze geestelijke vijanden, wanneer zij op de ene plaats betuigen. "Dit is de overwinning, die de wereld overwint, namelijk ons geloof" (1 John 5:4), en op de andere plaats vermanen tot een gedurige strijd tegen de wereld en tegen alle machten van de duisternis. Evenzo is de gehele kerk na de overwinning van het heidendom (later het pausdom, het ongeloof) geboden, de overwinning van het evangelie over alle vijanden tot de laatste toe voort te zetten; haar ontrouw in dit opzicht, haar vermenging met de heidense geest van de wereld veroorzaken haar dan moeilijke strijd en grote vernedering, die haar wel veel nood en ellende bereiden, maar ook door de goddelijke genade dienen tot loutering en versterking van het geloof..

2) Naar hun afdelingen, naar hun stammen, is een andere uitdrukking, voor "geslachten, vaderhuizen en families"..

Vers 23

23. Zo nam Jozua al dat land in 1) naar alles, wat de Heere tot Mozes gesproken had, en Jozua gaf het veroverde land, zoals in 13vv. meer uitvoerig verteld zal worden, Israël tot erfgoed, tot een blijvende, van vader op zoon overgaande bezitting, naar hun afdelingen,naar hun stammen. 2) En het land rustte van de strijd; volgens onze berekening in het jaar 1445 v. Chr.

1) Met de uitdrukking hierboven "Jozua nam al dat land in", schijnt te strijden hetgeen in 13:1vv. wordt gezegd, dat er nog veel land overbleef om in te nemen. Niettemin zijn beide wijzen van beschouwing zeer goed met elkaar overeen te brengen. In 23:4,5 23:4,5 staan deze twee schijnbaar tegenstrijdige uitdrukkingen onmiddellijk naast elkaar. Israël moet zowel alle volken als reeds overwonnen beschouwen, als gedenken aan de verplichting om de nog overgeblevenen te verdrijven. De eerste is hier de denkbeeldige, de tweede de wezenlijke wijze van beschouwing van de dingen. Eerst wordt het doel als bereikt beschouwd, daarna wordt opgegeven, wat er nog ontbreekt aan de gehele voltooiing van het werk, en nu wensen wij deze verschillende wijzen van beschouwing met elkaar overeen te brengen. Allereerst was de uitroeiing van de Kananieten en de verovering van hun land zo ver voltooid, dat hetgeen nog gebeuren moet, niet noemenswaard is in vergelijking met hetgeen reeds gedaan was; al waren de Kananieten ook nog in het bezit van vele steden, zij waren toch niets meer dan machteloze vluchtelingen, die niets meer tegen Israël konden uitvoeren, zo lang het de Heere getrouw bleef en naar het gebod van de Heere voortging de verstrooide Kananieten langzamerhand te verdelgen. Bovendien hadden de kinderen van Israël in de machtige bijstand, die de Heere hun God hun tot hiertoe bij alles geschonken had, een zeker onderpand dat Hij hun ook in de kleine oorlogen die zij nog te voeren hadden, niet zou verlaten en hun het gehele land tot een erfelijk bezit zou doen toekomen, zoals Hij, hun stellig beloofd had in Exodus 23:29vv. en Deuteronomy 7:22. Deze dubbele wijze van beschouwing komt geheel overeen met de wijze van beschouwing, waarop de Apostelen spreken van de overwinning van onze geestelijke vijanden, wanneer zij op de ene plaats betuigen. "Dit is de overwinning, die de wereld overwint, namelijk ons geloof" (1 John 5:4), en op de andere plaats vermanen tot een gedurige strijd tegen de wereld en tegen alle machten van de duisternis. Evenzo is de gehele kerk na de overwinning van het heidendom (later het pausdom, het ongeloof) geboden, de overwinning van het evangelie over alle vijanden tot de laatste toe voort te zetten; haar ontrouw in dit opzicht, haar vermenging met de heidense geest van de wereld veroorzaken haar dan moeilijke strijd en grote vernedering, die haar wel veel nood en ellende bereiden, maar ook door de goddelijke genade dienen tot loutering en versterking van het geloof..

2) Naar hun afdelingen, naar hun stammen, is een andere uitdrukking, voor "geslachten, vaderhuizen en families"..

Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Joshua 11". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/joshua-11.html. 1862-80.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile