Lectionary Calendar
Thursday, October 31st, 2024
the Week of Proper 25 / Ordinary 30
Attention!
Take your personal ministry to the Next Level by helping StudyLight build churches and supporting pastors in Uganda.
Click here to join the effort!

Bible Commentaries
Jozua 10

Dächsel BijbelverklaringDächsel Bijbelverklaring

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, JOZUA 10

Joshua 10:1.

OVERWINNING VAN JOZUA OP DE AMORIETEN.

I. Joshua 10:1-Joshua 10:15. Koning Adoni-Zedek van Jeruzalem verbindt zich met vier andere koningen, en trekt op tegen de stad Gibeon, om die te straffen wegens het verbond, dat zij met de kinderen van Israël gesloten hebben, en aan de verdere overwinningen van deze laatsten een einde te maken. Door de Gibeonieten te hulp geroepen, trekt Jozua op naar Gilgal, valt de vijanden onverwachts aan, en slaat hen in een grote slag; terwijl deze nu in grote wanorde vluchten, en op den weg tussen Hoog- en Laag Beth-horon ingesloten zijn, en door een vreselijke hagelslag worden overvallen, bidt Jozua in vast geloofsvertrouwen tot de Heere dat de zon niet eerder zal ondergaan en de nacht niet eerder zal invallen, voordat het werk van de dag is volbracht, en de gehele legermassa van de vijanden is vernietigd. Dit gebed wordt verhoord, de zon staakt werkelijk haar loop, en daardoor heeft Jozua behoorlijk de tijd, om de nederlaag van de Amorieten te voltooien.

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, JOZUA 10

Joshua 10:1.

OVERWINNING VAN JOZUA OP DE AMORIETEN.

I. Joshua 10:1-Joshua 10:15. Koning Adoni-Zedek van Jeruzalem verbindt zich met vier andere koningen, en trekt op tegen de stad Gibeon, om die te straffen wegens het verbond, dat zij met de kinderen van Israël gesloten hebben, en aan de verdere overwinningen van deze laatsten een einde te maken. Door de Gibeonieten te hulp geroepen, trekt Jozua op naar Gilgal, valt de vijanden onverwachts aan, en slaat hen in een grote slag; terwijl deze nu in grote wanorde vluchten, en op den weg tussen Hoog- en Laag Beth-horon ingesloten zijn, en door een vreselijke hagelslag worden overvallen, bidt Jozua in vast geloofsvertrouwen tot de Heere dat de zon niet eerder zal ondergaan en de nacht niet eerder zal invallen, voordat het werk van de dag is volbracht, en de gehele legermassa van de vijanden is vernietigd. Dit gebed wordt verhoord, de zon staakt werkelijk haar loop, en daardoor heeft Jozua behoorlijk de tijd, om de nederlaag van de Amorieten te voltooien.

Vers 1

1. Het geschiedde nu, toen Adoni-Zedek, 1) de koning van Jeruzalem, 2) (1 1/4 Duitse mijl zuidoostelijk van Gibeon) gehoord had, dat Jozua Al ingenomen en haar verbannen had (Joshua 8:1), en aan Al en haar koning zo gedaan had, zoals hij aan Jericho en haar koning gedaan had (Joshua 6:1), en dat de inwoners van Gibeon vrede met Israël gemaakt hadden, en in diens midden waren, bij het door hen veroverd gebied waren ingelijfd (Joshua 9:1).

1)Adoni-Zedek = Heer van de gerechtigheid, bijna dezelfde naam als Melchizedek = Koning van de gerechtigheid (Genesis 14:18). Beide zijn titels, die de koningen van de Jebusieten aannamen, evenals de koningen van Egypte zich Farao noemden (Genesis 41:46)..

2) Hier wordt voor de eerste maal de stad, die in Genesis 14:18 eenvoudig Salem genoemd wordt, Jeruzalem, d.i. vredestichting, vredestad geheten. De laatste was haar eigenlijke naam, de eerste was een verkorte naam. Daarnaast heette zij ook naar haar bewoners, de Jebusieten Jebus (Judges 19:10vv.). Voor de topografie of plaatsbeschrijving van Jeruzalem: "Joshua 15:63". Op de zuidwestelijk gelegen heuvel Sion had de stad een zeer sterke burcht (2 Samuel 5:6). Om deze reden vermeende de koning van Jeruzalem, dat hij er bijzonder toe geroepen was, iets tegen de kinderen van Israël te wagen, te meer daar hij nu van zo nabij door hen werd bedreigd..

Vers 1

1. Het geschiedde nu, toen Adoni-Zedek, 1) de koning van Jeruzalem, 2) (1 1/4 Duitse mijl zuidoostelijk van Gibeon) gehoord had, dat Jozua Al ingenomen en haar verbannen had (Joshua 8:1), en aan Al en haar koning zo gedaan had, zoals hij aan Jericho en haar koning gedaan had (Joshua 6:1), en dat de inwoners van Gibeon vrede met Israël gemaakt hadden, en in diens midden waren, bij het door hen veroverd gebied waren ingelijfd (Joshua 9:1).

1)Adoni-Zedek = Heer van de gerechtigheid, bijna dezelfde naam als Melchizedek = Koning van de gerechtigheid (Genesis 14:18). Beide zijn titels, die de koningen van de Jebusieten aannamen, evenals de koningen van Egypte zich Farao noemden (Genesis 41:46)..

2) Hier wordt voor de eerste maal de stad, die in Genesis 14:18 eenvoudig Salem genoemd wordt, Jeruzalem, d.i. vredestichting, vredestad geheten. De laatste was haar eigenlijke naam, de eerste was een verkorte naam. Daarnaast heette zij ook naar haar bewoners, de Jebusieten Jebus (Judges 19:10vv.). Voor de topografie of plaatsbeschrijving van Jeruzalem: "Joshua 15:63". Op de zuidwestelijk gelegen heuvel Sion had de stad een zeer sterke burcht (2 Samuel 5:6). Om deze reden vermeende de koning van Jeruzalem, dat hij er bijzonder toe geroepen was, iets tegen de kinderen van Israël te wagen, te meer daar hij nu van zo nabij door hen werd bedreigd..

Vers 2

2. Zo vreesden zij, Adoni-Zedek en zijn volk, zeer, dat de macht en de heerschappij van Israël zich al meer en meer zou uitbreiden, en dat ook zij, als onmiddellijk daaraan grenzende, onderworpen zouden worden; want Gibeon was een grote stad, als een van de koninklijke steden; een hoofdstad met een eigen koning; ja zij was groter dan Ai, dat slechts 12.000 inwoners telde (Joshua 8:25), en al haar mannen waren sterk. Had nu deze aanzienlijke en krijgshaftige vrijstaat het niet gewaagd tegenstand te bieden, dan was dit nog minder van andere steden te verwachten, als er niet een beslissende strijd werd gewaagd, waarin de verschillende volken zich verbonden, om daardoor met verenigde krachten een overwinning te behalen, waardoor de moed van de andere volken weer aangewakkerd kon worden. 3. Daarom zond Adoni-Zedek, koning van Jeruzalem, tot Hoham, de koning van Hebron, 7 of 8 uur ten zuiden van Jeruzalem (Genesis 23:20), en tot Pir-am, de koning van Jarmuth, ongeveer 4 uur zuidwestelijk van Jeruzalem, en tot Jaffa, de koning van Lachis, 8 of 9 uur, en tot Debir, de koning van Eglon, 3/4 uur oostelijk van Lachis, zeggende:

Vers 2

2. Zo vreesden zij, Adoni-Zedek en zijn volk, zeer, dat de macht en de heerschappij van Israël zich al meer en meer zou uitbreiden, en dat ook zij, als onmiddellijk daaraan grenzende, onderworpen zouden worden; want Gibeon was een grote stad, als een van de koninklijke steden; een hoofdstad met een eigen koning; ja zij was groter dan Ai, dat slechts 12.000 inwoners telde (Joshua 8:25), en al haar mannen waren sterk. Had nu deze aanzienlijke en krijgshaftige vrijstaat het niet gewaagd tegenstand te bieden, dan was dit nog minder van andere steden te verwachten, als er niet een beslissende strijd werd gewaagd, waarin de verschillende volken zich verbonden, om daardoor met verenigde krachten een overwinning te behalen, waardoor de moed van de andere volken weer aangewakkerd kon worden. 3. Daarom zond Adoni-Zedek, koning van Jeruzalem, tot Hoham, de koning van Hebron, 7 of 8 uur ten zuiden van Jeruzalem (Genesis 23:20), en tot Pir-am, de koning van Jarmuth, ongeveer 4 uur zuidwestelijk van Jeruzalem, en tot Jaffa, de koning van Lachis, 8 of 9 uur, en tot Debir, de koning van Eglon, 3/4 uur oostelijk van Lachis, zeggende:

Vers 4

4. Komt op tot mij en helpt mij, dat wij Gibeon, als straf dat het onze zaak heeft verlaten (Joshua 9:2), slaan; omdat zij vrede gemaakt heeft met Jozua en met de kinderen van Israël. 1)

1) Niet alleen om Gibeon te straffen roept Adoni-Zedek die andere koningen op, maar ook om Jozua tegen te houden, om ware het mogelijk, paal en perk te stellen aan diens overwinningen..

De strijd tegen Gibeon zou in de grond van de zaak een strijd tegen Jozua zijn. Zo moest Adoni-Zedek zelf de oorzaak worden en zelf aanleiding geven, om in strijd te komen met het volk van Israël en moest hij dientengevolge verslagen worden door eigen toedoen..

Vers 4

4. Komt op tot mij en helpt mij, dat wij Gibeon, als straf dat het onze zaak heeft verlaten (Joshua 9:2), slaan; omdat zij vrede gemaakt heeft met Jozua en met de kinderen van Israël. 1)

1) Niet alleen om Gibeon te straffen roept Adoni-Zedek die andere koningen op, maar ook om Jozua tegen te houden, om ware het mogelijk, paal en perk te stellen aan diens overwinningen..

De strijd tegen Gibeon zou in de grond van de zaak een strijd tegen Jozua zijn. Zo moest Adoni-Zedek zelf de oorzaak worden en zelf aanleiding geven, om in strijd te komen met het volk van Israël en moest hij dientengevolge verslagen worden door eigen toedoen..

Vers 5

5. Toen werden verzameld en kwamen op, in de nabijheid van Jeruzalem, om vandaar naar het gebergte ten noordwesten te trekken, vijf koningen van de Jebusieten en Amorieten, de koning van Jeruzalem, de koning van Hebron, 1) de koning van Jarmuth, de koning van Lachis, de koning van Eglon, zij en al hun legers; en zij belegerden Gibeon, en vochten tegen haar.

1) Hebron wordt nu genoemd el-Khalil, d.i. vriend van God, omdat Abraham daar had gewoond. Toen was het een stad van de Enakieten. Jarmuth en Eglon waren gelegen in het dal van Juda..

Vers 5

5. Toen werden verzameld en kwamen op, in de nabijheid van Jeruzalem, om vandaar naar het gebergte ten noordwesten te trekken, vijf koningen van de Jebusieten en Amorieten, de koning van Jeruzalem, de koning van Hebron, 1) de koning van Jarmuth, de koning van Lachis, de koning van Eglon, zij en al hun legers; en zij belegerden Gibeon, en vochten tegen haar.

1) Hebron wordt nu genoemd el-Khalil, d.i. vriend van God, omdat Abraham daar had gewoond. Toen was het een stad van de Enakieten. Jarmuth en Eglon waren gelegen in het dal van Juda..

Vers 6

6. De mannen nu van Gibeon zonden tot Jozua, in het leger te Gilgal (Joshua 8:35" en "Joshua 9:6), zeggende: Trek uw handen niet af van uw knechten, die zich aan uw heerschappij hebben onderworpen, en nu ook recht hebben op uw bescherming, kom haastig tot ons, en verlos ons, en help ons; want al de koningen van de Jebusieten en de Amorieten, die op het gebergte van Juda en in de laagte wonen, hebben zich tegenons verzameld.

Wel een bewijs, dat een verbond ook bij de heidense volken voor heilig werd gehouden. Waar Jozua met hen een verbond had gesloten, daar nemen zij uit kracht van dit verbond vrijmoedigheid, om tot hem te gaan en van hem bescherming te vragen. Al hebben zij trouweloos gehandeld, toch zijn zij ervan overtuigd, dat Jozua hen niet in de steek zal laten. Hoeveel te meer mag een gelovige ziel zich verlaten op de trouw van Jehova-Jezus, die met hem een eeuwig Verbond heeft opgericht..

Vers 6

6. De mannen nu van Gibeon zonden tot Jozua, in het leger te Gilgal (Joshua 8:35" en "Joshua 9:6), zeggende: Trek uw handen niet af van uw knechten, die zich aan uw heerschappij hebben onderworpen, en nu ook recht hebben op uw bescherming, kom haastig tot ons, en verlos ons, en help ons; want al de koningen van de Jebusieten en de Amorieten, die op het gebergte van Juda en in de laagte wonen, hebben zich tegenons verzameld.

Wel een bewijs, dat een verbond ook bij de heidense volken voor heilig werd gehouden. Waar Jozua met hen een verbond had gesloten, daar nemen zij uit kracht van dit verbond vrijmoedigheid, om tot hem te gaan en van hem bescherming te vragen. Al hebben zij trouweloos gehandeld, toch zijn zij ervan overtuigd, dat Jozua hen niet in de steek zal laten. Hoeveel te meer mag een gelovige ziel zich verlaten op de trouw van Jehova-Jezus, die met hem een eeuwig Verbond heeft opgericht..

Vers 7

7. Toen trok Jozua, hun verzoek inwilligende, omdat hij zich verplicht meende te zijn zijn bondgenoten te beschermen, bovendien daarin versterkt, daar hij de Heeredoor de priester met de Uriem had gevraagd (Numbers 7:21), om niet ten tweede male, zoals in Joshua 9:14 een verkeerde stap te doen, op van Gilgal, hij en al het krijgsvolk met hem, en alle strijdbare helden van de twee en een halve stam (Joshua 4:21). Jozua wilde zijn nieuwe vazallen niet verlaten. Hun vertrouwen op hem is hem een reden te meer om te velde te trekken. De grootste verplichting ligt in hem, aan wie men zijn hele vertrouwen schenkt; dit vertrouwen teleur te stellen zou hard en wreed zijn. Hoe veel te minder zal onze ware Jozua ons vertrouwen en ons geloof teleurstellen. O mijn Heiland, indien wij de boden van ons geloof, onze gebeden naar U, naar uw Gigal opzenden, dan verplicht Uw genade U tot verlossing; nooit is een ziel teleurgesteld die op U vertrouwde: wij mogen tekortkomen in ons vertrouwen, maar ons vertrouwen kan niet beschaamd worden..

Vers 7

7. Toen trok Jozua, hun verzoek inwilligende, omdat hij zich verplicht meende te zijn zijn bondgenoten te beschermen, bovendien daarin versterkt, daar hij de Heeredoor de priester met de Uriem had gevraagd (Numbers 7:21), om niet ten tweede male, zoals in Joshua 9:14 een verkeerde stap te doen, op van Gilgal, hij en al het krijgsvolk met hem, en alle strijdbare helden van de twee en een halve stam (Joshua 4:21). Jozua wilde zijn nieuwe vazallen niet verlaten. Hun vertrouwen op hem is hem een reden te meer om te velde te trekken. De grootste verplichting ligt in hem, aan wie men zijn hele vertrouwen schenkt; dit vertrouwen teleur te stellen zou hard en wreed zijn. Hoe veel te minder zal onze ware Jozua ons vertrouwen en ons geloof teleurstellen. O mijn Heiland, indien wij de boden van ons geloof, onze gebeden naar U, naar uw Gigal opzenden, dan verplicht Uw genade U tot verlossing; nooit is een ziel teleurgesteld die op U vertrouwde: wij mogen tekortkomen in ons vertrouwen, maar ons vertrouwen kan niet beschaamd worden..

Vers 8

8. Want de HEERE had tot Jozua gezegd 1) Vrees u niet voor hen, de vijf verbonden koningen, want Ik heb ze in uw hand gegeven; niemand van hen zal voor uw aangezicht bestaan, zal u het hoofd kunnen bieden.

1) Het is twijfelachtig of God Jozua is verschenen, voordat hij een voet verzette, en Jozua op Zijn bevel zich heeft gewapend en uit Gilgal is getrokken, of dat Hij hem heeft verzekerd van een goede afloop, nadat deze zich reeds ten strijde had toegerust. Mij komt het voor, dat Jozua niet overhaast, zodra hij gevraagd werd, zonder God om raad te vragen, is opgetrokken, maar dat hij, nadat hij van Diens wil zekerheid had verkregen, de wapens gezwind en vlug heeft opgenomen. Voornamelijk, omdat hij onlangs, wegens al te grote overijling was gestraft, is het vermoeden juist, dat hij niets in deze dubbelzinnige zaak heeft gedaan, dan op uitdrukkelijk bevel van God. Op de arme Gibeonieten ziet God in genade neer, daar hij niet duldt, dat zij van de hulp van de Zijnen beroofd worden. Verder moedigt Hij het vertrouwen van Jozua op de overwinning aan, dat Hij ze hem in handen zal geven, omdat God ons des te scherper aanzet, door te beloven, dan door te bevelen om onze plicht te doen, ofschoon wat Hij aan n belooft, op allen betrekking heeft. Maar eershalve wordt dit in het bijzonder Jozua toegevoegd, wat hij vervolgens op zijn leger moet overbrengen. Want niet tot allen zonder onderscheid heeft Hij van den hemel gesproken, maar slechts zijn uitnemende profeten heeft hij met dit voorrecht vereerd. Verder is het de kennis overwaardig, dat Jozua de belofte van God niet heeft misbruikt, door zich aan traagheid over te geven, maar des te krachtiger zich heeft aangegord, nadat hij van een gelukkige uitkomst was verwittigd. Velen nu, terwijl zij roemen op hun geloof, worden door een verkeerde gerustheid lui en traag. Hij hoort, dat hij de overwinning zal verkrijgen: opdat hij haar verkrijge, loopt hij snel tot de strijd. Want hij weet, dat hem een gelukkige uitkomst was geopenbaard, niet om hem trager en minder ijverig te maken, maar opdat hij met des meer ijver zou arbeiden. Hierdoor kwam het dat hij de vijanden tegen hun verwachting in heeft gevangen genomen..

8. Want de HEERE had tot Jozua gezegd 1) Vrees u niet voor hen, de vijf verbonden koningen, want Ik heb ze in uw hand gegeven; niemand van hen zal voor uw aangezicht bestaan, zal u het hoofd kunnen bieden.

1) Het is twijfelachtig of God Jozua is verschenen, voordat hij een voet verzette, en Jozua op Zijn bevel zich heeft gewapend en uit Gilgal is getrokken, of dat Hij hem heeft verzekerd van een goede afloop, nadat deze zich reeds ten strijde had toegerust. Mij komt het voor, dat Jozua niet overhaast, zodra hij gevraagd werd, zonder God om raad te vragen, is opgetrokken, maar dat hij, nadat hij van Diens wil zekerheid had verkregen, de wapens gezwind en vlug heeft opgenomen. Voornamelijk, omdat hij onlangs, wegens al te grote overijling was gestraft, is het vermoeden juist, dat hij niets in deze dubbelzinnige zaak heeft gedaan, dan op uitdrukkelijk bevel van God. Op de arme Gibeonieten ziet God in genade neer, daar hij niet duldt, dat zij van de hulp van de Zijnen beroofd worden. Verder moedigt Hij het vertrouwen van Jozua op de overwinning aan, dat Hij ze hem in handen zal geven, omdat God ons des te scherper aanzet, door te beloven, dan door te bevelen om onze plicht te doen, ofschoon wat Hij aan n belooft, op allen betrekking heeft. Maar eershalve wordt dit in het bijzonder Jozua toegevoegd, wat hij vervolgens op zijn leger moet overbrengen. Want niet tot allen zonder onderscheid heeft Hij van den hemel gesproken, maar slechts zijn uitnemende profeten heeft hij met dit voorrecht vereerd. Verder is het de kennis overwaardig, dat Jozua de belofte van God niet heeft misbruikt, door zich aan traagheid over te geven, maar des te krachtiger zich heeft aangegord, nadat hij van een gelukkige uitkomst was verwittigd. Velen nu, terwijl zij roemen op hun geloof, worden door een verkeerde gerustheid lui en traag. Hij hoort, dat hij de overwinning zal verkrijgen: opdat hij haar verkrijge, loopt hij snel tot de strijd. Want hij weet, dat hem een gelukkige uitkomst was geopenbaard, niet om hem trager en minder ijverig te maken, maar opdat hij met des meer ijver zou arbeiden. Hierdoor kwam het dat hij de vijanden tegen hun verwachting in heeft gevangen genomen..

Vers 8

8. Want de HEERE had tot Jozua gezegd 1) Vrees u niet voor hen, de vijf verbonden koningen, want Ik heb ze in uw hand gegeven; niemand van hen zal voor uw aangezicht bestaan, zal u het hoofd kunnen bieden.

1) Het is twijfelachtig of God Jozua is verschenen, voordat hij een voet verzette, en Jozua op Zijn bevel zich heeft gewapend en uit Gilgal is getrokken, of dat Hij hem heeft verzekerd van een goede afloop, nadat deze zich reeds ten strijde had toegerust. Mij komt het voor, dat Jozua niet overhaast, zodra hij gevraagd werd, zonder God om raad te vragen, is opgetrokken, maar dat hij, nadat hij van Diens wil zekerheid had verkregen, de wapens gezwind en vlug heeft opgenomen. Voornamelijk, omdat hij onlangs, wegens al te grote overijling was gestraft, is het vermoeden juist, dat hij niets in deze dubbelzinnige zaak heeft gedaan, dan op uitdrukkelijk bevel van God. Op de arme Gibeonieten ziet God in genade neer, daar hij niet duldt, dat zij van de hulp van de Zijnen beroofd worden. Verder moedigt Hij het vertrouwen van Jozua op de overwinning aan, dat Hij ze hem in handen zal geven, omdat God ons des te scherper aanzet, door te beloven, dan door te bevelen om onze plicht te doen, ofschoon wat Hij aan n belooft, op allen betrekking heeft. Maar eershalve wordt dit in het bijzonder Jozua toegevoegd, wat hij vervolgens op zijn leger moet overbrengen. Want niet tot allen zonder onderscheid heeft Hij van den hemel gesproken, maar slechts zijn uitnemende profeten heeft hij met dit voorrecht vereerd. Verder is het de kennis overwaardig, dat Jozua de belofte van God niet heeft misbruikt, door zich aan traagheid over te geven, maar des te krachtiger zich heeft aangegord, nadat hij van een gelukkige uitkomst was verwittigd. Velen nu, terwijl zij roemen op hun geloof, worden door een verkeerde gerustheid lui en traag. Hij hoort, dat hij de overwinning zal verkrijgen: opdat hij haar verkrijge, loopt hij snel tot de strijd. Want hij weet, dat hem een gelukkige uitkomst was geopenbaard, niet om hem trager en minder ijverig te maken, maar opdat hij met des meer ijver zou arbeiden. Hierdoor kwam het dat hij de vijanden tegen hun verwachting in heeft gevangen genomen..

8. Want de HEERE had tot Jozua gezegd 1) Vrees u niet voor hen, de vijf verbonden koningen, want Ik heb ze in uw hand gegeven; niemand van hen zal voor uw aangezicht bestaan, zal u het hoofd kunnen bieden.

1) Het is twijfelachtig of God Jozua is verschenen, voordat hij een voet verzette, en Jozua op Zijn bevel zich heeft gewapend en uit Gilgal is getrokken, of dat Hij hem heeft verzekerd van een goede afloop, nadat deze zich reeds ten strijde had toegerust. Mij komt het voor, dat Jozua niet overhaast, zodra hij gevraagd werd, zonder God om raad te vragen, is opgetrokken, maar dat hij, nadat hij van Diens wil zekerheid had verkregen, de wapens gezwind en vlug heeft opgenomen. Voornamelijk, omdat hij onlangs, wegens al te grote overijling was gestraft, is het vermoeden juist, dat hij niets in deze dubbelzinnige zaak heeft gedaan, dan op uitdrukkelijk bevel van God. Op de arme Gibeonieten ziet God in genade neer, daar hij niet duldt, dat zij van de hulp van de Zijnen beroofd worden. Verder moedigt Hij het vertrouwen van Jozua op de overwinning aan, dat Hij ze hem in handen zal geven, omdat God ons des te scherper aanzet, door te beloven, dan door te bevelen om onze plicht te doen, ofschoon wat Hij aan n belooft, op allen betrekking heeft. Maar eershalve wordt dit in het bijzonder Jozua toegevoegd, wat hij vervolgens op zijn leger moet overbrengen. Want niet tot allen zonder onderscheid heeft Hij van den hemel gesproken, maar slechts zijn uitnemende profeten heeft hij met dit voorrecht vereerd. Verder is het de kennis overwaardig, dat Jozua de belofte van God niet heeft misbruikt, door zich aan traagheid over te geven, maar des te krachtiger zich heeft aangegord, nadat hij van een gelukkige uitkomst was verwittigd. Velen nu, terwijl zij roemen op hun geloof, worden door een verkeerde gerustheid lui en traag. Hij hoort, dat hij de overwinning zal verkrijgen: opdat hij haar verkrijge, loopt hij snel tot de strijd. Want hij weet, dat hem een gelukkige uitkomst was geopenbaard, niet om hem trager en minder ijverig te maken, maar opdat hij met des meer ijver zou arbeiden. Hierdoor kwam het dat hij de vijanden tegen hun verwachting in heeft gevangen genomen..

Vers 9

9. Alzo kwam Jozua snel, zonder dat de koningen dit vermoedden tot hen, de Gibeonieten; de gehele nacht door was hij van Gilgal opgetrokken, en had de mars van 7 8 uur reeds bij het aanbreken van de dag afgelegd.

Vers 9

9. Alzo kwam Jozua snel, zonder dat de koningen dit vermoedden tot hen, de Gibeonieten; de gehele nacht door was hij van Gilgal opgetrokken, en had de mars van 7 8 uur reeds bij het aanbreken van de dag afgelegd.

Vers 10

10. En de HEERE verschrikte hen, toen de slag zou beginnen, voor het aangezicht van Israël; een vreselijk onweer kwam op (Psalms 18:44vv.; 144:6), en hij, Jozua, sloeg hen met een grote slag te Gibeon, en vervolgde hen, toen zij in de richting naar het noordwesten naar het gebergte van Efraïm vluchtten op de weg, waar men naar Beth-horon, langs de bergengte, die tussen Hoog- en Laag-Horon ligt, opgaat, en sloeg hen, aan die zijde van de bergengte, hen in een zuidelijke richting vervolgende, tot Azka en vandaar zuidwestelijk tot Makkda toe.

Vier uur noordwestelijk van Gibeon ligt op de rug van het gebergte Efraïm de dubbele stad Beth-horon (1 Chronicles 8:14); de bovenstad op een moeilijk te bestijgen hoogte, de benedenstad een uur westwaarts vandaar op een lage bergrug. De weg tussen beiden kronkelt tussen zeer ruwe bergkloven heen; thans is de rots op vele plaatsen weggehouwen, maar toen was de weg uiterst moeilijk te gaan. De weg wordt zowel de opgang naar Beth-horon, als de afgang naar Beth-horon genoemd, en leidde van Gibeon naar de westelijke vlakte; daarom kozen de vluchtelinge dezen weg, maar eer zij in veiligheid waren, waren zij door de verder te verhalen gebeurtenissen bijna geheel verslagen..

10. En de HEERE verschrikte hen, toen de slag zou beginnen, voor het aangezicht van Israël; een vreselijk onweer kwam op (Psalms 18:44vv.; 144:6), en hij, Jozua, sloeg hen met een grote slag te Gibeon, en vervolgde hen, toen zij in de richting naar het noordwesten naar het gebergte van Efraïm vluchtten op de weg, waar men naar Beth-horon, langs de bergengte, die tussen Hoog- en Laag-Horon ligt, opgaat, en sloeg hen, aan die zijde van de bergengte, hen in een zuidelijke richting vervolgende, tot Azka en vandaar zuidwestelijk tot Makkda toe. Vier uur noordwestelijk van Gibeon ligt op de rug van het gebergte Efraïm de dubbele stad Beth-horon (1 Chronicles 8:14); de bovenstad op een moeilijk te bestijgen hoogte, de benedenstad een uur westwaarts vandaar op een lage bergrug. De weg tussen beiden kronkelt tussen zeer ruwe bergkloven heen; thans is de rots op vele plaatsen weggehouwen, maar toen was de weg uiterst moeilijk te gaan. De weg wordt zowel de opgang naar Beth-horon, als de afgang naar Beth-horon genoemd, en leidde van Gibeon naar de westelijke vlakte; daarom kozen de vluchtelinge dezen weg, maar eer zij in veiligheid waren, waren zij door de verder te verhalen gebeurtenissen bijna geheel verslagen..

Vers 10

10. En de HEERE verschrikte hen, toen de slag zou beginnen, voor het aangezicht van Israël; een vreselijk onweer kwam op (Psalms 18:44vv.; 144:6), en hij, Jozua, sloeg hen met een grote slag te Gibeon, en vervolgde hen, toen zij in de richting naar het noordwesten naar het gebergte van Efraïm vluchtten op de weg, waar men naar Beth-horon, langs de bergengte, die tussen Hoog- en Laag-Horon ligt, opgaat, en sloeg hen, aan die zijde van de bergengte, hen in een zuidelijke richting vervolgende, tot Azka en vandaar zuidwestelijk tot Makkda toe.

Vier uur noordwestelijk van Gibeon ligt op de rug van het gebergte Efraïm de dubbele stad Beth-horon (1 Chronicles 8:14); de bovenstad op een moeilijk te bestijgen hoogte, de benedenstad een uur westwaarts vandaar op een lage bergrug. De weg tussen beiden kronkelt tussen zeer ruwe bergkloven heen; thans is de rots op vele plaatsen weggehouwen, maar toen was de weg uiterst moeilijk te gaan. De weg wordt zowel de opgang naar Beth-horon, als de afgang naar Beth-horon genoemd, en leidde van Gibeon naar de westelijke vlakte; daarom kozen de vluchtelinge dezen weg, maar eer zij in veiligheid waren, waren zij door de verder te verhalen gebeurtenissen bijna geheel verslagen..

10. En de HEERE verschrikte hen, toen de slag zou beginnen, voor het aangezicht van Israël; een vreselijk onweer kwam op (Psalms 18:44vv.; 144:6), en hij, Jozua, sloeg hen met een grote slag te Gibeon, en vervolgde hen, toen zij in de richting naar het noordwesten naar het gebergte van Efraïm vluchtten op de weg, waar men naar Beth-horon, langs de bergengte, die tussen Hoog- en Laag-Horon ligt, opgaat, en sloeg hen, aan die zijde van de bergengte, hen in een zuidelijke richting vervolgende, tot Azka en vandaar zuidwestelijk tot Makkda toe. Vier uur noordwestelijk van Gibeon ligt op de rug van het gebergte Efraïm de dubbele stad Beth-horon (1 Chronicles 8:14); de bovenstad op een moeilijk te bestijgen hoogte, de benedenstad een uur westwaarts vandaar op een lage bergrug. De weg tussen beiden kronkelt tussen zeer ruwe bergkloven heen; thans is de rots op vele plaatsen weggehouwen, maar toen was de weg uiterst moeilijk te gaan. De weg wordt zowel de opgang naar Beth-horon, als de afgang naar Beth-horon genoemd, en leidde van Gibeon naar de westelijke vlakte; daarom kozen de vluchtelinge dezen weg, maar eer zij in veiligheid waren, waren zij door de verder te verhalen gebeurtenissen bijna geheel verslagen..

Vers 11

11. Het gebeurde nu, toen zij voor het aangezicht van Israël vluchtten, zijnde in de afgang van Beth-horon, en bovendien veel moeite hebbende om over de bergpas heen te komen, zo wierp de HEERE, omdat het onweer (Joshua 10:10) al gedurig opzette, grote hagelstenen als stukken ijs, zoals in Revelation 6:21 genoemd worden, op hen van de hemel, tot Azka, waar zij heen vluchtten (Joshua 10:10), toe, dat zij door hagelstenen stierven: terwijl de hagelstenen hun vervolgers, die zich buiten het bereik van het onweer bevonden niet schaadden; daar waren er meer, die door de hagelstenen stierven, dan die de kinderen van Israël met het zwaard doodden, ten teken dat de Heere zelf tegen de Kananieten streed, en hun ondergang bereidde; want de ongerechtigheid van de Amorieten was nu volkomen (Genesis 15:16).

Vers 11

11. Het gebeurde nu, toen zij voor het aangezicht van Israël vluchtten, zijnde in de afgang van Beth-horon, en bovendien veel moeite hebbende om over de bergpas heen te komen, zo wierp de HEERE, omdat het onweer (Joshua 10:10) al gedurig opzette, grote hagelstenen als stukken ijs, zoals in Revelation 6:21 genoemd worden, op hen van de hemel, tot Azka, waar zij heen vluchtten (Joshua 10:10), toe, dat zij door hagelstenen stierven: terwijl de hagelstenen hun vervolgers, die zich buiten het bereik van het onweer bevonden niet schaadden; daar waren er meer, die door de hagelstenen stierven, dan die de kinderen van Israël met het zwaard doodden, ten teken dat de Heere zelf tegen de Kananieten streed, en hun ondergang bereidde; want de ongerechtigheid van de Amorieten was nu volkomen (Genesis 15:16).

Vers 12

12. Toen sprak Jozua, op de hoogte staande waarop Hoog-horon ligt, de vijanden snel vluchtende voor hem, in het zuidoosten van de zon, die boven Gibeon stond, aan de ene zijde, en de ondergaande maan in het westen boven het dal Ajalon aan deandere zijde, biddende tot de HEERE, ten dage dat de HEERE de Amorieten aan het oordeel van de verwoesting, voor het aangezicht van de kinderen van Israël in hun handen en in hun macht overgaf, en zei, 1)gedreven door de Heilige Geest, die hem tevens betuigde, dat hetgeen hij nu zou zeggen naar de wil van God zou zijn, en zeker door de Heereverhoord zou worden, voor de ogen van de Israëlieten: Zon, sta stil te Gibeon, en gij maan, in het dal van Ajalon! 2)

1) Wij achten de indeling van het vers beter als na "zei" de dubbele punt wordt geplaatst, zodat wij lezen: Toen sprak Jozua tot de Heere, toen de Heere de Amorieten voor het aangezicht van de kinderen van Israël overgaf en zei: Voor de ogen van de Israëlieten, sta gij o zon stil te Gibeon, en gij maan, in het dal van Ajalon! omdat men wel iets zegt voor de oren van iemand, maar niet voor iemands ogen. Het schijnen van de zon en maan kon wel plaatshebben voor de ogen van Israël..

Wat de zaak zelf betreft, is het onweersprekelijk waar, dat Jozua met deze woorden bedoeld heeft, van de Heere te vragen, dat de dag door Hem werd verlengd en zo lang totdat hij de vijanden geheel had vernietigd. Dit wil echter niet zeggen, dat de zon niet van haar plaats week, noch de maan, maar dat de zon zo lang heeft geschenen, als nodig was, en in dit geval, omtrent een gehele dag (Joshua 10:13, een dag van 12 uur..

Op velerlei wijze heeft men getracht deze zaak met de resultaten van de wetenschap overeen te brengen. Ook is van zeer gelovige zijde de verklaring gegeven, dat Jozua hier bedoeld heeft, dat de zon voor het aangezicht van Israël helder aan de hemel bleef staan, zodat zij niet verduisterd werd door de hagelbui (Prof. Rutgers, Sr.), maar hiertegen strijdt uitdrukkelijk het slot van Joshua 10:13..

2) Omdat de Heilige Schrift ons niet wil onderwijzen in de sterrenkunde, natuurkunde en andere onder het gebied van de menselijke onderzoekingen staande wetenschappen, maar alleen de openbaring van het heil in God bevat, daarom vindt men in de Bijbel dezelfde uitdrukking, waarvan wij ons in het dagelijkse leven bedienen, wanneer wij spreken van de op- en ondergang van de zon, ofschoon die beiden in de werkelijkheid niet bestaan, en de aarde zich om de zon beweegt. Ogenschijnlijk heeft het tegendeel plaats. Of nu Jozua zich alleen naar het ogenschijnlijke uitdrukt, evenals wij het nog dagelijks doen, of dat hij inderdaad gemeend heeft, zoals eeuwenlang alle mensen dit gedacht hebben, dat de zon om de aarde draaide, en zij zich op zijn bevel niet verder op haar loopbaan moest voortbewegen, dat is op zichzelf geheel onverschillig voor ons. In het laatste geval is zijn gebed zo uitgesproken, als hij het begreep, en de goddelijke verhoring had plaats zoals de zaak werkelijk is, dat namelijk de aarde in haar draaiing om haar as enige tijd opgehouden werd, maar niet dat de beweging om de zon ophield. Deze plaats beslist alzo geenszins ten gunste van het wereldstelsel van Ptolomes tegenover dat van Copernicus, waarvan het eerste leert, dat de zon met de sterren in 24 uur van het oosten naar het westen rondom de aardbol loopt. Het stelsel van Copernicus daarentegen leert, dat de zon stilstaat, en dat de aardbol in 24 uur van het westen naar het oosten om haar as draait, en zich tegelijk voortbeweegt om de zon en in 365 1/4 dag de gehele omloop om dat hemellichaam volbrengt, terwijl de maan in 29 dag om de aarde draait..

Veel is er geschreven over de wijze, waarop dit wonder werd gewrocht, en vele moeilijkheden en tegenwerpingen zijn er opgeworpen tegen het letterlijk opnemen van deze plaats. Maar de daadzaak wordt, voor zo verre wij er belang bij hebben, bevestigd door de getuigenis van God; de wijze waarop dit gebeurde ligt geheel buiten de grenzen van ons onderzoek, omdat het boven het bereik van ons begrip ligt. Is er iets te moeilijk voor de Heere? Ziedaar het antwoord op duizenden moeilijkheden, die bestrijders en tegenwerpers, onder de aangename titel van wijsgeren, te allen tijde hebben opgeworpen tegen de waarheid van God, in Zijn geschreven Woord geopenbaard. Dezelfde macht, die het uitwerksel deed plaats hebben, kon immers al de veronderstelde gevolgen voorkomen, die men eruit meent te kunnen afleiden. En dat de ongewijde geschiedenis niet van deze gebeurtenis spreekt is daardoor verklaard, dat er in die tijd ook geen heidense schrijvers geweest zijn, die bestonden pas later..

Nooit was er een dag zoals deze, noch voor, noch na deze tijd, waarop God het geloof en gebed zo vereerde, en de zaak van Israël bevorderde; nooit willigde Hij op zo wonderdadige wijze het verzoek van een mens in, of streed zo krachtig voor Zijn volk. Dit buitengewone wonder moest aan Israël de gelegenheid geven om hun overwinning te voltooien; het moest Jozua groot maken in de ogen van het gehele volk, en hem en alle Israëlieten geducht voor de omringende natiën..

Het dal Ajalon is zeker het brede en schone dal, dat tussen het stroomgebied van de Nahr el Audsche en Nahr Rubin door het heuvelachtige land aan de voet van de steile bergwand zich uitstrekt, op welks hoogte het hoge Beth-Horon ligt, zijn wateren in de Audscheh uitstort en tegenwoordig Merdsch Ibn Omeïr heet. Aan de zuidelijke bergrand daarvan ligt de nu nog bestaande Yalo, afgeleid van Ajalon (Joshua 19:42), wel te onderscheiden van het vier uur oostelijk van Acco in de stam van Zebulon gelegen Ajalon (nu Dschalun), waar de richter Elon begraven werd (Judges 12:12). Aan de voet van het gebergte verdeelt zich dat dal in twee takken, die in het hoogland verdwijnen, het ene naar Beëroth, het andere naar Gibeon. In de nabijheid van deze verdeling, en dus aan de voet van het steeds hoger wordende gebergte ligt het lage Beth-horon. Achter het hoge Beth-horon, daarentegen bevindt zich een hoogte, waarvan men zowel het brede dal Ajalon tot Ekron toe, als het smalle dal tot aan Gibeon kan overzien. Dat is naar alle waarschijnlijkheid de plaats, waar Jozua stond, met het aangezicht naar het zuiden gekeerd. Deze stelling van Jozua strijdt tegen die opvatting van ons verhaal, dat Jozua die woorden zou hebben gesproken, toen de zon zich reeds ten ondergang neigde en de maan opging; dan zou hij naar de ligging van de beide plaatsen veeleer gezegd hebben: "Zon, sta stil in het dal Ajalon, en gij maan, te Gibeon.".

Vers 12

12. Toen sprak Jozua, op de hoogte staande waarop Hoog-horon ligt, de vijanden snel vluchtende voor hem, in het zuidoosten van de zon, die boven Gibeon stond, aan de ene zijde, en de ondergaande maan in het westen boven het dal Ajalon aan deandere zijde, biddende tot de HEERE, ten dage dat de HEERE de Amorieten aan het oordeel van de verwoesting, voor het aangezicht van de kinderen van Israël in hun handen en in hun macht overgaf, en zei, 1)gedreven door de Heilige Geest, die hem tevens betuigde, dat hetgeen hij nu zou zeggen naar de wil van God zou zijn, en zeker door de Heereverhoord zou worden, voor de ogen van de Israëlieten: Zon, sta stil te Gibeon, en gij maan, in het dal van Ajalon! 2)

1) Wij achten de indeling van het vers beter als na "zei" de dubbele punt wordt geplaatst, zodat wij lezen: Toen sprak Jozua tot de Heere, toen de Heere de Amorieten voor het aangezicht van de kinderen van Israël overgaf en zei: Voor de ogen van de Israëlieten, sta gij o zon stil te Gibeon, en gij maan, in het dal van Ajalon! omdat men wel iets zegt voor de oren van iemand, maar niet voor iemands ogen. Het schijnen van de zon en maan kon wel plaatshebben voor de ogen van Israël..

Wat de zaak zelf betreft, is het onweersprekelijk waar, dat Jozua met deze woorden bedoeld heeft, van de Heere te vragen, dat de dag door Hem werd verlengd en zo lang totdat hij de vijanden geheel had vernietigd. Dit wil echter niet zeggen, dat de zon niet van haar plaats week, noch de maan, maar dat de zon zo lang heeft geschenen, als nodig was, en in dit geval, omtrent een gehele dag (Joshua 10:13, een dag van 12 uur..

Op velerlei wijze heeft men getracht deze zaak met de resultaten van de wetenschap overeen te brengen. Ook is van zeer gelovige zijde de verklaring gegeven, dat Jozua hier bedoeld heeft, dat de zon voor het aangezicht van Israël helder aan de hemel bleef staan, zodat zij niet verduisterd werd door de hagelbui (Prof. Rutgers, Sr.), maar hiertegen strijdt uitdrukkelijk het slot van Joshua 10:13..

2) Omdat de Heilige Schrift ons niet wil onderwijzen in de sterrenkunde, natuurkunde en andere onder het gebied van de menselijke onderzoekingen staande wetenschappen, maar alleen de openbaring van het heil in God bevat, daarom vindt men in de Bijbel dezelfde uitdrukking, waarvan wij ons in het dagelijkse leven bedienen, wanneer wij spreken van de op- en ondergang van de zon, ofschoon die beiden in de werkelijkheid niet bestaan, en de aarde zich om de zon beweegt. Ogenschijnlijk heeft het tegendeel plaats. Of nu Jozua zich alleen naar het ogenschijnlijke uitdrukt, evenals wij het nog dagelijks doen, of dat hij inderdaad gemeend heeft, zoals eeuwenlang alle mensen dit gedacht hebben, dat de zon om de aarde draaide, en zij zich op zijn bevel niet verder op haar loopbaan moest voortbewegen, dat is op zichzelf geheel onverschillig voor ons. In het laatste geval is zijn gebed zo uitgesproken, als hij het begreep, en de goddelijke verhoring had plaats zoals de zaak werkelijk is, dat namelijk de aarde in haar draaiing om haar as enige tijd opgehouden werd, maar niet dat de beweging om de zon ophield. Deze plaats beslist alzo geenszins ten gunste van het wereldstelsel van Ptolomes tegenover dat van Copernicus, waarvan het eerste leert, dat de zon met de sterren in 24 uur van het oosten naar het westen rondom de aardbol loopt. Het stelsel van Copernicus daarentegen leert, dat de zon stilstaat, en dat de aardbol in 24 uur van het westen naar het oosten om haar as draait, en zich tegelijk voortbeweegt om de zon en in 365 1/4 dag de gehele omloop om dat hemellichaam volbrengt, terwijl de maan in 29 dag om de aarde draait..

Veel is er geschreven over de wijze, waarop dit wonder werd gewrocht, en vele moeilijkheden en tegenwerpingen zijn er opgeworpen tegen het letterlijk opnemen van deze plaats. Maar de daadzaak wordt, voor zo verre wij er belang bij hebben, bevestigd door de getuigenis van God; de wijze waarop dit gebeurde ligt geheel buiten de grenzen van ons onderzoek, omdat het boven het bereik van ons begrip ligt. Is er iets te moeilijk voor de Heere? Ziedaar het antwoord op duizenden moeilijkheden, die bestrijders en tegenwerpers, onder de aangename titel van wijsgeren, te allen tijde hebben opgeworpen tegen de waarheid van God, in Zijn geschreven Woord geopenbaard. Dezelfde macht, die het uitwerksel deed plaats hebben, kon immers al de veronderstelde gevolgen voorkomen, die men eruit meent te kunnen afleiden. En dat de ongewijde geschiedenis niet van deze gebeurtenis spreekt is daardoor verklaard, dat er in die tijd ook geen heidense schrijvers geweest zijn, die bestonden pas later..

Nooit was er een dag zoals deze, noch voor, noch na deze tijd, waarop God het geloof en gebed zo vereerde, en de zaak van Israël bevorderde; nooit willigde Hij op zo wonderdadige wijze het verzoek van een mens in, of streed zo krachtig voor Zijn volk. Dit buitengewone wonder moest aan Israël de gelegenheid geven om hun overwinning te voltooien; het moest Jozua groot maken in de ogen van het gehele volk, en hem en alle Israëlieten geducht voor de omringende natiën..

Het dal Ajalon is zeker het brede en schone dal, dat tussen het stroomgebied van de Nahr el Audsche en Nahr Rubin door het heuvelachtige land aan de voet van de steile bergwand zich uitstrekt, op welks hoogte het hoge Beth-Horon ligt, zijn wateren in de Audscheh uitstort en tegenwoordig Merdsch Ibn Omeïr heet. Aan de zuidelijke bergrand daarvan ligt de nu nog bestaande Yalo, afgeleid van Ajalon (Joshua 19:42), wel te onderscheiden van het vier uur oostelijk van Acco in de stam van Zebulon gelegen Ajalon (nu Dschalun), waar de richter Elon begraven werd (Judges 12:12). Aan de voet van het gebergte verdeelt zich dat dal in twee takken, die in het hoogland verdwijnen, het ene naar Beëroth, het andere naar Gibeon. In de nabijheid van deze verdeling, en dus aan de voet van het steeds hoger wordende gebergte ligt het lage Beth-horon. Achter het hoge Beth-horon, daarentegen bevindt zich een hoogte, waarvan men zowel het brede dal Ajalon tot Ekron toe, als het smalle dal tot aan Gibeon kan overzien. Dat is naar alle waarschijnlijkheid de plaats, waar Jozua stond, met het aangezicht naar het zuiden gekeerd. Deze stelling van Jozua strijdt tegen die opvatting van ons verhaal, dat Jozua die woorden zou hebben gesproken, toen de zon zich reeds ten ondergang neigde en de maan opging; dan zou hij naar de ligging van de beide plaatsen veeleer gezegd hebben: "Zon, sta stil in het dal Ajalon, en gij maan, te Gibeon.".

Vers 13

13. En de zon stond op Gods bevel stil, en de maan bleef staan, omdat God door Zijn Almacht de omwenteling van de aarde om haar as, en als een gevolg daarvan, ook de loop van de maan om de aarde deed ophouden, en beide hemellichamen niet eerder deed ondergaan, totdat zich het volk aan zijn vijanden gewroken had, en het Goddelijk ongenoegen door hun gehele uitroeiing had bewerkt. Is dit wonder van Goddelijke almacht niet geschreven in het boek van de oprechte? 1) De zon nu, die anders rustig en onophoudelijk haar loop vervolgt als een held (Psalms 19:6), stond stil in het midden van de hemel, en haastte niet onder te gaan na een volkomen dag, 2) ongeveer 12 uur.

1) Dit boek van de oprechte, waarvan ook in 1 Samuel 1:18 gesproken wordt, eigenlijk het boek van de oprechten of van de vromen, d.i. van het volk van Israël (Deuteronomy 32:15) is een verzameling van liederen, die zeer vroeg, misschien reeds ten tijde van Mozes zijn begonnen en later gedurig voortgezet, waarin de voornaamste heldendaden worden bezongen, die in Israël ter ere van God plaatsgevonden hebben. Het was het voornaamste nationale gezangboek van het volk van God, en veel van hetgeen daarin voorkomt, en dat als een krachtige getuigenis van de werking van Gods Geest beschouwd kan worden, is later overgenomen in de canonieke boeken van het Oude Verbond, en wel bijzonder in de Psalmen, terwijl het boek zelf verloren is geraakt. Waarschijnlijk is het een voortzetting of een aanhangsel van het boek van de oorlogen van de Heere, waarvan in Numbers 21:14 gesproken wordt, een verzameling van liederen tot verheerlijking van de grote daden van de Heere aan en voor het volk van Israël, dat insgelijks tot op de tijden van Mozes terugwijst, maar later niet is voortgezet, omdat de boeken van Mozes en Jozua in de plaats kwamen. Vele uitleggers hebben gemeend, dat alles wat in Joshua 10:12-Joshua 10:15 gezegd wordt een woordelijke aanhaling uit het boek van de oprechten is, en dan als een dichterlijke voorstelling van de gebeurtenis moet opgevat worden. De betekenis zou dan alleen deze zijn: Jozua zou, toen hij op die hoogte stond, en de vijanden in volle vlucht voor zich zag, in heilige ijver hun gehele vernietiging wensende, zeer goed begrepen hebben, dat de dag te kort zou zijn, om dit werk te voltooien, en dat naar menselijke berekening er wel het dubbele van de tijd nodig zou zijn, om dit grote werk ten einde te brengen. Die overtuiging zou hij ingekleed hebben in de dichterlijke woorden: "Zon, sta stil te Gibeon, en gij maan in het dal van Ajalon!" waarmee hij echter alleen zou gemeend hebben: "Heere God, verleen Gij ons door een buitengewone hulp dubbele kracht, zodat wij in n dag volbrengen kunnen, waartoe de inspanning van twee dagen nodig is; zo wij het werk heden moeten afbreken, om morgen opnieuw te beginnen, dan zou immers de vrucht van de dag van heden grotendeels weer verloren gaan; de vijanden zouden in hun schuilhoeken en in hun vaste steden terugtrekken, en wij zouden niet eens in staat zijn hen morgen verder te vervolgen". Dit gebed zou dan ook de Heere verhoord hebben, en de kinderen van Israël zouden met dubbele kracht zijn aangegord, zodat zij in een dag het werk van twee dagen konden doen en de Amorieten nog v r de avond geheel waren vernietigd. Jozua's dichterlijke uitroep was alzo in dichtmaat geplaatst in het dichterlijke boek van de oprechte, en uit dit laatste meer uitgebreid in het boek van Jozua overgenomen, zonder daarmee juist te bedoelen, dat de zon en de maan werkelijk stil hadden gestaan; men zou dus moeten aannemen, dat men de voorstelling slechts als beeldspraak moest beschouwen. Zo is de mening van diegenen, die de woorden van Jozua slechts voor een aanhaling uit een dichtstuk houden. Elk onbevangen oordeel voelt terstond, dat deze opvatting zeer gezocht is, en geheel strijdende tegen de ongekunstelde en eenvoudige betekenis. Bovendien, wanneer men dan van een aanhaling spreken wil, zou men alleen Joshua 10:12 en het eerste gedeelte van Joshua 10:13 tot aan de woorden: "Is dat niet geschreven in het boek van de oprechte?" daaronder kunnen rekenen, en daarna de verdere woorden tot aan het einde van Joshua 10:14: "De zon nu stond stil in het midden van de hemel, en haastte zich niet onder te gaan na een volkomen dag; en er was geen dag aan deze gelijk, v r hem noch na hem, dat de Heer de stem van een man zo verhoorde, want de Heere streed voor Israël," beschouwen als een uitdrukkelijk bewijs, dat noch het gebed van Jozua, noch de verhoring door de Heere als beeldspraak moeten beschouwd worden, maar dat alles werkelijk zo heeft plaatsgevonden, als het boek van de oprechte het vertelt. De bewering daarentegen, dat de aanhaling verder gaat dan de vraag in Joshua 10:13, en wel tot aan het slot van Joshua 10:15 is een bewering, die onmogelijk kan worden volgehouden, daar zij geheel met het gezond verstand strijdt; het wonder blijft vast en zonder tegenspraak bestaan, en laat zich niet door een kunstmatige verklaring van de tekst uit de weg ruimen..

2) Men heeft wel eens dit wonder op de een andere wijze willen verklaren door te spreken van een verlengde straalbreking, in buitengewone buigingen van licht van de ondergaande zon van de horizon, enz. Wij echter houden vol, dat hier van een wondervolle stremming van de omwenteling om haar as sprake is, die aan het oog voorkomt als een stilstaan van de zon, die wordt verteld, zoals men altijd over die beweging spreekt, wanneer men zegt: de zon gaat op, of de zon gaat onder; hoewel men zeer goed weet dat dit juist niet het geval is. Wij maken alzo geen bezwaar dit wonder als werkelijk gebeurd aan te nemen, want al heeft het ook in de gehele wereldgeschiedenis zijn gelijke niet, toch heeft hetgeen in Isaiah 38:8 wordt verteld, daarmee veel overeenkomst. En al is dit dan ook maar eenmaal gebeurd, toch kan ons geloof daaraan niet aan het wankelen gebracht worden, dat het onmogelijk zou zijn, dat op de onveranderlijkheid van de beweging van de sterren naar de door de Schepper van de natuur ingeplante eeuwige wetten, op welke wijze ook, zou inbreuk gemaakt worden. Die natuurwetten beschouwen wij alleen als menselijke uitdrukkingen van hetgeen wij opmerken in de gehele schepping, omdat wij geen woorden hebben, om de scheppingskrachten op een andere wijze uit te drukken, die geen sterveling kan doorgronden, noch kennen. Zou het niet vermetel zijn de Schepper van het heelal te binden aan die zogenaamde wetten, die het schepsel in zijn wijsheid meent te kunnen doorgronden, maar die de Schepper naar goedvinden door Zijn Almacht kan wijzigen en deze schijnbare afwijking dienstbaar maken aan het heil van de mensen, tot wier verlossing Hij Zijn enige Zoon wilde geven, een wonder groter dan het stilstaan de aarde?.

Noodzakelijk was het wonder ook daarom, omdat de beide hemellichamen, de zon en de maan, door de Kananieten, met wie de Israëlieten nu in oorlog waren als voorname godheden, Bal en Astharoth (Deuteronomy 16:21) vereerd werden, en er nu een getuigenis voor de ogen van Israël, zowel als voor de Heidenen nodig was, die het hun duidelijk voorstelde, dat de God van Israël de levende God, de Schepper en de enige Bestuurder was van de hemel en de aarde, aan wie ook de zon en de maan moesten gehoorzamen (Exodus 7:19)..

Vers 13

13. En de zon stond op Gods bevel stil, en de maan bleef staan, omdat God door Zijn Almacht de omwenteling van de aarde om haar as, en als een gevolg daarvan, ook de loop van de maan om de aarde deed ophouden, en beide hemellichamen niet eerder deed ondergaan, totdat zich het volk aan zijn vijanden gewroken had, en het Goddelijk ongenoegen door hun gehele uitroeiing had bewerkt. Is dit wonder van Goddelijke almacht niet geschreven in het boek van de oprechte? 1) De zon nu, die anders rustig en onophoudelijk haar loop vervolgt als een held (Psalms 19:6), stond stil in het midden van de hemel, en haastte niet onder te gaan na een volkomen dag, 2) ongeveer 12 uur.

1) Dit boek van de oprechte, waarvan ook in 1 Samuel 1:18 gesproken wordt, eigenlijk het boek van de oprechten of van de vromen, d.i. van het volk van Israël (Deuteronomy 32:15) is een verzameling van liederen, die zeer vroeg, misschien reeds ten tijde van Mozes zijn begonnen en later gedurig voortgezet, waarin de voornaamste heldendaden worden bezongen, die in Israël ter ere van God plaatsgevonden hebben. Het was het voornaamste nationale gezangboek van het volk van God, en veel van hetgeen daarin voorkomt, en dat als een krachtige getuigenis van de werking van Gods Geest beschouwd kan worden, is later overgenomen in de canonieke boeken van het Oude Verbond, en wel bijzonder in de Psalmen, terwijl het boek zelf verloren is geraakt. Waarschijnlijk is het een voortzetting of een aanhangsel van het boek van de oorlogen van de Heere, waarvan in Numbers 21:14 gesproken wordt, een verzameling van liederen tot verheerlijking van de grote daden van de Heere aan en voor het volk van Israël, dat insgelijks tot op de tijden van Mozes terugwijst, maar later niet is voortgezet, omdat de boeken van Mozes en Jozua in de plaats kwamen. Vele uitleggers hebben gemeend, dat alles wat in Joshua 10:12-Joshua 10:15 gezegd wordt een woordelijke aanhaling uit het boek van de oprechten is, en dan als een dichterlijke voorstelling van de gebeurtenis moet opgevat worden. De betekenis zou dan alleen deze zijn: Jozua zou, toen hij op die hoogte stond, en de vijanden in volle vlucht voor zich zag, in heilige ijver hun gehele vernietiging wensende, zeer goed begrepen hebben, dat de dag te kort zou zijn, om dit werk te voltooien, en dat naar menselijke berekening er wel het dubbele van de tijd nodig zou zijn, om dit grote werk ten einde te brengen. Die overtuiging zou hij ingekleed hebben in de dichterlijke woorden: "Zon, sta stil te Gibeon, en gij maan in het dal van Ajalon!" waarmee hij echter alleen zou gemeend hebben: "Heere God, verleen Gij ons door een buitengewone hulp dubbele kracht, zodat wij in n dag volbrengen kunnen, waartoe de inspanning van twee dagen nodig is; zo wij het werk heden moeten afbreken, om morgen opnieuw te beginnen, dan zou immers de vrucht van de dag van heden grotendeels weer verloren gaan; de vijanden zouden in hun schuilhoeken en in hun vaste steden terugtrekken, en wij zouden niet eens in staat zijn hen morgen verder te vervolgen". Dit gebed zou dan ook de Heere verhoord hebben, en de kinderen van Israël zouden met dubbele kracht zijn aangegord, zodat zij in een dag het werk van twee dagen konden doen en de Amorieten nog v r de avond geheel waren vernietigd. Jozua's dichterlijke uitroep was alzo in dichtmaat geplaatst in het dichterlijke boek van de oprechte, en uit dit laatste meer uitgebreid in het boek van Jozua overgenomen, zonder daarmee juist te bedoelen, dat de zon en de maan werkelijk stil hadden gestaan; men zou dus moeten aannemen, dat men de voorstelling slechts als beeldspraak moest beschouwen. Zo is de mening van diegenen, die de woorden van Jozua slechts voor een aanhaling uit een dichtstuk houden. Elk onbevangen oordeel voelt terstond, dat deze opvatting zeer gezocht is, en geheel strijdende tegen de ongekunstelde en eenvoudige betekenis. Bovendien, wanneer men dan van een aanhaling spreken wil, zou men alleen Joshua 10:12 en het eerste gedeelte van Joshua 10:13 tot aan de woorden: "Is dat niet geschreven in het boek van de oprechte?" daaronder kunnen rekenen, en daarna de verdere woorden tot aan het einde van Joshua 10:14: "De zon nu stond stil in het midden van de hemel, en haastte zich niet onder te gaan na een volkomen dag; en er was geen dag aan deze gelijk, v r hem noch na hem, dat de Heer de stem van een man zo verhoorde, want de Heere streed voor Israël," beschouwen als een uitdrukkelijk bewijs, dat noch het gebed van Jozua, noch de verhoring door de Heere als beeldspraak moeten beschouwd worden, maar dat alles werkelijk zo heeft plaatsgevonden, als het boek van de oprechte het vertelt. De bewering daarentegen, dat de aanhaling verder gaat dan de vraag in Joshua 10:13, en wel tot aan het slot van Joshua 10:15 is een bewering, die onmogelijk kan worden volgehouden, daar zij geheel met het gezond verstand strijdt; het wonder blijft vast en zonder tegenspraak bestaan, en laat zich niet door een kunstmatige verklaring van de tekst uit de weg ruimen..

2) Men heeft wel eens dit wonder op de een andere wijze willen verklaren door te spreken van een verlengde straalbreking, in buitengewone buigingen van licht van de ondergaande zon van de horizon, enz. Wij echter houden vol, dat hier van een wondervolle stremming van de omwenteling om haar as sprake is, die aan het oog voorkomt als een stilstaan van de zon, die wordt verteld, zoals men altijd over die beweging spreekt, wanneer men zegt: de zon gaat op, of de zon gaat onder; hoewel men zeer goed weet dat dit juist niet het geval is. Wij maken alzo geen bezwaar dit wonder als werkelijk gebeurd aan te nemen, want al heeft het ook in de gehele wereldgeschiedenis zijn gelijke niet, toch heeft hetgeen in Isaiah 38:8 wordt verteld, daarmee veel overeenkomst. En al is dit dan ook maar eenmaal gebeurd, toch kan ons geloof daaraan niet aan het wankelen gebracht worden, dat het onmogelijk zou zijn, dat op de onveranderlijkheid van de beweging van de sterren naar de door de Schepper van de natuur ingeplante eeuwige wetten, op welke wijze ook, zou inbreuk gemaakt worden. Die natuurwetten beschouwen wij alleen als menselijke uitdrukkingen van hetgeen wij opmerken in de gehele schepping, omdat wij geen woorden hebben, om de scheppingskrachten op een andere wijze uit te drukken, die geen sterveling kan doorgronden, noch kennen. Zou het niet vermetel zijn de Schepper van het heelal te binden aan die zogenaamde wetten, die het schepsel in zijn wijsheid meent te kunnen doorgronden, maar die de Schepper naar goedvinden door Zijn Almacht kan wijzigen en deze schijnbare afwijking dienstbaar maken aan het heil van de mensen, tot wier verlossing Hij Zijn enige Zoon wilde geven, een wonder groter dan het stilstaan de aarde?.

Noodzakelijk was het wonder ook daarom, omdat de beide hemellichamen, de zon en de maan, door de Kananieten, met wie de Israëlieten nu in oorlog waren als voorname godheden, Bal en Astharoth (Deuteronomy 16:21) vereerd werden, en er nu een getuigenis voor de ogen van Israël, zowel als voor de Heidenen nodig was, die het hun duidelijk voorstelde, dat de God van Israël de levende God, de Schepper en de enige Bestuurder was van de hemel en de aarde, aan wie ook de zon en de maan moesten gehoorzamen (Exodus 7:19)..

Vers 14

14. En er was geen dag aan deze gelijk, v r hem noch na hem, 1) dat de HEERE de stem van een man zo verhoorde, en liet gebeuren wat een mens gebood (Joshua 10:12): want de HEERE streed voor Israël, en wilde nu zo goedertieren zijn, dat Hij hun de wachters van de hemel ten dienste stelde.

1) Gebeurde deze gebeurtenis in het tweede jaar, nadat Jozua zijn ambt had aanvaard, wat zeer waarschijnlijk is, omdat de geschiedenissen, die in Joshua 6:1-10 verhaald worden, niet zo spoedig op elkaar konden volgen, dat er maar enige dagen of weken tussenruimte was, dan hebben wij naar onze tijdrekening het jaar 1445 v. Chr. hier voor ons; dat is het jaar 2555 na de schepping van de wereld. Dit getal door 7 gedeeld geeft 365. Evenals nu in Daniel 9:24vv. de daar bedoelde weken geen tijdvakken van 7 dagen, maar van 7 jaren, of zogenoemde jaarweken zijn, zo heeft de Franse godgeleerde Jean d'Espagne in zijn boek: "van de wonderen van God in de overeenstemming van de tijd" ook hier zulke jaarweken aangenomen, en daarop opmerkzaam gemaakt, dat in het jaar 2555 na de schepping, de wereld juist haar 365 jaarweken had volbracht; alzo het zoveelste, als het jaar gewoonlijk dagen heeft. Er was nu een jaar der jaren geëindigd, en de sabbat van dat jaar der jaren werd plechtig gevierd in de verlenging van de dag..

14. En er was geen dag aan deze gelijk, v r hem noch na hem, 1) dat de HEERE de stem van een man zo verhoorde, en liet gebeuren wat een mens gebood (Joshua 10:12): want de HEERE streed voor Israël, en wilde nu zo goedertieren zijn, dat Hij hun de wachters van de hemel ten dienste stelde.

1) Gebeurde deze gebeurtenis in het tweede jaar, nadat Jozua zijn ambt had aanvaard, wat zeer waarschijnlijk is, omdat de geschiedenissen, die in Joshua 6:1-10 verhaald worden, niet zo spoedig op elkaar konden volgen, dat er maar enige dagen of weken tussenruimte was, dan hebben wij naar onze tijdrekening het jaar 1445 v. Chr. hier voor ons; dat is het jaar 2555 na de schepping van de wereld. Dit getal door 7 gedeeld geeft 365. Evenals nu in Daniel 9:24vv. de daar bedoelde weken geen tijdvakken van 7 dagen, maar van 7 jaren, of zogenoemde jaarweken zijn, zo heeft de Franse godgeleerde Jean d'Espagne in zijn boek: "van de wonderen van God in de overeenstemming van de tijd" ook hier zulke jaarweken aangenomen, en daarop opmerkzaam gemaakt, dat in het jaar 2555 na de schepping, de wereld juist haar 365 jaarweken had volbracht; alzo het zoveelste, als het jaar gewoonlijk dagen heeft. Er was nu een jaar der jaren geëindigd, en de sabbat van dat jaar der jaren werd plechtig gevierd in de verlenging van de dag..

14. En er was geen dag aan deze gelijk, v r hem noch na hem, 1) dat de HEERE de stem van een man zo verhoorde, en liet gebeuren wat een mens gebood (Joshua 10:12): want de HEERE streed voor Israël, en wilde nu zo goedertieren zijn, dat Hij hun de wachters van de hemel ten dienste stelde.

1) Gebeurde deze gebeurtenis in het tweede jaar, nadat Jozua zijn ambt had aanvaard, wat zeer waarschijnlijk is, omdat de geschiedenissen, die in Joshua 6:1-10 verhaald worden, niet zo spoedig op elkaar konden volgen, dat er maar enige dagen of weken tussenruimte was, dan hebben wij naar onze tijdrekening het jaar 1445 v. Chr. hier voor ons; dat is het jaar 2555 na de schepping van de wereld. Dit getal door 7 gedeeld geeft 365. Evenals nu in Daniel 9:24vv. de daar bedoelde weken geen tijdvakken van 7 dagen, maar van 7 jaren, of zogenoemde jaarweken zijn, zo heeft de Franse godgeleerde Jean d'Espagne in zijn boek: "van de wonderen van God in de overeenstemming van de tijd" ook hier zulke jaarweken aangenomen, en daarop opmerkzaam gemaakt, dat in het jaar 2555 na de schepping, de wereld juist haar 365 jaarweken had volbracht; alzo het zoveelste, als het jaar gewoonlijk dagen heeft. Er was nu een jaar der jaren geëindigd, en de sabbat van dat jaar der jaren werd plechtig gevierd in de verlenging van de dag..

14. En er was geen dag aan deze gelijk, v r hem noch na hem, 1) dat de HEERE de stem van een man zo verhoorde, en liet gebeuren wat een mens gebood (Joshua 10:12): want de HEERE streed voor Israël, en wilde nu zo goedertieren zijn, dat Hij hun de wachters van de hemel ten dienste stelde.

1) Gebeurde deze gebeurtenis in het tweede jaar, nadat Jozua zijn ambt had aanvaard, wat zeer waarschijnlijk is, omdat de geschiedenissen, die in Joshua 6:1-10 verhaald worden, niet zo spoedig op elkaar konden volgen, dat er maar enige dagen of weken tussenruimte was, dan hebben wij naar onze tijdrekening het jaar 1445 v. Chr. hier voor ons; dat is het jaar 2555 na de schepping van de wereld. Dit getal door 7 gedeeld geeft 365. Evenals nu in Daniel 9:24vv. de daar bedoelde weken geen tijdvakken van 7 dagen, maar van 7 jaren, of zogenoemde jaarweken zijn, zo heeft de Franse godgeleerde Jean d'Espagne in zijn boek: "van de wonderen van God in de overeenstemming van de tijd" ook hier zulke jaarweken aangenomen, en daarop opmerkzaam gemaakt, dat in het jaar 2555 na de schepping, de wereld juist haar 365 jaarweken had volbracht; alzo het zoveelste, als het jaar gewoonlijk dagen heeft. Er was nu een jaar der jaren geëindigd, en de sabbat van dat jaar der jaren werd plechtig gevierd in de verlenging van de dag..

14. En er was geen dag aan deze gelijk, v r hem noch na hem, 1) dat de HEERE de stem van een man zo verhoorde, en liet gebeuren wat een mens gebood (Joshua 10:12): want de HEERE streed voor Israël, en wilde nu zo goedertieren zijn, dat Hij hun de wachters van de hemel ten dienste stelde. 1) Gebeurde deze gebeurtenis in het tweede jaar, nadat Jozua zijn ambt had aanvaard, wat zeer waarschijnlijk is, omdat de geschiedenissen, die in Joshua 6:1-10 verhaald worden, niet zo spoedig op elkaar konden volgen, dat er maar enige dagen of weken tussenruimte was, dan hebben wij naar onze tijdrekening het jaar 1445 v. Chr. hier voor ons; dat is het jaar 2555 na de schepping van de wereld. Dit getal door 7 gedeeld geeft 365. Evenals nu in Daniel 9:24vv. de daar bedoelde weken geen tijdvakken van 7 dagen, maar van 7 jaren, of zogenoemde jaarweken zijn, zo heeft de Franse godgeleerde Jean d'Espagne in zijn boek: "van de wonderen van God in de overeenstemming van de tijd" ook hier zulke jaarweken aangenomen, en daarop opmerkzaam gemaakt, dat in het jaar 2555 na de schepping, de wereld juist haar 365 jaarweken had volbracht; alzo het zoveelste, als het jaar gewoonlijk dagen heeft. Er was nu een jaar der jaren geëindigd, en de sabbat van dat jaar der jaren werd plechtig gevierd in de verlenging van de dag..

II. Joshua 10:16-Joshua 10:27. De vijf verbonden koningen hebben zich op hun vlucht in een hol bij Makkda verborgen, maar worden door enige krijgslieden van Jozua in hun schuilplaats ontdekt; hij laat hun uit voorzorg in hun schuilhoek opsluiten en bewaken, opdat de vervolging van het vijandelijke leger voortgezet zou kunnen worden; maar op de dag na de slag doet hij hen voor zich brengen, en voltrekt aan hen de goddelijke ban in zijn gehele strengheid.

Vers 14

14. En er was geen dag aan deze gelijk, v r hem noch na hem, 1) dat de HEERE de stem van een man zo verhoorde, en liet gebeuren wat een mens gebood (Joshua 10:12): want de HEERE streed voor Israël, en wilde nu zo goedertieren zijn, dat Hij hun de wachters van de hemel ten dienste stelde.

1) Gebeurde deze gebeurtenis in het tweede jaar, nadat Jozua zijn ambt had aanvaard, wat zeer waarschijnlijk is, omdat de geschiedenissen, die in Joshua 6:1-10 verhaald worden, niet zo spoedig op elkaar konden volgen, dat er maar enige dagen of weken tussenruimte was, dan hebben wij naar onze tijdrekening het jaar 1445 v. Chr. hier voor ons; dat is het jaar 2555 na de schepping van de wereld. Dit getal door 7 gedeeld geeft 365. Evenals nu in Daniel 9:24vv. de daar bedoelde weken geen tijdvakken van 7 dagen, maar van 7 jaren, of zogenoemde jaarweken zijn, zo heeft de Franse godgeleerde Jean d'Espagne in zijn boek: "van de wonderen van God in de overeenstemming van de tijd" ook hier zulke jaarweken aangenomen, en daarop opmerkzaam gemaakt, dat in het jaar 2555 na de schepping, de wereld juist haar 365 jaarweken had volbracht; alzo het zoveelste, als het jaar gewoonlijk dagen heeft. Er was nu een jaar der jaren geëindigd, en de sabbat van dat jaar der jaren werd plechtig gevierd in de verlenging van de dag..

14. En er was geen dag aan deze gelijk, v r hem noch na hem, 1) dat de HEERE de stem van een man zo verhoorde, en liet gebeuren wat een mens gebood (Joshua 10:12): want de HEERE streed voor Israël, en wilde nu zo goedertieren zijn, dat Hij hun de wachters van de hemel ten dienste stelde.

1) Gebeurde deze gebeurtenis in het tweede jaar, nadat Jozua zijn ambt had aanvaard, wat zeer waarschijnlijk is, omdat de geschiedenissen, die in Joshua 6:1-10 verhaald worden, niet zo spoedig op elkaar konden volgen, dat er maar enige dagen of weken tussenruimte was, dan hebben wij naar onze tijdrekening het jaar 1445 v. Chr. hier voor ons; dat is het jaar 2555 na de schepping van de wereld. Dit getal door 7 gedeeld geeft 365. Evenals nu in Daniel 9:24vv. de daar bedoelde weken geen tijdvakken van 7 dagen, maar van 7 jaren, of zogenoemde jaarweken zijn, zo heeft de Franse godgeleerde Jean d'Espagne in zijn boek: "van de wonderen van God in de overeenstemming van de tijd" ook hier zulke jaarweken aangenomen, en daarop opmerkzaam gemaakt, dat in het jaar 2555 na de schepping, de wereld juist haar 365 jaarweken had volbracht; alzo het zoveelste, als het jaar gewoonlijk dagen heeft. Er was nu een jaar der jaren geëindigd, en de sabbat van dat jaar der jaren werd plechtig gevierd in de verlenging van de dag..

14. En er was geen dag aan deze gelijk, v r hem noch na hem, 1) dat de HEERE de stem van een man zo verhoorde, en liet gebeuren wat een mens gebood (Joshua 10:12): want de HEERE streed voor Israël, en wilde nu zo goedertieren zijn, dat Hij hun de wachters van de hemel ten dienste stelde.

1) Gebeurde deze gebeurtenis in het tweede jaar, nadat Jozua zijn ambt had aanvaard, wat zeer waarschijnlijk is, omdat de geschiedenissen, die in Joshua 6:1-10 verhaald worden, niet zo spoedig op elkaar konden volgen, dat er maar enige dagen of weken tussenruimte was, dan hebben wij naar onze tijdrekening het jaar 1445 v. Chr. hier voor ons; dat is het jaar 2555 na de schepping van de wereld. Dit getal door 7 gedeeld geeft 365. Evenals nu in Daniel 9:24vv. de daar bedoelde weken geen tijdvakken van 7 dagen, maar van 7 jaren, of zogenoemde jaarweken zijn, zo heeft de Franse godgeleerde Jean d'Espagne in zijn boek: "van de wonderen van God in de overeenstemming van de tijd" ook hier zulke jaarweken aangenomen, en daarop opmerkzaam gemaakt, dat in het jaar 2555 na de schepping, de wereld juist haar 365 jaarweken had volbracht; alzo het zoveelste, als het jaar gewoonlijk dagen heeft. Er was nu een jaar der jaren geëindigd, en de sabbat van dat jaar der jaren werd plechtig gevierd in de verlenging van de dag..

14. En er was geen dag aan deze gelijk, v r hem noch na hem, 1) dat de HEERE de stem van een man zo verhoorde, en liet gebeuren wat een mens gebood (Joshua 10:12): want de HEERE streed voor Israël, en wilde nu zo goedertieren zijn, dat Hij hun de wachters van de hemel ten dienste stelde.

1) Gebeurde deze gebeurtenis in het tweede jaar, nadat Jozua zijn ambt had aanvaard, wat zeer waarschijnlijk is, omdat de geschiedenissen, die in Joshua 6:1-10 verhaald worden, niet zo spoedig op elkaar konden volgen, dat er maar enige dagen of weken tussenruimte was, dan hebben wij naar onze tijdrekening het jaar 1445 v. Chr. hier voor ons; dat is het jaar 2555 na de schepping van de wereld. Dit getal door 7 gedeeld geeft 365. Evenals nu in Daniel 9:24vv. de daar bedoelde weken geen tijdvakken van 7 dagen, maar van 7 jaren, of zogenoemde jaarweken zijn, zo heeft de Franse godgeleerde Jean d'Espagne in zijn boek: "van de wonderen van God in de overeenstemming van de tijd" ook hier zulke jaarweken aangenomen, en daarop opmerkzaam gemaakt, dat in het jaar 2555 na de schepping, de wereld juist haar 365 jaarweken had volbracht; alzo het zoveelste, als het jaar gewoonlijk dagen heeft. Er was nu een jaar der jaren geëindigd, en de sabbat van dat jaar der jaren werd plechtig gevierd in de verlenging van de dag..

14. En er was geen dag aan deze gelijk, v r hem noch na hem, 1) dat de HEERE de stem van een man zo verhoorde, en liet gebeuren wat een mens gebood (Joshua 10:12): want de HEERE streed voor Israël, en wilde nu zo goedertieren zijn, dat Hij hun de wachters van de hemel ten dienste stelde. 1) Gebeurde deze gebeurtenis in het tweede jaar, nadat Jozua zijn ambt had aanvaard, wat zeer waarschijnlijk is, omdat de geschiedenissen, die in Joshua 6:1-10 verhaald worden, niet zo spoedig op elkaar konden volgen, dat er maar enige dagen of weken tussenruimte was, dan hebben wij naar onze tijdrekening het jaar 1445 v. Chr. hier voor ons; dat is het jaar 2555 na de schepping van de wereld. Dit getal door 7 gedeeld geeft 365. Evenals nu in Daniel 9:24vv. de daar bedoelde weken geen tijdvakken van 7 dagen, maar van 7 jaren, of zogenoemde jaarweken zijn, zo heeft de Franse godgeleerde Jean d'Espagne in zijn boek: "van de wonderen van God in de overeenstemming van de tijd" ook hier zulke jaarweken aangenomen, en daarop opmerkzaam gemaakt, dat in het jaar 2555 na de schepping, de wereld juist haar 365 jaarweken had volbracht; alzo het zoveelste, als het jaar gewoonlijk dagen heeft. Er was nu een jaar der jaren geëindigd, en de sabbat van dat jaar der jaren werd plechtig gevierd in de verlenging van de dag..

II. Joshua 10:16-Joshua 10:27. De vijf verbonden koningen hebben zich op hun vlucht in een hol bij Makkda verborgen, maar worden door enige krijgslieden van Jozua in hun schuilplaats ontdekt; hij laat hun uit voorzorg in hun schuilhoek opsluiten en bewaken, opdat de vervolging van het vijandelijke leger voortgezet zou kunnen worden; maar op de dag na de slag doet hij hen voor zich brengen, en voltrekt aan hen de goddelijke ban in zijn gehele strengheid.

Vers 16

16. Maar die vijf koningen (Joshua 10:5) waren uit de strijd, die op de weg naar Azeka plaatshad, en toen weer in de laagte van het zuidwesten (Joshua 10:10vv.) gevlucht, en hadden zich verborgen in de bekende grote spelonk bij Makkda.

Makkda lag op de plaats van het huidige Summeil, een aanzienlijk dorp op een hoogte in de vlakte van Sephala; daar heeft de Hollandse luitenant Van der Velde, die in 1851, 52 Syrië en Palestina heeft doorgereisd, en als bijlage bij het werk van de Ierse Presbyteriaanse zendeling J.L.Porter over Damascus, Palmyra, de Libanon en Hauran, een uitvoerige kaart van 8 bladen heeft uitgegeven, het bovengenoemde hol, dat Robinson niet heeft opgegeven in zijn reisbeschrijving, ontdekt..

Vers 16

16. Maar die vijf koningen (Joshua 10:5) waren uit de strijd, die op de weg naar Azeka plaatshad, en toen weer in de laagte van het zuidwesten (Joshua 10:10vv.) gevlucht, en hadden zich verborgen in de bekende grote spelonk bij Makkda.

Makkda lag op de plaats van het huidige Summeil, een aanzienlijk dorp op een hoogte in de vlakte van Sephala; daar heeft de Hollandse luitenant Van der Velde, die in 1851, 52 Syrië en Palestina heeft doorgereisd, en als bijlage bij het werk van de Ierse Presbyteriaanse zendeling J.L.Porter over Damascus, Palmyra, de Libanon en Hauran, een uitvoerige kaart van 8 bladen heeft uitgegeven, het bovengenoemde hol, dat Robinson niet heeft opgegeven in zijn reisbeschrijving, ontdekt..

Vers 17

17. En aan Jozua werd door enige van zijn krijgslieden geboodschapt, mits te zeggen: Die vijf koningen zijn gevonden, verborgen in de spelonk bij Makkda.

Vers 17

17. En aan Jozua werd door enige van zijn krijgslieden geboodschapt, mits te zeggen: Die vijf koningen zijn gevonden, verborgen in de spelonk bij Makkda.

Vers 18

18. Zo zei Jozua: Wentelt grote stenen voor de ingang van de spelonk, opdat zij niet verder vluchten, en stelt mannen daarvoor om hen te bewaren, en laat niemand van de uwen hen doen ontsnappen.

Vers 18

18. Zo zei Jozua: Wentelt grote stenen voor de ingang van de spelonk, opdat zij niet verder vluchten, en stelt mannen daarvoor om hen te bewaren, en laat niemand van de uwen hen doen ontsnappen.

Vers 19

19. Maar staat gij niet stil, en houdt u niet langer met de koningen op, maar achtervolgt uw vijanden, en slaat hen in de staart, de achterblijvers die nog hier en daar in het veld rondlopen; laat hen in hun steden niet komen, want de HEERE, uw God, heeft ze in uw hand gegeven, daarom moet van de tot hiertoe verkregen zegepraal gebruik gemaakt worden, door hen in een slag te vernietigen, opdat wij later geen langduriger belegeringsoorlog met hun steden hoeven te voeren. 20. En het gebeurde, toen Jozua en de kinderen van Israël geëindigd hadden hen, ten gevolge van het wonder (Joshua 10:12vv.) met een zeer grote, bijna twee dagen geduurd hebbende slag te slaan, totdat zij geheel en al vernield waren; en dat de weinige overgeblevenen, die van hen overgebleven waren, in de vaste steden gekomen waren:

Vers 19

19. Maar staat gij niet stil, en houdt u niet langer met de koningen op, maar achtervolgt uw vijanden, en slaat hen in de staart, de achterblijvers die nog hier en daar in het veld rondlopen; laat hen in hun steden niet komen, want de HEERE, uw God, heeft ze in uw hand gegeven, daarom moet van de tot hiertoe verkregen zegepraal gebruik gemaakt worden, door hen in een slag te vernietigen, opdat wij later geen langduriger belegeringsoorlog met hun steden hoeven te voeren. 20. En het gebeurde, toen Jozua en de kinderen van Israël geëindigd hadden hen, ten gevolge van het wonder (Joshua 10:12vv.) met een zeer grote, bijna twee dagen geduurd hebbende slag te slaan, totdat zij geheel en al vernield waren; en dat de weinige overgeblevenen, die van hen overgebleven waren, in de vaste steden gekomen waren:

Vers 21

21. Zo keerde op de avond van die lange dag al het volk van de vervolging van de vijanden tot Jozua in het leger, bij Makkda, waarheen deze, misschien na in het Joshua 10:17 ontvangen bericht met het hoofdkwartier was opgebroken, in vrede; wel behouden en onbeschadigd, zonder grote verliezen geleden te hebben; niemand had zijn tong tegen de kinderen van Israël geroerd, 1) een vijandige uitdrukking, en des te minder een eigenlijke aanval tegen hen durven wagen, zozeer waren de Amorietendoor de nederlaag van hun voornaamste koningen verschrikt; daarom konden de Israëlieten zich na de dubbeldaagse slag verheugd aan de rust overgeven.

1)Letterlijk staat er: Niet had geroerd tegen de kinderen van Israël, tegen iemand, zijn tong. De uitdrukking is ontleend aan de gewoonte van de honden, om tegen hun vijanden te bassen. Van mens noch dier hadden zij enig letsel bekomen, maar waren als volkomen overwinnaars uit de strijd teruggekeerd..

Deze uitdrukking dient daarom, om de grote genade van God aan te geven..

Vers 21

21. Zo keerde op de avond van die lange dag al het volk van de vervolging van de vijanden tot Jozua in het leger, bij Makkda, waarheen deze, misschien na in het Joshua 10:17 ontvangen bericht met het hoofdkwartier was opgebroken, in vrede; wel behouden en onbeschadigd, zonder grote verliezen geleden te hebben; niemand had zijn tong tegen de kinderen van Israël geroerd, 1) een vijandige uitdrukking, en des te minder een eigenlijke aanval tegen hen durven wagen, zozeer waren de Amorietendoor de nederlaag van hun voornaamste koningen verschrikt; daarom konden de Israëlieten zich na de dubbeldaagse slag verheugd aan de rust overgeven.

1)Letterlijk staat er: Niet had geroerd tegen de kinderen van Israël, tegen iemand, zijn tong. De uitdrukking is ontleend aan de gewoonte van de honden, om tegen hun vijanden te bassen. Van mens noch dier hadden zij enig letsel bekomen, maar waren als volkomen overwinnaars uit de strijd teruggekeerd..

Deze uitdrukking dient daarom, om de grote genade van God aan te geven..

Vers 22

22. Daarna zei Jozua, eer hij op de volgende dag Makkda zelf (Joshua 10:28) aantastte: opent de ingang van de spelonk, en brengt tot mij die vijf koningen uit die spelonk.

Vers 22

22. Daarna zei Jozua, eer hij op de volgende dag Makkda zelf (Joshua 10:28) aantastte: opent de ingang van de spelonk, en brengt tot mij die vijf koningen uit die spelonk.

Vers 23

23. Zij nu deden alzo, terwijl zij de stenen wegwentelden, en brachten tot hem die vijf koningen uit de spelonk: de koning van Jeruzalem, de koning van Hebron, de koning van Jarmuth, de koning van Lachis, de koning van Eglon.

Vers 23

23. Zij nu deden alzo, terwijl zij de stenen wegwentelden, en brachten tot hem die vijf koningen uit de spelonk: de koning van Jeruzalem, de koning van Hebron, de koning van Jarmuth, de koning van Lachis, de koning van Eglon.

Vers 24

24. En het gebeurde, toen zij die koningen uitgebracht hadden tot Jozua, riep Jozua al de mannen van Israël, alle krijgslieden die in het leger waren, om getuigen te zijn van de volgende veelbetekenende handeling; en hij zei tot de oversten van het krijgsvolk, die met hem opgetrokken waren, naar onze wijze van uitdrukking, tot de officieren van zijn generale staf: Treedt toe, zet uw voeten op de halzen van deze koningen. 1) En zij traden toe, en zetten hun voeten op hun halzen.

1) Hierdoor heeft God willen tonen, van hoeveel gewicht Hij het uitverkoren volk maakte, omdat het een zeldzame eer was, die koningen aan hun voeten te onderwerpen..

Dit is geen wreedheid of onmenselijke behandeling, maar een zinnebeeldig gebruik, om aan het gehele volk op aanschouwelijke wijze voor te houden, hoe totaal God de Heere alle vijanden in de handen van Israël gegeven had, opdat de Israëlieten des te moediger en in de zekere verwachting van de overwinning bij de verdere ondernemingen tegen de Kananieten zouden strijden (Joshua 10:5).. Van dit gebruik, dat hier voor de eerste maal op overwonnen vijanden werd toegepast, komt ook de spreekwijze: "iemand tot een voetbank van zijn voeten zetten" (Psalms 110:1). Op dergelijke wijze treedt ook Jezus en Zijn volk met Hem, de vijf koningen: zonde; vloek van de wet; satan (of duivel, wereld en vlees); dood en hel onder de voeten.

In onze geestelijke strijd moeten wij niet tevreden zijn, wanneer wij een belangrijke overwinning behaald hebben. Wij moeten de strijd doorzetten, en de laatste overblijfsels van de zonde, wanneer zij in onze harten oprijzen, opzoeken, en alzo onze strijd voortzetten, tot wij elke lust de voet op de nek gezet, geheel ten ondergebracht hebben. Zo handelende wil de Heere ons licht verschaffen gedurende onze strijd, totdat de gehele strijd is gestreden..

Vers 24

24. En het gebeurde, toen zij die koningen uitgebracht hadden tot Jozua, riep Jozua al de mannen van Israël, alle krijgslieden die in het leger waren, om getuigen te zijn van de volgende veelbetekenende handeling; en hij zei tot de oversten van het krijgsvolk, die met hem opgetrokken waren, naar onze wijze van uitdrukking, tot de officieren van zijn generale staf: Treedt toe, zet uw voeten op de halzen van deze koningen. 1) En zij traden toe, en zetten hun voeten op hun halzen.

1) Hierdoor heeft God willen tonen, van hoeveel gewicht Hij het uitverkoren volk maakte, omdat het een zeldzame eer was, die koningen aan hun voeten te onderwerpen..

Dit is geen wreedheid of onmenselijke behandeling, maar een zinnebeeldig gebruik, om aan het gehele volk op aanschouwelijke wijze voor te houden, hoe totaal God de Heere alle vijanden in de handen van Israël gegeven had, opdat de Israëlieten des te moediger en in de zekere verwachting van de overwinning bij de verdere ondernemingen tegen de Kananieten zouden strijden (Joshua 10:5).. Van dit gebruik, dat hier voor de eerste maal op overwonnen vijanden werd toegepast, komt ook de spreekwijze: "iemand tot een voetbank van zijn voeten zetten" (Psalms 110:1). Op dergelijke wijze treedt ook Jezus en Zijn volk met Hem, de vijf koningen: zonde; vloek van de wet; satan (of duivel, wereld en vlees); dood en hel onder de voeten.

In onze geestelijke strijd moeten wij niet tevreden zijn, wanneer wij een belangrijke overwinning behaald hebben. Wij moeten de strijd doorzetten, en de laatste overblijfsels van de zonde, wanneer zij in onze harten oprijzen, opzoeken, en alzo onze strijd voortzetten, tot wij elke lust de voet op de nek gezet, geheel ten ondergebracht hebben. Zo handelende wil de Heere ons licht verschaffen gedurende onze strijd, totdat de gehele strijd is gestreden..

Vers 25

25. Toen zei Jozua tot hen, de oversten van het krijgsvolk en geheel Israël: Vreest niet 1) en ontzet u niet, zijt sterk en hebt goede moed; want zo zal de HEERE aan al uw vijanden doen, tegen wie gij strijdt. Hij zal ze aan uw voeten leggen.

1) In de personen van de vijf koningen heeft Jozua reeds over de anderen, die nog niet overwonnen waren, getriomfeerd. Hij vermaant hen nu tot vertrouwen, alsof zij hen reeds onder hun voeten hadden, die daar nog vrij heen liepen. Waaruit wij opmaken, dat, terwijl hij die weinigen onderworpen had, het gehele volk zodanig is bemoedigd geworden, dat zij al de anderen als reeds verstrooid hebben gezien. En althans daardoor is Gods macht des te helderder tevoorschijn getreden, om hen voor het vervolg moed in te spreken..

Het is de vraag, of Israël's oversten werkelijk bevreesd zijn geweest, om te doen, wat Jozua hun beval. Men zou dit uit de woorden "vreest niet" kunnen afleiden. Nu is het wel waar, dat in de meeste gevallen deze woorden gebruikt worden, om een vreesachtige toestand op te heffen, maar in dit geval is het meer gebruikt, om alle vrees voor het vervolg weg te nemen. Jozua wil zeggen: Gij ziet nu wat de Heere vermag. Laat deze overwinning voor u het teken zijn, dat gij nooit behoeft te vrezen, omdat de Heere u de overwinning over alle uw vijanden zal geven..

Vers 25

25. Toen zei Jozua tot hen, de oversten van het krijgsvolk en geheel Israël: Vreest niet 1) en ontzet u niet, zijt sterk en hebt goede moed; want zo zal de HEERE aan al uw vijanden doen, tegen wie gij strijdt. Hij zal ze aan uw voeten leggen.

1) In de personen van de vijf koningen heeft Jozua reeds over de anderen, die nog niet overwonnen waren, getriomfeerd. Hij vermaant hen nu tot vertrouwen, alsof zij hen reeds onder hun voeten hadden, die daar nog vrij heen liepen. Waaruit wij opmaken, dat, terwijl hij die weinigen onderworpen had, het gehele volk zodanig is bemoedigd geworden, dat zij al de anderen als reeds verstrooid hebben gezien. En althans daardoor is Gods macht des te helderder tevoorschijn getreden, om hen voor het vervolg moed in te spreken..

Het is de vraag, of Israël's oversten werkelijk bevreesd zijn geweest, om te doen, wat Jozua hun beval. Men zou dit uit de woorden "vreest niet" kunnen afleiden. Nu is het wel waar, dat in de meeste gevallen deze woorden gebruikt worden, om een vreesachtige toestand op te heffen, maar in dit geval is het meer gebruikt, om alle vrees voor het vervolg weg te nemen. Jozua wil zeggen: Gij ziet nu wat de Heere vermag. Laat deze overwinning voor u het teken zijn, dat gij nooit behoeft te vrezen, omdat de Heere u de overwinning over alle uw vijanden zal geven..

Vers 26

26. En Jozua sloeg hen, de vijf koningen, daarna met het zwaard, om de goddelijke ban aan hen te voltrekken, en doodde ze, 1) en hing ze, liet hun lijken hangen aan vijf houten; en zij hingen aan de houten tot de a) avond, terwijl de kinderen van Israël ondertussen de onderneming tegen Makkda (Joshua 10:28) uitvoerden.

a)Deuteronomy 21:23; Joshua 8:29

1) O mens, uw vijf koningen zijn uw vijf zinnen, en omdat de zonde, die gij daarmee bedrijft, over u wil heersen, versterk u daartegen en zoek ze met Gods kracht te bedwingen..

Vers 26

26. En Jozua sloeg hen, de vijf koningen, daarna met het zwaard, om de goddelijke ban aan hen te voltrekken, en doodde ze, 1) en hing ze, liet hun lijken hangen aan vijf houten; en zij hingen aan de houten tot de a) avond, terwijl de kinderen van Israël ondertussen de onderneming tegen Makkda (Joshua 10:28) uitvoerden.

a)Deuteronomy 21:23; Joshua 8:29

1) O mens, uw vijf koningen zijn uw vijf zinnen, en omdat de zonde, die gij daarmee bedrijft, over u wil heersen, versterk u daartegen en zoek ze met Gods kracht te bedwingen..

Vers 27

27. En het gebeurde, ten tijde dat de zon onderging, dat Jozua beval, naar de wet in De.21:22vv. dat men hen van de houten afnam, en zij wierpen hen in de spelonk, alwaar zij verborgen geweest waren en zij, de kinderen van Israël legden, op het bevel van Jozua, grote stenen voor de ingang van de spelonk, die daar zijn tot op deze dag. 1) 1) In het Hebreeuws Ad tzem hajom hazh. De LXX geeft ewv thv shmeron hmerav. De Statenvertaling geeft: Tot op deze zelfde dag, met inlassing van die daar zijn, in navolging dus van de Septuaginta. Dan moest echter het woord Mue zijn weggelaten. Nu dit erbij staat, moet o.i. de vertaling zijn: Op dezelfde dag. De betekenis is dan deze, dat zij op dezelfde dag, waarop zij de lijken in de spelonk wierpen, zij ook de stenen voor de ingang van de spelonk legden. De zin vloeit dan ook beter als wij lezen: en zij legden grote stenen voor de mond van de spelonk op dezelfde dag..

III. Joshua 10:28-Joshua 10:43. Nadat de vijf koningen ter dood gebracht waren, vervolgt Jozua verder zijn overwinning, trekt door het zuidelijke deel van Kanan van plaats tot plaats, en onderwerpt in een achtereenvolgende veldtocht het gehele Land, van Kades-Barna in het uiterste zuiden tot aan Gaza in het westen, met de middelste landstreek Gosen, en verder tot Gibeon in het noorden; daarna keert hij met zijn leger naar de legerplaats te Gilgal terug.

Vers 27

27. En het gebeurde, ten tijde dat de zon onderging, dat Jozua beval, naar de wet in De.21:22vv. dat men hen van de houten afnam, en zij wierpen hen in de spelonk, alwaar zij verborgen geweest waren en zij, de kinderen van Israël legden, op het bevel van Jozua, grote stenen voor de ingang van de spelonk, die daar zijn tot op deze dag. 1) 1) In het Hebreeuws Ad tzem hajom hazh. De LXX geeft ewv thv shmeron hmerav. De Statenvertaling geeft: Tot op deze zelfde dag, met inlassing van die daar zijn, in navolging dus van de Septuaginta. Dan moest echter het woord Mue zijn weggelaten. Nu dit erbij staat, moet o.i. de vertaling zijn: Op dezelfde dag. De betekenis is dan deze, dat zij op dezelfde dag, waarop zij de lijken in de spelonk wierpen, zij ook de stenen voor de ingang van de spelonk legden. De zin vloeit dan ook beter als wij lezen: en zij legden grote stenen voor de mond van de spelonk op dezelfde dag..

III. Joshua 10:28-Joshua 10:43. Nadat de vijf koningen ter dood gebracht waren, vervolgt Jozua verder zijn overwinning, trekt door het zuidelijke deel van Kanan van plaats tot plaats, en onderwerpt in een achtereenvolgende veldtocht het gehele Land, van Kades-Barna in het uiterste zuiden tot aan Gaza in het westen, met de middelste landstreek Gosen, en verder tot Gibeon in het noorden; daarna keert hij met zijn leger naar de legerplaats te Gilgal terug.

Vers 28

28. Op dezelfde dag, 1) waarop de vijf koningen ter dood werden gebracht, nam ook Jozua Makkda in; hij had in de omtrek reeds zijn tenten opgeslagen, en sloeg haar met haar inwoners met de scherpte van het zwaard; daartoe verbande hij deze koning, hen, de inwoners, en elke ziel, die daarin was, daaronder ook de vluchtelingen van de vorige dag (Joshua 10:20): hij liet geen over overblijven; en hij deed de koning van Makkda, zoals hij de koning van Jericho gedaan had. (Joshua 4:21; Joshua 8:2,Joshua 8:28).

1) Op dezelfde dag is kennelijk met terugslag op de laatste woorden van het voorgaande vers en pleit voor deze vertaling..

Vers 28

28. Op dezelfde dag, 1) waarop de vijf koningen ter dood werden gebracht, nam ook Jozua Makkda in; hij had in de omtrek reeds zijn tenten opgeslagen, en sloeg haar met haar inwoners met de scherpte van het zwaard; daartoe verbande hij deze koning, hen, de inwoners, en elke ziel, die daarin was, daaronder ook de vluchtelingen van de vorige dag (Joshua 10:20): hij liet geen over overblijven; en hij deed de koning van Makkda, zoals hij de koning van Jericho gedaan had. (Joshua 4:21; Joshua 8:2,Joshua 8:28).

1) Op dezelfde dag is kennelijk met terugslag op de laatste woorden van het voorgaande vers en pleit voor deze vertaling..

Vers 29

29. Toen, na de inneming van de stad, en nadat nog op de avond van dezelfde dag de lijken van de vijf koningen van de houten waren afgenomen en in het hol geworpen (Joshua 10:27), trok Jozua door, en geheel Israël met hem van Makkda, naar Libna, 1) en hij streed tegen Libna.

1) Volgens Van der Velde de huidige ruïne Ark el Menshiyeh, omstreeks twee uur ten zuidwesten van Eleutheropolis, welke laatste plaats wel niet in het Oude Testament voorkomt, maar in de latere eeuwen van het Romeinse keizerrijk van grote betekenis werd. Het was toen de hoofdplaats van Zuid-Palestina, en de zetel van een bisschop. Naar deze laatste plaats hebben Eusebius (overl. 340 n. Chr. als bisschop van Caesarea) en Hieronymus (overl. 420 n. Chr. sedert 384 in Palestina) de ligging van meer dan 20 plaatsen bepaald in het door de eerste begonnen en door de laatste voortgezette Onomasticon, of woordenboek van de steden en plaatsen van de Heilige Schrift, dat reeds de Hervormers tot wegwijzer diende en nog heden ten dage van groot gewicht is. Melanchton gaf in het jaar 1554 n. Chr. een uittreksel daarvan uit, en gaf nog in zijn hoge ouderdom het voornemen te kennen om naar Palestina te gaan en in de cel van Hieronymus zijn leven te eindigen. Het was nu nog maar de vraag om de ligging van Eleutheropolis nauwkeurig te kennen, totdat Robinson met grote juistheid bewees, dat deze stad dezelfde was als het tegenwoordige Beit Dschribrin. Het ligt schilderachtig door heuvels omsloten, die met olijfgaarden zijn bedekt, op de grenzen van het heuvelachtige land en de westelijke vlakte in een dal, dat zich noordwestelijk naar de Wady Simsin uitstrekt en vele prachtige puinhopen uit verschillende eeuwen bevat. In de naburige bergen, die uit krijt en kalksteen bestaan, is een grote onderaardse stad, die bewijst, dat in deze streken oudtijds Troglodyten hebben gewoond. De heuvels, welke hier langs het hoogland van Judea liggen, zijn allen met groene bossen bedekt, en de brede dalen prijken met heerlijk koren. Toen Robinson in deze streek kwam, vond hij de maaiers op 7 Juni met de tarwe-oogst bezig; veel arenlezers volgden hen, ezels en kamelen droegen hun last van korenschoven zonder muilband naar huis, en de maaiers boden aan de wandelaars de nog weke op een ijzeren plaat gerooste tarwekorrels tot spijze aan: dat alles wekte Bijbelse herinneringen op (Psalms 65:14 Ruth 2:3vv. Deuteronomy 25:4)..

Vers 29

29. Toen, na de inneming van de stad, en nadat nog op de avond van dezelfde dag de lijken van de vijf koningen van de houten waren afgenomen en in het hol geworpen (Joshua 10:27), trok Jozua door, en geheel Israël met hem van Makkda, naar Libna, 1) en hij streed tegen Libna.

1) Volgens Van der Velde de huidige ruïne Ark el Menshiyeh, omstreeks twee uur ten zuidwesten van Eleutheropolis, welke laatste plaats wel niet in het Oude Testament voorkomt, maar in de latere eeuwen van het Romeinse keizerrijk van grote betekenis werd. Het was toen de hoofdplaats van Zuid-Palestina, en de zetel van een bisschop. Naar deze laatste plaats hebben Eusebius (overl. 340 n. Chr. als bisschop van Caesarea) en Hieronymus (overl. 420 n. Chr. sedert 384 in Palestina) de ligging van meer dan 20 plaatsen bepaald in het door de eerste begonnen en door de laatste voortgezette Onomasticon, of woordenboek van de steden en plaatsen van de Heilige Schrift, dat reeds de Hervormers tot wegwijzer diende en nog heden ten dage van groot gewicht is. Melanchton gaf in het jaar 1554 n. Chr. een uittreksel daarvan uit, en gaf nog in zijn hoge ouderdom het voornemen te kennen om naar Palestina te gaan en in de cel van Hieronymus zijn leven te eindigen. Het was nu nog maar de vraag om de ligging van Eleutheropolis nauwkeurig te kennen, totdat Robinson met grote juistheid bewees, dat deze stad dezelfde was als het tegenwoordige Beit Dschribrin. Het ligt schilderachtig door heuvels omsloten, die met olijfgaarden zijn bedekt, op de grenzen van het heuvelachtige land en de westelijke vlakte in een dal, dat zich noordwestelijk naar de Wady Simsin uitstrekt en vele prachtige puinhopen uit verschillende eeuwen bevat. In de naburige bergen, die uit krijt en kalksteen bestaan, is een grote onderaardse stad, die bewijst, dat in deze streken oudtijds Troglodyten hebben gewoond. De heuvels, welke hier langs het hoogland van Judea liggen, zijn allen met groene bossen bedekt, en de brede dalen prijken met heerlijk koren. Toen Robinson in deze streek kwam, vond hij de maaiers op 7 Juni met de tarwe-oogst bezig; veel arenlezers volgden hen, ezels en kamelen droegen hun last van korenschoven zonder muilband naar huis, en de maaiers boden aan de wandelaars de nog weke op een ijzeren plaat gerooste tarwekorrels tot spijze aan: dat alles wekte Bijbelse herinneringen op (Psalms 65:14 Ruth 2:3vv. Deuteronomy 25:4)..

Vers 30

30. En de HEERE gaf deze ook in de hand van Israël, met haar koning, en hij, Jozua, sloeg haar met de scherpte van het zwaard, en elke ziel, die daarin was; hij liet daarin geen een overblijven; en hij deed haar koning, zoals hij de koning van Jericho gedaan had (Joshua 10:28).

Vers 30

30. En de HEERE gaf deze ook in de hand van Israël, met haar koning, en hij, Jozua, sloeg haar met de scherpte van het zwaard, en elke ziel, die daarin was; hij liet daarin geen een overblijven; en hij deed haar koning, zoals hij de koning van Jericho gedaan had (Joshua 10:28).

Vers 31

31. Toen trok Jozua voort, en geheel Israël met hem van Libna, twee uur zuidwestelijk naar Lachis (Joshua 10:3), tegenwoordig Um Lakis, op een enigzins verheven cirkelvormige plaats, waarop men hopen van kleine, ronde, door elkaar geworpen stenen vindt, en daaronder stukken van marmerzuilen; en hij belegerde haar en streed tegen haar.

Vers 31

31. Toen trok Jozua voort, en geheel Israël met hem van Libna, twee uur zuidwestelijk naar Lachis (Joshua 10:3), tegenwoordig Um Lakis, op een enigzins verheven cirkelvormige plaats, waarop men hopen van kleine, ronde, door elkaar geworpen stenen vindt, en daaronder stukken van marmerzuilen; en hij belegerde haar en streed tegen haar.

Vers 32

32. En de HEERE gaf Lachis in de hand van Israël; en hij, Jozua, nam haar in op de tweede dag van de belegering, en hij sloeg haar met de scherpte van het zwaard, en elke ziel, die daarin was, naar alles, wat hij aan Libna gedaan had (Joshua 10:30). De koning Japhia was echter reeds eerder met de andere vier koningen omgebracht (Joshua 10:22vv.).

Vers 32

32. En de HEERE gaf Lachis in de hand van Israël; en hij, Jozua, nam haar in op de tweede dag van de belegering, en hij sloeg haar met de scherpte van het zwaard, en elke ziel, die daarin was, naar alles, wat hij aan Libna gedaan had (Joshua 10:30). De koning Japhia was echter reeds eerder met de andere vier koningen omgebracht (Joshua 10:22vv.).

Vers 33

33. Toen, terwijl Jozua al verder en verder doortrok op zijn veroveringstocht door het zuidelijk gedeelte van Kanan (Joshua 10:28vv.), trok Horam, de koning van Gezer ten noordwesten van Ajalon op, om Lachis te helpen; want men had van daar een boodschap tot hem gezonden om spoedige hulp tegen Israël; maar Jozua sloeg hem en zijn volk, totdat hij hem geen een overliet; hij en zijn gehele leger werd verslagen.

Naar Gezer zelf kwam Jozua niet, omdat de stad te ver van zijn weg lag (Joshua 16:10 Judges 1:29)..

Vers 33

33. Toen, terwijl Jozua al verder en verder doortrok op zijn veroveringstocht door het zuidelijk gedeelte van Kanan (Joshua 10:28vv.), trok Horam, de koning van Gezer ten noordwesten van Ajalon op, om Lachis te helpen; want men had van daar een boodschap tot hem gezonden om spoedige hulp tegen Israël; maar Jozua sloeg hem en zijn volk, totdat hij hem geen een overliet; hij en zijn gehele leger werd verslagen.

Naar Gezer zelf kwam Jozua niet, omdat de stad te ver van zijn weg lag (Joshua 16:10 Judges 1:29)..

Vers 34

34. En Jozua trok voort van Lachis naar Eglon, dat 3/4 uur oostelijk lag (Joshua 10:3), en geheel Israël met hem; en zij belegerden haar en streden tegen haar.

Vers 34

34. En Jozua trok voort van Lachis naar Eglon, dat 3/4 uur oostelijk lag (Joshua 10:3), en geheel Israël met hem; en zij belegerden haar en streden tegen haar.

Vers 35

35. En zij namen haar in op dezelfde dag, en sloegen haar met de scherpte van het zwaard, en elke ziel, die daarin was, verbande hij op deze dag, naar alles, wat hij aan Lachis gedaan had; de koning was reeds vroeger gedood (Joshua 10:22vv.).

Vers 35

35. En zij namen haar in op dezelfde dag, en sloegen haar met de scherpte van het zwaard, en elke ziel, die daarin was, verbande hij op deze dag, naar alles, wat hij aan Lachis gedaan had; de koning was reeds vroeger gedood (Joshua 10:22vv.).

Vers 36

36. Daarna trok Jozua op, in oostelijke richting, naar het gebergte van Juda, en geheel Israël met hem, van Eglon naar Hebron, en zij streden tegen haar.

Vers 36

36. Daarna trok Jozua op, in oostelijke richting, naar het gebergte van Juda, en geheel Israël met hem, van Eglon naar Hebron, en zij streden tegen haar.

Vers 37

37. En zij namen haar in, en sloegen haar met de scherpte van het zwaard, zo haar nieuwe koning, die na de dood (Joshua 10:22vv.) van de vroegere koning Hoham aan de regering was gekomen, als al haar tot haar gebiedbehorende steden, en alle ziel, die daarin was; hij liet niemand in het leven overig blijven, naar alles, wat hij aan Eglon (Joshua 10:35) gedaan had; en hij verbande haar en elke ziel, die daarin was.

Vers 37

37. En zij namen haar in, en sloegen haar met de scherpte van het zwaard, zo haar nieuwe koning, die na de dood (Joshua 10:22vv.) van de vroegere koning Hoham aan de regering was gekomen, als al haar tot haar gebiedbehorende steden, en alle ziel, die daarin was; hij liet niemand in het leven overig blijven, naar alles, wat hij aan Eglon (Joshua 10:35) gedaan had; en hij verbande haar en elke ziel, die daarin was.

Vers 38

38. Toen keerde of wende Jozua, in plaats van de tot nu toe gevolgde (Joshua 10:36) oostelijke richting te houden, zuidwestwaarts trekkende, en geheel Israël met hem, en trok van Hebron 5 uur verder, naar Debir, vroegerKirjath Sepher of Kirjath Sanna genoemd (Joshua 15:15,Joshua 15:49), en hij streed tegen haar.

Vers 38

38. Toen keerde of wende Jozua, in plaats van de tot nu toe gevolgde (Joshua 10:36) oostelijke richting te houden, zuidwestwaarts trekkende, en geheel Israël met hem, en trok van Hebron 5 uur verder, naar Debir, vroegerKirjath Sepher of Kirjath Sanna genoemd (Joshua 15:15,Joshua 15:49), en hij streed tegen haar.

Vers 39

39. En hij nam haar in, met haar koning en al haar steden, en zij sloegen haar met de scherpte van het zwaard, en verbanden elke ziel, die daarin was; hij liet geen een overblijven; zoals hij aan Hebron (Joshua 10:37)gedaan had, zo deed hij aan Debir en haar koning, en zoals hij aan Libna en haar koning gedaan had (Joshua 10:30).

Behalve dit was er nog een tweede Debir bij Gilgal (Joshua 15:7); een derde aan de overzijde van de Jordaan (Joshua 13:26), is hetzelfde als Lodebar (2 Samuel 9:4vv.; 17:27); wat de ligging van dit hierboven genoemde (Joshua 10:38) Debir betreft, sommigen zoeken deze stad in het huidige Dewirbn, 1 1/4 uur ten westen van Hebron; dit is echter in strijd met Joshua 15:49, volgens welke opgave de plaats veel meer zuidelijk lag op het gebergte; V.d.Velde zoekt het in de ruïne Dilbeh, 2 uur ten zuidwesten van Hebron. Volgens Dr. Steivart heeft Dilbeh een bron, waarvan het water wordt afgeleid in de Bisket en Dilbeh. Deze plaats ligt zo hoog en afgezonderd op de top van een heuvel, zodat men van alle zijden op een grote afstand haar kan zien. Het land in de omtrek met zijn vooruitstekende kalksteenrotsen heeft een onvruchtbaar aanzien, maar het is zeer geschikt voor weiland; vandaar, dat man er talrijke kudden liet grazen. Van bronnen in de nabijheid van de plaats, waarvan in Joshua 15:19vv. wordt gesproken, heeft men intussen tot nog toe niets ontdekt..

Vers 39

39. En hij nam haar in, met haar koning en al haar steden, en zij sloegen haar met de scherpte van het zwaard, en verbanden elke ziel, die daarin was; hij liet geen een overblijven; zoals hij aan Hebron (Joshua 10:37)gedaan had, zo deed hij aan Debir en haar koning, en zoals hij aan Libna en haar koning gedaan had (Joshua 10:30).

Behalve dit was er nog een tweede Debir bij Gilgal (Joshua 15:7); een derde aan de overzijde van de Jordaan (Joshua 13:26), is hetzelfde als Lodebar (2 Samuel 9:4vv.; 17:27); wat de ligging van dit hierboven genoemde (Joshua 10:38) Debir betreft, sommigen zoeken deze stad in het huidige Dewirbn, 1 1/4 uur ten westen van Hebron; dit is echter in strijd met Joshua 15:49, volgens welke opgave de plaats veel meer zuidelijk lag op het gebergte; V.d.Velde zoekt het in de ruïne Dilbeh, 2 uur ten zuidwesten van Hebron. Volgens Dr. Steivart heeft Dilbeh een bron, waarvan het water wordt afgeleid in de Bisket en Dilbeh. Deze plaats ligt zo hoog en afgezonderd op de top van een heuvel, zodat men van alle zijden op een grote afstand haar kan zien. Het land in de omtrek met zijn vooruitstekende kalksteenrotsen heeft een onvruchtbaar aanzien, maar het is zeer geschikt voor weiland; vandaar, dat man er talrijke kudden liet grazen. Van bronnen in de nabijheid van de plaats, waarvan in Joshua 15:19vv. wordt gesproken, heeft men intussen tot nog toe niets ontdekt..

Vers 40

40. Alzo, terwijl hij zijn overwinningen over de vijf koninklijke steden al gedurig verder uitbreidde, sloeg Jozua het gehele land, het gebergte van Juda (Numbers 13:24) en het zuiden (Nu 13:17), en de laagte, de vlakte van Sephala (Joshua 9:2), en de aflopingen van de wateren, juister gezegd: de hellingen in de heuvelachtige streek tussen het gebergte en de vlakke zeekust (Numbers 13:24), en al hun koningen; hij liet geen een overblijven; Ja, hij verbande alles, wat adem had, doodde alle inwoners, zoals de HEERE, de God van Israël, geboden had 1) (Numbers 33:51vv. Deuteronomy 7:1vv.; 20:16vv.).

1) Hier wordt nu weer vastgesteld, dat het al gebeurde op bevel van God, hetgeen Jozua bevrijdt van alle aantijging van wreedheid. Indien hij nu naar eigen vrije keuze, zonder onderscheid, tegen vrouwen en kinderen had gewoed, zou er geen verontschuldiging zijn, dat het een afschuwelijke en onmenselijke daad geweest is, waarvan zelfs bij als wreed bekend staande volken iets gelijks niet geboekt staat. Maar wat allen anders met schrik zou vervullen, betaamt ons nu met eerbied te behandelen, omdat het door God was bevolen. Terecht wordt onder de deugden voornamelijk de toegevendheid geprezen, n.l. wanneer zij hun toorn matigen, die beledigd zijn, en die in het bijzonder een rechtvaardige reden hadden om bloed te vergieten. Maar omdat God de zwaarden van Zijn volk had bestemd om de Amorieten te doden, kon Jozua niet anders, dan Zijn bevel gehoorzamen.. 41. En Jozua sloeg hen van Kades-Barna, aan de zuidelijke grenzen van Kanan (Numbers 13:1), en tot Gaza toe, een staaf van de Filistijnen aan de zuidwestelijke uithoek van het land (Jos 13:3); ook het gehele land Gosen 1) aan de westelijke rand van het gebergte van Juda, en tot het meer noordelijk gelegen Gibeon toe (Joshua 9:3).

1)Natuurlijk wordt hier niet bedoeld het landschap met deze naam in Egypte, dat de kinderen van Israël tot woning werd aangewezen (Genesis 46:28), maar een landstreek op of nabij het gebergte van Juda (Joshua 11:16), die deze naam droeg naar een stad, die in die streek lag (Joshua 15:51). Welke stad dit geweest is, kan men niet meer bepalen..

Zoals "van Kades-Barna tot Gosen" aangeeft de zuidelijke grenslijnen van het veroverde land naar de westzijde toe, zo geeft het gehele land Gosen tot Gibeon" de uitgestrektheid van het zuiden tot het noorden op de oostzijde aan..

Vers 40

40. Alzo, terwijl hij zijn overwinningen over de vijf koninklijke steden al gedurig verder uitbreidde, sloeg Jozua het gehele land, het gebergte van Juda (Numbers 13:24) en het zuiden (Nu 13:17), en de laagte, de vlakte van Sephala (Joshua 9:2), en de aflopingen van de wateren, juister gezegd: de hellingen in de heuvelachtige streek tussen het gebergte en de vlakke zeekust (Numbers 13:24), en al hun koningen; hij liet geen een overblijven; Ja, hij verbande alles, wat adem had, doodde alle inwoners, zoals de HEERE, de God van Israël, geboden had 1) (Numbers 33:51vv. Deuteronomy 7:1vv.; 20:16vv.).

1) Hier wordt nu weer vastgesteld, dat het al gebeurde op bevel van God, hetgeen Jozua bevrijdt van alle aantijging van wreedheid. Indien hij nu naar eigen vrije keuze, zonder onderscheid, tegen vrouwen en kinderen had gewoed, zou er geen verontschuldiging zijn, dat het een afschuwelijke en onmenselijke daad geweest is, waarvan zelfs bij als wreed bekend staande volken iets gelijks niet geboekt staat. Maar wat allen anders met schrik zou vervullen, betaamt ons nu met eerbied te behandelen, omdat het door God was bevolen. Terecht wordt onder de deugden voornamelijk de toegevendheid geprezen, n.l. wanneer zij hun toorn matigen, die beledigd zijn, en die in het bijzonder een rechtvaardige reden hadden om bloed te vergieten. Maar omdat God de zwaarden van Zijn volk had bestemd om de Amorieten te doden, kon Jozua niet anders, dan Zijn bevel gehoorzamen.. 41. En Jozua sloeg hen van Kades-Barna, aan de zuidelijke grenzen van Kanan (Numbers 13:1), en tot Gaza toe, een staaf van de Filistijnen aan de zuidwestelijke uithoek van het land (Jos 13:3); ook het gehele land Gosen 1) aan de westelijke rand van het gebergte van Juda, en tot het meer noordelijk gelegen Gibeon toe (Joshua 9:3).

1)Natuurlijk wordt hier niet bedoeld het landschap met deze naam in Egypte, dat de kinderen van Israël tot woning werd aangewezen (Genesis 46:28), maar een landstreek op of nabij het gebergte van Juda (Joshua 11:16), die deze naam droeg naar een stad, die in die streek lag (Joshua 15:51). Welke stad dit geweest is, kan men niet meer bepalen..

Zoals "van Kades-Barna tot Gosen" aangeeft de zuidelijke grenslijnen van het veroverde land naar de westzijde toe, zo geeft het gehele land Gosen tot Gibeon" de uitgestrektheid van het zuiden tot het noorden op de oostzijde aan..

Vers 42

42. En Jozua nam al deze koningen en hun land in 1) een keer, in dezelfde veldtocht, hoewel het anders veel meer tijd gevorderd zou hebben (Joshua 11:18), want de HEERE, 1) de God van Israël, streed voor Israël, daarom kon niemand Jozua en zijn krijgsleger weerstaan (Joshua 9:3).

1)Uitdrukkelijk staat hier, de Heere, de God van Israël, om aan te duiden, dat Israël al de overwinningen alleen te danken had aan de onverbreekbare trouw van Jehova, hun Verbondsgod. De Heere was de God van Israël en daarom stonden alle afgodische volken tegenover hen machteloos..

42. En Jozua nam al deze koningen en hun land in 1) een keer, in dezelfde veldtocht, hoewel het anders veel meer tijd gevorderd zou hebben (Joshua 11:18), want de HEERE, 1) de God van Israël, streed voor Israël, daarom kon niemand Jozua en zijn krijgsleger weerstaan (Joshua 9:3).

1)Uitdrukkelijk staat hier, de Heere, de God van Israël, om aan te duiden, dat Israël al de overwinningen alleen te danken had aan de onverbreekbare trouw van Jehova, hun Verbondsgod. De Heere was de God van Israël en daarom stonden alle afgodische volken tegenover hen machteloos..

Vers 42

42. En Jozua nam al deze koningen en hun land in 1) een keer, in dezelfde veldtocht, hoewel het anders veel meer tijd gevorderd zou hebben (Joshua 11:18), want de HEERE, 1) de God van Israël, streed voor Israël, daarom kon niemand Jozua en zijn krijgsleger weerstaan (Joshua 9:3).

1)Uitdrukkelijk staat hier, de Heere, de God van Israël, om aan te duiden, dat Israël al de overwinningen alleen te danken had aan de onverbreekbare trouw van Jehova, hun Verbondsgod. De Heere was de God van Israël en daarom stonden alle afgodische volken tegenover hen machteloos..

42. En Jozua nam al deze koningen en hun land in 1) een keer, in dezelfde veldtocht, hoewel het anders veel meer tijd gevorderd zou hebben (Joshua 11:18), want de HEERE, 1) de God van Israël, streed voor Israël, daarom kon niemand Jozua en zijn krijgsleger weerstaan (Joshua 9:3).

1)Uitdrukkelijk staat hier, de Heere, de God van Israël, om aan te duiden, dat Israël al de overwinningen alleen te danken had aan de onverbreekbare trouw van Jehova, hun Verbondsgod. De Heere was de God van Israël en daarom stonden alle afgodische volken tegenover hen machteloos..

Vers 43

43. Toen keerde Jozua terug, nadat hij zijn veroveringstocht had volbracht, en geheel Israël met hem, naar het leger, de legerplaats, te GilGalaten

Zie hoeveel werk er in weinig tijd gedaan kan worden, indien wij slechts bezig zijn, en van de gelegenheid gebruik maken. Ook de christen moet in de strijd geen kwartier geven, elke heersende zonde moet beschouwd worden als het voorwerp van onze bijzondere vijandschap. Hierop kunnen wij de zegen van de Heere verwachten..

Vers 43

43. Toen keerde Jozua terug, nadat hij zijn veroveringstocht had volbracht, en geheel Israël met hem, naar het leger, de legerplaats, te GilGalaten

Zie hoeveel werk er in weinig tijd gedaan kan worden, indien wij slechts bezig zijn, en van de gelegenheid gebruik maken. Ook de christen moet in de strijd geen kwartier geven, elke heersende zonde moet beschouwd worden als het voorwerp van onze bijzondere vijandschap. Hierop kunnen wij de zegen van de Heere verwachten..

Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Joshua 10". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/joshua-10.html. 1862-80.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile