Lectionary Calendar
Monday, December 23rd, 2024
the Fourth Week of Advent
Attention!
StudyLight.org has pledged to help build churches in Uganda. Help us with that pledge and support pastors in the heart of Africa.
Click here to join the effort!

Bible Commentaries
Jeremia 25

Bijbelverkaring van Matthew HenryHenry's compleet

Search for…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, JEREMIA 25

De profetie van dit hoofdstuk draagt een vroegere datum dan de profetieën in de voorafgaande hoofdstukken, want men heeft ze niet nauwkeurig naar de tijdsorde, waarin zij gegeven zijn, achter elkaar geplaatst. Deze profetie dagtekent uit het eerste jaar van Nebukadrezar, dat merkwaardige jaar, toen God beschikte, dat het zwaard komen zou en ook alrede gewet werd. Hier is:

I. Een overzicht van de profetieën, die aan Juda en Jeruzalem vele jaren geleden zijn gegeven door Jeremia zelf en door andere profeten met de weinige aandacht, die men er aan gaf en het weinige resultaat, dat er mee bereikt is, vers, -7.

II. Een zeer duidelijke bedreiging met de verwoesting van Juda en Jeruzalem, door de koning van Babel om hun verachting van God en hun verharding in de zonde, Jeremiah 25:8, waaraan gepaard gaat een belofte hunner bevrijding uit hun ballingschap in Babel, na zeventig jaar, Jeremiah 25:12.

III. Een voorzegging van de verwoesting van verschillende naburige volken door Nebukadrezar, dit wordt voorgesteld door een "beker van de grimmigheid", in hun handen gegeven, Jeremiah 25:15, door een zwaard, over hen geroepen, Jeremiah 25:29 en door een verstrooiing van de herders, en een gehuil van de kudden en een verwoesting des lands, Jeremiah 25:34, zodat wij hier hebben een oordeel, dat uitgaat van het huis Gods, maar daar niet ophoudt.

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, JEREMIA 25

De profetie van dit hoofdstuk draagt een vroegere datum dan de profetieën in de voorafgaande hoofdstukken, want men heeft ze niet nauwkeurig naar de tijdsorde, waarin zij gegeven zijn, achter elkaar geplaatst. Deze profetie dagtekent uit het eerste jaar van Nebukadrezar, dat merkwaardige jaar, toen God beschikte, dat het zwaard komen zou en ook alrede gewet werd. Hier is:

I. Een overzicht van de profetieën, die aan Juda en Jeruzalem vele jaren geleden zijn gegeven door Jeremia zelf en door andere profeten met de weinige aandacht, die men er aan gaf en het weinige resultaat, dat er mee bereikt is, vers, -7.

II. Een zeer duidelijke bedreiging met de verwoesting van Juda en Jeruzalem, door de koning van Babel om hun verachting van God en hun verharding in de zonde, Jeremiah 25:8, waaraan gepaard gaat een belofte hunner bevrijding uit hun ballingschap in Babel, na zeventig jaar, Jeremiah 25:12.

III. Een voorzegging van de verwoesting van verschillende naburige volken door Nebukadrezar, dit wordt voorgesteld door een "beker van de grimmigheid", in hun handen gegeven, Jeremiah 25:15, door een zwaard, over hen geroepen, Jeremiah 25:29 en door een verstrooiing van de herders, en een gehuil van de kudden en een verwoesting des lands, Jeremiah 25:34, zodat wij hier hebben een oordeel, dat uitgaat van het huis Gods, maar daar niet ophoudt.

Verzen 1-7

Jeremia 25:1-7

Wij hebben hier een boodschap van God, die het gehele volk van Juda aangaat, Jeremiah 25:1, die Jeremia in Zijn naam, aan al het volk van Juda, overbracht, Jeremiah 25:2. Let er op, dat alles wat van algemeen belang is ook ter algemene kennis behoort te worden gebracht. Het is recht, dat het woord, dat het gehele volk aangaat, zoals Gods Woord doet, in `t bijzonder het Evangeliewoord, allen in `t algemeen worde verkondigd en voor zoverre dit kan, ook aan ieder in `t bijzonder. Jeremia werd in Jeremiah 22:1 naar het huis des konings gezonden en hij schepte moed om daar zijn boodschap over te brengen. Hier wordt hij gezonden naar het gehele volk, en hij ontziet de moeite niet aan al die mensen zijn boodschap te zeggen, waarschijnlijk deed hij dit, toen ze allen naar Jeruzalem waren opgekomen om op een van de plechtige feesten te aanbidden, dan had hij ze bijeen en dan ook, indien ooit, was het te verwachten, dat zij geneigd zouden zijn raad aan te nemen en onderwijs te ontvangen.

Deze profetie dagtekent uit het vierde jaar van Jojakim en uit het eerste jaar van Nebukadrezar. Nebukadrezar nam, in het laatst van Jojakims derde regeringsjaar, zelf de regering op zich (hij had enigen tijd samen met zijn vader geregeerd), zoals blijkt uit Daniel 1:1. Maar het vierde jaar van Jojakim was ingetreden, voor `t eerste jaar van Nebukadrezar aan `t eind was. Nu die werkzame, vermetele, krijgshaftige vorst begon te streven naar de wereldheerschappij, laat God door Zijn profeet hem weten, dat hij Zijn dienaar is, en geeft hem te verstaan voor welk werk Hij hem denkt te gebruiken, opdat zijn toenemende grootheid, zo geducht voor alle volken, niet zo zal worden uitgelegd, dat er ook maar enige schaduw valt op de macht en voorzienigheid van Gods wereldbestuur. Nebukadrezar zou niet zo'n grote kans hebben alleenheerser te worden, of liever gezegd, de tiran te worden over zo'n groot koninkrijk, indien God geen redenen uit zichzelf had om zich van hem te bedienen. De wereld zal door de uitvoering van Gods raadsbesluiten verstaan, waartoe God veroorloofde, ja zelfs iets beval, dat zo'n schaduw op Zijn soevereiniteit en goedheid scheen te werpen.

Nu kunnen we in deze boodschap opmerken, dat er zeer veel moeite gedaan is om het volk tot berouw te brengen, hetwelk hun hier herinnerd wordt en als een verzwaring hunner zonde wordt aangemerkt, waardoor ook Gods rechtvaardigheid in Zijn handelingen tegen hen in `t licht treedt.

I. Wat Jeremia betreft, hij had aanhoudend onder hen gepredikt drie en twintig jaren lang, in het dertiende jaar van Josia, die een en dertig jaren regeerde, was hij er mee begonnen, zodat hij ongeveer achttien of negentien onder zijn regering profeteerde, daarna onder de regering van Joahaz en dan vier jaren onder Jojachin.

Merk op: God tekent aan, of wij het doen of niet, hoelang wij onder de genademiddelen hebben verkeerd, en hoe langer wij ze genoten hebben, zoveel zwaarder zal onze verantwoordelijkheid zijn, als wij er geen gebruik van hebben gemaakt. "Ik kom nu drie jaren" (drie en twintig jaren) zoekende vracht op deze vijgeboom, Luke 13:7. Al die tijd was God,

1. Getrouw geweest in `t zenden van boodschappen tot hen, als daar behoefte voor was: "Van die tijd tot op deze dag is het Woord des Heeren tot mij geschied, voor ulieder nut." Hoewel zij in de boeken van Mozes reeds het hoofdbestanddeel van de waarschuwingen hadden ontvangen, zond God, toch, daar er niet genoeg acht op werd geslagen en men ze ook verkeerd toepaste, meer waarschuwingen om ze te versterken en meer in bijzonderheden, opdat zij geen uitvluchten zouden kunnen bedenken. Aldus was Gods geest twistende met hen, zoals in vroeger tijd, Genesis 6:3.

2. Jeremia is getrouw en ijverig geweest in het overbrengen van zijn boodschappen. Hij kon zich op henzelf zowel als op God en zijn eigen geweten beroepen, wat deze zaak betreft: "Ik heb tot ulieden gesproken, vroeg op zijnde en sprekende. Hij had hun de wet Gods verklaard, hij had zeer veel zorg en moeite besteed aan de manier waarop hij zijn opdracht mocht volbrengen, opdat hij hun mocht winnen en op de juiste plaats treffen". Wanneer mensen ergens naar streven en dit ook zeer wensen te bereiken, dan staan ze vroeg op om er naar te jagen. Het duidt hier aan, dat zijn hoofd zo vol gedachten daarover was, en zijn hart zo sterk verlangend was goed te doen, dat het zijn slaap verkortte, en hem vroeg op deed staan om plannen te vormen op welke manier hij te werk zou gaan, opdat hij tot hun nut onder hen werkzaam mocht zijn. Hij stond vroeg op omdat hij geen tijd wilde verliezen en ook omdat hij beslag wilde leggen en gebruik wilde maken van de besten tijd om onder hen te werken. Indien al, dan was de morgenstond de tijd, dat zij nuchter en kalm waren. Christus kwam "vroeg in de morgen om in de tempel te prediken, en het volk kwam even vroeg om Hem te horen", Luke 21:38. Morgendiensten hebben hun voordeel." Gij zult Mijn stem in de morgen horen."

II. Naast hem, had God ook andere profeten met dezelfde boodschap tot hen gezonden, Jeremiah 25:4. Van de profeten, die alles te boek stelden, waren Micha, Nahum en Habakuk enige tijd v r hem geweest en was Zefanja zijn tijdgenoot. Maar behalve deze waren er vele anderen van "Gods knechten, de profeten," die door hun predikingen het volk tot bekering riepen, maar deze leerredenen zijn niet opgetekend. En hier wordt van God zelf gezegd, "dat Hij vroeg op was en Zijn knechten zond. Dit duidt aan hoe ook zijn hart begerig was, dat dit volk zich zou bekeren en leven mocht en niet sterven zou," Exodus 33:11

III. Al de hun gezonden boodschappen leidden tot een doel en waren ongeveer van gelijke inhoud, Jeremiah 25:5, Jeremiah 25:6.

1. Werden hun gebreken vermeld, "hun boze weg en de boosheid van hun handelingen." Zulke boodschappen, waarin zij gevleid werden, alsof er geen kwaad onder hen was, zond God hen niet.

2. Zij, allen, berispten hen in `t bijzonder over hun afgoderij, dit was een zonde, die in bijzondere mate Gods toorn opwekte, hun "nawandelen van andere goden om die te dienen en voor die neer te buigen."

3. Zij, allen, vermaanden hen tot berouw over hun zonden en tot bekering huns levens. Bekeert u toch, een ieder van zijn bozen weg", was het refrein van elk lied. Let er op, dat er op een persoonlijk en bijzonder herstel moet aangedrongen worden, wil men een uitredding voor het gehele volk: "een ieder moet zich van zijn bozen weg bekeren." De straat is niet schoon of iedereen moet de straat voor zijn eigen deur reinigen.

4. Zij, allen, gaven hun de verzekering, dat indien zij er naar deden, zij zeker zouden zijn van "verlenging van hun vrede." Zij zouden bij voortduur genieten van de genadegiften: "Gij zult wonen in het land, in gerustheid, in vrede wonen, in dit goede land, hetwelk de Heere u en aan uw vaders gegeven heeft." Niets dan zonde zal er u uit verdrijven en gij zult niet verdreven worden, indien gij verre blijft van `t kwade." De gevreesde oordelen zouden tegengehouden worden. "Vertoornt Mij niet door het werk van uw handen, opdat ik u geen kwaad doe," of (naar de Engelse vertaling): Vertoornt Mij niet en ik wil u geen kwaad doen. Let er op. God zou ons nooit door `t kwade van de straf treffen, indien wij Hem niet door `t kwade van de zonde vertoornden. God handelt goedgunstig met ons tuchtigt Zijn kinderen nooit zonder oorzaak of doet ons smart aan, tenzij wij Hem aanstoot geven.

IV. Toch was alles vergeefs. Zij waren niet te bewegen de enige en rechte weg te kiezen, die hen zeker leiden zou tot het afwenden van Gods gramschap. Jeremia was een zeer levendige, hartelijke prediker, maar toch, zij hebben niet gehoord, noch hun oor geneigd om te horen, Jeremiah 25:4. Van alle zonden was deze zonde, die hun voorgehouden werd, in bijzondere mate de Heere een gruwel en deed hen in `t gericht komen voor God. Zij gingen moedwillig in die zonde voort: Gij vertoornt Mij door het werk van uw handen, u zelf ten kwade.

Merk op. Waarmee wij God vertoornen zal ten laatste blijken te zijn: kwaad over onszelf gebracht en wij moeten er zelf de schuld van dragen. "O Israël! gij hebt uzelf verdorven."

Verzen 1-7

Jeremia 25:1-7

Wij hebben hier een boodschap van God, die het gehele volk van Juda aangaat, Jeremiah 25:1, die Jeremia in Zijn naam, aan al het volk van Juda, overbracht, Jeremiah 25:2. Let er op, dat alles wat van algemeen belang is ook ter algemene kennis behoort te worden gebracht. Het is recht, dat het woord, dat het gehele volk aangaat, zoals Gods Woord doet, in `t bijzonder het Evangeliewoord, allen in `t algemeen worde verkondigd en voor zoverre dit kan, ook aan ieder in `t bijzonder. Jeremia werd in Jeremiah 22:1 naar het huis des konings gezonden en hij schepte moed om daar zijn boodschap over te brengen. Hier wordt hij gezonden naar het gehele volk, en hij ontziet de moeite niet aan al die mensen zijn boodschap te zeggen, waarschijnlijk deed hij dit, toen ze allen naar Jeruzalem waren opgekomen om op een van de plechtige feesten te aanbidden, dan had hij ze bijeen en dan ook, indien ooit, was het te verwachten, dat zij geneigd zouden zijn raad aan te nemen en onderwijs te ontvangen.

Deze profetie dagtekent uit het vierde jaar van Jojakim en uit het eerste jaar van Nebukadrezar. Nebukadrezar nam, in het laatst van Jojakims derde regeringsjaar, zelf de regering op zich (hij had enigen tijd samen met zijn vader geregeerd), zoals blijkt uit Daniel 1:1. Maar het vierde jaar van Jojakim was ingetreden, voor `t eerste jaar van Nebukadrezar aan `t eind was. Nu die werkzame, vermetele, krijgshaftige vorst begon te streven naar de wereldheerschappij, laat God door Zijn profeet hem weten, dat hij Zijn dienaar is, en geeft hem te verstaan voor welk werk Hij hem denkt te gebruiken, opdat zijn toenemende grootheid, zo geducht voor alle volken, niet zo zal worden uitgelegd, dat er ook maar enige schaduw valt op de macht en voorzienigheid van Gods wereldbestuur. Nebukadrezar zou niet zo'n grote kans hebben alleenheerser te worden, of liever gezegd, de tiran te worden over zo'n groot koninkrijk, indien God geen redenen uit zichzelf had om zich van hem te bedienen. De wereld zal door de uitvoering van Gods raadsbesluiten verstaan, waartoe God veroorloofde, ja zelfs iets beval, dat zo'n schaduw op Zijn soevereiniteit en goedheid scheen te werpen.

Nu kunnen we in deze boodschap opmerken, dat er zeer veel moeite gedaan is om het volk tot berouw te brengen, hetwelk hun hier herinnerd wordt en als een verzwaring hunner zonde wordt aangemerkt, waardoor ook Gods rechtvaardigheid in Zijn handelingen tegen hen in `t licht treedt.

I. Wat Jeremia betreft, hij had aanhoudend onder hen gepredikt drie en twintig jaren lang, in het dertiende jaar van Josia, die een en dertig jaren regeerde, was hij er mee begonnen, zodat hij ongeveer achttien of negentien onder zijn regering profeteerde, daarna onder de regering van Joahaz en dan vier jaren onder Jojachin.

Merk op: God tekent aan, of wij het doen of niet, hoelang wij onder de genademiddelen hebben verkeerd, en hoe langer wij ze genoten hebben, zoveel zwaarder zal onze verantwoordelijkheid zijn, als wij er geen gebruik van hebben gemaakt. "Ik kom nu drie jaren" (drie en twintig jaren) zoekende vracht op deze vijgeboom, Luke 13:7. Al die tijd was God,

1. Getrouw geweest in `t zenden van boodschappen tot hen, als daar behoefte voor was: "Van die tijd tot op deze dag is het Woord des Heeren tot mij geschied, voor ulieder nut." Hoewel zij in de boeken van Mozes reeds het hoofdbestanddeel van de waarschuwingen hadden ontvangen, zond God, toch, daar er niet genoeg acht op werd geslagen en men ze ook verkeerd toepaste, meer waarschuwingen om ze te versterken en meer in bijzonderheden, opdat zij geen uitvluchten zouden kunnen bedenken. Aldus was Gods geest twistende met hen, zoals in vroeger tijd, Genesis 6:3.

2. Jeremia is getrouw en ijverig geweest in het overbrengen van zijn boodschappen. Hij kon zich op henzelf zowel als op God en zijn eigen geweten beroepen, wat deze zaak betreft: "Ik heb tot ulieden gesproken, vroeg op zijnde en sprekende. Hij had hun de wet Gods verklaard, hij had zeer veel zorg en moeite besteed aan de manier waarop hij zijn opdracht mocht volbrengen, opdat hij hun mocht winnen en op de juiste plaats treffen". Wanneer mensen ergens naar streven en dit ook zeer wensen te bereiken, dan staan ze vroeg op om er naar te jagen. Het duidt hier aan, dat zijn hoofd zo vol gedachten daarover was, en zijn hart zo sterk verlangend was goed te doen, dat het zijn slaap verkortte, en hem vroeg op deed staan om plannen te vormen op welke manier hij te werk zou gaan, opdat hij tot hun nut onder hen werkzaam mocht zijn. Hij stond vroeg op omdat hij geen tijd wilde verliezen en ook omdat hij beslag wilde leggen en gebruik wilde maken van de besten tijd om onder hen te werken. Indien al, dan was de morgenstond de tijd, dat zij nuchter en kalm waren. Christus kwam "vroeg in de morgen om in de tempel te prediken, en het volk kwam even vroeg om Hem te horen", Luke 21:38. Morgendiensten hebben hun voordeel." Gij zult Mijn stem in de morgen horen."

II. Naast hem, had God ook andere profeten met dezelfde boodschap tot hen gezonden, Jeremiah 25:4. Van de profeten, die alles te boek stelden, waren Micha, Nahum en Habakuk enige tijd v r hem geweest en was Zefanja zijn tijdgenoot. Maar behalve deze waren er vele anderen van "Gods knechten, de profeten," die door hun predikingen het volk tot bekering riepen, maar deze leerredenen zijn niet opgetekend. En hier wordt van God zelf gezegd, "dat Hij vroeg op was en Zijn knechten zond. Dit duidt aan hoe ook zijn hart begerig was, dat dit volk zich zou bekeren en leven mocht en niet sterven zou," Exodus 33:11

III. Al de hun gezonden boodschappen leidden tot een doel en waren ongeveer van gelijke inhoud, Jeremiah 25:5, Jeremiah 25:6.

1. Werden hun gebreken vermeld, "hun boze weg en de boosheid van hun handelingen." Zulke boodschappen, waarin zij gevleid werden, alsof er geen kwaad onder hen was, zond God hen niet.

2. Zij, allen, berispten hen in `t bijzonder over hun afgoderij, dit was een zonde, die in bijzondere mate Gods toorn opwekte, hun "nawandelen van andere goden om die te dienen en voor die neer te buigen."

3. Zij, allen, vermaanden hen tot berouw over hun zonden en tot bekering huns levens. Bekeert u toch, een ieder van zijn bozen weg", was het refrein van elk lied. Let er op, dat er op een persoonlijk en bijzonder herstel moet aangedrongen worden, wil men een uitredding voor het gehele volk: "een ieder moet zich van zijn bozen weg bekeren." De straat is niet schoon of iedereen moet de straat voor zijn eigen deur reinigen.

4. Zij, allen, gaven hun de verzekering, dat indien zij er naar deden, zij zeker zouden zijn van "verlenging van hun vrede." Zij zouden bij voortduur genieten van de genadegiften: "Gij zult wonen in het land, in gerustheid, in vrede wonen, in dit goede land, hetwelk de Heere u en aan uw vaders gegeven heeft." Niets dan zonde zal er u uit verdrijven en gij zult niet verdreven worden, indien gij verre blijft van `t kwade." De gevreesde oordelen zouden tegengehouden worden. "Vertoornt Mij niet door het werk van uw handen, opdat ik u geen kwaad doe," of (naar de Engelse vertaling): Vertoornt Mij niet en ik wil u geen kwaad doen. Let er op. God zou ons nooit door `t kwade van de straf treffen, indien wij Hem niet door `t kwade van de zonde vertoornden. God handelt goedgunstig met ons tuchtigt Zijn kinderen nooit zonder oorzaak of doet ons smart aan, tenzij wij Hem aanstoot geven.

IV. Toch was alles vergeefs. Zij waren niet te bewegen de enige en rechte weg te kiezen, die hen zeker leiden zou tot het afwenden van Gods gramschap. Jeremia was een zeer levendige, hartelijke prediker, maar toch, zij hebben niet gehoord, noch hun oor geneigd om te horen, Jeremiah 25:4. Van alle zonden was deze zonde, die hun voorgehouden werd, in bijzondere mate de Heere een gruwel en deed hen in `t gericht komen voor God. Zij gingen moedwillig in die zonde voort: Gij vertoornt Mij door het werk van uw handen, u zelf ten kwade.

Merk op. Waarmee wij God vertoornen zal ten laatste blijken te zijn: kwaad over onszelf gebracht en wij moeten er zelf de schuld van dragen. "O Israël! gij hebt uzelf verdorven."

Verzen 8-14

Jeremia 25:8-14

Hier wordt het vonnis geveld op de vooraf uitgesproken beschuldiging: "Omdat gij Mijn woorden niet hebt gehoord, moet Ik een andere weg met u inslaan", Jeremiah 25:8. Als de mensen geen acht willen slaan op `t geen God hun laat aanzeggen, dan kunnen zij verwachten, dat God hen bezoeken zal met de oordelen van Zijn handen, te weten met de roede, niet gehoord hebbende naar Zijn woorden. Want f de zondaar moet aflaten van de zonde f hij zal er door omkomen. De afdwaling is niet zozeer de oorzaak van `s mensen verderf als wel het niet terugkeren tot `t goede.

1. De ondergang van het land van Juda door het leger van de koning van Babel wordt hier bepaald, Jeremiah 25:9. God zond tot hen Zijn knechten, de profeten, en men sloeg geen echt op hen en daarom zal God Zijn knecht, de koning van Babel, zenden, met wie zij niet kunnen spotten en die zij niet kunnen verachten en vervolgen zoals zij met Zijn knechten, de profeten, gedaan hadden.

Merk op, dat de boden van Gods gramschap gezonden zullen worden naar diegenen die de boodschappers van Zijn genade niet wilden ontvangen. God wil, dat op de een of andere manier met Hem rekening zal worden gehouden, en wil de mensen doen weten dat "Hij de Heere is." Hoewel Nebukadrezar de ware God, de God van Israël, niet kende, ja zelfs Hem vijandig was en later met Hem wedijverde, was hij toch, in de aanval, die hij op dit land deed, "Gods knecht," volvoerde hij Zijn oogmerk, werd door Hem gebruikt en was een instrument in Zijn hand om het volk tot inkeer te brengen. Inderdaad diende hij Gods plannen, terwijl hij dacht voor zichzelf bezig te zijn. Daarom noemt God Zichzelf hier terecht De Heere van de heirscharen, Jeremiah 25:8, want hier vinden we een voorbeeld van Zijn souvereine heerschappij, niet slechts over de inwoners maar over de legers van deze aarde, waarvan Hij naar Zijn welgevallen gebruik maakt. Zij staan alle onder Zijn bevelen. De machtigste en de meest absolute heersers zijn Zijn knechten. Nebukadnezar, die een instrument is om Zijn gramschap uit te storten, is evengoed Zijn knecht als Cyrus, die gebruikt wordt om Zijn genade te betonen. Het land van Juda zou woest gemaakt worden. God monstert hier Zijn leger, dat dit moet doen, verzamelt het, neemt "alle geslachten van het noorden," als Hij dit nodig oordeelt, en voert ze aan als hun opperbevelhebber. "Hij brengt ze over dit land, doet ze overwinnen niet alleen in Juda en Jeruzalem, maar in alle landen van de volken rondom:" opdat zij geen bondgenoten of helpers zouden vinden tegen deze dreigende macht. De volkomen verwoesting van dit en alle omringende landen wordt hier beschreven, Jeremiah 25:9 -Jeremiah 25:11. Zij zal volkomen zijn: "Het gehele land zal worden tot een woestheid," niet slechts woest, maar een woestheid, stad en land beide zullen verwoest worden, en hun welvaart ten prooi vallen aan de overweldiger. Het zal een langdurige, zelfs een eeuwigdurende verwoesting zijn, zij zullen zolang in hun ondergang blijven, en na zeer lang wachten zal er zo weinig uitzicht op verlichting zijn, dat iedereen het eeuwigdurend zal noemen. Deze verwoesting zal hen onder hun naburen hun `t vertrouwen doen verliezen, zij zal hun eer in het stof begraven, "zal ze stellen tot een ontzetting en een aanfluiting." Iedereen zal zich over hen ontzetten en ze terecht niet meer mee tellen in `t wereldgebeuren, en dit alles omdat ze een God hadden verlaten, die hun schild had willen zijn tegen elke indringer, die van plan was hen zeker te verdelgen. Zij zal ook de troost en de vreugde onder hen wegnemen, al hun blijdschap zal ten einde zijn: "Ik zal van hen doen vergaan de stemme van de vrolijkheid en de stemme van de vreugde, hun harpen aan de wilgen hangen en ze de lust tot zingen benemen". "Ik zal van hen doen vergaan de stemme van de vrolijkheid, " zij zullen geen reden noch lust hebben om vrolijk te zijn. Zij hadden de stem van Gods Woord niet willen horen, en daarom zal nu de stem van de vrolijkheid onder hen niet vernomen worden. Zij zullen van voedsel worden beroofd: "Het geluid van de molens zal niet gehoord worden, " want, toen de vijand hun voorraden had weggenomen, moest er zijn een nederig geluid van de maling, Ecclesiastes 12:4. Aan alle bezigheid zal een einde gemaakt worden, daar zal niet gezien worden "het licht van de lamp, want daar zal geen werk te doen vallen, dat het licht van de lamp waard is". En, tenslotte, zal hun hun vrijheid ontnomen worden: "Deze volken zullen de koning van Babel dienen zeventig jaar." Het vaststellen van de tijd, die hun gevangenschap duren zou, zou van groot nut zijn, niet alleen ter bevestiging van de profetie als het feit (dat door geen menselijke wijsheid zo nauwkeurig kon worden aangegeven) precies aan de voorzegging beantwoorden zou, maar ook zou het `t volk Gods in hun ramp tot troost zijn en geloof en gebed aanwakkeren. Daniël, die zelf een profeet was, had hier oog voor, Daniel 9:2. Ja, God zelfs lette er op 2 Chronicles 36:22, "want daarom verwekte Hij de geest van Cores, opdat het woord gesproken door de mond van Jeremia vervuld zou worden. Aan God zijn al Zijn werken van eeuwigheid bekend, waaruit blijkt dat wanneer Hij het nodig acht, sommige van Zijn werken aan Zijn knechten, de profeten zijn bekend gemaakt en door deze weer aan Zijn kerk."

II. De verwoesting van Babylon wordt hier, ten laatste, gelijkelijk voorzegd, zoals dit lang geleden ook geschied was door Isaiah 14:12 -Isaiah 14:14. De verwoesters moeten zelf ook vernietigd worden, en de roede in `t vuur geworpen worden, als er alles mee is gedaan, wat tot verbetering dienen moet. Dit zal geschieden "als de zeventig jaar vervuld zijn," want de verwoesting van Babylon moet aan de bevrijding van de ballingen vooraf gaan. Daar is verschil over de tijd, waarop deze "zeventig jaar" beginnen. Sommigen menen, dat ze beginnen bij de gevangenschap in het vierde jaar van Jehojakim en `t eerste jaar van Nebukadrezar, anderen tellen van de gevangenschap van Jehojakim acht jaar later. Mijn mening helt tot `t eerstgenoemde over, omdat toen deze volken "de koning van Babel begonnen te dienen," en ook omdat God gewoonlijk van de eersten tijd af gerekend heeft, wanneer `t een belofte op genade geldt, zoals ook uit de berekening van de vierhonderdjarige dienstbaarheid in Egypte blijkt. En indien dit zo is, zijn er achttien of negentien van de zeventig jaar verlopen, voordat Jeruzalem en de tempel geheel verwoest werden in het elfde jaar van Zedekia. Hoe dat nu ook moge zijn, toen de tijd, de vastgestelde tijd voor het gunstig gedenken van Zion, was aangebroken, moest de koning van Babylon bezocht worden en ter verantwoording geroepen worden over alle voorbeelden van zijn tirannie. Dan zal dat volk gestraft worden voor zijn ongerechtigheid zoals de andere volken voor de hun gestraft zijn. Dan moet dat land tot "een eeuwige verwoesting gesteld worden, zoals zij het andere landen gedaan hadden, want de Rechter van de aarde zal beide recht doen en het kwade vergelden als Koning van de volken en Koning van de vromen". Laten trotse overwinnaars en verdrukkers gematigd zijn in `t gebruik hunner macht en heerschappij, want ook zij zullen voor hun daden verantwoording moeten doen, ook hun dag zal eens ten einde spoeden. In deze verwoesting van Babel, die door de Perzen en Meden zou worden aangericht, zal gewezen worden,

1. Op hetgeen God gezegd had: "Ik zal over dat land brengen alle Mijn woorden", want eerder zal al de welvaart en eer van Babel opgeofferd worden aan de waarheid van de goddelijke voorzeggingen, en al zijn macht verbroken worden, dan dat een jota of tittel van Gods Woord zou voorbijgaan. Dezelfde Jeremia, die de verwoesting van andere volken door de Chaldeën profiteerde, heeft ook de verwoesting van de Chaldeën zelf voorzegd, en deze moest over hen komen, Jeremiah 25:13. Naar ditzelfde feit wordt verwezen, waar God zelf zegt: "Ik zal het woord van Mijn knecht bevestigen, en de raad van Mijn boden volbrengen," Isaiah 44:26. 2 Op hetgeen zij gedaan hadden, Jeremiah 25:14 :Ik zal hun vergelden naar hun doen, en naar het werk van hun handen. Door hun daden overtraden zij de wet Gods, zelfs toen zij gebruikt werden tot volvoering van zijn plannen. Zij hadden vele volken aan zich dienstbaar gemaakt, en hen vertrapt met de grootst denkbare brutaliteit maar nu de maat van hun ongerechtigheid vol is, zullen zich "machtige volken en grote koningen, die zich verbonden hebben met en te hulp komen aan Cores, koning van Perzië, van hen doen dienen, zich meester maken van hun land, zich met hun buit verrijken en zich van hen als van een voetbankje gebruiken om de troon van de wereldheerschappij te bereiken". Zij zullen hen tot knechten en soldaten zijn. "Wie in de gevangenis leidt, zal zelf in de gevangenis gaan."

Verzen 8-14

Jeremia 25:8-14

Hier wordt het vonnis geveld op de vooraf uitgesproken beschuldiging: "Omdat gij Mijn woorden niet hebt gehoord, moet Ik een andere weg met u inslaan", Jeremiah 25:8. Als de mensen geen acht willen slaan op `t geen God hun laat aanzeggen, dan kunnen zij verwachten, dat God hen bezoeken zal met de oordelen van Zijn handen, te weten met de roede, niet gehoord hebbende naar Zijn woorden. Want f de zondaar moet aflaten van de zonde f hij zal er door omkomen. De afdwaling is niet zozeer de oorzaak van `s mensen verderf als wel het niet terugkeren tot `t goede.

1. De ondergang van het land van Juda door het leger van de koning van Babel wordt hier bepaald, Jeremiah 25:9. God zond tot hen Zijn knechten, de profeten, en men sloeg geen echt op hen en daarom zal God Zijn knecht, de koning van Babel, zenden, met wie zij niet kunnen spotten en die zij niet kunnen verachten en vervolgen zoals zij met Zijn knechten, de profeten, gedaan hadden.

Merk op, dat de boden van Gods gramschap gezonden zullen worden naar diegenen die de boodschappers van Zijn genade niet wilden ontvangen. God wil, dat op de een of andere manier met Hem rekening zal worden gehouden, en wil de mensen doen weten dat "Hij de Heere is." Hoewel Nebukadrezar de ware God, de God van Israël, niet kende, ja zelfs Hem vijandig was en later met Hem wedijverde, was hij toch, in de aanval, die hij op dit land deed, "Gods knecht," volvoerde hij Zijn oogmerk, werd door Hem gebruikt en was een instrument in Zijn hand om het volk tot inkeer te brengen. Inderdaad diende hij Gods plannen, terwijl hij dacht voor zichzelf bezig te zijn. Daarom noemt God Zichzelf hier terecht De Heere van de heirscharen, Jeremiah 25:8, want hier vinden we een voorbeeld van Zijn souvereine heerschappij, niet slechts over de inwoners maar over de legers van deze aarde, waarvan Hij naar Zijn welgevallen gebruik maakt. Zij staan alle onder Zijn bevelen. De machtigste en de meest absolute heersers zijn Zijn knechten. Nebukadnezar, die een instrument is om Zijn gramschap uit te storten, is evengoed Zijn knecht als Cyrus, die gebruikt wordt om Zijn genade te betonen. Het land van Juda zou woest gemaakt worden. God monstert hier Zijn leger, dat dit moet doen, verzamelt het, neemt "alle geslachten van het noorden," als Hij dit nodig oordeelt, en voert ze aan als hun opperbevelhebber. "Hij brengt ze over dit land, doet ze overwinnen niet alleen in Juda en Jeruzalem, maar in alle landen van de volken rondom:" opdat zij geen bondgenoten of helpers zouden vinden tegen deze dreigende macht. De volkomen verwoesting van dit en alle omringende landen wordt hier beschreven, Jeremiah 25:9 -Jeremiah 25:11. Zij zal volkomen zijn: "Het gehele land zal worden tot een woestheid," niet slechts woest, maar een woestheid, stad en land beide zullen verwoest worden, en hun welvaart ten prooi vallen aan de overweldiger. Het zal een langdurige, zelfs een eeuwigdurende verwoesting zijn, zij zullen zolang in hun ondergang blijven, en na zeer lang wachten zal er zo weinig uitzicht op verlichting zijn, dat iedereen het eeuwigdurend zal noemen. Deze verwoesting zal hen onder hun naburen hun `t vertrouwen doen verliezen, zij zal hun eer in het stof begraven, "zal ze stellen tot een ontzetting en een aanfluiting." Iedereen zal zich over hen ontzetten en ze terecht niet meer mee tellen in `t wereldgebeuren, en dit alles omdat ze een God hadden verlaten, die hun schild had willen zijn tegen elke indringer, die van plan was hen zeker te verdelgen. Zij zal ook de troost en de vreugde onder hen wegnemen, al hun blijdschap zal ten einde zijn: "Ik zal van hen doen vergaan de stemme van de vrolijkheid en de stemme van de vreugde, hun harpen aan de wilgen hangen en ze de lust tot zingen benemen". "Ik zal van hen doen vergaan de stemme van de vrolijkheid, " zij zullen geen reden noch lust hebben om vrolijk te zijn. Zij hadden de stem van Gods Woord niet willen horen, en daarom zal nu de stem van de vrolijkheid onder hen niet vernomen worden. Zij zullen van voedsel worden beroofd: "Het geluid van de molens zal niet gehoord worden, " want, toen de vijand hun voorraden had weggenomen, moest er zijn een nederig geluid van de maling, Ecclesiastes 12:4. Aan alle bezigheid zal een einde gemaakt worden, daar zal niet gezien worden "het licht van de lamp, want daar zal geen werk te doen vallen, dat het licht van de lamp waard is". En, tenslotte, zal hun hun vrijheid ontnomen worden: "Deze volken zullen de koning van Babel dienen zeventig jaar." Het vaststellen van de tijd, die hun gevangenschap duren zou, zou van groot nut zijn, niet alleen ter bevestiging van de profetie als het feit (dat door geen menselijke wijsheid zo nauwkeurig kon worden aangegeven) precies aan de voorzegging beantwoorden zou, maar ook zou het `t volk Gods in hun ramp tot troost zijn en geloof en gebed aanwakkeren. Daniël, die zelf een profeet was, had hier oog voor, Daniel 9:2. Ja, God zelfs lette er op 2 Chronicles 36:22, "want daarom verwekte Hij de geest van Cores, opdat het woord gesproken door de mond van Jeremia vervuld zou worden. Aan God zijn al Zijn werken van eeuwigheid bekend, waaruit blijkt dat wanneer Hij het nodig acht, sommige van Zijn werken aan Zijn knechten, de profeten zijn bekend gemaakt en door deze weer aan Zijn kerk."

II. De verwoesting van Babylon wordt hier, ten laatste, gelijkelijk voorzegd, zoals dit lang geleden ook geschied was door Isaiah 14:12 -Isaiah 14:14. De verwoesters moeten zelf ook vernietigd worden, en de roede in `t vuur geworpen worden, als er alles mee is gedaan, wat tot verbetering dienen moet. Dit zal geschieden "als de zeventig jaar vervuld zijn," want de verwoesting van Babylon moet aan de bevrijding van de ballingen vooraf gaan. Daar is verschil over de tijd, waarop deze "zeventig jaar" beginnen. Sommigen menen, dat ze beginnen bij de gevangenschap in het vierde jaar van Jehojakim en `t eerste jaar van Nebukadrezar, anderen tellen van de gevangenschap van Jehojakim acht jaar later. Mijn mening helt tot `t eerstgenoemde over, omdat toen deze volken "de koning van Babel begonnen te dienen," en ook omdat God gewoonlijk van de eersten tijd af gerekend heeft, wanneer `t een belofte op genade geldt, zoals ook uit de berekening van de vierhonderdjarige dienstbaarheid in Egypte blijkt. En indien dit zo is, zijn er achttien of negentien van de zeventig jaar verlopen, voordat Jeruzalem en de tempel geheel verwoest werden in het elfde jaar van Zedekia. Hoe dat nu ook moge zijn, toen de tijd, de vastgestelde tijd voor het gunstig gedenken van Zion, was aangebroken, moest de koning van Babylon bezocht worden en ter verantwoording geroepen worden over alle voorbeelden van zijn tirannie. Dan zal dat volk gestraft worden voor zijn ongerechtigheid zoals de andere volken voor de hun gestraft zijn. Dan moet dat land tot "een eeuwige verwoesting gesteld worden, zoals zij het andere landen gedaan hadden, want de Rechter van de aarde zal beide recht doen en het kwade vergelden als Koning van de volken en Koning van de vromen". Laten trotse overwinnaars en verdrukkers gematigd zijn in `t gebruik hunner macht en heerschappij, want ook zij zullen voor hun daden verantwoording moeten doen, ook hun dag zal eens ten einde spoeden. In deze verwoesting van Babel, die door de Perzen en Meden zou worden aangericht, zal gewezen worden,

1. Op hetgeen God gezegd had: "Ik zal over dat land brengen alle Mijn woorden", want eerder zal al de welvaart en eer van Babel opgeofferd worden aan de waarheid van de goddelijke voorzeggingen, en al zijn macht verbroken worden, dan dat een jota of tittel van Gods Woord zou voorbijgaan. Dezelfde Jeremia, die de verwoesting van andere volken door de Chaldeën profiteerde, heeft ook de verwoesting van de Chaldeën zelf voorzegd, en deze moest over hen komen, Jeremiah 25:13. Naar ditzelfde feit wordt verwezen, waar God zelf zegt: "Ik zal het woord van Mijn knecht bevestigen, en de raad van Mijn boden volbrengen," Isaiah 44:26. 2 Op hetgeen zij gedaan hadden, Jeremiah 25:14 :Ik zal hun vergelden naar hun doen, en naar het werk van hun handen. Door hun daden overtraden zij de wet Gods, zelfs toen zij gebruikt werden tot volvoering van zijn plannen. Zij hadden vele volken aan zich dienstbaar gemaakt, en hen vertrapt met de grootst denkbare brutaliteit maar nu de maat van hun ongerechtigheid vol is, zullen zich "machtige volken en grote koningen, die zich verbonden hebben met en te hulp komen aan Cores, koning van Perzië, van hen doen dienen, zich meester maken van hun land, zich met hun buit verrijken en zich van hen als van een voetbankje gebruiken om de troon van de wereldheerschappij te bereiken". Zij zullen hen tot knechten en soldaten zijn. "Wie in de gevangenis leidt, zal zelf in de gevangenis gaan."

Verzen 15-29

Jeremia 25:15-29

Door het beeld van een rondgaande beker waaruit allen moesten drinken, wordt hier voorgesteld de algemene verwoesting, die over dat gedeelte van de wereld komen zou, waartoe Nebukadnezar, die juist nu begon te regeren en te handelen, het instrument moest zijn, terwijl zijn eigen land tenslotte eenzelfde lot zou treffen. Onder de beker wordt het zwaard verstaan zo wordt het ons verklaard in Jeremiah 25:16. Het is het zwaard, dat Ik onder hen zenden zal, het zwaard des oorlogs, dat onweerstaanbaar sterk en onverbiddelijk wreed zou zijn.

I. Wat de omstandigheden van dit oordeel betreft, moeten we opmerken:

1. Waar dit verwoestende zwaard vandaan zou komen, -"van Gods hand. Het is het zwaard des Heeren," Jeremiah 47:6, "dronken geworden in de hemel," Isaiah 34:5. God gebruikt goddelozen als een zwaard in Zijn hand, Psalms 17:14. "Het is de beker des wijns van de grimmigheid". Het is Gods rechtvaardige toorn, die dit oordeel zendt. De volkeren hebben Hem vertoornd door hun zonden en nu moeten zij vallen onder de tekenen van Zijn gramschap. Deze worden vergeleken met de een of anderen dronken makende drank, die zij gedwongen worden te drinken, zoals kwaaddoeners in vroeger tijd veroordeeld werden tot het drinken van de giftbeker. Van de goddelozen wordt gezegd, dat "zij drinken van de grimmigheid des Almachtigen," Job 21:20 en Revelation 14:10. Hun deel aan `s werelds moeiten wordt voorgesteld door een beker rode wijn, die troebel is en vol van mengeling, Psalms 75:9, zie ook Psalms 11:7. Gods grimmigheid op deze wereld is slechts als een beker in vergelijking met de volle stromen, hiernamaals.

2. Door wiens hand het hun gezonden zou worden-door Jeremia's hand als de rechter gesteld over de volken, Jeremiah 1:10, om `t vonnis over hen uit te spreken en door Nebucadrezars hand als de uitvoerder van `t vonnis. Als wij nu letten op beider verhouding tot God, wat staat dan de arme profeet veel hoger dan de machtige vorst, hoewel het in `t oog van de wereld juist andersom scheen te zijn! Jeremia moest "de beker nemen van Gods hand en de volken dwingen er uit te drinken." Niets anders dan wat God heeft bepaald voorzegt hij hun en wat door goddelijke autoriteit wordt aangekondigd, zal zeker door goddelijke macht worden volbracht.

3. Naar wie het zou gezonden worden-naar alle volken, die met Israël in betrekking stonden en met hen verkeerden. Jeremia nam de beker en "gaf te drinken aan alle de volken," dat wil zeggen, hij profeteerde met betrekking tot elk van deze hier genoemde volken, dat zij delen zouden in deze grote verwoesting, die op handen was. Jeruzalem en de steden van Juda worden `t eerst genoemd, Jeremiah 25:18 want "het oordeel begint van het huis Gods, 1 Peter 4:17, van Mijn Heiligdom," Ezechiël 9:6. Het blijkt niet of Nebukadnezar zijn oog voornamelijk op Jeruzalem en Juda in deze onderneming had gericht, maar waarschijnlijk was dit zo, want zij waren in even groot aanzien als de andere hier genoemde landen. Hoe `t ook zij, God had voornamelijk op hen `t oog. En dit gedeelte van de profetie was alreeds begonnen vervuld te worden, dit wordt aangetoond door de treurige bijvoeging: "gelijk het is te deze dage," want in het vierde jaar van Jehojakim had alles een dreigend aanzien aangenomen en was alles ontwricht. Farao, de koning van Egypte, wordt dan genoemd, omdat de Joden op dat gebroken riet vertrouwden, Jeremiah 25:19. Het overblijfsel vluchtte naar Egypte, en daar voorspelde Jeremia in `t bijzonder de verwoesting van Egypteland, Jeremiah 43:10 en 11. Al de volken om Kanan heen moesten met Jeruzalem uit die bittere beker drinken, die beker van beroering. "De gemengde hoop, volgens sommigen de Arabieren, volgens anderen zwervers uit verschillende volkeren, die van plundering leefden, alle koningen des lands van Ur, verbonden met het land van de Edomieten". De Filistijnen hadden Israël last veroorzaakt, doch nu worden hun steden en hun heren een prooi van deze machtigen veroveraar. Edom, Moab, Ammon, Tyrus en Sidon zijn welbekende grenslanden van Israël, "van de eilanden, die aan de andere kant van de zee zijn" veronderstelt men, dat ze die delen van Phoenicië en Syrië zijn, die aan de Middellandse zee gelegen zijn. Dedan en de andere in Jeremiah 25:23 en 24 genoemde landen schijnen te hebben gelegen op de grenzen van Idumea aan de Arabische woestijn. Elam is het land van de Perzen, met wie de Meden zich verbonden. Deze volken werden toen als onaanzienlijk beschouwd, en toch zijn ze later in staat weer wraak op Babylon te nemen voor zichzelf en al hun buren. De koningen van het noorden, die nabij en die op enigen afstand lagen van Babel, zullen zeker genomen worden en buit gemaakt door het zegevierend zwaard van Nebukadnezar. Ja, hij zal zijn overwinningen voortzetten met zulk een buitengewone drift en zo succesvol, dat alle toen bekende koningen aan zijn eerzucht zullen opgeofferd worden. Van Alexander wordt gezegd, "dat hij de wereld veroverd heeft, en het Romeinse keizerrijk wordt de wereld genoemd", Luke 2:1. Of men kan het ook zo nemen, dat "het `t doemvonnis van alle koninkrijken van de aarde inhoudt". De wereld is geweest en zal blijven een groot strijdperk, waar des mensen wellusten strijd voeren, zoals zij doen in uw leden, James 4:1. Maar, aan `t eind van dit vers staat, dat de veroveraars eenzelfde lot zal wedervaren als de overwonnenen: "En de koning van Sesach zal na hen drinken," dat is: de koning van Babel zelf, die zijn naburen al die moeite en dat verdriet heeft aangedaan, zal tenslotte dit alles op zijn eigen hoofd zien terugkomen. Dat met Sesach, Babel bedoeld wordt blijkt duidelijk uit Jeremiah 51:41 : maar of het een andere naam voor dezelfde stad was of een andere stad van hetzelfde koninkrijk, is niet zeker. De ondergang van Babylonië werd voorzegd in Jeremiah 25:12, Jeremiah 25:13. Daar het geprofiteerd was, dat het de verwoester van zo vele volken zou zijn, is de herhaling hier zeer op haar plaats.

4. Wat het gevolg zou wezen. De verwoestingen, in al deze koninkrijken door `t zwaard aan te richten, worden voorgesteld door onmatig drinken, Jeremiah 25:16 :Dat zij drinken, en beven, en dol worden, en Jeremiah 25:27. Drinkt en wordt dronken, en spuwt en valt neer, dat gij niet weer opstaat. Dit nu kan dienen,

A. Om ons te doen walgen van de zonde van de dronkenschap, waarvan de gevolgen worden genoemd om duidelijk de ellendige en ongelukkige toestand aan te tonen van hen, die er zich aan overgeven. Dronkenschap berooft de mens tijdelijk van het gebruik zijns verstands en maakt hem dol. Zij ontneemt hem eveneens, wat hem na `t verstand zo'n grote zegen is, namelijk zijn gezondheid, zij maakt hem ziek en brengt zijn leven in gevaar. "Dronken lieden vallen dikwijls en staan niet meer op." Het is een zonde, die zichzelf straft. Hoe ellendig zijn die lieden er aan toe, die zich zo nu en dan aan drank te buiten gaan, maar veel erger is `t nog met diegenen, die aan de drank verslaafd zijn geraakt.

B. Om ons te doen vrezen voor de vreselijke bezoeking van de oorlog. Als God met het zwaard een volk tegenkomt om het te verdelgen, wordt het spoedig een dronken man gelijk, in de war gebracht door de plotselingen schrik van de oorlog, zijn raadgevers zullen dol zijn, ten einde raad, aarzelend in al hun maatregelen en wankelend in hun doen, droevig gestemd door voortdurende kwellingen, uitspuwende, wat zij met grote gretigheid hebben ingeslikt Jeremiah 20:15, neer vallend voor de vijand en even onbekwaam om weer op te staan of ook maar iets te doen om zichzelf te helpen als een stomdronken man, Habakkuk 2:16.

C. De ontwijfelbare zekerheid van zijn komst en de reden er voor, Jeremiah 25:28, Jeremiah 25:29. Zij zullen weigeren de beker van uw hand te nemen, niet dat zij er afkerig van waren, dat het oordeel zou komen, maar zij wilden ook liever niet geloven, dat het ooit over hen komen zou, zij willen geen waarde hechten aan de voorzegging van zo'n verachtelijke man als Jeremia is. Maar hij moet hun aanzeggen, dat het is: "het Woord van de Heere van de heirscharen" en dit heeft hij ook gedaan. Tevergeefs is het te strijden met de Almachtige: "Gij zult zeker drinken." En nu moet hij hun de reden opgeven: Het is een tijd van bezoeking, een dag van afrekening, en Jeruzalem is alrede ter verantwoording geroepen: "In de stad, die naar Mijn naam genoemd is, begin Ik te plagen, de onderlinge band tussen ons zal haar niet van straf vrijwaren, zoudt gij enigszins onschuldig gehouden worden? Neen: Als dit aan het groene hout gedaan wordt, wat zal dan aan het dorre geschieden?" Als zij, die enig goed in zich hebben, zo streng moeten boeten voor het kwaad, dat bij hen gevonden wordt, kunnen dan anderen, bij wie meer kwaad gevonden wordt en geen goed, dan verwachten, dat zij ontkomen zullen? Als Jeruzalem gestraft wordt, omdat het de afgoderij van de volken leerde, zullen dan de volkeren, van wie het ze leerde, niet gestraft worden? Ongetwijfeld zal dat gebeuren: "Ik roep het zwaard over alle inwoners van de aarde," want zij hebben de inwoners van Jeruzalem helpen verleiden.

II. Over deze hele zaak kunnen we opmerken,

1. Dat er een God is, die op de aarde vonnis geeft, aan Wien alle volkeren rekenschap schuldig zijn en in Wiens oordeel zij moeten berusten.

2. Dat God de grootste volken gemakkelijk tot ondergang kan brengen, hoe groot en machtig en sterk zij ook mogen wezen.

3. Dat met hen, die tot een kwelling en plaag voor Gods volk geweest zijn, ten laatste afrekening gehouden wordt. Vele van deze volken hadden op hun beurt Israël kwaad aangedaan, maar nu komt verwoesting over hen. Het jaar van de verlosser zal aanbreken, zelfs het "jaar van de vergeldingen om Zions twistzaak."

4. "Dat de last van het woord des Heeren" tenslotte de last van Zijn oordelen worden zal. Jesaja had lang geleden reeds tegen de meeste van deze volken geprofeteerd, Jeremiah 13:1 enz. en nu zullen al die profetieën tenslotte in vervulling komen.

5. Dat dezulken, die ijverzuchtig naar macht en heerschappij zijn, gewoonlijk de wereld in beroering brengen en de plagen van hun geslacht worden. Nebukadnezar was zo trots op zijn macht, dat hij geen gevoel voor recht had. Dit zijn de lieden, die de wereld in opschudding brengen en toch verwachten, dat men ze zal bewonderen en verafgoden. Alexander meende een groot vorst te zijn, maar anderen zagen in hem slechts een grote rover, en niets meer.

6. Dat de grootste pracht en macht hier op aarde slechts een onzeker bezit zijn. Voor Nebukadnezars grote kracht moesten koningen zich buigen en gevangenen worden.

Verzen 15-29

Jeremia 25:15-29

Door het beeld van een rondgaande beker waaruit allen moesten drinken, wordt hier voorgesteld de algemene verwoesting, die over dat gedeelte van de wereld komen zou, waartoe Nebukadnezar, die juist nu begon te regeren en te handelen, het instrument moest zijn, terwijl zijn eigen land tenslotte eenzelfde lot zou treffen. Onder de beker wordt het zwaard verstaan zo wordt het ons verklaard in Jeremiah 25:16. Het is het zwaard, dat Ik onder hen zenden zal, het zwaard des oorlogs, dat onweerstaanbaar sterk en onverbiddelijk wreed zou zijn.

I. Wat de omstandigheden van dit oordeel betreft, moeten we opmerken:

1. Waar dit verwoestende zwaard vandaan zou komen, -"van Gods hand. Het is het zwaard des Heeren," Jeremiah 47:6, "dronken geworden in de hemel," Isaiah 34:5. God gebruikt goddelozen als een zwaard in Zijn hand, Psalms 17:14. "Het is de beker des wijns van de grimmigheid". Het is Gods rechtvaardige toorn, die dit oordeel zendt. De volkeren hebben Hem vertoornd door hun zonden en nu moeten zij vallen onder de tekenen van Zijn gramschap. Deze worden vergeleken met de een of anderen dronken makende drank, die zij gedwongen worden te drinken, zoals kwaaddoeners in vroeger tijd veroordeeld werden tot het drinken van de giftbeker. Van de goddelozen wordt gezegd, dat "zij drinken van de grimmigheid des Almachtigen," Job 21:20 en Revelation 14:10. Hun deel aan `s werelds moeiten wordt voorgesteld door een beker rode wijn, die troebel is en vol van mengeling, Psalms 75:9, zie ook Psalms 11:7. Gods grimmigheid op deze wereld is slechts als een beker in vergelijking met de volle stromen, hiernamaals.

2. Door wiens hand het hun gezonden zou worden-door Jeremia's hand als de rechter gesteld over de volken, Jeremiah 1:10, om `t vonnis over hen uit te spreken en door Nebucadrezars hand als de uitvoerder van `t vonnis. Als wij nu letten op beider verhouding tot God, wat staat dan de arme profeet veel hoger dan de machtige vorst, hoewel het in `t oog van de wereld juist andersom scheen te zijn! Jeremia moest "de beker nemen van Gods hand en de volken dwingen er uit te drinken." Niets anders dan wat God heeft bepaald voorzegt hij hun en wat door goddelijke autoriteit wordt aangekondigd, zal zeker door goddelijke macht worden volbracht.

3. Naar wie het zou gezonden worden-naar alle volken, die met Israël in betrekking stonden en met hen verkeerden. Jeremia nam de beker en "gaf te drinken aan alle de volken," dat wil zeggen, hij profeteerde met betrekking tot elk van deze hier genoemde volken, dat zij delen zouden in deze grote verwoesting, die op handen was. Jeruzalem en de steden van Juda worden `t eerst genoemd, Jeremiah 25:18 want "het oordeel begint van het huis Gods, 1 Peter 4:17, van Mijn Heiligdom," Ezechiël 9:6. Het blijkt niet of Nebukadnezar zijn oog voornamelijk op Jeruzalem en Juda in deze onderneming had gericht, maar waarschijnlijk was dit zo, want zij waren in even groot aanzien als de andere hier genoemde landen. Hoe `t ook zij, God had voornamelijk op hen `t oog. En dit gedeelte van de profetie was alreeds begonnen vervuld te worden, dit wordt aangetoond door de treurige bijvoeging: "gelijk het is te deze dage," want in het vierde jaar van Jehojakim had alles een dreigend aanzien aangenomen en was alles ontwricht. Farao, de koning van Egypte, wordt dan genoemd, omdat de Joden op dat gebroken riet vertrouwden, Jeremiah 25:19. Het overblijfsel vluchtte naar Egypte, en daar voorspelde Jeremia in `t bijzonder de verwoesting van Egypteland, Jeremiah 43:10 en 11. Al de volken om Kanan heen moesten met Jeruzalem uit die bittere beker drinken, die beker van beroering. "De gemengde hoop, volgens sommigen de Arabieren, volgens anderen zwervers uit verschillende volkeren, die van plundering leefden, alle koningen des lands van Ur, verbonden met het land van de Edomieten". De Filistijnen hadden Israël last veroorzaakt, doch nu worden hun steden en hun heren een prooi van deze machtigen veroveraar. Edom, Moab, Ammon, Tyrus en Sidon zijn welbekende grenslanden van Israël, "van de eilanden, die aan de andere kant van de zee zijn" veronderstelt men, dat ze die delen van Phoenicië en Syrië zijn, die aan de Middellandse zee gelegen zijn. Dedan en de andere in Jeremiah 25:23 en 24 genoemde landen schijnen te hebben gelegen op de grenzen van Idumea aan de Arabische woestijn. Elam is het land van de Perzen, met wie de Meden zich verbonden. Deze volken werden toen als onaanzienlijk beschouwd, en toch zijn ze later in staat weer wraak op Babylon te nemen voor zichzelf en al hun buren. De koningen van het noorden, die nabij en die op enigen afstand lagen van Babel, zullen zeker genomen worden en buit gemaakt door het zegevierend zwaard van Nebukadnezar. Ja, hij zal zijn overwinningen voortzetten met zulk een buitengewone drift en zo succesvol, dat alle toen bekende koningen aan zijn eerzucht zullen opgeofferd worden. Van Alexander wordt gezegd, "dat hij de wereld veroverd heeft, en het Romeinse keizerrijk wordt de wereld genoemd", Luke 2:1. Of men kan het ook zo nemen, dat "het `t doemvonnis van alle koninkrijken van de aarde inhoudt". De wereld is geweest en zal blijven een groot strijdperk, waar des mensen wellusten strijd voeren, zoals zij doen in uw leden, James 4:1. Maar, aan `t eind van dit vers staat, dat de veroveraars eenzelfde lot zal wedervaren als de overwonnenen: "En de koning van Sesach zal na hen drinken," dat is: de koning van Babel zelf, die zijn naburen al die moeite en dat verdriet heeft aangedaan, zal tenslotte dit alles op zijn eigen hoofd zien terugkomen. Dat met Sesach, Babel bedoeld wordt blijkt duidelijk uit Jeremiah 51:41 : maar of het een andere naam voor dezelfde stad was of een andere stad van hetzelfde koninkrijk, is niet zeker. De ondergang van Babylonië werd voorzegd in Jeremiah 25:12, Jeremiah 25:13. Daar het geprofiteerd was, dat het de verwoester van zo vele volken zou zijn, is de herhaling hier zeer op haar plaats.

4. Wat het gevolg zou wezen. De verwoestingen, in al deze koninkrijken door `t zwaard aan te richten, worden voorgesteld door onmatig drinken, Jeremiah 25:16 :Dat zij drinken, en beven, en dol worden, en Jeremiah 25:27. Drinkt en wordt dronken, en spuwt en valt neer, dat gij niet weer opstaat. Dit nu kan dienen,

A. Om ons te doen walgen van de zonde van de dronkenschap, waarvan de gevolgen worden genoemd om duidelijk de ellendige en ongelukkige toestand aan te tonen van hen, die er zich aan overgeven. Dronkenschap berooft de mens tijdelijk van het gebruik zijns verstands en maakt hem dol. Zij ontneemt hem eveneens, wat hem na `t verstand zo'n grote zegen is, namelijk zijn gezondheid, zij maakt hem ziek en brengt zijn leven in gevaar. "Dronken lieden vallen dikwijls en staan niet meer op." Het is een zonde, die zichzelf straft. Hoe ellendig zijn die lieden er aan toe, die zich zo nu en dan aan drank te buiten gaan, maar veel erger is `t nog met diegenen, die aan de drank verslaafd zijn geraakt.

B. Om ons te doen vrezen voor de vreselijke bezoeking van de oorlog. Als God met het zwaard een volk tegenkomt om het te verdelgen, wordt het spoedig een dronken man gelijk, in de war gebracht door de plotselingen schrik van de oorlog, zijn raadgevers zullen dol zijn, ten einde raad, aarzelend in al hun maatregelen en wankelend in hun doen, droevig gestemd door voortdurende kwellingen, uitspuwende, wat zij met grote gretigheid hebben ingeslikt Jeremiah 20:15, neer vallend voor de vijand en even onbekwaam om weer op te staan of ook maar iets te doen om zichzelf te helpen als een stomdronken man, Habakkuk 2:16.

C. De ontwijfelbare zekerheid van zijn komst en de reden er voor, Jeremiah 25:28, Jeremiah 25:29. Zij zullen weigeren de beker van uw hand te nemen, niet dat zij er afkerig van waren, dat het oordeel zou komen, maar zij wilden ook liever niet geloven, dat het ooit over hen komen zou, zij willen geen waarde hechten aan de voorzegging van zo'n verachtelijke man als Jeremia is. Maar hij moet hun aanzeggen, dat het is: "het Woord van de Heere van de heirscharen" en dit heeft hij ook gedaan. Tevergeefs is het te strijden met de Almachtige: "Gij zult zeker drinken." En nu moet hij hun de reden opgeven: Het is een tijd van bezoeking, een dag van afrekening, en Jeruzalem is alrede ter verantwoording geroepen: "In de stad, die naar Mijn naam genoemd is, begin Ik te plagen, de onderlinge band tussen ons zal haar niet van straf vrijwaren, zoudt gij enigszins onschuldig gehouden worden? Neen: Als dit aan het groene hout gedaan wordt, wat zal dan aan het dorre geschieden?" Als zij, die enig goed in zich hebben, zo streng moeten boeten voor het kwaad, dat bij hen gevonden wordt, kunnen dan anderen, bij wie meer kwaad gevonden wordt en geen goed, dan verwachten, dat zij ontkomen zullen? Als Jeruzalem gestraft wordt, omdat het de afgoderij van de volken leerde, zullen dan de volkeren, van wie het ze leerde, niet gestraft worden? Ongetwijfeld zal dat gebeuren: "Ik roep het zwaard over alle inwoners van de aarde," want zij hebben de inwoners van Jeruzalem helpen verleiden.

II. Over deze hele zaak kunnen we opmerken,

1. Dat er een God is, die op de aarde vonnis geeft, aan Wien alle volkeren rekenschap schuldig zijn en in Wiens oordeel zij moeten berusten.

2. Dat God de grootste volken gemakkelijk tot ondergang kan brengen, hoe groot en machtig en sterk zij ook mogen wezen.

3. Dat met hen, die tot een kwelling en plaag voor Gods volk geweest zijn, ten laatste afrekening gehouden wordt. Vele van deze volken hadden op hun beurt Israël kwaad aangedaan, maar nu komt verwoesting over hen. Het jaar van de verlosser zal aanbreken, zelfs het "jaar van de vergeldingen om Zions twistzaak."

4. "Dat de last van het woord des Heeren" tenslotte de last van Zijn oordelen worden zal. Jesaja had lang geleden reeds tegen de meeste van deze volken geprofeteerd, Jeremiah 13:1 enz. en nu zullen al die profetieën tenslotte in vervulling komen.

5. Dat dezulken, die ijverzuchtig naar macht en heerschappij zijn, gewoonlijk de wereld in beroering brengen en de plagen van hun geslacht worden. Nebukadnezar was zo trots op zijn macht, dat hij geen gevoel voor recht had. Dit zijn de lieden, die de wereld in opschudding brengen en toch verwachten, dat men ze zal bewonderen en verafgoden. Alexander meende een groot vorst te zijn, maar anderen zagen in hem slechts een grote rover, en niets meer.

6. Dat de grootste pracht en macht hier op aarde slechts een onzeker bezit zijn. Voor Nebukadnezars grote kracht moesten koningen zich buigen en gevangenen worden.

Verzen 30-38

Jeremia 25:30-38

In deze verzen vinden wij een verdere beschrijving van de vreselijke verwoesting, die de koning van Babel in alle landen en onder alle volken rondom Jeruzalem zou aanrichten. In Jeruzalem had God Zijn tempel gesticht, daar waren Zijn Godsspraken en inzettingen, waarop de naburige natiën hadden moeten letten en waardoor zij een zegen hadden kunnen verkrijgen, daarheen hadden zij moeten opgaan om kennis van God en van hun plicht te verkrijgen. Dan zouden ze reden gehad hebben om God te danken voor de nabijheid van die stad. Maar inplaats daarvan hadden zij gelegenheid gevonden om de heilige stad te verleiden en te verstoren, en toen God kwam om met Jeruzalem te richten, omdat het zoveel van "de wegen van de heidenen" had geleerd, heeft Hij ook de heidenen gericht omdat zij zo weinig van de prediking van Jeruzalem hadden geleerd.

Spoedig zullen zij vernemen, dat Nebukadnezar oorlog tegen hen gaat voeren, maar de profeet wordt hier bevolen hun duidelijk te maken, dat God zelf oorlog tegen hen voert, God, tegen Wien geen verweer mogelijk is.

1. De oorlog wordt hier verklaard, Jeremiah 25:30 :De Heere zal brullen uit de hoogte, niet "van de berg Zion en uit Jeruzalem Joel 3:16, Amos 1:2, maar uit de hemel, uit Zijn heilige woning, want nu is Jeruzalem een van de plaatsen, tegen welke Hij brult. Hij zal verschrikkelijk brullen over Zijn woonstede op de aarde". Hij heeft lang gezwegen, en het scheen als lette Hij niet op de goddeloosheid van de volken, God heeft de tijden van de onwetendheid overgezien, maar nu "zal Hij een vreugdegeschrei uitroepen, gelijk die aanvallen in de strijd, tegen alle inwoners van de aarde," voor wie het een geduchte strijdkreet zal wezen. Maar een vreugdegeroep in de hemel, "als van druiventreders." Want, wanneer God de trotse vijanden Zijns Koninkrijks onder de mensen richt, "dan wordt er een grote stem van een grote schare in de hemel gehoord, zeggende: Halleluja," Revelation 19:1. "Hij brult als een leeuw", Amos 3:4, Amos 3:8, als een leeuw, die zijn hut verlaten heeft, Jeremiah 25:38, en rondgaat om zijn prooi te zoeken, waartegen hij brult om die te gemakkelijker te grijpen.

2. De proclamatie wordt uitgevaardigd, die de oorzaken en redenen ontvouwt waarom God deze oorlog verklaart, Jeremiah 25:31 : De Heere heeft een twist met de volken, Hij heeft rechtvaardige reden om met hen te twisten en wil met hen richten. Zijn aanklacht is, in een woord, hun goddeloosheid, omdat zij Hem gesmaad en Zijn gezag over Hem en Zijn lankmoedigheid met hen veracht hebben. "Hij heeft de goddelozen aan het zwaard overgegeven." Zij hebben God tot toorn verwekt, vandaar al die verwoesting, het is vanwege de hittigheid des toorns des Heeren, Jeremiah 25:37, Jeremiah 25:38. De hittigheid des verdrukkers, of (gelijk beter gelezen wordt) de hittigheid van het verdrukkende zwaard (want het Hebreeuwse woord is vrouwelijk) is vanwege de hittigheid Zijns toorns. En wij zijn zeker, dat Hij nooit zonder reden toornig is, maar "wie kent de sterkte Zijns toorns?" Psalms 10:11.

3. Hier wordt alarm geslagen: Het geschal zal komen tot aan het einde van de aarde, zo ver zal het brullen gehoord worden, Jeremiah 25:31. Dat alarm geschiedt niet door trompetgeschal of trommelslag, maar door een groot onweder, en dat zal verwekt worden van de zijden van de aarde, Jeremiah 25:32. Het Chaldeeuwse leger zal zijn gelijk een orkaan, uit het noorden aanstormende, met ongelooflijke hevigheid en snelheid en alles verwoestende. Het is gelijk het onweder, waaruit God Job antwoordde, en dat buitengewoon vreselijk was, Job 38:1. Wanneer de toorn Gods dus brult als een leeuw, geen wonder als de angstkreten van de aarde als een echo antwoorden, want wie zou niet beven, als God dus in Zijn ongenoegen spreekt? Zie Hosea 11:10. "Nu zullen de herders huilen en schreeuwen, de koningen en vorsten en groten van de aarde, de heerlijken van de kudde." Zij waren gewoonlijk de moedigsten en zekersten, maar nu zullen zij zich in de as wentelen, Jeremiah 25:34. Zij zien, dat zij ten enenmale onmachtig zijn de vijand het hoofd te bieden, en dat het land, hetwelk zij moesten bewaren en beschermen, een onvermijdelijk verderf tegemoet gaat, en geven zich daarom aan de smart over. Daar zal zijn een stem des geroeps van de herders, en een gehuil van de heerlijken van de kudde, Jeremiah 25:36. Grote rampen inderdaad, die de groten van de aarde met zo'n schrik vervullen, en geheel verbijsteren. De Heere heeft hun weide verstoord, waarin zij hun kudde weidden, en waarvan zij zich zelf weidden, die verwoesting doet hen dus schreeuwen. Misschien vervolgt dit woord de vergelijking met de brullenden leeuw en zinspeelt op de grote schrik van de herders wanneer zij een leeuw brullende de kudden horen naderen, en zien dat de vlucht van hen vergaan zal dat is dat zij geen weg vinden om te vluchten Jeremiah 25:35, noch voor zich zelf noch voor hun kudde. De vijand zal zo talrijk zijn zo woest en zo haastig, dat het onmogelijk zal wezen, niet in zijn hand te vallen. Zie gelijk wij Gods oordelen niet kunnen weerstaan zo kunnen wij ze evenmin ontlopen. Daarom "huilen en schreeuwen" de herders.

4. De voortgang van deze oorlog wordt hier beschreven, Jeremiah 25:32 :Zie, een kwaad gaat er uit van volk tot volk, gelijk de beker rondgaat, iedere natie zal haar deel en haar beurt hebben, omdat men op elkanders bezoeking geen acht slaat noch boete doet en zich bekeert. Ja, alsof dit een kleine voorproef ware van het laatste en algemene oordeel, zal het reiken van het een einde van de aarde tot aan het andere einde van de aarde, Jeremiah 25:33. De dag van de wrake is in Zijn hart en nu "zal zijn hand al Zijn vijanden vinden," Psalms 21:9. Als het huis van onze buurman in brand staat, is het tijd om aan het onze te denken. Als een volk in oorlog is, moet het aangrenzende volk horen en vrezen en vrede met God maken.

5. De droevige gevolgen van de krijg worden hier voorspeld: Uw dagen zijn vervuld, dat men slachten zal, en van uw verstrooiingen, dat is, hij is eindelijk gekomen, Jeremiah 25:34, de tijd in Gods raad bepaald voor de slachting van sommigen en de verstrooiing van de overigen, zodat de volken geheel zullen ondergaan. Menigten zullen vallen door het zwaard van de meedogenloze Chaldeën, en de verslagenen des Heeren zullen overal gevonden worden. Zij worden verslagen op Zijn bevel en opgeofferd aan Zijn gerechtigheid. Om de ellende nog te vergroten, zullen ze niet beweend worden zo algemeen zal de slachting zijn. Ja, zij zullen niet opgenomen noch begraven worden, want er zullen geen vrienden overblijven om dat te doen, en de vijanden zullen daartoe niet barmhartig genoeg zijn. Zij zullen zijn tot mest op de aardbodem. Gelijk mest de grond verbetert en vruchtbaar maakt, zo zullen deze afzichtelijke lijken als tekenen van de goddelijke rechtvaardigheid mogelijk een middel zijn, om de inwoners van de aarde gerechtigheid te leren. Het gevolg van deze oorlog zal zijn de verwoesting van het gehele land Jeremiah 25:38, van het ene land na het andere, waar de oorlog gewoed heeft. Maar er zijn nog een paar uitdrukkingen, die de ellende nog aanmerkelijk groter maken.

a. Gij zult vervallen als een kostelijk vat, Jeremiah 25:34. De begeerlijksten onder hen, die door zich zelf en anderen het hoogst geschat worden, die voor vaten van de ere golden, zullen door het zwaard vallen. Gij zult vallen als een Venetiaans glas of een Chinese schotel, die gemakkelijk in stukken gebroken worden. Zelfs de zwakke en tedere zal in de algemene ellende delen het zwaars verteert zowel de een als de ander.

b. Zelfs "de landouwen des vredes zullen uitgeroeid worden." Die rustig en ongestoord woonden, die lang in vrede geleefd hadden, zullen niet ontkomen, maar door de oorlog uitgeroeid worden. Of: zij, die in rust plechten te leven, die niemand lastig vielen, die vrede hielden met iedereen en geen schepsel overlast aandeden, zelfs zij zullen niet ontsnappen. Dit is een van de treurige gevolgen van de oorlog, dat zelfs de onschuldigsten en vreedzaamsten hard behandeld worden. Gezegend zij God, "dat er boven een woonstede des vredes voor alle zonen des vredes is, buiten het bereik van vuur en zwaard."

Verzen 30-38

Jeremia 25:30-38

In deze verzen vinden wij een verdere beschrijving van de vreselijke verwoesting, die de koning van Babel in alle landen en onder alle volken rondom Jeruzalem zou aanrichten. In Jeruzalem had God Zijn tempel gesticht, daar waren Zijn Godsspraken en inzettingen, waarop de naburige natiën hadden moeten letten en waardoor zij een zegen hadden kunnen verkrijgen, daarheen hadden zij moeten opgaan om kennis van God en van hun plicht te verkrijgen. Dan zouden ze reden gehad hebben om God te danken voor de nabijheid van die stad. Maar inplaats daarvan hadden zij gelegenheid gevonden om de heilige stad te verleiden en te verstoren, en toen God kwam om met Jeruzalem te richten, omdat het zoveel van "de wegen van de heidenen" had geleerd, heeft Hij ook de heidenen gericht omdat zij zo weinig van de prediking van Jeruzalem hadden geleerd.

Spoedig zullen zij vernemen, dat Nebukadnezar oorlog tegen hen gaat voeren, maar de profeet wordt hier bevolen hun duidelijk te maken, dat God zelf oorlog tegen hen voert, God, tegen Wien geen verweer mogelijk is.

1. De oorlog wordt hier verklaard, Jeremiah 25:30 :De Heere zal brullen uit de hoogte, niet "van de berg Zion en uit Jeruzalem Joel 3:16, Amos 1:2, maar uit de hemel, uit Zijn heilige woning, want nu is Jeruzalem een van de plaatsen, tegen welke Hij brult. Hij zal verschrikkelijk brullen over Zijn woonstede op de aarde". Hij heeft lang gezwegen, en het scheen als lette Hij niet op de goddeloosheid van de volken, God heeft de tijden van de onwetendheid overgezien, maar nu "zal Hij een vreugdegeschrei uitroepen, gelijk die aanvallen in de strijd, tegen alle inwoners van de aarde," voor wie het een geduchte strijdkreet zal wezen. Maar een vreugdegeroep in de hemel, "als van druiventreders." Want, wanneer God de trotse vijanden Zijns Koninkrijks onder de mensen richt, "dan wordt er een grote stem van een grote schare in de hemel gehoord, zeggende: Halleluja," Revelation 19:1. "Hij brult als een leeuw", Amos 3:4, Amos 3:8, als een leeuw, die zijn hut verlaten heeft, Jeremiah 25:38, en rondgaat om zijn prooi te zoeken, waartegen hij brult om die te gemakkelijker te grijpen.

2. De proclamatie wordt uitgevaardigd, die de oorzaken en redenen ontvouwt waarom God deze oorlog verklaart, Jeremiah 25:31 : De Heere heeft een twist met de volken, Hij heeft rechtvaardige reden om met hen te twisten en wil met hen richten. Zijn aanklacht is, in een woord, hun goddeloosheid, omdat zij Hem gesmaad en Zijn gezag over Hem en Zijn lankmoedigheid met hen veracht hebben. "Hij heeft de goddelozen aan het zwaard overgegeven." Zij hebben God tot toorn verwekt, vandaar al die verwoesting, het is vanwege de hittigheid des toorns des Heeren, Jeremiah 25:37, Jeremiah 25:38. De hittigheid des verdrukkers, of (gelijk beter gelezen wordt) de hittigheid van het verdrukkende zwaard (want het Hebreeuwse woord is vrouwelijk) is vanwege de hittigheid Zijns toorns. En wij zijn zeker, dat Hij nooit zonder reden toornig is, maar "wie kent de sterkte Zijns toorns?" Psalms 10:11.

3. Hier wordt alarm geslagen: Het geschal zal komen tot aan het einde van de aarde, zo ver zal het brullen gehoord worden, Jeremiah 25:31. Dat alarm geschiedt niet door trompetgeschal of trommelslag, maar door een groot onweder, en dat zal verwekt worden van de zijden van de aarde, Jeremiah 25:32. Het Chaldeeuwse leger zal zijn gelijk een orkaan, uit het noorden aanstormende, met ongelooflijke hevigheid en snelheid en alles verwoestende. Het is gelijk het onweder, waaruit God Job antwoordde, en dat buitengewoon vreselijk was, Job 38:1. Wanneer de toorn Gods dus brult als een leeuw, geen wonder als de angstkreten van de aarde als een echo antwoorden, want wie zou niet beven, als God dus in Zijn ongenoegen spreekt? Zie Hosea 11:10. "Nu zullen de herders huilen en schreeuwen, de koningen en vorsten en groten van de aarde, de heerlijken van de kudde." Zij waren gewoonlijk de moedigsten en zekersten, maar nu zullen zij zich in de as wentelen, Jeremiah 25:34. Zij zien, dat zij ten enenmale onmachtig zijn de vijand het hoofd te bieden, en dat het land, hetwelk zij moesten bewaren en beschermen, een onvermijdelijk verderf tegemoet gaat, en geven zich daarom aan de smart over. Daar zal zijn een stem des geroeps van de herders, en een gehuil van de heerlijken van de kudde, Jeremiah 25:36. Grote rampen inderdaad, die de groten van de aarde met zo'n schrik vervullen, en geheel verbijsteren. De Heere heeft hun weide verstoord, waarin zij hun kudde weidden, en waarvan zij zich zelf weidden, die verwoesting doet hen dus schreeuwen. Misschien vervolgt dit woord de vergelijking met de brullenden leeuw en zinspeelt op de grote schrik van de herders wanneer zij een leeuw brullende de kudden horen naderen, en zien dat de vlucht van hen vergaan zal dat is dat zij geen weg vinden om te vluchten Jeremiah 25:35, noch voor zich zelf noch voor hun kudde. De vijand zal zo talrijk zijn zo woest en zo haastig, dat het onmogelijk zal wezen, niet in zijn hand te vallen. Zie gelijk wij Gods oordelen niet kunnen weerstaan zo kunnen wij ze evenmin ontlopen. Daarom "huilen en schreeuwen" de herders.

4. De voortgang van deze oorlog wordt hier beschreven, Jeremiah 25:32 :Zie, een kwaad gaat er uit van volk tot volk, gelijk de beker rondgaat, iedere natie zal haar deel en haar beurt hebben, omdat men op elkanders bezoeking geen acht slaat noch boete doet en zich bekeert. Ja, alsof dit een kleine voorproef ware van het laatste en algemene oordeel, zal het reiken van het een einde van de aarde tot aan het andere einde van de aarde, Jeremiah 25:33. De dag van de wrake is in Zijn hart en nu "zal zijn hand al Zijn vijanden vinden," Psalms 21:9. Als het huis van onze buurman in brand staat, is het tijd om aan het onze te denken. Als een volk in oorlog is, moet het aangrenzende volk horen en vrezen en vrede met God maken.

5. De droevige gevolgen van de krijg worden hier voorspeld: Uw dagen zijn vervuld, dat men slachten zal, en van uw verstrooiingen, dat is, hij is eindelijk gekomen, Jeremiah 25:34, de tijd in Gods raad bepaald voor de slachting van sommigen en de verstrooiing van de overigen, zodat de volken geheel zullen ondergaan. Menigten zullen vallen door het zwaard van de meedogenloze Chaldeën, en de verslagenen des Heeren zullen overal gevonden worden. Zij worden verslagen op Zijn bevel en opgeofferd aan Zijn gerechtigheid. Om de ellende nog te vergroten, zullen ze niet beweend worden zo algemeen zal de slachting zijn. Ja, zij zullen niet opgenomen noch begraven worden, want er zullen geen vrienden overblijven om dat te doen, en de vijanden zullen daartoe niet barmhartig genoeg zijn. Zij zullen zijn tot mest op de aardbodem. Gelijk mest de grond verbetert en vruchtbaar maakt, zo zullen deze afzichtelijke lijken als tekenen van de goddelijke rechtvaardigheid mogelijk een middel zijn, om de inwoners van de aarde gerechtigheid te leren. Het gevolg van deze oorlog zal zijn de verwoesting van het gehele land Jeremiah 25:38, van het ene land na het andere, waar de oorlog gewoed heeft. Maar er zijn nog een paar uitdrukkingen, die de ellende nog aanmerkelijk groter maken.

a. Gij zult vervallen als een kostelijk vat, Jeremiah 25:34. De begeerlijksten onder hen, die door zich zelf en anderen het hoogst geschat worden, die voor vaten van de ere golden, zullen door het zwaard vallen. Gij zult vallen als een Venetiaans glas of een Chinese schotel, die gemakkelijk in stukken gebroken worden. Zelfs de zwakke en tedere zal in de algemene ellende delen het zwaars verteert zowel de een als de ander.

b. Zelfs "de landouwen des vredes zullen uitgeroeid worden." Die rustig en ongestoord woonden, die lang in vrede geleefd hadden, zullen niet ontkomen, maar door de oorlog uitgeroeid worden. Of: zij, die in rust plechten te leven, die niemand lastig vielen, die vrede hielden met iedereen en geen schepsel overlast aandeden, zelfs zij zullen niet ontsnappen. Dit is een van de treurige gevolgen van de oorlog, dat zelfs de onschuldigsten en vreedzaamsten hard behandeld worden. Gezegend zij God, "dat er boven een woonstede des vredes voor alle zonen des vredes is, buiten het bereik van vuur en zwaard."

Bibliografische Informatie
Henry, Matthew. "Commentaar op Jeremiah 25". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/commentaries/dut/mhm/jeremiah-25.html. 1706.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile