Lectionary Calendar
Friday, November 22nd, 2024
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
advertisement
advertisement
advertisement
Attention!
StudyLight.org has pledged to help build churches in Uganda. Help us with that pledge and support pastors in the heart of Africa.
Click here to join the effort!
Click here to join the effort!
Bible Commentaries
Bijbelverkaring van Matthew Henry Henry's compleet
Auteursrechtverklaring
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Bibliografische Informatie
Henry, Matthew. "Commentaar op Jeremiah 24". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/commentaries/dut/mhm/jeremiah-24.html. 1706.
Henry, Matthew. "Commentaar op Jeremiah 24". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/
Whole Bible (3)
Inleiding
Bijbelverkaring van Matthew Henry, JEREMIA 24Aan het slot van het vorige hoofdstuk hadden wig een algemene voorspelling van de volkomen ondergang van Jeruzalem, dat het verlaten en vergeten zou zijn, wat, naar wij reden hebben te denken, de profeet zelf zeer droefgeestig maakt, onverschillig welke uitwerking het op anderen had. In dit hoofdstuk bemoedigt God hem, door hem te tonen, dat, ofschoon de verwoesting algeheel scheen, niet allen er gelijk in delen zouden, maar God wist hoe te onderscheiden, hoe te scheiden tussen hen, die wel en hen die geen waarde hadden. Sommigen waren reeds met Jechonia in gevangenschap gegaan, over hen treurde Jeremia, maar God zegt hem, dat het voor hen zou veranderen in geluk. Anderen bleven nog verhard in hun zonden, tegen wie Jeremia te recht verontwaardigd was, maar zij zullen, zegt God hem, in gevangenschap gaan, en, het zal blijken tot hun ongeluk Om de profeet dit mee te delen en hen het levendig te doen gevoelen, is hier:
I. Een visioen van twee vijgekorven ten dele zeer goed, ten dele zeer slecht Jeremiah 24:1.
II. De uitlegging van dit visioen, de goede vijgen zijn degenen, die al in gevangenschap gezonden waren tot hun geluk (Jeremiah 24:4)), de slechte vijgen zijn zij, die hierna in gevangenschap zullen gezonden worden tot hun ongeluk Jeremiah 24:8.
Inleiding
Bijbelverkaring van Matthew Henry, JEREMIA 24Aan het slot van het vorige hoofdstuk hadden wig een algemene voorspelling van de volkomen ondergang van Jeruzalem, dat het verlaten en vergeten zou zijn, wat, naar wij reden hebben te denken, de profeet zelf zeer droefgeestig maakt, onverschillig welke uitwerking het op anderen had. In dit hoofdstuk bemoedigt God hem, door hem te tonen, dat, ofschoon de verwoesting algeheel scheen, niet allen er gelijk in delen zouden, maar God wist hoe te onderscheiden, hoe te scheiden tussen hen, die wel en hen die geen waarde hadden. Sommigen waren reeds met Jechonia in gevangenschap gegaan, over hen treurde Jeremia, maar God zegt hem, dat het voor hen zou veranderen in geluk. Anderen bleven nog verhard in hun zonden, tegen wie Jeremia te recht verontwaardigd was, maar zij zullen, zegt God hem, in gevangenschap gaan, en, het zal blijken tot hun ongeluk Om de profeet dit mee te delen en hen het levendig te doen gevoelen, is hier:
I. Een visioen van twee vijgekorven ten dele zeer goed, ten dele zeer slecht Jeremiah 24:1.
II. De uitlegging van dit visioen, de goede vijgen zijn degenen, die al in gevangenschap gezonden waren tot hun geluk (Jeremiah 24:4)), de slechte vijgen zijn zij, die hierna in gevangenschap zullen gezonden worden tot hun ongeluk Jeremiah 24:8.
Verzen 1-10
Jeremia 24:1-10Dit korte hoofdstuk helpt ons een troostrijke uitlegging te geven aan een groot aantal lange hoofdstukken, door ons te tonen, dat dezelfde beschikking, die voor sommigen "een reuk des dood ten dode is, door de genade en de zegen van God voor anderen een reuk des levens ten leven" kan worden, en dat, hoewel Gods volk met anderen in dezelfde ramp deelt, ze voor hen toch niet hetzelfde is als voor anderen, maar voor hun geluk bedoeld en op hun geluk zal uitlopen, voor hen is het een straffende roede in de hand van een teder vader, terwijl het voor anderen een wrekend zwaard is in de hand van een rechtvaardig rechter. Let op:
I. De datum van deze prediking. Na korte tijd, na Jechonia's gevangenneming, Jeremiah 24:1. Jechonia zelf was een veracht, verstrooid afgodisch beeld, maar met hem werden sommige zeer gewaardeerde personen weggevoerd, onder anderen Ezechiël, Ezechiël 1:12, velen van de "vorsten van Juda" gingen toen in gevangenschap, Daniël en zijn vrienden werden een weinig vroeger weggevoerd, van het volk werden alleen de timmerlieden en de smeden gedwongen mee te gaan `t zij omdat de Chaldeën vernuftige lieden voor deze ambachten nodig hadden (zij hadden groten overvloed van sterrenwichelaars en sterrenkijkers, maar groot gebrek aan smeden en timmerlieden) of opdat de Joden hun verlies ernstig zouden gevoelen, en bij gebreke van hen, niet in staat zouden zijn hun steden te versterken en zich van wapens te voorzien. Nu had het al de schijn, dat er vele goede mensen in die gevangenschap weggevoerd waren, die de vrome profeet na aan het hart lagen, terwijl er waren, die er in juichten, en hen hoonden, wier lot het was in gevangenschap te gaan. Wij moeten niet tot het besluit komen, dat de eerste en grootste lijders de ergste en grootste zondaars waren, want misschien zal het heel anders uitkomen, zoals hier het geval was.
II. Het visioen, waardoor dit onderscheid tussen de gevangenen aan de geest van de profeet werd voorgesteld. Hij zag, "en zie, er waren twee vijgekorven, gezet voor de tempel gereed om geofferd te worden, als eerstelingen ter ere van God". Misschien weren de priesters in hun laksheid, niet klaar om ze te ontvangen en er mee te handelen naar de wet, en daarom ziet Jeremia ze staan voor de tempel. Maar wat de betekenis was van het visioen, dat was dat de vijgen in de ene korf buitengewoon goed, en die in de andere korf uiterst slecht waren. De kinderen van de mensen zijn allen als de vruchten van de vijgeboom, geschikt om bruikbaar gemaakt te worden voor God en mensen, Judges 9:11, maar sommigen zijn als goede vijgen, en er is niets aangenamer dan die, anderen als beschadigde verrotte vijgen en er is niets walgelijkers dan die. Welk schepsel is lager dan een goddeloos man, en welk meer gewaardeerd dan een godzalig man! De goede vijgen waren als die vroeg rijp zijn, die `t beste zijn, Micah 7:1, en het meeste waard als het seizoen pas begonnen is. De slechte vijgen zijn zulke, die vanwege de slechtheid niet kunnen gegeten worden, zij konden niet beantwoorden aan het doel van hun schepping, ze waren noch aangenaam zich geschikt voor voedsel, en waar waren ze dan goed voor? Als God geen eer ontvangt van de mensen, noch hun geslacht enige dienst van hen, dan zijn zij als de slechte vijgen, die aan geen enkel goed doel beantwoorden. "Als het zout smakeloos geworden is, is noch tot het land noch tot de mesthoop bekwaam." Van de personen, die aan de Heere worden voorgesteld aan de deur van Zijn tabernakel, zijn sommigen oprecht, en die zijn zeer goed, anderen veinzen voor God, en zij zijn zeer slecht. Zondaren zijn de slechtste van de mensen, huichelaars de slechtste van de zondaren. "Corruptio optimi est pessima-"Wat het best is, wordt, als het bederft, het slechtste.
III. De uitlegging en toepassing van het visioen. God bedoelde er mee, de terneergeslagen geest op te wekken van hen, die in gevangenschap gegaan waren, door hun een gelukkige terugkeer te verzekeren, en de trotse en zekere geesten van hen, die nog in Jeruzalem gebleven waren, te vernederen en op te wekken, door hun een ellendige gevangenschap te verzekeren.
1. Hier is de moraal van de goede vijgen, die zeer goed waren, als vroegrijpe. Deze stelden de vrome gevangenen voor, die het eerst rijp schenen te zijn voor de ondergang, want zij gingen het eerst in gevangenschap, maar zouden blijken het eerst rijp te zijn voor genade, en hun gevangenschap zou helpen om hen rijp te maken, deze zijn aangenaam voor God, zoals goede vijgen voor ons, en zullen zorgvuldig voor `t gebruik bewaard worden.
A. Die reeds in gevangenschap gevoerd waren, waren de goede vijgen, die God erkennen zou. Dit toont,
a. dat wij niet kunnen besluiten tot Gods liefde of haat uit wat voor onze ogen is. Als Gods oordelen volvoerd worden, zijn niet altijd het slechtst er aan toe, die er het eerst door getroffen worden.
b. Dat vroeg te lijden soms het beste voor ons blijkt te zijn. Hoe spoediger het kind gestraft wordt, te beter uitwerking zal de straf waarschijnlijk hebben. Die het eerst in gevangenschap gingen, waren als de zoon, die de vader liefheeft en bijtijds kastijdt, kastijdt terwijl er nog hoop is, en zij voeren er wel bij. Maar die achterbleven waren als een kind, dat lang aan zichzelf overgelaten is geweest, dat, als het later gestraft wordt, koppig is, en er slechter van wordt, Lamentations 3:27.
B. God erkent, dat hun gevangenschap Zijn werk is. Wie er ook de werktuigen van waren Hij beval en gelastte ze, Jeremiah 24:5 : Ik heb ze uit deze plaats naar het land van de Chaldeën weggezonden. Het is God, Die Zijn goud in de oven plaatst, om beproefd te worden, Zijn hand moet op bijzondere wijze opgemerkt worden in de beproevingen van goede mensen. De rechter geeft de boosdoener in de hand van de scherprechter over, maar de vader straft het kind met zijn eigen hand.
C. Juist deze ongemakkelijke gevangenschap vol schande bedoelde God voor hun welzijn, en wij zijn zeker, dat Zijn bedoelingen nooit verijdeld worden "Ik heb ze uit deze plaats naar het land van de Chaldeën weggezonden, ten goede." Het scheen in ieder opzicht tot hun ongeluk te zijn, daar het niet alleen de verwoesting van hun goederen, eretitels en vrijheid was, hen scheidde van hun verwanten en vrienden, en hen in de macht plaatste van hun vijanden en onderdrukkers, maar ook hun geest neerdrukte, hun geloof ontmoedigde, hen beroofde van het voorrecht van Gods orakels en ordinantiën, en hen blootstelde aan verzoekingen, en toch was het bedoeld voor hun geluk, en bleek dat ook te zijn voor velen, bij de afloop. "Spijze ging uit van de eter." Door hun beproevingen werden zij overtuigd van zonde vernederd onder de hand van God, afgezonderd van de wereld, ernstig gemaakt, werd hun geleerd te bidden, en werden zij bekeerd van hun ongerechtigheid, in `t bijzonder werden zij genezen van hun neiging tot afgoderij "het is mij goed, dat ik verdrukt ben geweest," Psalms 119:71.
D. God belooft hun, dat Hij hen in hun gevangenschap wil erkennen. Al schijnen ze verlaten, zij zullen erkend worden, de verwanten, die zij achtergelaten hebben, en die hen verachten, zullen hen of hun verwantschap, zelden erkennen, maar God zegt: "Ik zal ze kennen. De Heere kent degenen, die van Hem zijn," en zal ze erkennen in alle omstandigheden, naaktheid noch het zwaard zal ze scheiden van Zijn liefde. E. God verzekert hen van Zijn bescherming in hun ellende en een heerlijke verlossing daaruit te rechter tijd, Jeremiah 24:6. Daar ze in gevangenschap gezonden worden "ten goede", zullen zij daar niet verloren gaan, maar het zal met hen gaan als met het goud, dat de goudsmid in de oven plaatst.
a. Hij heeft Zijn oog er op, terwijl het daar is, en het is een nauwlettend oog, om te zien, dat het niet beschadigd wordt: "Ik zal Mijn oog op hen stellen ten goede", om alles ten goede te bevelen, opdat alle omstandigheden van de beproeving mogen samenwerken om aan het grote doel te beantwoorden.
b. Hij zal het zeker weer uit de oven nemen, zodra het werk, dat er mee bedoeld was, gedaan is: "en zal ze weerbrengen in dit land." Zij werden tot verbetering een tijd lang buitenslands gezonden, onder strenge tucht, maar zij zullen teruggebracht worden naar huns vaders huis, als hun proeftijd aldaar om is. En als Hij Zijn goud gezuiverd heeft, zal Hij het vormen, zal Hij er een vat ter ere van maken, geschikt voor Zijn gebruik, zo wanneer God ze teruggebracht heeft van hun beproeving, "zal Hij ze bouwen, en ze tot een woonplaats maken voor Zichzelf, en zal ze plaatsen, en zal ze tot een wijngaard maken voor Zich". Hun gevangenschap diende om de ruwe stenen te behouwen, en pasklaar te maken voor Zijn gebouw, om de jonge bomen te snoeien en geschikt te maken voor Zijn boomgaard.
F. Hij verbindt zich om hen op deze wereldlijke zegeningen voor te bereiden, die Hij voor hen op `t oog had, door hun geestelijke zegeningen te schenken, Jeremiah 24:7. Dat is het wat de gevangenschap voor hen ten goede zal doen keren, het zal beide, de volmaking van hun beproeving en de voorbereiding voor hun verlossing zijn. Als onze ellende aan ons geheiligd wordt, dan kunnen wij zeker zijn dat zij tot een goed einde zal komen. Wat hun beloofd wordt, is,
a. Dat zij beter bekend zullen worden met God, zij zullen meer van God leren door Zijn leidingen te Babel, dan zij door al Zijn orakels en ordinantiën te Jeruzalem hadden geleerd, dank zij de goddelijke genade, want als die niet met macht in hen gewerkt had te Babel, zouden zij God voor altijd vergeten hebben. Hier wordt beloofd: "Ik zal hun geven, niet zozeer een hoofd om Mij te kennen, maar een hart om Mij te kennen", want de ware kennis van God bestaat niet uit begrip en bespiegeling, maar in de overtuiging van het praktisch oordeel, dat de wil en de neigingen beveelt en beheerst. "Allen, die ze doen, hebben goed verstand," Psalms 111:10. Waar God een oprecht verlangen en neiging geeft, om Hem te kennen daar zal Hij die kennis geven. Het is God zelf die een hart geeft om Hem te kennen, anders zouden wij voor altijd in onze onwetendheid verzinken.
b. Dat zij geheel tot God bekeerd zullen worden, tot Zijn wil als hun regel, Zijn dienst als hun bezigheid en Zijn heerlijkheid als hun doel: "Zij zullen zich tot Mij met hun gehele hart bekeren." God verbindt zich voor hen, dat zij het zullen, en als Hij ons bekeert, zullen wij bekeerd zijn. Dit volgt op het voorafgaande, want zij, die een hart hebben om God recht te kennen, zullen zich niet alleen tot Hem bekeren, maar zullen dat doen met hun hele hart, want die hardnekkig zijn in hun verzet, of godsdienst veinzen, kunnen met recht onbekend met God genoemd worden.
c. Dat zij aldus weer opgenomen zullen worden in het verbond met God, nog meer tot hun troost, dan ooit: "Zij zullen Mij tot een volk zijn en Ik zal hun tot een God zijn." God zal ze, gelijk vroeger, als Zijn volk erkennen, in Zijn openbaringen aan hen, in de aanneming van hun dienst, en in Zijn genadige verschijningen ten bate van hen, en zij zullen de vrijheid hebben Hem als hun God te eigenen in hun gebeden tot Hem en hun verwachtingen van Hem. Die zich van God hebben afgekeerd, worden, als zij zich in oprechtheid tot Hem bekeren, even vrij als anderen, toegelaten tot al de voorrechten en vertroostingen van het eeuwig verbond, dat hierin wel geregeld is, zodat iedere overtreding van het verbond ons er niet uitwerpt, en beproevingen niet alleen bestaanbaar zijn met, maar voortvloeien uit de liefde des verbonds.
2. Hier is de moraal van de slechte vijgen. Zedekia en zijn vorsten en partijgangers waren nog achtergebleven, trots en zeker genoeg Ezechiël 11:3. Velen waren naar Egypte gevlucht, om daar veilig te zijn en zij meenden, dat zij een goede keus hadden gedaan voor zich en hun veiligheid, en roemden erin, dat, ofschoon het rechtstreeks tegen Gods gebod was, zij toch verstandig hadden gehandeld. Tegen beide groepen, die zo minachtend neerzagen op degenen, die in gevangenschap gegaan waren wordt hier gedreigd.
a. Dat, terwijl de reeds weggevoerden in een ander land gevestigd waren, waar ze, ofschoon in gevangenschap, de troost van elkaars gezelschap genoten, deze verstrooid en verdreven zullen worden in alle koninkrijken van de aarde, waar zij geen vreugde zullen hebben aan elkaar.
b. Dat, terwijl deze gevankelijk weggevoerd werden ten goede, zij in alle landen verdreven zullen worden ten kwade. Hun beproevingen, wel verre van hen te vernederen, zullen hen verharden, hen niet nader tot God brengen, maar hen verder van Hem verwijderen,
c. Dat terwijl genen de eer zullen hebben, in hun ellende door God erkend te worden, deze de schande zullen ondergaan, door iedereen verlaten te worden. "Ik zal ze overgeven tot een smaadheid en tot een spreekwoord in alle de plaatsen, waarhenen Ik ze gedreven zal hebben". "Hij is zo vals en trots als een Jood. -Hij is zo arm en ellendig als een Jood." Al hun naburen zullen zich vrolijk maken over hen en hun rampen.
d. Dat, terwijl genen zullen terugkeren naar hun eigen land, deze verteerd zullen worden uit dat land, om het nooit weer te zien, en het zal hun niet baten te pleiten, dat het toch het land is, dat God hun vaderen gegeven had, want zij kregen het van God, en Hij gaf het hun op voorwaarde van hun gehoorzaamheid.
e. Dat, terwijl genen bewaard werden voor beter tijden, deze bewaard werden voor slechte, waarhenen zij ook gedreven worden, het zwaard, de honger en de pestilentie zullen hun achterna gezonden worden, en zullen hen overweldigen, waar zij de last toe hebben. God heeft verschillende oordelen om hen mee te vervolgen, die vlieden voor Zijn gerechtigheid, en die aan het een ontsnapt zijn kunnen een ander verwachten, totdat zij tot berouw en verbetering gebracht zijn.
Zonder twijfel werd deze profetie vervuld, reeds bij het leven van dat geslacht, en toch, omdat wij niet lezen van enig opmerkelijk verschil tussen degenen van Jechonia's gevangenschap en die van Zedekia, is het waarschijnlijk, dat de zinnebeeldige voorstelling slaat op de laatste vernietiging van de Joden door de Romeinen, toen zij, die geloofden, beschermd werden, maar die hardnekkig waren in hun ongeloof, naar alle landen verdreven werden, tot "een spotrede en tot een vloek", en dat zijn zij gebleven tot op deze dag.
Verzen 1-10
Jeremia 24:1-10Dit korte hoofdstuk helpt ons een troostrijke uitlegging te geven aan een groot aantal lange hoofdstukken, door ons te tonen, dat dezelfde beschikking, die voor sommigen "een reuk des dood ten dode is, door de genade en de zegen van God voor anderen een reuk des levens ten leven" kan worden, en dat, hoewel Gods volk met anderen in dezelfde ramp deelt, ze voor hen toch niet hetzelfde is als voor anderen, maar voor hun geluk bedoeld en op hun geluk zal uitlopen, voor hen is het een straffende roede in de hand van een teder vader, terwijl het voor anderen een wrekend zwaard is in de hand van een rechtvaardig rechter. Let op:
I. De datum van deze prediking. Na korte tijd, na Jechonia's gevangenneming, Jeremiah 24:1. Jechonia zelf was een veracht, verstrooid afgodisch beeld, maar met hem werden sommige zeer gewaardeerde personen weggevoerd, onder anderen Ezechiël, Ezechiël 1:12, velen van de "vorsten van Juda" gingen toen in gevangenschap, Daniël en zijn vrienden werden een weinig vroeger weggevoerd, van het volk werden alleen de timmerlieden en de smeden gedwongen mee te gaan `t zij omdat de Chaldeën vernuftige lieden voor deze ambachten nodig hadden (zij hadden groten overvloed van sterrenwichelaars en sterrenkijkers, maar groot gebrek aan smeden en timmerlieden) of opdat de Joden hun verlies ernstig zouden gevoelen, en bij gebreke van hen, niet in staat zouden zijn hun steden te versterken en zich van wapens te voorzien. Nu had het al de schijn, dat er vele goede mensen in die gevangenschap weggevoerd waren, die de vrome profeet na aan het hart lagen, terwijl er waren, die er in juichten, en hen hoonden, wier lot het was in gevangenschap te gaan. Wij moeten niet tot het besluit komen, dat de eerste en grootste lijders de ergste en grootste zondaars waren, want misschien zal het heel anders uitkomen, zoals hier het geval was.
II. Het visioen, waardoor dit onderscheid tussen de gevangenen aan de geest van de profeet werd voorgesteld. Hij zag, "en zie, er waren twee vijgekorven, gezet voor de tempel gereed om geofferd te worden, als eerstelingen ter ere van God". Misschien weren de priesters in hun laksheid, niet klaar om ze te ontvangen en er mee te handelen naar de wet, en daarom ziet Jeremia ze staan voor de tempel. Maar wat de betekenis was van het visioen, dat was dat de vijgen in de ene korf buitengewoon goed, en die in de andere korf uiterst slecht waren. De kinderen van de mensen zijn allen als de vruchten van de vijgeboom, geschikt om bruikbaar gemaakt te worden voor God en mensen, Judges 9:11, maar sommigen zijn als goede vijgen, en er is niets aangenamer dan die, anderen als beschadigde verrotte vijgen en er is niets walgelijkers dan die. Welk schepsel is lager dan een goddeloos man, en welk meer gewaardeerd dan een godzalig man! De goede vijgen waren als die vroeg rijp zijn, die `t beste zijn, Micah 7:1, en het meeste waard als het seizoen pas begonnen is. De slechte vijgen zijn zulke, die vanwege de slechtheid niet kunnen gegeten worden, zij konden niet beantwoorden aan het doel van hun schepping, ze waren noch aangenaam zich geschikt voor voedsel, en waar waren ze dan goed voor? Als God geen eer ontvangt van de mensen, noch hun geslacht enige dienst van hen, dan zijn zij als de slechte vijgen, die aan geen enkel goed doel beantwoorden. "Als het zout smakeloos geworden is, is noch tot het land noch tot de mesthoop bekwaam." Van de personen, die aan de Heere worden voorgesteld aan de deur van Zijn tabernakel, zijn sommigen oprecht, en die zijn zeer goed, anderen veinzen voor God, en zij zijn zeer slecht. Zondaren zijn de slechtste van de mensen, huichelaars de slechtste van de zondaren. "Corruptio optimi est pessima-"Wat het best is, wordt, als het bederft, het slechtste.
III. De uitlegging en toepassing van het visioen. God bedoelde er mee, de terneergeslagen geest op te wekken van hen, die in gevangenschap gegaan waren, door hun een gelukkige terugkeer te verzekeren, en de trotse en zekere geesten van hen, die nog in Jeruzalem gebleven waren, te vernederen en op te wekken, door hun een ellendige gevangenschap te verzekeren.
1. Hier is de moraal van de goede vijgen, die zeer goed waren, als vroegrijpe. Deze stelden de vrome gevangenen voor, die het eerst rijp schenen te zijn voor de ondergang, want zij gingen het eerst in gevangenschap, maar zouden blijken het eerst rijp te zijn voor genade, en hun gevangenschap zou helpen om hen rijp te maken, deze zijn aangenaam voor God, zoals goede vijgen voor ons, en zullen zorgvuldig voor `t gebruik bewaard worden.
A. Die reeds in gevangenschap gevoerd waren, waren de goede vijgen, die God erkennen zou. Dit toont,
a. dat wij niet kunnen besluiten tot Gods liefde of haat uit wat voor onze ogen is. Als Gods oordelen volvoerd worden, zijn niet altijd het slechtst er aan toe, die er het eerst door getroffen worden.
b. Dat vroeg te lijden soms het beste voor ons blijkt te zijn. Hoe spoediger het kind gestraft wordt, te beter uitwerking zal de straf waarschijnlijk hebben. Die het eerst in gevangenschap gingen, waren als de zoon, die de vader liefheeft en bijtijds kastijdt, kastijdt terwijl er nog hoop is, en zij voeren er wel bij. Maar die achterbleven waren als een kind, dat lang aan zichzelf overgelaten is geweest, dat, als het later gestraft wordt, koppig is, en er slechter van wordt, Lamentations 3:27.
B. God erkent, dat hun gevangenschap Zijn werk is. Wie er ook de werktuigen van waren Hij beval en gelastte ze, Jeremiah 24:5 : Ik heb ze uit deze plaats naar het land van de Chaldeën weggezonden. Het is God, Die Zijn goud in de oven plaatst, om beproefd te worden, Zijn hand moet op bijzondere wijze opgemerkt worden in de beproevingen van goede mensen. De rechter geeft de boosdoener in de hand van de scherprechter over, maar de vader straft het kind met zijn eigen hand.
C. Juist deze ongemakkelijke gevangenschap vol schande bedoelde God voor hun welzijn, en wij zijn zeker, dat Zijn bedoelingen nooit verijdeld worden "Ik heb ze uit deze plaats naar het land van de Chaldeën weggezonden, ten goede." Het scheen in ieder opzicht tot hun ongeluk te zijn, daar het niet alleen de verwoesting van hun goederen, eretitels en vrijheid was, hen scheidde van hun verwanten en vrienden, en hen in de macht plaatste van hun vijanden en onderdrukkers, maar ook hun geest neerdrukte, hun geloof ontmoedigde, hen beroofde van het voorrecht van Gods orakels en ordinantiën, en hen blootstelde aan verzoekingen, en toch was het bedoeld voor hun geluk, en bleek dat ook te zijn voor velen, bij de afloop. "Spijze ging uit van de eter." Door hun beproevingen werden zij overtuigd van zonde vernederd onder de hand van God, afgezonderd van de wereld, ernstig gemaakt, werd hun geleerd te bidden, en werden zij bekeerd van hun ongerechtigheid, in `t bijzonder werden zij genezen van hun neiging tot afgoderij "het is mij goed, dat ik verdrukt ben geweest," Psalms 119:71.
D. God belooft hun, dat Hij hen in hun gevangenschap wil erkennen. Al schijnen ze verlaten, zij zullen erkend worden, de verwanten, die zij achtergelaten hebben, en die hen verachten, zullen hen of hun verwantschap, zelden erkennen, maar God zegt: "Ik zal ze kennen. De Heere kent degenen, die van Hem zijn," en zal ze erkennen in alle omstandigheden, naaktheid noch het zwaard zal ze scheiden van Zijn liefde. E. God verzekert hen van Zijn bescherming in hun ellende en een heerlijke verlossing daaruit te rechter tijd, Jeremiah 24:6. Daar ze in gevangenschap gezonden worden "ten goede", zullen zij daar niet verloren gaan, maar het zal met hen gaan als met het goud, dat de goudsmid in de oven plaatst.
a. Hij heeft Zijn oog er op, terwijl het daar is, en het is een nauwlettend oog, om te zien, dat het niet beschadigd wordt: "Ik zal Mijn oog op hen stellen ten goede", om alles ten goede te bevelen, opdat alle omstandigheden van de beproeving mogen samenwerken om aan het grote doel te beantwoorden.
b. Hij zal het zeker weer uit de oven nemen, zodra het werk, dat er mee bedoeld was, gedaan is: "en zal ze weerbrengen in dit land." Zij werden tot verbetering een tijd lang buitenslands gezonden, onder strenge tucht, maar zij zullen teruggebracht worden naar huns vaders huis, als hun proeftijd aldaar om is. En als Hij Zijn goud gezuiverd heeft, zal Hij het vormen, zal Hij er een vat ter ere van maken, geschikt voor Zijn gebruik, zo wanneer God ze teruggebracht heeft van hun beproeving, "zal Hij ze bouwen, en ze tot een woonplaats maken voor Zichzelf, en zal ze plaatsen, en zal ze tot een wijngaard maken voor Zich". Hun gevangenschap diende om de ruwe stenen te behouwen, en pasklaar te maken voor Zijn gebouw, om de jonge bomen te snoeien en geschikt te maken voor Zijn boomgaard.
F. Hij verbindt zich om hen op deze wereldlijke zegeningen voor te bereiden, die Hij voor hen op `t oog had, door hun geestelijke zegeningen te schenken, Jeremiah 24:7. Dat is het wat de gevangenschap voor hen ten goede zal doen keren, het zal beide, de volmaking van hun beproeving en de voorbereiding voor hun verlossing zijn. Als onze ellende aan ons geheiligd wordt, dan kunnen wij zeker zijn dat zij tot een goed einde zal komen. Wat hun beloofd wordt, is,
a. Dat zij beter bekend zullen worden met God, zij zullen meer van God leren door Zijn leidingen te Babel, dan zij door al Zijn orakels en ordinantiën te Jeruzalem hadden geleerd, dank zij de goddelijke genade, want als die niet met macht in hen gewerkt had te Babel, zouden zij God voor altijd vergeten hebben. Hier wordt beloofd: "Ik zal hun geven, niet zozeer een hoofd om Mij te kennen, maar een hart om Mij te kennen", want de ware kennis van God bestaat niet uit begrip en bespiegeling, maar in de overtuiging van het praktisch oordeel, dat de wil en de neigingen beveelt en beheerst. "Allen, die ze doen, hebben goed verstand," Psalms 111:10. Waar God een oprecht verlangen en neiging geeft, om Hem te kennen daar zal Hij die kennis geven. Het is God zelf die een hart geeft om Hem te kennen, anders zouden wij voor altijd in onze onwetendheid verzinken.
b. Dat zij geheel tot God bekeerd zullen worden, tot Zijn wil als hun regel, Zijn dienst als hun bezigheid en Zijn heerlijkheid als hun doel: "Zij zullen zich tot Mij met hun gehele hart bekeren." God verbindt zich voor hen, dat zij het zullen, en als Hij ons bekeert, zullen wij bekeerd zijn. Dit volgt op het voorafgaande, want zij, die een hart hebben om God recht te kennen, zullen zich niet alleen tot Hem bekeren, maar zullen dat doen met hun hele hart, want die hardnekkig zijn in hun verzet, of godsdienst veinzen, kunnen met recht onbekend met God genoemd worden.
c. Dat zij aldus weer opgenomen zullen worden in het verbond met God, nog meer tot hun troost, dan ooit: "Zij zullen Mij tot een volk zijn en Ik zal hun tot een God zijn." God zal ze, gelijk vroeger, als Zijn volk erkennen, in Zijn openbaringen aan hen, in de aanneming van hun dienst, en in Zijn genadige verschijningen ten bate van hen, en zij zullen de vrijheid hebben Hem als hun God te eigenen in hun gebeden tot Hem en hun verwachtingen van Hem. Die zich van God hebben afgekeerd, worden, als zij zich in oprechtheid tot Hem bekeren, even vrij als anderen, toegelaten tot al de voorrechten en vertroostingen van het eeuwig verbond, dat hierin wel geregeld is, zodat iedere overtreding van het verbond ons er niet uitwerpt, en beproevingen niet alleen bestaanbaar zijn met, maar voortvloeien uit de liefde des verbonds.
2. Hier is de moraal van de slechte vijgen. Zedekia en zijn vorsten en partijgangers waren nog achtergebleven, trots en zeker genoeg Ezechiël 11:3. Velen waren naar Egypte gevlucht, om daar veilig te zijn en zij meenden, dat zij een goede keus hadden gedaan voor zich en hun veiligheid, en roemden erin, dat, ofschoon het rechtstreeks tegen Gods gebod was, zij toch verstandig hadden gehandeld. Tegen beide groepen, die zo minachtend neerzagen op degenen, die in gevangenschap gegaan waren wordt hier gedreigd.
a. Dat, terwijl de reeds weggevoerden in een ander land gevestigd waren, waar ze, ofschoon in gevangenschap, de troost van elkaars gezelschap genoten, deze verstrooid en verdreven zullen worden in alle koninkrijken van de aarde, waar zij geen vreugde zullen hebben aan elkaar.
b. Dat, terwijl deze gevankelijk weggevoerd werden ten goede, zij in alle landen verdreven zullen worden ten kwade. Hun beproevingen, wel verre van hen te vernederen, zullen hen verharden, hen niet nader tot God brengen, maar hen verder van Hem verwijderen,
c. Dat terwijl genen de eer zullen hebben, in hun ellende door God erkend te worden, deze de schande zullen ondergaan, door iedereen verlaten te worden. "Ik zal ze overgeven tot een smaadheid en tot een spreekwoord in alle de plaatsen, waarhenen Ik ze gedreven zal hebben". "Hij is zo vals en trots als een Jood. -Hij is zo arm en ellendig als een Jood." Al hun naburen zullen zich vrolijk maken over hen en hun rampen.
d. Dat, terwijl genen zullen terugkeren naar hun eigen land, deze verteerd zullen worden uit dat land, om het nooit weer te zien, en het zal hun niet baten te pleiten, dat het toch het land is, dat God hun vaderen gegeven had, want zij kregen het van God, en Hij gaf het hun op voorwaarde van hun gehoorzaamheid.
e. Dat, terwijl genen bewaard werden voor beter tijden, deze bewaard werden voor slechte, waarhenen zij ook gedreven worden, het zwaard, de honger en de pestilentie zullen hun achterna gezonden worden, en zullen hen overweldigen, waar zij de last toe hebben. God heeft verschillende oordelen om hen mee te vervolgen, die vlieden voor Zijn gerechtigheid, en die aan het een ontsnapt zijn kunnen een ander verwachten, totdat zij tot berouw en verbetering gebracht zijn.
Zonder twijfel werd deze profetie vervuld, reeds bij het leven van dat geslacht, en toch, omdat wij niet lezen van enig opmerkelijk verschil tussen degenen van Jechonia's gevangenschap en die van Zedekia, is het waarschijnlijk, dat de zinnebeeldige voorstelling slaat op de laatste vernietiging van de Joden door de Romeinen, toen zij, die geloofden, beschermd werden, maar die hardnekkig waren in hun ongeloof, naar alle landen verdreven werden, tot "een spotrede en tot een vloek", en dat zijn zij gebleven tot op deze dag.