Lectionary Calendar
Friday, November 22nd, 2024
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
advertisement
advertisement
advertisement
Attention!
For 10¢ a day you can enjoy StudyLight.org ads
free while helping to build churches and support pastors in Uganda.
Click here to learn more!
free while helping to build churches and support pastors in Uganda.
Click here to learn more!
Bible Commentaries
Bijbelverkaring van Matthew Henry Henry's compleet
Auteursrechtverklaring
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Bibliografische Informatie
Henry, Matthew. "Commentaar op Isaiah 59". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/commentaries/dut/mhm/isaiah-59.html. 1706.
Henry, Matthew. "Commentaar op Isaiah 59". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/
Whole Bible (3)
Inleiding
Bijbelverkaring van Matthew Henry, JESAJA 59In dit hoofdstuk zien wij de zonde zich voor doen als bovenmatig zondig, en de genade als nog overvloediger genadig. En gelijk hetgeen hier gezegd wordt van de zonden van de zondaren, Isaiah 59:7, Isaiah 59:8 in Romans 3:15 toegepast wordt op de algemene verdorvenheid van de gehele mensheid, zo wordt hetgeen hier in Isaiah 59:20 gezegd wordt, in Romans 11:26 toegepast op Christus.
1. Wordt hier het volk ten laste gelegd dat het zelf de stroom van Gods gunsten voor zich afgedamd heeft, en de bijzondere zonden worden opgenoemd, waardoor zij zich van de zegeningen beroofd hebben, Isaiah 59:1. 2. Wordt het hier beschuldigd dat het zich zelf Gods oordelen op de hals gehaald heeft, en wordt hun meegedeeld welke de oordelen zijn die zij zich berokkend hebben, Isaiah 59:9, en welke zonden God gedwongen hebben om deze oordelen te zenden, Isaiah 59:12. 3. Wordt hier beloofd dat God desniettemin verlossing voor hen bewerken zal, alleen om Zijns eigen naams wil, Isaiah 59:16, dat Hij barmhartigheid voor hen in voorraad heeft en hun die zal bewijzen, Isaiah 59:20, Isaiah 59:21.
Inleiding
Bijbelverkaring van Matthew Henry, JESAJA 59In dit hoofdstuk zien wij de zonde zich voor doen als bovenmatig zondig, en de genade als nog overvloediger genadig. En gelijk hetgeen hier gezegd wordt van de zonden van de zondaren, Isaiah 59:7, Isaiah 59:8 in Romans 3:15 toegepast wordt op de algemene verdorvenheid van de gehele mensheid, zo wordt hetgeen hier in Isaiah 59:20 gezegd wordt, in Romans 11:26 toegepast op Christus.
1. Wordt hier het volk ten laste gelegd dat het zelf de stroom van Gods gunsten voor zich afgedamd heeft, en de bijzondere zonden worden opgenoemd, waardoor zij zich van de zegeningen beroofd hebben, Isaiah 59:1. 2. Wordt het hier beschuldigd dat het zich zelf Gods oordelen op de hals gehaald heeft, en wordt hun meegedeeld welke de oordelen zijn die zij zich berokkend hebben, Isaiah 59:9, en welke zonden God gedwongen hebben om deze oordelen te zenden, Isaiah 59:12. 3. Wordt hier beloofd dat God desniettemin verlossing voor hen bewerken zal, alleen om Zijns eigen naams wil, Isaiah 59:16, dat Hij barmhartigheid voor hen in voorraad heeft en hun die zal bewijzen, Isaiah 59:20, Isaiah 59:21.
Verzen 1-8
Jesaja 59:1-8De profeet verbetert hier de misvatting van hen, die met God getwist hadden, omdat nog niet de verlossing gegeven was, waarom zij zo dikwijls gevast en gebeden hadden, Isaiah 58:3. Nu toont hij hier aan,
I. Dat God het niet vertraagde, zij hadden geen reden om het Hem te verwijten dat zij nog niet uit de handen hunner vijanden verlost waren Want
1. God was nog even goed als vroeger in staat om te helpen, Zijn hand was niet verkort, dat is: zijn kracht was niet verminderd, belemmerd of verdwenen, hetzij wij al of niet kunnen zien de onbeperktheid van zijn macht en van haar uitwerking. God kan even ver reiken als vroeger en Zijn hand is even sterk als ooit. De redding van de kerk komt van de hand van God, en die is niet zwak geworden of verkort. "Is de hand des Heeren verzwakt?" vroeg de Heere aan Mozes, Numbers 11:23. Neen, dat is zij niet, en Hij gedoogt niet dat wij dat zullen denken. Noch de lengte van tijd, noch de kracht van de vijanden, noch de zwakheid van de werktuigen, kan de macht van God verminderen of belemmeren, het is voor Hem hetzelfde te helpen door velen of door weinigen.
2. God was even bereid en gewillig om in antwoord op het gebed te helpen, Zijn oor is niet zwaar geworden dat het niet zou kunnen horen. Ofschoon Hij zo'n menigte gebeden heeft te horen en te beantwoorden, en ofschoon Hij reeds zo lang gebeden gehoord heeft, is Hij nog even bereid als vroeger om de gebeden te horen. Het gebed des oprechten is Hem nog evenals vroeger een blijdschap en de beloften-waarop in de gebeden gepleit wordt, zijn nog ja en amen, en onveranderlijk vast. er wordt hier meer bedoeld dan uitgesproken, niet alleen is Zijn oor niet zwaar, maar Hij haast zich om te horen, eer zij roepen zal Hij antwoorden, Isaiah 65:24. Indien onze gebeden niet verhoord worden en de verlossing waarnaar wij uitzien, nog niet gegeven wordt, dan is dat niet omdat God traag is om de gebeden te horen, maar omdat wij traag in het bidden zijn, niet omdat Zijn oor zwaar is als wij tot Hem spreken, maar omdat onze oren zwaar zijn als Hij tot ons spreekt.
II. Het was hun eigen traagheid, zij stonden zichzelf in het licht en versperden hun eigen deur. God kwam tot hen in de weg van Zijn barmhartigheid, maar zij verhinderden Hem, uw ongerechtigheden heden houden al die goede dingen verre van u, Jeremiah 5:25. Zie hier hoeveel onheil de zonde teweegbrengt.
1. Zij verhindert Gods barmhartigheden om tot ons te komen, zij is een scheidsmuur tussen ons en God. Niettegenstaande de oneindige afstand die van nature tussen God en ons bestaat, was er van de aanvang af gemeenschap tussen die beide, door ongerechtigheid verwijderde de mens zich van God en zo ontstond de scheiding. Hij is uw God, de uw door belijdenis, en daarom is de zonde zoveel kwaadaardiger en misdadiger, daar zij ons van Hem scheidt, zodat Hij Zijn aangezicht voor ons verbergt, hetgeen groot misnoegen aanduidt, Deuteronomy 31:17. De zonde tart Hem om in toorn ons Zijn genadige tegenwoordigheid te onttrekken, de tekenen van Zijn gunst in te houden, geen hulp te schenken, Hij verbergt Zijn aangezicht om niet gezien of aangesproken te worden. Zie hier de zonde in haar schrilste kleuren, bovenmate zondigende, het schepsel aan de gemeenschap met zijn Schepper onttrekkende. En zie de zonde in haar gevolgen, niet alleen verderf brengend, maar ons scheiden van God, dat is van alle goed en verbindende met alle kwaad, Deuteronomy 29:31, hetgeen de wortel van allen vloek is. 2. Zij verhindert onze gebeden om tot God te komen. Zij noodzaakt God om Zijn aangezicht voor ons te verbergen, omdat Hij niet wil horen, gelijk Hij gezegd heeft, Isaiah 1:15. Indien wij onreinheid in ons hart toelaten en daarnaar omzien, zal God onze gebeden niet horen, Psalms 66:19. Wij kunnen niet verwachten dat Hij ons Zijn aangezicht toont indien wij niet ophouden Hem te beledigen.
Om nu God te rechtvaardigen in het verbergen van Zijn aangezicht voor hen en het voortgaan in Zijn tegenstand tegen hen, noemt de profeet in de volgende verzen zeer breedvoerig hoe groot en menigvuldig hun overtredingen zijn, gelijk hun opgedragen was, Isaiah 58:1. Toon Mijn volk zijn ongerechtigheden. En het is een zwarte lijst, die hier tegen hen overlegd wordt, vol bijzonderheden, waarvan elke op zichzelf genoeg was om scheiding te maken tussen hen en een heilig, rechtvaardig God. Laat ons trachten deze zonden onder enige hoofden te rangschikken.
1. Wij moeten beginnen met hun gedachten, want daar beginnen de zonden en nemen zij haar oorsprong. Hun gedachten zijn gedachten van de ongerechtigheid, Isaiah 59:7. Hun voorstellingen zijn dat, enkel en voortdurend slecht, hun ontwerpen en plannen zijn dat, zij bedenken onophoudelijk een of ander misdrijf, en de bevrediging van hun boze lusten, Isaiah 59:4. Van moeite zijn ze zwanger, in verbeelding, voornemen, raad en besluit, die krijgen gestalte en zij baren ongerechtigheid, brengen die tot stand zodra ze rijp zijn. Ofschoon zij over hun zonden wellicht in ongerechtigheid zijn door de tegenstand van de voorzienigheid en de verwijten van hun eigen geweten, zien zij, zodra de goddeloze plannen volvoerd zijn, er met evenveel trots op neer als een moeder op het kind, dat zij ter wereld gebracht heeft. Dit wordt Isaiah 59:5 genoemd het uitbroeden van basiliskus eieren en het weven van spinnewebben. Ziehier hoe de gedachten en werken van goddeloze mensen besteed worden, en waaraan zij hun scherpzinnigheid ten koste leggen.
A. Het beste van hun daden is slecht en broos, hun gedachten zijn zo ijdel als spinnewebben. De arme zwakke spin heeft er veel moeite aan, en als de webben gereed zijn, zijn zij zwakke, onbeduidende dingen, een ontering van de plaats waar ze geweven zijn, en met een bezemstreek worden ze vernietigd. Zo zijn de gedachten waarmee wereldse mensen zich bezig houden, zij bouwen luchtkastelen en vermaken zich met denkbeeldige genoegens, gelijk de spin met de handen grijpt, Proverbs 30:28, maar zich niet houden kan.
B. Maar al te dikwijls is hetgeen zij bedenken kwaadaardig en slecht, zij broeden eieren van de krokodil of de adder uit, die vergiftig zijn en vergiftige schepselen voortbrengen, zo zijn de gedachten van de goddelozen, wier lust het is kwaad te doen. Hij die van hun eieren eet, dat is, die enige gemeenschap aan hun handelingen heeft, moet sterven, dat is, hij verkeert in gevaar dat hem enig leed zal overkomen. Het ei begint te breken, gij verwacht een of ander nuttig vogeltje, en zie, er barst een adder uit, welks nabijheid u in het grootste gevaar brengt. Gezegend hij die zo min mogelijk met zulke boze mensen te doen heeft. Zelfs het spinneweb, geweven met het doel om vliegen te vangen en daarvan een prooi te maken, zal hun geen genoegen geven, want dat kan geen kwaad doen.
2. Uit die overvloed van boosheid in hun hart spreekt hun mond, en nog spreekt hij niet altijd al de boosheid uit die er in is, Naar het eigenlijke boosaardigste van hun kwade voornemens wordt bedekt en vergoelijkt door hetgeen zij zeggen, Isaiah 59:3 :Uw lippen spreken valsheid en uw tong dicht onrecht. Gij wendt vriendelijkheid voor met het kwaadaardigste voornemen in het hart, of door laster en valse getuigenis werpt gij smaad op de goede naam van anderen die gij haat, en zo sticht gij ongemerkt werkelijk kwaad, en misschien door valse getuigen tegen hen te verwekken, berooft gij hen van eigendom en leven. Ene valse tong is scherp als pijlen en gloeiend als jeneverkolen, uw tong dicht onrecht, wanneer zij de laster tegen uw nabuur niet openlijk uitspreken uit vrees van gelogenstraft te worden doet zij het in geheim. Achterklappers zijn dikwijls Luisteraars.
3. Hun handelingen waren alle van dezelfde aard als hun gedachten en woorden. Zij stonden schuldig aan het vergieten van onschuldig bloed, een misdaad van de ergste aard, hun handen waren met bloed bevlekt. Bloed bevlekt en laat een onuitwisbare smet op het geweten, waarvan niets dan het bloed van Christus kan reinigen. En dit deden zij niet bij verrassing of door een of andere omstandigheid gedwongen, maar hun voeten liepen tot het kwade, Isaiah 59:7, van nature en gretig, door aandrift van hun kwaadaardigheid haastten zij zich om onschuldig broed te vergieten, alsof zij bevreesd waren om enige gelegenheid tot het plegen van wrede daden te verliezen, Proverbs 1:16, Jeremiah 22:17. "Vernieling en ellendigheid waren in hun wegen." Waar zij gingen brachten zij onheil aan, de richting van hun weg was het stichten van ellende en verwoesting zonder enig gemoedsbezwaar. Niet alleen dorstten zij naar bloed, maar zij bevlekten hun vingers met ongerechtigheid ook van andere aard, Isaiah 59:3, zij verdreven de mensen uit hun bezitting en eigenden zich alles toe waarop zij de hand leggen konden. Ze vertrouwden op ijdelheid, Isaiah 59:4, zij rekenden op hun kunsten en sluikse manieren om zich te verrijken, maar die zullen blijken voor henzelf ijdelheid te zien en hen te bedriegen terwijl zij anderen bedrogen. Hun werken, waaraan zij zich zoveel moeite getroosten en waarop zij hun harten zo zetten, zijn alle werken van de ongerechtigheid, hun gehele levensgedrag is een aaneenschakeling van verdrukking en bedriegerij, en in hun handen is een maaksel des wrevels, overeenkomstig de wrevelige overleggingen in hun hoofden, en de gedachten aan geweld in hun harten.
4. Er worden geen maatregelen genomen om deze onrechtvaardigheden te herstellen en deze gebreken te verbeteren Isaiah 59:4. : Er is niemand die voor de gerechtigheid roept, niemand beklaagt zich over deze geweldpleging aan de heilige wetten van de gerechtigheid, of tracht hen, die onrecht lijden te helpen, of om de wetten tegen zulke misdaden te doen uitvoeren. En deze laaghartige praktijken zijn de schande, en zullen de ondergang zijn van het volk. wanneer het recht niet gehandhaafd wordt, legt dat schande op de overheid, die geroepen is om gerechtigheid uit te oefenen, maar ook op het volk dat zich daartegen verzetten moet De gewone leden van de maatschappij moeten bijdragen tot het algemeen welzijn door geheime goddeloosheid openbaar te maken, en hun, die daartoe de macht hebben, gelegenheid te geven die te straffen, maar het staat slecht met een volk wanneer de vorsten onrechtvaardig regeren en het volk dat gaarne heeft. De waarheid wordt tegengestaan en er is niemand, die zich voor haar in het gericht begeeft, noch iemand die de roeping en de moed gevoelt om een eerlijke zaak te verdedigen. De weg des vredes wordt even weinig geacht als de weg van de waarheid, zij kennen die niet, dat is, zij hebben er nooit werk van gemaakt om de dingen te leren kennen die de vrede bevorderen, geen moeite wordt genomen om vredebreuk te voorkomen of te straffen en geschillen tussen geburen uit de weg te ruimen. Zij zijn geheel en al vreemd tegenover alles wat rustig en vredelievend is en bevorderen alles wat twist en verdeeldheid veroorzaakt. Er is geen recht in hun gangen, dat is, zij tonen in hun handelingen geen gevoel voor recht, dat is iets waarmee zij geen rekening houden, maar zij weten het gemakkelijk te verbreken, indien dat met hun boze plannen overeenkomt.
5. In al deze dingen zijn zij dwaas, zeer dwaas en handelen tegen hun eigen belang en tegen rede en gerechtigheid. Zij die ongerechtigheid bedenken vertrouwen op ijdelheid, en zullen zeker bedrogen uitkomen, Isaiah 59:4. Hun webben, die ze, met zoveel kunst en vlijt weven, deugen niet tot kleding en zullen hun niet dienen tot bedekking of hun werken tot versiering, Isaiah 59:6. Zij mogen anderen door hun ontwerpen schade doen, maar voor henzelf zijn die van generlei nut of voordeel. Er wordt door de zonde niets gewonnen, en dat zal blijken zodra winst en verlies tegen elkaar vergeleken worden. Hun paden van ongerechtigheid zijn verkeerd, dat is verdraaid, Isaiah 59:8, zij zijn dat voor henzelf en voor allen die er op wandelen. Ofschoon zij zeggen dat zij er vrede op zullen hebben, bedriegen zij zichzelf, want zij zullen de vrede niet kennen, zoals in de volgende verzen aangetoond wordt.
Verzen 1-8
Jesaja 59:1-8De profeet verbetert hier de misvatting van hen, die met God getwist hadden, omdat nog niet de verlossing gegeven was, waarom zij zo dikwijls gevast en gebeden hadden, Isaiah 58:3. Nu toont hij hier aan,
I. Dat God het niet vertraagde, zij hadden geen reden om het Hem te verwijten dat zij nog niet uit de handen hunner vijanden verlost waren Want
1. God was nog even goed als vroeger in staat om te helpen, Zijn hand was niet verkort, dat is: zijn kracht was niet verminderd, belemmerd of verdwenen, hetzij wij al of niet kunnen zien de onbeperktheid van zijn macht en van haar uitwerking. God kan even ver reiken als vroeger en Zijn hand is even sterk als ooit. De redding van de kerk komt van de hand van God, en die is niet zwak geworden of verkort. "Is de hand des Heeren verzwakt?" vroeg de Heere aan Mozes, Numbers 11:23. Neen, dat is zij niet, en Hij gedoogt niet dat wij dat zullen denken. Noch de lengte van tijd, noch de kracht van de vijanden, noch de zwakheid van de werktuigen, kan de macht van God verminderen of belemmeren, het is voor Hem hetzelfde te helpen door velen of door weinigen.
2. God was even bereid en gewillig om in antwoord op het gebed te helpen, Zijn oor is niet zwaar geworden dat het niet zou kunnen horen. Ofschoon Hij zo'n menigte gebeden heeft te horen en te beantwoorden, en ofschoon Hij reeds zo lang gebeden gehoord heeft, is Hij nog even bereid als vroeger om de gebeden te horen. Het gebed des oprechten is Hem nog evenals vroeger een blijdschap en de beloften-waarop in de gebeden gepleit wordt, zijn nog ja en amen, en onveranderlijk vast. er wordt hier meer bedoeld dan uitgesproken, niet alleen is Zijn oor niet zwaar, maar Hij haast zich om te horen, eer zij roepen zal Hij antwoorden, Isaiah 65:24. Indien onze gebeden niet verhoord worden en de verlossing waarnaar wij uitzien, nog niet gegeven wordt, dan is dat niet omdat God traag is om de gebeden te horen, maar omdat wij traag in het bidden zijn, niet omdat Zijn oor zwaar is als wij tot Hem spreken, maar omdat onze oren zwaar zijn als Hij tot ons spreekt.
II. Het was hun eigen traagheid, zij stonden zichzelf in het licht en versperden hun eigen deur. God kwam tot hen in de weg van Zijn barmhartigheid, maar zij verhinderden Hem, uw ongerechtigheden heden houden al die goede dingen verre van u, Jeremiah 5:25. Zie hier hoeveel onheil de zonde teweegbrengt.
1. Zij verhindert Gods barmhartigheden om tot ons te komen, zij is een scheidsmuur tussen ons en God. Niettegenstaande de oneindige afstand die van nature tussen God en ons bestaat, was er van de aanvang af gemeenschap tussen die beide, door ongerechtigheid verwijderde de mens zich van God en zo ontstond de scheiding. Hij is uw God, de uw door belijdenis, en daarom is de zonde zoveel kwaadaardiger en misdadiger, daar zij ons van Hem scheidt, zodat Hij Zijn aangezicht voor ons verbergt, hetgeen groot misnoegen aanduidt, Deuteronomy 31:17. De zonde tart Hem om in toorn ons Zijn genadige tegenwoordigheid te onttrekken, de tekenen van Zijn gunst in te houden, geen hulp te schenken, Hij verbergt Zijn aangezicht om niet gezien of aangesproken te worden. Zie hier de zonde in haar schrilste kleuren, bovenmate zondigende, het schepsel aan de gemeenschap met zijn Schepper onttrekkende. En zie de zonde in haar gevolgen, niet alleen verderf brengend, maar ons scheiden van God, dat is van alle goed en verbindende met alle kwaad, Deuteronomy 29:31, hetgeen de wortel van allen vloek is. 2. Zij verhindert onze gebeden om tot God te komen. Zij noodzaakt God om Zijn aangezicht voor ons te verbergen, omdat Hij niet wil horen, gelijk Hij gezegd heeft, Isaiah 1:15. Indien wij onreinheid in ons hart toelaten en daarnaar omzien, zal God onze gebeden niet horen, Psalms 66:19. Wij kunnen niet verwachten dat Hij ons Zijn aangezicht toont indien wij niet ophouden Hem te beledigen.
Om nu God te rechtvaardigen in het verbergen van Zijn aangezicht voor hen en het voortgaan in Zijn tegenstand tegen hen, noemt de profeet in de volgende verzen zeer breedvoerig hoe groot en menigvuldig hun overtredingen zijn, gelijk hun opgedragen was, Isaiah 58:1. Toon Mijn volk zijn ongerechtigheden. En het is een zwarte lijst, die hier tegen hen overlegd wordt, vol bijzonderheden, waarvan elke op zichzelf genoeg was om scheiding te maken tussen hen en een heilig, rechtvaardig God. Laat ons trachten deze zonden onder enige hoofden te rangschikken.
1. Wij moeten beginnen met hun gedachten, want daar beginnen de zonden en nemen zij haar oorsprong. Hun gedachten zijn gedachten van de ongerechtigheid, Isaiah 59:7. Hun voorstellingen zijn dat, enkel en voortdurend slecht, hun ontwerpen en plannen zijn dat, zij bedenken onophoudelijk een of ander misdrijf, en de bevrediging van hun boze lusten, Isaiah 59:4. Van moeite zijn ze zwanger, in verbeelding, voornemen, raad en besluit, die krijgen gestalte en zij baren ongerechtigheid, brengen die tot stand zodra ze rijp zijn. Ofschoon zij over hun zonden wellicht in ongerechtigheid zijn door de tegenstand van de voorzienigheid en de verwijten van hun eigen geweten, zien zij, zodra de goddeloze plannen volvoerd zijn, er met evenveel trots op neer als een moeder op het kind, dat zij ter wereld gebracht heeft. Dit wordt Isaiah 59:5 genoemd het uitbroeden van basiliskus eieren en het weven van spinnewebben. Ziehier hoe de gedachten en werken van goddeloze mensen besteed worden, en waaraan zij hun scherpzinnigheid ten koste leggen.
A. Het beste van hun daden is slecht en broos, hun gedachten zijn zo ijdel als spinnewebben. De arme zwakke spin heeft er veel moeite aan, en als de webben gereed zijn, zijn zij zwakke, onbeduidende dingen, een ontering van de plaats waar ze geweven zijn, en met een bezemstreek worden ze vernietigd. Zo zijn de gedachten waarmee wereldse mensen zich bezig houden, zij bouwen luchtkastelen en vermaken zich met denkbeeldige genoegens, gelijk de spin met de handen grijpt, Proverbs 30:28, maar zich niet houden kan.
B. Maar al te dikwijls is hetgeen zij bedenken kwaadaardig en slecht, zij broeden eieren van de krokodil of de adder uit, die vergiftig zijn en vergiftige schepselen voortbrengen, zo zijn de gedachten van de goddelozen, wier lust het is kwaad te doen. Hij die van hun eieren eet, dat is, die enige gemeenschap aan hun handelingen heeft, moet sterven, dat is, hij verkeert in gevaar dat hem enig leed zal overkomen. Het ei begint te breken, gij verwacht een of ander nuttig vogeltje, en zie, er barst een adder uit, welks nabijheid u in het grootste gevaar brengt. Gezegend hij die zo min mogelijk met zulke boze mensen te doen heeft. Zelfs het spinneweb, geweven met het doel om vliegen te vangen en daarvan een prooi te maken, zal hun geen genoegen geven, want dat kan geen kwaad doen.
2. Uit die overvloed van boosheid in hun hart spreekt hun mond, en nog spreekt hij niet altijd al de boosheid uit die er in is, Naar het eigenlijke boosaardigste van hun kwade voornemens wordt bedekt en vergoelijkt door hetgeen zij zeggen, Isaiah 59:3 :Uw lippen spreken valsheid en uw tong dicht onrecht. Gij wendt vriendelijkheid voor met het kwaadaardigste voornemen in het hart, of door laster en valse getuigenis werpt gij smaad op de goede naam van anderen die gij haat, en zo sticht gij ongemerkt werkelijk kwaad, en misschien door valse getuigen tegen hen te verwekken, berooft gij hen van eigendom en leven. Ene valse tong is scherp als pijlen en gloeiend als jeneverkolen, uw tong dicht onrecht, wanneer zij de laster tegen uw nabuur niet openlijk uitspreken uit vrees van gelogenstraft te worden doet zij het in geheim. Achterklappers zijn dikwijls Luisteraars.
3. Hun handelingen waren alle van dezelfde aard als hun gedachten en woorden. Zij stonden schuldig aan het vergieten van onschuldig bloed, een misdaad van de ergste aard, hun handen waren met bloed bevlekt. Bloed bevlekt en laat een onuitwisbare smet op het geweten, waarvan niets dan het bloed van Christus kan reinigen. En dit deden zij niet bij verrassing of door een of andere omstandigheid gedwongen, maar hun voeten liepen tot het kwade, Isaiah 59:7, van nature en gretig, door aandrift van hun kwaadaardigheid haastten zij zich om onschuldig broed te vergieten, alsof zij bevreesd waren om enige gelegenheid tot het plegen van wrede daden te verliezen, Proverbs 1:16, Jeremiah 22:17. "Vernieling en ellendigheid waren in hun wegen." Waar zij gingen brachten zij onheil aan, de richting van hun weg was het stichten van ellende en verwoesting zonder enig gemoedsbezwaar. Niet alleen dorstten zij naar bloed, maar zij bevlekten hun vingers met ongerechtigheid ook van andere aard, Isaiah 59:3, zij verdreven de mensen uit hun bezitting en eigenden zich alles toe waarop zij de hand leggen konden. Ze vertrouwden op ijdelheid, Isaiah 59:4, zij rekenden op hun kunsten en sluikse manieren om zich te verrijken, maar die zullen blijken voor henzelf ijdelheid te zien en hen te bedriegen terwijl zij anderen bedrogen. Hun werken, waaraan zij zich zoveel moeite getroosten en waarop zij hun harten zo zetten, zijn alle werken van de ongerechtigheid, hun gehele levensgedrag is een aaneenschakeling van verdrukking en bedriegerij, en in hun handen is een maaksel des wrevels, overeenkomstig de wrevelige overleggingen in hun hoofden, en de gedachten aan geweld in hun harten.
4. Er worden geen maatregelen genomen om deze onrechtvaardigheden te herstellen en deze gebreken te verbeteren Isaiah 59:4. : Er is niemand die voor de gerechtigheid roept, niemand beklaagt zich over deze geweldpleging aan de heilige wetten van de gerechtigheid, of tracht hen, die onrecht lijden te helpen, of om de wetten tegen zulke misdaden te doen uitvoeren. En deze laaghartige praktijken zijn de schande, en zullen de ondergang zijn van het volk. wanneer het recht niet gehandhaafd wordt, legt dat schande op de overheid, die geroepen is om gerechtigheid uit te oefenen, maar ook op het volk dat zich daartegen verzetten moet De gewone leden van de maatschappij moeten bijdragen tot het algemeen welzijn door geheime goddeloosheid openbaar te maken, en hun, die daartoe de macht hebben, gelegenheid te geven die te straffen, maar het staat slecht met een volk wanneer de vorsten onrechtvaardig regeren en het volk dat gaarne heeft. De waarheid wordt tegengestaan en er is niemand, die zich voor haar in het gericht begeeft, noch iemand die de roeping en de moed gevoelt om een eerlijke zaak te verdedigen. De weg des vredes wordt even weinig geacht als de weg van de waarheid, zij kennen die niet, dat is, zij hebben er nooit werk van gemaakt om de dingen te leren kennen die de vrede bevorderen, geen moeite wordt genomen om vredebreuk te voorkomen of te straffen en geschillen tussen geburen uit de weg te ruimen. Zij zijn geheel en al vreemd tegenover alles wat rustig en vredelievend is en bevorderen alles wat twist en verdeeldheid veroorzaakt. Er is geen recht in hun gangen, dat is, zij tonen in hun handelingen geen gevoel voor recht, dat is iets waarmee zij geen rekening houden, maar zij weten het gemakkelijk te verbreken, indien dat met hun boze plannen overeenkomt.
5. In al deze dingen zijn zij dwaas, zeer dwaas en handelen tegen hun eigen belang en tegen rede en gerechtigheid. Zij die ongerechtigheid bedenken vertrouwen op ijdelheid, en zullen zeker bedrogen uitkomen, Isaiah 59:4. Hun webben, die ze, met zoveel kunst en vlijt weven, deugen niet tot kleding en zullen hun niet dienen tot bedekking of hun werken tot versiering, Isaiah 59:6. Zij mogen anderen door hun ontwerpen schade doen, maar voor henzelf zijn die van generlei nut of voordeel. Er wordt door de zonde niets gewonnen, en dat zal blijken zodra winst en verlies tegen elkaar vergeleken worden. Hun paden van ongerechtigheid zijn verkeerd, dat is verdraaid, Isaiah 59:8, zij zijn dat voor henzelf en voor allen die er op wandelen. Ofschoon zij zeggen dat zij er vrede op zullen hebben, bedriegen zij zichzelf, want zij zullen de vrede niet kennen, zoals in de volgende verzen aangetoond wordt.
Verzen 9-15
Jesaja 59:9-15De bedoeling van deze verzen is dezelfde als die van de voorgaande, en wel om aan te tonen dat de zonde de grote bedriegster is die altijd onheil brengt, dat zij het goede van ons weert en het kwade over ons haalt. Maar gelijk daar door de profeet tot het volk gesproken wordt in Gods naam, om het tot overtuiging en verootmoediging te brengen, opdat God gerechtvaardigd worde als Hij spreekt en oordeelt, zo wordt hier, naar het schijnt tot God gesproken door het volk, als een erkenning van hetgeen hun gezegd was, en als uitdrukking van hun nederige onderwerping aan en erkenning van de gerechtigheid en heiligheid Gods in Zijn handelingen met hen hun onbesneden harten zijn hier, naar het schijnt min of meer verootmoedigd en zij worden tot belijdenis gebracht, de erkenning wordt eindelijk hun ontperst dat God rechtvaardig met hen in tegenheid gewandeld heeft, omdat zij in tegenheid wandelden met Hem.
I. Zij erkennen dat God met hen getwist en in tegenheid gewandeld heeft. Hun toestand was zeer bedroevend, Isaiah 59:9, Isaiah 59:10,Isaiah 59:11.
1. Zij waren in droefenis, vertrapt en verdrukt door hun vijanden, onrechtvaardig behandeld, met hardheid geregeerd, en God verscheen niet om hun rechtvaardige en verongelijkte zaak te handhaven. Daarom is het recht verre van ons en de gerechtigheid achterhaalt ons niet. Ofschoon wij tegenover onze vervolgers er zeker van zijn dat wij het recht aan onze zijde hebben en dat zij kwaaddoeners zijn, worden wij niet verlicht en gerechtvaardigd. Wij hebben jegens elkaar geen recht gedaan en daarom duldt God dat onze vijanden ons nu onrechtvaardig behandelen, en zijn wij er zo ver als ooit van verwijderd dat wij in ons recht hersteld en in ons eigendom herplaatst zijn. Verdrukking is nabij en het recht ver van ons, onze vijanden weigeren onze toestand behoorlijk in overweging te nemen, maar benauwen ons voortdurend met het geweld van hun onderdrukking, en de gerechtigheid achterhaalt ons niet om ons uit hun handen te verlossen.
2. Hierdoor werden hun verwachtingen treurig teleurgesteld, waardoor hun toestand zoveel erger werd. Wij wachten op het licht, gelijk wachters op de morgen, maar zie, er is duisternis, wij kunnen niet het geringste teken onderscheiden dat de dag van onze verlossing zal aanbreken. Wij wachten naar recht, maar daar is geen Isaiah 59:11. Zomin God als een mens verschijnt tot onze hulp. Wij zien uit naar redding, omdat God die beloofd heeft, en wij hebben er met vasten om gebeden, wij zien er naar uit als naar de dageraad, maar zij is verre van ons, zover dat wij er niets van kunnen onderscheiden, en wij wandelen nog in de duisternis. Hoe hoger onze verwachtingen waren, zoveel pijnlijker is onze teleurstelling.
3. Zij waren ten einde raad om zichzelf te helpen, Isaiah 59:10, Wij tasten naar de wand gelijk de blinden, wij zien geen weg ter ontkoming open, en weten die niet te vinden. Indien wij de ogen sluiten voor het licht van de goddelijke waarheid, is het rechtvaardig van God dat Hij de dingen die tot onze vrede dienen voor onze ogen verbergt, en wanneer wij onze ogen niet gebruiken zoals het behoort, ons te doen zijn alsof wij geen ogen hadden. Die hun plicht niet zien willen, zullen ook hun belang niet zien. Zij, die God rechtvaardig met zo'n blindheid straft, worden vreemdsoortig beïnvloed, zij stoten zich op de middag als in de schemering, zij zien zomin de gevaren als de voordelen waarvan zij omringd zijn. Die de duisternis liever hebben dan het licht, zullen er mee gestraft worden. 4. Zij verzonken in wanhoop en werden door het leed overmand, ieder droeg daarvan de tekenen in zijn uiterlijk, zij werden er neerslachtig onder, vermeden gezelschap, verlangden naar de eenzaamheid. Wij zijn in de woeste plaatsen, gelijk de doden. De toestand van de Joden in de Babylonische gevangenschap werd voorgesteld door "droge en dorre beenderen", Ezechiël 37:1, die plaats verklaart deze uitdrukking Isaiah 59:11. Onze hoop is vergaan en onze verwachting is afgesneden. In deze wanhopige toestand was het gedrag van de een luidruchtig en onrustig, "zij bromden gelijk de beren," en van de ander stil, droevig en ingetrokken "zij kirden gelijk de duiven." Gelijk de duiven van de valleien beweenden zij hun ongerechtigheden, Ezechiël 7:16, en hun ongeluk. Aldus erkenden zij dat de hand des Heeren tegen hen uitgestrekt was.
II. Zij erkenden dat zij God getergd hadden door aldus met Hem te twisten, dat Hij recht gedaan had omdat zij goddeloos gehandeld hadden, verzen 12-15.
1. Zij belijden dat zij gezondigd hebben, en dat zij tot op deze dag in grote overtredingen waren, gelijk Ezra zegt, Isaiah 10:7. Onze overtredingen zijn bij ons, de schuld daarvan rust op ons, wij zijn nog niet bekeerd, wij hebben nog van onze zonden geen afstand gedaan, ofschoon zij ons zoveel leed berokkend hebben, ja onze overtredingen zijn vermenigvuldigd, zij zijn talrijker en afschuwelijker de vroeger. Waarheen wij ons ook werden, overal zien wij ze, alle plaatsen en alle rangen van mensen zijn er mee beignet. Het gevoel van onze overtredingen is bij ons, gelijk David zei: Mijn zonden zijn steeds voor mij. Zij zijn te duidelijk en te openbaar om ontkend of verborgen te worden, te slecht om verontschuldigd of vergoelijkt te worden, God is een getuige er tegen, zij zijn voor Hem, in Zijn gezicht, onder Zijn oog vermenigvuldigd. Wij zijn getuigen tegen onszelf, wij kennen onze ongerechtigheden, ofschoon wij zo menigmaal dwaselijk getracht hebben ze te bedekken. Zij zelf zijn getuigen tegen ons, zij staren ons in het gelaat en klagen ons aan, zo veelvuldig en zo bezwarend zijn zij.
2. Zij erkennen het grote kwaad en de boosaardigheid, die er in de zonden, in hun zonden zijn. Het is overtreden en liegen tegen de Heere, Isaiah 59:13. De zonden van hen, die belijden dat zij Gods volk zijn en Zijn naam dragen, zijn daarom erger dan die van anderen-in hun overtreden liegen zij tegen de Heere, dat is: zij beschuldigen Hem valselijk, zij vertegenwoordigen Hem verkeerd en beliegen Hem, alsof Hij hen hard en onredelijk behandeld had. Of verraderlijk breken zij het verbond met Hem en vervalsen hun heiligste en plechtigste verbintenissen met Hem. Dat is liegen tegen God en achterwaarts wijken van Hem, aan Wien wij verplicht zijn, en Dien wij met ons gehele hart moeten aanhangen. Van Hem hebben wij ons gescheiden als oproerige onderdanen van hun wettigen vorst, en gelijk de overspelige vrouw van de leidsman harer jeugd en het verbond van haar God.
3. Zij erkennen dat er een algemeen verval van de gewone eerlijkheid is, en dat is niet vreemd, want zij, die vals zijn jegens hun God, zullen niet eerlijk zijn jegens elkaar. Zij spreken van onderdrukking en verklaren zich rondweg daarvoor, ofschoon dat opstand tegen God en opstand tegen de waarheid is door wier heilige verplichtingen wij ons altijd gebonden moeten achten. Zij bedachten en spraken woorden van valsheid, menig slecht woord wordt in het hart gedacht, maar daar zorgvuldig opgesloten, zonder dat men het verder wil laten gaan, maar deze zondaars waren zo onbeschaamd en roekeloos, dat zij alle kwaad, hetwelk zij bedachten, ook uitspraken, en er niet tegen opzagen het in het openbaar te zeggen. Een slecht ding denken is erg, maar het uitspreken is veel erger. Menig vals woord is in haast bij gebrek aan overleg uitgesproken, maar deze woorden werden overdacht en gezegd, met boosaardigheid en kwade bedoeling uitgesproken. Het waren woorden van valsheid en toch worden ze gezegd door het hart geuit te zijn, omdat zij zozeer verschilden van de ware gevoelens des harten en daarom zo vals waren, want zij kwamen overeen met de boosaardigheid en slechtheid van het hart en waren zijn natuurlijke taal, zij waren dubbelhartig, Psalms 12:3. Zij die door de genade Gods zich vrijgehouden hadden van deze zware misdaden, sluiten zichzelf toch in bij deze belijdenis van zonden, omdat zij leden waren van het volk, dat zo algemeen bedorven was.
4. Zij erkennen dat niet gedaan was hetgeen had moeten gedaan worden tot hervorming van het land en om terecht te brengen hetgeen verkeerd was, Isaiah 59:14. Het recht, dat behoorde voorwaarts te gaan en alle tegenstand neer te werpen, dat gelijk een rivier, gelijk een machtige stroom behoorde te vloeien, is achterwaarts gekeerd, dus de tegenovergestelde weg op, het recht is in zijn bediening de bescherming van het grootste onrecht geworden, het recht dat de vooruitgang van bedrog en geweld moest stuiten, is teruggedreven en de zonde gaat overwinnend voort. De gerechtigheid staat van verre, zelfs in de gerechtshoven, die zo vervuld zijn met verdedigers van het onrecht en verdrukking dat het recht niet kan naderen, geen toegang tot het hof heeft, niet gehoord worden kan, en op generlei wijze beschermd wordt. De gerechtigheid heeft geen plaats in hun onrechtvaardige uitspraken, Isaiah 10:1. De waarheid struikelt op de straten en blijft daar liggen om door elke trotse voet vertrapt te worden en zij kan nergens een vriend vinden, die haar de hand reiken wil om haar overeind te helpen. Ja, de waarheid ontbreekt in de gewone omgang en in de handel tussen de man en zijn naasten, zodat niemand weet wat hij geloven mag en op wie hij vertrouwen kan.
5. Zij belijden dat in aller hart vijandschap tegen de godvrezenden de boventoon veerde. Hij die het kwade doet, blijft ongestraft, maar wie van het kwade wijkt, stelt zich tot een roof voor deze roofdieren, die vroeger beschreven werden. De man die niet doet gelijk zij doen maakt zich daardoor schuldig en zij behandelen hem als een vijand omdat hij aan hun misdaden niet deelnemen wil. Hij die niet met hen meedoet wordt voor krankzinnig aangezien, zo lezen sommigen het, eenvoudige zonderlingheid wordt als krankzinnigheid beschouwd, en die tegen de stroom in roeit, ziet men voor een gek aan.
6. Zij erkennen dat dit God in de hemel ten sterkste moest mishagen. Het kwaad was voor Zijn aangezicht bedreven, zij wisten het zeer goed, ofschoon zij niet genegen waren te erkennen dat de Heere het zag. Ofschoon het zeer in het geheim bedreven en met allerlei mooie voorwendsels bedekt werd, kon het niet verborgen zijn voor Zijn alziende ogen. Alle goddeloosheid, die in de wereld is, ligt naakt en geopend voor de ogen van de alziende God. En evenals Hij te helder ziet om het kwaad niet te ontdekken, zo is Hij te rein van ogen om het te zien met de minste goedkeuring of vergunning. Hij zag het en het mishaagde Hem, Hij ontzette Zich, want Hij zag het bij Zijn eigen belijdend volk. Het was kwaad in Zijn ogen dat er geen recht was, Hij zag de zondigheid van al die zonden, en het ergste was dat er geen recht was en geen hervorming. Had Hij daarvan enig teken gezien, dan zou Hij, hoewel die zonden Hem zeer mishaagden, spoedig met de zondaren verzoend zijn geworden hij hun terugkeer van hun boze weg. De zonden van een volk worden nationaal en brengen algemene oordelen indien zij niet door publieke gerechtigheid betoomd worden.
Verzen 9-15
Jesaja 59:9-15De bedoeling van deze verzen is dezelfde als die van de voorgaande, en wel om aan te tonen dat de zonde de grote bedriegster is die altijd onheil brengt, dat zij het goede van ons weert en het kwade over ons haalt. Maar gelijk daar door de profeet tot het volk gesproken wordt in Gods naam, om het tot overtuiging en verootmoediging te brengen, opdat God gerechtvaardigd worde als Hij spreekt en oordeelt, zo wordt hier, naar het schijnt tot God gesproken door het volk, als een erkenning van hetgeen hun gezegd was, en als uitdrukking van hun nederige onderwerping aan en erkenning van de gerechtigheid en heiligheid Gods in Zijn handelingen met hen hun onbesneden harten zijn hier, naar het schijnt min of meer verootmoedigd en zij worden tot belijdenis gebracht, de erkenning wordt eindelijk hun ontperst dat God rechtvaardig met hen in tegenheid gewandeld heeft, omdat zij in tegenheid wandelden met Hem.
I. Zij erkennen dat God met hen getwist en in tegenheid gewandeld heeft. Hun toestand was zeer bedroevend, Isaiah 59:9, Isaiah 59:10,Isaiah 59:11.
1. Zij waren in droefenis, vertrapt en verdrukt door hun vijanden, onrechtvaardig behandeld, met hardheid geregeerd, en God verscheen niet om hun rechtvaardige en verongelijkte zaak te handhaven. Daarom is het recht verre van ons en de gerechtigheid achterhaalt ons niet. Ofschoon wij tegenover onze vervolgers er zeker van zijn dat wij het recht aan onze zijde hebben en dat zij kwaaddoeners zijn, worden wij niet verlicht en gerechtvaardigd. Wij hebben jegens elkaar geen recht gedaan en daarom duldt God dat onze vijanden ons nu onrechtvaardig behandelen, en zijn wij er zo ver als ooit van verwijderd dat wij in ons recht hersteld en in ons eigendom herplaatst zijn. Verdrukking is nabij en het recht ver van ons, onze vijanden weigeren onze toestand behoorlijk in overweging te nemen, maar benauwen ons voortdurend met het geweld van hun onderdrukking, en de gerechtigheid achterhaalt ons niet om ons uit hun handen te verlossen.
2. Hierdoor werden hun verwachtingen treurig teleurgesteld, waardoor hun toestand zoveel erger werd. Wij wachten op het licht, gelijk wachters op de morgen, maar zie, er is duisternis, wij kunnen niet het geringste teken onderscheiden dat de dag van onze verlossing zal aanbreken. Wij wachten naar recht, maar daar is geen Isaiah 59:11. Zomin God als een mens verschijnt tot onze hulp. Wij zien uit naar redding, omdat God die beloofd heeft, en wij hebben er met vasten om gebeden, wij zien er naar uit als naar de dageraad, maar zij is verre van ons, zover dat wij er niets van kunnen onderscheiden, en wij wandelen nog in de duisternis. Hoe hoger onze verwachtingen waren, zoveel pijnlijker is onze teleurstelling.
3. Zij waren ten einde raad om zichzelf te helpen, Isaiah 59:10, Wij tasten naar de wand gelijk de blinden, wij zien geen weg ter ontkoming open, en weten die niet te vinden. Indien wij de ogen sluiten voor het licht van de goddelijke waarheid, is het rechtvaardig van God dat Hij de dingen die tot onze vrede dienen voor onze ogen verbergt, en wanneer wij onze ogen niet gebruiken zoals het behoort, ons te doen zijn alsof wij geen ogen hadden. Die hun plicht niet zien willen, zullen ook hun belang niet zien. Zij, die God rechtvaardig met zo'n blindheid straft, worden vreemdsoortig beïnvloed, zij stoten zich op de middag als in de schemering, zij zien zomin de gevaren als de voordelen waarvan zij omringd zijn. Die de duisternis liever hebben dan het licht, zullen er mee gestraft worden. 4. Zij verzonken in wanhoop en werden door het leed overmand, ieder droeg daarvan de tekenen in zijn uiterlijk, zij werden er neerslachtig onder, vermeden gezelschap, verlangden naar de eenzaamheid. Wij zijn in de woeste plaatsen, gelijk de doden. De toestand van de Joden in de Babylonische gevangenschap werd voorgesteld door "droge en dorre beenderen", Ezechiël 37:1, die plaats verklaart deze uitdrukking Isaiah 59:11. Onze hoop is vergaan en onze verwachting is afgesneden. In deze wanhopige toestand was het gedrag van de een luidruchtig en onrustig, "zij bromden gelijk de beren," en van de ander stil, droevig en ingetrokken "zij kirden gelijk de duiven." Gelijk de duiven van de valleien beweenden zij hun ongerechtigheden, Ezechiël 7:16, en hun ongeluk. Aldus erkenden zij dat de hand des Heeren tegen hen uitgestrekt was.
II. Zij erkenden dat zij God getergd hadden door aldus met Hem te twisten, dat Hij recht gedaan had omdat zij goddeloos gehandeld hadden, verzen 12-15.
1. Zij belijden dat zij gezondigd hebben, en dat zij tot op deze dag in grote overtredingen waren, gelijk Ezra zegt, Isaiah 10:7. Onze overtredingen zijn bij ons, de schuld daarvan rust op ons, wij zijn nog niet bekeerd, wij hebben nog van onze zonden geen afstand gedaan, ofschoon zij ons zoveel leed berokkend hebben, ja onze overtredingen zijn vermenigvuldigd, zij zijn talrijker en afschuwelijker de vroeger. Waarheen wij ons ook werden, overal zien wij ze, alle plaatsen en alle rangen van mensen zijn er mee beignet. Het gevoel van onze overtredingen is bij ons, gelijk David zei: Mijn zonden zijn steeds voor mij. Zij zijn te duidelijk en te openbaar om ontkend of verborgen te worden, te slecht om verontschuldigd of vergoelijkt te worden, God is een getuige er tegen, zij zijn voor Hem, in Zijn gezicht, onder Zijn oog vermenigvuldigd. Wij zijn getuigen tegen onszelf, wij kennen onze ongerechtigheden, ofschoon wij zo menigmaal dwaselijk getracht hebben ze te bedekken. Zij zelf zijn getuigen tegen ons, zij staren ons in het gelaat en klagen ons aan, zo veelvuldig en zo bezwarend zijn zij.
2. Zij erkennen het grote kwaad en de boosaardigheid, die er in de zonden, in hun zonden zijn. Het is overtreden en liegen tegen de Heere, Isaiah 59:13. De zonden van hen, die belijden dat zij Gods volk zijn en Zijn naam dragen, zijn daarom erger dan die van anderen-in hun overtreden liegen zij tegen de Heere, dat is: zij beschuldigen Hem valselijk, zij vertegenwoordigen Hem verkeerd en beliegen Hem, alsof Hij hen hard en onredelijk behandeld had. Of verraderlijk breken zij het verbond met Hem en vervalsen hun heiligste en plechtigste verbintenissen met Hem. Dat is liegen tegen God en achterwaarts wijken van Hem, aan Wien wij verplicht zijn, en Dien wij met ons gehele hart moeten aanhangen. Van Hem hebben wij ons gescheiden als oproerige onderdanen van hun wettigen vorst, en gelijk de overspelige vrouw van de leidsman harer jeugd en het verbond van haar God.
3. Zij erkennen dat er een algemeen verval van de gewone eerlijkheid is, en dat is niet vreemd, want zij, die vals zijn jegens hun God, zullen niet eerlijk zijn jegens elkaar. Zij spreken van onderdrukking en verklaren zich rondweg daarvoor, ofschoon dat opstand tegen God en opstand tegen de waarheid is door wier heilige verplichtingen wij ons altijd gebonden moeten achten. Zij bedachten en spraken woorden van valsheid, menig slecht woord wordt in het hart gedacht, maar daar zorgvuldig opgesloten, zonder dat men het verder wil laten gaan, maar deze zondaars waren zo onbeschaamd en roekeloos, dat zij alle kwaad, hetwelk zij bedachten, ook uitspraken, en er niet tegen opzagen het in het openbaar te zeggen. Een slecht ding denken is erg, maar het uitspreken is veel erger. Menig vals woord is in haast bij gebrek aan overleg uitgesproken, maar deze woorden werden overdacht en gezegd, met boosaardigheid en kwade bedoeling uitgesproken. Het waren woorden van valsheid en toch worden ze gezegd door het hart geuit te zijn, omdat zij zozeer verschilden van de ware gevoelens des harten en daarom zo vals waren, want zij kwamen overeen met de boosaardigheid en slechtheid van het hart en waren zijn natuurlijke taal, zij waren dubbelhartig, Psalms 12:3. Zij die door de genade Gods zich vrijgehouden hadden van deze zware misdaden, sluiten zichzelf toch in bij deze belijdenis van zonden, omdat zij leden waren van het volk, dat zo algemeen bedorven was.
4. Zij erkennen dat niet gedaan was hetgeen had moeten gedaan worden tot hervorming van het land en om terecht te brengen hetgeen verkeerd was, Isaiah 59:14. Het recht, dat behoorde voorwaarts te gaan en alle tegenstand neer te werpen, dat gelijk een rivier, gelijk een machtige stroom behoorde te vloeien, is achterwaarts gekeerd, dus de tegenovergestelde weg op, het recht is in zijn bediening de bescherming van het grootste onrecht geworden, het recht dat de vooruitgang van bedrog en geweld moest stuiten, is teruggedreven en de zonde gaat overwinnend voort. De gerechtigheid staat van verre, zelfs in de gerechtshoven, die zo vervuld zijn met verdedigers van het onrecht en verdrukking dat het recht niet kan naderen, geen toegang tot het hof heeft, niet gehoord worden kan, en op generlei wijze beschermd wordt. De gerechtigheid heeft geen plaats in hun onrechtvaardige uitspraken, Isaiah 10:1. De waarheid struikelt op de straten en blijft daar liggen om door elke trotse voet vertrapt te worden en zij kan nergens een vriend vinden, die haar de hand reiken wil om haar overeind te helpen. Ja, de waarheid ontbreekt in de gewone omgang en in de handel tussen de man en zijn naasten, zodat niemand weet wat hij geloven mag en op wie hij vertrouwen kan.
5. Zij belijden dat in aller hart vijandschap tegen de godvrezenden de boventoon veerde. Hij die het kwade doet, blijft ongestraft, maar wie van het kwade wijkt, stelt zich tot een roof voor deze roofdieren, die vroeger beschreven werden. De man die niet doet gelijk zij doen maakt zich daardoor schuldig en zij behandelen hem als een vijand omdat hij aan hun misdaden niet deelnemen wil. Hij die niet met hen meedoet wordt voor krankzinnig aangezien, zo lezen sommigen het, eenvoudige zonderlingheid wordt als krankzinnigheid beschouwd, en die tegen de stroom in roeit, ziet men voor een gek aan.
6. Zij erkennen dat dit God in de hemel ten sterkste moest mishagen. Het kwaad was voor Zijn aangezicht bedreven, zij wisten het zeer goed, ofschoon zij niet genegen waren te erkennen dat de Heere het zag. Ofschoon het zeer in het geheim bedreven en met allerlei mooie voorwendsels bedekt werd, kon het niet verborgen zijn voor Zijn alziende ogen. Alle goddeloosheid, die in de wereld is, ligt naakt en geopend voor de ogen van de alziende God. En evenals Hij te helder ziet om het kwaad niet te ontdekken, zo is Hij te rein van ogen om het te zien met de minste goedkeuring of vergunning. Hij zag het en het mishaagde Hem, Hij ontzette Zich, want Hij zag het bij Zijn eigen belijdend volk. Het was kwaad in Zijn ogen dat er geen recht was, Hij zag de zondigheid van al die zonden, en het ergste was dat er geen recht was en geen hervorming. Had Hij daarvan enig teken gezien, dan zou Hij, hoewel die zonden Hem zeer mishaagden, spoedig met de zondaren verzoend zijn geworden hij hun terugkeer van hun boze weg. De zonden van een volk worden nationaal en brengen algemene oordelen indien zij niet door publieke gerechtigheid betoomd worden.
Verzen 16-21
Jesaja 59:16-21Hoe overvloedig deze zonden waren hebben wij tot onze grote verbazing in het eerste gedeelte van dit hoofdstuk gezien, thans zullen wij bemerken hoe de genade nog veel meer overvloedig werd. En gelijk de zonde uit het gebod aanleiding nam om bovenmate zondigende te zijn, zo nam de genade uit de overtreding van het gebod aanleiding om nog veel meer genadig te zijn.
Merk op:
I. Hoe God voor dit tergende volk redding teweegbracht niettegenstaande hun tergingen, het was alleen ter wille van Zijn naam, want in hen was niets om redding te doen komen en niets om God te bewegen die te geven, geen verdienste om die te verkrijgen, geen kracht om die te bewerken. God zou het doen om Zichzelfs wil, Hij zou er Zijn eigen kracht in openbaren tot Zijn heerlijkheid.
1. Hij nam kennis van hun zwakheid en verkeerdheid, Hij zag dat er niemand was die iets doen kon tot steun van de bloedende zaak van godsdienst en deugd onder hen, niemand die het recht wilde uitoefenen, Jeremiah 5:1, niemand die de hand sloeg aan het werk van de hervorming. Zij, die klaagden over de slechtheid van de tijden, hadden zomin de ijver als de moed om op te staan en er tegen te handelen. Er was een algemeen bederf van zeden, en niets werd er gedaan om de springvloed tegen te houden, de meesten waren goddeloos en de overigen zwak en durfden niets doen tegen de ondeugden van de goddelozen. Er was geen voorbidder, niemand die bij God tussen trad om in de bres te staan en door gebed Zijn toorn af te wenden. Hij zou gaarne zo iemand ontmoet hebben en het tegendeel ontzette hem. Of er was niemand die tussentrad om gerechtigheid en waarheid te ondersteunen, die op de straten vertrapt lagen, Isaiah 59:14, geen pleitbezorger om te spreken voor hen, die ter wille van hun oprechtheid, onrecht verduren moesten, Isaiah 59:15. Zij beklaagden zich dat God niet voor hen verscheen, Isaiah 58:3, maar God klaagde met veel meer reden dat zij niets voor zichzelf deden, en gaf te kennen hoe bereid Hij zou geweest zijn om hun goed te doen, indien Hij bij hen de minste neiging tot hervorming ontdekt had.
2. Hij trok daarom Zijn gerechtigheid tot hun behoeve aan als een pantser. Zij zullen gered worden, en:
A. Omdat zij in zichzelf geen kracht hebben en er niemand onder hen is die in goede ernst op zich nemen kan om het leed van hun ongerechtigheden en van hun ongelukken te verzachten, bracht Zijn eigen arm Hem heil aan, dat is aan Zijn volk, of aan Hem, die Hij als hun redder verwekken zou, aan Christus de kracht Gods en de arm des Heeren, de man van Zijn rechterhand, die Hij met sterkte bekleedde. Het werk van de hervorming, het eerste en voornaamste deel van de redding, zal gewrocht worden door de onmiddellijke invloed van de goddelijke genade in de gewetens van de mensen. Omdat overheid en maatschappij in gebreke blijven om hierin het hun te doen-de n wil geen gerechtigheid oefenen en de andere wil er niet om roepen-zegt God hun dat Hij het doen zal zonder hen, wanneer Zijn tijd gekomen zal zijn om Zijn volk genade te betonen. En dat werk van verlossing zal gewrocht worden door de onmiddellijke werkingen van de goddelijke genade in de neigingen en zaken van de mensen. Toen God de geest van Cyrus opwekte en Zijn volk uit Babel verloste, niet door macht of geweld maar door de Geest des Heeren, toen bracht Zijn arm, die nooit verkort is, hem heil. B. Omdat in hen geen gerechtigheid is om deze weldaden te verdienen en waarop God in de bewerking er van het oog kon hebben, daarom heeft Zijn gerechtigheid hem ondersteund. De goddelijke gerechtigheid hadden zij door hun zonden tegen zichzelf gewapend, maar nu verschijnt genade voor hen. Ofschoon zij geen genade kunnen verwachten als aan hen verschuldigd, zal Hij toch rechtvaardig zijn jegens Zichzelf, naar Zijn eigen voornemen en Zijn belofte aan Zijn volk, Hij zal in gerechtigheid de vijanden van Zijn volk straffen, Deuteronomy 9:5 :Niet om Uw gerechtigheid, maar om de goddeloosheid van deze volken verdrijft de Heere hen van voor Uw aangezicht: In onze verzoening door Christus, omdat er in ons geen gerechtigheid was om die teweeg te brengen, waarop God ons Zijn gunst bewijzen kon, bracht Hij ons een gerechtigheid door de verdiensten en tussenkomst van Zijn eigen Zoon, welke genoemd wordt de gerechtigheid die uit God is door het geloof, Philippians 3:9. En deze gerechtigheid ondersteunde Hem en hield Hem staande in al Zijn gunsten voor ons niettegenstaande al onze tegenstand. Hij trok de gerechtigheid aan als een pantser, beveiligde daarmee Zijn eer gelijk een pantser de edele levensdoelen beschermt, door Zijn gerechtigheid, en Hij zette de helm des heils op Zijn hoofd. Zo zeker is Hij dat Hij het heil bewerken zal, dat Hij dat heil zelf voor Zijn helm neemt, die daarom ondoordringbaar is en waarmee Hij schitterend verschijnt, vreeslijk in de ogen van Zijn vijanden, begeerlijk in die van Zijn vrienden. De gerechtigheid is Zijn kleding en de ijver Zijn mantel. Met verwijzing hier heen vinden wij onder de delen van des Christens wapenrusting de borstplaat van de gerechtigheid en tot helm de hoop van de zaligheid genoemd, Efeziers 6:14, 17 en 1 Thessalonians 5:8. En zij wordt genoemd de wapenrusting Gods, omdat Hij haar eerst droeg en voor ons bereidde.
C. Omdat zij geen geest of ijver hadden om voor zichzelf iets te doen, zal God de kleren van de wraak tot kleding aantrekken en de ijver als een mantel aandoen, Hij zal maken dat Zijn gerechtigheid tegen de vijanden van Zijn kerk en zijn volk, en zijn ijver voor Zijn eigen heerlijkheid en de eer van godsdienst en deugd onder de mensen, duidelijk en in `t oog vallend voor de gehele wereld verschijnen. En daarin zal Hij zich groot betonen gelijk een man zich groot toont in de rijke kleding van zijn ambtsgewaad. Indien de mensen niet ijverig zijn tegen de zonde, zal God het zijn, en dan zal Hij op haar wraak nemen voor al het onrecht zijn eer en het welzijn Zijns volks aangedaan. Dit was het werk van Christus in deze wereld, de zonde weg te nemen en tegen haar wraak te oefenen.
II. Welke de verlossing is, die gewrocht zal worden door de gerechtigheid en kracht van God zelf.
1. Er zal een grote tijdelijke verlossing gewrocht worden voor de Joden in Babel en die elders in droefheid en gevangenschap zijn. Wanneer Gods tijd komt, zal Hij Zijn eigen werk doen, ofschoon zij die er ook aan werken moesten in gebreke blijven. Hier wordt beloofd:
A. Dat God rekenen zal met Zijn vijanden en hun vergelden naar hun werken, zowel de vijanden buiten die Zijn volk verdekt hebben als de vijanden van gerechtigheid en waarheid binnen, die hen verdekt hebben, want die zijn ook Zijn vijanden. Wanneer de dag van de wraak zal komen zal God met hen allen handelen gelijk zij allen verdiend hebben, overeenkomstig de wet van de vergelding (met gelijke munt, zie Revelation 13:10) of: volgens de vroegere vergeldingen, gelijk Hij vroeger Zijn vijanden vergolden heeft, zal Hij nu ook doen: "grimmigheid aan Zijn wederpartijders en vergelding aan Zijn vijanden," Psalms 21:8 en Zijn pijlen zullen hen bereiken. Ofschoon Gods volk zich zo slecht gedragen heeft dat het niet verdient verlost te worden, hebben Zijn vijanden zich nog veel slechter gedragen zodat zij verdienen verwoest te worden.
B. Welke pogingen de vijanden van Gods volk later ook mogen aanwenden om Zijn vrede te verstoren, zij zullen verijdeld en te schande gemaakt worden. Als de vijand zal komen gelijk een stroom, gelijk een vloed bij springtij, of gelijk een bergstroom, die dreigt alles zonder onderscheid mee te sleuren, dan zal de Geest des Heeren, door een of andere geheime onopgemerkte macht, de banier tegen hem oprichten (of zoals sommigen hier lezen, hem noodzaken te vluchten). Hij die verlost heeft, zal voortgaan met verlossen. Wanneer Gods volk zwak en hulpeloos is en geen banier kan opheffen tegen de inval van de vijandelijke macht, dan zal God een banier geven aan degenen, die Hem vrezen Psalms 60:4, dan zal Zijn Geest de banier oprichten, waarheen menigten zich zullen vergaderen om de kerk te helpen. Sommigen lezen hier: Hij zal komen (de naam des Heeren en Zijn heerlijkheid van de beloofde, vooruitgeziene Messias) gelijk een sterke rivier, en de Geest des Heeren zal Hem als een teken opheffen. Christus zal door de verkondiging van Zijn Evangelie de aarde met kennis Gods bedekken gelijk de wateren de zee bedekken, de Geest des Heeren zal Christus oprichten tot een banier van de volken, Isaiah 11:10.
C. Dit alles zal strekken tot verheerlijking van God en tot bevordering van de godsdienst in de wereld, Isaiah 59:19. Zij zullen de naam des Heeren vrezen en Hem verheerlijken bij alle volken van de opgang tot de ondergang van de zon, van het oosten tot het westen. De verlossing van de Joden uilt hun gevangenschap en de verwoesting, die over hun vijanden gebracht wordt, zal menigten opwekken om te vragen naar de God van Israël en hen aansporen om Hem te dienen en te vereren, en zich te scharen onder de banier, welke de Geest des Heeren zal opheffen. Gods verschijningen voor Zijn kerk zullen het middel zijn om velen tot haar te brengen. Dit heeft zijn gehele vervulling gekregen in de tijden des Evangelies, toen velen kwamen van oost en west om de plaats van de kinderen des koninkrijks in te nemen, die buitengeworpen werden, toen de Oosterse en Westerse kerken opgericht werden, Matthew 8:11.
2. Er zal heerlijker verlossing gewrocht worden door de Messias in de volheid van de tijden van welke de verlossing de profeten, bij alle gelegenheden, voorspeld hebben. Ten aanzien van die verlossing hebben wij hier twee grote beloften.
A. De Zoon Gods zal komen als onze Verlosser, Isaiah 59:20. Daar zal een Verlosser te Zion komen, Dit wordt in Romans 11:26 op Christus toegepast: "De Verlosser zal komen." De komst van Christus als Verlosser is het kort begrip van alle beloften des Ouden en des Nieuwen Testaments, en dit was de verlossing van Jeruzalem, waarnaar alle gelovige Joden uitzagen, Luke 2:38. Christus is onze Goël, onze naaste betrekking die zowel de persoon als de eigendom van de schuldenaar vrijkoopt.
Merk op:
a. De plaats waar deze Verlosser zal verschijnen. Hij zal komen te Zion, want daar, op die heiligen berg, zal God Hem tot Koning zalven, Psalms 2:6. In Zion zal de hoeksteen gelegd worden, 1 Peter 2:6. Daar zal Hij tot Zijn tempel komen, Malachi 3:1. In Zion zal God Zijn heil geven, Isaiah 46:13, want vandaar zal de wet uitgaan, Isaiah 2:3. Zion was het type van de kerk des Evangelies voor welke de Verlosser in a1 Zijn verschijningen optreedt. De Verlosser zal ter wille van Zion komen, zo lezen de LXX. b. De personen, die de vertroosting van de komst des Verlossers zullen hebben, dan zullen zij hun hoofden opheffen, wetende dat hun verlossing nabij is. Hij zal komen tot hen, die zich bekeren van de overtreding in Jakob, tot hen die van Jakob zijn tot het biddende zaad van Jakob, In antwoord op hun gebeden. Maar niet allen zijn van Jakob, die binnen de grenzen van de zichtbare kerk zijn, alleen zij die zich bekeren van de ongerechtigheid van Jakob, daarover berouw hebben, en zich bekeren en de zonden verzaken, welke Christus kwam wegnemen. De zondaren in Zion zullen Heen nut hebben van des Verlossers komst tot Zion, indien zij voortgaan in hun overtredingen.
B. De Geest des Heeren zal komen als onze heiligmaker, Isaiah 59:21. In de Verlosser werd met ons een nieuw verbond gesloten als een verbond van beloften, en dat is de grote en alles- omvattende belofte van dat verbond, dat God zal geven en blijven geven Zijn Woord en Geest aan Zijn kerk en Zijn volk gedurende alle geslachten. Dat God Zijn Geest geeft aan hen, die Hem bidden Luke 11:13, Matthew 7:11, sluit in zich het geven van alles goeds. Van dit verbond wordt gezegd dat het met hen gemaakt wordt, dat is met hen, die zich bekeren van de overtredingen, want hun, die ophouden kwaad te doen, zal geleerd worden goed te doen. Maar de belofte wordt begeven aan een enkelen persoon: Mijn Geest die op u is. Dat wordt gezegd.
a. Tot Christus als het Hoofd van de kerk, die ontvangt opdat Hij zou kunnen geven. De Geest die aan de kerk was beloofd, was eerst op Hem, en van Zijn hoofd daalde deze kostelijke zalving neer op de zomen van Zijn kleren, het woord van de verzoening werd eerst in Zijn mond gelegd, want het is begonnen verkondigd te worden door de Heere. En al Zijn gelovigen zijn Zijn zaad, in hetwelk Hij de dagen verlengt, Isaiah 53:10. Of:
b. Tot de kerk, en dan is het een belofte van de voortduring en het bestaan blijven van de kerk in de wereld tot het einde van de tijd, samengaande met de belofte dat de troon en het zaad van Christus eeuwig zullen blijven, Psalms 89:36, Psalms 89:37 en 22:31.
Merk op:
Ten eerste. Hoe de kerk in stand blijven zal, in de opvolging evenals in de wereld de mensheid in stand blijft door het zaad en het zaad van het zaad. Indien het een geslacht voorbijgaat zal het volgende geslacht opstaan. Inplaats van de vaderen zullen de kinderen zijn.
Ten tweede. Hoelang dat duren zal: van nu aan tot in eeuwigheid toe, dat is, tot het einde van de wereld, want de wereld blijft in stand ter wille van de kerk, en wij kunnen er zeker van zijn dat Christus, zolang zij bestaat, altijd in haar een kerk zal hebben, hoewel niet altijd zichtbaar.
Ten derde. Door welke middelen zij in stand gehouden zal worden, door de voortdurende inwoning in haar van het Woord en de Geest.
a. De Geest die op Christus was zal altijd blijven wonen in de harten van de gelovigen, er zullen in elke eeuw mensen zijn, in welke Hij werken en wonen zal, en zo zal de Trooster altijd met de kerk blijven, John 14:6.
b. Het Woord van Christus zal altijd zijn in de mond van de gelovigen, in alle eeuwen zullen er zijn, die geloven met het hart tot rechtvaardigmaking en met de tong belijden tot zaligheid. Het woord zal niet wijken uit de mond van de kerk, want er zal altijd een zaad zijn om de heilige taal van Christus te spreken en Zijn heiligen godsdienst te belijden. Merk op: Het Woord en de Geest gaan samen, en door die beide wordt de kerk in stand gehouden. Want het woord in onze mond zal ons geen nut doen, tenzij de Geest met het Woord samenwerkt en ons het Woord leert verstaan. Maar de Geest doet dat werk door het Woord en in overeenstemming met het Woord, en hetgeen door de Geest voorgeschreven wordt moet aan de Schrift ontleend worden. Op deze fundamenten is de kerk gebouwd staat zij vast, en zal zij voor altijd staande blijven, want Christus zelf is de uiterste hoeksteen.
Verzen 16-21
Jesaja 59:16-21Hoe overvloedig deze zonden waren hebben wij tot onze grote verbazing in het eerste gedeelte van dit hoofdstuk gezien, thans zullen wij bemerken hoe de genade nog veel meer overvloedig werd. En gelijk de zonde uit het gebod aanleiding nam om bovenmate zondigende te zijn, zo nam de genade uit de overtreding van het gebod aanleiding om nog veel meer genadig te zijn.
Merk op:
I. Hoe God voor dit tergende volk redding teweegbracht niettegenstaande hun tergingen, het was alleen ter wille van Zijn naam, want in hen was niets om redding te doen komen en niets om God te bewegen die te geven, geen verdienste om die te verkrijgen, geen kracht om die te bewerken. God zou het doen om Zichzelfs wil, Hij zou er Zijn eigen kracht in openbaren tot Zijn heerlijkheid.
1. Hij nam kennis van hun zwakheid en verkeerdheid, Hij zag dat er niemand was die iets doen kon tot steun van de bloedende zaak van godsdienst en deugd onder hen, niemand die het recht wilde uitoefenen, Jeremiah 5:1, niemand die de hand sloeg aan het werk van de hervorming. Zij, die klaagden over de slechtheid van de tijden, hadden zomin de ijver als de moed om op te staan en er tegen te handelen. Er was een algemeen bederf van zeden, en niets werd er gedaan om de springvloed tegen te houden, de meesten waren goddeloos en de overigen zwak en durfden niets doen tegen de ondeugden van de goddelozen. Er was geen voorbidder, niemand die bij God tussen trad om in de bres te staan en door gebed Zijn toorn af te wenden. Hij zou gaarne zo iemand ontmoet hebben en het tegendeel ontzette hem. Of er was niemand die tussentrad om gerechtigheid en waarheid te ondersteunen, die op de straten vertrapt lagen, Isaiah 59:14, geen pleitbezorger om te spreken voor hen, die ter wille van hun oprechtheid, onrecht verduren moesten, Isaiah 59:15. Zij beklaagden zich dat God niet voor hen verscheen, Isaiah 58:3, maar God klaagde met veel meer reden dat zij niets voor zichzelf deden, en gaf te kennen hoe bereid Hij zou geweest zijn om hun goed te doen, indien Hij bij hen de minste neiging tot hervorming ontdekt had.
2. Hij trok daarom Zijn gerechtigheid tot hun behoeve aan als een pantser. Zij zullen gered worden, en:
A. Omdat zij in zichzelf geen kracht hebben en er niemand onder hen is die in goede ernst op zich nemen kan om het leed van hun ongerechtigheden en van hun ongelukken te verzachten, bracht Zijn eigen arm Hem heil aan, dat is aan Zijn volk, of aan Hem, die Hij als hun redder verwekken zou, aan Christus de kracht Gods en de arm des Heeren, de man van Zijn rechterhand, die Hij met sterkte bekleedde. Het werk van de hervorming, het eerste en voornaamste deel van de redding, zal gewrocht worden door de onmiddellijke invloed van de goddelijke genade in de gewetens van de mensen. Omdat overheid en maatschappij in gebreke blijven om hierin het hun te doen-de n wil geen gerechtigheid oefenen en de andere wil er niet om roepen-zegt God hun dat Hij het doen zal zonder hen, wanneer Zijn tijd gekomen zal zijn om Zijn volk genade te betonen. En dat werk van verlossing zal gewrocht worden door de onmiddellijke werkingen van de goddelijke genade in de neigingen en zaken van de mensen. Toen God de geest van Cyrus opwekte en Zijn volk uit Babel verloste, niet door macht of geweld maar door de Geest des Heeren, toen bracht Zijn arm, die nooit verkort is, hem heil. B. Omdat in hen geen gerechtigheid is om deze weldaden te verdienen en waarop God in de bewerking er van het oog kon hebben, daarom heeft Zijn gerechtigheid hem ondersteund. De goddelijke gerechtigheid hadden zij door hun zonden tegen zichzelf gewapend, maar nu verschijnt genade voor hen. Ofschoon zij geen genade kunnen verwachten als aan hen verschuldigd, zal Hij toch rechtvaardig zijn jegens Zichzelf, naar Zijn eigen voornemen en Zijn belofte aan Zijn volk, Hij zal in gerechtigheid de vijanden van Zijn volk straffen, Deuteronomy 9:5 :Niet om Uw gerechtigheid, maar om de goddeloosheid van deze volken verdrijft de Heere hen van voor Uw aangezicht: In onze verzoening door Christus, omdat er in ons geen gerechtigheid was om die teweeg te brengen, waarop God ons Zijn gunst bewijzen kon, bracht Hij ons een gerechtigheid door de verdiensten en tussenkomst van Zijn eigen Zoon, welke genoemd wordt de gerechtigheid die uit God is door het geloof, Philippians 3:9. En deze gerechtigheid ondersteunde Hem en hield Hem staande in al Zijn gunsten voor ons niettegenstaande al onze tegenstand. Hij trok de gerechtigheid aan als een pantser, beveiligde daarmee Zijn eer gelijk een pantser de edele levensdoelen beschermt, door Zijn gerechtigheid, en Hij zette de helm des heils op Zijn hoofd. Zo zeker is Hij dat Hij het heil bewerken zal, dat Hij dat heil zelf voor Zijn helm neemt, die daarom ondoordringbaar is en waarmee Hij schitterend verschijnt, vreeslijk in de ogen van Zijn vijanden, begeerlijk in die van Zijn vrienden. De gerechtigheid is Zijn kleding en de ijver Zijn mantel. Met verwijzing hier heen vinden wij onder de delen van des Christens wapenrusting de borstplaat van de gerechtigheid en tot helm de hoop van de zaligheid genoemd, Efeziers 6:14, 17 en 1 Thessalonians 5:8. En zij wordt genoemd de wapenrusting Gods, omdat Hij haar eerst droeg en voor ons bereidde.
C. Omdat zij geen geest of ijver hadden om voor zichzelf iets te doen, zal God de kleren van de wraak tot kleding aantrekken en de ijver als een mantel aandoen, Hij zal maken dat Zijn gerechtigheid tegen de vijanden van Zijn kerk en zijn volk, en zijn ijver voor Zijn eigen heerlijkheid en de eer van godsdienst en deugd onder de mensen, duidelijk en in `t oog vallend voor de gehele wereld verschijnen. En daarin zal Hij zich groot betonen gelijk een man zich groot toont in de rijke kleding van zijn ambtsgewaad. Indien de mensen niet ijverig zijn tegen de zonde, zal God het zijn, en dan zal Hij op haar wraak nemen voor al het onrecht zijn eer en het welzijn Zijns volks aangedaan. Dit was het werk van Christus in deze wereld, de zonde weg te nemen en tegen haar wraak te oefenen.
II. Welke de verlossing is, die gewrocht zal worden door de gerechtigheid en kracht van God zelf.
1. Er zal een grote tijdelijke verlossing gewrocht worden voor de Joden in Babel en die elders in droefheid en gevangenschap zijn. Wanneer Gods tijd komt, zal Hij Zijn eigen werk doen, ofschoon zij die er ook aan werken moesten in gebreke blijven. Hier wordt beloofd:
A. Dat God rekenen zal met Zijn vijanden en hun vergelden naar hun werken, zowel de vijanden buiten die Zijn volk verdekt hebben als de vijanden van gerechtigheid en waarheid binnen, die hen verdekt hebben, want die zijn ook Zijn vijanden. Wanneer de dag van de wraak zal komen zal God met hen allen handelen gelijk zij allen verdiend hebben, overeenkomstig de wet van de vergelding (met gelijke munt, zie Revelation 13:10) of: volgens de vroegere vergeldingen, gelijk Hij vroeger Zijn vijanden vergolden heeft, zal Hij nu ook doen: "grimmigheid aan Zijn wederpartijders en vergelding aan Zijn vijanden," Psalms 21:8 en Zijn pijlen zullen hen bereiken. Ofschoon Gods volk zich zo slecht gedragen heeft dat het niet verdient verlost te worden, hebben Zijn vijanden zich nog veel slechter gedragen zodat zij verdienen verwoest te worden.
B. Welke pogingen de vijanden van Gods volk later ook mogen aanwenden om Zijn vrede te verstoren, zij zullen verijdeld en te schande gemaakt worden. Als de vijand zal komen gelijk een stroom, gelijk een vloed bij springtij, of gelijk een bergstroom, die dreigt alles zonder onderscheid mee te sleuren, dan zal de Geest des Heeren, door een of andere geheime onopgemerkte macht, de banier tegen hem oprichten (of zoals sommigen hier lezen, hem noodzaken te vluchten). Hij die verlost heeft, zal voortgaan met verlossen. Wanneer Gods volk zwak en hulpeloos is en geen banier kan opheffen tegen de inval van de vijandelijke macht, dan zal God een banier geven aan degenen, die Hem vrezen Psalms 60:4, dan zal Zijn Geest de banier oprichten, waarheen menigten zich zullen vergaderen om de kerk te helpen. Sommigen lezen hier: Hij zal komen (de naam des Heeren en Zijn heerlijkheid van de beloofde, vooruitgeziene Messias) gelijk een sterke rivier, en de Geest des Heeren zal Hem als een teken opheffen. Christus zal door de verkondiging van Zijn Evangelie de aarde met kennis Gods bedekken gelijk de wateren de zee bedekken, de Geest des Heeren zal Christus oprichten tot een banier van de volken, Isaiah 11:10.
C. Dit alles zal strekken tot verheerlijking van God en tot bevordering van de godsdienst in de wereld, Isaiah 59:19. Zij zullen de naam des Heeren vrezen en Hem verheerlijken bij alle volken van de opgang tot de ondergang van de zon, van het oosten tot het westen. De verlossing van de Joden uilt hun gevangenschap en de verwoesting, die over hun vijanden gebracht wordt, zal menigten opwekken om te vragen naar de God van Israël en hen aansporen om Hem te dienen en te vereren, en zich te scharen onder de banier, welke de Geest des Heeren zal opheffen. Gods verschijningen voor Zijn kerk zullen het middel zijn om velen tot haar te brengen. Dit heeft zijn gehele vervulling gekregen in de tijden des Evangelies, toen velen kwamen van oost en west om de plaats van de kinderen des koninkrijks in te nemen, die buitengeworpen werden, toen de Oosterse en Westerse kerken opgericht werden, Matthew 8:11.
2. Er zal heerlijker verlossing gewrocht worden door de Messias in de volheid van de tijden van welke de verlossing de profeten, bij alle gelegenheden, voorspeld hebben. Ten aanzien van die verlossing hebben wij hier twee grote beloften.
A. De Zoon Gods zal komen als onze Verlosser, Isaiah 59:20. Daar zal een Verlosser te Zion komen, Dit wordt in Romans 11:26 op Christus toegepast: "De Verlosser zal komen." De komst van Christus als Verlosser is het kort begrip van alle beloften des Ouden en des Nieuwen Testaments, en dit was de verlossing van Jeruzalem, waarnaar alle gelovige Joden uitzagen, Luke 2:38. Christus is onze Goël, onze naaste betrekking die zowel de persoon als de eigendom van de schuldenaar vrijkoopt.
Merk op:
a. De plaats waar deze Verlosser zal verschijnen. Hij zal komen te Zion, want daar, op die heiligen berg, zal God Hem tot Koning zalven, Psalms 2:6. In Zion zal de hoeksteen gelegd worden, 1 Peter 2:6. Daar zal Hij tot Zijn tempel komen, Malachi 3:1. In Zion zal God Zijn heil geven, Isaiah 46:13, want vandaar zal de wet uitgaan, Isaiah 2:3. Zion was het type van de kerk des Evangelies voor welke de Verlosser in a1 Zijn verschijningen optreedt. De Verlosser zal ter wille van Zion komen, zo lezen de LXX. b. De personen, die de vertroosting van de komst des Verlossers zullen hebben, dan zullen zij hun hoofden opheffen, wetende dat hun verlossing nabij is. Hij zal komen tot hen, die zich bekeren van de overtreding in Jakob, tot hen die van Jakob zijn tot het biddende zaad van Jakob, In antwoord op hun gebeden. Maar niet allen zijn van Jakob, die binnen de grenzen van de zichtbare kerk zijn, alleen zij die zich bekeren van de ongerechtigheid van Jakob, daarover berouw hebben, en zich bekeren en de zonden verzaken, welke Christus kwam wegnemen. De zondaren in Zion zullen Heen nut hebben van des Verlossers komst tot Zion, indien zij voortgaan in hun overtredingen.
B. De Geest des Heeren zal komen als onze heiligmaker, Isaiah 59:21. In de Verlosser werd met ons een nieuw verbond gesloten als een verbond van beloften, en dat is de grote en alles- omvattende belofte van dat verbond, dat God zal geven en blijven geven Zijn Woord en Geest aan Zijn kerk en Zijn volk gedurende alle geslachten. Dat God Zijn Geest geeft aan hen, die Hem bidden Luke 11:13, Matthew 7:11, sluit in zich het geven van alles goeds. Van dit verbond wordt gezegd dat het met hen gemaakt wordt, dat is met hen, die zich bekeren van de overtredingen, want hun, die ophouden kwaad te doen, zal geleerd worden goed te doen. Maar de belofte wordt begeven aan een enkelen persoon: Mijn Geest die op u is. Dat wordt gezegd.
a. Tot Christus als het Hoofd van de kerk, die ontvangt opdat Hij zou kunnen geven. De Geest die aan de kerk was beloofd, was eerst op Hem, en van Zijn hoofd daalde deze kostelijke zalving neer op de zomen van Zijn kleren, het woord van de verzoening werd eerst in Zijn mond gelegd, want het is begonnen verkondigd te worden door de Heere. En al Zijn gelovigen zijn Zijn zaad, in hetwelk Hij de dagen verlengt, Isaiah 53:10. Of:
b. Tot de kerk, en dan is het een belofte van de voortduring en het bestaan blijven van de kerk in de wereld tot het einde van de tijd, samengaande met de belofte dat de troon en het zaad van Christus eeuwig zullen blijven, Psalms 89:36, Psalms 89:37 en 22:31.
Merk op:
Ten eerste. Hoe de kerk in stand blijven zal, in de opvolging evenals in de wereld de mensheid in stand blijft door het zaad en het zaad van het zaad. Indien het een geslacht voorbijgaat zal het volgende geslacht opstaan. Inplaats van de vaderen zullen de kinderen zijn.
Ten tweede. Hoelang dat duren zal: van nu aan tot in eeuwigheid toe, dat is, tot het einde van de wereld, want de wereld blijft in stand ter wille van de kerk, en wij kunnen er zeker van zijn dat Christus, zolang zij bestaat, altijd in haar een kerk zal hebben, hoewel niet altijd zichtbaar.
Ten derde. Door welke middelen zij in stand gehouden zal worden, door de voortdurende inwoning in haar van het Woord en de Geest.
a. De Geest die op Christus was zal altijd blijven wonen in de harten van de gelovigen, er zullen in elke eeuw mensen zijn, in welke Hij werken en wonen zal, en zo zal de Trooster altijd met de kerk blijven, John 14:6.
b. Het Woord van Christus zal altijd zijn in de mond van de gelovigen, in alle eeuwen zullen er zijn, die geloven met het hart tot rechtvaardigmaking en met de tong belijden tot zaligheid. Het woord zal niet wijken uit de mond van de kerk, want er zal altijd een zaad zijn om de heilige taal van Christus te spreken en Zijn heiligen godsdienst te belijden. Merk op: Het Woord en de Geest gaan samen, en door die beide wordt de kerk in stand gehouden. Want het woord in onze mond zal ons geen nut doen, tenzij de Geest met het Woord samenwerkt en ons het Woord leert verstaan. Maar de Geest doet dat werk door het Woord en in overeenstemming met het Woord, en hetgeen door de Geest voorgeschreven wordt moet aan de Schrift ontleend worden. Op deze fundamenten is de kerk gebouwd staat zij vast, en zal zij voor altijd staande blijven, want Christus zelf is de uiterste hoeksteen.