Lectionary Calendar
Friday, November 22nd, 2024
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
Attention!
StudyLight.org has pledged to help build churches in Uganda. Help us with that pledge and support pastors in the heart of Africa.
Click here to join the effort!

Bible Commentaries
Jesaja 58

Bijbelverkaring van Matthew HenryHenry's compleet

Zoek naar…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, JESAJA 58

In dit hoofdstuk wordt de opdracht aan de profeet vernieuwd om de zondaars te Zion te bestraffen, voornamelijk de huichelaars, en hun hun overtredingen aan te tonen, Isaiah 58:1. En dit is bedoeld als waarschuwing voor alle huichelaars, en wordt niet beperkt tot die van die tijd. Sommigen menen dat het voornamelijk betrekking heeft op de zondaren die gelijktijdig met Jesaja leefden, hoofdst 29:13, 33:14. Anderen passen het in de eerste plaats toe op de gevangenen in Babel, de goddelozen onder hen, van welke Jesaja verklaard had dat er voor hen geen vrede was, hoofdst. 57:21. Tegen de verschrikking van dat woord trachtten zij zich te beschutten met hun uitwendige godsdienstige verrichtingen, voornamelijk met hun vastendagen, die zij in Babel onderhielden, en gedurende enige tijd na hun terugkeer in hun eigen land, Zacheria 7:3 De profeet toont hun derhalve dat hun godsdienstige verrichtingen hun geen recht geven op vrede, wanneer hun handelingen en hun handel daarmee niet in overeenstemming waren. Nog anderen menen dat er voornamelijk gedoeld wordt op de huichelarij van de Joden, en vooral van de Farizeën ten tijde van onze Zaligmaker. Zij roemden op hun vasten, maar Christus, evenals de profeet hier, bracht hun geveinsdheid aan het licht, Matthew 23:1, ongeveer op dezelfde wijze als hier geschiedt.

Merk op:

1. Welke aannemelijke belijdenis van de godsdienst zij deden, Isaiah 58:2,

2. De roem die zij daarop droegen, en het verwijt dat zij God deden omdat Hij er niet meer aandacht aan gaf Isaiah 58:3,

3. De zonden, waarvan zij beschuldigd werden en die de aannemelijkheid van al hun godsdienst vernietigden, Isaiah 58:4, Isaiah 58:5,

4. De voorschriften hun gegeven om op de rechte wijze te vasten, Isaiah 58:6, Isaiah 58:7, .

5. De heerlijke beloften hen gedaan, indien zij die voorschriften opvolgden, Isaiah 58:8,

6. De kostelijke beloften ook voor hen, die de sabbat op de rechte wijze vierden, Isaiah 58:13, Isaiah 58:14.

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, JESAJA 58

In dit hoofdstuk wordt de opdracht aan de profeet vernieuwd om de zondaars te Zion te bestraffen, voornamelijk de huichelaars, en hun hun overtredingen aan te tonen, Isaiah 58:1. En dit is bedoeld als waarschuwing voor alle huichelaars, en wordt niet beperkt tot die van die tijd. Sommigen menen dat het voornamelijk betrekking heeft op de zondaren die gelijktijdig met Jesaja leefden, hoofdst 29:13, 33:14. Anderen passen het in de eerste plaats toe op de gevangenen in Babel, de goddelozen onder hen, van welke Jesaja verklaard had dat er voor hen geen vrede was, hoofdst. 57:21. Tegen de verschrikking van dat woord trachtten zij zich te beschutten met hun uitwendige godsdienstige verrichtingen, voornamelijk met hun vastendagen, die zij in Babel onderhielden, en gedurende enige tijd na hun terugkeer in hun eigen land, Zacheria 7:3 De profeet toont hun derhalve dat hun godsdienstige verrichtingen hun geen recht geven op vrede, wanneer hun handelingen en hun handel daarmee niet in overeenstemming waren. Nog anderen menen dat er voornamelijk gedoeld wordt op de huichelarij van de Joden, en vooral van de Farizeën ten tijde van onze Zaligmaker. Zij roemden op hun vasten, maar Christus, evenals de profeet hier, bracht hun geveinsdheid aan het licht, Matthew 23:1, ongeveer op dezelfde wijze als hier geschiedt.

Merk op:

1. Welke aannemelijke belijdenis van de godsdienst zij deden, Isaiah 58:2,

2. De roem die zij daarop droegen, en het verwijt dat zij God deden omdat Hij er niet meer aandacht aan gaf Isaiah 58:3,

3. De zonden, waarvan zij beschuldigd werden en die de aannemelijkheid van al hun godsdienst vernietigden, Isaiah 58:4, Isaiah 58:5,

4. De voorschriften hun gegeven om op de rechte wijze te vasten, Isaiah 58:6, Isaiah 58:7, .

5. De heerlijke beloften hen gedaan, indien zij die voorschriften opvolgden, Isaiah 58:8,

6. De kostelijke beloften ook voor hen, die de sabbat op de rechte wijze vierden, Isaiah 58:13, Isaiah 58:14.

Verzen 1-2

Jesaja 58:1-2

Toen onze Heere Jezus de Trooster beloofde voegde Hij er bij: En die gekomen zijnde, zal overtuigen", John 16:7, John 16:8. Overtuiging moet ons voorbereiden voor vertroosting, en moet dus scheiding maken tussen het heilige en het onheilige en hen openbaar maken voor wie de vertroosting niet bestemd is. Zo had God Zijn profeet aangesteld om Zijn volk te vertroosten, Isaiah 40:1, maar hier draagt Hij hem op om hen te overtuigen en om hun hun zonden te tonen.

I. Hij moet hun zeggen hoe slecht zij werkelijk waren, Isaiah 58:1.

1. Hij moet getrouw en open met, hen handelen. Ofschoon zij het volk van God en het huis van Jakob genoemd werden, ofschoon zij dus een eerbiedwaardige naam droegen, waardoor zij deel hadden aan verscheidene kostelijke voorrechten, mocht hij hen niet vleien, maar hun hun zonden en overtredingen aantonen, hun fouten in bijzonderheden bespreken, Welke zonden zij onwetend bedreven hadden, of liever welke zonden zij bedreven, zonder te erkennen dat het zonden waren. Ofschoon zij zich in sommige opzichten bekeerd hadden, moesten zij toch weten dat andere gevallen even slecht gebleven waren als vroeger. "Toon hun hun overtredingen en hun zonden, " dat is: al hun overtredingen in hun zonden, hun zonden en al de verzwaringen daarvan, Leviticus 16:21. God ziet zonden in Zijn volk, in het huis Jakobs en zij mishagen Hem. Zijn volk is soms onbekwaam en ongeneigd om hun eigen zonden te zien en heeft dan nodig dat die hun aangewezen worden, dat hun gezegd wordt, dit en dat hebt gij gedaan.

2. Hij moet daarin openlijk en ernstig te werk gaan, hij moet uit de keel roepen en niet sparen, hen niet sparen, zijn vermaningen niet uitspreken alsof hij bang was hen te kwetsen, maar de wond goed peilen en tot op het gebeente bloot leggen, ook zichzelf niet sparen maar luide uit de keel roepen, ofschoon hij er zijn krachten ook aan zou verspelen, ofschoon hij hun onwil mocht bemerken en ondervinden dat zij hem daarom een kwade naam gaven, hij mag hen niet sparen. Hij moet zijn stem verheffen als een bazuin, opdat zij het wel moeten horen, hoewel zij gaarne aan dat oor doof zijn. Hij moest zijn bestraffingen geven op de indrukwekkendste en dringendste wijze als iemand die begeert dat er naar hem geluisterd wordt. De bazuin mag geen onzeker geluid geven, maar hard en schril weerklinken. Hij moet hen dus opschrikken en hen waarschuwen tegen de vreselijke gevolgen van de zonden, Ezechiël 33:3.

II. Toch moet hij erkennen dat zij zich zeer goed voordoen, Gij zoekt mij dagelijks, Isaiah 58:2. Toen de profeet hun hun overtredingen kwam tonen, waren zij gereed om te zeggen dat zij niet konden zien dat zij aan overtredingen schuldig waren, want zij waren ijverig en volhardend in de verering van God, en wat zou Hij meer van hen eisen?

A. Hij erkent dat dit waar is, voorzover huichelaars doen hetgeen goed is, zal hun de lof daarvoor niet onthouden worden. Hij erkent dat zij een gedaante van godzaligheid hebben.

a. Zij gaan naar de kerk, zij wonen de bidstonden bij, zij zoeken Mij dagelijks, zij zijn zeer volhardend in hun godsdienstplichten, zij slaan die nooit over, en dulden niet dat iets hen daarin verhindert.

b. Zij horen gaarne een goede preek, zij hebben lust aan de kennis Mijner wegen, gelijk Herodes, die Johannes gaarne hoorde, het is hun als een lieflijk gezang, Exodus 33:1-32. c. Zij hebben schijnbaar groot genoegen in de godsdienstoefeningen en zijn in hun element als zij daarmee bezig zijn, zij naderen gaarne tot God, niet ter wille van Hem, tot Wien zij naderen, maar om de aangename omgeving, het gezelschap van de feestgangers.

d. Zij zijn zeer onderzoekend naar hun plichten en willen naar het schijnt daar alles van weten, en laten het buiten twijfel dat zij ze vervullen zullen, zij vragen naar de rechten Mijner gerechtigheid, de regelen van de Godsverering, de regelen van de omgang met de mensen, die beide zijn de rechten van Gods gerechtigheid.

e. Voor het oog van de wereld doen zij zich voor alsof zij er een gewetenszaak van maken om hun plicht te betrachten, zij zijn als een volk, dat gerechtigheid doet en geen van de ordinanties van zijn God verwaarloost. Anderen houden hen daarvoor en zij geloven het ook van zichzelf, er was niets in hun gedrag waardoor de tegenspraak van hun belijdenis openbaar werd, maar zij waren schijnbaar zoals zij behoorden te zijn. Men kan een groot deel van de weg naar de hemel bewandelen en toch te kort komen, ja met een goede naam naar de hel gaan.

B. Hij toont echter aan dat dit alles zo weinig tot bedekking of verontschuldiging van hun zonden dienen kon, dat die er integendeel door verzwaard werden. Toont hun hun zonden, waarin zij voortgaan, niettegenstaande hun kennis van goed en kwaad, zonde en plicht, en de overtuiging van hun geweten.

Verzen 1-2

Jesaja 58:1-2

Toen onze Heere Jezus de Trooster beloofde voegde Hij er bij: En die gekomen zijnde, zal overtuigen", John 16:7, John 16:8. Overtuiging moet ons voorbereiden voor vertroosting, en moet dus scheiding maken tussen het heilige en het onheilige en hen openbaar maken voor wie de vertroosting niet bestemd is. Zo had God Zijn profeet aangesteld om Zijn volk te vertroosten, Isaiah 40:1, maar hier draagt Hij hem op om hen te overtuigen en om hun hun zonden te tonen.

I. Hij moet hun zeggen hoe slecht zij werkelijk waren, Isaiah 58:1.

1. Hij moet getrouw en open met, hen handelen. Ofschoon zij het volk van God en het huis van Jakob genoemd werden, ofschoon zij dus een eerbiedwaardige naam droegen, waardoor zij deel hadden aan verscheidene kostelijke voorrechten, mocht hij hen niet vleien, maar hun hun zonden en overtredingen aantonen, hun fouten in bijzonderheden bespreken, Welke zonden zij onwetend bedreven hadden, of liever welke zonden zij bedreven, zonder te erkennen dat het zonden waren. Ofschoon zij zich in sommige opzichten bekeerd hadden, moesten zij toch weten dat andere gevallen even slecht gebleven waren als vroeger. "Toon hun hun overtredingen en hun zonden, " dat is: al hun overtredingen in hun zonden, hun zonden en al de verzwaringen daarvan, Leviticus 16:21. God ziet zonden in Zijn volk, in het huis Jakobs en zij mishagen Hem. Zijn volk is soms onbekwaam en ongeneigd om hun eigen zonden te zien en heeft dan nodig dat die hun aangewezen worden, dat hun gezegd wordt, dit en dat hebt gij gedaan.

2. Hij moet daarin openlijk en ernstig te werk gaan, hij moet uit de keel roepen en niet sparen, hen niet sparen, zijn vermaningen niet uitspreken alsof hij bang was hen te kwetsen, maar de wond goed peilen en tot op het gebeente bloot leggen, ook zichzelf niet sparen maar luide uit de keel roepen, ofschoon hij er zijn krachten ook aan zou verspelen, ofschoon hij hun onwil mocht bemerken en ondervinden dat zij hem daarom een kwade naam gaven, hij mag hen niet sparen. Hij moet zijn stem verheffen als een bazuin, opdat zij het wel moeten horen, hoewel zij gaarne aan dat oor doof zijn. Hij moest zijn bestraffingen geven op de indrukwekkendste en dringendste wijze als iemand die begeert dat er naar hem geluisterd wordt. De bazuin mag geen onzeker geluid geven, maar hard en schril weerklinken. Hij moet hen dus opschrikken en hen waarschuwen tegen de vreselijke gevolgen van de zonden, Ezechiël 33:3.

II. Toch moet hij erkennen dat zij zich zeer goed voordoen, Gij zoekt mij dagelijks, Isaiah 58:2. Toen de profeet hun hun overtredingen kwam tonen, waren zij gereed om te zeggen dat zij niet konden zien dat zij aan overtredingen schuldig waren, want zij waren ijverig en volhardend in de verering van God, en wat zou Hij meer van hen eisen?

A. Hij erkent dat dit waar is, voorzover huichelaars doen hetgeen goed is, zal hun de lof daarvoor niet onthouden worden. Hij erkent dat zij een gedaante van godzaligheid hebben.

a. Zij gaan naar de kerk, zij wonen de bidstonden bij, zij zoeken Mij dagelijks, zij zijn zeer volhardend in hun godsdienstplichten, zij slaan die nooit over, en dulden niet dat iets hen daarin verhindert.

b. Zij horen gaarne een goede preek, zij hebben lust aan de kennis Mijner wegen, gelijk Herodes, die Johannes gaarne hoorde, het is hun als een lieflijk gezang, Exodus 33:1-32. c. Zij hebben schijnbaar groot genoegen in de godsdienstoefeningen en zijn in hun element als zij daarmee bezig zijn, zij naderen gaarne tot God, niet ter wille van Hem, tot Wien zij naderen, maar om de aangename omgeving, het gezelschap van de feestgangers.

d. Zij zijn zeer onderzoekend naar hun plichten en willen naar het schijnt daar alles van weten, en laten het buiten twijfel dat zij ze vervullen zullen, zij vragen naar de rechten Mijner gerechtigheid, de regelen van de Godsverering, de regelen van de omgang met de mensen, die beide zijn de rechten van Gods gerechtigheid.

e. Voor het oog van de wereld doen zij zich voor alsof zij er een gewetenszaak van maken om hun plicht te betrachten, zij zijn als een volk, dat gerechtigheid doet en geen van de ordinanties van zijn God verwaarloost. Anderen houden hen daarvoor en zij geloven het ook van zichzelf, er was niets in hun gedrag waardoor de tegenspraak van hun belijdenis openbaar werd, maar zij waren schijnbaar zoals zij behoorden te zijn. Men kan een groot deel van de weg naar de hemel bewandelen en toch te kort komen, ja met een goede naam naar de hel gaan.

B. Hij toont echter aan dat dit alles zo weinig tot bedekking of verontschuldiging van hun zonden dienen kon, dat die er integendeel door verzwaard werden. Toont hun hun zonden, waarin zij voortgaan, niettegenstaande hun kennis van goed en kwaad, zonde en plicht, en de overtuiging van hun geweten.

Verzen 3-7

Jesaja 58:3-7

Hier zien wij:

I. Het misnoegen, dat deze huichelaars tegen God koesterden, omdat Hij hun diensten niet aannam, waarvan zij zulke hoge gedachten hadden, Isaiah 58:3. Waarom vasten wij en Gij ziet het niet aan? Zij gaan dus in de weg van Kaïn, die met God twistte, en het als een grote belediging opnam dat zijn offer niet aangenomen werd. Nadat zij getracht hebben God te behagen door hun uitwendige diensten, komen zij hier er toe om met Hem te twisten omdat die diensten Hem niet behagen, alsof Hij hen niet behoorlijk en rechtvaardig behandelde. Zie hier:

1. Hoe zij in zichzelf roemen en hun eigen daden verheerlijken, wij hebben gevast en onze zielen gekweld, niet alleen God dagelijks gezocht, Isaiah 58:2. maar nog bijzondere tijden voor opzettelijke diensten bestemd. Sommigen denken dat hiermede de jaarlijkse heilige dag bedoeld wordt, die verzoendag genoemd werd, anderen menen dat het slaat op door hen zelf bedachte jaarlijkse feestdagen. Hoogmoedige harten zijn gewoonlijk trots op hun daden van eigengemaakte vernedering, gelijk de Farizeeër, Luke 18:2 :"Ik vast tweemaal per week."

2. Wat zij verwachtten voor hun godsdienstoefeningen, zij dachten dat God daar al Zijn aandacht aan geven zou, en Zich als hun schuldenaar beschouwen. Het is gewoonte van geveinsden, terwijl zij uiterlijk hun godsdienstplichten waarnemen, om zichzelf van God die gunstige aanneming te beloven, welke Hij alleen de oprechten toegezegd heeft, alsof het vanzelf sprak dat zij aangenomen werden.

3. Hoe verkeerd zij het opnamen, dat God hun geen bijzonder bewijs van Zijn gunst gegeven had, dat Hij hen niet onmiddellijk uit hun bezwaren verlost had en hun eer en voorspoed geschonken. Zij beschuldigen God van onrechtvaardigheid en partijdigheid, en dreigen met hun godsdienstige verrichtingen op te houden, zich daarvoor rechtvaardigende met de overweging dat zij geen voordeel hebben van hun aanroepen van God, Job 21:14, Job 21:15, Malachi 3:14. Overheersende huichelarij barst dikwijls los in brutale oneerbiedigheid en openlijke verachting en versmading van God en Zijn dienst terwijl de huichelarij al de schuld van de tegenspoed heeft. Zondaren beschouwen de godsdienst als een flarden en neerslachtige dienst waarmee niets te winnen valt, terwijl het alleen hun eigen schuld is dat die hun voorkomt zo te zijn, omdat ze er niet oprecht in zijn.

II. De ware reden wordt aangewezen waarom God hun vasten niet aannam, en hun gebeden op de vastendagen niet beantwoordde. Het was omdat zij niet vastten zoals het behoorde, ook voor God niet, Zacheria 7:5. Zij vastten wel, maar zij volhardden in hun zonden, en keerden zich niet, gelijk de Ninevieten, een ieder van zijn bozen weg. Maar op hun vastendagen, niettegenstaande de beleden verootmoediging en verbondsvernienwing, vonden zij hun lust, dat wil zeggen: zij bleven doen al wat goed was in hun eigen ogen, of het wettig of onwettig was, ofschoon het scheen dat zij hun zielen kwelden, vierden zij hun lusten evenzeer als anders de teugel.

1. Zij waren even gierig en onbarmhartig als vroeger, eisten van hun dienstbaren gestrengelijk al hun arbeid, en wilden hen niet volgens de wet vrijlaten, of zelfs enigszins de hardheid van hun dienstbaarheid verzachten. Zie Jeremiah 34:1, 8, waar wij vinden dat dit hun zonde was voor de gevangenschap, en Nehemiah 5:2, waar wij zien dat het niet minder hun zonde was na hun verlossing, niettegenstaande al hun plechtige vasten. Gij eist, zo lezen anderen hier, al uw schulden, gij zijt zo gestreng en hardvochtig als gij ooit waart tegen uw arme schuldenaren, ofschoon aan het einde van het jaarlijkse vasten vrijlating was uitgeroepen.

2. Zij waren twistziek en kijfziek, Isaiah 58:4. Zie, tot twist en gekijf vast gijlieden. Wanneer zij een vasten uitschreven om Gods oordelen af te wenden, zochten zij ijverig naar hen, wier zonden, naar hun voorgeven God hadden getart om deze oordelen te doen komen, en waarschijnlijk werden onder dat voorwendsel bepaalde personen vals beschuldigd, gelijk Naboth ten tijde toen Izebel haar vastendag uitschreef, 1 Kings 21:12. Of de twistende partijen onder hen werden bij die gelegenheden bitter en gestreng tegen elkaar in hun aanmerkingen, en riepen tegen elkaar: Het is uw schuld dat er nog geen verlossing daagt. Inplaats van zichzelf te veroordelen, hetgeen het echte werk van een vastendag is, veroordeelden zij elkaar. Zij vasten tot twist en gekijf, dat is, met onderlinge strijd en wedijver, wie zich nu op die dag het best zou voordoen en de zaak het best zou uitvoeren. En het was op die vastendag niet enkel een strijd met de tong, maar zij kwamen tot vechtpartijen, zo sloegen goddelooslijk met de vuist. De wrede opzichters sloegen de ondergeschikten, de schuldeisers hun schuldenaren, die zij aan de pijnigers overleverden, zij sloegen hen boosaardig met de vuist. Omdat zij aldus in deze zonden voortgingen, in al deze zonden, die in rechtstreekse tegenspraak waren met de bedoelingen van een vastendag:

Wilde God hun niet vergunnen dergelijke plechtigheid waar te nemen. Gij moogt in `t geheel niet vasten indien gij het op die wijze doen wilt, zodat gij uw stem in de hoogte laat horen in de hitte van uw onderling gekijf, of in uw godsdienstoefeningen, die er op ingericht zijn om door uw zonderlingheid de aandacht te trekken. Brengt mij niet meer van deze ijdele vergeefse, luidruchtige offers, Isaiah 1:13. Hun wordt rechtvaardig de belijdenis van de godsdienst verboden, die zich aan zijn invloed niet willen onderwerpen.

3. Hij wil deze eer van hen niet aannemen. Gij zult niet vasten, dat is: het zal niet als vasten aangemerkt worden, en uw gebeden op die dagen zullen in de hogen hemel niet gehoord worden. Zij die vasten en bidden en toch voortgaan in hun boze wegen, bespotten God en bedriegen zichzelf.

III. Uitvoerige voorschriften worden gegeven omtrent de ware aard van het godsdienstig vasten.

In het algemeen wordt het vasten bedoeld:

1. Tot verheerlijking en verering van God, het moet zulk een verrichting zijn als Hem behaagt, Isaiah 58:5, het moet een vasten zijn zoals Hij het verkiest, in de uitoefening waarvan we moeten trachten ons bij Hem aan te bevelen, en Zijn gunst te verkrijgen, anders is het geen vasten, anders dient het nergens toe.

2. Tot verootmoediging en vernedering van onszelf. Een vastendag is een dag van bedroefdheid van de ziel, indien het vasten geen oprecht berouw over de zonden en niet een waarachtige doding van de zonde ten gevolge heeft, is het geen vasten. De wet van de verzoendag was dat het een dag zou zijn van verootmoediging van de zielen, Leviticus 16:29. Dat moest gedaan worden op een dag, die een ware droefenis voor de ziel is, zover zij nog onwedergeboren en ongeheiligd is, maar hij is een werkelijk genoegen en een verlustiging voor de ziel die God kent. Het betaamt ons dus op een vastendag te onderzoeken wat aangenaam voor God zal zijn en wat onze bedorven natuur zal bedroeven en tot haar doding bijdragen zal.

A. In de eerste plaats wordt ons hier gezegd wat het vasten is, dat God niet verkiest.

Het is niet genoeg er gedrukt uit te zien een ernstig en neerslachtig voorkomen te vertonen, het hoofd te krommen als een bies, die geknakt en gebroken is, gelijk de geveinsden, die een droevig gezicht toonden en hun aangezichten mismaakten, opdat zij van de mensen mochten gezien worden. Matthew 6:16. Het hoofd laten hangen zou de tollenaar betaamd hebben, wiens hart waarlijk verootmoedigd en verbroken was over de zonden, en die daarom niet eens zijn ogen durfde opslaan naar de hemel, Luke 18:13. Wanneer het echter niets dan toneelvertoning was gelijk hier, dan werd het terecht belachelijk gemaakt, dan is het niets anders dan het hoofd laten hangen als een bies, waar niemand acht op slaat. Gelijk de verootmoediging van de geveinsde niets anders is dan het hangen van een bies, zo is de verwachting van zijn hoop gelijk aan het bloeien van een riet of bies, "als die nog in zijn groenheid is, of schoon hij niet wordt afgesneden, zo verwelkt hij voor al het andere gras," Job 8:11, Job 8:12.

B. Om boete te doen is het niet genoeg het lichaam een weinig te kwellen, terwijl het lichaam van de zonde onaangetast blijft. Het is niet genoeg indien iemand zak en as onder zich spreidt, hetgeen zeker gedurende enige tijd onaangenaam voor hem is, maar spoedig weer vergeten wordt, zodra hij zich uitstrekt op Zijn bedstede van elpenbeen, Amos 6:4. Noemt gij dit een vasten? Neen, het is slechts de schaduw en het geraamte van vasten. Noemt gij dat een dag, die de Heere welbehagelijk is? Neen, verre van daar, want geveinsdheid is Hem een gruwel. De vertoning van godsdienst, ofschoon de wereld die gaarne ziet, wordt door God niet aangenomen indien het wezen er aan ontbreekt.

3. Hier wordt ons gezegd wat het vasten is dat God verkiest, wat een vastendag voor God aannemelijk maakt en wat waarlijk verootmoediging van de ziel is, dat is het kruisigen en doden van de oude natuur. Het is niet dat men zijn ziel gedurende een enkele dag bedroeft (zo lezen sommigen Isaiah 58:5), maar het moet het werk van het gehele leven zijn. Hier wordt gevorderd:

A. Dat we rechtvaardig zijn jegens hen, die wij hard behandeld hebben. Het vasten dat God verkiest bestaat in hervorming van ons leven, en in verbeteren hetgeen wij verkeerd gedaan hebben, Isaiah 58:6. Het losmaken van de knopen van de goddeloosheid, dat is, van de banden die wij goddeloos vastgemaakt hebben en waardoor anderen van hun rechten beroofd of onder het juk van zware dienstbaarheid gehecht zijn. Wellicht waren het eerst rechtvaardige banden, aangelegd om schuldenaars te nopen tot het betalen hunner schulden, maar wanneer de schuld met geweld ten strengste ingevorderd wordt van hen, wie de voorzienigheid de middelen onthouden heeft om haar te kunnen voldoen, dan worden het banden van de goddeloosheid en zij moeten ontknoopt worden of zij zullen ons in banden van veel zwaarder en verschrikkelijker schuld brengen. Het zware juk dat op de hals van de arme dienstknecht gebonden is, moet losgemaakt worden, want hij staat op het punt van er onder te bezwijken. De verpletterde moet vrijgelaten worden van het drukkende juk, dat zijn leven verbittert. Die om schuld gevangen zit en niet betalen kan, moet ontslagen worden, het juk moet verscheurd worden, de knecht, die met geweld vastgehouden wordt boven de tijd van zijn dienstbaarheid, moet ontslagen worden. Niet alleen moet men hen laten gaan die onrechtvaardig onder het juk gehouden worden, maar het slavenjuk zelf moet verbroken worden, zodat het voortaan onbruikbaar is en niemand er meer in gekneld worden kan.

B. Dat wij milddadig zijn jegens hen die daaraan behoefte hebben, Isaiah 58:7. De bijzonderheden in het vorige vers opgenoemd kunnen beschouwd worden als handelingen van menslievendheid, dat wij niet alleen hen loslaten, die we onrechtvaardig verdrukt hebben, dat is gerechtigheid, maar dat wij ook helpen om hen te bevrijden die door anderen verdrukt worden door het in vrijheid stellen van gevangenen of het betalen van de schulden van onvermogenden maar in dit vers worden enkel daden van weldadigheid opgenoemd. Dit is dus het vasten, dat God verkiest.

a. Dat wij voedsel verschaffen aan hen, die daaraan gebrek hebben, dat wordt als het noodzakelijkste op de voorgrond gesteld. Daar de arme zonder voedsel niet lang kan blijven leven, moet gij de hongerige uw brood mededelen. Het moet uw brood zijn, dat eerlijk gewonnen is. niet dat gij anderen ontnomen hebt, het brood waaraan gij zelf ook behoefte hebt, het brood van uw bescheiden deel, wij moeten onszelf verloochenen om anderen te geven hetgeen zij nodig hebben. Het brood dat gij van u zelf en van uw gezin op de vastendag uitgespaard hebt, indien dat of de waarde daarvan niet aan de armen gegeven wordt, is het een vasten van de ellendige, een vasten naar de wereld en niet naar God. Wij moeten ons brood breken voor de ellendige en hongerige, niet alleen hem het aangebroken brood, het restant, geven, maar het breken met het doel om het hem te geven, hem flinke stukken te geven en geen kruimkens.

b. De daklozen onderkomen te verschaffen, dat is zorg te dragen voor de armen die uitgeworpen zijn, die uit hun woning verdreven zijn, van huis en haard beroofd werden, die, zoals sommigen hier lezen, als opstandelingen verdreven zijn en wie te helpen en te verbergen dus zeer strafbaar zijn kan. Toch indien zij onrechtvaardig verdreven zijn, moet men er niet tegen opzien hen in huis te brengen. Zoekt niet alleen een onderkomen voor hen door ergens anders de inwoning voor hen te betalen maar-hetgeen veel groter bewijs van vriendelijkheid is, brengt hen in uw eigen huis, maakt hen uw eigen gasten. Gedenkt eraan om vreemdelingen te ondersteunen, want al moogt ge niet gelijk sommigen te beurt viel, daardoor engelen herbergen, toch kunt ge zelfs Christus daardoor onderhouden, die het vergelden zal in de opstanding van de rechtvaardigen. Ik was een vreemdeling en gij hebt Mij geherbergd.

c. Door kleding te verschaffen aan hen, die daaraan behoefte hebben Als gij een naakte ziet, dat gij hem dekt, zowel om hem te beschermen tegen de ruwheid van het weer, als om hem in staaf te stellen behoorlijk in het openbaar te verschijnen, geeft hem kleren om naar de kerk te kunnen gaan. En in deze en al dergelijke gevallen: verbergt u niet voor uw eigen vlees. Sommigen verstaan daaronder meer letterlijk: uw eigen bloedverwanten en nabestaanden, indien uw eigen familieleden achteruit raken, zijt gij erger dan een ongelovige indien gij hen niet naar vermogen helpt, 1 Timothy 5:8. Anderen vatten het in ruimer zin op: alle deelgenoten aan de menselijke natuur zijn uw eigen vlees: hebben wij niet allen een Vader? En daarom moeten wij ons niet voor hen verbergen, niet trachten buiten bereik te geraken wanneer een arme smekeling tracht ons aan te spreken, niet een andere weg opzien, wanneer een voorwerp van medelijden en weldadigheid ons ontmoet. Laat ons gedenken dat zij zijn vlees van ons vlees, en dat wij daarom met hen moeten medegevoelen. En door hun goed te doen, zullen wij ook in anderen zin ons eigen vlees goed doen, want wij zullen ons een schat opleggen in de hemel.

Verzen 3-7

Jesaja 58:3-7

Hier zien wij:

I. Het misnoegen, dat deze huichelaars tegen God koesterden, omdat Hij hun diensten niet aannam, waarvan zij zulke hoge gedachten hadden, Isaiah 58:3. Waarom vasten wij en Gij ziet het niet aan? Zij gaan dus in de weg van Kaïn, die met God twistte, en het als een grote belediging opnam dat zijn offer niet aangenomen werd. Nadat zij getracht hebben God te behagen door hun uitwendige diensten, komen zij hier er toe om met Hem te twisten omdat die diensten Hem niet behagen, alsof Hij hen niet behoorlijk en rechtvaardig behandelde. Zie hier:

1. Hoe zij in zichzelf roemen en hun eigen daden verheerlijken, wij hebben gevast en onze zielen gekweld, niet alleen God dagelijks gezocht, Isaiah 58:2. maar nog bijzondere tijden voor opzettelijke diensten bestemd. Sommigen denken dat hiermede de jaarlijkse heilige dag bedoeld wordt, die verzoendag genoemd werd, anderen menen dat het slaat op door hen zelf bedachte jaarlijkse feestdagen. Hoogmoedige harten zijn gewoonlijk trots op hun daden van eigengemaakte vernedering, gelijk de Farizeeër, Luke 18:2 :"Ik vast tweemaal per week."

2. Wat zij verwachtten voor hun godsdienstoefeningen, zij dachten dat God daar al Zijn aandacht aan geven zou, en Zich als hun schuldenaar beschouwen. Het is gewoonte van geveinsden, terwijl zij uiterlijk hun godsdienstplichten waarnemen, om zichzelf van God die gunstige aanneming te beloven, welke Hij alleen de oprechten toegezegd heeft, alsof het vanzelf sprak dat zij aangenomen werden.

3. Hoe verkeerd zij het opnamen, dat God hun geen bijzonder bewijs van Zijn gunst gegeven had, dat Hij hen niet onmiddellijk uit hun bezwaren verlost had en hun eer en voorspoed geschonken. Zij beschuldigen God van onrechtvaardigheid en partijdigheid, en dreigen met hun godsdienstige verrichtingen op te houden, zich daarvoor rechtvaardigende met de overweging dat zij geen voordeel hebben van hun aanroepen van God, Job 21:14, Job 21:15, Malachi 3:14. Overheersende huichelarij barst dikwijls los in brutale oneerbiedigheid en openlijke verachting en versmading van God en Zijn dienst terwijl de huichelarij al de schuld van de tegenspoed heeft. Zondaren beschouwen de godsdienst als een flarden en neerslachtige dienst waarmee niets te winnen valt, terwijl het alleen hun eigen schuld is dat die hun voorkomt zo te zijn, omdat ze er niet oprecht in zijn.

II. De ware reden wordt aangewezen waarom God hun vasten niet aannam, en hun gebeden op de vastendagen niet beantwoordde. Het was omdat zij niet vastten zoals het behoorde, ook voor God niet, Zacheria 7:5. Zij vastten wel, maar zij volhardden in hun zonden, en keerden zich niet, gelijk de Ninevieten, een ieder van zijn bozen weg. Maar op hun vastendagen, niettegenstaande de beleden verootmoediging en verbondsvernienwing, vonden zij hun lust, dat wil zeggen: zij bleven doen al wat goed was in hun eigen ogen, of het wettig of onwettig was, ofschoon het scheen dat zij hun zielen kwelden, vierden zij hun lusten evenzeer als anders de teugel.

1. Zij waren even gierig en onbarmhartig als vroeger, eisten van hun dienstbaren gestrengelijk al hun arbeid, en wilden hen niet volgens de wet vrijlaten, of zelfs enigszins de hardheid van hun dienstbaarheid verzachten. Zie Jeremiah 34:1, 8, waar wij vinden dat dit hun zonde was voor de gevangenschap, en Nehemiah 5:2, waar wij zien dat het niet minder hun zonde was na hun verlossing, niettegenstaande al hun plechtige vasten. Gij eist, zo lezen anderen hier, al uw schulden, gij zijt zo gestreng en hardvochtig als gij ooit waart tegen uw arme schuldenaren, ofschoon aan het einde van het jaarlijkse vasten vrijlating was uitgeroepen.

2. Zij waren twistziek en kijfziek, Isaiah 58:4. Zie, tot twist en gekijf vast gijlieden. Wanneer zij een vasten uitschreven om Gods oordelen af te wenden, zochten zij ijverig naar hen, wier zonden, naar hun voorgeven God hadden getart om deze oordelen te doen komen, en waarschijnlijk werden onder dat voorwendsel bepaalde personen vals beschuldigd, gelijk Naboth ten tijde toen Izebel haar vastendag uitschreef, 1 Kings 21:12. Of de twistende partijen onder hen werden bij die gelegenheden bitter en gestreng tegen elkaar in hun aanmerkingen, en riepen tegen elkaar: Het is uw schuld dat er nog geen verlossing daagt. Inplaats van zichzelf te veroordelen, hetgeen het echte werk van een vastendag is, veroordeelden zij elkaar. Zij vasten tot twist en gekijf, dat is, met onderlinge strijd en wedijver, wie zich nu op die dag het best zou voordoen en de zaak het best zou uitvoeren. En het was op die vastendag niet enkel een strijd met de tong, maar zij kwamen tot vechtpartijen, zo sloegen goddelooslijk met de vuist. De wrede opzichters sloegen de ondergeschikten, de schuldeisers hun schuldenaren, die zij aan de pijnigers overleverden, zij sloegen hen boosaardig met de vuist. Omdat zij aldus in deze zonden voortgingen, in al deze zonden, die in rechtstreekse tegenspraak waren met de bedoelingen van een vastendag:

Wilde God hun niet vergunnen dergelijke plechtigheid waar te nemen. Gij moogt in `t geheel niet vasten indien gij het op die wijze doen wilt, zodat gij uw stem in de hoogte laat horen in de hitte van uw onderling gekijf, of in uw godsdienstoefeningen, die er op ingericht zijn om door uw zonderlingheid de aandacht te trekken. Brengt mij niet meer van deze ijdele vergeefse, luidruchtige offers, Isaiah 1:13. Hun wordt rechtvaardig de belijdenis van de godsdienst verboden, die zich aan zijn invloed niet willen onderwerpen.

3. Hij wil deze eer van hen niet aannemen. Gij zult niet vasten, dat is: het zal niet als vasten aangemerkt worden, en uw gebeden op die dagen zullen in de hogen hemel niet gehoord worden. Zij die vasten en bidden en toch voortgaan in hun boze wegen, bespotten God en bedriegen zichzelf.

III. Uitvoerige voorschriften worden gegeven omtrent de ware aard van het godsdienstig vasten.

In het algemeen wordt het vasten bedoeld:

1. Tot verheerlijking en verering van God, het moet zulk een verrichting zijn als Hem behaagt, Isaiah 58:5, het moet een vasten zijn zoals Hij het verkiest, in de uitoefening waarvan we moeten trachten ons bij Hem aan te bevelen, en Zijn gunst te verkrijgen, anders is het geen vasten, anders dient het nergens toe.

2. Tot verootmoediging en vernedering van onszelf. Een vastendag is een dag van bedroefdheid van de ziel, indien het vasten geen oprecht berouw over de zonden en niet een waarachtige doding van de zonde ten gevolge heeft, is het geen vasten. De wet van de verzoendag was dat het een dag zou zijn van verootmoediging van de zielen, Leviticus 16:29. Dat moest gedaan worden op een dag, die een ware droefenis voor de ziel is, zover zij nog onwedergeboren en ongeheiligd is, maar hij is een werkelijk genoegen en een verlustiging voor de ziel die God kent. Het betaamt ons dus op een vastendag te onderzoeken wat aangenaam voor God zal zijn en wat onze bedorven natuur zal bedroeven en tot haar doding bijdragen zal.

A. In de eerste plaats wordt ons hier gezegd wat het vasten is, dat God niet verkiest.

Het is niet genoeg er gedrukt uit te zien een ernstig en neerslachtig voorkomen te vertonen, het hoofd te krommen als een bies, die geknakt en gebroken is, gelijk de geveinsden, die een droevig gezicht toonden en hun aangezichten mismaakten, opdat zij van de mensen mochten gezien worden. Matthew 6:16. Het hoofd laten hangen zou de tollenaar betaamd hebben, wiens hart waarlijk verootmoedigd en verbroken was over de zonden, en die daarom niet eens zijn ogen durfde opslaan naar de hemel, Luke 18:13. Wanneer het echter niets dan toneelvertoning was gelijk hier, dan werd het terecht belachelijk gemaakt, dan is het niets anders dan het hoofd laten hangen als een bies, waar niemand acht op slaat. Gelijk de verootmoediging van de geveinsde niets anders is dan het hangen van een bies, zo is de verwachting van zijn hoop gelijk aan het bloeien van een riet of bies, "als die nog in zijn groenheid is, of schoon hij niet wordt afgesneden, zo verwelkt hij voor al het andere gras," Job 8:11, Job 8:12.

B. Om boete te doen is het niet genoeg het lichaam een weinig te kwellen, terwijl het lichaam van de zonde onaangetast blijft. Het is niet genoeg indien iemand zak en as onder zich spreidt, hetgeen zeker gedurende enige tijd onaangenaam voor hem is, maar spoedig weer vergeten wordt, zodra hij zich uitstrekt op Zijn bedstede van elpenbeen, Amos 6:4. Noemt gij dit een vasten? Neen, het is slechts de schaduw en het geraamte van vasten. Noemt gij dat een dag, die de Heere welbehagelijk is? Neen, verre van daar, want geveinsdheid is Hem een gruwel. De vertoning van godsdienst, ofschoon de wereld die gaarne ziet, wordt door God niet aangenomen indien het wezen er aan ontbreekt.

3. Hier wordt ons gezegd wat het vasten is dat God verkiest, wat een vastendag voor God aannemelijk maakt en wat waarlijk verootmoediging van de ziel is, dat is het kruisigen en doden van de oude natuur. Het is niet dat men zijn ziel gedurende een enkele dag bedroeft (zo lezen sommigen Isaiah 58:5), maar het moet het werk van het gehele leven zijn. Hier wordt gevorderd:

A. Dat we rechtvaardig zijn jegens hen, die wij hard behandeld hebben. Het vasten dat God verkiest bestaat in hervorming van ons leven, en in verbeteren hetgeen wij verkeerd gedaan hebben, Isaiah 58:6. Het losmaken van de knopen van de goddeloosheid, dat is, van de banden die wij goddeloos vastgemaakt hebben en waardoor anderen van hun rechten beroofd of onder het juk van zware dienstbaarheid gehecht zijn. Wellicht waren het eerst rechtvaardige banden, aangelegd om schuldenaars te nopen tot het betalen hunner schulden, maar wanneer de schuld met geweld ten strengste ingevorderd wordt van hen, wie de voorzienigheid de middelen onthouden heeft om haar te kunnen voldoen, dan worden het banden van de goddeloosheid en zij moeten ontknoopt worden of zij zullen ons in banden van veel zwaarder en verschrikkelijker schuld brengen. Het zware juk dat op de hals van de arme dienstknecht gebonden is, moet losgemaakt worden, want hij staat op het punt van er onder te bezwijken. De verpletterde moet vrijgelaten worden van het drukkende juk, dat zijn leven verbittert. Die om schuld gevangen zit en niet betalen kan, moet ontslagen worden, het juk moet verscheurd worden, de knecht, die met geweld vastgehouden wordt boven de tijd van zijn dienstbaarheid, moet ontslagen worden. Niet alleen moet men hen laten gaan die onrechtvaardig onder het juk gehouden worden, maar het slavenjuk zelf moet verbroken worden, zodat het voortaan onbruikbaar is en niemand er meer in gekneld worden kan.

B. Dat wij milddadig zijn jegens hen die daaraan behoefte hebben, Isaiah 58:7. De bijzonderheden in het vorige vers opgenoemd kunnen beschouwd worden als handelingen van menslievendheid, dat wij niet alleen hen loslaten, die we onrechtvaardig verdrukt hebben, dat is gerechtigheid, maar dat wij ook helpen om hen te bevrijden die door anderen verdrukt worden door het in vrijheid stellen van gevangenen of het betalen van de schulden van onvermogenden maar in dit vers worden enkel daden van weldadigheid opgenoemd. Dit is dus het vasten, dat God verkiest.

a. Dat wij voedsel verschaffen aan hen, die daaraan gebrek hebben, dat wordt als het noodzakelijkste op de voorgrond gesteld. Daar de arme zonder voedsel niet lang kan blijven leven, moet gij de hongerige uw brood mededelen. Het moet uw brood zijn, dat eerlijk gewonnen is. niet dat gij anderen ontnomen hebt, het brood waaraan gij zelf ook behoefte hebt, het brood van uw bescheiden deel, wij moeten onszelf verloochenen om anderen te geven hetgeen zij nodig hebben. Het brood dat gij van u zelf en van uw gezin op de vastendag uitgespaard hebt, indien dat of de waarde daarvan niet aan de armen gegeven wordt, is het een vasten van de ellendige, een vasten naar de wereld en niet naar God. Wij moeten ons brood breken voor de ellendige en hongerige, niet alleen hem het aangebroken brood, het restant, geven, maar het breken met het doel om het hem te geven, hem flinke stukken te geven en geen kruimkens.

b. De daklozen onderkomen te verschaffen, dat is zorg te dragen voor de armen die uitgeworpen zijn, die uit hun woning verdreven zijn, van huis en haard beroofd werden, die, zoals sommigen hier lezen, als opstandelingen verdreven zijn en wie te helpen en te verbergen dus zeer strafbaar zijn kan. Toch indien zij onrechtvaardig verdreven zijn, moet men er niet tegen opzien hen in huis te brengen. Zoekt niet alleen een onderkomen voor hen door ergens anders de inwoning voor hen te betalen maar-hetgeen veel groter bewijs van vriendelijkheid is, brengt hen in uw eigen huis, maakt hen uw eigen gasten. Gedenkt eraan om vreemdelingen te ondersteunen, want al moogt ge niet gelijk sommigen te beurt viel, daardoor engelen herbergen, toch kunt ge zelfs Christus daardoor onderhouden, die het vergelden zal in de opstanding van de rechtvaardigen. Ik was een vreemdeling en gij hebt Mij geherbergd.

c. Door kleding te verschaffen aan hen, die daaraan behoefte hebben Als gij een naakte ziet, dat gij hem dekt, zowel om hem te beschermen tegen de ruwheid van het weer, als om hem in staaf te stellen behoorlijk in het openbaar te verschijnen, geeft hem kleren om naar de kerk te kunnen gaan. En in deze en al dergelijke gevallen: verbergt u niet voor uw eigen vlees. Sommigen verstaan daaronder meer letterlijk: uw eigen bloedverwanten en nabestaanden, indien uw eigen familieleden achteruit raken, zijt gij erger dan een ongelovige indien gij hen niet naar vermogen helpt, 1 Timothy 5:8. Anderen vatten het in ruimer zin op: alle deelgenoten aan de menselijke natuur zijn uw eigen vlees: hebben wij niet allen een Vader? En daarom moeten wij ons niet voor hen verbergen, niet trachten buiten bereik te geraken wanneer een arme smekeling tracht ons aan te spreken, niet een andere weg opzien, wanneer een voorwerp van medelijden en weldadigheid ons ontmoet. Laat ons gedenken dat zij zijn vlees van ons vlees, en dat wij daarom met hen moeten medegevoelen. En door hun goed te doen, zullen wij ook in anderen zin ons eigen vlees goed doen, want wij zullen ons een schat opleggen in de hemel.

Verzen 8-12

Jesaja 58:8-12

Hier zijn kostelijke beloften voor hen, die op de Gode welbehagelijke wijzen vasten, om door het geloof vrijmoedig en van harte zich te verblijden. Hun wordt meegedeeld wat God voor hen doen zal.

Hier is:

I. Een verdere opsomming van de plichten, die wij vervullen moeten om aan deze beloften deel te krijgen, Isaiah 58:9, Isaiah 58:10, en ook hier, evenals daar straks, wordt vereist dat wij gerechtigheid doen en barmhartigheid liefhebben, ophouden met kwaad doen en leren goed te doen.

1. Wij moeten afstand doen van alle daden van geweld en bedrog, deze moeten uit het midden van u weggedaan worden, ook uit het midden van uw personen, dat is uit uw hart. Gij moet niet alleen afstand doen van alle praktijken van ongerechtigheid, maar ook alle neiging en geschiktheid daarvoor in u doden. En uit het midden van uw volk, niet alleen moeten de overheidspersonen geen onderdrukkers zijn, zij moeten ook alles doen wat zij kunnen om in hun rechtsgebied alle onderdrukking te voorkomen en uit te roeien. Zij moeten niet enkel het juk verschuiven, Isaiah 58:6, maar het ook wegnemen, opdat zij, die onder het juk vandaan komen, niet opnieuw tot slavernij gebracht worden zie Jeremiah 34:10, Jeremiah 34:11. Zij moeten ook alle dreiging nalaten, Efeziers 6:9, "en het uitsteken van de vingers," hetgeen toen evenals nu en dan bij ons, een teken schijnt geweest te zijn van misnoegen en een aanduiding van aanstaande straf. Laat uw vinger niet toe hen aan te wijzen, die arm en ellendig zijn, om hen daardoor aan verachting over te geven, zulke uitdrukkingen van minachting, die tergend en de gevolgen van slecht karakter zijn, behoren uit alle kringen van de maatschappij gebannen te worden. Zij mogen geen ongerechtigheid, of ijdelheid, spreken, geen vleierij en geen laster, maar alle omgang moet gekenmerkt zijn door oprechtheid. En wellicht worden die gebaren, die de dood zijn voor alle vriendschap, bedoeld met het uitsteken van de vingeren, gelijk in Proverbs 6:13 :"Een Belialsman wijst met de vingers." Of het is het uitsteken van de vinger met de ring, dat teken van gezag, die zij lieten zien bij het spreken van ongerechtigheid, dit is: het vellen van onrechtvaardige vonnissen.

2. Wij moeten overvloedig zijn in alle daden van menslievendheid en welwillendheid. Wij moeten aalmoezen geven niet alleen omdat de armen die nodig hebben, maar,

a. Wij moeten geven gaarne en met gewillig hart en uit een beginsel van menslievendheid we moeten onze ziel openen voor de hongerige, Isaiah 58:10 en niet alleen onze beurs, en de hand naar hem uitstrekken, maar dat doen van harte en zonder morren, met een beginsel van medelijden en met tedere aandoening voor hen, die wij in ellende zien, ons hart moet in de gave zijn, want God heeft de blijmoedigen gever lief en dat doet de arme evenzeer. Toen de Heere Jezus de zieken genas en de menigte spijzigde, deed hij dat uit innerlijke ontferming.

3. Wij moeten mild en overvloedig geven zo dat de bedroefde ziel er niet door geplaagd, maar voldaan wordt, niet alleen de buik van de hongerige, maar de wens van de bedroefde vervullen, zoveel in ons vermogen is. Waartoe zijn wij geboren, waarvoor hebben wij onze lichamelijke vermogens ontvangen, waartoe onze rede, en onze goederen, indien niet om in deze wereld zoveel goed te doen als wij kunnen! En de armen hebben wij altijd met ons. II. Hier wordt ons gezegd welke zegeningen en voorrechten het deel worden van hen, die de vervulling van deze plichten najagen. Indien een persoon, een geslacht, een volk aldus geneigd is om alles te doen wat goed is, dan mogen zij tot hun troost verwachten dat God hun een milde beloner zal zijn, en hetgeen zij weggeven in werken van barmhartigheid, zal overvloedig tot hen weerkeren.

1. God zal hen verrassen met het weerkeren van barmhartigheid na grote droefenis, en dat zal hun zo welkom zijn als het licht van de morgen na een lange donkere nacht, Isaiah 58:8. Dan zal uw licht doorbreken als de dageraad, en Isaiah 58:10 : Dan zal uw licht in de duisternis opgaan. Gij zijt lang levend begraven geweest, maar dan zal uw voortreffelijkheid terugkeren, gij zijt lang met leed overstelpt geweest, maar dan zult gij met welgevallen de dageraad begroeten. Hun, die gaarne goed deden, zal God gaarne Zich in het goede doen verheugen, en dit is een bijzondere gave van God, Ecclesiastes 2:24. Die barmhartigheid bewezen hebben, zullen barmhartigheid vinden, Job, die in zijn dagen van voorspoed veel welgedaan had, verkreeg van God, toen Deze hem weer na zijn vernedering verhoogde, vrienden die hem hielpen om weer tot goede staat te geraken, en zijn licht ging op in de duisternis. En niet alleen het licht, dat zoet is, maar ook uw genezing zal snellijk uitspruiten, de genezing van de wonden waaronder gij zo lang geleden hebt, al uw grieven zullen hersteld worden en gij zult uw jeugd vernieuwen en uw sterkte herkrijgen. God zal hen, die anderen in hun droefheid geholpen hebben, op hun beurt helpen.

2. God zal eer op hen leggen, goede werken zullen vergolden worden met een goede naam, dat is begrepen in het licht, hetwelk in de duisternis opgaat. Ofschoon iemands afkomst gering en zijn geslacht niet in tel is, en hij geen uitwendige voordelen heeft, die hem eer bezorgen, zal hij, indien hij in zijn omgeving goed is, daardoor eerbied en achting verkrijgen, en daardoor zal zijn duisternis toch worden als de heldere middag, dat is: hij zal voornaam worden en in zijn kring schitteren. Ziehier de zekerste weg om beroemd te worden, daartoe moet iemand goed doen. Hij die de grootste en vermaardste van allen wil worden, moet door nederigheid en arbeid zich de dienaar van allen maken. De gerechtigheid zal voor Hem heengaan, dat is: zij zal u aanbevelen in de achting en de belangstelling van velen, zoals Jakob zei, Genesis 30:33 :uw gerechtigheid zal voor u getuigen. Die zal de smaadheid doen ophouden, ja, zij zal u meer lof aanbrengen dan voor de nederigheid aangenaam is. "Hij heeft de armen gegeven, Zijn gerechtigheid bestaat in eeuwigheid," Psalm 112:dat is de eer die Hij daardoor verworven heeft.

3. Zij zullen altijd veilig zijn onder de Goddelijke bescherming. Uw gerechtigheid zal voor uw aangezicht heengaan als uw voorhoede, om u te verdedigen tegen uw vijanden, die u van voren aanvallen. En de heerlijkheid des Heeren zal uw achtertocht wezen, de achterhoede, om terecht te brengen degenen die achterblijven zouden en om u te beschermen tegen de vijanden, die u, gelijk Amalek, van achteren zouden aanvallen. De godvrezenden zijn veilig aan alle zijden, zie waar gij wilt, naar voren, naar achteren, rechts en links, overal zien zij zich veilig, zij vinden zich gerust tegen de vrees voor het kwade. En merk op waarin hun veiligheid bestaat: in hun gerechtigheid en de heerlijkheid des Heeren, dat is van Christus, volgens sommigen, want door Hem zijn wij gerechtvaardigd en daardoor is God verheerlijkt. Hij gaat ons voor en is onze overste leidsman van de zaligheid, want Hij is de Heere onze gerechtigheid. Hij is onze achterhoede en alleen op Hem kunnen wij rekenen voor onze veiligheid als onze zonden ons achtervolgen, en op het punt staan de hand op ons te leggen. Of: God zelf zal in Zijn voorzienigheid en genade u als uw gids voorgaan om u te geleiden, en uw achterhoede zijn om u te bewaren, en dit zal de beloning voor uw gerechtigheid zijn en daardoor verstrekken tot heerlijkheid des Heeren als uw beloner.

4. God zal altijd dichtbij hen zijn om hun gebeden te horen, Isaiah 58:9. Gelijk enerzijds hij die zijn oren sluit voor het geroep van de armen ook tot God roepen zal zonder verhoord te worden, zo zal anderzijds, hij die vrijgevig is voor de armen, zien dat zijn gebeden met zijn aalmoezen opklimmen tot God, gelijk bij Cornelius, Acts 10:1, 4. Dan zult gij roepen op uw vastendagen, die dagen des gebeds behoren te zijn, en de Heere zal antwoorden zal u geven hetgeen gij Hem vraagt. Gij zult roepen wanneer gij in vrees of in plotselinge nood zijt en Hij zal zeggen: hier, hier ben Ik, hetgeen een zeer neerbuigende uitdrukking is van Gods bereidvaardigheid om onze gebeden te horen. Wanneer God ons door Zijn woord roept, betaamt het ons te zeggen: Zie, hier zijn wij, wat zegt de Heere tot Zijn knechten? Maar dat God tot ons zeggen zal: zie, hier ben Ik, is wonderlijk. Wanneer wij tot Hem roepen alsof Hij op een afstand was, zal Hij ons doen weten dat Hij nabij is, aan onze rechterhand, dichterbij dan wij dachten, Ik ben het, vreest niet! Is het gevaar nabij, onze beschermer is nog nabij, een tegenwoordige helper. Hier ben Ik, gereed om u te geven hetgeen u ontbreekt, en voor u te doen hetgeen gij begeert, wat hebt gij mij te vragen? God let op het gebed van de oprechten, Psalms 130:2. Zij kunnen niet zo spoedig roepen of Hij zal antwoorden: gereed, gereed! Wat zij ook bidden, God zal hen horen, Ik ben in het midden van u, nabij u in alle dingen, Deuteronomy 4:7.

5. God zal hen leiden in alle moeilijke en twijfelachtige gevallen, Isaiah 58:11. De Heere zal u geduriglijk leiden. Terwijl wij hier in de woestijn van de wereld zijn, hebben wij behoefte aan voortdurende hemelse leiding, want indien wij te eniger tijd aan onszelf overgelaten worden, zullen wij zeker de weg missen, en daarom geeft God hen, die goed zijn voor zijn aangezicht, wijsheid die in alle omstandigheden nuttig is om hen te leiden en die hen tot ogen zijn zal, Ecclesiastes 2:26. En Zijn voorzienigheid zal de weg voor hen effen maken, zowel wat aangaat hun plicht, als wat betreft hun vertroosting.

6. God zal hun overvloedige voldoening in hun eigen zielen geven. Gelijk de wereld een woestijn is, wat betreft het doorwandelen, zodat men voortdurend behoefte heeft aan een gids zo is zij het ook ten opzichte van de behoeften, zodat het noodzakelijk is dat er geregeld voorraad gegeven wordt. Zo had Israël in de woestijn niet alleen een wolkkolom, die altijd voor hun aangezicht heenging, maar ook manna en water uit de rots, om hun zielen te verkwikken in dat dorstland, een land dor en mat, zonder water, Psalms 63:2. God geeft de Godvrezende niet alleen wijsheid en kennis maar ook blijdschap, zodat hij voldaan wordt door de getuigenis van zijn eigen geweten en de verzekeringen van Gods gunst. Deze zullen de ziel voldoen, en blijdschap geven aan het hart, zelfs in de dorheid van de droefenis, deze zullen de beenderen vet maken en vervullen met merg, zij zullen hun die vreugde geven die hun ten steun zal zijn, gelijk de beenderen voor het lichaam, de blijdschap des Heeren zal uw sterkte zijn. Hij zal uw beenderen rust geven zo lezen sommigen hier, rust van moeite en ziekte, waaronder zij geleden hebben en waarvoor zij gekastijd zijn geworden. Zo komt dit overeen met de belofte aan de barmhartigen gegeven in Psalms 41:2. De Heere zal hem ondersteunen op het ziekbed. Gij zult zijn als een bewaterde hof, zo bloeiend en zo vruchtbaar in genade en vertroosting, en gelijk een springader van de wateren, gelijk een hof die een fontein heeft, welker wateren nooit door droogte of vorst ophouden te springen. Het beginsel van heilige liefde zal in de godvrezenden zijn als een springader van levend water, John 4:14. Gelijk een fontein van levend water voortdurend water uitgeeft en nochtans altijd vol blijft, zo is de Godvrezende altijd overvloedig in goede werken, en wordt toch door dat altijd geven nooit armer. Hij die natmaakt, zal zelf nat gemaakt worden.

7. Zij en hun geslacht zullen alom ten zegen zijn. Het is een goede beloning voor hen die vruchtbaar en nuttig zijn, dat zij het al meer en meer zijn en vooral voor hen, die nakomelingen hebben om hen daarin op te volgen. Dit wordt hier beloofd, Isaiah 58:12. Zij die uit u voortkomen, uw vorsten, uw edelen, uw grote mannen, zullen meer gezag en invloed hebben dan zij ooit bezaten, of, zij die na u zullen opstaan, uw afstammelingen, zullen nuttig zijn voor het nageslacht, evenals gij zijt voor uw tijdgenoten. Het is een grote voldoening voor een godvrezende te mogen denken dat zij die na hem komen zullen volharden in goed doen, als hij zal heengegaan zijn

a. Zij zullen de oude verwoeste plaatsen bouwen, die zolang reeds in puin gelegen hebben, dat men reeds aan de wederopbouw begon te wanhopen. Dit werd vervuld toen de gevangenen na hun terugkeer de steden van Juda herstelden en daarin gingen wonen, evenals verscheidene steden van Israël, die verwoest gelegen hadden sedert de wegvoering van de tien stammen.

b. Zij zullen het goede werk voortzetten en volvoeren dat reeds lang geleden begonnen was, en zullen over de hinderpalen heengeholpen worden, die de voortgang zo'n lange tijd belemmerd hebben. Zij zullen ze oprichten op fundamenten die van geslacht tot geslacht verwoest waren. Dit werd vervuld toen de tempel op de oude fundamenten herbouwd werd. Ezra 5:1. Of: zij zullen fundamenten leggen, die gedurende verscheidene geslachten zullen duren, zij zullen doen hetgeen geruime tijd van waarde blijven zal.

c. Zij zullen de zegen en de lof genieten van allen, die rondom hen zijn, gij zult genoemd worden en beroemd zijn als degenen die de bressen dichtmetselen, de bressen door de vijand in de muren van een belegerde stad geslagen, al wie de moed en de bekwaamheid heeft om die te dichten, verkrijgt daardoor grote lof. Gij zult de herstellers van de paden zijn, zodat zij veilig en rustig worden, niet alleen om er langs te reizen, maar om er aan te wonen, zo rustig en veilig, dat de inwoners er geen bezwaar tegen zullen hebben om aan de weg hun huizen te bouwen. In een woord, indien zij vasten zoals het God behaagt, zal Hij hen in hun vroegere vrede en voorspoed herstellen en maken dat niemand hen meer verschrikt. Zie Zacheria 7:5, Genesis 8:3,Genesis 8:5. En dit leert ons dat zij die gerechtigheid en barmhartigheid betrachten, de vertroosting daarvoor in deze wereld reeds zullen genieten.

Verzen 8-12

Jesaja 58:8-12

Hier zijn kostelijke beloften voor hen, die op de Gode welbehagelijke wijzen vasten, om door het geloof vrijmoedig en van harte zich te verblijden. Hun wordt meegedeeld wat God voor hen doen zal.

Hier is:

I. Een verdere opsomming van de plichten, die wij vervullen moeten om aan deze beloften deel te krijgen, Isaiah 58:9, Isaiah 58:10, en ook hier, evenals daar straks, wordt vereist dat wij gerechtigheid doen en barmhartigheid liefhebben, ophouden met kwaad doen en leren goed te doen.

1. Wij moeten afstand doen van alle daden van geweld en bedrog, deze moeten uit het midden van u weggedaan worden, ook uit het midden van uw personen, dat is uit uw hart. Gij moet niet alleen afstand doen van alle praktijken van ongerechtigheid, maar ook alle neiging en geschiktheid daarvoor in u doden. En uit het midden van uw volk, niet alleen moeten de overheidspersonen geen onderdrukkers zijn, zij moeten ook alles doen wat zij kunnen om in hun rechtsgebied alle onderdrukking te voorkomen en uit te roeien. Zij moeten niet enkel het juk verschuiven, Isaiah 58:6, maar het ook wegnemen, opdat zij, die onder het juk vandaan komen, niet opnieuw tot slavernij gebracht worden zie Jeremiah 34:10, Jeremiah 34:11. Zij moeten ook alle dreiging nalaten, Efeziers 6:9, "en het uitsteken van de vingers," hetgeen toen evenals nu en dan bij ons, een teken schijnt geweest te zijn van misnoegen en een aanduiding van aanstaande straf. Laat uw vinger niet toe hen aan te wijzen, die arm en ellendig zijn, om hen daardoor aan verachting over te geven, zulke uitdrukkingen van minachting, die tergend en de gevolgen van slecht karakter zijn, behoren uit alle kringen van de maatschappij gebannen te worden. Zij mogen geen ongerechtigheid, of ijdelheid, spreken, geen vleierij en geen laster, maar alle omgang moet gekenmerkt zijn door oprechtheid. En wellicht worden die gebaren, die de dood zijn voor alle vriendschap, bedoeld met het uitsteken van de vingeren, gelijk in Proverbs 6:13 :"Een Belialsman wijst met de vingers." Of het is het uitsteken van de vinger met de ring, dat teken van gezag, die zij lieten zien bij het spreken van ongerechtigheid, dit is: het vellen van onrechtvaardige vonnissen.

2. Wij moeten overvloedig zijn in alle daden van menslievendheid en welwillendheid. Wij moeten aalmoezen geven niet alleen omdat de armen die nodig hebben, maar,

a. Wij moeten geven gaarne en met gewillig hart en uit een beginsel van menslievendheid we moeten onze ziel openen voor de hongerige, Isaiah 58:10 en niet alleen onze beurs, en de hand naar hem uitstrekken, maar dat doen van harte en zonder morren, met een beginsel van medelijden en met tedere aandoening voor hen, die wij in ellende zien, ons hart moet in de gave zijn, want God heeft de blijmoedigen gever lief en dat doet de arme evenzeer. Toen de Heere Jezus de zieken genas en de menigte spijzigde, deed hij dat uit innerlijke ontferming.

3. Wij moeten mild en overvloedig geven zo dat de bedroefde ziel er niet door geplaagd, maar voldaan wordt, niet alleen de buik van de hongerige, maar de wens van de bedroefde vervullen, zoveel in ons vermogen is. Waartoe zijn wij geboren, waarvoor hebben wij onze lichamelijke vermogens ontvangen, waartoe onze rede, en onze goederen, indien niet om in deze wereld zoveel goed te doen als wij kunnen! En de armen hebben wij altijd met ons. II. Hier wordt ons gezegd welke zegeningen en voorrechten het deel worden van hen, die de vervulling van deze plichten najagen. Indien een persoon, een geslacht, een volk aldus geneigd is om alles te doen wat goed is, dan mogen zij tot hun troost verwachten dat God hun een milde beloner zal zijn, en hetgeen zij weggeven in werken van barmhartigheid, zal overvloedig tot hen weerkeren.

1. God zal hen verrassen met het weerkeren van barmhartigheid na grote droefenis, en dat zal hun zo welkom zijn als het licht van de morgen na een lange donkere nacht, Isaiah 58:8. Dan zal uw licht doorbreken als de dageraad, en Isaiah 58:10 : Dan zal uw licht in de duisternis opgaan. Gij zijt lang levend begraven geweest, maar dan zal uw voortreffelijkheid terugkeren, gij zijt lang met leed overstelpt geweest, maar dan zult gij met welgevallen de dageraad begroeten. Hun, die gaarne goed deden, zal God gaarne Zich in het goede doen verheugen, en dit is een bijzondere gave van God, Ecclesiastes 2:24. Die barmhartigheid bewezen hebben, zullen barmhartigheid vinden, Job, die in zijn dagen van voorspoed veel welgedaan had, verkreeg van God, toen Deze hem weer na zijn vernedering verhoogde, vrienden die hem hielpen om weer tot goede staat te geraken, en zijn licht ging op in de duisternis. En niet alleen het licht, dat zoet is, maar ook uw genezing zal snellijk uitspruiten, de genezing van de wonden waaronder gij zo lang geleden hebt, al uw grieven zullen hersteld worden en gij zult uw jeugd vernieuwen en uw sterkte herkrijgen. God zal hen, die anderen in hun droefheid geholpen hebben, op hun beurt helpen.

2. God zal eer op hen leggen, goede werken zullen vergolden worden met een goede naam, dat is begrepen in het licht, hetwelk in de duisternis opgaat. Ofschoon iemands afkomst gering en zijn geslacht niet in tel is, en hij geen uitwendige voordelen heeft, die hem eer bezorgen, zal hij, indien hij in zijn omgeving goed is, daardoor eerbied en achting verkrijgen, en daardoor zal zijn duisternis toch worden als de heldere middag, dat is: hij zal voornaam worden en in zijn kring schitteren. Ziehier de zekerste weg om beroemd te worden, daartoe moet iemand goed doen. Hij die de grootste en vermaardste van allen wil worden, moet door nederigheid en arbeid zich de dienaar van allen maken. De gerechtigheid zal voor Hem heengaan, dat is: zij zal u aanbevelen in de achting en de belangstelling van velen, zoals Jakob zei, Genesis 30:33 :uw gerechtigheid zal voor u getuigen. Die zal de smaadheid doen ophouden, ja, zij zal u meer lof aanbrengen dan voor de nederigheid aangenaam is. "Hij heeft de armen gegeven, Zijn gerechtigheid bestaat in eeuwigheid," Psalm 112:dat is de eer die Hij daardoor verworven heeft.

3. Zij zullen altijd veilig zijn onder de Goddelijke bescherming. Uw gerechtigheid zal voor uw aangezicht heengaan als uw voorhoede, om u te verdedigen tegen uw vijanden, die u van voren aanvallen. En de heerlijkheid des Heeren zal uw achtertocht wezen, de achterhoede, om terecht te brengen degenen die achterblijven zouden en om u te beschermen tegen de vijanden, die u, gelijk Amalek, van achteren zouden aanvallen. De godvrezenden zijn veilig aan alle zijden, zie waar gij wilt, naar voren, naar achteren, rechts en links, overal zien zij zich veilig, zij vinden zich gerust tegen de vrees voor het kwade. En merk op waarin hun veiligheid bestaat: in hun gerechtigheid en de heerlijkheid des Heeren, dat is van Christus, volgens sommigen, want door Hem zijn wij gerechtvaardigd en daardoor is God verheerlijkt. Hij gaat ons voor en is onze overste leidsman van de zaligheid, want Hij is de Heere onze gerechtigheid. Hij is onze achterhoede en alleen op Hem kunnen wij rekenen voor onze veiligheid als onze zonden ons achtervolgen, en op het punt staan de hand op ons te leggen. Of: God zelf zal in Zijn voorzienigheid en genade u als uw gids voorgaan om u te geleiden, en uw achterhoede zijn om u te bewaren, en dit zal de beloning voor uw gerechtigheid zijn en daardoor verstrekken tot heerlijkheid des Heeren als uw beloner.

4. God zal altijd dichtbij hen zijn om hun gebeden te horen, Isaiah 58:9. Gelijk enerzijds hij die zijn oren sluit voor het geroep van de armen ook tot God roepen zal zonder verhoord te worden, zo zal anderzijds, hij die vrijgevig is voor de armen, zien dat zijn gebeden met zijn aalmoezen opklimmen tot God, gelijk bij Cornelius, Acts 10:1, 4. Dan zult gij roepen op uw vastendagen, die dagen des gebeds behoren te zijn, en de Heere zal antwoorden zal u geven hetgeen gij Hem vraagt. Gij zult roepen wanneer gij in vrees of in plotselinge nood zijt en Hij zal zeggen: hier, hier ben Ik, hetgeen een zeer neerbuigende uitdrukking is van Gods bereidvaardigheid om onze gebeden te horen. Wanneer God ons door Zijn woord roept, betaamt het ons te zeggen: Zie, hier zijn wij, wat zegt de Heere tot Zijn knechten? Maar dat God tot ons zeggen zal: zie, hier ben Ik, is wonderlijk. Wanneer wij tot Hem roepen alsof Hij op een afstand was, zal Hij ons doen weten dat Hij nabij is, aan onze rechterhand, dichterbij dan wij dachten, Ik ben het, vreest niet! Is het gevaar nabij, onze beschermer is nog nabij, een tegenwoordige helper. Hier ben Ik, gereed om u te geven hetgeen u ontbreekt, en voor u te doen hetgeen gij begeert, wat hebt gij mij te vragen? God let op het gebed van de oprechten, Psalms 130:2. Zij kunnen niet zo spoedig roepen of Hij zal antwoorden: gereed, gereed! Wat zij ook bidden, God zal hen horen, Ik ben in het midden van u, nabij u in alle dingen, Deuteronomy 4:7.

5. God zal hen leiden in alle moeilijke en twijfelachtige gevallen, Isaiah 58:11. De Heere zal u geduriglijk leiden. Terwijl wij hier in de woestijn van de wereld zijn, hebben wij behoefte aan voortdurende hemelse leiding, want indien wij te eniger tijd aan onszelf overgelaten worden, zullen wij zeker de weg missen, en daarom geeft God hen, die goed zijn voor zijn aangezicht, wijsheid die in alle omstandigheden nuttig is om hen te leiden en die hen tot ogen zijn zal, Ecclesiastes 2:26. En Zijn voorzienigheid zal de weg voor hen effen maken, zowel wat aangaat hun plicht, als wat betreft hun vertroosting.

6. God zal hun overvloedige voldoening in hun eigen zielen geven. Gelijk de wereld een woestijn is, wat betreft het doorwandelen, zodat men voortdurend behoefte heeft aan een gids zo is zij het ook ten opzichte van de behoeften, zodat het noodzakelijk is dat er geregeld voorraad gegeven wordt. Zo had Israël in de woestijn niet alleen een wolkkolom, die altijd voor hun aangezicht heenging, maar ook manna en water uit de rots, om hun zielen te verkwikken in dat dorstland, een land dor en mat, zonder water, Psalms 63:2. God geeft de Godvrezende niet alleen wijsheid en kennis maar ook blijdschap, zodat hij voldaan wordt door de getuigenis van zijn eigen geweten en de verzekeringen van Gods gunst. Deze zullen de ziel voldoen, en blijdschap geven aan het hart, zelfs in de dorheid van de droefenis, deze zullen de beenderen vet maken en vervullen met merg, zij zullen hun die vreugde geven die hun ten steun zal zijn, gelijk de beenderen voor het lichaam, de blijdschap des Heeren zal uw sterkte zijn. Hij zal uw beenderen rust geven zo lezen sommigen hier, rust van moeite en ziekte, waaronder zij geleden hebben en waarvoor zij gekastijd zijn geworden. Zo komt dit overeen met de belofte aan de barmhartigen gegeven in Psalms 41:2. De Heere zal hem ondersteunen op het ziekbed. Gij zult zijn als een bewaterde hof, zo bloeiend en zo vruchtbaar in genade en vertroosting, en gelijk een springader van de wateren, gelijk een hof die een fontein heeft, welker wateren nooit door droogte of vorst ophouden te springen. Het beginsel van heilige liefde zal in de godvrezenden zijn als een springader van levend water, John 4:14. Gelijk een fontein van levend water voortdurend water uitgeeft en nochtans altijd vol blijft, zo is de Godvrezende altijd overvloedig in goede werken, en wordt toch door dat altijd geven nooit armer. Hij die natmaakt, zal zelf nat gemaakt worden.

7. Zij en hun geslacht zullen alom ten zegen zijn. Het is een goede beloning voor hen die vruchtbaar en nuttig zijn, dat zij het al meer en meer zijn en vooral voor hen, die nakomelingen hebben om hen daarin op te volgen. Dit wordt hier beloofd, Isaiah 58:12. Zij die uit u voortkomen, uw vorsten, uw edelen, uw grote mannen, zullen meer gezag en invloed hebben dan zij ooit bezaten, of, zij die na u zullen opstaan, uw afstammelingen, zullen nuttig zijn voor het nageslacht, evenals gij zijt voor uw tijdgenoten. Het is een grote voldoening voor een godvrezende te mogen denken dat zij die na hem komen zullen volharden in goed doen, als hij zal heengegaan zijn

a. Zij zullen de oude verwoeste plaatsen bouwen, die zolang reeds in puin gelegen hebben, dat men reeds aan de wederopbouw begon te wanhopen. Dit werd vervuld toen de gevangenen na hun terugkeer de steden van Juda herstelden en daarin gingen wonen, evenals verscheidene steden van Israël, die verwoest gelegen hadden sedert de wegvoering van de tien stammen.

b. Zij zullen het goede werk voortzetten en volvoeren dat reeds lang geleden begonnen was, en zullen over de hinderpalen heengeholpen worden, die de voortgang zo'n lange tijd belemmerd hebben. Zij zullen ze oprichten op fundamenten die van geslacht tot geslacht verwoest waren. Dit werd vervuld toen de tempel op de oude fundamenten herbouwd werd. Ezra 5:1. Of: zij zullen fundamenten leggen, die gedurende verscheidene geslachten zullen duren, zij zullen doen hetgeen geruime tijd van waarde blijven zal.

c. Zij zullen de zegen en de lof genieten van allen, die rondom hen zijn, gij zult genoemd worden en beroemd zijn als degenen die de bressen dichtmetselen, de bressen door de vijand in de muren van een belegerde stad geslagen, al wie de moed en de bekwaamheid heeft om die te dichten, verkrijgt daardoor grote lof. Gij zult de herstellers van de paden zijn, zodat zij veilig en rustig worden, niet alleen om er langs te reizen, maar om er aan te wonen, zo rustig en veilig, dat de inwoners er geen bezwaar tegen zullen hebben om aan de weg hun huizen te bouwen. In een woord, indien zij vasten zoals het God behaagt, zal Hij hen in hun vroegere vrede en voorspoed herstellen en maken dat niemand hen meer verschrikt. Zie Zacheria 7:5, Genesis 8:3,Genesis 8:5. En dit leert ons dat zij die gerechtigheid en barmhartigheid betrachten, de vertroosting daarvoor in deze wereld reeds zullen genieten.

Verzen 13-14

Jesaja 58:13-14

Steeds wordt grote nadruk gelegd op nauwgezette waarneming van de sabbat, en dit werd voornamelijk geëist van de Joden in de Babylonische gevangenschap, omdat zij door de dag des Scheppers in ere te houden zich onderscheidden van de vereerders van de afgoden, die de hemel en de aarde niet gemaakt hebben, Isaiah 56:1, Isaiah 56:2.

Daar wordt het vieren van de sabbat evenals hier gevoegd bij het rechtvaardig oordelen en het doen van gerechtigheid. Sommigen passen dit toe op de verzoendag, met welke, naar zij meenden, ook bedoeld wordt de vastendag, waarvan hier boven sprake was, en die "een sabbat van de rust" genoemd wordt, Leviticus 23:32. Maar daar de vasten die daar bedoeld worden blijkbaar andere dagen zijn, is deze sabbat ongetwijfeld de wekelijkse sabbat, het grote teken tussen God en Zijn belijdend volk dat Hij instelde als een teken van Zijn gunst voor hen en zij moesten onderhouden als een teken van hun gehoorzaamheid aan Hem.

Merk hier op:

I. Hoe de sabbat behoort geheiligd te worden Isaiah 58:13. En er blijft een rustdag over voor het volk van God, daarom blijft deze sabbatswet ook voor ons geldig op de dag des Heeren.

Alles wat tot eer van de sabbat strekken kan moet gedaan worden, en alles wat dienen kan om er hoge gedachten van in te boezemen. Wij moeten hem een verlustiging achten geen taak en last, wij moeten er ons in verheugen, en in de onthoudingen, die Hij ons oplegt en de diensten, waartoe Hij ons verplicht, wij moeten in ons element zijn wanneer wij God vereren en in gemeenschap met Hem verkeren. Hoe lieflijk zijn Uw woningen, o Heere van de heirscharen. Wij moeten hem niet alleen een verlustiging achten, maar hem ook zo noemen, openlijk te kennen geven hoe aangenaam ons die dag is en de vervulling van zijn plichten. Wij moeten dat doen door God er onze dank voor te brengen, met de ernstige begeerte of zijn genade ons wil bekwamen om in de week elke dag zijn eigen werk te doen, omdat wij er vermaak in hebben. Noemt hem een verlustiging tegenover anderen, om hen op te wekken om ook te komen en hun deel in deze blijdschap te nemen. En wij moeten hem zo voor ons zelf noemen, opdat wij ook de geringste gedachte mogen onderdrukken van te wensen dat de sabbat voorbij is, opdat wij koren mogen verkopen. Wij moeten hem de heilige dag des Heeren noemen, de heerlijke dag, hem geheiligd noemen, afgezonderd van het algemeen gebruik, gewijd aan God en Zijn dienst, hem een heiligheid des Heeren noemen, de dag die Hij Zichzelf geheiligd heeft. Zelfs onder het Oude Testament werd de sabbat de dag des Heeren genoemd, en daarom is het betamelijk hem nu ook zo te noemen, en ook omdat hij de dag van de Heere Christus is, Revelation 1:10. Hij is heilig omdat hij de dag des Heeren is, en daarom in alle opzichten eerwaardig, er ligt een schoonheid van heiligheid op hem. hij is oud en die oudheid is zijn eer, en wij moeten duidelijk laten zien door hem te eren dat wij hem eerwaardig achten, dus door God op die dag te verheerlijken. Wij leggen eer op die dag, wanneer wij eer geven aan Hem die hem ingesteld heeft en aan Wiens eer hij gewijd is.

II. Wat de beloning van de sabbatsheiliging is, Isaiah 58:14. Indien wij op die wijze de sabbat gedenken door hem te heiligen.

1. Dan zullen wij daar de vertroosting van smaken, de deed zal haar eigen beloning medebrengen. Indien wij de sabbat een verlustiging noemen, dan zullen wij ons verlustigen in de Heere. Hij zal zich meer en meer aan ons openbaren als het heerlijke voorwerp van al onze gedachten en overdenkingen en het heerlijke voorwerp van onze tederste genegenheid. Hoe meer genoegen wij scheppen in de dienst van God, des te meer blijdschap zullen wij er in smaken. Indien wij onze plicht met toewijding aanvaarden, zullen wij hem met voldoening volbrengen, en wij zullen reden hebben om te zeggen: Het is goed hier te zijn, goed om nabij God te zijn.

2. Wij zullen er de eer van hebben: "Ik zal doen rijden op de hoge plaatsen van de aarde," (gelijk Isaiah 33:16 :"Hij zal in de hoogte wonen)" zo duidt dit grote veiligheid aan. Maar het betekent ook grote waardigheid en voorspoed, gij zult in statie rijden, al de ogen van uw naburen zullen op u gevestigd zijn. Van Israël was gezegd dat God het met gejuich uit Egypte leidde, en dat Hij het volk deed rijden op de hoge plaatsen van de aarde, Deuteronomy 32:12, Deuteronomy 32:13. Aan degenen die God en Zijn sabbat vereren, zal Hij deze eer geven. Indien God door Zijn genade ons in staat stelt om boven de aarde te leven zodat wij door haar niet alleen niet verhinderd worden, maar op onze reis naar de hemel bevorderd en voortgeholpen, dan doet Hij ons rijden op de hoge plaatsen van de aarde.

3. Wij zullen er het voordeel van hebben. Ik zal u spijzigen met de erve van uw vader Jakob, met al de zegeningen van het verbond en al de kostelijke voortbrengselen van Kanan hetwelk een type van de hemel en de erfenis van Jakob was. De erfenis van de gelovigen zal hun niet alleen hiernamaals uitgedeeld worden maar zij worden er hier reeds mee gevoed, gevoed met de hoop er op, en niet er mee gevleid, gevoed met de voorsmaak en de eerstelingen er van, en zij die alzo gevoed worden hebben reden om te zeggen dat zij doorvoed worden. En opdat wij daarop zeker zouden rekenen, wordt er bijgevoegd: De mond des Heeren heeft het gesproken. Gij hebt er Gods woord voor, en Hij kan niet liegen of bedriegen. Zijn mond heeft het gesproken, dus zal Zijn hand het geven en geen tittel of jota van Zijn goede beloften zal ter aarde vallen. Gezegend daarom, ja driewerf gezegend is hij die dat doet en er aan vasthoudt dat hij de sabbat bewaart van ontheiligd te worden.

Verzen 13-14

Jesaja 58:13-14

Steeds wordt grote nadruk gelegd op nauwgezette waarneming van de sabbat, en dit werd voornamelijk geëist van de Joden in de Babylonische gevangenschap, omdat zij door de dag des Scheppers in ere te houden zich onderscheidden van de vereerders van de afgoden, die de hemel en de aarde niet gemaakt hebben, Isaiah 56:1, Isaiah 56:2.

Daar wordt het vieren van de sabbat evenals hier gevoegd bij het rechtvaardig oordelen en het doen van gerechtigheid. Sommigen passen dit toe op de verzoendag, met welke, naar zij meenden, ook bedoeld wordt de vastendag, waarvan hier boven sprake was, en die "een sabbat van de rust" genoemd wordt, Leviticus 23:32. Maar daar de vasten die daar bedoeld worden blijkbaar andere dagen zijn, is deze sabbat ongetwijfeld de wekelijkse sabbat, het grote teken tussen God en Zijn belijdend volk dat Hij instelde als een teken van Zijn gunst voor hen en zij moesten onderhouden als een teken van hun gehoorzaamheid aan Hem.

Merk hier op:

I. Hoe de sabbat behoort geheiligd te worden Isaiah 58:13. En er blijft een rustdag over voor het volk van God, daarom blijft deze sabbatswet ook voor ons geldig op de dag des Heeren.

Alles wat tot eer van de sabbat strekken kan moet gedaan worden, en alles wat dienen kan om er hoge gedachten van in te boezemen. Wij moeten hem een verlustiging achten geen taak en last, wij moeten er ons in verheugen, en in de onthoudingen, die Hij ons oplegt en de diensten, waartoe Hij ons verplicht, wij moeten in ons element zijn wanneer wij God vereren en in gemeenschap met Hem verkeren. Hoe lieflijk zijn Uw woningen, o Heere van de heirscharen. Wij moeten hem niet alleen een verlustiging achten, maar hem ook zo noemen, openlijk te kennen geven hoe aangenaam ons die dag is en de vervulling van zijn plichten. Wij moeten dat doen door God er onze dank voor te brengen, met de ernstige begeerte of zijn genade ons wil bekwamen om in de week elke dag zijn eigen werk te doen, omdat wij er vermaak in hebben. Noemt hem een verlustiging tegenover anderen, om hen op te wekken om ook te komen en hun deel in deze blijdschap te nemen. En wij moeten hem zo voor ons zelf noemen, opdat wij ook de geringste gedachte mogen onderdrukken van te wensen dat de sabbat voorbij is, opdat wij koren mogen verkopen. Wij moeten hem de heilige dag des Heeren noemen, de heerlijke dag, hem geheiligd noemen, afgezonderd van het algemeen gebruik, gewijd aan God en Zijn dienst, hem een heiligheid des Heeren noemen, de dag die Hij Zichzelf geheiligd heeft. Zelfs onder het Oude Testament werd de sabbat de dag des Heeren genoemd, en daarom is het betamelijk hem nu ook zo te noemen, en ook omdat hij de dag van de Heere Christus is, Revelation 1:10. Hij is heilig omdat hij de dag des Heeren is, en daarom in alle opzichten eerwaardig, er ligt een schoonheid van heiligheid op hem. hij is oud en die oudheid is zijn eer, en wij moeten duidelijk laten zien door hem te eren dat wij hem eerwaardig achten, dus door God op die dag te verheerlijken. Wij leggen eer op die dag, wanneer wij eer geven aan Hem die hem ingesteld heeft en aan Wiens eer hij gewijd is.

II. Wat de beloning van de sabbatsheiliging is, Isaiah 58:14. Indien wij op die wijze de sabbat gedenken door hem te heiligen.

1. Dan zullen wij daar de vertroosting van smaken, de deed zal haar eigen beloning medebrengen. Indien wij de sabbat een verlustiging noemen, dan zullen wij ons verlustigen in de Heere. Hij zal zich meer en meer aan ons openbaren als het heerlijke voorwerp van al onze gedachten en overdenkingen en het heerlijke voorwerp van onze tederste genegenheid. Hoe meer genoegen wij scheppen in de dienst van God, des te meer blijdschap zullen wij er in smaken. Indien wij onze plicht met toewijding aanvaarden, zullen wij hem met voldoening volbrengen, en wij zullen reden hebben om te zeggen: Het is goed hier te zijn, goed om nabij God te zijn.

2. Wij zullen er de eer van hebben: "Ik zal doen rijden op de hoge plaatsen van de aarde," (gelijk Isaiah 33:16 :"Hij zal in de hoogte wonen)" zo duidt dit grote veiligheid aan. Maar het betekent ook grote waardigheid en voorspoed, gij zult in statie rijden, al de ogen van uw naburen zullen op u gevestigd zijn. Van Israël was gezegd dat God het met gejuich uit Egypte leidde, en dat Hij het volk deed rijden op de hoge plaatsen van de aarde, Deuteronomy 32:12, Deuteronomy 32:13. Aan degenen die God en Zijn sabbat vereren, zal Hij deze eer geven. Indien God door Zijn genade ons in staat stelt om boven de aarde te leven zodat wij door haar niet alleen niet verhinderd worden, maar op onze reis naar de hemel bevorderd en voortgeholpen, dan doet Hij ons rijden op de hoge plaatsen van de aarde.

3. Wij zullen er het voordeel van hebben. Ik zal u spijzigen met de erve van uw vader Jakob, met al de zegeningen van het verbond en al de kostelijke voortbrengselen van Kanan hetwelk een type van de hemel en de erfenis van Jakob was. De erfenis van de gelovigen zal hun niet alleen hiernamaals uitgedeeld worden maar zij worden er hier reeds mee gevoed, gevoed met de hoop er op, en niet er mee gevleid, gevoed met de voorsmaak en de eerstelingen er van, en zij die alzo gevoed worden hebben reden om te zeggen dat zij doorvoed worden. En opdat wij daarop zeker zouden rekenen, wordt er bijgevoegd: De mond des Heeren heeft het gesproken. Gij hebt er Gods woord voor, en Hij kan niet liegen of bedriegen. Zijn mond heeft het gesproken, dus zal Zijn hand het geven en geen tittel of jota van Zijn goede beloften zal ter aarde vallen. Gezegend daarom, ja driewerf gezegend is hij die dat doet en er aan vasthoudt dat hij de sabbat bewaart van ontheiligd te worden.

Bibliografische Informatie
Henry, Matthew. "Commentaar op Isaiah 58". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/commentaries/dut/mhm/isaiah-58.html. 1706.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile