Lectionary Calendar
Friday, November 22nd, 2024
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
Attention!
For 10¢ a day you can enjoy StudyLight.org ads
free while helping to build churches and support pastors in Uganda.
Click here to learn more!

Bible Commentaries
Jesaja 58

Dächsel BijbelverklaringDächsel Bijbelverklaring

Search for…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, JESAJA 58

Isaiah 58:1.

DE VALSE GODSDIENST EN DE WARE MET ZIJNE BELOFTEN.

Voor ons ligt de derde groep der 3 maal 9 redenen, of het laatste derde deel van ons troostboek. Op den voorgrond staat de tegenstelling binnen Israël zelf, tussen de huichelaars, misdadigers en verachters aan de ene, en de vromen, rechtvaardigen en bedroefden aan de andere zijde. Het geheel wordt door dit thema beheerst: zij ontvangt van de hand des Heeren dubbel voor al hare zonden (Isaiah 40:2). Werd in het eerste deel (Isaiah 40:1-48) de verlossing uit Babel voorgesteld, in welke de profetie van Jehova vervuld wordt, den afgoden en hunnen vereerders tot beschaming en val, daarna in het tweede deel (Isaiah 49:1-57) de verhoging van den Knecht des Heeren door diepe vernedering, welke verhoging tevens Israël's verheffing is tot de hoogte van zijne roeping voor de wereld, zo volgen nu in het derde deel (Isaiah 58:1-66) de voorwaarden tot deelname aan de toekomstige verlossing en heerlijkheid.

I. Isaiah 58:1-Isaiah 58:14. De eerste rede van het laatste derde deel. De profeet verhaalt de opdracht, die hij ontving om als prediker van straffen voor Israël op te treden (Isaiah 58:1), en wat nu volgt spreekt door Hem de mond des Heren zelf: het is tegelijk straf, terechtwijzing en belofte. Voornamelijk wordt de huichelachtige wijze bestraft, waarop Israël in het aanleggen van feestdagen den Heere zoekt, en naar het begin van zijne verlossing vraagt, terwijl het daarbij toch in zijne zondige wegen voortgaat en daardoor het verschijnen der Goddelijke hulp onmogelijk maakt (Isaiah 58:2-Isaiah 58:5). Daarna wordt aangewezen, waarin het ware, Gode welgevallige vasten bestaat, namelijk in het loslaten der onderdrukten en in milddadigheid jegens de hulpelozen (Isaiah 58:6, Isaiah 58:7), waarop de belofte in rijke stromen nederstort. Midden in het nederdalen van deze wordt wel gedeeltelijk aan de voorwaarde van terugkeren tot barmhartigheid herinnerd (Isaiah 58:9), deels de heiliging van den sabbath als nadere voorwaarde genoemd (Isaiah 58:13). Het zijn echter ook de dierbare en allergrootste beloften, die daarvoor zullen vervuld worden (Isaiah 58:6-Isaiah 58:14).

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, JESAJA 58

Isaiah 58:1.

DE VALSE GODSDIENST EN DE WARE MET ZIJNE BELOFTEN.

Voor ons ligt de derde groep der 3 maal 9 redenen, of het laatste derde deel van ons troostboek. Op den voorgrond staat de tegenstelling binnen Israël zelf, tussen de huichelaars, misdadigers en verachters aan de ene, en de vromen, rechtvaardigen en bedroefden aan de andere zijde. Het geheel wordt door dit thema beheerst: zij ontvangt van de hand des Heeren dubbel voor al hare zonden (Isaiah 40:2). Werd in het eerste deel (Isaiah 40:1-48) de verlossing uit Babel voorgesteld, in welke de profetie van Jehova vervuld wordt, den afgoden en hunnen vereerders tot beschaming en val, daarna in het tweede deel (Isaiah 49:1-57) de verhoging van den Knecht des Heeren door diepe vernedering, welke verhoging tevens Israël's verheffing is tot de hoogte van zijne roeping voor de wereld, zo volgen nu in het derde deel (Isaiah 58:1-66) de voorwaarden tot deelname aan de toekomstige verlossing en heerlijkheid.

I. Isaiah 58:1-Isaiah 58:14. De eerste rede van het laatste derde deel. De profeet verhaalt de opdracht, die hij ontving om als prediker van straffen voor Israël op te treden (Isaiah 58:1), en wat nu volgt spreekt door Hem de mond des Heren zelf: het is tegelijk straf, terechtwijzing en belofte. Voornamelijk wordt de huichelachtige wijze bestraft, waarop Israël in het aanleggen van feestdagen den Heere zoekt, en naar het begin van zijne verlossing vraagt, terwijl het daarbij toch in zijne zondige wegen voortgaat en daardoor het verschijnen der Goddelijke hulp onmogelijk maakt (Isaiah 58:2-Isaiah 58:5). Daarna wordt aangewezen, waarin het ware, Gode welgevallige vasten bestaat, namelijk in het loslaten der onderdrukten en in milddadigheid jegens de hulpelozen (Isaiah 58:6, Isaiah 58:7), waarop de belofte in rijke stromen nederstort. Midden in het nederdalen van deze wordt wel gedeeltelijk aan de voorwaarde van terugkeren tot barmhartigheid herinnerd (Isaiah 58:9), deels de heiliging van den sabbath als nadere voorwaarde genoemd (Isaiah 58:13). Het zijn echter ook de dierbare en allergrootste beloften, die daarvoor zullen vervuld worden (Isaiah 58:6-Isaiah 58:14).

Vers 1

1. Roep uit de keel, zodat men u niet kan overschreeuwen, houd niet in, zo zegt de Heere tot mij, Zijnen profeet, verhef uwe stem als ene bazuin, dat die door geheel het land klinke (Numbers 10:2), en verkondig Mijn volk (Micah 3:8, vgl. 2 Kings 15:36) hun overtreding, hoe schandelijk het zich van Mij heeft verwijderd, en het huis Jakob's hun zonden, 1) waardoor zij zo misdadig Mijne geboden overtreden, en toch dien afval en die zonde zo gering achten, dat zij zich inbeelden, de vroomste en voortreffelijkste mensen te zijn.

1) Hiermede vervolgt de Profeet den last, om aan Jakob-Israël zijne zonden bekend te maken, en dat niet op zachte wijze of bedekt, maar openlijk en zo dringend en ernstig mogelijk. De Heere was van plan, om Israël te redden uit de macht der vijanden, maar zou het tot redding komen, dan moest Israël allereerst zijn zonde en schuld leren erkennen. Alleen dan, als Israël voor God in de schuld viel, zijn zonden bekende, als het kwam tot een kermen en roepen, als het de redding door vrije genade en ongehoudene goedertierenheid leerde erkennen, dan zou ook de verlossing komen en de morgen der vrijmaking dagen. 2. Hoewel zij Mij dagelijks zoeken, met offeranden en gebeden tot Mijn huis komen, opdat Ik hen zou helpen, en hoewel zij enen lust hebben (Ezekiel 20:1, Ezekiel 33:30, de kennis Mijner wegen, er zich ijverig op toeleggen, om de leer der waarheid recht te verstaan, als een volk, dat gerechtigheid doet en het recht zijns Gods niet verlaat, 1) dat er op bedacht is om uitwendig braaf en deugdzaam te leven, zo kan Ik toch geen welbehagen in hen hebben; vragen zij Mij naar de rechten der gerechtigheid, 2) zij hebben enen lust, tot God te naderen.

1) In het Hebreeën Jischaloeni mischpetee-tsdek. Beter: Vragen zij Mij om de gerichten der gerechtigheid. De Heere zegt het hier, dat Israël op grond van zijn eigenwilligen godsdienst, van zijn uitwendige Godsverering van Hem eist, dat Hij met Zijn gerechten der gerechtigheid, kome over zijne vijanden, opdat Israël Zijn reddende hand moge ervaren.

2) In het Hebreeën Kirbath Elohiem jechpatsoen. Letterlijk en beter: Het naderen van God begeren zij, n. l. het naderen ten gerichte over hun vijanden, opdat zij uit de ellende zouden verlost worden. In eigengerechtigen eigenwaan menen zij, dat zij het zich wel waardig maken, dat de Heere hen verlost en redt. Het is ook daarom dat zij in het volgende vers als het ware verwijtend tot den Heere komen met de vraag: Waarom enz.

Vers 1

1. Roep uit de keel, zodat men u niet kan overschreeuwen, houd niet in, zo zegt de Heere tot mij, Zijnen profeet, verhef uwe stem als ene bazuin, dat die door geheel het land klinke (Numbers 10:2), en verkondig Mijn volk (Micah 3:8, vgl. 2 Kings 15:36) hun overtreding, hoe schandelijk het zich van Mij heeft verwijderd, en het huis Jakob's hun zonden, 1) waardoor zij zo misdadig Mijne geboden overtreden, en toch dien afval en die zonde zo gering achten, dat zij zich inbeelden, de vroomste en voortreffelijkste mensen te zijn.

1) Hiermede vervolgt de Profeet den last, om aan Jakob-Israël zijne zonden bekend te maken, en dat niet op zachte wijze of bedekt, maar openlijk en zo dringend en ernstig mogelijk. De Heere was van plan, om Israël te redden uit de macht der vijanden, maar zou het tot redding komen, dan moest Israël allereerst zijn zonde en schuld leren erkennen. Alleen dan, als Israël voor God in de schuld viel, zijn zonden bekende, als het kwam tot een kermen en roepen, als het de redding door vrije genade en ongehoudene goedertierenheid leerde erkennen, dan zou ook de verlossing komen en de morgen der vrijmaking dagen. 2. Hoewel zij Mij dagelijks zoeken, met offeranden en gebeden tot Mijn huis komen, opdat Ik hen zou helpen, en hoewel zij enen lust hebben (Ezekiel 20:1, Ezekiel 33:30, de kennis Mijner wegen, er zich ijverig op toeleggen, om de leer der waarheid recht te verstaan, als een volk, dat gerechtigheid doet en het recht zijns Gods niet verlaat, 1) dat er op bedacht is om uitwendig braaf en deugdzaam te leven, zo kan Ik toch geen welbehagen in hen hebben; vragen zij Mij naar de rechten der gerechtigheid, 2) zij hebben enen lust, tot God te naderen.

1) In het Hebreeën Jischaloeni mischpetee-tsdek. Beter: Vragen zij Mij om de gerichten der gerechtigheid. De Heere zegt het hier, dat Israël op grond van zijn eigenwilligen godsdienst, van zijn uitwendige Godsverering van Hem eist, dat Hij met Zijn gerechten der gerechtigheid, kome over zijne vijanden, opdat Israël Zijn reddende hand moge ervaren.

2) In het Hebreeën Kirbath Elohiem jechpatsoen. Letterlijk en beter: Het naderen van God begeren zij, n. l. het naderen ten gerichte over hun vijanden, opdat zij uit de ellende zouden verlost worden. In eigengerechtigen eigenwaan menen zij, dat zij het zich wel waardig maken, dat de Heere hen verlost en redt. Het is ook daarom dat zij in het volgende vers als het ware verwijtend tot den Heere komen met de vraag: Waarom enz.

Vers 3

3. Zij spreken, zeggende: Waarom vasten wij, en Gij ziet het niet aan, daar Gij ons toch onder de straffen laat gebukt gaan? Waarom kwellen wij onze ziel met nog veel meer, dan de letter der wet gebiedt (Leviticus 16:29), daar wij nog vele andere vastendagen houden (Zechariah 8:19), en gij weet het niet, Gij neemt er zelfs gene kennis van in plaats van onze goede werken te belonen? Ziet, dit is Mijn antwoord op uwe klacht, ten dage, wanneer gijlieden vast, wanneer gij allen schijn aanneemt, alsof gij u onder Mijnen wil boogt, en belijdenis deed van uwe zonden, opdat Ik u zou vergeven, zo vindt gij intussen door geheel uw gedrag uwen eigenen lust; 1) in den grond der zaak vraagt gij niet naar Mijn welbehagen, maar volgt gij uwe eigene begeerlijkheden, en gij eist strengelijk al uwen arbeid.

1) In het Hebreeën Thimtseoe chefts. Beter: drijft gij zaken. Want wel kan het tweede woord lust betekenen, maar ook zaken, zoals op vele andere plaatsen in de H. Schrift. Vandaar dat het tweede gedeelte ook luidt: gij eist strengelijk al uwen arbeid, n. l. van uw werklieden. De Heere komt hier er op, dat al hun godsdienst slechts is naar de letter der wet, en dat zij de wet krachteloos maken door hun eigen doen. Terwijl zij vasten, onthouden zij zich niet van arbeid en laten ook hun werklieden in het rusten en vasten niet delen, maar drijven toch hun zaken en eisen van hun werklieden, dat zij niets minder doen dan op de andere dagen.

Vers 3

3. Zij spreken, zeggende: Waarom vasten wij, en Gij ziet het niet aan, daar Gij ons toch onder de straffen laat gebukt gaan? Waarom kwellen wij onze ziel met nog veel meer, dan de letter der wet gebiedt (Leviticus 16:29), daar wij nog vele andere vastendagen houden (Zechariah 8:19), en gij weet het niet, Gij neemt er zelfs gene kennis van in plaats van onze goede werken te belonen? Ziet, dit is Mijn antwoord op uwe klacht, ten dage, wanneer gijlieden vast, wanneer gij allen schijn aanneemt, alsof gij u onder Mijnen wil boogt, en belijdenis deed van uwe zonden, opdat Ik u zou vergeven, zo vindt gij intussen door geheel uw gedrag uwen eigenen lust; 1) in den grond der zaak vraagt gij niet naar Mijn welbehagen, maar volgt gij uwe eigene begeerlijkheden, en gij eist strengelijk al uwen arbeid.

1) In het Hebreeën Thimtseoe chefts. Beter: drijft gij zaken. Want wel kan het tweede woord lust betekenen, maar ook zaken, zoals op vele andere plaatsen in de H. Schrift. Vandaar dat het tweede gedeelte ook luidt: gij eist strengelijk al uwen arbeid, n. l. van uw werklieden. De Heere komt hier er op, dat al hun godsdienst slechts is naar de letter der wet, en dat zij de wet krachteloos maken door hun eigen doen. Terwijl zij vasten, onthouden zij zich niet van arbeid en laten ook hun werklieden in het rusten en vasten niet delen, maar drijven toch hun zaken en eisen van hun werklieden, dat zij niets minder doen dan op de andere dagen.

Vers 4

4. Ziet, opdat gij nog verder moogt opmerken, waarom Ik uw vasten niet aanzie en van uwe boetedoeningen niet wil weten, tot of bij twist en gekijf vast gijlieden; gij hebt een lust, om over uitwendige godsdienstige plechtigheden twistgesprekken te voeren, en om goddelooslijk met de vuist te slaan; 1) vast niet gelijk heden, om uwe stem te doen horen in de hoogte, om verhoring te vinden bij Mij, die Mijnen troon heb in de hemelen.

1) Dus in stede van zich zelf te oordelen en schuldig te verklaren, zijnde dat het rechte en enige werk van een vastendag, veroordeelden zij den een den ander, zij vasten tot gekijf en twist dat is, met een naijver elkaar pogende voorbij te streven, hetwelk de schoonst schijnende dekmantel zijn moest op een vastendag en zich dan bij dat geval best voegen zou. Bovendien was het niet slechts een gekijf met den mond, dat men op den tijd van vasten gewoon was, maar het kwam zelfs tot slaan. De onbarmhartige bazen en taakzetters sloegen hun knechts, de schuldeisers hun onmachtige schuldenaren, welke zij aan den beul overleverden, zij mishandelden de armen en onschuldigen met hun goddeloze handen.

Vers 4

4. Ziet, opdat gij nog verder moogt opmerken, waarom Ik uw vasten niet aanzie en van uwe boetedoeningen niet wil weten, tot of bij twist en gekijf vast gijlieden; gij hebt een lust, om over uitwendige godsdienstige plechtigheden twistgesprekken te voeren, en om goddelooslijk met de vuist te slaan; 1) vast niet gelijk heden, om uwe stem te doen horen in de hoogte, om verhoring te vinden bij Mij, die Mijnen troon heb in de hemelen.

1) Dus in stede van zich zelf te oordelen en schuldig te verklaren, zijnde dat het rechte en enige werk van een vastendag, veroordeelden zij den een den ander, zij vasten tot gekijf en twist dat is, met een naijver elkaar pogende voorbij te streven, hetwelk de schoonst schijnende dekmantel zijn moest op een vastendag en zich dan bij dat geval best voegen zou. Bovendien was het niet slechts een gekijf met den mond, dat men op den tijd van vasten gewoon was, maar het kwam zelfs tot slaan. De onbarmhartige bazen en taakzetters sloegen hun knechts, de schuldeisers hun onmachtige schuldenaren, welke zij aan den beul overleverden, zij mishandelden de armen en onschuldigen met hun goddeloze handen.

Vers 5

5. a) Zou het zulk een vasten zijn, dat Ik verkiezen zou, als Mij goed en welgevallig, dat alleen daarin bestaat, dat de mens zijne ziel een dag kwelle, terwijl hij daarna weer des te meer zijne begeerlijkheden den vrijen teugel laat? dat hij zijn hoofd kromme, gelijk ene geknakte bieze (Matthew 6:16), terwijl hij inwendig zijn hart verheft, en dat hij enen zak en as onder zich spreide, terwijl zijn hart niets weet van schuldgevoel en waar berouw? Zoudt gij dat een vasten heten en enen dag den HEERE aangenaam? zou die gehuichelde verootmoediging Mij tot genade en welgevallen bewegen? Zou Ik u daarvoor zegen toezenden (Isaiah 56:7; Isaiah 61:2)?

a) Zechariah 7:5.

Hier vindt men ene volledige beschrijving van den Joodsen verbodsdag. Bij die gelegenheden waren zij altijd in zeer slecht gewaad, en droegen een ruw sluitend kleed om hun naakte lichaam; soms stonden zij als in gedachten, met enen gebogen hals, en de ogen op den grond geslagen, zodat hun hoofd hing als ene bieze, gelijk de profeet het sierlijk uitdrukt; en soms, zich nog ootmoediger willende betonen, wierpen zij zich ter aarde, besmeerden hun aangezichten met stof, en bedekten hun hoofd met as. Maar waartoe diende al deze uiterlijke vertoning! Indien het hart niet gepaard ging met deze uitwendige gebaren van vernederingen, moesten zij ongetwijfeld zeer hatelijk zijn in de ogen van God, die harten en nieren beproeft.

Vers 5

5. a) Zou het zulk een vasten zijn, dat Ik verkiezen zou, als Mij goed en welgevallig, dat alleen daarin bestaat, dat de mens zijne ziel een dag kwelle, terwijl hij daarna weer des te meer zijne begeerlijkheden den vrijen teugel laat? dat hij zijn hoofd kromme, gelijk ene geknakte bieze (Matthew 6:16), terwijl hij inwendig zijn hart verheft, en dat hij enen zak en as onder zich spreide, terwijl zijn hart niets weet van schuldgevoel en waar berouw? Zoudt gij dat een vasten heten en enen dag den HEERE aangenaam? zou die gehuichelde verootmoediging Mij tot genade en welgevallen bewegen? Zou Ik u daarvoor zegen toezenden (Isaiah 56:7; Isaiah 61:2)?

a) Zechariah 7:5.

Hier vindt men ene volledige beschrijving van den Joodsen verbodsdag. Bij die gelegenheden waren zij altijd in zeer slecht gewaad, en droegen een ruw sluitend kleed om hun naakte lichaam; soms stonden zij als in gedachten, met enen gebogen hals, en de ogen op den grond geslagen, zodat hun hoofd hing als ene bieze, gelijk de profeet het sierlijk uitdrukt; en soms, zich nog ootmoediger willende betonen, wierpen zij zich ter aarde, besmeerden hun aangezichten met stof, en bedekten hun hoofd met as. Maar waartoe diende al deze uiterlijke vertoning! Indien het hart niet gepaard ging met deze uitwendige gebaren van vernederingen, moesten zij ongetwijfeld zeer hatelijk zijn in de ogen van God, die harten en nieren beproeft.

Vers 6

6. Is niet dit het vasten, dat Ik verkies, en alleen als waar kan herkennen, dat gij losmaakt de knopen der goddeloosheid, waarmee uwe ziel aan haar is verbonden; dat Gij ontdoet de banden des juks (Isaiah 47:6), en dat gij vrij loslaat de verpletterden, en alle juk verscheurt, dat gij uwen naaste niet langer verdrukt en uitplundert?

Vers 6

6. Is niet dit het vasten, dat Ik verkies, en alleen als waar kan herkennen, dat gij losmaakt de knopen der goddeloosheid, waarmee uwe ziel aan haar is verbonden; dat Gij ontdoet de banden des juks (Isaiah 47:6), en dat gij vrij loslaat de verpletterden, en alle juk verscheurt, dat gij uwen naaste niet langer verdrukt en uitplundert?

Vers 7

7. Is hetgeen Mij welbehagelijk is, niet, dat gij den hongerigen uw brood mededeelt, en de armen, verdrevenen, die zonder dak moeten rondzwerven (Psalms 119:50), in huis brengt, bij u een onderkomen verleent? Als gij enen naakte ziet, dat gij hem van uwen eigen voorraad van klederen dekt, en dat gij u, in welken nood hij moge zijn, voor uw vlees, uwen naaste, uwen natuurgenoot, niet verbergt (Job 31:13, Ezekiel 18:7, Matthew 25:35,, James 1:27).

Er ligt ene bittere ironie in deze woorden, even als wanneer de ouden zeiden "niet eten" is jejunium naturale (natuurlijk vasten), maar zich van de zonden onthouden jejunium spirituale (geestelijk vasten). Toen gedurende de belegering van Jeruzalem door de Chaldeën tot ene algemene vrijlating der slaven van Israëlietische afkomst besloten was en die ook had plaats gehad, haalden, zodra de Chaldeën waren weggetrokken, de meesters hun vrijgelatenen weer in dienstbaarheid terug (Jeremiah 34:8) deze zelfzuchtige despotische gezindheid had het volk, gelijk uit Isaiah 58:6 blijkt ook in de ballingschap niet afgelegd. 8. Verkiest zulk een vasten, dat niet in onthouding van spijzen, maar in weldoen en zelfverloochende liefde bestaat. Dan zal uw licht, de nieuwe zegen, die den nacht van uw lijden vervangt (Isaiah 59:9) voortbreken als de dageraad, even zeker als deze de duisternis wegvagen en den vollen dag aankondigen, en uwe genezing van de u geslagene wonden zal snellijk uitspruiten, en uwe gerechtigheid, welke de Heere zelf is (Jeremiah 23:6 been makende en den weg wijzende, voor uw aangezicht heengaan, en de heerlijkheid des HEEREN zal uw achtertocht wezen, 1) zal achter u gaan en u bedekken, opdat zij u tot het doel uwer eigene verheerlijking brenge.

1) Wat de Heere dus vraagt en waarop Hij zijn zegen belooft, is niet een uitwendige vorm van godsdienst, waaraan het wezen ontbreekt, maar de ware godsvrucht, zich betonend in een leven naar Gods Woord en wet. Als dit leven gezocht en gevonden en beleefd wordt, dan zou de Heere zich openbaren als een God van volkomene zaligheid. Want dat leven is het waarlijk eren van Hem, en opdat waarlijk eren van Hem, heeft Hij zegen en genade beloofd.

Vers 7

7. Is hetgeen Mij welbehagelijk is, niet, dat gij den hongerigen uw brood mededeelt, en de armen, verdrevenen, die zonder dak moeten rondzwerven (Psalms 119:50), in huis brengt, bij u een onderkomen verleent? Als gij enen naakte ziet, dat gij hem van uwen eigen voorraad van klederen dekt, en dat gij u, in welken nood hij moge zijn, voor uw vlees, uwen naaste, uwen natuurgenoot, niet verbergt (Job 31:13, Ezekiel 18:7, Matthew 25:35,, James 1:27).

Er ligt ene bittere ironie in deze woorden, even als wanneer de ouden zeiden "niet eten" is jejunium naturale (natuurlijk vasten), maar zich van de zonden onthouden jejunium spirituale (geestelijk vasten). Toen gedurende de belegering van Jeruzalem door de Chaldeën tot ene algemene vrijlating der slaven van Israëlietische afkomst besloten was en die ook had plaats gehad, haalden, zodra de Chaldeën waren weggetrokken, de meesters hun vrijgelatenen weer in dienstbaarheid terug (Jeremiah 34:8) deze zelfzuchtige despotische gezindheid had het volk, gelijk uit Isaiah 58:6 blijkt ook in de ballingschap niet afgelegd. 8. Verkiest zulk een vasten, dat niet in onthouding van spijzen, maar in weldoen en zelfverloochende liefde bestaat. Dan zal uw licht, de nieuwe zegen, die den nacht van uw lijden vervangt (Isaiah 59:9) voortbreken als de dageraad, even zeker als deze de duisternis wegvagen en den vollen dag aankondigen, en uwe genezing van de u geslagene wonden zal snellijk uitspruiten, en uwe gerechtigheid, welke de Heere zelf is (Jeremiah 23:6 been makende en den weg wijzende, voor uw aangezicht heengaan, en de heerlijkheid des HEEREN zal uw achtertocht wezen, 1) zal achter u gaan en u bedekken, opdat zij u tot het doel uwer eigene verheerlijking brenge.

1) Wat de Heere dus vraagt en waarop Hij zijn zegen belooft, is niet een uitwendige vorm van godsdienst, waaraan het wezen ontbreekt, maar de ware godsvrucht, zich betonend in een leven naar Gods Woord en wet. Als dit leven gezocht en gevonden en beleefd wordt, dan zou de Heere zich openbaren als een God van volkomene zaligheid. Want dat leven is het waarlijk eren van Hem, en opdat waarlijk eren van Hem, heeft Hij zegen en genade beloofd.

Vers 9

9. Dan zult gij roepen om genade, en de HEERE zal u aanstonds antwoorden met verhoring uwer bede; gij zult schreeuwen om betoning Zijner goedheid en trouw, en Hij zal zeggen: Ziet, hier ben Ik, en u aanstonds aannemen. Zo gij uit het midden van u wegdoet het juk, dat gij (Isaiah 58:6) op de schouders van anderen zo onrechtmatig en zonder medelijden gelegd hebt, en nalaat het uitsteken des vingers, om den rechtvaardige na te wijzen en te smaden (Proverbs 6:13), en het spreken der ongerechtigheid, voortaan geen ijdel gepraat meer uit uwen mond laat gaan (Ephesians 4:29).

Vers 9

9. Dan zult gij roepen om genade, en de HEERE zal u aanstonds antwoorden met verhoring uwer bede; gij zult schreeuwen om betoning Zijner goedheid en trouw, en Hij zal zeggen: Ziet, hier ben Ik, en u aanstonds aannemen. Zo gij uit het midden van u wegdoet het juk, dat gij (Isaiah 58:6) op de schouders van anderen zo onrechtmatig en zonder medelijden gelegd hebt, en nalaat het uitsteken des vingers, om den rechtvaardige na te wijzen en te smaden (Proverbs 6:13), en het spreken der ongerechtigheid, voortaan geen ijdel gepraat meer uit uwen mond laat gaan (Ephesians 4:29).

Vers 10

10. En zo gij uwe ziel opent voor den hongerige, dat gij u gaarne ter zijner hulpe opofferingen getroost, en zo gij de bedrukte ziel verzadigt, 1) welke door gebrek en ontbering wordt nedergedrukt, dan zal uw licht in de duisternis opgaan, uw heil op eens den tegenwoordigen lijdensnacht doorbreken, even als uit den uitwendigen nacht het zonnelicht te voorschijn treedt (Psalms 112:4), en uwe donkerheid zal zijn als de middag; 2) al is het nog zo duister om u heen (Job 10:22), het zal zijn als helder dag (Job 11:17; Job 37:24. Psalms 37:6).

1) In Isaiah 58:9, Isaiah 58:10 wordt weer de ware bekering getoond, een afsterven van den ouden mens en een opstanding van den nieuwen mens. De afsterving wordt in Isaiah 58:9b en de opstanding in Isaiah 58:10a beschreven.

2) Na een zware ramp en verdrukking zou God hen als verrassen met Zijne wederkerende genade, welke zo aangenaam zijn zal als het licht des dageraads na een langen en donkeren nacht. Schoon gij lang als levende begraven zijt geweest, gij zult uwe heerlijkheid en uwe voortreflijkheid weer verkrijgen. Zijt gij met droefheid een geruimen tijd overstelpt geweest, gij zult er weer vrolijk uitzien, als het aanbreken van den dag.

Vers 10

10. En zo gij uwe ziel opent voor den hongerige, dat gij u gaarne ter zijner hulpe opofferingen getroost, en zo gij de bedrukte ziel verzadigt, 1) welke door gebrek en ontbering wordt nedergedrukt, dan zal uw licht in de duisternis opgaan, uw heil op eens den tegenwoordigen lijdensnacht doorbreken, even als uit den uitwendigen nacht het zonnelicht te voorschijn treedt (Psalms 112:4), en uwe donkerheid zal zijn als de middag; 2) al is het nog zo duister om u heen (Job 10:22), het zal zijn als helder dag (Job 11:17; Job 37:24. Psalms 37:6).

1) In Isaiah 58:9, Isaiah 58:10 wordt weer de ware bekering getoond, een afsterven van den ouden mens en een opstanding van den nieuwen mens. De afsterving wordt in Isaiah 58:9b en de opstanding in Isaiah 58:10a beschreven.

2) Na een zware ramp en verdrukking zou God hen als verrassen met Zijne wederkerende genade, welke zo aangenaam zijn zal als het licht des dageraads na een langen en donkeren nacht. Schoon gij lang als levende begraven zijt geweest, gij zult uwe heerlijkheid en uwe voortreflijkheid weer verkrijgen. Zijt gij met droefheid een geruimen tijd overstelpt geweest, gij zult er weer vrolijk uitzien, als het aanbreken van den dag.

Vers 11

11. En de HEERE zal u geduriglijk leiden, u verzorgen en raden, en Hij zal uwe ziel verzadigen in grote droogten, zodat u in een door de zon verbrand, uitgedroogd land (Psalms 68:7), niets ontbreekt (Isaiah 43:20), en Hij zal uwe beenderen vaardig maken, zodat ook uw tijdelijk leven voorspoedig zij; en gij zult zijn door den zegen, dien gij ontvangt, als een gewaterd hof, waarin zich de bloei des levens ontwikkelt (Jeremiah 31:12), en door den zegen, dien gij verspreidt, als ene springader der wateren, welker wateren niet ontbreken, 1) om dorstigen te verkwikken (John 7:38).

1) Niet alleen tijdelijke maar ook geestelijke zegeningen werden hun beloofd en toegezegd. Niet alleen zullen zij de zegeningen ontvangen, maar ook blijvend bezitten. Dit laatste wordt vooral uitgedrukt door de laatste woorden: springader der wateren, welker wateren niet ontbreken. Gezegend door den Heere, zal Israël ook weer ten zegen zijn.

Vers 11

11. En de HEERE zal u geduriglijk leiden, u verzorgen en raden, en Hij zal uwe ziel verzadigen in grote droogten, zodat u in een door de zon verbrand, uitgedroogd land (Psalms 68:7), niets ontbreekt (Isaiah 43:20), en Hij zal uwe beenderen vaardig maken, zodat ook uw tijdelijk leven voorspoedig zij; en gij zult zijn door den zegen, dien gij ontvangt, als een gewaterd hof, waarin zich de bloei des levens ontwikkelt (Jeremiah 31:12), en door den zegen, dien gij verspreidt, als ene springader der wateren, welker wateren niet ontbreken, 1) om dorstigen te verkwikken (John 7:38).

1) Niet alleen tijdelijke maar ook geestelijke zegeningen werden hun beloofd en toegezegd. Niet alleen zullen zij de zegeningen ontvangen, maar ook blijvend bezitten. Dit laatste wordt vooral uitgedrukt door de laatste woorden: springader der wateren, welker wateren niet ontbreken. Gezegend door den Heere, zal Israël ook weer ten zegen zijn.

Vers 12

12. En die uit u voortkomen, zullen bouwen de oude verwoeste plaatsen; de fondamenten, van geslacht tot geslacht verwoest (Isaiah 61:4), zult gij oprichten, en gij zult genaamd worden: die de bressen toemuurt, die de paden, de tot hiertoe verwoeste (Isaiah 33:8 en met slijk overdekte straten der stad, weer opmaakt, zodat er huizen worden gebouwd, om te bewonen.

Hier is (Isaiah 58:11, Isaiah 58:12) onder aanschouwelijke beelden het grote raadsbesluit Gods uitgesproken, dat namelijk het volk Gods, wanneer het zelf tot volkomene gerechtigheid Gods is hersteld, ook weer tot herstelling der wereld als Gods knecht zal dienstbaar zijn. Het beeld in Isaiah 58:12 is ontleend aan de herstelling van het land Kanan en de stad Jeruzalem, en zinspeelt zeker ook op den herbouw, die na de Babylonische gevangenschap zal plaats hebben. Maar men moet steeds in het oog houden, dat geenszins deze herstelling, die reeds tot een historisch feit behoort, of den profeet, of den Geest Gods in hem het gewichtigste en voornaamste was, maar dat de laatste volkomene vernieuwing, de voltooiing van het rijk Gods vooral wordt bedoeld. De profeet spreekt niet van den terugkeer uit Babel z, dat men, wat hij zegt, ook op de laatste grote herstelling toepassen kan; maar hij profeteert van het laatste en grootste z, dat het zich ook laat toepassen op het geringere, op den terugkeer uit Babel en andere bewijzen van Gods reddend vermogen (vgl. Isaiah 51:4).

Onder de oude en verwoeste plaatsen moeten wij de overoude puinhopen van het vroegere rijk van God in de heidenwereld verstaan, welke Israël, wanneer het zelf weer uit zijne verwoesting zal hersteld zijn, zal opbouwen. Het zal het woeste rijk der wereld daar buiten hervormen tot het rijk Gods, en de stad Gods, die in hare onverwoestbare grondslagen van den ouden tijd af nog bestaat, weer in de heidenwereld opbouwen.

Dat is het onderscheid tussen het Oude en Nieuwe Testament, dat in het Oude het natuurlijke zich tot het Christelijke verheft, maar in het Nieuwe het Christelijke het natuurlijke verandert en tot zich opheft. Het oude Testament heeft ten doel het uiterlijke inwendig te doen worden, en dit streven wordt in het Nieuwe Testament verwezenlijkt; verder is het zoeken, dat het uitwendige aan het inwendige, het gehele leven aan het inwendige leven gelijkvormig worde.

Vers 12

12. En die uit u voortkomen, zullen bouwen de oude verwoeste plaatsen; de fondamenten, van geslacht tot geslacht verwoest (Isaiah 61:4), zult gij oprichten, en gij zult genaamd worden: die de bressen toemuurt, die de paden, de tot hiertoe verwoeste (Isaiah 33:8 en met slijk overdekte straten der stad, weer opmaakt, zodat er huizen worden gebouwd, om te bewonen.

Hier is (Isaiah 58:11, Isaiah 58:12) onder aanschouwelijke beelden het grote raadsbesluit Gods uitgesproken, dat namelijk het volk Gods, wanneer het zelf tot volkomene gerechtigheid Gods is hersteld, ook weer tot herstelling der wereld als Gods knecht zal dienstbaar zijn. Het beeld in Isaiah 58:12 is ontleend aan de herstelling van het land Kanan en de stad Jeruzalem, en zinspeelt zeker ook op den herbouw, die na de Babylonische gevangenschap zal plaats hebben. Maar men moet steeds in het oog houden, dat geenszins deze herstelling, die reeds tot een historisch feit behoort, of den profeet, of den Geest Gods in hem het gewichtigste en voornaamste was, maar dat de laatste volkomene vernieuwing, de voltooiing van het rijk Gods vooral wordt bedoeld. De profeet spreekt niet van den terugkeer uit Babel z, dat men, wat hij zegt, ook op de laatste grote herstelling toepassen kan; maar hij profeteert van het laatste en grootste z, dat het zich ook laat toepassen op het geringere, op den terugkeer uit Babel en andere bewijzen van Gods reddend vermogen (vgl. Isaiah 51:4).

Onder de oude en verwoeste plaatsen moeten wij de overoude puinhopen van het vroegere rijk van God in de heidenwereld verstaan, welke Israël, wanneer het zelf weer uit zijne verwoesting zal hersteld zijn, zal opbouwen. Het zal het woeste rijk der wereld daar buiten hervormen tot het rijk Gods, en de stad Gods, die in hare onverwoestbare grondslagen van den ouden tijd af nog bestaat, weer in de heidenwereld opbouwen.

Dat is het onderscheid tussen het Oude en Nieuwe Testament, dat in het Oude het natuurlijke zich tot het Christelijke verheft, maar in het Nieuwe het Christelijke het natuurlijke verandert en tot zich opheft. Het oude Testament heeft ten doel het uiterlijke inwendig te doen worden, en dit streven wordt in het Nieuwe Testament verwezenlijkt; verder is het zoeken, dat het uitwendige aan het inwendige, het gehele leven aan het inwendige leven gelijkvormig worde.

Vers 13

13. Indien gij uwen voet van den sabbat afkeert, er voor vreest om den geheiligden bodem des sabbats met den voet der bezigheden te betreden (Exodus 3:5); zo gij u onthoudt van te doen uwen lust uw werk op Mijnen heiligen dag, zodat gij u voor gewonen arbeid en vleselijke begeerlijkheden wacht, en indien gij den sabbat noemt ene verlustiging, in plaats van dien, gelijk tot heden, voor een last aan te zien, omdat die u van uw dagelijks arbeiden afhoudt (Amos 8:5), indien gij dat doet, opdat de HEERE geheiligd worde, die te eren is 1), indien `t uw lust is, God te verheerlijken en daarom met vreugde Zijnen dag begroet, en indien gij dien eert, dat gij uwe wegen niet doet, uwe dagelijkse bezigheden nalaat, en uwen eigenen lust uw eigen werk niet vindt, niet drijft (Zechariah 1:3) gene genietingen en wereldse vermakelijkheden zoekt, noch een woord daarvan spreekt, geen ijdele dingen noemt of zot geklap houdt:

1) Beter: Indien gij den Sabbath maakt een verlustiging den HEERE gewijd, den Hooggeëerde. De Heere God komt ook hier, waar Hij het verschil aanwijst tussen den valsen en waren Godsdienst, met het aandringen op een ware viering van den Sabbat, omdat, zoals dr. Kuyper zeer juist aantekent bij de uiteenzetting van het vierde gebod, "om dat het vierde gebod niet komt op onzen persoon, niet op onze wereld en niet op onzen naam, maar op ons leven en stelt als nu den eis, dat ook ons leven niet tegen God zal ingaan, en dat we, om dit te voorkomen, als naar den beelde Gods geschapen, ook ons leven naar den regel van Gods leven zullen inrichten. "

Vers 13

13. Indien gij uwen voet van den sabbat afkeert, er voor vreest om den geheiligden bodem des sabbats met den voet der bezigheden te betreden (Exodus 3:5); zo gij u onthoudt van te doen uwen lust uw werk op Mijnen heiligen dag, zodat gij u voor gewonen arbeid en vleselijke begeerlijkheden wacht, en indien gij den sabbat noemt ene verlustiging, in plaats van dien, gelijk tot heden, voor een last aan te zien, omdat die u van uw dagelijks arbeiden afhoudt (Amos 8:5), indien gij dat doet, opdat de HEERE geheiligd worde, die te eren is 1), indien `t uw lust is, God te verheerlijken en daarom met vreugde Zijnen dag begroet, en indien gij dien eert, dat gij uwe wegen niet doet, uwe dagelijkse bezigheden nalaat, en uwen eigenen lust uw eigen werk niet vindt, niet drijft (Zechariah 1:3) gene genietingen en wereldse vermakelijkheden zoekt, noch een woord daarvan spreekt, geen ijdele dingen noemt of zot geklap houdt:

1) Beter: Indien gij den Sabbath maakt een verlustiging den HEERE gewijd, den Hooggeëerde. De Heere God komt ook hier, waar Hij het verschil aanwijst tussen den valsen en waren Godsdienst, met het aandringen op een ware viering van den Sabbat, omdat, zoals dr. Kuyper zeer juist aantekent bij de uiteenzetting van het vierde gebod, "om dat het vierde gebod niet komt op onzen persoon, niet op onze wereld en niet op onzen naam, maar op ons leven en stelt als nu den eis, dat ook ons leven niet tegen God zal ingaan, en dat we, om dit te voorkomen, als naar den beelde Gods geschapen, ook ons leven naar den regel van Gods leven zullen inrichten. "

Vers 14

14. Dan zult gij u verlustigen in den HEERE, die u de blijdschap in Zijnen heiligen dag met de vreugde, die deze gemeenschap met Hem geeft (Psalms 43:4; Isaiah 61:10) vergelden zal (Job 22:26), en Ik, de Heere, zal u doen rijden op de hoogten der aarde (Deuteronomy 32:13; Deuteronomy 33:29), in plaats van dat gij nu een knecht van vreemden moet zijn, en Ik zal u spijzigen met de erve van uwen vader Jakob, daar Ik u het hem beloofde land (Psalms 105:11) tot vrij, onbestreden vruchtgebruik teruggeef. Amen, dat is ontwijfelbaar: want de mond des HEEREN heeft het gesproken (Isaiah 1:20; Isaiah 21:17; Isaiah 22:25; Isaiah 24:3; Isaiah 25:8; Isaiah 40:5).

Den dag des Heeren moet Israël heilig achten, en niet alleen door elke onthouding van `t verrichten van aardse bezigheden, maar zelfs-dat is een merkwaardig woord, door vermijding van alle ijdele woorden; geheel overgegeven aan goddelijke bepeinzing zullen diegenen, die den rustdag vieren, in godvruchtige gesprekken treden. In zodanigen heiligen lust zullen ook zij lust hebben aan den Heere en daar heen rijden op de hoogten des ouden erfdeels der vaderen.

Klinkenberg houdt "het rijden op de hoogten der aarde" voor een zinnebeeld ontleend aan enen zegepralenden overwinnaar, die, op enen krijgswagen rijdende, zich de bergen, sterkten en vestingen onderwerpt; v. d. Palm meent dat het betrekking heeft op den landbouw: "gij zult zelfs de toppen der bergen als vruchtbare streken kunnen beschouwen, " `t geen de hoogste vruchtbaarheid van een bergachtig land te kennen geeft. Gataker: "Ik zal u doen wonen in hoge plaatsen, waar gij veilig en buiten gevaar zijt" Isaiah 33:16, Isaiah 33:17. De spreekwijs schijnt overgenomen uit het lied van Mozes, Deuteronomy 32:13 en enigermate te zien op de bergachtigheid van het land van Juda (Psalms 87:1. Isaiah 14:25; Isaiah 37:24).

Lowth: De mening hiervan is: "Ik zal u verhogen boven uwe naburen, en u in `t bezit stellen van hun bergen, werwaarts zij gewoon zijn te vlieden, als tot onoverwinnelijke vestingen" (zie Deuteronomy 32:13; Deuteronomy 33:29. Ezekiel 36:2) enz.

Vers 14

14. Dan zult gij u verlustigen in den HEERE, die u de blijdschap in Zijnen heiligen dag met de vreugde, die deze gemeenschap met Hem geeft (Psalms 43:4; Isaiah 61:10) vergelden zal (Job 22:26), en Ik, de Heere, zal u doen rijden op de hoogten der aarde (Deuteronomy 32:13; Deuteronomy 33:29), in plaats van dat gij nu een knecht van vreemden moet zijn, en Ik zal u spijzigen met de erve van uwen vader Jakob, daar Ik u het hem beloofde land (Psalms 105:11) tot vrij, onbestreden vruchtgebruik teruggeef. Amen, dat is ontwijfelbaar: want de mond des HEEREN heeft het gesproken (Isaiah 1:20; Isaiah 21:17; Isaiah 22:25; Isaiah 24:3; Isaiah 25:8; Isaiah 40:5).

Den dag des Heeren moet Israël heilig achten, en niet alleen door elke onthouding van `t verrichten van aardse bezigheden, maar zelfs-dat is een merkwaardig woord, door vermijding van alle ijdele woorden; geheel overgegeven aan goddelijke bepeinzing zullen diegenen, die den rustdag vieren, in godvruchtige gesprekken treden. In zodanigen heiligen lust zullen ook zij lust hebben aan den Heere en daar heen rijden op de hoogten des ouden erfdeels der vaderen.

Klinkenberg houdt "het rijden op de hoogten der aarde" voor een zinnebeeld ontleend aan enen zegepralenden overwinnaar, die, op enen krijgswagen rijdende, zich de bergen, sterkten en vestingen onderwerpt; v. d. Palm meent dat het betrekking heeft op den landbouw: "gij zult zelfs de toppen der bergen als vruchtbare streken kunnen beschouwen, " `t geen de hoogste vruchtbaarheid van een bergachtig land te kennen geeft. Gataker: "Ik zal u doen wonen in hoge plaatsen, waar gij veilig en buiten gevaar zijt" Isaiah 33:16, Isaiah 33:17. De spreekwijs schijnt overgenomen uit het lied van Mozes, Deuteronomy 32:13 en enigermate te zien op de bergachtigheid van het land van Juda (Psalms 87:1. Isaiah 14:25; Isaiah 37:24).

Lowth: De mening hiervan is: "Ik zal u verhogen boven uwe naburen, en u in `t bezit stellen van hun bergen, werwaarts zij gewoon zijn te vlieden, als tot onoverwinnelijke vestingen" (zie Deuteronomy 32:13; Deuteronomy 33:29. Ezekiel 36:2) enz.

Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Isaiah 58". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/isaiah-58.html. 1862-80.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile