Lectionary Calendar
Monday, December 23rd, 2024
the Fourth Week of Advent
the Fourth Week of Advent
advertisement
advertisement
advertisement
Attention!
Take your personal ministry to the Next Level by helping StudyLight build churches and supporting pastors in Uganda.
Click here to join the effort!
Click here to join the effort!
Bible Commentaries
Bijbelverkaring van Matthew Henry Henry's compleet
Auteursrechtverklaring
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Bibliografische Informatie
Henry, Matthew. "Commentaar op Isaiah 43". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/commentaries/dut/mhm/isaiah-43.html. 1706.
Henry, Matthew. "Commentaar op Isaiah 43". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/
Whole Bible (3)
Inleiding
Bijbelverkaring van Matthew Henry, JESAJA 43De inhoud van dit hoofdstuk is tamelijk gelijk aan die van het vorige, ziende op de bevrijding van de Joden uit hun gevangenschap, maar daar doorheen ziende op het grote werk van van de mensen verlossing door Jezus Christus, en de genade van het Evangelie, die de gelovigen door Hem deelachtig worden. Hier zijn:
I. Dierbare beloften, gedaan aan Gods volk van Zijn tegenwoordigheid met hen in hun beproeving, tot hun ondersteuning onder dezelve en hun verlossing uit dezelve, Isaiah 43:1.
II. Een uitdaging, gericht tot de afgoden, om te wedijveren met de alwetend held en de almacht van God Isaiah 43:8.
III. Aanmoediging gegeven aan het volk van God om te hopen op hun bevrijding uit Babel, door de gedachte aan hetgeen God gedaan heeft voor hun vaderen, toen Hij hen heeft uitgevoerd uit Egypte, Isaiah 43:14.
IV. Een methode aangewend om net volk te bereiden Op hun verlossing door hen te herinneren aan hun zonden door welke zij er God toe gebracht hebben om hen daarin te laten, opdat zij tot berouw zouden komen en God zouden bidden om vergeving en genade, Isaiah 43:22.
Inleiding
Bijbelverkaring van Matthew Henry, JESAJA 43De inhoud van dit hoofdstuk is tamelijk gelijk aan die van het vorige, ziende op de bevrijding van de Joden uit hun gevangenschap, maar daar doorheen ziende op het grote werk van van de mensen verlossing door Jezus Christus, en de genade van het Evangelie, die de gelovigen door Hem deelachtig worden. Hier zijn:
I. Dierbare beloften, gedaan aan Gods volk van Zijn tegenwoordigheid met hen in hun beproeving, tot hun ondersteuning onder dezelve en hun verlossing uit dezelve, Isaiah 43:1.
II. Een uitdaging, gericht tot de afgoden, om te wedijveren met de alwetend held en de almacht van God Isaiah 43:8.
III. Aanmoediging gegeven aan het volk van God om te hopen op hun bevrijding uit Babel, door de gedachte aan hetgeen God gedaan heeft voor hun vaderen, toen Hij hen heeft uitgevoerd uit Egypte, Isaiah 43:14.
IV. Een methode aangewend om net volk te bereiden Op hun verlossing door hen te herinneren aan hun zonden door welke zij er God toe gebracht hebben om hen daarin te laten, opdat zij tot berouw zouden komen en God zouden bidden om vergeving en genade, Isaiah 43:22.
Verzen 1-7
Jesaja 43:1-7Dit hoofdstuk heeft een duidelijk verband met het slot van het vorige hoofdstuk, maar het is een zeer verrassend verband. Daar was gezegd dat Jakob en Israël niet wilden wandelen in Gods wegen, en dat zij, als Hij hen tuchtigde wegens hun ongehoorzaamheid, weerstrevend waren, en Zijn bestraffing niet ter harte namen. En nu zou men denken dat hierop meest volgen, dat God hen ten enenmale zou verlaten en hen zou verdoen, maar neen, de volgende woorden zijn: Maar nu, vrees niet, o Jakob, o Israël, Ik heb u verlost, gij zijt Mijn. Hoewel velen onder hen ongezeglijk en onverbeterlijk waren, wilde God toch Zijn liefde tot en Zijn zorg voor Zijn volk laten voortduren en de massa van het volk zou nog bewaard blijven, er was nog genade voor weggelegd. Door de slechtheid van de mensen blinkt Gods goedheid nog sterker uit, "waar de zonde overvloedig was is de genade nog veel meer overvloedig geweest," Romans 5:20, en "de barmhartigheid roemt tegen het oordeel, als overwonnen te hebben, de zege te hebben behaald", James 2:13.
De zon, nu plotseling van achter een zware, donkere wolk tevoorschijn tredende, schijnt zoveel helderder en met een aangename verrassing. De uitdrukkingen van Gods gunst en welwillendheid jegens Zijn volk zijn hier zeer sterk en spreken van overvloedige vertroosting tot het geestelijk zaad van de oprechten Jakob en de biddende Israël, want "ook ons is dit Evangelie verkondigd," zowel als aan de gevangenen in Babel, Hebrews 4:2. Wij hebben hier:
I. De gronden van Gods zorg voor en belangstelling in Zijn volk en de belangen van Zijn kerk en Zijn koninkrijk onder de mensen. Op Jakob en Israël zal, hoewel zij in een zondige, ellendige toestand zijn, worden acht gegeven, want:
1. Zij zijn Gods maaksel, "door Hem geschapen tot goede werken," Efeziers 2:10. Hij heeft hen geschapen en geformeerd, hun niet slechts een aanzijn, maar dit aanzijn gegeven, hen geformeerd tot een volk, hun regering ingericht, hen tot een volk, een staat gemaakt door de handvest van Zijn verbond. Waar een nieuw schepsel is daar heeft God het geformeerd, en Hij zal het werk van Zijn handen niet laten varen. Zij zijn het volk, dat Hij gekocht en verkregen heeft, Hij heeft hen verlost. Eerst heeft Hij hen uit Egypteland verlost, en uit velerlei andere slavernij, door Zijn liefde en Zijn genade, Isaiah 63:9, en nog veel meer zorg zal Hij dragen voor hen, die verlost zijn door het bloed Zijns Zoons.
2. Zij zijn Zijn bijzonder volk, dat Hij onderscheiden heeft van andere volken, en dat Hij zich heeft afgezonderd. Hij heeft hen bij hun naam geroepen als degenen met wie Hij zeer vertrouwelijk is, zij zijn de Zijnen, Hem toegeëigend, en voor wie Hij een zeer bijzondere belangstelling koestert.
3. Hij is hun God in verbond met hen, Isaiah 43:3. Ik ben de Heere, uw God, door u aangebeden, en door belofte aan u verbonden, de Heilige Israëls, de God Israëls want de ware God is een heilig God, en heiligheid betaamt Zijn huis, is Zijn huis sierlijk. En vanwege dit alles kon Hij terecht zeggen: Vrees niet, Isaiah 43:1 en wederom, Isaiah 43:5, vrees niet. Zij, voor wie God is, behoeven niet te vrezen voor wie of voor wat tegen hen is.
II. De vroegere voorbeelden van deze zorg.
1. God had hen duur gekocht. Ik heb Egypte gegeven tot uw losgeld, want door de ene plaag na de andere was Egypte geheel verwoest, al hun eerstgeborenen waren gedood en al hun krijgslieden verdronken, en dit alles om een weg te banen voor Israëls bevrijding van hen. Veeleer zal Egypte opgeofferd worden dan dat Israël in slavernij zal blijven zuchten, als de tijd voor hun bevrijding is aangebroken. In Asa's tijd hebben de Ethiopiërs hen aangevallen, maar veeleer zullen deze vernietigd worden, dan dat Israël zou worden beroerd. En indien dit als zo iets groots geacht werd, dat Egypte tot hun losgeld werd gegeven, hoeveel reden hebben wij dan niet om Gods liefde voor ons te bewonderen, waarmee Hij Zijn eigen Zoon heeft gegeven tot een rantsoen voor ons, 1 John 4:10. Wat is Ethiopië en Seba, wat zijn al hun levens en al hun schatten, in vergelijking met het bloed van Christus?
2. Daarnaar had Hij hen geschat, en zij waren Hem zeer dierbaar, Isaiah 43:4. Van toen af dat gij kostelijk zijt geweest in Mijn ogen, zijt gij verheerlijkt geweest. Ware gelovigen zijn kostelijk in Gods ogen, zij zijn Zijn juwelen Zijn bijzondere schat, Exodus 19:5, Hij heeft hen lief, Hij verlustigt zich in hen, boven alle andere volken. Zijn kerk is Zijn wijngaard. En hierdoor wordt Gods volk in waarheid verheerlijkt, en hun naam groot gemaakt want in werkelijkheid zijn de mensen wat zij in Gods ogen zijn. Toen de krijgsmacht van Sanherib door Gods voorzienigheid geleid werd om Egypte, Morenland en Seba aan te vallen, daar zij er van afgeleid moest worden om Israël aan te vallen, heeft God deze landen voor Israël gegeven en alzo getoond hoe kostelijk Zijn volk was in Zijn ogen. Aldus verstaan het sommigen.
III. De verdere bewijzen die God hun nog geven wilde van Zijn zorg en goedheid.
1. Hij zal met hen wezen in hun grootste moeilijkheden en gevaren, Isaiah 43:2. "Wanneer gij zult gaan door het water en door de rivieren, door het vuur en de vlam. Ik zal hij u zijn en dat zal uw veiligheid wezen, als de gevaren zeer nabij zijn, en zeer dreigend, dan zult gij er uit verlost worden." Zijn zij op hun reis door diepe wateren heengegaan? Zij zouden er niet in omkomen. De rivieren zullen u niet overstromen. Zouden zij door hun vervolgers in een vurige oven worden geworpen, omdat zij standvastig hun God blijven aankleven? Dan zou toch de vlam hen niet aansteken, hetgeen naar de letter vervuld is geworden in de wonderbare bewaring van de drie jongelingen Dan.3. Hoewel zij heengingen door vuur en water, hetgeen voor hen was als het dal van de schaduwen des doods, behoefden zij, daar God met hen was, geen kwaad te vrezen zij zullen gesteund en gedragen en doorgeholpen worden, "wij zijn door vuur en water gegaan, maar gij voerde ons uit in de overvloed" Psalms 66:12.
2. Als het nodig was, zou Hij nog al de belangen van de kinderen van de mensen doen wijken voor de belangen van Zijn eigen kinderen. Ik zal mensen, voorname, aanzienlijke mensen, in uw plaats geven, krijgslieden, ja gehele volken in plaats van uw ziel, dat is: uw leven. Naties zullen opgeofferd worden voor uw welzijn." Veeleer dan Gods Israël zullen allen worden afgesneden, zo kostelijk zijn zij in Zijn ogen De zaken van de wereld zullen zo geregeld en geschikt worden, dat zij het voordeligst zijn voor de kerk, 2 Chronicles 16:9.
3. Diegenen van hen, die verstrooid waren onder andere volken, zullen allen bijeenvergaderd worden en delen in de openbare zegeningen, Isaiah 43:6, Isaiah 43:7. Sommigen van het zaad Israëls waren verstrooid in alle landen, in het oosten en westen, in het noorden en zuiden, of in alle delen van Babylonië, maar zij, wier geest door God opgewekt werd om naar Jeruzalem te gaan, zullen uit al die delen bijeenvergaderd worden, de Goddelijke genade zal ook hen bereiken, die het verst verwijderd waren en op de grootste afstand van elkaar, en toen de tijd daar was, heeft niets hen verhinderd om samen te komen en gezamenlijk weer te keren in verhoring van hun gebed, Psalms 106:47 :"Verzamel ons weer uit de volken" ter vervulling van deze belofte: "Al waren uw verdrevenen aan het einde des hemels vandaar zal u de Heere, uw God, vergaderen en vandaar zal Hij u nemen," Deuteronomy 30:4, waarop gepleit werd ten behoeve van de kinderen van de gevangenschap, Nehemiah 1:9. Maar wie zijn het zaad Israëls, die aldus zorgvuldig bijeenvergaderd zullen worden? Hij zegt het ons in Isaiah 43:7, het zijn de zodanigen, die God getekend heeft voor genade, want:
A. Zij zijn naar Zijn naam genoemd, zij belijden de Godsdienst en zijn onderscheiden van het overige van de wereld door hun verbondsbetrekking tot God.
B. Zij zijn geschapen tot Zijn eer, de geest van Israëlieten is in hen geschapen, en zij zijn geformeerd naar de wil van God, en deze zijn het, die bijeenvergaderd worden. Alleen diegenen zijn geschikt om naar Gods naam genoemd te worden, die door Zijn genade geschapen zijn tot Zijn eer, en zij, die door God geschapen en geroepen zijn, worden thans vergaderd tot Christus als hun Hoofd, en daarna in de hemel als hun tehuis Hij zal Zijn uitverkorenen vergaderen uit de vier windstreken. Deze belofte wijst op de bijeenvergadering van de verstrooiden van de heidenen, en de vreemdelingen die verstrooid zijn door het Evangelie van Christus, die gestorven is om de kinderen Gods, die verstrooid zijn bijeen te vergaderen, want de belofte was voor allen, die verre zijn, zovelen als de Heere onze God er toe roepen en scheppen zal. God is met de kerk, laat haar dus niet vrezen, niemand van hen, die tot haar behoren, zal verloren gaan.
Verzen 1-7
Jesaja 43:1-7Dit hoofdstuk heeft een duidelijk verband met het slot van het vorige hoofdstuk, maar het is een zeer verrassend verband. Daar was gezegd dat Jakob en Israël niet wilden wandelen in Gods wegen, en dat zij, als Hij hen tuchtigde wegens hun ongehoorzaamheid, weerstrevend waren, en Zijn bestraffing niet ter harte namen. En nu zou men denken dat hierop meest volgen, dat God hen ten enenmale zou verlaten en hen zou verdoen, maar neen, de volgende woorden zijn: Maar nu, vrees niet, o Jakob, o Israël, Ik heb u verlost, gij zijt Mijn. Hoewel velen onder hen ongezeglijk en onverbeterlijk waren, wilde God toch Zijn liefde tot en Zijn zorg voor Zijn volk laten voortduren en de massa van het volk zou nog bewaard blijven, er was nog genade voor weggelegd. Door de slechtheid van de mensen blinkt Gods goedheid nog sterker uit, "waar de zonde overvloedig was is de genade nog veel meer overvloedig geweest," Romans 5:20, en "de barmhartigheid roemt tegen het oordeel, als overwonnen te hebben, de zege te hebben behaald", James 2:13.
De zon, nu plotseling van achter een zware, donkere wolk tevoorschijn tredende, schijnt zoveel helderder en met een aangename verrassing. De uitdrukkingen van Gods gunst en welwillendheid jegens Zijn volk zijn hier zeer sterk en spreken van overvloedige vertroosting tot het geestelijk zaad van de oprechten Jakob en de biddende Israël, want "ook ons is dit Evangelie verkondigd," zowel als aan de gevangenen in Babel, Hebrews 4:2. Wij hebben hier:
I. De gronden van Gods zorg voor en belangstelling in Zijn volk en de belangen van Zijn kerk en Zijn koninkrijk onder de mensen. Op Jakob en Israël zal, hoewel zij in een zondige, ellendige toestand zijn, worden acht gegeven, want:
1. Zij zijn Gods maaksel, "door Hem geschapen tot goede werken," Efeziers 2:10. Hij heeft hen geschapen en geformeerd, hun niet slechts een aanzijn, maar dit aanzijn gegeven, hen geformeerd tot een volk, hun regering ingericht, hen tot een volk, een staat gemaakt door de handvest van Zijn verbond. Waar een nieuw schepsel is daar heeft God het geformeerd, en Hij zal het werk van Zijn handen niet laten varen. Zij zijn het volk, dat Hij gekocht en verkregen heeft, Hij heeft hen verlost. Eerst heeft Hij hen uit Egypteland verlost, en uit velerlei andere slavernij, door Zijn liefde en Zijn genade, Isaiah 63:9, en nog veel meer zorg zal Hij dragen voor hen, die verlost zijn door het bloed Zijns Zoons.
2. Zij zijn Zijn bijzonder volk, dat Hij onderscheiden heeft van andere volken, en dat Hij zich heeft afgezonderd. Hij heeft hen bij hun naam geroepen als degenen met wie Hij zeer vertrouwelijk is, zij zijn de Zijnen, Hem toegeëigend, en voor wie Hij een zeer bijzondere belangstelling koestert.
3. Hij is hun God in verbond met hen, Isaiah 43:3. Ik ben de Heere, uw God, door u aangebeden, en door belofte aan u verbonden, de Heilige Israëls, de God Israëls want de ware God is een heilig God, en heiligheid betaamt Zijn huis, is Zijn huis sierlijk. En vanwege dit alles kon Hij terecht zeggen: Vrees niet, Isaiah 43:1 en wederom, Isaiah 43:5, vrees niet. Zij, voor wie God is, behoeven niet te vrezen voor wie of voor wat tegen hen is.
II. De vroegere voorbeelden van deze zorg.
1. God had hen duur gekocht. Ik heb Egypte gegeven tot uw losgeld, want door de ene plaag na de andere was Egypte geheel verwoest, al hun eerstgeborenen waren gedood en al hun krijgslieden verdronken, en dit alles om een weg te banen voor Israëls bevrijding van hen. Veeleer zal Egypte opgeofferd worden dan dat Israël in slavernij zal blijven zuchten, als de tijd voor hun bevrijding is aangebroken. In Asa's tijd hebben de Ethiopiërs hen aangevallen, maar veeleer zullen deze vernietigd worden, dan dat Israël zou worden beroerd. En indien dit als zo iets groots geacht werd, dat Egypte tot hun losgeld werd gegeven, hoeveel reden hebben wij dan niet om Gods liefde voor ons te bewonderen, waarmee Hij Zijn eigen Zoon heeft gegeven tot een rantsoen voor ons, 1 John 4:10. Wat is Ethiopië en Seba, wat zijn al hun levens en al hun schatten, in vergelijking met het bloed van Christus?
2. Daarnaar had Hij hen geschat, en zij waren Hem zeer dierbaar, Isaiah 43:4. Van toen af dat gij kostelijk zijt geweest in Mijn ogen, zijt gij verheerlijkt geweest. Ware gelovigen zijn kostelijk in Gods ogen, zij zijn Zijn juwelen Zijn bijzondere schat, Exodus 19:5, Hij heeft hen lief, Hij verlustigt zich in hen, boven alle andere volken. Zijn kerk is Zijn wijngaard. En hierdoor wordt Gods volk in waarheid verheerlijkt, en hun naam groot gemaakt want in werkelijkheid zijn de mensen wat zij in Gods ogen zijn. Toen de krijgsmacht van Sanherib door Gods voorzienigheid geleid werd om Egypte, Morenland en Seba aan te vallen, daar zij er van afgeleid moest worden om Israël aan te vallen, heeft God deze landen voor Israël gegeven en alzo getoond hoe kostelijk Zijn volk was in Zijn ogen. Aldus verstaan het sommigen.
III. De verdere bewijzen die God hun nog geven wilde van Zijn zorg en goedheid.
1. Hij zal met hen wezen in hun grootste moeilijkheden en gevaren, Isaiah 43:2. "Wanneer gij zult gaan door het water en door de rivieren, door het vuur en de vlam. Ik zal hij u zijn en dat zal uw veiligheid wezen, als de gevaren zeer nabij zijn, en zeer dreigend, dan zult gij er uit verlost worden." Zijn zij op hun reis door diepe wateren heengegaan? Zij zouden er niet in omkomen. De rivieren zullen u niet overstromen. Zouden zij door hun vervolgers in een vurige oven worden geworpen, omdat zij standvastig hun God blijven aankleven? Dan zou toch de vlam hen niet aansteken, hetgeen naar de letter vervuld is geworden in de wonderbare bewaring van de drie jongelingen Dan.3. Hoewel zij heengingen door vuur en water, hetgeen voor hen was als het dal van de schaduwen des doods, behoefden zij, daar God met hen was, geen kwaad te vrezen zij zullen gesteund en gedragen en doorgeholpen worden, "wij zijn door vuur en water gegaan, maar gij voerde ons uit in de overvloed" Psalms 66:12.
2. Als het nodig was, zou Hij nog al de belangen van de kinderen van de mensen doen wijken voor de belangen van Zijn eigen kinderen. Ik zal mensen, voorname, aanzienlijke mensen, in uw plaats geven, krijgslieden, ja gehele volken in plaats van uw ziel, dat is: uw leven. Naties zullen opgeofferd worden voor uw welzijn." Veeleer dan Gods Israël zullen allen worden afgesneden, zo kostelijk zijn zij in Zijn ogen De zaken van de wereld zullen zo geregeld en geschikt worden, dat zij het voordeligst zijn voor de kerk, 2 Chronicles 16:9.
3. Diegenen van hen, die verstrooid waren onder andere volken, zullen allen bijeenvergaderd worden en delen in de openbare zegeningen, Isaiah 43:6, Isaiah 43:7. Sommigen van het zaad Israëls waren verstrooid in alle landen, in het oosten en westen, in het noorden en zuiden, of in alle delen van Babylonië, maar zij, wier geest door God opgewekt werd om naar Jeruzalem te gaan, zullen uit al die delen bijeenvergaderd worden, de Goddelijke genade zal ook hen bereiken, die het verst verwijderd waren en op de grootste afstand van elkaar, en toen de tijd daar was, heeft niets hen verhinderd om samen te komen en gezamenlijk weer te keren in verhoring van hun gebed, Psalms 106:47 :"Verzamel ons weer uit de volken" ter vervulling van deze belofte: "Al waren uw verdrevenen aan het einde des hemels vandaar zal u de Heere, uw God, vergaderen en vandaar zal Hij u nemen," Deuteronomy 30:4, waarop gepleit werd ten behoeve van de kinderen van de gevangenschap, Nehemiah 1:9. Maar wie zijn het zaad Israëls, die aldus zorgvuldig bijeenvergaderd zullen worden? Hij zegt het ons in Isaiah 43:7, het zijn de zodanigen, die God getekend heeft voor genade, want:
A. Zij zijn naar Zijn naam genoemd, zij belijden de Godsdienst en zijn onderscheiden van het overige van de wereld door hun verbondsbetrekking tot God.
B. Zij zijn geschapen tot Zijn eer, de geest van Israëlieten is in hen geschapen, en zij zijn geformeerd naar de wil van God, en deze zijn het, die bijeenvergaderd worden. Alleen diegenen zijn geschikt om naar Gods naam genoemd te worden, die door Zijn genade geschapen zijn tot Zijn eer, en zij, die door God geschapen en geroepen zijn, worden thans vergaderd tot Christus als hun Hoofd, en daarna in de hemel als hun tehuis Hij zal Zijn uitverkorenen vergaderen uit de vier windstreken. Deze belofte wijst op de bijeenvergadering van de verstrooiden van de heidenen, en de vreemdelingen die verstrooid zijn door het Evangelie van Christus, die gestorven is om de kinderen Gods, die verstrooid zijn bijeen te vergaderen, want de belofte was voor allen, die verre zijn, zovelen als de Heere onze God er toe roepen en scheppen zal. God is met de kerk, laat haar dus niet vrezen, niemand van hen, die tot haar behoren, zal verloren gaan.
Verzen 8-13
Jesaja 43:8-13Hier tart God de aanbidders van afgoden om zulke bewijzen van de godheid van hun valse goden bij te brengen, zoals-om nu niet verder te gaan-dit voorbeeld of bewijs van de verlossing van de Joden uit Babel, waarvan het volk van Israël voorzien was, om te bewijzen dat hun God de ware en levende God is, en Hij alleen.
I. De voorstanders van de afgoderij worden hier opgeroepen om te zeggen wat zij te zeggen hebben ter verdediging van hun afgoden, Isaiah 43:8, Isaiah 43:9. Hun goden hebben ogen en zien niet, oren en horen niet, en zij, die hen maken, en er op vertrouwen, zijn aan hen gelijk, dat heeft David gezegd, Psalms 115:8, waarnaar de profeet hier schijnt te verwijzen, als hij de afgodendienaars het blinde volk noemt, dat ogen heeft, en het dove volk, dat oren heeft. Zij hebben de gestalte en vermogens van mensen, maar in werkelijkheid zijn zij ontbloot van rede en gezond verstand, want anders zouden zij ook nooit goden aanbidden van hun eigen maaksel, laat daarom al de heidenen tezamen vergaderd worden, laat hen elkaar helpen en met vereende krachten de zaak bepleiten van hun drekgoden. En indien zij niets te zeggen hebben tot hun eigen rechtvaardiging, zo laat hen horen wat de God van Israël te zeggen heeft tot hun overtuiging en weerlegging.
II. Gods getuigen worden opgeroepen om te verschijnen en hun getuigenis voor Hem af te leggen, Isaiah 43:10. Gij Israëlieten, gij allen, die naar Mijn naam genoemd zijt, gij allen zijt Mijn getuigen, en dat is ook Mijn knecht, die Ik verkoren heb." Het was Christus zelf, die aldus werd aangeduid, Isaiah 42:1. Mijn knecht en Mijn verkorene. Al de profeten, die van Christus getuigd hebben, en Christus zelf, de grote Profeet, worden hier opgeroepen als Gods getuigen.
1. Gods volk is getuige voor Hem, en het kan uit zijn eigen kennis en ervaring getuigen van de macht van Zijn genade, de lieflijkheid van Zijn vertroosting, de tederheid van Zijn voorzienigheid, en de waarheid van Zijn belofte, dat geen van Zijn woorden ter aarde is gevallen.
2. Zijn profeten zijn zeer bijzonder getuigen voor Hem, voor wie Zijn verborgenheid is, en die meer van Hem weten dan anderen. Maar de Messias is inzonderheid gegeven om Zijn getuige te zijn bij het volk, van eeuwigheid af in Zijn schoot geweest zijnde, heeft Hij Hem bekend gemaakt.
A. Laat ons nu zien wat het punt is dat deze getuigen geroepen worden te bewijzen, Isaiah 43:12. Gij zijt Mijn getuigen, spreekt de Heere, dat Ik God ben. Zij, die zelf erkennen dat de Heere God is, moeten bereid zijn om voor anderen te getuigen wat zij van Hem weten, opdat ook die tot de erkentenis ervan gebracht mogen worden. Ik heb geloofd, daarom sprak ik. In het bijzonder: daar gij wel moet weten en geloven en verstaan, moet gij ook bereid zijn te getuigen:
a. Dat Ik de enig ware God ben, Ik een in zichzelf bestaand, zelfgenoegzaam Wezen ben, Ik ben het, die gij moet vrezen en aanbidden, en op wie gij moet vertrouwen. Ja meer, Isaiah 43:13. Eer de dag was, v r de eersten dag des tijde, v r de schepping van het licht, en bijgevolg van eeuwigheid ben Ik het. De afgoden zijn slechts van gisteren, "nieuwe goden die van nabij gekomen waren" Deuter. 32:17, maar de God Israëls is van eeuwigheid. b. Dat er voor Mij geen god geformeerd was, ook zal er na Mij geen zijn. De afgoden waren geformeerde goden. Dii facti-gemaakte of gefabriceerde goden, of liever, gefingeerde goden, van nature waren zij geen goden, Galatians 4:8. Maar God heeft een bestaan van eeuwigheid, ja, en Hij had een Godsdienst in de wereld voordat er afgoden of afgodendienaars waren. De waarheid is ouder dan de dwaling, en Hij zal een wezen hebben tot in eeuwigheid, en zal aangebeden en verheerlijkt worden, als afgoden afgeschaft en teniet gedaan zullen zijn, en er geen afgodendienaars meer zullen zijn. De ware Godsdienst zal het veld behouden en alle tegenstand en mededinging overleven. Groot is de waarheid en zij zal zegevieren.
c. Dat Ik de Heere ben, de grote Jahweh, die is en was en zijn zal, en buiten Mij is er geen Heiland, Isaiah 43:11. Zie wat het is, waar de grote God in roemt, niet zozeer daarin dat Hij de enige Heerser is, maar wel daarin dat Hij de enige Heiland, de enige Redder is, want Hij verlustigt zich erin goed te doen, Hij is "de behouder van alle mensen," 1 Timothy 4:10.
B. Laat ons zien wat de bewijzen zijn, die bijgebracht worden tot bevestiging van dit punt.
a. Dat de Heere God is, door twee bewijzen:
Ten eerste. Hij heeft een oneindige en onfeilbare kennis, zoals duidelijk blijkt uit de voorzeggingen van Zijn woord, Isaiah 43:12. ik heb verkondigd en Ik heb doen horen, hetgeen zonder falen geschied is, ja Ik heb nooit iets verkondigd of doen horen, of het is volbracht geworden. Ik heb doen horen, toen er geen vreemde onder ulieden was, toen gij, geen ander orakel hebt geraadpleegd dan het Mijne, en geen anderen profeet had dan de Mijne." Er is gezegd toen zij uit Egypte kwamen dat de Heere alleen hen geleid heeft en dat er geen vreemde god met Hem was.
Ten tweede. Hij heeft een oneindige en onweerstaanbare macht, zoals blijkt uit de werkingen van Zijn voorzienigheid. Hij zegt niet slechts: Ik heb doen horen, maar, Ik heb verlost, niet alleen voorzegd wat niemand kon voorzien, maar gedaan wat niemand anders doen kon, want, Isaiah 43:13, daar is niemand, die uit Mijn hand redden kan hen, die Ik wil straffen, niet alleen geen mens, meer geen van de goden van de heidenen kan hen beschermen." Daarom is het vreeslijk in de handen van de levenden God te vallen omdat men er niet weer uit kan komen. "Ik zal werken wat Ik besloten heb te werken, zowel in genade als in oordeel, en wie zal het keren, wie zal het tegenstaan of vertragen?"
b. Dat de goden van de heidenen, die mededingers met Hem zijn, niet slechts minder zijn dan Hij, maar dat zij in het geheel geen goden zijn, hetgeen bewezen is, Isaiah 43:9, door een uitdaging. Wie onder hen zal dit verkondigen, wat Ik nu verkondig? Wie kan toekomende dingen voorzeggen, ja wie van hen kan ons de toekomende dingen doen horen? Isaiah 41:22. Zij kunnen niet eens een geschiedschrijver inspireren, en nog veel minder een profeet. Zij worden er toe uitgedaagd, laat hen hun getuigen voorbrengen, om hun alwetendheid en hun almacht te bewijzen. En,
Ten eerste. Indien zij ze bewijzen, zullen zij gerechtvaardigd worden, de afgoden in eer te eisen, en de afgodendienaars in haar aan hen te bewijzen.
Ten tweede. Indien zij ze niet bewijzen, laat hen zeggen: het is waarheid, laat hen de ware God erkennen en de waarheid nopens Hem aannemen, dat Hij alleen God is. De zaak Gods vreest geen nauwkeurig onderzoek, maar het kan redelijkerwijs verwacht worden dat zij, die zich niet kunnen rechtvaardigen ten opzichte van hun ongodsdienstigheid, zich zullen onderwerpen aan de macht van de waarheid en van de ware Godsvrucht.
Verzen 8-13
Jesaja 43:8-13Hier tart God de aanbidders van afgoden om zulke bewijzen van de godheid van hun valse goden bij te brengen, zoals-om nu niet verder te gaan-dit voorbeeld of bewijs van de verlossing van de Joden uit Babel, waarvan het volk van Israël voorzien was, om te bewijzen dat hun God de ware en levende God is, en Hij alleen.
I. De voorstanders van de afgoderij worden hier opgeroepen om te zeggen wat zij te zeggen hebben ter verdediging van hun afgoden, Isaiah 43:8, Isaiah 43:9. Hun goden hebben ogen en zien niet, oren en horen niet, en zij, die hen maken, en er op vertrouwen, zijn aan hen gelijk, dat heeft David gezegd, Psalms 115:8, waarnaar de profeet hier schijnt te verwijzen, als hij de afgodendienaars het blinde volk noemt, dat ogen heeft, en het dove volk, dat oren heeft. Zij hebben de gestalte en vermogens van mensen, maar in werkelijkheid zijn zij ontbloot van rede en gezond verstand, want anders zouden zij ook nooit goden aanbidden van hun eigen maaksel, laat daarom al de heidenen tezamen vergaderd worden, laat hen elkaar helpen en met vereende krachten de zaak bepleiten van hun drekgoden. En indien zij niets te zeggen hebben tot hun eigen rechtvaardiging, zo laat hen horen wat de God van Israël te zeggen heeft tot hun overtuiging en weerlegging.
II. Gods getuigen worden opgeroepen om te verschijnen en hun getuigenis voor Hem af te leggen, Isaiah 43:10. Gij Israëlieten, gij allen, die naar Mijn naam genoemd zijt, gij allen zijt Mijn getuigen, en dat is ook Mijn knecht, die Ik verkoren heb." Het was Christus zelf, die aldus werd aangeduid, Isaiah 42:1. Mijn knecht en Mijn verkorene. Al de profeten, die van Christus getuigd hebben, en Christus zelf, de grote Profeet, worden hier opgeroepen als Gods getuigen.
1. Gods volk is getuige voor Hem, en het kan uit zijn eigen kennis en ervaring getuigen van de macht van Zijn genade, de lieflijkheid van Zijn vertroosting, de tederheid van Zijn voorzienigheid, en de waarheid van Zijn belofte, dat geen van Zijn woorden ter aarde is gevallen.
2. Zijn profeten zijn zeer bijzonder getuigen voor Hem, voor wie Zijn verborgenheid is, en die meer van Hem weten dan anderen. Maar de Messias is inzonderheid gegeven om Zijn getuige te zijn bij het volk, van eeuwigheid af in Zijn schoot geweest zijnde, heeft Hij Hem bekend gemaakt.
A. Laat ons nu zien wat het punt is dat deze getuigen geroepen worden te bewijzen, Isaiah 43:12. Gij zijt Mijn getuigen, spreekt de Heere, dat Ik God ben. Zij, die zelf erkennen dat de Heere God is, moeten bereid zijn om voor anderen te getuigen wat zij van Hem weten, opdat ook die tot de erkentenis ervan gebracht mogen worden. Ik heb geloofd, daarom sprak ik. In het bijzonder: daar gij wel moet weten en geloven en verstaan, moet gij ook bereid zijn te getuigen:
a. Dat Ik de enig ware God ben, Ik een in zichzelf bestaand, zelfgenoegzaam Wezen ben, Ik ben het, die gij moet vrezen en aanbidden, en op wie gij moet vertrouwen. Ja meer, Isaiah 43:13. Eer de dag was, v r de eersten dag des tijde, v r de schepping van het licht, en bijgevolg van eeuwigheid ben Ik het. De afgoden zijn slechts van gisteren, "nieuwe goden die van nabij gekomen waren" Deuter. 32:17, maar de God Israëls is van eeuwigheid. b. Dat er voor Mij geen god geformeerd was, ook zal er na Mij geen zijn. De afgoden waren geformeerde goden. Dii facti-gemaakte of gefabriceerde goden, of liever, gefingeerde goden, van nature waren zij geen goden, Galatians 4:8. Maar God heeft een bestaan van eeuwigheid, ja, en Hij had een Godsdienst in de wereld voordat er afgoden of afgodendienaars waren. De waarheid is ouder dan de dwaling, en Hij zal een wezen hebben tot in eeuwigheid, en zal aangebeden en verheerlijkt worden, als afgoden afgeschaft en teniet gedaan zullen zijn, en er geen afgodendienaars meer zullen zijn. De ware Godsdienst zal het veld behouden en alle tegenstand en mededinging overleven. Groot is de waarheid en zij zal zegevieren.
c. Dat Ik de Heere ben, de grote Jahweh, die is en was en zijn zal, en buiten Mij is er geen Heiland, Isaiah 43:11. Zie wat het is, waar de grote God in roemt, niet zozeer daarin dat Hij de enige Heerser is, maar wel daarin dat Hij de enige Heiland, de enige Redder is, want Hij verlustigt zich erin goed te doen, Hij is "de behouder van alle mensen," 1 Timothy 4:10.
B. Laat ons zien wat de bewijzen zijn, die bijgebracht worden tot bevestiging van dit punt.
a. Dat de Heere God is, door twee bewijzen:
Ten eerste. Hij heeft een oneindige en onfeilbare kennis, zoals duidelijk blijkt uit de voorzeggingen van Zijn woord, Isaiah 43:12. ik heb verkondigd en Ik heb doen horen, hetgeen zonder falen geschied is, ja Ik heb nooit iets verkondigd of doen horen, of het is volbracht geworden. Ik heb doen horen, toen er geen vreemde onder ulieden was, toen gij, geen ander orakel hebt geraadpleegd dan het Mijne, en geen anderen profeet had dan de Mijne." Er is gezegd toen zij uit Egypte kwamen dat de Heere alleen hen geleid heeft en dat er geen vreemde god met Hem was.
Ten tweede. Hij heeft een oneindige en onweerstaanbare macht, zoals blijkt uit de werkingen van Zijn voorzienigheid. Hij zegt niet slechts: Ik heb doen horen, maar, Ik heb verlost, niet alleen voorzegd wat niemand kon voorzien, maar gedaan wat niemand anders doen kon, want, Isaiah 43:13, daar is niemand, die uit Mijn hand redden kan hen, die Ik wil straffen, niet alleen geen mens, meer geen van de goden van de heidenen kan hen beschermen." Daarom is het vreeslijk in de handen van de levenden God te vallen omdat men er niet weer uit kan komen. "Ik zal werken wat Ik besloten heb te werken, zowel in genade als in oordeel, en wie zal het keren, wie zal het tegenstaan of vertragen?"
b. Dat de goden van de heidenen, die mededingers met Hem zijn, niet slechts minder zijn dan Hij, maar dat zij in het geheel geen goden zijn, hetgeen bewezen is, Isaiah 43:9, door een uitdaging. Wie onder hen zal dit verkondigen, wat Ik nu verkondig? Wie kan toekomende dingen voorzeggen, ja wie van hen kan ons de toekomende dingen doen horen? Isaiah 41:22. Zij kunnen niet eens een geschiedschrijver inspireren, en nog veel minder een profeet. Zij worden er toe uitgedaagd, laat hen hun getuigen voorbrengen, om hun alwetendheid en hun almacht te bewijzen. En,
Ten eerste. Indien zij ze bewijzen, zullen zij gerechtvaardigd worden, de afgoden in eer te eisen, en de afgodendienaars in haar aan hen te bewijzen.
Ten tweede. Indien zij ze niet bewijzen, laat hen zeggen: het is waarheid, laat hen de ware God erkennen en de waarheid nopens Hem aannemen, dat Hij alleen God is. De zaak Gods vreest geen nauwkeurig onderzoek, maar het kan redelijkerwijs verwacht worden dat zij, die zich niet kunnen rechtvaardigen ten opzichte van hun ongodsdienstigheid, zich zullen onderwerpen aan de macht van de waarheid en van de ware Godsvrucht.
Verzen 14-21
Jesaja 43:14-21Tot zo'n laag peil was het geloof en de hoop van Gods volk in Babel gezonken, dat er regel op regel nodig was om hun te verzekeren dat zij verlost zouden worden uit hun gevangenschap, en daarom worden, opdat zij een sterke vertroosting zouden hebben, de verzekeringen ervan dikwijls herhaald en hier inzonderheid zeer uitdrukkelijk en bemoedigend.
I. God neemt hier zulke titels en benamingen aan van Zijn eer, dat zij zeer bemoedigend zijn voor hen. Hij is de Heere, hun Verlosser, die hen niet slechts verlossen zal, maar hun verlossing op zich neemt, haar zich ten taak stelt. Als Hij hun God is, dan zal Hij alles voor hen zijn wat zij nodig hebben, en daarom zal Hij, als zij in dienstbaarheid zijn hun bevrijder wezen, Hij is de Heilige Israëls, en wederom, Isaiah 43:15, hun Heilige, en daarom zal Hij ieder woord vervullen, dat Hij tot hen heeft gesproken. Hij is de Schepper Israëls die hen uit niets tot een volk heeft gemaakt (want dat is scheppen) ja uit erger dan niets, en Hij is hun koning, die hen erkent als Zijn volk en hen bestuurt en leidt.
II. Hij verzekert hun dat Hij een middel zal vinden om de macht te verbreken van hun verdrukkers, die hen gevangen houden en de mate van hun ongerechtigheid vol deden worden, toen zij het besluit namen om hun nooit hun vrijheid terug te geven, Isaiah 14:17. God zal een zegevierend vorst met zijn leger naar Babel zenden, die al hun edelen naar beneden brengt, Isaiah 43:14, en hun eer in het stof legt, en ook al hun volk, namelijk de Chaldeeën, die juichen in hun schepen (want zeelieden zijn geneigd tot luidruchtigheid) of, wier geroep is: naar de schepen, als hun toevlucht wanneer hun stad ingenomen zal zijn, ten einde door het voordeel dat zij hebben in hun grote rivier te kunnen ontkomen. De verwoesting van Babel moet de weg banen voor de bevrijding van Gods volk. En in de voorzegging van de val van het Nieuw-Testamentische Babylon horen wij de kreten en het weeklagen van de zeelieden, Revelation 18:17. En merk op: het is ter wille van Israël, dat Babel verwoest wordt, ten einde de weg te banen voor hun bevrijding.
III. Hij herinnert hen aan de grote dingen, die Hij gedaan had voor hun vaderen, toen Hij hen uitgevoerd heeft uit Egypteland, want zo kan het gelezen worden, Isaiah 43:16,Isaiah 43:17. "Alzo spreekt de Heere, die een weg maakte in de zee, in de Rode zee, en Farao's wagens en paarden uitbracht, opdat zij tezamen naar de bodem van de zee zouden gaan, en nooit weer boven zouden komen, maar vernietigd zijn. Hij, die dit gedaan heeft, kan als het Hem behaagt een weg voor maken naar de zee, als gij terugkeert uit Babel, en veeleer zal Hij dit doen, dan u daar te laten." Ter bemoediging van ons geloof en onze hoop is het goed om dikwijls te denken aan hetgeen God vroeger gedaan heeft voor Zijn volk en tegen Zijn en hun vijanden. Denk inzonderheid aan hetgeen Hij gedaan heeft bij de Rode Zee, hoe Hij haar gemaakt heeft:
1. Tot een weg voor Zijn volk, een rechte weg, een korte weg, ja een toevlucht voor hen, door welke zij vluchten en behouden werden, daar de wateren een muur voor hen waren.
2. Tot een graf voor Zijn vijanden. De wagens en paarden werden uitgebracht door Hem, die de Heere is van alle heirscharen met het doel, dat zij tezamen zouden vallen "hoewel zij het zo niet meenden," Micah 4:11,Micah 4:12.
IV. Hij belooft dat Hij nog grotere dingen voor hen doen zal dan in de dagen van ouds, zodat zij geen reden zullen hebben om te vragen bij wijze van klacht, zoals Gideon gedaan heeft: Waar zijn al de wonderen, waar onze vaders ons van verteld hebben want zij zullen ze voor hen zien herhaald, ja zij zullen ze nog overtroffen zien, Isaiah 43:18. Gedenk van de vorige dingen niet, om, zoals sommigen doen de tegenwoordige dingen te onderschatten alsof de vorige dagen beter waren dan de tegenwoordige, neen, gij moogt, zo gij wilt, vergelijkenderwijs gesproken, ze vergeten en dan toch door de gebeurtenissen van uw eigen dagen genoeg weten om u ervan te overtuigen dat de Heere alleen God is, want zie, de Heere zal wat nieuws maken, iets dat nog ten opzichte van het wonderbare, noch ten opzichte van de waarde er van, minder of kleiner is dan de oude dingen." De beste verklaring hiervan is Jeremiah 16:14, Jeremiah 16:15, Jeremiah 23:7, Jeremiah 23:8. Er zal niet meer gezegd worden, zo waarachtig als de Heere leeft, die de kinderen Israëls uit Egypteland heeft opgevoerd," dat is iets ouds, waarvan de herinnering in zekere zin verloren of opgelost is in het nieuwe, in het nieuwe bewijs dat de Heere leeft want Hij heeft de kinderen Israëls opgevoerd uit het land van het noorden. Hoewel vroegere zegeningen en weldadigheden niet vergeten moeten worden, moet van nieuwe zegeningen zeer bij zonder gebruik worden gemaakt. Nu spruit het uit als een verrassing voor u, ge zijt als degenen die dromen. Zult gij het niet weten? en wilt gij er Gods hand niet in erkennen?
V. Hij belooft niet slechts hen uit Babel te verlossen, maar ook dat Hij hen veilig en op aangename wijze naar hun eigen land zal leiden Isaiah 43:19, Isaiah 43:20. Ik zal in de woestijn een weg leggen en rivieren in de wildernis, want zelfs de weg van Babel naar Kanan, zowel als die van Egypte naar Kanan, lag door een woest land, waar God, als de terugkerende gevangenen er door heengaan, voor hen zal zorgen, zodat hun kamp beide goed geproviandeerd en onder goed geleide was. Dezelfde macht, die een weg maakte in de zee, Isaiah 43:16, kan een weg maken in de woestijn, een weg banen door de grootste moeilijkheden heen. En Hij, die droog land maakte in de wateren, kan in het droogste land water tevoorschijn brengen, en wel in zo'n overvloed, dat niet alleen aan Zijn volk, Zijn uitverkorenen, te drinken wordt gegeven, maar ook aan het gedierte des velde, aan de draken en de jonge struisvogels, die gezegd worden er God voor te eren, het is zo'n merkbare verkwikking en geeft hun zo veel genot, dat zij, indien zij er toe in staat waren, God er voor zouden loven en de mens zouden beschamen aan wie het vermogen is gegeven om God, Zijn weldoener te prijzen, maar die het niet doet. Dit nu:
a. Ziet terug op hetgeen God voor Israël gedaan heeft toen Hij hen van Egypte door de woestijn naar Kanan gevoerd heeft, en water uit de rotssteen tevoorschijn heeft gebracht om hen te volgen, wat God tevoren voor hen gedaan heeft, zal Hij wederom voor hen doen, want Hij is nog dezelfde. En hoewel wij niet bevinden dat het wonder herhaald werd op hun terugtocht uit Babel, genoten zij toch de zegen in de gewone weg van de voorzienigheid, waarvoor het hun betaamde om God niet minder dankbaar te zijn.
b. Het ziet voorwaarts, niet slechts op al de voorbeelden van Gods zorg voor de Joodse kerk in de laatste eeuwen ervan, maar naar de genade van het Evangelie inzonderheid zoals zij geopenbaard is aan de heidenwereld, waardoor een weg geopend is in de woestijn, en rivieren in de wildernis, de wereld, die als een woestijn lag in onwetendheid en onvruchtbaarheid, werd gezegend met Goddelijke leiding en Goddelijke vertroosting, en te die einde met een overvloedige uitstorting van de Geest. De zondaars uit de heidenen, die als het gedierte des velde waren geweest, wild en woest als de draken, dom als de uilen of de struisvogels, zullen er toe gebracht worden om God te danken, dat Hij Zijn genade uitgestrekt heeft tot de uitverkorenen onder hen.
VI. Hij voert al deze beloofde zegeningen terug naar hun grote oorsprong, de bedoeling van Zijn eigen eer en heerlijkheid, Isaiah 43:21. Dit volk heb Ik Mij geformeerd, en daarom doe Ik dit alles voor hen opdat zij Mijn lof zullen vertellen. De kerk is door God geformeerd, en dat zijn ook al de levende leden ervan. De nieuwe hemel, de nieuwe aarde, de nieuwe mens zijn het werk van Gods hand, en zijn niet meer, niet beter dan Hij ze maakt, zij zijn geformeerd naar Zijn wil. Hij formeert haar voor zichzelf, inzonderheid Zijn Israël, om Hem te zijn tot een volk, en tot een naam en tot een lof, en niet anders kunnen ze Hem zijn, of dienstig voor Hem zijn, dan naar dat Zijn genade in hen verheer1ijkt is, Jeremiah 13:11, Efeziers 1:6, 12, 14. Daarom is het onze plicht om Zijn tot te vertellen, niet alleen met onze lippen, maar met ons leven, door ons over te geven in Zijn dienst gelijk Hij ons geformeerd heeft, zo voedt Hij ons, en onderhoudt Hij ons, en leidt Hij ons, geheel en al voor Hemzelf, daarom moeten wij Hem loven voor ieder blijk van Zijn goedheid, want anders beantwoorden wij niet aan het bestaan en de zegeningen, die wij hebben.
Verzen 14-21
Jesaja 43:14-21Tot zo'n laag peil was het geloof en de hoop van Gods volk in Babel gezonken, dat er regel op regel nodig was om hun te verzekeren dat zij verlost zouden worden uit hun gevangenschap, en daarom worden, opdat zij een sterke vertroosting zouden hebben, de verzekeringen ervan dikwijls herhaald en hier inzonderheid zeer uitdrukkelijk en bemoedigend.
I. God neemt hier zulke titels en benamingen aan van Zijn eer, dat zij zeer bemoedigend zijn voor hen. Hij is de Heere, hun Verlosser, die hen niet slechts verlossen zal, maar hun verlossing op zich neemt, haar zich ten taak stelt. Als Hij hun God is, dan zal Hij alles voor hen zijn wat zij nodig hebben, en daarom zal Hij, als zij in dienstbaarheid zijn hun bevrijder wezen, Hij is de Heilige Israëls, en wederom, Isaiah 43:15, hun Heilige, en daarom zal Hij ieder woord vervullen, dat Hij tot hen heeft gesproken. Hij is de Schepper Israëls die hen uit niets tot een volk heeft gemaakt (want dat is scheppen) ja uit erger dan niets, en Hij is hun koning, die hen erkent als Zijn volk en hen bestuurt en leidt.
II. Hij verzekert hun dat Hij een middel zal vinden om de macht te verbreken van hun verdrukkers, die hen gevangen houden en de mate van hun ongerechtigheid vol deden worden, toen zij het besluit namen om hun nooit hun vrijheid terug te geven, Isaiah 14:17. God zal een zegevierend vorst met zijn leger naar Babel zenden, die al hun edelen naar beneden brengt, Isaiah 43:14, en hun eer in het stof legt, en ook al hun volk, namelijk de Chaldeeën, die juichen in hun schepen (want zeelieden zijn geneigd tot luidruchtigheid) of, wier geroep is: naar de schepen, als hun toevlucht wanneer hun stad ingenomen zal zijn, ten einde door het voordeel dat zij hebben in hun grote rivier te kunnen ontkomen. De verwoesting van Babel moet de weg banen voor de bevrijding van Gods volk. En in de voorzegging van de val van het Nieuw-Testamentische Babylon horen wij de kreten en het weeklagen van de zeelieden, Revelation 18:17. En merk op: het is ter wille van Israël, dat Babel verwoest wordt, ten einde de weg te banen voor hun bevrijding.
III. Hij herinnert hen aan de grote dingen, die Hij gedaan had voor hun vaderen, toen Hij hen uitgevoerd heeft uit Egypteland, want zo kan het gelezen worden, Isaiah 43:16,Isaiah 43:17. "Alzo spreekt de Heere, die een weg maakte in de zee, in de Rode zee, en Farao's wagens en paarden uitbracht, opdat zij tezamen naar de bodem van de zee zouden gaan, en nooit weer boven zouden komen, maar vernietigd zijn. Hij, die dit gedaan heeft, kan als het Hem behaagt een weg voor maken naar de zee, als gij terugkeert uit Babel, en veeleer zal Hij dit doen, dan u daar te laten." Ter bemoediging van ons geloof en onze hoop is het goed om dikwijls te denken aan hetgeen God vroeger gedaan heeft voor Zijn volk en tegen Zijn en hun vijanden. Denk inzonderheid aan hetgeen Hij gedaan heeft bij de Rode Zee, hoe Hij haar gemaakt heeft:
1. Tot een weg voor Zijn volk, een rechte weg, een korte weg, ja een toevlucht voor hen, door welke zij vluchten en behouden werden, daar de wateren een muur voor hen waren.
2. Tot een graf voor Zijn vijanden. De wagens en paarden werden uitgebracht door Hem, die de Heere is van alle heirscharen met het doel, dat zij tezamen zouden vallen "hoewel zij het zo niet meenden," Micah 4:11,Micah 4:12.
IV. Hij belooft dat Hij nog grotere dingen voor hen doen zal dan in de dagen van ouds, zodat zij geen reden zullen hebben om te vragen bij wijze van klacht, zoals Gideon gedaan heeft: Waar zijn al de wonderen, waar onze vaders ons van verteld hebben want zij zullen ze voor hen zien herhaald, ja zij zullen ze nog overtroffen zien, Isaiah 43:18. Gedenk van de vorige dingen niet, om, zoals sommigen doen de tegenwoordige dingen te onderschatten alsof de vorige dagen beter waren dan de tegenwoordige, neen, gij moogt, zo gij wilt, vergelijkenderwijs gesproken, ze vergeten en dan toch door de gebeurtenissen van uw eigen dagen genoeg weten om u ervan te overtuigen dat de Heere alleen God is, want zie, de Heere zal wat nieuws maken, iets dat nog ten opzichte van het wonderbare, noch ten opzichte van de waarde er van, minder of kleiner is dan de oude dingen." De beste verklaring hiervan is Jeremiah 16:14, Jeremiah 16:15, Jeremiah 23:7, Jeremiah 23:8. Er zal niet meer gezegd worden, zo waarachtig als de Heere leeft, die de kinderen Israëls uit Egypteland heeft opgevoerd," dat is iets ouds, waarvan de herinnering in zekere zin verloren of opgelost is in het nieuwe, in het nieuwe bewijs dat de Heere leeft want Hij heeft de kinderen Israëls opgevoerd uit het land van het noorden. Hoewel vroegere zegeningen en weldadigheden niet vergeten moeten worden, moet van nieuwe zegeningen zeer bij zonder gebruik worden gemaakt. Nu spruit het uit als een verrassing voor u, ge zijt als degenen die dromen. Zult gij het niet weten? en wilt gij er Gods hand niet in erkennen?
V. Hij belooft niet slechts hen uit Babel te verlossen, maar ook dat Hij hen veilig en op aangename wijze naar hun eigen land zal leiden Isaiah 43:19, Isaiah 43:20. Ik zal in de woestijn een weg leggen en rivieren in de wildernis, want zelfs de weg van Babel naar Kanan, zowel als die van Egypte naar Kanan, lag door een woest land, waar God, als de terugkerende gevangenen er door heengaan, voor hen zal zorgen, zodat hun kamp beide goed geproviandeerd en onder goed geleide was. Dezelfde macht, die een weg maakte in de zee, Isaiah 43:16, kan een weg maken in de woestijn, een weg banen door de grootste moeilijkheden heen. En Hij, die droog land maakte in de wateren, kan in het droogste land water tevoorschijn brengen, en wel in zo'n overvloed, dat niet alleen aan Zijn volk, Zijn uitverkorenen, te drinken wordt gegeven, maar ook aan het gedierte des velde, aan de draken en de jonge struisvogels, die gezegd worden er God voor te eren, het is zo'n merkbare verkwikking en geeft hun zo veel genot, dat zij, indien zij er toe in staat waren, God er voor zouden loven en de mens zouden beschamen aan wie het vermogen is gegeven om God, Zijn weldoener te prijzen, maar die het niet doet. Dit nu:
a. Ziet terug op hetgeen God voor Israël gedaan heeft toen Hij hen van Egypte door de woestijn naar Kanan gevoerd heeft, en water uit de rotssteen tevoorschijn heeft gebracht om hen te volgen, wat God tevoren voor hen gedaan heeft, zal Hij wederom voor hen doen, want Hij is nog dezelfde. En hoewel wij niet bevinden dat het wonder herhaald werd op hun terugtocht uit Babel, genoten zij toch de zegen in de gewone weg van de voorzienigheid, waarvoor het hun betaamde om God niet minder dankbaar te zijn.
b. Het ziet voorwaarts, niet slechts op al de voorbeelden van Gods zorg voor de Joodse kerk in de laatste eeuwen ervan, maar naar de genade van het Evangelie inzonderheid zoals zij geopenbaard is aan de heidenwereld, waardoor een weg geopend is in de woestijn, en rivieren in de wildernis, de wereld, die als een woestijn lag in onwetendheid en onvruchtbaarheid, werd gezegend met Goddelijke leiding en Goddelijke vertroosting, en te die einde met een overvloedige uitstorting van de Geest. De zondaars uit de heidenen, die als het gedierte des velde waren geweest, wild en woest als de draken, dom als de uilen of de struisvogels, zullen er toe gebracht worden om God te danken, dat Hij Zijn genade uitgestrekt heeft tot de uitverkorenen onder hen.
VI. Hij voert al deze beloofde zegeningen terug naar hun grote oorsprong, de bedoeling van Zijn eigen eer en heerlijkheid, Isaiah 43:21. Dit volk heb Ik Mij geformeerd, en daarom doe Ik dit alles voor hen opdat zij Mijn lof zullen vertellen. De kerk is door God geformeerd, en dat zijn ook al de levende leden ervan. De nieuwe hemel, de nieuwe aarde, de nieuwe mens zijn het werk van Gods hand, en zijn niet meer, niet beter dan Hij ze maakt, zij zijn geformeerd naar Zijn wil. Hij formeert haar voor zichzelf, inzonderheid Zijn Israël, om Hem te zijn tot een volk, en tot een naam en tot een lof, en niet anders kunnen ze Hem zijn, of dienstig voor Hem zijn, dan naar dat Zijn genade in hen verheer1ijkt is, Jeremiah 13:11, Efeziers 1:6, 12, 14. Daarom is het onze plicht om Zijn tot te vertellen, niet alleen met onze lippen, maar met ons leven, door ons over te geven in Zijn dienst gelijk Hij ons geformeerd heeft, zo voedt Hij ons, en onderhoudt Hij ons, en leidt Hij ons, geheel en al voor Hemzelf, daarom moeten wij Hem loven voor ieder blijk van Zijn goedheid, want anders beantwoorden wij niet aan het bestaan en de zegeningen, die wij hebben.
Verzen 22-28
Jesaja 43:22-28Deze beschuldiging (en het is een zeer zware beschuldiging, die hier ingebracht wordt tegen Jakob en Israël, Gods belijdend volk) komt hier voor:
1. Om Gods gerechtigheid in het licht te stellen, waarmee Hij hen in gevangenschap heeft gezonden, en er Hem in te rechtvaardigen. Waren zij niet in verbond met Hem? Hadden zij Zijn heiligdom niet in hun midden? "Waarom heeft de Heere zo met dit land gedaan?" Deuteronomy 29:24. Hier wordt er een goede reden voor gegeven: zij hadden God veronachtzaamd en Hem verworpen, daarom heeft Hij hen rechtvaardig verworpen en hen ten ban overgegeven, Isaiah 43:28, en zij moeten er toe gebracht worden om dit te erkennen, eer zij bereid zijn voor verlossing, en dat hebben zij gedaan, Daniel 9:5, Nehemiah 9:33.
2. Om Gods genade te verhogen in hun verlossing, en deze nog heerlijker te doen uitkomen. Vele dingen zijn tevoren opgemerkt om Gods macht er in te verheerlijken maar dit verheerlijkt Zijn goedheid, dat Hij zulke grote en vriendelijke dingen doen zou voor een volk, dat zo tergend voor Hem geweest is, en nu de rechtvaardige straf leed voor hun ongerechtigheid. De vergeving van hun zonde was een even groot blijk van Gods macht, (want aldus beschouwt Mozes het, Numbers 14:17, als het verbreken van het juk hunner gevangenschap. Merk hier nu op:
I. Wat de zonden waren, die hun hier ten laste worden gelegd.
1. Nalating van het goede, dat God hun geboden had, en op dat deel van de beschuldiging wordt hier zeer de nadruk gelegd, en let er op, hoe dit hier voorkomt met een "doch" of "maar", vergelijk Isaiah 43:21, waar God hun voorhoudt welke gunsten Hij hun had geschonken, en welke rechtmatige verwachtingen Hij van hen koesterde: Hij had hen geformeerd voor Hemzelf, bedoelende dat zij Zijn lof zouden vertellen. Maar zij hadden het niet gedaan, zij hadden Gods verwachtingen van hen teleurgesteld en Zijn gunsten hebben zij zeer slecht vergolden. Want:
A. Zij hadden het gebed nagelaten, gij hebt Mij niet aangeroepen, o Jakob. Jakob was een man, die vermaard was voor zijn bidden, Hosea 12:4, zijn zaad droeg zijn naam, maar trad niet in zijn voetstappen, en dat wordt hun zeer terecht verweten. God is er zeer misnoegd over als kinderen ontaarden van de deugd en de Godsvrucht van hun vrome voorouders. Te roemen in de naam van Jakob terwijl wij leven zonder gebed, dat is te spotten met God en onszelf te bedriegen. Indien Jakob God niet aanroept, wie zal het dan wel doen?
B. Zij waren hun Godsdienst moede geworden. "Gij zijt Israël, het zaad, niet slechts van een biddend, maar van een overmogend vader, in het gebed, die een vorst was bij God, en toch evenmin zijn ervaring waarderende, als zijn voorbeeld volgende zijt gij Mij moe geworden." Zij stonden in betrekking tot God, werden gebruikt in Zijn dienst, zij waren in gemeenschap met Hem, maar het begon hun te vervelen en zij zeiden: Zie welk een vermoeienis. Zij, die het nalaten om God aan te roepen, geven Hem hiermede te kennen dat zij Hem moe zijn en geneigd zijn om van meester te veranderen.
C. Zij morden over de onkosten van hun Godsdienst en waren er vrekkig in, zij waren voor een goedkoper eredienst, en van de verrichtingen van de Godsdienst, die enigszins kostbaar waren, wensten zij voor verontschuldigd gehouden te worden, zij hadden niet eens hun kleinvee, hun lammeren, geiten, die God eiste, ten brandoffer gebracht, Isaiah 43:23, en nog veel minder brachten zij hun groot vee, voorgevende dat zij het niet konden missen het nodig hadden om hun gezin te onderhouden, zo weinig besef hadden zij van de grootheid van God en van hun verplichtingen jegens Hem, dat zij het niet van zich konden verkrijgen om tot zijn eer een lam van hun kudde af te staan, hoewel Hij er om vroeg en het genadiglijk zou aannemen. Kalmus werd gebruikt voor de heilige olie, voor reukwerk, maar zij wilden daar de onkosten niet van dragen, Isaiah 43:24, wat ze er nog van hadden moet maar gebruikt worden, al was het ook oudbakken en verschaald, nieuwe wilden zij niet kopen. Misschien was het gebruikelijk dat vrome mensen reukwerk brachten als een vrijwillige offerande, zoals zij andere zaken als vrijwillige offeranden brachten, maar zij waren niet zo vrijgevig, ook hebben zij Gods altaar niet gevuld, of het zo overvloedig bevochtigd met het vet van hun slachtoffers als zij hadden behoren te doen, de offers die zij brachten waren van het magere en minderwaardige van hun kudde, waaraan geen vet was om er het altaar op te onthalen.
D. Met de offers, die zij brachten, hebben zij God niet geëerd, en zo waren het dan in werkelijkheid geen offeranden, Isaiah 43:23. Met uw slachtofferen hebt gij Mij niet geëerd. Sommigen van hen brachten hun offers aan valse goden, anderen, die ze aan de ware God brachten, waren of onverschillig en koud in de wijze waarop zij ze brachten, of huichelachtig in hun bedoeling er mede, zodat er in waarheid van hen gezegd kon worden dat zij er God niet mee eerden, veeleer hebben zij er Hem mee onteerd.
En hetgeen hun verzuim in het brengen van offers nog verzwaarde was dat, zoals God ze verordineerd had, zij niet bezwaarlijk waren, het was geen dienst waarover zij te klagen hadden. Ik heb u Mij niet doen dienen met offeranden, Ik heb het niet tot een harde moeilijke of vervelende taak voor u gemaakt, wat gij er door de verdorvenheid van uw natuur voor uzelf van gemaakt moogt hebben. Ik heb u niet vermoeid met wierook. Geen van Gods geboden zijn zwaar, neen ook die niet betreffende spijsoffer en wierook. Zij waren niet kostbaarder dan zij konden bijbrengen, die in zo'n rijk, vruchtbaar land woonden, en hun waarnemen er van kostte hun ook niet meer tijd dan ze goed konden missen. Maar hetgeen inzonderheid hun verbood om het een vermoeiende dienst te noemen of een vervelende dienst, was, dat hun geboden was blijmoedig te zijn, en zich in God te verblijden in hun dienen van Hem en hun naderen tot Hem, Deuter. 12:12. Z4 hadden vele feesten, maar slechts n dag in het jaar, waarop zij hun zielen moesten verootmoedigen. Hoewel de inzettingen van de ceremonieële wet in vergelijking met het rechte juk van Christus zwaar genoemd worden, Acts 15:10, zijn zij toch in vergelijking met de dienst, die afgodendienaars deden voor hun valse goden, licht, en konden zij noch hard noch vervelend genoemd worden. God heeft niet zoals de Moloch, van hen geëist Hem hun kinderen te offeren.
2. Het doen van het kwaad, dat God hun had verboden, en nalaten baant gewoonlijk de weg voor doen, gij hebt Mij arbeid gemaakt met uw zonden. Als wij Gods gaven tot voedsel en brandstof maken van onze lusten en Zijn voorzienigheid tot de beschermster van onze boze plannen, inzonderheid als wij onszelf aanmoedigen om in de zonde te volharden omdat de genade overvloedig is geweest, dan maken wij God arbeid met onze zonden. Of het kan aanduiden welk een last en een smart de zonde is voor God, zij vermoeit niet slechts de mensen en doet het gehele schepsel zuchten, maar zij maakt ook mijn God moe, Isaiah 7:13, en doet de Schepper klagen dat Hij verdriet heeft, Psalms 95:10, dat Hij verbroken is, Ezechiël 6:9, dat Hij gedrukt is onder ons als een wagen, die vol is van garven, Amos 2:13, en uitroepen: "o wee! Ik zal Mij troosten over Mijn wederpartijders," Isaiah 1:24. De anthithesis is opmerkelijk: God had hen niet doen dienen met hun spijsoffers, maar zij hebben hem doen dienen met hun zonden, Isaiah 43:24. De meester had de dienstknechten niet vermoeid met Zijn bevelen, maar zij hebben Hem vermoeid met hun ongehoorzaamheid. Het zijn wel waarlijk boze dienstknechten, die zich jegens zo'n goede meester zo slecht gedragen. God draagt tedere zorg voor ons welzijn, maar wij zijn geheel onverschillig voor zijn eer. Laat dit ons doen besluiten om ons dicht aan onze plicht te houden daar die plicht gemakkelijk en redelijk is, geen verkleining voor ons is, en ook niet te moeilijk of te hard voor ons.
II. Wat de verzwaringen waren van hun zonde, Isaiah 43:27.
1. Dat zij kinderen van de ongehoorzaamheid waren, want hun eerste vader, en hun voorvaderen hadden gezondigd, en zei hadden niet slechts in hun lenden gezondigd, maar evenals zij gezondigd. Ezra belijdt dit: "Van de dagen onzer vaderen aan zijn wij in grote schuld" Ezra 9:7. Maar hun voorvaderen worden hun eerste vader genoemd, om ons te herinneren aan de afval en de rebellie van onze eersten vader Adam, tot wiens verdorven bron wij al de stromen van onze overtredingen terug moeten leiden.
2. Dat zij ook leerlingen van de ongehoorzaamheid waren, want hun uitleggers-hun leraren- hebben tegen God overtreden, waren schuldig aan grove, ergerlijke zonden, en zo heeft het volk ongetwijfeld geleerd om te doen zoals zij deden. Het staat slecht met een volk als hun leidslieden hen doen dwalen, en hun leraren, die hen meesten verbeteren, hen verderven.
III. Wat de tekenen waren van Gods misnoegen tegen hen vanwege hun zonden, Isaiah 43:28. Hij bracht verderf beide over de kerk en de staat.
1. De eer hunner kerk werd in het stof gelegd en vertreden, de oversten des heiligdoms heb Ik ontheiligd, de priesters en Levieten, die met grote waardigheid en macht de tempeldienst leidden. Zij hebben zichzelf ontheiligd en maakten zich onwaardig door de gruwelen, die zij bedreven, en toen heeft God hen ontheiligd en onwaard, gemaakt door de rampen, die hen troffen, en de smaad, die over hen werd uitgestort, Malachi 2:9.
2. Ook de eer van hun staat was vernietigd. "Jakob heb Ik ten ban overgegeven om gevloekt, gehaat en mishandeld te worden door al hun naburen, en Israël tot beschimpingen, om beledigd, bespot en vertreden te worden door hun vijanden. Zij hebben hen misschien gesmaad om hetgeen goed in hen was, "zij spotten met hun rustdagen," Lamentations 1:7, maar God gaf hen over tot beschimping om hen te tuchtigen voor hetgeen verkeerd in hen was. De oneer, die de mensen ons te eniger tijd aandoen, moet ons verootmoedigen wegens de oneer, die wij God hebben aangedaan, en wij moeten het dragen met geduld, omdat wij rechtvaardig lijden, en wij moeten erkennen dat van onze de beschaamdheid des aangezichts is.
IV. Wat desniettemin de rijkdom was van Gods genade over hen, Isaiah 43:25. Ik, Ik ben het, die uw overtredingen uitdelg Deze genadige verklaring van Gods bereidwilligheid is hier zeer verrassend. De beschuldigingen waren zeer zwaar: gij hebt Mij vermoeid met uw ongerechtigheid, Isaiah 43:24. Nu zou men denken dat hierop moet volgen: Ik, Ik ben het, die u zal verdelgen, en Mij niet langer zal belasten met de zorg voor u." Neen, Ik Ik ben het, die u zal vergeven, alsof de grote God ons wilde leren dat beledigingen te vergeven het beste middel is om zelf rustig en vredig te zijn, en er ons voor te behoeden om er vermoeid door te worden, dit komt hier voor om hen aan te moedigen tot berouw en bekering, omdat er bij God vergeving is, en om het vrijwillige van de Goddelijke genade in het licht te stellen, als de zonde bovenmate zondig is geweest, dan zien wij hoe groot en overvloedig de genade is. Pas dit toe: 1. Op de vergeving van de zonden van Israël als een volk in hun nationale hoedanigheid, toen God de loop van de dreigende oordelen heeft gestuit en hen voor een algehele ondergang heeft behoed, zelfs toen Hij hen onder strenge bestraffing had, kon Hij nog gezegd worden hun overtredingen uit te delgen, hoewel Hij hen tuchtigde, was Hij toch weer met hen verzoend, en heeft Hij hen niet afgesneden om een volk te zijn. Zo heeft Hij menigmaal gedaan, totdat zij Christus en Zijn Evangelie hebben verworpen, hetgeen een zonde was tegen het geneesmiddel, en toen wilde Hij hun als volk niet meer vergeven, maar heeft Hij hen ten enenmale verdaan.
2. Op de vergeving van de zonden van iederen gelovigen boetvaardige, overtredingen en zonden, zwakheden en tekortkomingen, hoe talrijk ook, afkerigheden, hoe snood ook.
Merk hier op:
A. Hoe de vergeving is uitgedrukt, Hij zal hun zonden en overtredingen uitdelgen, zoals een wolk teniet wordt gedaan door de stralen van de zon, Isaiah 44:22, zoals een schuld uitgedelgd wordt om niet meer tegen de schuldenaar te verschijnen, de schuldig doorgehaald alsof zij betaald was, omdat ze vergeven werd na de betaling door de borg, of zoals een vonnis uitgedelgd of uitgewist wordt, als het herroepen is, zoals de vloek uitgewist werd door het water van de ijveringen, waardoor hij krachteloos werd tegen de onschuldige, Numbers 5:23. Hij zal de zonde niet gedenken, hetgeen te kennen geeft, niet alleen dat Hij de straf kwijtscheldt van het verledene, maar dat in de toekomst Zijn liefde er niet door zal afnemen. Als God vergeeft, dan vergeet Hij.
B. Wat de grond en oorzaak is van de vergeving. Het is niet vanwege iets in ons, maar om Zijnentwil, om de wille van Zijn goedertierenheid om ter wille van Zijn belofte, en inzonderheid om ter wille van Zijn Zoon, en opdat Hij zelf er in verheerlijkt zal worden.
C. Hoe God er in roemt. Ik, Ik ben het, Hij roemt er in als in Zijn kroonrecht, niemand kan de zonde vergeven dan God alleen, en Hij zal het doen, het is Zijn vast voornemen, Hij zal het gaarne doen en met verlustiging, het is Zijn genot, zijn eer, het behaagt Hem het aldus te beschouwen.
De woorden in Isaiah 43:26, maakt Mij indachtig, kunnen verstaan worden, hetzij:
a. Als een bestraffing aan een hoogmoedige Farizeeër, die op zijn eigen rechtvaardigmaking voor God staat en om zich eigen verdiensten gunst van Hem verwacht, en niets aan vrije genade verschuldigd denkt te zijn. "Indien gij iets tot uw eigen rechtvaardigheid meent te kunnen zeggen, iets kunt noemen om de wille waarvan gij vergiffenis behoort te ontvangen en niet om Mijnentwil, zo maak mij er aan indachtig, ik sta u toe om uw eigen zaak bij mij te bepleiten, zag waarin uw verdiensten bestaan, opdat gij erdoor gerechtvaardigd wordt." Maar zij, die daartoe opgeroepen worden, zullen verstommen. Of,
b. Als een aanwijzing en aanmoediging voor een boetvaardige tollenaar. Is God aldus bereid om zonde te vergeven, en zal Hij als Hij haar vergeeft niet meer gedenken? Laat ons Hem dan doen gedenken, die zonden voor Hem noemen, want zij moeten steeds voor ons zijn om ons te verootmoedigen, al zijn zij ook vergeven Psalms 51:5. Maak Hem indachtig aan de belofte, die Hij gedaan heeft aan de boetvaardigen, en aan de voldoening van Zijn Zoon voor hen. Pleit hierop in uw worstelen met Hem om vergeving, en spreek van deze dingen, opdat gij door Zijn genade om niet gerechtvaardigd kunt worden. Dit is het enige middel-en het is een onfeilbaar middel om tot vrede te komen: alleen erken uw overtredingen.
Verzen 22-28
Jesaja 43:22-28Deze beschuldiging (en het is een zeer zware beschuldiging, die hier ingebracht wordt tegen Jakob en Israël, Gods belijdend volk) komt hier voor:
1. Om Gods gerechtigheid in het licht te stellen, waarmee Hij hen in gevangenschap heeft gezonden, en er Hem in te rechtvaardigen. Waren zij niet in verbond met Hem? Hadden zij Zijn heiligdom niet in hun midden? "Waarom heeft de Heere zo met dit land gedaan?" Deuteronomy 29:24. Hier wordt er een goede reden voor gegeven: zij hadden God veronachtzaamd en Hem verworpen, daarom heeft Hij hen rechtvaardig verworpen en hen ten ban overgegeven, Isaiah 43:28, en zij moeten er toe gebracht worden om dit te erkennen, eer zij bereid zijn voor verlossing, en dat hebben zij gedaan, Daniel 9:5, Nehemiah 9:33.
2. Om Gods genade te verhogen in hun verlossing, en deze nog heerlijker te doen uitkomen. Vele dingen zijn tevoren opgemerkt om Gods macht er in te verheerlijken maar dit verheerlijkt Zijn goedheid, dat Hij zulke grote en vriendelijke dingen doen zou voor een volk, dat zo tergend voor Hem geweest is, en nu de rechtvaardige straf leed voor hun ongerechtigheid. De vergeving van hun zonde was een even groot blijk van Gods macht, (want aldus beschouwt Mozes het, Numbers 14:17, als het verbreken van het juk hunner gevangenschap. Merk hier nu op:
I. Wat de zonden waren, die hun hier ten laste worden gelegd.
1. Nalating van het goede, dat God hun geboden had, en op dat deel van de beschuldiging wordt hier zeer de nadruk gelegd, en let er op, hoe dit hier voorkomt met een "doch" of "maar", vergelijk Isaiah 43:21, waar God hun voorhoudt welke gunsten Hij hun had geschonken, en welke rechtmatige verwachtingen Hij van hen koesterde: Hij had hen geformeerd voor Hemzelf, bedoelende dat zij Zijn lof zouden vertellen. Maar zij hadden het niet gedaan, zij hadden Gods verwachtingen van hen teleurgesteld en Zijn gunsten hebben zij zeer slecht vergolden. Want:
A. Zij hadden het gebed nagelaten, gij hebt Mij niet aangeroepen, o Jakob. Jakob was een man, die vermaard was voor zijn bidden, Hosea 12:4, zijn zaad droeg zijn naam, maar trad niet in zijn voetstappen, en dat wordt hun zeer terecht verweten. God is er zeer misnoegd over als kinderen ontaarden van de deugd en de Godsvrucht van hun vrome voorouders. Te roemen in de naam van Jakob terwijl wij leven zonder gebed, dat is te spotten met God en onszelf te bedriegen. Indien Jakob God niet aanroept, wie zal het dan wel doen?
B. Zij waren hun Godsdienst moede geworden. "Gij zijt Israël, het zaad, niet slechts van een biddend, maar van een overmogend vader, in het gebed, die een vorst was bij God, en toch evenmin zijn ervaring waarderende, als zijn voorbeeld volgende zijt gij Mij moe geworden." Zij stonden in betrekking tot God, werden gebruikt in Zijn dienst, zij waren in gemeenschap met Hem, maar het begon hun te vervelen en zij zeiden: Zie welk een vermoeienis. Zij, die het nalaten om God aan te roepen, geven Hem hiermede te kennen dat zij Hem moe zijn en geneigd zijn om van meester te veranderen.
C. Zij morden over de onkosten van hun Godsdienst en waren er vrekkig in, zij waren voor een goedkoper eredienst, en van de verrichtingen van de Godsdienst, die enigszins kostbaar waren, wensten zij voor verontschuldigd gehouden te worden, zij hadden niet eens hun kleinvee, hun lammeren, geiten, die God eiste, ten brandoffer gebracht, Isaiah 43:23, en nog veel minder brachten zij hun groot vee, voorgevende dat zij het niet konden missen het nodig hadden om hun gezin te onderhouden, zo weinig besef hadden zij van de grootheid van God en van hun verplichtingen jegens Hem, dat zij het niet van zich konden verkrijgen om tot zijn eer een lam van hun kudde af te staan, hoewel Hij er om vroeg en het genadiglijk zou aannemen. Kalmus werd gebruikt voor de heilige olie, voor reukwerk, maar zij wilden daar de onkosten niet van dragen, Isaiah 43:24, wat ze er nog van hadden moet maar gebruikt worden, al was het ook oudbakken en verschaald, nieuwe wilden zij niet kopen. Misschien was het gebruikelijk dat vrome mensen reukwerk brachten als een vrijwillige offerande, zoals zij andere zaken als vrijwillige offeranden brachten, maar zij waren niet zo vrijgevig, ook hebben zij Gods altaar niet gevuld, of het zo overvloedig bevochtigd met het vet van hun slachtoffers als zij hadden behoren te doen, de offers die zij brachten waren van het magere en minderwaardige van hun kudde, waaraan geen vet was om er het altaar op te onthalen.
D. Met de offers, die zij brachten, hebben zij God niet geëerd, en zo waren het dan in werkelijkheid geen offeranden, Isaiah 43:23. Met uw slachtofferen hebt gij Mij niet geëerd. Sommigen van hen brachten hun offers aan valse goden, anderen, die ze aan de ware God brachten, waren of onverschillig en koud in de wijze waarop zij ze brachten, of huichelachtig in hun bedoeling er mede, zodat er in waarheid van hen gezegd kon worden dat zij er God niet mee eerden, veeleer hebben zij er Hem mee onteerd.
En hetgeen hun verzuim in het brengen van offers nog verzwaarde was dat, zoals God ze verordineerd had, zij niet bezwaarlijk waren, het was geen dienst waarover zij te klagen hadden. Ik heb u Mij niet doen dienen met offeranden, Ik heb het niet tot een harde moeilijke of vervelende taak voor u gemaakt, wat gij er door de verdorvenheid van uw natuur voor uzelf van gemaakt moogt hebben. Ik heb u niet vermoeid met wierook. Geen van Gods geboden zijn zwaar, neen ook die niet betreffende spijsoffer en wierook. Zij waren niet kostbaarder dan zij konden bijbrengen, die in zo'n rijk, vruchtbaar land woonden, en hun waarnemen er van kostte hun ook niet meer tijd dan ze goed konden missen. Maar hetgeen inzonderheid hun verbood om het een vermoeiende dienst te noemen of een vervelende dienst, was, dat hun geboden was blijmoedig te zijn, en zich in God te verblijden in hun dienen van Hem en hun naderen tot Hem, Deuter. 12:12. Z4 hadden vele feesten, maar slechts n dag in het jaar, waarop zij hun zielen moesten verootmoedigen. Hoewel de inzettingen van de ceremonieële wet in vergelijking met het rechte juk van Christus zwaar genoemd worden, Acts 15:10, zijn zij toch in vergelijking met de dienst, die afgodendienaars deden voor hun valse goden, licht, en konden zij noch hard noch vervelend genoemd worden. God heeft niet zoals de Moloch, van hen geëist Hem hun kinderen te offeren.
2. Het doen van het kwaad, dat God hun had verboden, en nalaten baant gewoonlijk de weg voor doen, gij hebt Mij arbeid gemaakt met uw zonden. Als wij Gods gaven tot voedsel en brandstof maken van onze lusten en Zijn voorzienigheid tot de beschermster van onze boze plannen, inzonderheid als wij onszelf aanmoedigen om in de zonde te volharden omdat de genade overvloedig is geweest, dan maken wij God arbeid met onze zonden. Of het kan aanduiden welk een last en een smart de zonde is voor God, zij vermoeit niet slechts de mensen en doet het gehele schepsel zuchten, maar zij maakt ook mijn God moe, Isaiah 7:13, en doet de Schepper klagen dat Hij verdriet heeft, Psalms 95:10, dat Hij verbroken is, Ezechiël 6:9, dat Hij gedrukt is onder ons als een wagen, die vol is van garven, Amos 2:13, en uitroepen: "o wee! Ik zal Mij troosten over Mijn wederpartijders," Isaiah 1:24. De anthithesis is opmerkelijk: God had hen niet doen dienen met hun spijsoffers, maar zij hebben hem doen dienen met hun zonden, Isaiah 43:24. De meester had de dienstknechten niet vermoeid met Zijn bevelen, maar zij hebben Hem vermoeid met hun ongehoorzaamheid. Het zijn wel waarlijk boze dienstknechten, die zich jegens zo'n goede meester zo slecht gedragen. God draagt tedere zorg voor ons welzijn, maar wij zijn geheel onverschillig voor zijn eer. Laat dit ons doen besluiten om ons dicht aan onze plicht te houden daar die plicht gemakkelijk en redelijk is, geen verkleining voor ons is, en ook niet te moeilijk of te hard voor ons.
II. Wat de verzwaringen waren van hun zonde, Isaiah 43:27.
1. Dat zij kinderen van de ongehoorzaamheid waren, want hun eerste vader, en hun voorvaderen hadden gezondigd, en zei hadden niet slechts in hun lenden gezondigd, maar evenals zij gezondigd. Ezra belijdt dit: "Van de dagen onzer vaderen aan zijn wij in grote schuld" Ezra 9:7. Maar hun voorvaderen worden hun eerste vader genoemd, om ons te herinneren aan de afval en de rebellie van onze eersten vader Adam, tot wiens verdorven bron wij al de stromen van onze overtredingen terug moeten leiden.
2. Dat zij ook leerlingen van de ongehoorzaamheid waren, want hun uitleggers-hun leraren- hebben tegen God overtreden, waren schuldig aan grove, ergerlijke zonden, en zo heeft het volk ongetwijfeld geleerd om te doen zoals zij deden. Het staat slecht met een volk als hun leidslieden hen doen dwalen, en hun leraren, die hen meesten verbeteren, hen verderven.
III. Wat de tekenen waren van Gods misnoegen tegen hen vanwege hun zonden, Isaiah 43:28. Hij bracht verderf beide over de kerk en de staat.
1. De eer hunner kerk werd in het stof gelegd en vertreden, de oversten des heiligdoms heb Ik ontheiligd, de priesters en Levieten, die met grote waardigheid en macht de tempeldienst leidden. Zij hebben zichzelf ontheiligd en maakten zich onwaardig door de gruwelen, die zij bedreven, en toen heeft God hen ontheiligd en onwaard, gemaakt door de rampen, die hen troffen, en de smaad, die over hen werd uitgestort, Malachi 2:9.
2. Ook de eer van hun staat was vernietigd. "Jakob heb Ik ten ban overgegeven om gevloekt, gehaat en mishandeld te worden door al hun naburen, en Israël tot beschimpingen, om beledigd, bespot en vertreden te worden door hun vijanden. Zij hebben hen misschien gesmaad om hetgeen goed in hen was, "zij spotten met hun rustdagen," Lamentations 1:7, maar God gaf hen over tot beschimping om hen te tuchtigen voor hetgeen verkeerd in hen was. De oneer, die de mensen ons te eniger tijd aandoen, moet ons verootmoedigen wegens de oneer, die wij God hebben aangedaan, en wij moeten het dragen met geduld, omdat wij rechtvaardig lijden, en wij moeten erkennen dat van onze de beschaamdheid des aangezichts is.
IV. Wat desniettemin de rijkdom was van Gods genade over hen, Isaiah 43:25. Ik, Ik ben het, die uw overtredingen uitdelg Deze genadige verklaring van Gods bereidwilligheid is hier zeer verrassend. De beschuldigingen waren zeer zwaar: gij hebt Mij vermoeid met uw ongerechtigheid, Isaiah 43:24. Nu zou men denken dat hierop moet volgen: Ik, Ik ben het, die u zal verdelgen, en Mij niet langer zal belasten met de zorg voor u." Neen, Ik Ik ben het, die u zal vergeven, alsof de grote God ons wilde leren dat beledigingen te vergeven het beste middel is om zelf rustig en vredig te zijn, en er ons voor te behoeden om er vermoeid door te worden, dit komt hier voor om hen aan te moedigen tot berouw en bekering, omdat er bij God vergeving is, en om het vrijwillige van de Goddelijke genade in het licht te stellen, als de zonde bovenmate zondig is geweest, dan zien wij hoe groot en overvloedig de genade is. Pas dit toe: 1. Op de vergeving van de zonden van Israël als een volk in hun nationale hoedanigheid, toen God de loop van de dreigende oordelen heeft gestuit en hen voor een algehele ondergang heeft behoed, zelfs toen Hij hen onder strenge bestraffing had, kon Hij nog gezegd worden hun overtredingen uit te delgen, hoewel Hij hen tuchtigde, was Hij toch weer met hen verzoend, en heeft Hij hen niet afgesneden om een volk te zijn. Zo heeft Hij menigmaal gedaan, totdat zij Christus en Zijn Evangelie hebben verworpen, hetgeen een zonde was tegen het geneesmiddel, en toen wilde Hij hun als volk niet meer vergeven, maar heeft Hij hen ten enenmale verdaan.
2. Op de vergeving van de zonden van iederen gelovigen boetvaardige, overtredingen en zonden, zwakheden en tekortkomingen, hoe talrijk ook, afkerigheden, hoe snood ook.
Merk hier op:
A. Hoe de vergeving is uitgedrukt, Hij zal hun zonden en overtredingen uitdelgen, zoals een wolk teniet wordt gedaan door de stralen van de zon, Isaiah 44:22, zoals een schuld uitgedelgd wordt om niet meer tegen de schuldenaar te verschijnen, de schuldig doorgehaald alsof zij betaald was, omdat ze vergeven werd na de betaling door de borg, of zoals een vonnis uitgedelgd of uitgewist wordt, als het herroepen is, zoals de vloek uitgewist werd door het water van de ijveringen, waardoor hij krachteloos werd tegen de onschuldige, Numbers 5:23. Hij zal de zonde niet gedenken, hetgeen te kennen geeft, niet alleen dat Hij de straf kwijtscheldt van het verledene, maar dat in de toekomst Zijn liefde er niet door zal afnemen. Als God vergeeft, dan vergeet Hij.
B. Wat de grond en oorzaak is van de vergeving. Het is niet vanwege iets in ons, maar om Zijnentwil, om de wille van Zijn goedertierenheid om ter wille van Zijn belofte, en inzonderheid om ter wille van Zijn Zoon, en opdat Hij zelf er in verheerlijkt zal worden.
C. Hoe God er in roemt. Ik, Ik ben het, Hij roemt er in als in Zijn kroonrecht, niemand kan de zonde vergeven dan God alleen, en Hij zal het doen, het is Zijn vast voornemen, Hij zal het gaarne doen en met verlustiging, het is Zijn genot, zijn eer, het behaagt Hem het aldus te beschouwen.
De woorden in Isaiah 43:26, maakt Mij indachtig, kunnen verstaan worden, hetzij:
a. Als een bestraffing aan een hoogmoedige Farizeeër, die op zijn eigen rechtvaardigmaking voor God staat en om zich eigen verdiensten gunst van Hem verwacht, en niets aan vrije genade verschuldigd denkt te zijn. "Indien gij iets tot uw eigen rechtvaardigheid meent te kunnen zeggen, iets kunt noemen om de wille waarvan gij vergiffenis behoort te ontvangen en niet om Mijnentwil, zo maak mij er aan indachtig, ik sta u toe om uw eigen zaak bij mij te bepleiten, zag waarin uw verdiensten bestaan, opdat gij erdoor gerechtvaardigd wordt." Maar zij, die daartoe opgeroepen worden, zullen verstommen. Of,
b. Als een aanwijzing en aanmoediging voor een boetvaardige tollenaar. Is God aldus bereid om zonde te vergeven, en zal Hij als Hij haar vergeeft niet meer gedenken? Laat ons Hem dan doen gedenken, die zonden voor Hem noemen, want zij moeten steeds voor ons zijn om ons te verootmoedigen, al zijn zij ook vergeven Psalms 51:5. Maak Hem indachtig aan de belofte, die Hij gedaan heeft aan de boetvaardigen, en aan de voldoening van Zijn Zoon voor hen. Pleit hierop in uw worstelen met Hem om vergeving, en spreek van deze dingen, opdat gij door Zijn genade om niet gerechtvaardigd kunt worden. Dit is het enige middel-en het is een onfeilbaar middel om tot vrede te komen: alleen erken uw overtredingen.