Lectionary Calendar
Friday, May 3rd, 2024
the Fifth Week after Easter
Attention!
For 10¢ a day you can enjoy StudyLight.org ads
free while helping to build churches and support pastors in Uganda.
Click here to learn more!

Bible Commentaries
Jesaja 44

Bijbelverkaring van Matthew HenryHenry's compleet

Recherche de…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, JESAJA 44

In dit hoofdstuk, evenals in het vorige, gaat God door Zijn profeet voort met:

I. Zijn volk te bemoedigen met de verzekering, dat Hij grote zegeningen voor hen heeft weggelegd bij hun terugkeer uit de gevangenschap, en deze zijn typen van de nog veel grotere, die de Evangelie-kerk, Zijn geestelijk Israël, deelachtig zal worden in de dagen van de Messias en hierdoor bewijst Hij zich alleen God te zijn tegenover alle voorgewende goden, Isaiah 44:1.

II. Om de domheid en schier vermakelijke dwaasheid tentoon te stellen van de makers van afgoden en aanbidders van afgoden, Isaiah 44:9.

III. Om de verzekeringen te bekrachtigen en te bevestigen, die Hij aan Zijn volk gegeven had van deze grote zegeningen, en hun blijde en gelovige verwachtingen ervan op te wekken, Isaiah 44:21.

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, JESAJA 44

In dit hoofdstuk, evenals in het vorige, gaat God door Zijn profeet voort met:

I. Zijn volk te bemoedigen met de verzekering, dat Hij grote zegeningen voor hen heeft weggelegd bij hun terugkeer uit de gevangenschap, en deze zijn typen van de nog veel grotere, die de Evangelie-kerk, Zijn geestelijk Israël, deelachtig zal worden in de dagen van de Messias en hierdoor bewijst Hij zich alleen God te zijn tegenover alle voorgewende goden, Isaiah 44:1.

II. Om de domheid en schier vermakelijke dwaasheid tentoon te stellen van de makers van afgoden en aanbidders van afgoden, Isaiah 44:9.

III. Om de verzekeringen te bekrachtigen en te bevestigen, die Hij aan Zijn volk gegeven had van deze grote zegeningen, en hun blijde en gelovige verwachtingen ervan op te wekken, Isaiah 44:21.

Verzen 1-8

Jesaja 44:1-8

Twee grote waarheden worden in deze verzen duidelijk in het licht gesteld.

I. Dat het volk van God een gelukkig volk is, en wel inzonderheid vanwege het verbond dat er is tussen God en hen. Het volk van Israël was dit als type van het Evangelie-Israël. Er zijn drie dingen, die hun geluk volkomen maken.

1. De verbondsbetrekking, waarin zij staan tot God, Isaiah 44:1,Isaiah 44:2. Israël wordt hier Jeschurun genoemd, de oprechte, want alleen diegenen zijn, evenals Nathanael, waarlijk Israëlieten, in wie geen bedrog is, en alleen deze zullen de eeuwige voorrechten van die zegen deelachtig worden. Jakob en Israël zijn aan het slot van het vorige hoofdstuk voorgesteld als zeer tergend en onderhevig aan Gods toorn, en reeds overgegeven ten ban en ter beschimpingen, maar, alsof Gods ingewanden bewogen waren over hem, en Zijn berouw ontstoken was, de genade treedt tussenbeiden met een non obstante, een desniettemin bij al deze twisten. Maar hoor nu, mijn knecht Jakob, in weerwil van dit alles zullen gij en Ik weer vrienden zijn. God had gezegd, Hoofdstuk 43:Ik Ik ben het, die alle overtredingen uitdelg, dat het enige is, waardoor deze afstand is ontstaan, en als dit weggenomen is, dan zullen de stromen van de genade weer in hun gewone bedding vloeien, met de vergeving van de zonde komen al de andere zegeningen van het verbond. Zo en zo zal Ik voor hen doen, zegt God Hebrews 8:12."want Ik zal hun ongerechtigheden genadig zijn." Daarom hoor, O Jakob, hoor deze troostrijke woorden, daarom vrees niet, o Jakob, vrees uw zonden niet, want zij zijn vergeven, vrees uw benauwdheden niet, want door de vergeving van de zonde is de hoedanigheid ook van deze veranderd.

Nu zijn de betrekkingen, waarin zij tot Hem staan, zeer bemoedigend.

a. Zij zijn Zijn knechten, en hen, die Hem dienen, zal Hij erkennen, Hij zal niet toelaten dat hun onrecht geschiedt.

b. Zij zijn Zijn uitverkorenen, en Hij zal blijven bij Zijn keus, Hij kent degenen, die de Zijnen zijn, en die Hij verkoren heeft, neemt Hij onder Zijn bijzondere bescherming.

c. Zij zijn Zijn schepselen, Hij heeft hen gemaakt en bracht hen in wezen, Hij formeerde hen en gaf hun een gestalte, Hij is intijds met hen begonnen, want Hij formeerde hen van de moederschoot af, en daarom zal Hij hen over hun moeilijkheden heen helpen, hen helpen in hun dienst.

2. De verbondszegeningen, die Hij hun en de hunne verzekerd heeft, Isaiah 44:3, Isaiah 44:4,. Zij, die zich bewust zijn van hun geestelijke behoeften en van de ongenoegzaamheid van het schepsel om er in te voorzien, zullen overvloedige voldoening hebben in God. Ik zal water gieten op de dorstige, die dorst naar gerechtigheid, hij zal verzadigd worden. Water zal uitgegoten worden voor hen, die in waarheid geestelijke zegeningen begeren, deze begeren boven alle genietingen van de zinnen. Zij, die onvruchtbaar zijn als een droge grond, zullen bedauwd worden met Gods genade, bewaterd worden met stromen van die genade, en dan zal God zelf de wasdom geven. Al is de grond ook nog zo droog, God heeft stromen van genade om hem te bevochtigen. a. Het water, dat God zal uitgieten is "Zijn Geest," John 7:30, die God zonder mate zal uitstorten op het Zaad, dat is Christus, Galatians 3:16, en in mate op al het zaad van de gelovigen, op al het biddend, worstelend zaad van Jakob, Luke 11:13. Dit is de grote Nieuw Testamentische belofte, dat God, Zijn Knecht Christus gezonden hebbende en Hem hebbende ondersteund. Zijn Geest zal zenden om ons te ondersteunen. Deze gave van de Heiligen Geest is de grote zegen, de overvloedige uitstorting waarvan God bewaard heeft voor de laatste dagen, Ik zal Mijn Geest, Mijn zegen uitgieten, want als God Zijn Geest geeft, dan geeft Hij ook alle andere zegeningen.

b. Dit is weggelegd voor het zaad en de nakomelingen van de kerk, want aldus luidt het verbond van de genade: Ik zal u een God zijn, en uw zaad na u. Aan allen, die aldus delen in de voorrechten van de aanneming, zal God de Geest van de aanneming geven.

c. Hierdoor zal er een grote toeneming wezen van de kerk, aldus zal zij zich naar ver verwijderde plaatsen uitbreiden. Aldus zal zij voortgeplant en bestendigd worden tot latere tijden. Zij zullen uitspruiten en even snel groeien als wilgen aan waterbeken en in alles wat deugdzaam en prijzenswaardig is, zullen zij uitmunten en allen overtreffen, die om hen heen zijn, zoals wilgen uitsteken boven het gras, in het midden waarvan zij groeien, Isaiah 44:4. Het is een groot geluk voor de kerk, en een groot genoegen voor Godvruchtige mensen, als het opkomend geslacht goede hoop geeft, veelbelovend is, en zo zal het zijn als God Zijn Geest over hen uitstort, die zegen van de zegeningen.

3. Hun blijmoedige instemming met dat deel des verbonds, Isaiah 44:5. Toen de Joden terugkeerden uit de ballingschap, hebben zij hun verbond met God vernieuwd, Isaiah 50:5, inzonderheid dat zij niets meer te doen zullen hebben met afgoden, Hosea 14:2, Hosea 14:3, Hosea 14:8. Die afkerig zijn geworden, moeten aldus berouw hebben en hun eerste werken doen. Velen van degenen, die buiten waren, hebben zich te op die tijd bij hen gevoegd, daartoe uitgelokt door Gods heerlijke verschijning voor hen, Zacheria 8:23, Esther 8:17. En zij zeggen: Wij zijn des Heeren, en zij noemen zich met de naam Jakobs, want er was enerlei wet en een verbond voor de vreemdeling en voor de inboorling. En ongetwijfeld zag het nog verder, naar de bekering van de heidenen, en op de menigte van hen, die bij de uitstorting van de Geest na Christus' hemelvaart de Heere toegevoegd zouden worden, en dus ook toegevoegd zouden worden aan de kerk. Deze bekeerlingen zijn zeer velen, en zij zijn van verschillenden rang en onderscheidene volken en allen zijn Gode welkom. Coloss. 3:11. Als de een het doet, zal de ander door zijn voorbeeld uitgelokt worden om het ook te doen, en dan wederom een ander en zo zullen door de ijver van n velen opgewekt worden.

a. Zij zullen zich onderwerpen, zich overgeven aan God. Niet n in de naam van de overigen, maar ieder voor zichzelf zal zeggen: "ik ben des Heeren Hij heeft een onbetwistbaar recht om over mij te heersen, en ik onderwerp mij aan Hem, aan al Zijn geboden, aan al Zijn beschikkingen. Ik ben en zal zijn alleen de Zijne, de Zijne geheel en al, de Zijne voor altoos, ik zal zijn voor Zijn belangen, ik zal zijn tot Zijn lof, levende en stervende zal ik de Zijne zijn."

b. Zij zullen zich tot n lichaam verenigen met het volk van God, en zich noemen bij de naam Jakobs, vergetende hun eigen volk en het huis van hun vaders, en begerig om de hoedanigheid te hebben en de livrei te dragen van het huisgezin Gods. Zij zullen al het volk van God liefhebben, zich met hen vergezellen, hun de rechterhand van de gemeenschap geven, hun zaak omhelzen, het goede van de kerk zoeken in het algemeen en van al de afzonderlijke leden ervan, en bereid zijn om in alles lotgemeen met hen te zijn. c. Zij zullen dit zeer plechtig doen. Sommigen van hen zullen met hun hand schrijven: ik ben des Heeren, zoals iemand ter bevestiging van een koop, zijn handtekening onder de koopakte stelt. Hoe duidelijker en uitdrukkelijker we zijn in onze verbondssluiting met God, hoe beter het is, Exodus 24:7, Joshua 24:26, Joshua 24:27, Nehemiah 9:38. Als gij het vast zult binden zult gij het vast bevinden.

II. Dat, gelijk Gods Israël een gelukkig volk is, Israëls God een grote God is, en God alleen is. Evenals het vorige, spreekt ook dit van overvloedige vertroosting voor allen, die op Hem vertrouwen, Isaiah 44:6.

Merk hier op tot eer van God, en tot onze vertroosting:

1. Dat de God op wie wij vertrouwen, een God is van onbetwistbare soevereiniteit en onweerstaanbare macht. Hij is de Heere Jahweh, in zichzelf bestaande en zichzelf genoeg, en Hij is de Heere van de heirscharen, van alle heirscharen in de hemel en op aarde, van engelen en van mensen.

2. Dat Hij in betrekking staat tot Zijn kerk, en zeer bijzonder zorg voor haar draagt. Hij is de Koning Israëls, en zijn Verlosser, en daarom is Hij zijn Verlosser, omdat Hij Zijn Koning is, en zij, die God aannemen als hun Koning zullen Hem als hun Verlosser hebben. Als God zich wil doen kennen als alleen God te zijn, dan maakt Hij zich bekend als de God Israëls, opdat Zijn volk aangemoedigd zou zijg, beide om Hem aan te kleven en om in Hem te roemen.

3. Dat Hij eeuwig is, de eerste en de laatste Hij is van eeuwigheid God, voordat de wereld was, en Hij zal het zijn tot in eeuwigheid, als de wereld er niet meer zijn zal. Indien er geen God ware geweest om te scheppen, dan zou er nooit iets bestaan hebben, en als er geen God was om alles te onderhouden dan zou alles wederom teniet gaan. Hij is alles in alles, "Hij is de eerste oorzaak, van wie alle dingen zijn, en het laatste einde of doel, voor wie alle dingen zijn", Romans 11:36, "de Alfa en de Omega", Revelation 1:11.

4. Dat Hij alleen God is, Isaiah 44:6. Behalve Mij is er geen God. Is er ook een God behalve Mij? Isaiah 44:8. Wij zullen ons beroepen op de grootste geleerden. Hebben zij ooit in alles wat zij bestudeerd hebben een andere aangetroffen? Op hen die het meest met de wereld bekend zijn. Hebben zij ooit een andere ontmoet? Er zijn vele goden, 1 Corinthiers 8:5, 6, die goden genaamd worden, en nagemaakte goden, maar is er een behalve onze God, die oneindig en eeuwig is, een behalve Hem, die de Schepper van de wereld is, de beschermer en weldoener van de gehele schepping, n buiten Hem, die datgene kan doen voor zijn aanbidders, wat Hij kan en zal doen voor de Zijnen? "Gij zijt Mijn getuigen, Ik ben een weergaloze voor u geweest. Gij hebt het met andere goden beproefd, zijn er onder geweest die algenoegzaam voor u waren en die Mij gelijk waren? Ja er is geen god," geen rotssteen-dat is het woord in het Hebreeuws, niemand buiten Mij kan een rotssteen wezen tot een fundament om op te bouwen, een rotssteen om onder weg te schuilen. God is de rotssteen en hun rotssteen is niet als onze rotssteen, Deuter. 32:4, 31. Ik ken er geen, alsof Hij gezegd had, Ik heb er nooit n ontmoet, die met Mij in vergelijking wilden komen, of die hun aanspraken aan een onpartijdig onderzoek durfden onderwerpen, indien ik er kende, die meer of iets beters voor u konden doen dan ik, dan zal Ik u hun aanbevalen, maar Ik ken er geen." Behalve Jahweh is er geen god, Hij is oneindig, en daarom kan er geen andere zijn, Hij is algenoegzaam, en daarom is er geen andere nodig. Dit is bedoeld tot bevestiging van de hoop van Gods volk in de belofte van hun verlossing uit Babel, en om hen te die einde te genezen van hun afgoderij, als de beproeving haar werk volbracht heeft dan zal zij opgeheven worden. Zij worden indachtig gemaakt aan het eerste en grote artikel van hun geloof, dat "de Heere hun God een enig Heere is", Deuteronomy 6:4. En daarom,

a. Behoefden zij in geen andere God te hopen, zij, over wie de zon schijnt, hebben maan noch sterren nodig, noch het licht van hun eigen vuur.

b. Behoefden ze geen anderen god te vrezen, hun eigen God was meer in staat hun goed te doen, dan al de valse en nagemaakte goden van hun vijanden in staat waren om hun kwaad te doen.

5. Dat niemand anders de toekomende dingen kon zeggen, waarvan God door Zijn profeet thans kennis gaf aan de wereld meer dan twee honderd jaren voordat zij plaats hebben, Isaiah 44:7. "Wie zal gelijk als Ik roepen, zal Cyrus roepen naar Babel zal Israël roepen uit Babel? Is er buiten God iemand, die met kracht van uitwerking kan roepen, die ieder schepsel, ieder hart tot Zijn bevel en dienst heeft? Wie zal verkondigen hoe het zijn zal, zoals Ik het verkondig?" Ja meer: God gaat nog verder, Hij stelt het niet alleen ordelijk voor zich als hebbende de voorwetenschap er van, maar Hij stelt het in orde als hebbende het bestuur en de leiding ervan. Kan iemand anders daar aanspraak op maken? Hij heeft altijd naar de raad van Zijn wil de dingen in orde gesteld, sedert Hij een eeuwig volk gesteld heeft, het volk van Israël, dat een meer waar en meer volledig bericht van zichzelf kon geven dan enig koninkrijk van de wereld. Van de tijd af, dat Hij dit volk gesteld heeft om Zijn bijzonder volk te zijn, was Zijn voorzienigheid altijd vertrouwelijk met hen, en zei Hij hun van tevoren wat er met hen zou gebeuren-hun dienstbaarheid in Egypte, hun verrassing en hun vestiging in Kanan. Alles was ordelijk voorgesteld, zowel in de Goddelijke voorzegging als in het Goddelijk voornemen. Zou iemand anders dit hebben kunnen doen? Zou iemand anders zich zo aan hen gelegen hebben laten liggen? Hij daagt de valse goden uit om de toekomstige dingen en die komen zullen te verkondigen. Laat hen, zo zij, kunnen, ons de naam zeggen van de man, die Babel zal verwoesten en Israël zal bevrijden. Ja meer indien zij ons niet kunnen zeggen wat de dingen zijn, die komen zullen, laat hen ons dan zeggen hetgeen komende is, hetgeen staat te komen hetgeen om zo te zeggen reeds aan de deur is, laat hen ons zeggen wat morgen geschieden zal, maar dat kunnen zij niet, vrees hen dus niet, verschrik niet voor hen. Welk kwaad kunnen ze u doen? Hoe kunnen zij uw verlossing verhinderen, als Ik u gezegd heb dat zij te bestemder tijd tot stand zal komen en Ik dit plechtig verklaard heb?" Zij, die het woord van Gods belofte hebben om op te vertrouwen, behoeven voor geen vijandelijke macht te vrezen.

Verzen 1-8

Jesaja 44:1-8

Twee grote waarheden worden in deze verzen duidelijk in het licht gesteld.

I. Dat het volk van God een gelukkig volk is, en wel inzonderheid vanwege het verbond dat er is tussen God en hen. Het volk van Israël was dit als type van het Evangelie-Israël. Er zijn drie dingen, die hun geluk volkomen maken.

1. De verbondsbetrekking, waarin zij staan tot God, Isaiah 44:1,Isaiah 44:2. Israël wordt hier Jeschurun genoemd, de oprechte, want alleen diegenen zijn, evenals Nathanael, waarlijk Israëlieten, in wie geen bedrog is, en alleen deze zullen de eeuwige voorrechten van die zegen deelachtig worden. Jakob en Israël zijn aan het slot van het vorige hoofdstuk voorgesteld als zeer tergend en onderhevig aan Gods toorn, en reeds overgegeven ten ban en ter beschimpingen, maar, alsof Gods ingewanden bewogen waren over hem, en Zijn berouw ontstoken was, de genade treedt tussenbeiden met een non obstante, een desniettemin bij al deze twisten. Maar hoor nu, mijn knecht Jakob, in weerwil van dit alles zullen gij en Ik weer vrienden zijn. God had gezegd, Hoofdstuk 43:Ik Ik ben het, die alle overtredingen uitdelg, dat het enige is, waardoor deze afstand is ontstaan, en als dit weggenomen is, dan zullen de stromen van de genade weer in hun gewone bedding vloeien, met de vergeving van de zonde komen al de andere zegeningen van het verbond. Zo en zo zal Ik voor hen doen, zegt God Hebrews 8:12."want Ik zal hun ongerechtigheden genadig zijn." Daarom hoor, O Jakob, hoor deze troostrijke woorden, daarom vrees niet, o Jakob, vrees uw zonden niet, want zij zijn vergeven, vrees uw benauwdheden niet, want door de vergeving van de zonde is de hoedanigheid ook van deze veranderd.

Nu zijn de betrekkingen, waarin zij tot Hem staan, zeer bemoedigend.

a. Zij zijn Zijn knechten, en hen, die Hem dienen, zal Hij erkennen, Hij zal niet toelaten dat hun onrecht geschiedt.

b. Zij zijn Zijn uitverkorenen, en Hij zal blijven bij Zijn keus, Hij kent degenen, die de Zijnen zijn, en die Hij verkoren heeft, neemt Hij onder Zijn bijzondere bescherming.

c. Zij zijn Zijn schepselen, Hij heeft hen gemaakt en bracht hen in wezen, Hij formeerde hen en gaf hun een gestalte, Hij is intijds met hen begonnen, want Hij formeerde hen van de moederschoot af, en daarom zal Hij hen over hun moeilijkheden heen helpen, hen helpen in hun dienst.

2. De verbondszegeningen, die Hij hun en de hunne verzekerd heeft, Isaiah 44:3, Isaiah 44:4,. Zij, die zich bewust zijn van hun geestelijke behoeften en van de ongenoegzaamheid van het schepsel om er in te voorzien, zullen overvloedige voldoening hebben in God. Ik zal water gieten op de dorstige, die dorst naar gerechtigheid, hij zal verzadigd worden. Water zal uitgegoten worden voor hen, die in waarheid geestelijke zegeningen begeren, deze begeren boven alle genietingen van de zinnen. Zij, die onvruchtbaar zijn als een droge grond, zullen bedauwd worden met Gods genade, bewaterd worden met stromen van die genade, en dan zal God zelf de wasdom geven. Al is de grond ook nog zo droog, God heeft stromen van genade om hem te bevochtigen. a. Het water, dat God zal uitgieten is "Zijn Geest," John 7:30, die God zonder mate zal uitstorten op het Zaad, dat is Christus, Galatians 3:16, en in mate op al het zaad van de gelovigen, op al het biddend, worstelend zaad van Jakob, Luke 11:13. Dit is de grote Nieuw Testamentische belofte, dat God, Zijn Knecht Christus gezonden hebbende en Hem hebbende ondersteund. Zijn Geest zal zenden om ons te ondersteunen. Deze gave van de Heiligen Geest is de grote zegen, de overvloedige uitstorting waarvan God bewaard heeft voor de laatste dagen, Ik zal Mijn Geest, Mijn zegen uitgieten, want als God Zijn Geest geeft, dan geeft Hij ook alle andere zegeningen.

b. Dit is weggelegd voor het zaad en de nakomelingen van de kerk, want aldus luidt het verbond van de genade: Ik zal u een God zijn, en uw zaad na u. Aan allen, die aldus delen in de voorrechten van de aanneming, zal God de Geest van de aanneming geven.

c. Hierdoor zal er een grote toeneming wezen van de kerk, aldus zal zij zich naar ver verwijderde plaatsen uitbreiden. Aldus zal zij voortgeplant en bestendigd worden tot latere tijden. Zij zullen uitspruiten en even snel groeien als wilgen aan waterbeken en in alles wat deugdzaam en prijzenswaardig is, zullen zij uitmunten en allen overtreffen, die om hen heen zijn, zoals wilgen uitsteken boven het gras, in het midden waarvan zij groeien, Isaiah 44:4. Het is een groot geluk voor de kerk, en een groot genoegen voor Godvruchtige mensen, als het opkomend geslacht goede hoop geeft, veelbelovend is, en zo zal het zijn als God Zijn Geest over hen uitstort, die zegen van de zegeningen.

3. Hun blijmoedige instemming met dat deel des verbonds, Isaiah 44:5. Toen de Joden terugkeerden uit de ballingschap, hebben zij hun verbond met God vernieuwd, Isaiah 50:5, inzonderheid dat zij niets meer te doen zullen hebben met afgoden, Hosea 14:2, Hosea 14:3, Hosea 14:8. Die afkerig zijn geworden, moeten aldus berouw hebben en hun eerste werken doen. Velen van degenen, die buiten waren, hebben zich te op die tijd bij hen gevoegd, daartoe uitgelokt door Gods heerlijke verschijning voor hen, Zacheria 8:23, Esther 8:17. En zij zeggen: Wij zijn des Heeren, en zij noemen zich met de naam Jakobs, want er was enerlei wet en een verbond voor de vreemdeling en voor de inboorling. En ongetwijfeld zag het nog verder, naar de bekering van de heidenen, en op de menigte van hen, die bij de uitstorting van de Geest na Christus' hemelvaart de Heere toegevoegd zouden worden, en dus ook toegevoegd zouden worden aan de kerk. Deze bekeerlingen zijn zeer velen, en zij zijn van verschillenden rang en onderscheidene volken en allen zijn Gode welkom. Coloss. 3:11. Als de een het doet, zal de ander door zijn voorbeeld uitgelokt worden om het ook te doen, en dan wederom een ander en zo zullen door de ijver van n velen opgewekt worden.

a. Zij zullen zich onderwerpen, zich overgeven aan God. Niet n in de naam van de overigen, maar ieder voor zichzelf zal zeggen: "ik ben des Heeren Hij heeft een onbetwistbaar recht om over mij te heersen, en ik onderwerp mij aan Hem, aan al Zijn geboden, aan al Zijn beschikkingen. Ik ben en zal zijn alleen de Zijne, de Zijne geheel en al, de Zijne voor altoos, ik zal zijn voor Zijn belangen, ik zal zijn tot Zijn lof, levende en stervende zal ik de Zijne zijn."

b. Zij zullen zich tot n lichaam verenigen met het volk van God, en zich noemen bij de naam Jakobs, vergetende hun eigen volk en het huis van hun vaders, en begerig om de hoedanigheid te hebben en de livrei te dragen van het huisgezin Gods. Zij zullen al het volk van God liefhebben, zich met hen vergezellen, hun de rechterhand van de gemeenschap geven, hun zaak omhelzen, het goede van de kerk zoeken in het algemeen en van al de afzonderlijke leden ervan, en bereid zijn om in alles lotgemeen met hen te zijn. c. Zij zullen dit zeer plechtig doen. Sommigen van hen zullen met hun hand schrijven: ik ben des Heeren, zoals iemand ter bevestiging van een koop, zijn handtekening onder de koopakte stelt. Hoe duidelijker en uitdrukkelijker we zijn in onze verbondssluiting met God, hoe beter het is, Exodus 24:7, Joshua 24:26, Joshua 24:27, Nehemiah 9:38. Als gij het vast zult binden zult gij het vast bevinden.

II. Dat, gelijk Gods Israël een gelukkig volk is, Israëls God een grote God is, en God alleen is. Evenals het vorige, spreekt ook dit van overvloedige vertroosting voor allen, die op Hem vertrouwen, Isaiah 44:6.

Merk hier op tot eer van God, en tot onze vertroosting:

1. Dat de God op wie wij vertrouwen, een God is van onbetwistbare soevereiniteit en onweerstaanbare macht. Hij is de Heere Jahweh, in zichzelf bestaande en zichzelf genoeg, en Hij is de Heere van de heirscharen, van alle heirscharen in de hemel en op aarde, van engelen en van mensen.

2. Dat Hij in betrekking staat tot Zijn kerk, en zeer bijzonder zorg voor haar draagt. Hij is de Koning Israëls, en zijn Verlosser, en daarom is Hij zijn Verlosser, omdat Hij Zijn Koning is, en zij, die God aannemen als hun Koning zullen Hem als hun Verlosser hebben. Als God zich wil doen kennen als alleen God te zijn, dan maakt Hij zich bekend als de God Israëls, opdat Zijn volk aangemoedigd zou zijg, beide om Hem aan te kleven en om in Hem te roemen.

3. Dat Hij eeuwig is, de eerste en de laatste Hij is van eeuwigheid God, voordat de wereld was, en Hij zal het zijn tot in eeuwigheid, als de wereld er niet meer zijn zal. Indien er geen God ware geweest om te scheppen, dan zou er nooit iets bestaan hebben, en als er geen God was om alles te onderhouden dan zou alles wederom teniet gaan. Hij is alles in alles, "Hij is de eerste oorzaak, van wie alle dingen zijn, en het laatste einde of doel, voor wie alle dingen zijn", Romans 11:36, "de Alfa en de Omega", Revelation 1:11.

4. Dat Hij alleen God is, Isaiah 44:6. Behalve Mij is er geen God. Is er ook een God behalve Mij? Isaiah 44:8. Wij zullen ons beroepen op de grootste geleerden. Hebben zij ooit in alles wat zij bestudeerd hebben een andere aangetroffen? Op hen die het meest met de wereld bekend zijn. Hebben zij ooit een andere ontmoet? Er zijn vele goden, 1 Corinthiers 8:5, 6, die goden genaamd worden, en nagemaakte goden, maar is er een behalve onze God, die oneindig en eeuwig is, een behalve Hem, die de Schepper van de wereld is, de beschermer en weldoener van de gehele schepping, n buiten Hem, die datgene kan doen voor zijn aanbidders, wat Hij kan en zal doen voor de Zijnen? "Gij zijt Mijn getuigen, Ik ben een weergaloze voor u geweest. Gij hebt het met andere goden beproefd, zijn er onder geweest die algenoegzaam voor u waren en die Mij gelijk waren? Ja er is geen god," geen rotssteen-dat is het woord in het Hebreeuws, niemand buiten Mij kan een rotssteen wezen tot een fundament om op te bouwen, een rotssteen om onder weg te schuilen. God is de rotssteen en hun rotssteen is niet als onze rotssteen, Deuter. 32:4, 31. Ik ken er geen, alsof Hij gezegd had, Ik heb er nooit n ontmoet, die met Mij in vergelijking wilden komen, of die hun aanspraken aan een onpartijdig onderzoek durfden onderwerpen, indien ik er kende, die meer of iets beters voor u konden doen dan ik, dan zal Ik u hun aanbevalen, maar Ik ken er geen." Behalve Jahweh is er geen god, Hij is oneindig, en daarom kan er geen andere zijn, Hij is algenoegzaam, en daarom is er geen andere nodig. Dit is bedoeld tot bevestiging van de hoop van Gods volk in de belofte van hun verlossing uit Babel, en om hen te die einde te genezen van hun afgoderij, als de beproeving haar werk volbracht heeft dan zal zij opgeheven worden. Zij worden indachtig gemaakt aan het eerste en grote artikel van hun geloof, dat "de Heere hun God een enig Heere is", Deuteronomy 6:4. En daarom,

a. Behoefden zij in geen andere God te hopen, zij, over wie de zon schijnt, hebben maan noch sterren nodig, noch het licht van hun eigen vuur.

b. Behoefden ze geen anderen god te vrezen, hun eigen God was meer in staat hun goed te doen, dan al de valse en nagemaakte goden van hun vijanden in staat waren om hun kwaad te doen.

5. Dat niemand anders de toekomende dingen kon zeggen, waarvan God door Zijn profeet thans kennis gaf aan de wereld meer dan twee honderd jaren voordat zij plaats hebben, Isaiah 44:7. "Wie zal gelijk als Ik roepen, zal Cyrus roepen naar Babel zal Israël roepen uit Babel? Is er buiten God iemand, die met kracht van uitwerking kan roepen, die ieder schepsel, ieder hart tot Zijn bevel en dienst heeft? Wie zal verkondigen hoe het zijn zal, zoals Ik het verkondig?" Ja meer: God gaat nog verder, Hij stelt het niet alleen ordelijk voor zich als hebbende de voorwetenschap er van, maar Hij stelt het in orde als hebbende het bestuur en de leiding ervan. Kan iemand anders daar aanspraak op maken? Hij heeft altijd naar de raad van Zijn wil de dingen in orde gesteld, sedert Hij een eeuwig volk gesteld heeft, het volk van Israël, dat een meer waar en meer volledig bericht van zichzelf kon geven dan enig koninkrijk van de wereld. Van de tijd af, dat Hij dit volk gesteld heeft om Zijn bijzonder volk te zijn, was Zijn voorzienigheid altijd vertrouwelijk met hen, en zei Hij hun van tevoren wat er met hen zou gebeuren-hun dienstbaarheid in Egypte, hun verrassing en hun vestiging in Kanan. Alles was ordelijk voorgesteld, zowel in de Goddelijke voorzegging als in het Goddelijk voornemen. Zou iemand anders dit hebben kunnen doen? Zou iemand anders zich zo aan hen gelegen hebben laten liggen? Hij daagt de valse goden uit om de toekomstige dingen en die komen zullen te verkondigen. Laat hen, zo zij, kunnen, ons de naam zeggen van de man, die Babel zal verwoesten en Israël zal bevrijden. Ja meer indien zij ons niet kunnen zeggen wat de dingen zijn, die komen zullen, laat hen ons dan zeggen hetgeen komende is, hetgeen staat te komen hetgeen om zo te zeggen reeds aan de deur is, laat hen ons zeggen wat morgen geschieden zal, maar dat kunnen zij niet, vrees hen dus niet, verschrik niet voor hen. Welk kwaad kunnen ze u doen? Hoe kunnen zij uw verlossing verhinderen, als Ik u gezegd heb dat zij te bestemder tijd tot stand zal komen en Ik dit plechtig verklaard heb?" Zij, die het woord van Gods belofte hebben om op te vertrouwen, behoeven voor geen vijandelijke macht te vrezen.

Verzen 9-20

Jesaja 44:9-20

Dikwijls tevoren had God door Zijn profeet gewezen op de dwaasheid en verbazingwekkende stompzinnigheid van afgodendienaars, maar hier weidt Hij uit over dat onderwerp, om het tentoon te stellen en prijs te geven aan bespotting. Deze rede heeft ten doel:

1. Om het volk van Israël te wapenen tegen de sterke verzoeking, waarin zij komen zouden, om afgoden te aanbidden toen zij gevangen waren in Babel, als om zich te schikken naar de gewoonte des lands, daar zij ver weg waren van de stad van hun eigen Godsdienstige bijeenkomsten, en om hen te believen, die nu hun heren en meesters waren.

2. Om hen te genezen van hun neiging tot afgoderij, die de zonde was, welke hen het meest lichtelijk heeft omringd, om hen daarvan af te keren waren zij naar Babel gezonden. Gelijk Gods roede van nut is om kracht bij te zetten aan het woord, zo is het woord van God nuttig om de roede te verklaren, opdat van beide tezamen de stem gehoord en er aan beantwoord zal worden.

3. Om hen te voorzien van iets, dat zij aan hun Chaldeeuwse aandrijvers zouden kunnen zeggen. Als zij over hen triomfeerden, een beledigend gejuich over hen aanhieven, als zij hun vroegen: Waar is uw God? konden zij hun vragen: Wat zijn uw goden?

4. Om hun de vrees te ontnemen voor de goden van hun vijanden, en hun hoop aan te moedigen op hun eigen God, dat Hij gewis zou optreden tegen hen, die zulke ergerlijke mededingers van Hem naar de troon voorstonden.

Ter overtuiging van afgodendienaars hebben wij hier:

I. Een oproep tot hen gericht, om zich te zuiveren, zo zij kunnen, van de beschuldiging van de schandelijkste dwaasheid en onzinnigheid die men zich denken kan, Isaiah 44:9. Zij stelden hun vernuft te werk om gesneden beelden uit te denken, en hun handen om ze te formeren, en zij noemen ze gewenste dingen, zij zijn er buitengewoon mee ingenomen en verwachten er zeer grote dingen van. Door het bederf van de menselijke natuur zijn de dingen, die verfoeielijk voor hen moesten wezen hun gewenste dingen, hun lieflijke, genotvolle dingen. Maar diegenen zijn wel volkomen de prooi van een ziekte, aan wie hetgeen er het voedsel en de brandstof voor is, aangenaam en begeerlijk is.

1. Wij zeggen hun dat zij die dit doen enkel ijdelheid zijn, dat zij zichzelf en elkaar bedriegen, en dat zij een groot bedrog plegen jegens hen, voor wie ze deze beelden maken.

2. Wij zeggen hun dat hun gewenste dingen hun geen nut doen, zij kunnen hen noch voorzien van goed, noch beschermen tegen kwaad. De gesneden beelden zijn nergens toe nut, en nooit zullen zij iets verkrijgen door de hulde, die zij hun bewezen.

3. Wij doen een beroep op henzelf, en vragen of het geen dom en dwaas denkbeeld van hen is om iets te verwachten-iets goeds te verwachten-van goden, die zij zelf gemaakt hebben. Zij zelf zijn getuigen zijn getuigen tegen zichzelf, indien zij slechts hun geweten wilden toelaten getrouwelijk met hen te handelen, dat zij blind en onwetend zijn, als zij aldus doen, zij zien niet, noch weten zij, en laat hen het erkennen, opdat zij beschaamd worden, indien de mensen slechts trouw wilden zijn aan hun eigen overtuiging, dan zouden wij zeker zijn van hun bekering, inzonderheid van de bekering van afgodendienaars, want wie heeft een god geformeerd? Wie anders dan een waanzinnige, of iemand, die buiten zijn zinnen is, zou er aan denken om een god te maken?

4. Wij roepen hen op om hun eigen zaak te bepleiten, met enigerlei zekerheid of vertrouwen. Indien iemand de onbeschaamdheid heeft van te zeggen, dat hij een god geformeerd heeft, als al zijn medegenoten samenkomen, om te verklaren wat ieder van hun gedaan en bijgedragen heeft voor het maken van deze god, dan zullen zij beschaamd wezen over het zelfbedrog, dat zij gepleegd hebben, en in stilte lachen om hen, die zij bedrogen hebben, want de werkmeesters, die hun god geformeerd hebben, zijn uit de mensen, zwak en krachteloos, en daarom kunnen zij bij geen mogelijkheid een wezen maken, dat almachtig is, noch kunnen zij zonder te blozen zeggen, dat zij er toe in staat zijn. Laat hen allen tezamen vergaderd worden, zoals Demetrius en zij, die van dit handwerk waren, om hun kwijnende zaak op te houden, laat hen opstaan om hun zaak te bepleiten, en haar zo goed zij kunnen voorstellen, terwijl zij dicht aaneengesloten zijn om elkaar te steunen, maar als het er toe komt deinzen zij terug voor die taak daar zij zich bewust zijn van de zwakheid en slechtheid van hun zaak, en zij zullen beschaamd worden niet alleen als zij er alleen voor optreden, maar ook als zij gezamenlijk komen en hopen elkaar te kunnen steunen in het verdedigen ervan. Afgoderij en goddeloosheid zijn dingen, om welke te verdedigen de mensen volkomen terecht mogen beven en blozen.

II. Een nauwkeurig verhaal om te beschrijven hoe het maken van een god toegaat in zijn werk, en er is niets meer nodig om het dwaze er voor aan te tonen, dan er een beschrijving van te geven en er de geschiedenis van te vertellen.

De personen, die er voor gebruikt worden zijn handwerkslieden, en wel de geringste van hen, dezelfde, die gij gebruiken zoudt om uw keukengereedschap, of de gereedschappen van uw landbouwbedrijf te vervaardigen, om een kar of een ploeg te maken. Gij moet een smid, een ijzersmid hebben, die met de tang in de kolen werkt, en het is zwaar werk, want hij werkt met zijn sterken arm, totdat hij hongerig is en krachteloos wordt, zo ijverig en zo gehaast zijn zij, die hem aan het werk zetten, om het zo spoedig mogelijk gedaan te krijgen. Hij kan zich de tijd niet gunnen om te eten of te drinken, want hij drinkt geen water, en daarom is hij amechtig, Isaiah 44:12. Misschien was het een bijgelovig gebruik onder hen, dat de werkman niet moest eten of drinken terwijl hij bezig was met het maken van een god. De platen, waarmee de smid het beeld meest overtrekken, of welk ander ijzerwerk er aan gedaan meest worden, vervaardigde hij met hamers, en wel zeer nauwkeurig naar het model, dat hem verstrekt was. Dan komt de timmerman, en hij besteedt evenveel zorg en moeite aan het houtwerk, Isaiah 44:13, hij brengt zijn kist met gereedschappen mede, want hij heeft ze alle nodig, hij legt zijn liniaal op het stok hout, tekent het af met de draad, als het gezaagd of afgesneden moet worden, hij past het of polijst het met schaven, eerst met de grotere en dan de kleinere, hij tekent af met de passer wat er de grootte en de vorm van moet zijn, en dan is het juist zoals hij het hebben wil.

2. De gestalte, die er aan gegeven wordt, is die van een man, van een arm, zwak, stervend schepsel, maar het is de edelste vorm en gedaante, die hij kent, en daar het zijn eigen gestalte is, heeft hij er een bijzondere voorliefde voor, en wil hij er gaarne alle eer aan doen bewijzen. Hij maakt het naar de schoonheid van een mens in sierlijke evenredigheid, met de ledematen en gelaatstrekken, die de schoonheid van de mens uitmaken, maar die ten enenmale ongeschikt zijn om de schoonheid des Heeren voor te stellen. God heeft de mens een grote eer aangedaan, toen Hij hem ten opzichte van de krachten en vermogens van zijn ziel naar het beeld Gods gemaakt heeft, maar de mens doet God grote oneer aan als hij Hem ten opzichte van lichaamsdelen naar het beeld eens mensen maakten het is volstrekt geen vergoeding voor de belediging, als hij de mooiste van de mensen tot model neemt, waarnaar hij zijn god maakt, en er al de schoonheid aan geeft van de mens, die hij slechts bedenken kan, want al de schoonheid van de mens, die men voorwendt te geven aan Hem, die een oneindige Geest is, is een mismaaktheid en een verkleining van Hem. En als dan het fraaie stuk werks voleindigd is, dan moet het in het huis blijven, in de tempel, die er voor bereid is, of misschien in het woonhuis, als het een van de lares of penales, een van de huisgoden is.

3. De materialen, waarvan het gemaakt is, zijn voorzeker wel een armzalig iets om er een god van te maken, het is de tronk van een boom.

A. De boom zelf werd uit het woud gehaald, waar hij groeide onder andere bomen, geen meerdere kracht of waarde had dan de andere. Het was misschien een cederboom of een cypressenboom, of een eik, Isaiah 44:14, misschien heeft hij er enigen tijd tevoren het oog op gehad om hem daarvoor te gebruiken en hem voor zich versterkt, de ene of andere kunst aangewend om hem sterker en deugdelijker te maken dan de andere bomen. Of zoals sommigen het lezen, die zich gesterkt of opgeheven heeft onder de bomen van het woud, de hoogsten en krachtigsten, die hij zich uitkiezen kan. Of, misschien bevalt het hem beter om een olmboom te nemen, die sneller groeit, en die hij zelf geplant heeft om hem hiervoor te gebruiken, en die gevoed werd door regen van de hemel. Zie zijn zelfbedrog als hij datgene tot zijn toevlucht stelt, wat hijzelf geplant heeft, en waar hij niet alleen zelf de vorm aan gegeven heeft, maar waarvoor hij zelf de materialen bereid heeft, en welk een belediging hij de God des hemels aandoet, door datgene als Zijn mededinger te stellen hetgeen gevoed werd door Zijn regen, die regen, die valt op de rechtvaardigen en de onrechtvaardigen.

B. De takken van die boom waren nergens goed voor dan voor brandstof, en tot dat doel werden zij aangewend, evenals de spaanders die er onder de bewerking van afvielen. Zij zijn om te verbranden, Isaiah 44:15, Isaiah 44:16. En om aan te tonen dat er in die boom geen kracht als aangeboren of ingeschapen is tot zijn eigen bescherming is hij even vatbaar om verbrand te worden ais iedere andere boom, en om aan te tonen dat hij, die hem uitkoos, er van tevoren geen meerdere waarde aan toekende dan aan andere bomen, aarzelt hij niet om er een deel van in het vuur te werpen als doodgewoon afval, geen vragen doende om des gewetens wil.

a. Hij maakt er gebruik van voor het vuur op zijn haard. hij neemt er een deel van om er zich bij te warmen, Isaiah 44:15, en bevindt er het aangename van, en het is zo verre van hem om er spijt of leedwezen over te gevoelen in zijn hart, dat hij zegt: Hei, ik ben warm geworden, ik heb het vuur gezien, en voorzeker dat deel van de boom, dat hem tot brandstof diende, het gebruik waartoe God en de natuur het bestemd hadden, bewijst hem veel grotere vriendelijkheid en verschaft hem grotere voldoening, dan dat waarvan hij een god maakt.

b. Het doet hem dienst voor zijn keukenvuur, hij eet vlees, dat er op gekookt of gebraden is, hij braadt een gebraad er op en is er van overtuigd, dat hij niets verkeerds gedaan heeft met het tot dit doel aan te wenden. Ja meer,

c. Het dient hem om er de oven heet mee te maken, waarvoor wij de brandstof gebruiken die de minste waarde heeft, hij steekt het aan en bakt er zijn brood mede, en niemand beschuldigt hem van daarmee iets verkeerds te doen. C. Maar met dat al, het voornaamste deel van de boom zal toch dienen om er een god van te maken, zoals hun door een hunner eigen dichters verweten wordt, Hor, Sat.I.8.

"In dagen van ouds stond ergens een godheid als een waardeloos blok hout, de schrijnwerker was in twijfel of hij er een stoel of een Prinpus van maken zou, totdat hij eindelijk om wijze redenen besloot om er een god van te maken."

En een ander van hen dreigt de afgod, aan wie hij de bewaring van zijn bossen had opgedragen, indien hij ze niet bewaarde, om brandstof te zijn voor zijn vuur, hem zelf tot dit doei te zullen aanwenden. "Drijf de plunderaars weg, en bewaar het hout voor de haard van uw meester, of anders zult gij zelf in brandstof worden veranderd." Martialis. Als de verdwaasde afgodendienaar aldus een gedeelte van de boom tot de geringste doeleinden heeft aangewend en het overige tijd had om te drogen, maakt hij in zijn verbeelding dat tot een god, en buigt er zich voor neer. Hij maakt het tot een gesneden beeld, en knielt er voor neer, Isaiah 44:15, dat is: Isaiah 44:17, het overige daarvan maakt hij tot een god, tot zijn gesneden beeld, naar zijn smaak en bedoeling, hij knielt er voor neer, en buigt zich en bidt het aan, bewijst er Goddelijke eer aan, buigt er zich voor neer in de nederigste eerbiedigste houding, als een dienstknecht, als een smekeling, hij richt er zijn gebed toe, als hebbende vertrouwen er in en grote verwachtingen ervan, hij zegt: Red mij, want gij zijt mijn God! "Daar, waar hij zijn eer en trouw en hulde bewijst, verwacht hij met recht redding en bescherming. Welk een vreemde, verbazingwekkende verdwaasdheid is het om hulp te verwachten van goden, die zichzelf niet kunnen helpen! Maar het is dit bidden tot hen, dat hen tot goden maakt, niet wat de smid of de timmerman er aan gedaan heeft. Hetgeen, waarin wij ons vertrouwen stellen, daar maken wij een god van. "Hij, die het gouden of marmeren beeld aanbidt, maakt er een god van, niet hij, die het slechts verzonnen en geformeerd heeft."

III. Hier wordt over geheel die zaak het oordeel uitgesproken, Isaiah 44:18. Het is, om kort te gaan, de uitwerking en het bewijs van de grootste domheid en dwarsheid, waaraan men redelijke wezens kan denken schuldig te zich, en toont dat de mens erger is geworden dan de beesten die vergaan, want deze handelen naar de ingeving van de zinnen, maar de mens handelt niet naar de voorschriften van de rede, Isaiah 44:18, ze weten niet en verstaan niet, mensen, die in andere dingen handelen met gezond verstand, handelen hierin met de grootste ongerijmdheid. Hoewel zij enige kennis en verstand hebben, zijn zij toch vreemdelingen voor, ja weerspannig aan de grote wet van het nadenken, Isaiah 44:19. Niemand brengt het in zijn hart, niemand heeft zoveel verstand, om dit bij zichzelf te beredeneren, dat hij toch, naar men zou denken, gemakkelijk zou kunnen al was er niemand om het met hem te bespreken of te beredeneren, hij zou toch bij zichzelf kunnen zeggen: Een gedeelte van die boom heb ik in het vuur verbrand, om te kunnen bakken en braden, en zal ik dan nu het overige daarvan tot een gruwel maken, tot een afgod?" (want dat is een gruwel voor God en alle goede en verstandige mensen). "Zal ik ondankbaar en vermetel durven doen hetgeen God haat? Zal ik zo'n dwaas zijn, om mij neer te buigen voor een boomstam, een gevoelloos, levenloos, hulpeloos ding? Zal ik mij zo verlagen en verkleinen, dat ik gelijk word aan 0hetgeen, waar ik mij voor nederbuig? Een groeiende boom kan een schoon, statig ding zijn, maar de bonk van een boom heeft zijn heerlijkheid verloren, en hij, die er eer en heerlijkheid aan geeft, heeft zijn eigen eer en heerlijkheid verloren.

Het treurige karakter, dat over het geheel aan deze afgodendienaars wordt toegeschreven, Isaiah 44:20, is: 1. Dat zij zichzelf misleiden en bedriegen, zij voeden ziek met as, zij voeden zich met de hoop op voordeel door hun afgoden te aanbidden, meer zo zullen even teleurgesteld zijn als iemand, die verwacht gevoed te worden door as te eten. As te eten is een bewijs van een bedorven eetlust en van een ziekte van het lichaam, het is een bewijs dat de ziel als overmeesterd is door een zeer slechte gewoonte, als de mensen in hun aanbidding niet verder gaan, dan het gezicht van hun ogen hen brengen wil. Zij zijn ellendig begoocheld, en het is hun eigen schuld, hun eigen bedrogen hart, meer dan de bedrieglijke tong van anderen, heeft hen ter zijde afgeleid van het geloof en de aanbidding van de levende God tot stomme afgoderij. Ze worden door hun eigen begeerlijkheden ter zijde afgeleid en verlokt. De afval van de zondaren van God is geheel en uitsluitend aan henzelf te wijten, aan het boze hart des ongeloofs, dat zij met zich omdragen. Een oproerig en weerstrevend hart is een bedrogen hart.

2. Dat zij moedwillig volharden in hun zelfbedrog, en niet willen, dat hun de ogen geopend worden. Niemand van hen kan er toe bewogen worden, om in zoverre zichzelf te wantrouwen, dat hij zegt: is er niet een leugen in mijn rechterhand? en er alzo aan denkt om zijn ziel te redden. Afgodendienaars hebben een leugen in hun rechterhand, want een afgod is een leugen, is niet wat hij voorgeeft te zijn, doet niet wat hij belooft te zullen doen, en hij is een leugenleraar, Habakkuk 2:18. Het is van het hoogste belang voor hen, die gerust voortgaan op een boze weg, om zich ernstig af te vragen, of er niet een leugen in hun rechterhand is. Is niet datgene een leugen, hetwelk we met zoveel genot en behagen vasthouden alsof het ons voornaamste goed was? Is ons hart gezet op de rijkdom van de wereld en de genietingen van de zinnen? Dan zal het gewis blaken een leugen in onze rechterhand te zijn. En is niet datgene een leugen, waaraan wij vasthouden als de grond, waarop wij onze hoop op de hemel bouwen? Als wij vertrouwen op onze uitwendige belijdenis en Godsdienstige verrichtingen, alsof wij daardoor behouden zouden worden, dan bedriegen wij onszelf met een leugen in onze rechterhand, en een huis, dat op het zand gebouwd is. Wantrouwen van onszelf is de eerste stap naar verlossing van onszelf. Wij kunnen niet getrouw zijn jegens onszelf, zo wij onszelf niet wantrouwen. Hij, die zijn ziel wil redden, moet beginnen met aan zijn eigen consciëntie de vraag voor te houden: Is er niet een leugen in mijn rechterhand? Zij, die overgegeven zijn om een leugen te geloven zijn onder de macht van een kracht van de dwaling en het is moeilijk hen ervan te bevrijden 2 Thessalonians 2:11.

Verzen 9-20

Jesaja 44:9-20

Dikwijls tevoren had God door Zijn profeet gewezen op de dwaasheid en verbazingwekkende stompzinnigheid van afgodendienaars, maar hier weidt Hij uit over dat onderwerp, om het tentoon te stellen en prijs te geven aan bespotting. Deze rede heeft ten doel:

1. Om het volk van Israël te wapenen tegen de sterke verzoeking, waarin zij komen zouden, om afgoden te aanbidden toen zij gevangen waren in Babel, als om zich te schikken naar de gewoonte des lands, daar zij ver weg waren van de stad van hun eigen Godsdienstige bijeenkomsten, en om hen te believen, die nu hun heren en meesters waren.

2. Om hen te genezen van hun neiging tot afgoderij, die de zonde was, welke hen het meest lichtelijk heeft omringd, om hen daarvan af te keren waren zij naar Babel gezonden. Gelijk Gods roede van nut is om kracht bij te zetten aan het woord, zo is het woord van God nuttig om de roede te verklaren, opdat van beide tezamen de stem gehoord en er aan beantwoord zal worden.

3. Om hen te voorzien van iets, dat zij aan hun Chaldeeuwse aandrijvers zouden kunnen zeggen. Als zij over hen triomfeerden, een beledigend gejuich over hen aanhieven, als zij hun vroegen: Waar is uw God? konden zij hun vragen: Wat zijn uw goden?

4. Om hun de vrees te ontnemen voor de goden van hun vijanden, en hun hoop aan te moedigen op hun eigen God, dat Hij gewis zou optreden tegen hen, die zulke ergerlijke mededingers van Hem naar de troon voorstonden.

Ter overtuiging van afgodendienaars hebben wij hier:

I. Een oproep tot hen gericht, om zich te zuiveren, zo zij kunnen, van de beschuldiging van de schandelijkste dwaasheid en onzinnigheid die men zich denken kan, Isaiah 44:9. Zij stelden hun vernuft te werk om gesneden beelden uit te denken, en hun handen om ze te formeren, en zij noemen ze gewenste dingen, zij zijn er buitengewoon mee ingenomen en verwachten er zeer grote dingen van. Door het bederf van de menselijke natuur zijn de dingen, die verfoeielijk voor hen moesten wezen hun gewenste dingen, hun lieflijke, genotvolle dingen. Maar diegenen zijn wel volkomen de prooi van een ziekte, aan wie hetgeen er het voedsel en de brandstof voor is, aangenaam en begeerlijk is.

1. Wij zeggen hun dat zij die dit doen enkel ijdelheid zijn, dat zij zichzelf en elkaar bedriegen, en dat zij een groot bedrog plegen jegens hen, voor wie ze deze beelden maken.

2. Wij zeggen hun dat hun gewenste dingen hun geen nut doen, zij kunnen hen noch voorzien van goed, noch beschermen tegen kwaad. De gesneden beelden zijn nergens toe nut, en nooit zullen zij iets verkrijgen door de hulde, die zij hun bewezen.

3. Wij doen een beroep op henzelf, en vragen of het geen dom en dwaas denkbeeld van hen is om iets te verwachten-iets goeds te verwachten-van goden, die zij zelf gemaakt hebben. Zij zelf zijn getuigen zijn getuigen tegen zichzelf, indien zij slechts hun geweten wilden toelaten getrouwelijk met hen te handelen, dat zij blind en onwetend zijn, als zij aldus doen, zij zien niet, noch weten zij, en laat hen het erkennen, opdat zij beschaamd worden, indien de mensen slechts trouw wilden zijn aan hun eigen overtuiging, dan zouden wij zeker zijn van hun bekering, inzonderheid van de bekering van afgodendienaars, want wie heeft een god geformeerd? Wie anders dan een waanzinnige, of iemand, die buiten zijn zinnen is, zou er aan denken om een god te maken?

4. Wij roepen hen op om hun eigen zaak te bepleiten, met enigerlei zekerheid of vertrouwen. Indien iemand de onbeschaamdheid heeft van te zeggen, dat hij een god geformeerd heeft, als al zijn medegenoten samenkomen, om te verklaren wat ieder van hun gedaan en bijgedragen heeft voor het maken van deze god, dan zullen zij beschaamd wezen over het zelfbedrog, dat zij gepleegd hebben, en in stilte lachen om hen, die zij bedrogen hebben, want de werkmeesters, die hun god geformeerd hebben, zijn uit de mensen, zwak en krachteloos, en daarom kunnen zij bij geen mogelijkheid een wezen maken, dat almachtig is, noch kunnen zij zonder te blozen zeggen, dat zij er toe in staat zijn. Laat hen allen tezamen vergaderd worden, zoals Demetrius en zij, die van dit handwerk waren, om hun kwijnende zaak op te houden, laat hen opstaan om hun zaak te bepleiten, en haar zo goed zij kunnen voorstellen, terwijl zij dicht aaneengesloten zijn om elkaar te steunen, maar als het er toe komt deinzen zij terug voor die taak daar zij zich bewust zijn van de zwakheid en slechtheid van hun zaak, en zij zullen beschaamd worden niet alleen als zij er alleen voor optreden, maar ook als zij gezamenlijk komen en hopen elkaar te kunnen steunen in het verdedigen ervan. Afgoderij en goddeloosheid zijn dingen, om welke te verdedigen de mensen volkomen terecht mogen beven en blozen.

II. Een nauwkeurig verhaal om te beschrijven hoe het maken van een god toegaat in zijn werk, en er is niets meer nodig om het dwaze er voor aan te tonen, dan er een beschrijving van te geven en er de geschiedenis van te vertellen.

De personen, die er voor gebruikt worden zijn handwerkslieden, en wel de geringste van hen, dezelfde, die gij gebruiken zoudt om uw keukengereedschap, of de gereedschappen van uw landbouwbedrijf te vervaardigen, om een kar of een ploeg te maken. Gij moet een smid, een ijzersmid hebben, die met de tang in de kolen werkt, en het is zwaar werk, want hij werkt met zijn sterken arm, totdat hij hongerig is en krachteloos wordt, zo ijverig en zo gehaast zijn zij, die hem aan het werk zetten, om het zo spoedig mogelijk gedaan te krijgen. Hij kan zich de tijd niet gunnen om te eten of te drinken, want hij drinkt geen water, en daarom is hij amechtig, Isaiah 44:12. Misschien was het een bijgelovig gebruik onder hen, dat de werkman niet moest eten of drinken terwijl hij bezig was met het maken van een god. De platen, waarmee de smid het beeld meest overtrekken, of welk ander ijzerwerk er aan gedaan meest worden, vervaardigde hij met hamers, en wel zeer nauwkeurig naar het model, dat hem verstrekt was. Dan komt de timmerman, en hij besteedt evenveel zorg en moeite aan het houtwerk, Isaiah 44:13, hij brengt zijn kist met gereedschappen mede, want hij heeft ze alle nodig, hij legt zijn liniaal op het stok hout, tekent het af met de draad, als het gezaagd of afgesneden moet worden, hij past het of polijst het met schaven, eerst met de grotere en dan de kleinere, hij tekent af met de passer wat er de grootte en de vorm van moet zijn, en dan is het juist zoals hij het hebben wil.

2. De gestalte, die er aan gegeven wordt, is die van een man, van een arm, zwak, stervend schepsel, maar het is de edelste vorm en gedaante, die hij kent, en daar het zijn eigen gestalte is, heeft hij er een bijzondere voorliefde voor, en wil hij er gaarne alle eer aan doen bewijzen. Hij maakt het naar de schoonheid van een mens in sierlijke evenredigheid, met de ledematen en gelaatstrekken, die de schoonheid van de mens uitmaken, maar die ten enenmale ongeschikt zijn om de schoonheid des Heeren voor te stellen. God heeft de mens een grote eer aangedaan, toen Hij hem ten opzichte van de krachten en vermogens van zijn ziel naar het beeld Gods gemaakt heeft, maar de mens doet God grote oneer aan als hij Hem ten opzichte van lichaamsdelen naar het beeld eens mensen maakten het is volstrekt geen vergoeding voor de belediging, als hij de mooiste van de mensen tot model neemt, waarnaar hij zijn god maakt, en er al de schoonheid aan geeft van de mens, die hij slechts bedenken kan, want al de schoonheid van de mens, die men voorwendt te geven aan Hem, die een oneindige Geest is, is een mismaaktheid en een verkleining van Hem. En als dan het fraaie stuk werks voleindigd is, dan moet het in het huis blijven, in de tempel, die er voor bereid is, of misschien in het woonhuis, als het een van de lares of penales, een van de huisgoden is.

3. De materialen, waarvan het gemaakt is, zijn voorzeker wel een armzalig iets om er een god van te maken, het is de tronk van een boom.

A. De boom zelf werd uit het woud gehaald, waar hij groeide onder andere bomen, geen meerdere kracht of waarde had dan de andere. Het was misschien een cederboom of een cypressenboom, of een eik, Isaiah 44:14, misschien heeft hij er enigen tijd tevoren het oog op gehad om hem daarvoor te gebruiken en hem voor zich versterkt, de ene of andere kunst aangewend om hem sterker en deugdelijker te maken dan de andere bomen. Of zoals sommigen het lezen, die zich gesterkt of opgeheven heeft onder de bomen van het woud, de hoogsten en krachtigsten, die hij zich uitkiezen kan. Of, misschien bevalt het hem beter om een olmboom te nemen, die sneller groeit, en die hij zelf geplant heeft om hem hiervoor te gebruiken, en die gevoed werd door regen van de hemel. Zie zijn zelfbedrog als hij datgene tot zijn toevlucht stelt, wat hijzelf geplant heeft, en waar hij niet alleen zelf de vorm aan gegeven heeft, maar waarvoor hij zelf de materialen bereid heeft, en welk een belediging hij de God des hemels aandoet, door datgene als Zijn mededinger te stellen hetgeen gevoed werd door Zijn regen, die regen, die valt op de rechtvaardigen en de onrechtvaardigen.

B. De takken van die boom waren nergens goed voor dan voor brandstof, en tot dat doel werden zij aangewend, evenals de spaanders die er onder de bewerking van afvielen. Zij zijn om te verbranden, Isaiah 44:15, Isaiah 44:16. En om aan te tonen dat er in die boom geen kracht als aangeboren of ingeschapen is tot zijn eigen bescherming is hij even vatbaar om verbrand te worden ais iedere andere boom, en om aan te tonen dat hij, die hem uitkoos, er van tevoren geen meerdere waarde aan toekende dan aan andere bomen, aarzelt hij niet om er een deel van in het vuur te werpen als doodgewoon afval, geen vragen doende om des gewetens wil.

a. Hij maakt er gebruik van voor het vuur op zijn haard. hij neemt er een deel van om er zich bij te warmen, Isaiah 44:15, en bevindt er het aangename van, en het is zo verre van hem om er spijt of leedwezen over te gevoelen in zijn hart, dat hij zegt: Hei, ik ben warm geworden, ik heb het vuur gezien, en voorzeker dat deel van de boom, dat hem tot brandstof diende, het gebruik waartoe God en de natuur het bestemd hadden, bewijst hem veel grotere vriendelijkheid en verschaft hem grotere voldoening, dan dat waarvan hij een god maakt.

b. Het doet hem dienst voor zijn keukenvuur, hij eet vlees, dat er op gekookt of gebraden is, hij braadt een gebraad er op en is er van overtuigd, dat hij niets verkeerds gedaan heeft met het tot dit doel aan te wenden. Ja meer,

c. Het dient hem om er de oven heet mee te maken, waarvoor wij de brandstof gebruiken die de minste waarde heeft, hij steekt het aan en bakt er zijn brood mede, en niemand beschuldigt hem van daarmee iets verkeerds te doen. C. Maar met dat al, het voornaamste deel van de boom zal toch dienen om er een god van te maken, zoals hun door een hunner eigen dichters verweten wordt, Hor, Sat.I.8.

"In dagen van ouds stond ergens een godheid als een waardeloos blok hout, de schrijnwerker was in twijfel of hij er een stoel of een Prinpus van maken zou, totdat hij eindelijk om wijze redenen besloot om er een god van te maken."

En een ander van hen dreigt de afgod, aan wie hij de bewaring van zijn bossen had opgedragen, indien hij ze niet bewaarde, om brandstof te zijn voor zijn vuur, hem zelf tot dit doei te zullen aanwenden. "Drijf de plunderaars weg, en bewaar het hout voor de haard van uw meester, of anders zult gij zelf in brandstof worden veranderd." Martialis. Als de verdwaasde afgodendienaar aldus een gedeelte van de boom tot de geringste doeleinden heeft aangewend en het overige tijd had om te drogen, maakt hij in zijn verbeelding dat tot een god, en buigt er zich voor neer. Hij maakt het tot een gesneden beeld, en knielt er voor neer, Isaiah 44:15, dat is: Isaiah 44:17, het overige daarvan maakt hij tot een god, tot zijn gesneden beeld, naar zijn smaak en bedoeling, hij knielt er voor neer, en buigt zich en bidt het aan, bewijst er Goddelijke eer aan, buigt er zich voor neer in de nederigste eerbiedigste houding, als een dienstknecht, als een smekeling, hij richt er zijn gebed toe, als hebbende vertrouwen er in en grote verwachtingen ervan, hij zegt: Red mij, want gij zijt mijn God! "Daar, waar hij zijn eer en trouw en hulde bewijst, verwacht hij met recht redding en bescherming. Welk een vreemde, verbazingwekkende verdwaasdheid is het om hulp te verwachten van goden, die zichzelf niet kunnen helpen! Maar het is dit bidden tot hen, dat hen tot goden maakt, niet wat de smid of de timmerman er aan gedaan heeft. Hetgeen, waarin wij ons vertrouwen stellen, daar maken wij een god van. "Hij, die het gouden of marmeren beeld aanbidt, maakt er een god van, niet hij, die het slechts verzonnen en geformeerd heeft."

III. Hier wordt over geheel die zaak het oordeel uitgesproken, Isaiah 44:18. Het is, om kort te gaan, de uitwerking en het bewijs van de grootste domheid en dwarsheid, waaraan men redelijke wezens kan denken schuldig te zich, en toont dat de mens erger is geworden dan de beesten die vergaan, want deze handelen naar de ingeving van de zinnen, maar de mens handelt niet naar de voorschriften van de rede, Isaiah 44:18, ze weten niet en verstaan niet, mensen, die in andere dingen handelen met gezond verstand, handelen hierin met de grootste ongerijmdheid. Hoewel zij enige kennis en verstand hebben, zijn zij toch vreemdelingen voor, ja weerspannig aan de grote wet van het nadenken, Isaiah 44:19. Niemand brengt het in zijn hart, niemand heeft zoveel verstand, om dit bij zichzelf te beredeneren, dat hij toch, naar men zou denken, gemakkelijk zou kunnen al was er niemand om het met hem te bespreken of te beredeneren, hij zou toch bij zichzelf kunnen zeggen: Een gedeelte van die boom heb ik in het vuur verbrand, om te kunnen bakken en braden, en zal ik dan nu het overige daarvan tot een gruwel maken, tot een afgod?" (want dat is een gruwel voor God en alle goede en verstandige mensen). "Zal ik ondankbaar en vermetel durven doen hetgeen God haat? Zal ik zo'n dwaas zijn, om mij neer te buigen voor een boomstam, een gevoelloos, levenloos, hulpeloos ding? Zal ik mij zo verlagen en verkleinen, dat ik gelijk word aan 0hetgeen, waar ik mij voor nederbuig? Een groeiende boom kan een schoon, statig ding zijn, maar de bonk van een boom heeft zijn heerlijkheid verloren, en hij, die er eer en heerlijkheid aan geeft, heeft zijn eigen eer en heerlijkheid verloren.

Het treurige karakter, dat over het geheel aan deze afgodendienaars wordt toegeschreven, Isaiah 44:20, is: 1. Dat zij zichzelf misleiden en bedriegen, zij voeden ziek met as, zij voeden zich met de hoop op voordeel door hun afgoden te aanbidden, meer zo zullen even teleurgesteld zijn als iemand, die verwacht gevoed te worden door as te eten. As te eten is een bewijs van een bedorven eetlust en van een ziekte van het lichaam, het is een bewijs dat de ziel als overmeesterd is door een zeer slechte gewoonte, als de mensen in hun aanbidding niet verder gaan, dan het gezicht van hun ogen hen brengen wil. Zij zijn ellendig begoocheld, en het is hun eigen schuld, hun eigen bedrogen hart, meer dan de bedrieglijke tong van anderen, heeft hen ter zijde afgeleid van het geloof en de aanbidding van de levende God tot stomme afgoderij. Ze worden door hun eigen begeerlijkheden ter zijde afgeleid en verlokt. De afval van de zondaren van God is geheel en uitsluitend aan henzelf te wijten, aan het boze hart des ongeloofs, dat zij met zich omdragen. Een oproerig en weerstrevend hart is een bedrogen hart.

2. Dat zij moedwillig volharden in hun zelfbedrog, en niet willen, dat hun de ogen geopend worden. Niemand van hen kan er toe bewogen worden, om in zoverre zichzelf te wantrouwen, dat hij zegt: is er niet een leugen in mijn rechterhand? en er alzo aan denkt om zijn ziel te redden. Afgodendienaars hebben een leugen in hun rechterhand, want een afgod is een leugen, is niet wat hij voorgeeft te zijn, doet niet wat hij belooft te zullen doen, en hij is een leugenleraar, Habakkuk 2:18. Het is van het hoogste belang voor hen, die gerust voortgaan op een boze weg, om zich ernstig af te vragen, of er niet een leugen in hun rechterhand is. Is niet datgene een leugen, hetwelk we met zoveel genot en behagen vasthouden alsof het ons voornaamste goed was? Is ons hart gezet op de rijkdom van de wereld en de genietingen van de zinnen? Dan zal het gewis blaken een leugen in onze rechterhand te zijn. En is niet datgene een leugen, waaraan wij vasthouden als de grond, waarop wij onze hoop op de hemel bouwen? Als wij vertrouwen op onze uitwendige belijdenis en Godsdienstige verrichtingen, alsof wij daardoor behouden zouden worden, dan bedriegen wij onszelf met een leugen in onze rechterhand, en een huis, dat op het zand gebouwd is. Wantrouwen van onszelf is de eerste stap naar verlossing van onszelf. Wij kunnen niet getrouw zijn jegens onszelf, zo wij onszelf niet wantrouwen. Hij, die zijn ziel wil redden, moet beginnen met aan zijn eigen consciëntie de vraag voor te houden: Is er niet een leugen in mijn rechterhand? Zij, die overgegeven zijn om een leugen te geloven zijn onder de macht van een kracht van de dwaling en het is moeilijk hen ervan te bevrijden 2 Thessalonians 2:11.

Verzen 21-28

Jesaja 44:21-28

In deze verzen hebben wij:

I. De plicht, waartoe Jakob en Israël, die nu in gevangenschap zijn, geroepen worden om hen bevoegd en bereid te maken voor de verlossing, die hun bereid is. Onze eerste zorg moet wezen om goeds te verkrijgen uit onze beproeving en dan kunnen wij hopen dat zij van ons weggenomen zal worden. Die plicht wordt uitgedrukt in twee woorden: "Gedenk en keer weer," zoals in de raad aan Efeziers, Revelation 2:45.

1. "Gedenk o Jakob, aan hetgeen u gezegd is van de dwaasheid van de afgoderij en laat de overtuiging, waaronder gij nu zijt, u altijd levendig voor de geest wezen, als gij in verzoeking zijt om deze zonde te begaan. Gedenk, dat gij Mijn knecht zijt, en dus geen andere meesters moet dienen."

2. Keer tot Mij weer, Isaiah 44:22, het is de grote plicht en het belang van hen, die van God zijn afgeweken, om zich te haasten om tot Hem weer te keren, en dat is het, waartoe Hij hen roept, als zij in beproeving zijn en als Hij tot hen wederkeert in een weg van genade.

II. De gunsten, waarvan aan Jakob en Israël, die nu in gevangenschap zijn, de verzekering wordt gegeven, en wat hier aan hen beloofd wordt op hun gedenken en weerkeren tot God, worden in geestelijke zin beloofd aan allen, die op gelijke wijze tot God terugkeren. Het is een zeer troostrijk woord, want er ligt meer in opgesloten dan is uitgedrukt, Isaiah 44:21. "Israël, gij zult van Mij niet vergeten worden, hoewel dit voor het ogenblik zo schijnt te zijn." Als wij beginnen God te gedenken, dan zal Hij beginnen ons te gedenken, ja Hij is het, die het eerst onzer gedenkt. Merk hier nu op:

1. De gronden, waarop Gods gunstige voornemens jegens Zijn volk gebouwd waren, en waarop zij hun verwachtingen van Hem kunnen bouwen Hij zal hen uit de gevangenschap verlossen, want:

A. Ze zijn Zijn knechten en daarom heeft Hij een rechtmatige twist met hen, die hen gevangen houden: laat Mijn volk trekken, dat zij Mij dienen. De knechten van de Koning van de koningen zijn onder zeer bijzondere bescherming.

B. Hij heeft hen geformeerd tot een volk, hen geformeerd van de moederschoot af, Isaiah 44:24. Van het eerste begin van hun uitbreiden en toenemen tot een natie, waren zij onder Zijn bijzondere zorg en leiding, meer dan enig ander volk, Hij heeft hun nationale constitutie beraamd en gevormd, en Zijn verbond met hen was de handvest, die hen tot een volk maakte, zij zijn de Zijnen, en Hij zal hen verlossen.

C. Hij heeft hen voorheen verlost, hen menigmaal uit grote benauwdheid gered, en Hij is nog dezelfde, staat in dezelfde betrekking tot hen, heeft dezelfde zorg over hen. Keer weer tot Mij, want Ik heb u verlost, Isaiah 44:22. Tot wie anders zult gij gaan dan tot Mij?" Hen verlost hebbende, zowel als geformeerd, heeft Hij nog een verder recht op hen verkregen, heeft Hij eigendomsrecht op hen, hetgeen een goede reden is, weerom zij in gehoorzame plichtsbetrachting tot Hem moeten wederkeren en waarom Hij in genade zal terugkeren tot hen De Heere heeft Jakob verlost. Hij staat op het punt om dit te doen, Isaiah 44:23. Hij heeft besloten het te doen, want Hij is de Heere, hun Verlosser, Isaiah 44:24. Het werk van de verlossing, dat God door Zijn Zoon voor ons gewrocht heeft, moedigt ons aan om te hopen op alle beloofde zegeningen van Hem. Hij, die ons tot zo'n grote prijs verlost heeft, zal wat Hij tot zo'n dure prijs verkregen heeft, niet verliezen.

D. Hij heeft zich heerlijk gemaakt in hen, Isaiah 44:23, en daarom zal Hij dit nog doen, John 12:28. Het is een oorzaak van vertroosting voor ons om te zien, dat Gods heerlijkheid betrokken is in de verlossing van de kerk want daarom zal Hij gewis Jakob verlossen, omdat Hij zich aldus verheerlijkt. En dit verzekert ons dat Hij de verlossing van Zijn heiligen zal voltooien door Zijn Zoon, Jezus Christus, omdat er een dag gesteld is, wanneer Hij verheerlijkt en bewonderd zal worden in hen allen.

E. Hij heeft hun zonden vergeven, die de oorzaak waren van hun rampen, en de enige hinderpaal voor hun verlossing, vers, 22. Daarom zal Hij het juk van de gevangenschap van hun hals verbreken, omdat Hij hun overtredingen heeft uitgedelgd als een nevel. Onze overtredingen en onze zonden zijn als een wolk, een zware wolk, zij stellen zich tussen de hemel en de aarde, en doen voor een tijd de gemeenschap ophouden tussen de bovenwereld en de benedenwereld-de zonde maakt scheiding tussen ons en God, Isaiah 50:1. Zij dreigen een storm, een overstroming van toorn, zoals dikke wolken dat doen, die God op de zondaren zal regenen, Psalms 11:6. Als God de zonde vergeeft, dan delgt Hij die wolk uit, deze zware wolk, zodat de gemeenschap met de hemel weer open is. God ziet in gunst neer op de ziel, de ziel ziet met welbehagen op tot Hem. Door de invloed van de Zon der gerechtigheid is de wolk verdreven. Het is alleen door Christus, dat de zonde vergeven wordt. Als de zonde vergeven is, dan is zij als een uiteengedreven wolk, zij wordt niet meer gezien, zij is geheel verdwenen, "de ongerechtigheid van Jakob zal gezocht, maar niet bevonden worden", Jeremiah 50:20, en de vertroostingen, die in de ziel vloeien als de zonde vergeven is, zijn als heldere zonneschijn na volken en regen.

2 De algemene blijdschap, die de verlossing van Gods volk teweeg zal brengen, Isaiah 44:23. Zingt met vreugde, gij hemelen. Dit geeft te kennen:

a. Dat de gehele schepping reden zal hebben om zich te verblijden in de verlossing van Gods volk, daaraan is het te danken dat zij in wezen blijft, dat zij verlost is van de vloek, die de zonde van de mensen over de aardbodem gebracht heeft, en dat zij wederom in een toestand is gebracht, waarin zij beantwoorden kan aan het doel van haar bestaan, en verzekerd is dat zij, hoewel zij thans zucht, bezwaard zijnde, ten slotte verlost zal worden van de last van het bederf. De grootste inrichting van de wereld is het koninkrijk Gods erin, Psalms 96:11, Psalms 96:13, Psalms 98:7, Psalms 98:9.

b. Dat de engelen er zich in zullen verblijden, en de inwoners van de bovenwereld. De hemelen zullen zingen omdat de Heere het gedaan heeft, en er is blijdschap in de hemel als God en de mens verzoend zijn, Luke 15:7, en als Babylon is gevallen, Revelation 18:20.

c. Dat zij, die op de grootste afstand gelegen zich, namelijk de bewoners van de heidenwereld zich zullen verenigen met deze lofzeggingen daar zij delen in deze blijdschap. De lagere delen van de aarde, de wouden en het geboomte ervan, zullen hun tribuut van dankzegging brengen voor de verlossing van Israël.

3. De aanmoediging, die wij hebben om te hopen dat, hoewel er grote moeilijkheden, die onoverkomelijk geacht werden, liggen op de weg voor de verlossing van de kerk, die alle toch gemakkelijk overwonnen zullen worden, als de tijd er voor gekomen is, want alzo spreekt Israëls Verlosser: Ik ben de Heere, die alles doet, die alles gedaan heeft, en nog steeds blijft doen, want de voorzienigheid is een voortdurende schepping alle bestaan, alle macht en leven, alle beweging en volkomenheid zijn van God. Hij breidt de hemel uit boven, Hij heeft geen helper en heeft er ook geen nodig Hij spant ook de aarde uit, Hij doet het door Hemzelf, door Zijn macht en kracht. De mens was niet bij Hem, toen Hij het deed, Job 38:4, noch heeft enig schepsel daarbij met raad of daad bijgestaan, alleen Zijn eigen eeuwige wijsheid en zijn Woord was Hem als een troetelkind, Proverbs 8:30. Dat Hij de hemelen heeft uitgebreid toont het grenzenloze van Zijn macht, de sterkste man zal, als hij iets wil uitbreiden de n of andere moeten hebben om hem te helpen, maar God heeft de onmetelijke hemelen uitgebreid en houdt ze nog uitgebreid door Zijn eigen kracht. Zo laat Israël dan niet ontmoedigd zijn, niets is te moeilijk voor Hem, die de wereld gemaakt heeft, Psalms 124:8. En alles gemaakt hebbende, kan Hij van alles het gebruik maken dat Hem behaagt, en heeft Hij het in Zijn macht om er zijn eigen doeleinden mee te dienen.

4. De beschaming, die dit brengen zal over de orakelen van Babel, door de weerlegging die dit voor hen zijn zal, Isaiah 44:25. Door Zijn volk uit Babel te verlossen, zal God de tekenen van de leugendichters vernietigen en van al de leugenprofeten, die zeiden dat de Babylonische monarchie nog vele eeuwen zou bestaan blijven, en voorgaven dat zij hun voorzegging grondden op zekere tekenen, die naar de regelen van hun kunst haar voorspoed voorspelden. Hoe dol van ergernis zullen deze bezweerders worden, als zij zien dat hun kunst, hun bekwaamheid, hen in de steek laat, en dat het tegenovergestelde gebeurt van hetgeen zij zozeer begeerden en waarvan zij zich zo zeker waanden. En het zal niet alleen hun voorgewende profeten teleurstellen, maar ook hun zo vermaarde staatslieden, Hij doet de wijzen achterwaarts keren, bevindende dat zit hun plannen niet kunnen volvoeren, zijn zij genoodzaakt ze op te geven, en zo maakt Hij de rechters tot dwazen, en verdwaast Hij hun wetenschap. Zij, die bekend worden gemaakt met Christus, zien dat al de wetenschap, die zij tevoren hadden, dwaasheid was in vergelijking met de kennis van Hem. En zij, die tegenstanders van Hem zijn zullen bevinden dat al hun zaad, evenals die van Achitofel tot zotheid wordt gemaakt, en dat zij zelf in hun arglistigheid worden gevat, 1 Corinthiers 3:19

5. De bevestiging, die dit zou geven aan de orakelen Gods, die de Joden hadden gewantrouwd en hun vijanden hadden veracht. God bevestigt het woord van Zijn knecht, Isaiah 44:26, Hij bevestigt het door het te bestemder tijd te volbrengen. en Hij volbrengt de raad van Zijn boden, die Hij menigmaal tot Zijn volk had gezonden, om hun te zeggen welke grote zegeningen Hij voor hen had weggelegd. De nauwkeurige vervulling van de profetie van de Schrift is een bevestiging van de waarheid van het gehele boek, en een onbetwistbaar bewijs van zijn Goddelijken oorsprong en gezag.

6. De bijzondere gunsten, die God bestemd had voor Zijn volk, dat nu in gevangenschap is, Isaiah 44:26. Dezen waren lang voordat zij in gevangenschap gingen reeds voorzegd, opdat zij wel reden zouden zien om een tuchtiging te verwachten, maar geen reden zouden zien om een finale verwoesting te vrezen.

A. Er wordt hier verondersteld dat Jeruzalem en de steden van Juda voor een tijd in puin zullen liggen, ontvolkt en onbewoond zullen zijn, maar er wordt beloofd dat zij herbouwd en wederom bevolkt zullen worden. Toen Jesaja leefde, waren Jeruzalem en de steden van Juda vol van inwoners, maar zij zullen ontledigd worden, verbrand en verwoest, het was toen moeilijk om dit van zo sterke en volkrijke steden te geloven. Maar de gerechtigheid Gods zal dit doen, en als het gedaan is, dan zal het moeilijk zijn om te geloven dat zij ooit weer hersteld zullen worden, en toch zal de ijver van de Heere van de heirscharen ook dat doen. God had tot Jeruzalem gezegd, gij zult bewoond worden, want zo lang de wereld staat, zal God er een kerk in hebben, en daarom zal Hij diegenen verwekken, die tot Jeruzalem zullen zeggen: "Gij zult gebouwd worden, want indien het niet gebouwd wordt, dan kan het niet bewoond worden", Psalms 69:36, Psalms 69:37. Als Gods tijd is gekomen voor het opbouwen van Zijn kerk, laat het dan gerust aan Hem over om huizen te vinden voor Zijn volk, want zij zullen niet open en bloot liggen, en volk voor Zijn huizen, want deze zullen niet leeg staan. Ook de steden van Juda zullen herbouwd worden. Het Assyrische leger onder Sanherib heeft ze slechts ingenomen, en nadat dit leger verslagen was, zijn zij weer onbeschadigd in het bezit van de rechtmatige eigenaars gekomen, maar het Chaldeeuwse leger heeft ze afgebroken, en door de inwoners weg te voeren, lieten zij ze geheel en al in verval komen, want indien de mindere oordelen de mensen niet tot verootmoediging en verbetering van hun leven brengen, dan zal God grotere zenden, toch zullen deze verwoestingen niet eeuwigdurend zijn, God zal de verwoeste plaatsen oprichten, want Hij zal niet eeuwiglijk twisten. Als de stad van de vreemden verwoest is, zal zij niet herbouwd worden, Isaiah 25:2, maar de stad van Gods eigen kinderen zal meer voor een wijle ophouden een stad te zijn.

B. Hier wordt verondersteld dat ook de tempel verwoest zal worden en voor een tijd tot aan de fundamenten toe in puin zal liggen, maar er is beloofd dat het fundament ervan wederom gelegd zal worden, en dat hij zonder twijfel weer opgebouwd zal worden. Gelijk voor de vrome Joden de verwoesting van het heiligdom het treurigste deel was van de verwoesting, zo zullen de wederoprichting en wederherstelling ervan het meest vreugdevolle deel zijn van de verlossing. Welke blijdschap kunnen zij smaken in de herbouwing van Jeruzalem indien de tempel aldaar niet ook herbouwd wordt, want deze is het, die Jeruzalem tot een heilige stad maakt en er de wezenlijke schoonheid van is. Dit was dus het voornaamste, dat de Joden aan het hart lag en dat zij bij hun terugkeer op het oog hadden. Daarom was het, dat zij naar Jeruzalem wilden wederkeren, namelijk "om er het huis des Heeren, van de God van Israëls, te bouwen," Ezra 1:3.

C. Er wordt hier verondersteld dat er zeer grote moeilijkheden zullen liggen op de weg van hun verlossing, die voor hen onmogelijk te overkomen zouden zijn, maar er is beloofd dat zij door Goddelijke macht allen uit de weg geruimd zullen worden, Isaiah 44:27. God zegt tot de diepte: Verdroog. Dat deed Hij toen Hij Israël heeft uitgeleid uit Egypte, en dat zat Hij weer doen als Hij hen uitvoert uit Babel, zo dit nodig mocht wezen. Wie zijt gij, o grote berg, ? Staat gij in de weg? "Voor het aangezicht van Zerubbabel, de aanvoerder van de terugkerende gevangenen, zult gij worden als een vlak veld," Zacheria 4:7. Evenzo: Wie zijt gij, o grote diepte, houdt gij hun voortgang tegen en denkt gij hun de weg te versperren? Gij zult verdrogen en uw rivieren, die u water toevoeren, zullen verdrogen. Toen Cyrus Babel innam door de Eufraat droog te maken, daar hij de stroom in vele kanalen had afgeleid, waardoor de eigenlijke bedding van de rivier tot een weg werd gemaakt voor zijn leger, is dit vervuld geworden. Welke hinderpalen er ook in de weg zijn voor Israëls verlossing, God kan ze door een woord te spreken, wegnemen.

D. Er wordt hier verondersteld dat geen van de Joden in staat zou zijn, om door kracht of geweld zichzelf uit Babel te verlossen, zich een weg zou kunnen banen om er uit weg te komen, maar er is beloofd dat God een vreemdeling uit een ver land zou verwekken, die de weg voor hen zal openen, en nu noemt Hij eindelijk de man, en dat wel vele jaren voordat hij was geboren, of voordat iemand aan hem dacht, Isaiah 44:28. Die van Cores zegt: Hij is Mijn herder. Israël is Zijn volk, zij zijn de schapen van Zijn weide, deze schapen zijn nu in het midden van de wolven, in de handen van de dief en moordenaar. Nu zal Cyrus zijn herder wezen, om deze schapen te bevrijden en zorg te dragen dat zij tot hun eigen grazige weiden terugkeren. "Hierin zal hij al Mijn welgevallen volbrengen wat door Mij besloten en bepaald is, zal hij tot stand brengen, en hij zal Mij grotelijks behagen." De meest wisselvallige dingen zijn ontwijfelbaar zeker voor de Goddelijke voorwetenschap. Hij wist wie de persoon was, en hoe zijn naam was, die de bevrijder zal zijn van Zijn volk, en toen het Hem behaagde, kon Hij het Zijn kerk laten weten, opdat zij, als zij hoorden dat er van zulk een naam begon gesproken te worden in de wereld, hun handen zouden opheffen met blijdschap, wetende dat hun verlossing nabij is. Het is voor de aanzienlijkste, de hoogst geplaatste mens een grote eer om gebruikt te worden door God als werktuig, om Zijn gunst te betonen aan Zijn volk. Het was meer tot lof van Cyrus om Gods herder te zijn dan om koning van Perzië te wezen. God maakt het gebruik dat Hem behaagt van mensen, van machtige mensen van hen, die met de grootste wijsheid handelen, en als zij denken dat zij doen wat hun behaagt, kan Hij hen overheersen, en hen laten doen wat Hem behaagt. Ja meer, in dezelfde dingen, waarin zij zichzelf dienen, en niet verder zien dan dat, dient God door hen Zijn eigen doeleinden, en laat Hij hen al Zijn welbehagen doen. Rijke vorsten zullen doen wat arme profeten hebben voorzegd.

Verzen 21-28

Jesaja 44:21-28

In deze verzen hebben wij:

I. De plicht, waartoe Jakob en Israël, die nu in gevangenschap zijn, geroepen worden om hen bevoegd en bereid te maken voor de verlossing, die hun bereid is. Onze eerste zorg moet wezen om goeds te verkrijgen uit onze beproeving en dan kunnen wij hopen dat zij van ons weggenomen zal worden. Die plicht wordt uitgedrukt in twee woorden: "Gedenk en keer weer," zoals in de raad aan Efeziers, Revelation 2:45.

1. "Gedenk o Jakob, aan hetgeen u gezegd is van de dwaasheid van de afgoderij en laat de overtuiging, waaronder gij nu zijt, u altijd levendig voor de geest wezen, als gij in verzoeking zijt om deze zonde te begaan. Gedenk, dat gij Mijn knecht zijt, en dus geen andere meesters moet dienen."

2. Keer tot Mij weer, Isaiah 44:22, het is de grote plicht en het belang van hen, die van God zijn afgeweken, om zich te haasten om tot Hem weer te keren, en dat is het, waartoe Hij hen roept, als zij in beproeving zijn en als Hij tot hen wederkeert in een weg van genade.

II. De gunsten, waarvan aan Jakob en Israël, die nu in gevangenschap zijn, de verzekering wordt gegeven, en wat hier aan hen beloofd wordt op hun gedenken en weerkeren tot God, worden in geestelijke zin beloofd aan allen, die op gelijke wijze tot God terugkeren. Het is een zeer troostrijk woord, want er ligt meer in opgesloten dan is uitgedrukt, Isaiah 44:21. "Israël, gij zult van Mij niet vergeten worden, hoewel dit voor het ogenblik zo schijnt te zijn." Als wij beginnen God te gedenken, dan zal Hij beginnen ons te gedenken, ja Hij is het, die het eerst onzer gedenkt. Merk hier nu op:

1. De gronden, waarop Gods gunstige voornemens jegens Zijn volk gebouwd waren, en waarop zij hun verwachtingen van Hem kunnen bouwen Hij zal hen uit de gevangenschap verlossen, want:

A. Ze zijn Zijn knechten en daarom heeft Hij een rechtmatige twist met hen, die hen gevangen houden: laat Mijn volk trekken, dat zij Mij dienen. De knechten van de Koning van de koningen zijn onder zeer bijzondere bescherming.

B. Hij heeft hen geformeerd tot een volk, hen geformeerd van de moederschoot af, Isaiah 44:24. Van het eerste begin van hun uitbreiden en toenemen tot een natie, waren zij onder Zijn bijzondere zorg en leiding, meer dan enig ander volk, Hij heeft hun nationale constitutie beraamd en gevormd, en Zijn verbond met hen was de handvest, die hen tot een volk maakte, zij zijn de Zijnen, en Hij zal hen verlossen.

C. Hij heeft hen voorheen verlost, hen menigmaal uit grote benauwdheid gered, en Hij is nog dezelfde, staat in dezelfde betrekking tot hen, heeft dezelfde zorg over hen. Keer weer tot Mij, want Ik heb u verlost, Isaiah 44:22. Tot wie anders zult gij gaan dan tot Mij?" Hen verlost hebbende, zowel als geformeerd, heeft Hij nog een verder recht op hen verkregen, heeft Hij eigendomsrecht op hen, hetgeen een goede reden is, weerom zij in gehoorzame plichtsbetrachting tot Hem moeten wederkeren en waarom Hij in genade zal terugkeren tot hen De Heere heeft Jakob verlost. Hij staat op het punt om dit te doen, Isaiah 44:23. Hij heeft besloten het te doen, want Hij is de Heere, hun Verlosser, Isaiah 44:24. Het werk van de verlossing, dat God door Zijn Zoon voor ons gewrocht heeft, moedigt ons aan om te hopen op alle beloofde zegeningen van Hem. Hij, die ons tot zo'n grote prijs verlost heeft, zal wat Hij tot zo'n dure prijs verkregen heeft, niet verliezen.

D. Hij heeft zich heerlijk gemaakt in hen, Isaiah 44:23, en daarom zal Hij dit nog doen, John 12:28. Het is een oorzaak van vertroosting voor ons om te zien, dat Gods heerlijkheid betrokken is in de verlossing van de kerk want daarom zal Hij gewis Jakob verlossen, omdat Hij zich aldus verheerlijkt. En dit verzekert ons dat Hij de verlossing van Zijn heiligen zal voltooien door Zijn Zoon, Jezus Christus, omdat er een dag gesteld is, wanneer Hij verheerlijkt en bewonderd zal worden in hen allen.

E. Hij heeft hun zonden vergeven, die de oorzaak waren van hun rampen, en de enige hinderpaal voor hun verlossing, vers, 22. Daarom zal Hij het juk van de gevangenschap van hun hals verbreken, omdat Hij hun overtredingen heeft uitgedelgd als een nevel. Onze overtredingen en onze zonden zijn als een wolk, een zware wolk, zij stellen zich tussen de hemel en de aarde, en doen voor een tijd de gemeenschap ophouden tussen de bovenwereld en de benedenwereld-de zonde maakt scheiding tussen ons en God, Isaiah 50:1. Zij dreigen een storm, een overstroming van toorn, zoals dikke wolken dat doen, die God op de zondaren zal regenen, Psalms 11:6. Als God de zonde vergeeft, dan delgt Hij die wolk uit, deze zware wolk, zodat de gemeenschap met de hemel weer open is. God ziet in gunst neer op de ziel, de ziel ziet met welbehagen op tot Hem. Door de invloed van de Zon der gerechtigheid is de wolk verdreven. Het is alleen door Christus, dat de zonde vergeven wordt. Als de zonde vergeven is, dan is zij als een uiteengedreven wolk, zij wordt niet meer gezien, zij is geheel verdwenen, "de ongerechtigheid van Jakob zal gezocht, maar niet bevonden worden", Jeremiah 50:20, en de vertroostingen, die in de ziel vloeien als de zonde vergeven is, zijn als heldere zonneschijn na volken en regen.

2 De algemene blijdschap, die de verlossing van Gods volk teweeg zal brengen, Isaiah 44:23. Zingt met vreugde, gij hemelen. Dit geeft te kennen:

a. Dat de gehele schepping reden zal hebben om zich te verblijden in de verlossing van Gods volk, daaraan is het te danken dat zij in wezen blijft, dat zij verlost is van de vloek, die de zonde van de mensen over de aardbodem gebracht heeft, en dat zij wederom in een toestand is gebracht, waarin zij beantwoorden kan aan het doel van haar bestaan, en verzekerd is dat zij, hoewel zij thans zucht, bezwaard zijnde, ten slotte verlost zal worden van de last van het bederf. De grootste inrichting van de wereld is het koninkrijk Gods erin, Psalms 96:11, Psalms 96:13, Psalms 98:7, Psalms 98:9.

b. Dat de engelen er zich in zullen verblijden, en de inwoners van de bovenwereld. De hemelen zullen zingen omdat de Heere het gedaan heeft, en er is blijdschap in de hemel als God en de mens verzoend zijn, Luke 15:7, en als Babylon is gevallen, Revelation 18:20.

c. Dat zij, die op de grootste afstand gelegen zich, namelijk de bewoners van de heidenwereld zich zullen verenigen met deze lofzeggingen daar zij delen in deze blijdschap. De lagere delen van de aarde, de wouden en het geboomte ervan, zullen hun tribuut van dankzegging brengen voor de verlossing van Israël.

3. De aanmoediging, die wij hebben om te hopen dat, hoewel er grote moeilijkheden, die onoverkomelijk geacht werden, liggen op de weg voor de verlossing van de kerk, die alle toch gemakkelijk overwonnen zullen worden, als de tijd er voor gekomen is, want alzo spreekt Israëls Verlosser: Ik ben de Heere, die alles doet, die alles gedaan heeft, en nog steeds blijft doen, want de voorzienigheid is een voortdurende schepping alle bestaan, alle macht en leven, alle beweging en volkomenheid zijn van God. Hij breidt de hemel uit boven, Hij heeft geen helper en heeft er ook geen nodig Hij spant ook de aarde uit, Hij doet het door Hemzelf, door Zijn macht en kracht. De mens was niet bij Hem, toen Hij het deed, Job 38:4, noch heeft enig schepsel daarbij met raad of daad bijgestaan, alleen Zijn eigen eeuwige wijsheid en zijn Woord was Hem als een troetelkind, Proverbs 8:30. Dat Hij de hemelen heeft uitgebreid toont het grenzenloze van Zijn macht, de sterkste man zal, als hij iets wil uitbreiden de n of andere moeten hebben om hem te helpen, maar God heeft de onmetelijke hemelen uitgebreid en houdt ze nog uitgebreid door Zijn eigen kracht. Zo laat Israël dan niet ontmoedigd zijn, niets is te moeilijk voor Hem, die de wereld gemaakt heeft, Psalms 124:8. En alles gemaakt hebbende, kan Hij van alles het gebruik maken dat Hem behaagt, en heeft Hij het in Zijn macht om er zijn eigen doeleinden mee te dienen.

4. De beschaming, die dit brengen zal over de orakelen van Babel, door de weerlegging die dit voor hen zijn zal, Isaiah 44:25. Door Zijn volk uit Babel te verlossen, zal God de tekenen van de leugendichters vernietigen en van al de leugenprofeten, die zeiden dat de Babylonische monarchie nog vele eeuwen zou bestaan blijven, en voorgaven dat zij hun voorzegging grondden op zekere tekenen, die naar de regelen van hun kunst haar voorspoed voorspelden. Hoe dol van ergernis zullen deze bezweerders worden, als zij zien dat hun kunst, hun bekwaamheid, hen in de steek laat, en dat het tegenovergestelde gebeurt van hetgeen zij zozeer begeerden en waarvan zij zich zo zeker waanden. En het zal niet alleen hun voorgewende profeten teleurstellen, maar ook hun zo vermaarde staatslieden, Hij doet de wijzen achterwaarts keren, bevindende dat zit hun plannen niet kunnen volvoeren, zijn zij genoodzaakt ze op te geven, en zo maakt Hij de rechters tot dwazen, en verdwaast Hij hun wetenschap. Zij, die bekend worden gemaakt met Christus, zien dat al de wetenschap, die zij tevoren hadden, dwaasheid was in vergelijking met de kennis van Hem. En zij, die tegenstanders van Hem zijn zullen bevinden dat al hun zaad, evenals die van Achitofel tot zotheid wordt gemaakt, en dat zij zelf in hun arglistigheid worden gevat, 1 Corinthiers 3:19

5. De bevestiging, die dit zou geven aan de orakelen Gods, die de Joden hadden gewantrouwd en hun vijanden hadden veracht. God bevestigt het woord van Zijn knecht, Isaiah 44:26, Hij bevestigt het door het te bestemder tijd te volbrengen. en Hij volbrengt de raad van Zijn boden, die Hij menigmaal tot Zijn volk had gezonden, om hun te zeggen welke grote zegeningen Hij voor hen had weggelegd. De nauwkeurige vervulling van de profetie van de Schrift is een bevestiging van de waarheid van het gehele boek, en een onbetwistbaar bewijs van zijn Goddelijken oorsprong en gezag.

6. De bijzondere gunsten, die God bestemd had voor Zijn volk, dat nu in gevangenschap is, Isaiah 44:26. Dezen waren lang voordat zij in gevangenschap gingen reeds voorzegd, opdat zij wel reden zouden zien om een tuchtiging te verwachten, maar geen reden zouden zien om een finale verwoesting te vrezen.

A. Er wordt hier verondersteld dat Jeruzalem en de steden van Juda voor een tijd in puin zullen liggen, ontvolkt en onbewoond zullen zijn, maar er wordt beloofd dat zij herbouwd en wederom bevolkt zullen worden. Toen Jesaja leefde, waren Jeruzalem en de steden van Juda vol van inwoners, maar zij zullen ontledigd worden, verbrand en verwoest, het was toen moeilijk om dit van zo sterke en volkrijke steden te geloven. Maar de gerechtigheid Gods zal dit doen, en als het gedaan is, dan zal het moeilijk zijn om te geloven dat zij ooit weer hersteld zullen worden, en toch zal de ijver van de Heere van de heirscharen ook dat doen. God had tot Jeruzalem gezegd, gij zult bewoond worden, want zo lang de wereld staat, zal God er een kerk in hebben, en daarom zal Hij diegenen verwekken, die tot Jeruzalem zullen zeggen: "Gij zult gebouwd worden, want indien het niet gebouwd wordt, dan kan het niet bewoond worden", Psalms 69:36, Psalms 69:37. Als Gods tijd is gekomen voor het opbouwen van Zijn kerk, laat het dan gerust aan Hem over om huizen te vinden voor Zijn volk, want zij zullen niet open en bloot liggen, en volk voor Zijn huizen, want deze zullen niet leeg staan. Ook de steden van Juda zullen herbouwd worden. Het Assyrische leger onder Sanherib heeft ze slechts ingenomen, en nadat dit leger verslagen was, zijn zij weer onbeschadigd in het bezit van de rechtmatige eigenaars gekomen, maar het Chaldeeuwse leger heeft ze afgebroken, en door de inwoners weg te voeren, lieten zij ze geheel en al in verval komen, want indien de mindere oordelen de mensen niet tot verootmoediging en verbetering van hun leven brengen, dan zal God grotere zenden, toch zullen deze verwoestingen niet eeuwigdurend zijn, God zal de verwoeste plaatsen oprichten, want Hij zal niet eeuwiglijk twisten. Als de stad van de vreemden verwoest is, zal zij niet herbouwd worden, Isaiah 25:2, maar de stad van Gods eigen kinderen zal meer voor een wijle ophouden een stad te zijn.

B. Hier wordt verondersteld dat ook de tempel verwoest zal worden en voor een tijd tot aan de fundamenten toe in puin zal liggen, maar er is beloofd dat het fundament ervan wederom gelegd zal worden, en dat hij zonder twijfel weer opgebouwd zal worden. Gelijk voor de vrome Joden de verwoesting van het heiligdom het treurigste deel was van de verwoesting, zo zullen de wederoprichting en wederherstelling ervan het meest vreugdevolle deel zijn van de verlossing. Welke blijdschap kunnen zij smaken in de herbouwing van Jeruzalem indien de tempel aldaar niet ook herbouwd wordt, want deze is het, die Jeruzalem tot een heilige stad maakt en er de wezenlijke schoonheid van is. Dit was dus het voornaamste, dat de Joden aan het hart lag en dat zij bij hun terugkeer op het oog hadden. Daarom was het, dat zij naar Jeruzalem wilden wederkeren, namelijk "om er het huis des Heeren, van de God van Israëls, te bouwen," Ezra 1:3.

C. Er wordt hier verondersteld dat er zeer grote moeilijkheden zullen liggen op de weg van hun verlossing, die voor hen onmogelijk te overkomen zouden zijn, maar er is beloofd dat zij door Goddelijke macht allen uit de weg geruimd zullen worden, Isaiah 44:27. God zegt tot de diepte: Verdroog. Dat deed Hij toen Hij Israël heeft uitgeleid uit Egypte, en dat zat Hij weer doen als Hij hen uitvoert uit Babel, zo dit nodig mocht wezen. Wie zijt gij, o grote berg, ? Staat gij in de weg? "Voor het aangezicht van Zerubbabel, de aanvoerder van de terugkerende gevangenen, zult gij worden als een vlak veld," Zacheria 4:7. Evenzo: Wie zijt gij, o grote diepte, houdt gij hun voortgang tegen en denkt gij hun de weg te versperren? Gij zult verdrogen en uw rivieren, die u water toevoeren, zullen verdrogen. Toen Cyrus Babel innam door de Eufraat droog te maken, daar hij de stroom in vele kanalen had afgeleid, waardoor de eigenlijke bedding van de rivier tot een weg werd gemaakt voor zijn leger, is dit vervuld geworden. Welke hinderpalen er ook in de weg zijn voor Israëls verlossing, God kan ze door een woord te spreken, wegnemen.

D. Er wordt hier verondersteld dat geen van de Joden in staat zou zijn, om door kracht of geweld zichzelf uit Babel te verlossen, zich een weg zou kunnen banen om er uit weg te komen, maar er is beloofd dat God een vreemdeling uit een ver land zou verwekken, die de weg voor hen zal openen, en nu noemt Hij eindelijk de man, en dat wel vele jaren voordat hij was geboren, of voordat iemand aan hem dacht, Isaiah 44:28. Die van Cores zegt: Hij is Mijn herder. Israël is Zijn volk, zij zijn de schapen van Zijn weide, deze schapen zijn nu in het midden van de wolven, in de handen van de dief en moordenaar. Nu zal Cyrus zijn herder wezen, om deze schapen te bevrijden en zorg te dragen dat zij tot hun eigen grazige weiden terugkeren. "Hierin zal hij al Mijn welgevallen volbrengen wat door Mij besloten en bepaald is, zal hij tot stand brengen, en hij zal Mij grotelijks behagen." De meest wisselvallige dingen zijn ontwijfelbaar zeker voor de Goddelijke voorwetenschap. Hij wist wie de persoon was, en hoe zijn naam was, die de bevrijder zal zijn van Zijn volk, en toen het Hem behaagde, kon Hij het Zijn kerk laten weten, opdat zij, als zij hoorden dat er van zulk een naam begon gesproken te worden in de wereld, hun handen zouden opheffen met blijdschap, wetende dat hun verlossing nabij is. Het is voor de aanzienlijkste, de hoogst geplaatste mens een grote eer om gebruikt te worden door God als werktuig, om Zijn gunst te betonen aan Zijn volk. Het was meer tot lof van Cyrus om Gods herder te zijn dan om koning van Perzië te wezen. God maakt het gebruik dat Hem behaagt van mensen, van machtige mensen van hen, die met de grootste wijsheid handelen, en als zij denken dat zij doen wat hun behaagt, kan Hij hen overheersen, en hen laten doen wat Hem behaagt. Ja meer, in dezelfde dingen, waarin zij zichzelf dienen, en niet verder zien dan dat, dient God door hen Zijn eigen doeleinden, en laat Hij hen al Zijn welbehagen doen. Rijke vorsten zullen doen wat arme profeten hebben voorzegd.

Bibliografische Informatie
Henry, Matthew. "Commentaar op Isaiah 44". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://studylight.org/commentaries/dut/mhm/isaiah-44.html. 1706.
adsFree icon
Ads FreeProfile