Lectionary Calendar
Monday, December 23rd, 2024
the Fourth Week of Advent
Attention!
StudyLight.org has pledged to help build churches in Uganda. Help us with that pledge and support pastors in the heart of Africa.
Click here to join the effort!

Bible Commentaries
Jesaja 43

Dächsel BijbelverklaringDächsel Bijbelverklaring

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, JESAJA 43

Isaiah 43:1.

DE KERK HEEFT VERTROOSTING IN CHRISTUS EN ZIJN LIJDEN.

IV. Isaiah 43:1-Isaiah 43:28. De vierde rede. Nadat de tijd van straf in Isaiah 42:24 v. eindigt, neemt de Heere Zijn volk dat Hem dierbaarder is dan de grootste en heerlijkste volken der wereld, weer in genade aan. Hij heeft, als een waar Vader aan zijn ongehoorzaam kind de straf niet mogen onthouden, en daarom de golven van ongeluk en de vlammen van loutering over zijn hoofd laten in elkaar slaan; maar Hij zelf gaat met hen door water en vuur, opdat het niet verdorven worde, en nu geeft Hij volken voor hen, om het uit de gevangenis los te kopen, en zal Hij het uit zijne verstrooiing verzamelen van alle vier de wereldstreken af (Isaiah 43:1-Isaiah 43:7). De rede verkrijgt hierop ene nieuwe wending. De Heere, die de zo even beloofde verlossing van Zijn volk, lang voordat zij plaats heeft, aankondigt, gaat even als Hij reeds vroeger gedaan heeft in enen strijd met de heidense volken, waartoe Hij ook zijn volk roept, dat tot hiertoe zo doof en blind was, maar waaraan oren en ogen om te horen en te zien geenszins ontbraken. De heidenen hebben genen onder hun goden aan te wijzen, die ooit iets toekomstigs voorzegd had, maar Israël weet een zeer bepaald getal te noemen, dat hem ene profetie van zijnen God geworden is, waaraan de wereldgeschiedenis ook de vervulling heeft aangebracht. Gelijk het nu daarin het bewijs heeft, dat zijn God alleen de waarachtige God is, zo heeft het daarin ook de verzekering, dat de voorzegging van zijne aanstaande verlossing verwezenlijkt zal kunnen worden ondanks alle hindernissen (Isaiah 43:8-Isaiah 43:14). Ten tweede male verkrijgt de rede ene wending. De oplossing verkondigende van het Chaldeeuwse wereldrijk als die om Israël's wil plaats heeft, wijst de Heere terug op de verlossing uit Egypte en de wonderen in de Schelfzee. De glans der heerlijkheid van deze gebeurtenis uit den voortijd zal nu verbleken voor den glans van hetgeen Hij met Zijn volk voorheeft, namelijk het enen weg te banen door de onherbergzame woestijn en het waterstromen te laten vloeien in de dorre plaatsen, en in dezen zegen ook de onbezielde schepping te laten deelnemen. Maar het is niet de verdienste der werken van de zijde van Israël, waarom zulke grote dingen aan het volk geschieden, maar vrij genade, die de zonde draagt en ze uitdelgt (Isaiah 43:15-Isaiah 43:25).

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, JESAJA 43

Isaiah 43:1.

DE KERK HEEFT VERTROOSTING IN CHRISTUS EN ZIJN LIJDEN.

IV. Isaiah 43:1-Isaiah 43:28. De vierde rede. Nadat de tijd van straf in Isaiah 42:24 v. eindigt, neemt de Heere Zijn volk dat Hem dierbaarder is dan de grootste en heerlijkste volken der wereld, weer in genade aan. Hij heeft, als een waar Vader aan zijn ongehoorzaam kind de straf niet mogen onthouden, en daarom de golven van ongeluk en de vlammen van loutering over zijn hoofd laten in elkaar slaan; maar Hij zelf gaat met hen door water en vuur, opdat het niet verdorven worde, en nu geeft Hij volken voor hen, om het uit de gevangenis los te kopen, en zal Hij het uit zijne verstrooiing verzamelen van alle vier de wereldstreken af (Isaiah 43:1-Isaiah 43:7). De rede verkrijgt hierop ene nieuwe wending. De Heere, die de zo even beloofde verlossing van Zijn volk, lang voordat zij plaats heeft, aankondigt, gaat even als Hij reeds vroeger gedaan heeft in enen strijd met de heidense volken, waartoe Hij ook zijn volk roept, dat tot hiertoe zo doof en blind was, maar waaraan oren en ogen om te horen en te zien geenszins ontbraken. De heidenen hebben genen onder hun goden aan te wijzen, die ooit iets toekomstigs voorzegd had, maar Israël weet een zeer bepaald getal te noemen, dat hem ene profetie van zijnen God geworden is, waaraan de wereldgeschiedenis ook de vervulling heeft aangebracht. Gelijk het nu daarin het bewijs heeft, dat zijn God alleen de waarachtige God is, zo heeft het daarin ook de verzekering, dat de voorzegging van zijne aanstaande verlossing verwezenlijkt zal kunnen worden ondanks alle hindernissen (Isaiah 43:8-Isaiah 43:14). Ten tweede male verkrijgt de rede ene wending. De oplossing verkondigende van het Chaldeeuwse wereldrijk als die om Israël's wil plaats heeft, wijst de Heere terug op de verlossing uit Egypte en de wonderen in de Schelfzee. De glans der heerlijkheid van deze gebeurtenis uit den voortijd zal nu verbleken voor den glans van hetgeen Hij met Zijn volk voorheeft, namelijk het enen weg te banen door de onherbergzame woestijn en het waterstromen te laten vloeien in de dorre plaatsen, en in dezen zegen ook de onbezielde schepping te laten deelnemen. Maar het is niet de verdienste der werken van de zijde van Israël, waarom zulke grote dingen aan het volk geschieden, maar vrij genade, die de zonde draagt en ze uitdelgt (Isaiah 43:15-Isaiah 43:25).

Vers 1

1. Maar nu, 1) nadat gij in de ballingschap (Isaiah 42:24) zulk ene zware straf hebt geleden (Isaiah 40:2) en de liefde, die achter dien toorn zich verborgen had, zich weer openbaren kan (Isaiah 48:9), alzo zegt de HEERE, uw Schepper, o Jakob! de Heere, die uit de verstorven leden van Abraham en van zijne vrouw u als uit niets heeft voortgebracht (Genesis 18:10, Romans 4:17, Hebrews 11:11), en uw Formeerder, o Israël, die de zeventig van Jakob's huis, welke naar Egypte kwamen, daar tot een groot volk heeft doen worden (Exodus 1:1, Acts 7:17): Vrees met, dat gij in dezen nood zoudt omkomen; dat kan en mag niet geschieden, daarvoor staat uwe gehele vroegere geschiedenis u borg; want Ik heb u verlost uit Egyptes vijandige overmacht, die u dreigde te vernietigen (Exodus 3:7 vv.); Ik heb u daarna, als het verbond aan den Sinaï werd gesloten, bij uwen naam geroepen, uwen naam uitsprekende, en tot u gezegd: gij zijt de Mijne 1) (Exodus 19:4,

1) Duidelijk geeft de grondtekst aan door dat maar nu, dat de Heere nu Zijn aangezicht in liefde weer wendt tot Zijn volk, nadat het zo lang in toorn op hen heeft neergezien. Met het slot van het vorig vers had men mogen verwachten, dat de Heere Zijne oordelen zou aankondigen en zijne straffen verder blijven oefenen, maar neen, de Heere komt hier met het: vreest niet. Ja, hoe zondig en diep ellendig ook Israël's toestand was, het was toch door Hem geformeerd. En gelijk Hij op geestelijk gebied het werk Zijner handen niet laat varen, alzo zou Hij zich ook betonen aan het diep ellendig Israël. Jakob-Israël werd door den Heere niet vergeten. Als Hij het in de engte had gedreven, zou Hij zich ook betonen een machtig Uithelper te zijn.

2) Daarin lag de vaste grond der hope voor Israël's behoud. Omdat het Gods heerlijk verlost en duur gekocht eigendom was, zou het niet uitgeroeid worden. Heerlijk beeld der Kerk. Omdat de Kerk, die zalig wordt, door den Drie-enigen God gekend wordt als Zijn eigendom, daarom zal ook geen helse macht haar overweldigen, maar zal zij eenmaal heerlijk verlost worden.

Vers 1

1. Maar nu, 1) nadat gij in de ballingschap (Isaiah 42:24) zulk ene zware straf hebt geleden (Isaiah 40:2) en de liefde, die achter dien toorn zich verborgen had, zich weer openbaren kan (Isaiah 48:9), alzo zegt de HEERE, uw Schepper, o Jakob! de Heere, die uit de verstorven leden van Abraham en van zijne vrouw u als uit niets heeft voortgebracht (Genesis 18:10, Romans 4:17, Hebrews 11:11), en uw Formeerder, o Israël, die de zeventig van Jakob's huis, welke naar Egypte kwamen, daar tot een groot volk heeft doen worden (Exodus 1:1, Acts 7:17): Vrees met, dat gij in dezen nood zoudt omkomen; dat kan en mag niet geschieden, daarvoor staat uwe gehele vroegere geschiedenis u borg; want Ik heb u verlost uit Egyptes vijandige overmacht, die u dreigde te vernietigen (Exodus 3:7 vv.); Ik heb u daarna, als het verbond aan den Sinaï werd gesloten, bij uwen naam geroepen, uwen naam uitsprekende, en tot u gezegd: gij zijt de Mijne 1) (Exodus 19:4,

1) Duidelijk geeft de grondtekst aan door dat maar nu, dat de Heere nu Zijn aangezicht in liefde weer wendt tot Zijn volk, nadat het zo lang in toorn op hen heeft neergezien. Met het slot van het vorig vers had men mogen verwachten, dat de Heere Zijne oordelen zou aankondigen en zijne straffen verder blijven oefenen, maar neen, de Heere komt hier met het: vreest niet. Ja, hoe zondig en diep ellendig ook Israël's toestand was, het was toch door Hem geformeerd. En gelijk Hij op geestelijk gebied het werk Zijner handen niet laat varen, alzo zou Hij zich ook betonen aan het diep ellendig Israël. Jakob-Israël werd door den Heere niet vergeten. Als Hij het in de engte had gedreven, zou Hij zich ook betonen een machtig Uithelper te zijn.

2) Daarin lag de vaste grond der hope voor Israël's behoud. Omdat het Gods heerlijk verlost en duur gekocht eigendom was, zou het niet uitgeroeid worden. Heerlijk beeld der Kerk. Omdat de Kerk, die zalig wordt, door den Drie-enigen God gekend wordt als Zijn eigendom, daarom zal ook geen helse macht haar overweldigen, maar zal zij eenmaal heerlijk verlost worden.

Vers 2

2. Deze uwe verkiezing, die nog vast staat, beschermt u ook heden tegen de vernietigende macht ook van de allervijandigste krachten, en redt u ook door de allergrootste, schijnbaar niet te ontkomen gevaren heen (Psalms 66:10). Wanneer gij zult gaan door het water, Ik zal bij u zijn, om den wille van deze uwe verkiezing, en door de rivieren, zij zullen u niet overstromen-denk aan de geschiedenissen van Schelfzee en Jordaan (Exodus 14:15, Joshua 3:14); wanneer gij door het vuur zult gaan, zult gij niet verbranden, en de vlam zal u niet aansteken 1) denk aan de geschiedenis van Daniël's drie vrienden (Daniel 3:19).

1) Door water en rivieren, alsmede door het vuur en de vlammen te gaan, zegt in den stijl der Hebreeuwen, aan zware ellende en de meest dreigende gevaren blootgesteld te wezen.

Als zij door wateren van verdrukking en het vuur der onheilen of der beproeving moesten gaan, en zich in de moeilijkste en treurigste omstandigheden bevinden, zou Hij hen bij de hand vatten en hen door het zelf heen leiden, zodat geen stroom hen overvloeien, geen vuur hen branden zou.

Vers 2

2. Deze uwe verkiezing, die nog vast staat, beschermt u ook heden tegen de vernietigende macht ook van de allervijandigste krachten, en redt u ook door de allergrootste, schijnbaar niet te ontkomen gevaren heen (Psalms 66:10). Wanneer gij zult gaan door het water, Ik zal bij u zijn, om den wille van deze uwe verkiezing, en door de rivieren, zij zullen u niet overstromen-denk aan de geschiedenissen van Schelfzee en Jordaan (Exodus 14:15, Joshua 3:14); wanneer gij door het vuur zult gaan, zult gij niet verbranden, en de vlam zal u niet aansteken 1) denk aan de geschiedenis van Daniël's drie vrienden (Daniel 3:19).

1) Door water en rivieren, alsmede door het vuur en de vlammen te gaan, zegt in den stijl der Hebreeuwen, aan zware ellende en de meest dreigende gevaren blootgesteld te wezen.

Als zij door wateren van verdrukking en het vuur der onheilen of der beproeving moesten gaan, en zich in de moeilijkste en treurigste omstandigheden bevinden, zou Hij hen bij de hand vatten en hen door het zelf heen leiden, zodat geen stroom hen overvloeien, geen vuur hen branden zou.

Vers 3

3. Want Ik ben de HEERE, uw God, de Heilige Israël's, uw Heiland, 1) en kan u daarom niet aan uw lot overlaten; Ik heb Egypte, Morenland, Ethiopië en Sheba, Meroë (Genesis 10:7) gegeven tot uw losgeld in uwe plaats, daar Ik tot uwe bevrijding door den Perzischen koning Cyrus vast besloten ben.

1) Beter: Want Ik, de Heere, ben uw God, de Heilige Israël's, ben uw Heiland. De Heere bepaalt hen er dus bij, dat Hij hun Verbonds-God is, dat Hij, de Heilige Israël's hun Heiland, hun Verlosser is. Zijn eer als de HEERE en zijn roem als de Heilige is er mee gemoeid, om hen weer uit de slavernij te verlossen. Ook van het geestelijk Israël geldt dat in de hoogste mate.

Vers 3

3. Want Ik ben de HEERE, uw God, de Heilige Israël's, uw Heiland, 1) en kan u daarom niet aan uw lot overlaten; Ik heb Egypte, Morenland, Ethiopië en Sheba, Meroë (Genesis 10:7) gegeven tot uw losgeld in uwe plaats, daar Ik tot uwe bevrijding door den Perzischen koning Cyrus vast besloten ben.

1) Beter: Want Ik, de Heere, ben uw God, de Heilige Israël's, ben uw Heiland. De Heere bepaalt hen er dus bij, dat Hij hun Verbonds-God is, dat Hij, de Heilige Israël's hun Heiland, hun Verlosser is. Zijn eer als de HEERE en zijn roem als de Heilige is er mee gemoeid, om hen weer uit de slavernij te verlossen. Ook van het geestelijk Israël geldt dat in de hoogste mate.

Vers 4

4. Van toen af, 1) dat gij als de nakomelingschap van Abraham, mijnen vriend (Isaiah 41:8) kostelijk zijt geweest in Mijne ogen, zijt gij verheerlijkt geweest, is uw voorrang boven anderen openbaar geworden, en Ik heb u als het volk van Mijn eigendom lief gehad; daarom heb Ik, gelijk Ik in Isaiah 43:3 zei, gewone mensen, waaraan Ik gene bijzondere waarde hechtte, omdat zij in gene bijzondere betrekking tot Mij staan (Jeremiah 32:20), in uwe plaats gegeven, en volken, als de daar genoemde, in plaats van uwe ziel, 1) om uwe vrijheid te kopen (Proverbs 11:8; Proverbs 21:18).

1) In het Hebreeën Meeascher. Beter: Daarom dat. De Heere geeft hier aan, waarom Hij volken, mensen, in hun plaats tot een losprijs, tot een losgeld heeft gegeven. Het is omdat zij kostelijk zijn in Zijne ogen, verheerlijkt zijn geweest en Hij hen heeft liefgehad. Deze losprijs is het los- of zoengeld voor begane overtredingen.

1) Waarschijnlijk was Cyrus van mening ook deze landen te veroveren, daar de Egyptenaren als landgenoten van Croesus en van de Babyloniërs zijne vijanden waren; intussen volbracht dit eerst zijn opvolger Cambyses (Ezra 1:4). Als veroveraar van het Babylonische rijk had hij nu aanspraak op de Israëlieten, die Babylonische onderdanen waren. Jehova zal echter, daar de Israëlieten moeten vrij worden en naar huis terugkeren, door de onderwerping van andere volken hem schadeloos stellen, gelijk Hij desgelijks Nebukadnezar (Ezekiel 29:18) zijne vergeefse pogingen voor Tyrus met Egypte vergoedde.

Dat eerst Cambyses en niet Cyrus Egypte veroverd heeft, die dit slechts voornam (Herod. 1:153), vermindert de waarheid der belofte niet; genoeg, dat Egypte en de naburige rijken door de nieuwe Perzische macht onderworpen werden, terwijl het Joodse volk door deze zijne verlorene vrijheid wederkreeg.

Ene schone dichterlijke voorstelling; wanneer het ongeluk der slavernij en overheersing van het ene volk op het andere vergaat, worden deze laatsten gezegd, in verbloemde taal, het losgeld der eerste geweest te zijn.

Vers 4

4. Van toen af, 1) dat gij als de nakomelingschap van Abraham, mijnen vriend (Isaiah 41:8) kostelijk zijt geweest in Mijne ogen, zijt gij verheerlijkt geweest, is uw voorrang boven anderen openbaar geworden, en Ik heb u als het volk van Mijn eigendom lief gehad; daarom heb Ik, gelijk Ik in Isaiah 43:3 zei, gewone mensen, waaraan Ik gene bijzondere waarde hechtte, omdat zij in gene bijzondere betrekking tot Mij staan (Jeremiah 32:20), in uwe plaats gegeven, en volken, als de daar genoemde, in plaats van uwe ziel, 1) om uwe vrijheid te kopen (Proverbs 11:8; Proverbs 21:18).

1) In het Hebreeën Meeascher. Beter: Daarom dat. De Heere geeft hier aan, waarom Hij volken, mensen, in hun plaats tot een losprijs, tot een losgeld heeft gegeven. Het is omdat zij kostelijk zijn in Zijne ogen, verheerlijkt zijn geweest en Hij hen heeft liefgehad. Deze losprijs is het los- of zoengeld voor begane overtredingen.

1) Waarschijnlijk was Cyrus van mening ook deze landen te veroveren, daar de Egyptenaren als landgenoten van Croesus en van de Babyloniërs zijne vijanden waren; intussen volbracht dit eerst zijn opvolger Cambyses (Ezra 1:4). Als veroveraar van het Babylonische rijk had hij nu aanspraak op de Israëlieten, die Babylonische onderdanen waren. Jehova zal echter, daar de Israëlieten moeten vrij worden en naar huis terugkeren, door de onderwerping van andere volken hem schadeloos stellen, gelijk Hij desgelijks Nebukadnezar (Ezekiel 29:18) zijne vergeefse pogingen voor Tyrus met Egypte vergoedde.

Dat eerst Cambyses en niet Cyrus Egypte veroverd heeft, die dit slechts voornam (Herod. 1:153), vermindert de waarheid der belofte niet; genoeg, dat Egypte en de naburige rijken door de nieuwe Perzische macht onderworpen werden, terwijl het Joodse volk door deze zijne verlorene vrijheid wederkreeg.

Ene schone dichterlijke voorstelling; wanneer het ongeluk der slavernij en overheersing van het ene volk op het andere vergaat, worden deze laatsten gezegd, in verbloemde taal, het losgeld der eerste geweest te zijn.

Vers 5

5. a) Vrees dan niet, als zou iets uw terugkeren tot het vaderland, waartoe Ik besloten ben, kunnen ophouden; want Ik ben met u en zal ook weten te volbrengen, wat Ik besloten heb; Ik zal uw zaad, het hoofdbestanddeel van uw volk, van den opgang der zon, van het oosten van Babylonië brengen, en Ik zal u verzamelen van den ondergang, zo ver gij naar het westen onder de volken der aarde verstrooid zijt (Isaiah 11:11).

a) Isaiah 44:2. Jeremiah 30:10; Jeremiah 46:27.

Vers 5

5. a) Vrees dan niet, als zou iets uw terugkeren tot het vaderland, waartoe Ik besloten ben, kunnen ophouden; want Ik ben met u en zal ook weten te volbrengen, wat Ik besloten heb; Ik zal uw zaad, het hoofdbestanddeel van uw volk, van den opgang der zon, van het oosten van Babylonië brengen, en Ik zal u verzamelen van den ondergang, zo ver gij naar het westen onder de volken der aarde verstrooid zijt (Isaiah 11:11).

a) Isaiah 44:2. Jeremiah 30:10; Jeremiah 46:27.

Vers 6

6. Ik zal zeggen tot het noorden: Geef wat gij van Mijn volk bezit, en tot het zuiden: Houd niet terug degenen, die uit hun ellende (Isaiah 42:22) vrij naar hun land moeten terugkeren; breng integendeel onder uw geleide en met uwe hulp (Isaiah 14:2) Mijne zonen van verre en Mijne dochters van het einde der aarde. 1)

1) Hij zou de verstrooiden onder alle andere volken bijeen vergaderen en doen delen in de zegeningen van het algemeen. Sommige Joden waren door alle gedeelten van het Babylonisch rijk verspreid, doch God wist de welmenenden, de ware godvruchtigen, die lust hadden Hem in waarheid en oprechtheid te dienen, wel uit alle oorden bijeen te roepen en hen met de overigen tot hun land te doen wederkeren, hoe ver zij ook van de hand mochten zijn. 7. Een ieder, die naar Mijnen naam genoemd is, alle Mijne kinderen, en dien ik geschapen heb tot Mijne eer, met het doel, dat hij Mij verheerlijke; dien Ik geformeerd heb, dien Ik ook gemaakt volmaakt heb tot vaten Mijner barmhartigheid en tot dragers van den rijkdom Mijner genade.

Dit kan men gedeeltelijk vervuld houden bij de wederkering van de Joden uit Babel, en uit de landen dier heerschappij; maar tevens geven de woorden te kennen ene algemene herstelling van dat volk (zie Isaiah 11:11, Isaiah 11:12). Of men kan de plaats verklaren van Gods vergaderen van de uitverkorenen tot n lichaam (zie Ephesians 1:10. Isaiah 64:7). De uitdrukkingen geven dan hier te 7kennen het inbrengen der Heidenen tot de kerk, hun aanstelling tot mede-erfgenamen en hun vereniging tot n lichaam met de Joden; want de Heere heeft hen geschapen tot Zijne heerlijkheid, en opdat zij zouden verkondigen de deugden desgenen, die hen geroepen heeft uit de duisternis tot Zijn wonderbaar licht (1 Peter 5:9, zie Isaiah 49:5 Amos 9:12. John 11:52). De bekering van de Joden en het ingaan van de volheid der Heidenen tot de gemeente des Heren, zullen gelijktijdig zijn, en elk dier dingen zullen dienen tot onderlinge hulp en voorzetting van elkaar (zie Isaiah 66:12, Isaiah 66:19

De Heere gebruikt hier drie woorden: scheppen, formeren en voleindigen, want het laatste woord heeft die betekenis. Het is om aan te duiden, dat al wat Israël is en wat Israël zal worden alleen door Hem, den Heere, is.

Vers 6

6. Ik zal zeggen tot het noorden: Geef wat gij van Mijn volk bezit, en tot het zuiden: Houd niet terug degenen, die uit hun ellende (Isaiah 42:22) vrij naar hun land moeten terugkeren; breng integendeel onder uw geleide en met uwe hulp (Isaiah 14:2) Mijne zonen van verre en Mijne dochters van het einde der aarde. 1)

1) Hij zou de verstrooiden onder alle andere volken bijeen vergaderen en doen delen in de zegeningen van het algemeen. Sommige Joden waren door alle gedeelten van het Babylonisch rijk verspreid, doch God wist de welmenenden, de ware godvruchtigen, die lust hadden Hem in waarheid en oprechtheid te dienen, wel uit alle oorden bijeen te roepen en hen met de overigen tot hun land te doen wederkeren, hoe ver zij ook van de hand mochten zijn. 7. Een ieder, die naar Mijnen naam genoemd is, alle Mijne kinderen, en dien ik geschapen heb tot Mijne eer, met het doel, dat hij Mij verheerlijke; dien Ik geformeerd heb, dien Ik ook gemaakt volmaakt heb tot vaten Mijner barmhartigheid en tot dragers van den rijkdom Mijner genade.

Dit kan men gedeeltelijk vervuld houden bij de wederkering van de Joden uit Babel, en uit de landen dier heerschappij; maar tevens geven de woorden te kennen ene algemene herstelling van dat volk (zie Isaiah 11:11, Isaiah 11:12). Of men kan de plaats verklaren van Gods vergaderen van de uitverkorenen tot n lichaam (zie Ephesians 1:10. Isaiah 64:7). De uitdrukkingen geven dan hier te 7kennen het inbrengen der Heidenen tot de kerk, hun aanstelling tot mede-erfgenamen en hun vereniging tot n lichaam met de Joden; want de Heere heeft hen geschapen tot Zijne heerlijkheid, en opdat zij zouden verkondigen de deugden desgenen, die hen geroepen heeft uit de duisternis tot Zijn wonderbaar licht (1 Peter 5:9, zie Isaiah 49:5 Amos 9:12. John 11:52). De bekering van de Joden en het ingaan van de volheid der Heidenen tot de gemeente des Heren, zullen gelijktijdig zijn, en elk dier dingen zullen dienen tot onderlinge hulp en voorzetting van elkaar (zie Isaiah 66:12, Isaiah 66:19

De Heere gebruikt hier drie woorden: scheppen, formeren en voleindigen, want het laatste woord heeft die betekenis. Het is om aan te duiden, dat al wat Israël is en wat Israël zal worden alleen door Hem, den Heere, is.

Vers 8

8. Breng voort, zo is Gods bevel aan mij, Zijnen Profeet, daar Hij nu de gerechtshandeling van Isaiah 41:1 weer opneemt, het blinde volk tot de gerichtsplaats, het volk, hetwelk ogen heeft, en de doven, die oren hebben, namelijk Israël, dat zich zo onopmerkzaam betoont, hoewel het zoveel had te zien en te horen en nog heeft (Isaiah 42:19).

Vers 8

8. Breng voort, zo is Gods bevel aan mij, Zijnen Profeet, daar Hij nu de gerechtshandeling van Isaiah 41:1 weer opneemt, het blinde volk tot de gerichtsplaats, het volk, hetwelk ogen heeft, en de doven, die oren hebben, namelijk Israël, dat zich zo onopmerkzaam betoont, hoewel het zoveel had te zien en te horen en nog heeft (Isaiah 42:19).

Vers 9

9. Laat tevens al de Heidenen op dezelfde plaats samen vergaderd worden, en laat de volken voor het tribunaal des verstands verzameld worden, want zij moeten te meer bij deze handeling tegenwoordig zijn, daar het hun goden aangaat; wie, welke god, onder hen, onder de Heidenen, zal dit, wat in Isaiah 43:3, is voorzegd, reeds nu, terwijl v r de vervulling nog ongeveer 170 jaren moeten voorbijgaan, verkondigen? (het werkelijk standpunt van Jesaja verraadt zich in onderscheiding van het ideaal-profetische, ook hier). Of laat hen ons doen horen de vorige dingen, hoe zij in vorigen tijd profeteerden en aanwijzen hoe het daarna vervuld werd; laat hen hun getuigen voortbrengen voor Mij en de Mijnen (Isaiah 41:22), opdat zij gerechtvaardigd worden, dat die het aanhoren hoe zij bewijzen van hun godheid hebben gegeven; en het alzo blijke dat zij meer dan dode afgoden zijn, en men het horen en zegge, het daadzakelijk bewijs erkennende: Het is de waarheid, het is alles, gelijk de getuigen hebben meegedeeld.

Vers 9

9. Laat tevens al de Heidenen op dezelfde plaats samen vergaderd worden, en laat de volken voor het tribunaal des verstands verzameld worden, want zij moeten te meer bij deze handeling tegenwoordig zijn, daar het hun goden aangaat; wie, welke god, onder hen, onder de Heidenen, zal dit, wat in Isaiah 43:3, is voorzegd, reeds nu, terwijl v r de vervulling nog ongeveer 170 jaren moeten voorbijgaan, verkondigen? (het werkelijk standpunt van Jesaja verraadt zich in onderscheiding van het ideaal-profetische, ook hier). Of laat hen ons doen horen de vorige dingen, hoe zij in vorigen tijd profeteerden en aanwijzen hoe het daarna vervuld werd; laat hen hun getuigen voortbrengen voor Mij en de Mijnen (Isaiah 41:22), opdat zij gerechtvaardigd worden, dat die het aanhoren hoe zij bewijzen van hun godheid hebben gegeven; en het alzo blijke dat zij meer dan dode afgoden zijn, en men het horen en zegge, het daadzakelijk bewijs erkennende: Het is de waarheid, het is alles, gelijk de getuigen hebben meegedeeld.

Vers 10

10. Maar zij blijven uit, die getuigen, van welke zo even sprake was! De Heidenen kunnen niemand voorstellen, die ten gunste hunner goden met een bewijs kan voorkomen. Gijlieden zijt Mijne getuigen, o kinderen Israël's! spreekt de HEERE: welk ene onbedriegelijke kennis Ik van de toekomst bezit; want gij hebt daarvoor bewijzen in menigte, en gij zijt getuige, Mijn knecht, dien Ik uitverkoren heb (Isaiah 41:8). Door middel van het verbond, waarin gij tot Mij zijt geplaatst, hebt gij reeds zoveel gehoord en ervaren, wat duidelijk bewijs voor Mijne eeuwige kracht en Godheid is. Ik heb u veel laten ondervinden, opdat gij het weet, en Mij gelooft, en verstaat, dat Ik Die ben, namelijk de alleen ware God in tegenstelling van de nietige afgoden der Heidenen, opdat gij weet, dat a) v r Mij geen God geformeerd is, en na Mij geen zijn zal. 1) Ik ben van eeuwigheid af alleen God geweest, zal het ook in alle eeuwigheid zijn, maar dat ook de door kunst gevormde en vergankelijke beelden, welke de Heidenen dienen, god zouden zijn, is in tegenspraak met zich zelven.

a) Isaiah 41:4; Isaiah 44:8; Isaiah 45:21. 13:4.

1) In Isaiah 43:7-Isaiah 43:10 worden Israël en de volken weer opgeroepen om te getuigen wie waarlijk God is. God staat ook nu weer aan de ene en Israël en de Heidenen aan de andere zijde. De Heere roept de Heidenen op, opdat zij van hun afgoden het getuigenis mogen afleggen, wie van deze te voren heeft geprofeteerd, en z geprofeteerd, dat het werkelijk is vervuld geworden, dat een ieder moet zeggen, dat is waar.

De Heidenen zwijgen echter, zij kunnen geen enkele profetie voorbrengen. En nu spreekt de Heere Zijn volk toe, hetwelk Zijne getuige is en tevens, uit kracht van het Verbond, Zijn knecht. Dat Israël heeft o zo duidelijk de bewijzen van Gods bestaan ervaren, en dat Israël zal moeten getuigen, dat de Heere alleen God is, dat v r noch na Hem er geen God zal wezen. Hij is de geheel Enige, die waarlijk bestaat. Zijn Zijn heeft geen aanvang en geen einde.

Vers 10

10. Maar zij blijven uit, die getuigen, van welke zo even sprake was! De Heidenen kunnen niemand voorstellen, die ten gunste hunner goden met een bewijs kan voorkomen. Gijlieden zijt Mijne getuigen, o kinderen Israël's! spreekt de HEERE: welk ene onbedriegelijke kennis Ik van de toekomst bezit; want gij hebt daarvoor bewijzen in menigte, en gij zijt getuige, Mijn knecht, dien Ik uitverkoren heb (Isaiah 41:8). Door middel van het verbond, waarin gij tot Mij zijt geplaatst, hebt gij reeds zoveel gehoord en ervaren, wat duidelijk bewijs voor Mijne eeuwige kracht en Godheid is. Ik heb u veel laten ondervinden, opdat gij het weet, en Mij gelooft, en verstaat, dat Ik Die ben, namelijk de alleen ware God in tegenstelling van de nietige afgoden der Heidenen, opdat gij weet, dat a) v r Mij geen God geformeerd is, en na Mij geen zijn zal. 1) Ik ben van eeuwigheid af alleen God geweest, zal het ook in alle eeuwigheid zijn, maar dat ook de door kunst gevormde en vergankelijke beelden, welke de Heidenen dienen, god zouden zijn, is in tegenspraak met zich zelven.

a) Isaiah 41:4; Isaiah 44:8; Isaiah 45:21. 13:4.

1) In Isaiah 43:7-Isaiah 43:10 worden Israël en de volken weer opgeroepen om te getuigen wie waarlijk God is. God staat ook nu weer aan de ene en Israël en de Heidenen aan de andere zijde. De Heere roept de Heidenen op, opdat zij van hun afgoden het getuigenis mogen afleggen, wie van deze te voren heeft geprofeteerd, en z geprofeteerd, dat het werkelijk is vervuld geworden, dat een ieder moet zeggen, dat is waar.

De Heidenen zwijgen echter, zij kunnen geen enkele profetie voorbrengen. En nu spreekt de Heere Zijn volk toe, hetwelk Zijne getuige is en tevens, uit kracht van het Verbond, Zijn knecht. Dat Israël heeft o zo duidelijk de bewijzen van Gods bestaan ervaren, en dat Israël zal moeten getuigen, dat de Heere alleen God is, dat v r noch na Hem er geen God zal wezen. Hij is de geheel Enige, die waarlijk bestaat. Zijn Zijn heeft geen aanvang en geen einde.

Vers 11

11. Ik, Ik ben de HEERE, ben uitsluitend en alleen datgene, wat de naam van Jehova te kennen geeft, de Zijnde en als levend Zich openbarende (Isaiah 42:8), en er is geen Heiland behalve Mij; want slechts Hij, die naar Zijn wezen de Heere is, kan Zich in Zijne werken als Helper en Redder betonen.

Vers 11

11. Ik, Ik ben de HEERE, ben uitsluitend en alleen datgene, wat de naam van Jehova te kennen geeft, de Zijnde en als levend Zich openbarende (Isaiah 42:8), en er is geen Heiland behalve Mij; want slechts Hij, die naar Zijn wezen de Heere is, kan Zich in Zijne werken als Helper en Redder betonen.

Vers 12

12. Ik heb, om uit den laatsten tijd een voorbeeld van Mijne wetenschap te noemen, verkondigd wat door en aan Sanherib zou geschieden (Isaiah 36:1, 37), en Ik heb overeenkomstig Mijne belofte, verlost uit den groten nood, waarin zich Jeruzalem bevond, en Ik heb het ook, lang voordat het geschiedde, doen horen, om u een bewijs te geven van Mijne waarachtige Godheid, en geen vreemd god (Deuteronomy 32:16. Jeremiah 3:13) was onder ulieden, die zodanige dingen gedaan heeft, hoewel gij u dikwijls aan vreemde goden met uw hart hebt gehangen; en gij zijt Mijne getuigen, dat alles in waarheid is, gelijk Ik hier zeg, spreekt de HEERE, getuigen, dat Ik God ben, de alleen Sterke, de absoluut Machtige, die over het tegenwoordige en over de toekomst gebied voer.

Vers 12

12. Ik heb, om uit den laatsten tijd een voorbeeld van Mijne wetenschap te noemen, verkondigd wat door en aan Sanherib zou geschieden (Isaiah 36:1, 37), en Ik heb overeenkomstig Mijne belofte, verlost uit den groten nood, waarin zich Jeruzalem bevond, en Ik heb het ook, lang voordat het geschiedde, doen horen, om u een bewijs te geven van Mijne waarachtige Godheid, en geen vreemd god (Deuteronomy 32:16. Jeremiah 3:13) was onder ulieden, die zodanige dingen gedaan heeft, hoewel gij u dikwijls aan vreemde goden met uw hart hebt gehangen; en gij zijt Mijne getuigen, dat alles in waarheid is, gelijk Ik hier zeg, spreekt de HEERE, getuigen, dat Ik God ben, de alleen Sterke, de absoluut Machtige, die over het tegenwoordige en over de toekomst gebied voer.

Vers 13

13. Ook eer de dag was, 1) van eeuwigheid af, ben Ik de absoluut Machtige, de alleen Sterke, en er is niemand, die uit Mijne hand redden kan, die het door Mij ten gunste van Mijn volk besloten genadewerk kan verhinderen; Ik zal hetgeen Ik besloten heb, werken, en a) wie zal het keren, 1) dat ook niet werkelijk wordt volbracht, wat Ik Mij heb voorgenomen?

a) Isaiah 14:27.

1) Anderen vatten het op in den zin: van dezen dag, of in den zin dat Israël en de Heidenen het nu, van dien dag af zullen zien, dat de Heere de alleen machtige God is, die God, die alleen Zich als den waren God openbaart. In elk geval wil de Heere God het aan zijn volk betuigen, dat de tijd der ballingschap ten einde loopt, en Hij bezig is de vijanden van zijn volk te verpletteren.

2) De afgoden waren van gisteren, maar de God van Israël van eeuwigheid. Waarheid is ouder dan dwaling en Jehova zal verheerlijkt worden, als de beelden zijn vernietigd en de afgoderij niet meer is. De grote God verheft Zich, dat Hij alleen Redder is. Welke zijn de bewijzen? 1. Hij heeft ene oneindige en onbedriegelijke kennis, gelijk blijkbaar is uit de voorzeggingen van Zijn woord. Hij toonde of verkondigde nooit iets, dat niet vervuld is. 2. Hij heeft ene onweerstaanbare macht, gelijk blijkt uit de werken Zijner voorzienigheid. God heeft niet alleen voorzien en voorzegd, wat niemand anders kon voorzien, maar Hij heeft ook gedaan, wat niemand anders doen kon. De levende God zal werken wat Hij bepaald heeft, beide in genade en oordeel. (HENRY en SOORT).

De Heere God openbaart hier Zijne onweerstaanbare Almacht. Dat Israël tot nu toe in druk en ellende heeft verkeerd het was, dewijl het Zijn wil was. Hij heeft hun vijanden macht gegeven om over hen te heersen, maar nu Hij weer zal optreden als hun Verlosser, nu is er geen vijand zo sterk en geen volk zo machtig, dat Zijne plannen kunnen verijdeld worden en Zijn werk vernietigd. Hieraan heeft dan ook alle eeuwen door Gods volk in de bangste tijden zich vastgeklemd, als het bad en smeekte om uitredding en verlossing.

Vers 13

13. Ook eer de dag was, 1) van eeuwigheid af, ben Ik de absoluut Machtige, de alleen Sterke, en er is niemand, die uit Mijne hand redden kan, die het door Mij ten gunste van Mijn volk besloten genadewerk kan verhinderen; Ik zal hetgeen Ik besloten heb, werken, en a) wie zal het keren, 1) dat ook niet werkelijk wordt volbracht, wat Ik Mij heb voorgenomen?

a) Isaiah 14:27.

1) Anderen vatten het op in den zin: van dezen dag, of in den zin dat Israël en de Heidenen het nu, van dien dag af zullen zien, dat de Heere de alleen machtige God is, die God, die alleen Zich als den waren God openbaart. In elk geval wil de Heere God het aan zijn volk betuigen, dat de tijd der ballingschap ten einde loopt, en Hij bezig is de vijanden van zijn volk te verpletteren.

2) De afgoden waren van gisteren, maar de God van Israël van eeuwigheid. Waarheid is ouder dan dwaling en Jehova zal verheerlijkt worden, als de beelden zijn vernietigd en de afgoderij niet meer is. De grote God verheft Zich, dat Hij alleen Redder is. Welke zijn de bewijzen? 1. Hij heeft ene oneindige en onbedriegelijke kennis, gelijk blijkbaar is uit de voorzeggingen van Zijn woord. Hij toonde of verkondigde nooit iets, dat niet vervuld is. 2. Hij heeft ene onweerstaanbare macht, gelijk blijkt uit de werken Zijner voorzienigheid. God heeft niet alleen voorzien en voorzegd, wat niemand anders kon voorzien, maar Hij heeft ook gedaan, wat niemand anders doen kon. De levende God zal werken wat Hij bepaald heeft, beide in genade en oordeel. (HENRY en SOORT).

De Heere God openbaart hier Zijne onweerstaanbare Almacht. Dat Israël tot nu toe in druk en ellende heeft verkeerd het was, dewijl het Zijn wil was. Hij heeft hun vijanden macht gegeven om over hen te heersen, maar nu Hij weer zal optreden als hun Verlosser, nu is er geen vijand zo sterk en geen volk zo machtig, dat Zijne plannen kunnen verijdeld worden en Zijn werk vernietigd. Hieraan heeft dan ook alle eeuwen door Gods volk in de bangste tijden zich vastgeklemd, als het bad en smeekte om uitredding en verlossing.

Vers 14

14. Alzo zegt de HEERE, uw Verlosser, de Heilige Israël's, (Isaiah 43:3; Isaiah 41:14 nader sprekende over het werk alsof het reeds volbracht ware. Om ulieder wil, 1) om uwe zaak, uw belang te behartigen en uit te voeren, heb Ik degenen, van wie in Isaiah 41:2, en 25 sprake was, den Medo-Perzischen koning Cyrus, naar Babel gezonden en heb hen allen vluchtig doen nederdalen, 2) te weten de Chaldeeën, in de schepen, waarop zij juichten. Door den inval van Cyrus heb Ik zulk een schrik onder de anders dappere Chaldeeën verwekt, dat zij zich in allerijl, al vluchtende in de schepen begaven.

1) Dit is, om uw zaak te behartigen, om u van een slavenvolk weer een vrij volk te maken, om u te verlossen uit de macht van den overweldiger. Men lette er echter op, dat de zaak van Israël hier inzonderheid is de zaak van den knecht des Heren.

2) In het Hebreeën Horadthi barichim. Beter: Ik zal hen als vluchtelingen doen neerstorten. De Heere zegt hier dat Hij om Israël's wille d. i. om den knecht des Heren wille, Hij niet alleen de werktuigen van Zijn oordelen tegen Babel naar Babel heeft gezonden, maar ook dat Hij nu bewerken zal, dat zij al vluchtende, als vluchtelingen zich hals over kop zullen werpen in de schepen, waarop zij vroeger, als zij overwonnen hadden of een rijke lading aanbrachten, jubelden en juichten. De Chaldeeën bevoeren niet alleen den Eufraat, maar ook de Perzische golf en lieten hun schepen voornamelijk bouwen door de Feniciërs.

Vers 14

14. Alzo zegt de HEERE, uw Verlosser, de Heilige Israël's, (Isaiah 43:3; Isaiah 41:14 nader sprekende over het werk alsof het reeds volbracht ware. Om ulieder wil, 1) om uwe zaak, uw belang te behartigen en uit te voeren, heb Ik degenen, van wie in Isaiah 41:2, en 25 sprake was, den Medo-Perzischen koning Cyrus, naar Babel gezonden en heb hen allen vluchtig doen nederdalen, 2) te weten de Chaldeeën, in de schepen, waarop zij juichten. Door den inval van Cyrus heb Ik zulk een schrik onder de anders dappere Chaldeeën verwekt, dat zij zich in allerijl, al vluchtende in de schepen begaven.

1) Dit is, om uw zaak te behartigen, om u van een slavenvolk weer een vrij volk te maken, om u te verlossen uit de macht van den overweldiger. Men lette er echter op, dat de zaak van Israël hier inzonderheid is de zaak van den knecht des Heren.

2) In het Hebreeën Horadthi barichim. Beter: Ik zal hen als vluchtelingen doen neerstorten. De Heere zegt hier dat Hij om Israël's wille d. i. om den knecht des Heren wille, Hij niet alleen de werktuigen van Zijn oordelen tegen Babel naar Babel heeft gezonden, maar ook dat Hij nu bewerken zal, dat zij al vluchtende, als vluchtelingen zich hals over kop zullen werpen in de schepen, waarop zij vroeger, als zij overwonnen hadden of een rijke lading aanbrachten, jubelden en juichten. De Chaldeeën bevoeren niet alleen den Eufraat, maar ook de Perzische golf en lieten hun schepen voornamelijk bouwen door de Feniciërs.

Vers 15

15. Ik ben, zo bewijs Ik daardoor, dat ik zo velen, vreemden en inboorlingen uit Babel naar de zuidelijke zeezijde henendrijf, de HEERE, uw Heilige; want als zodanig kent en erkent gij Mij, de Schepper van Israël, die Mijn doel met u niet onbereikt kan laten, ulieder Koning, die nooit toegeven kan, dat gij ooit onder de heerschappij der Chaldeeuwse verdrukkers staat. 16. Alzo zegt, ten opzichte van Babels verovering door Cyrus, en Israël's vrijlating uit zijne gevangenschap, de HEERE verder, die, gelijk de verlossing uit Egypte's slavernij (Exodus 14:1) aanwijst, in de zee enen weg, en in de sterke wateren een pad maakte.

Vers 15

15. Ik ben, zo bewijs Ik daardoor, dat ik zo velen, vreemden en inboorlingen uit Babel naar de zuidelijke zeezijde henendrijf, de HEERE, uw Heilige; want als zodanig kent en erkent gij Mij, de Schepper van Israël, die Mijn doel met u niet onbereikt kan laten, ulieder Koning, die nooit toegeven kan, dat gij ooit onder de heerschappij der Chaldeeuwse verdrukkers staat. 16. Alzo zegt, ten opzichte van Babels verovering door Cyrus, en Israël's vrijlating uit zijne gevangenschap, de HEERE verder, die, gelijk de verlossing uit Egypte's slavernij (Exodus 14:1) aanwijst, in de zee enen weg, en in de sterke wateren een pad maakte.

Vers 17

17. Die door Farao's verstoktheid aanleiding gaf, dat deze, om de kinderen Israël's na te jagen en terug te voeren, wagens en paarden, heir en macht naar buiten voerde, maar te vergeefs voortbracht en liet uittrekken, en ten gevolge van Mijn gericht omkwam: te zamen zijn zij, wagen en paard, heir en macht, neergelegen, overstroomd door de terugkerende wateren; zij zullen niet weer opstaan, zij zijn uitgeblust, gelijk ene vlaswiek zijn zij uitgegaan, waaraan geen vonkje overblijft; als die in `t water gestoken is, zo is er niets van overgebleven.

Vers 17

17. Die door Farao's verstoktheid aanleiding gaf, dat deze, om de kinderen Israël's na te jagen en terug te voeren, wagens en paarden, heir en macht naar buiten voerde, maar te vergeefs voortbracht en liet uittrekken, en ten gevolge van Mijn gericht omkwam: te zamen zijn zij, wagen en paard, heir en macht, neergelegen, overstroomd door de terugkerende wateren; zij zullen niet weer opstaan, zij zijn uitgeblust, gelijk ene vlaswiek zijn zij uitgegaan, waaraan geen vonkje overblijft; als die in `t water gestoken is, zo is er niets van overgebleven.

Vers 18

18. Gedenkt der vorige dingen niet, niet aan deze geschiedenis van den uittocht uit Egypte, en overlegt de oude dingen niet, 1) alsof deze buitengewone geschiedenis in vorige tijden de enige in de geschiedenis der wereld zou zijn, door gene andere geëvenaard.

1) Deze woorden moeten geenszins in den volsten zin worden opgevat, alsof de Joden aan Gods vorige weldaden, bijzonder aan de verlossing uit het geweld van Farao niet meer moesten denken, niets minder dan dit; maar het geeft te kennen, dat de hier beloofde wederbrenging der verstrooide Joden in hun vaderland ene nog veel uitnemender weldaad wezen zou dan al de vorige, zodat de oude weldaden hoe groot en wonderbaar ook, door deze nieuwe enigermate minder opmerking verdienen zouden. Het is alsof de wereld zei: "Uwe verlossing uit Egyptes dienstbaarheid is zulk ene uitmuntende weldaad geweest, dat gij er altoos met dankbaarheid aan gedenken moet; " evenwel, de verlossing, waarvan Ik thans spreek, zal zo groot en wonderbaar zijn, dat alle vorige weldaden, hoe uitnemend ook op zich zelve, vergelijking van deze, nauwelijks herdenking zullen waardig wezen. Dergelijke voorstelling vinden wij in diezelfden zin meermalen. Jeremiah 16:14, Jeremiah 16:15; Jeremiah 23:7, Jeremiah 23:8).

In het vorige vers heeft de Heere herinnerd aan Zijne wonderdaden in vroeger dagen. Een wonder, hetwelk Israël nooit mocht vergeten, maar immer moest blijven gedenken, als het zijn Paasfeest vierde. Als derhalve de Heere hier zegt, denkt er niet aan, dan wil dit niet zeggen dat Israël die grote daden moest vergeten, maar dat het nu een nieuw bewijs van Gods wonderbare almacht en ontferming zou ontvangen, waardoor het stof zou ontvangen, om niet alleen achteruit, maar ook vooruit te zien. De Heere gebruikt derhalve deze woorden om Israël vertrouwend en hoopvol in de toekomst te doen blikken.

Het grootste wonder voor Israël was tot nu toe geweest, dat de Heere het door een sterken arm uit Egypte had verlost, het grootste wonder van den volgenden tijd zou zijn, dat het op geheel bijzondere wijze uit Babel weer in Kanan op eigen erve was gesteld.

Bovendien hebben we niet te vergeten, dat de Profeet hier niet alleen spreekt van wat op tijdelijk maar ook van wat op geestelijk gebied, ter verlossing van het geestelijk Israël, zou geschieden.

Vers 18

18. Gedenkt der vorige dingen niet, niet aan deze geschiedenis van den uittocht uit Egypte, en overlegt de oude dingen niet, 1) alsof deze buitengewone geschiedenis in vorige tijden de enige in de geschiedenis der wereld zou zijn, door gene andere geëvenaard.

1) Deze woorden moeten geenszins in den volsten zin worden opgevat, alsof de Joden aan Gods vorige weldaden, bijzonder aan de verlossing uit het geweld van Farao niet meer moesten denken, niets minder dan dit; maar het geeft te kennen, dat de hier beloofde wederbrenging der verstrooide Joden in hun vaderland ene nog veel uitnemender weldaad wezen zou dan al de vorige, zodat de oude weldaden hoe groot en wonderbaar ook, door deze nieuwe enigermate minder opmerking verdienen zouden. Het is alsof de wereld zei: "Uwe verlossing uit Egyptes dienstbaarheid is zulk ene uitmuntende weldaad geweest, dat gij er altoos met dankbaarheid aan gedenken moet; " evenwel, de verlossing, waarvan Ik thans spreek, zal zo groot en wonderbaar zijn, dat alle vorige weldaden, hoe uitnemend ook op zich zelve, vergelijking van deze, nauwelijks herdenking zullen waardig wezen. Dergelijke voorstelling vinden wij in diezelfden zin meermalen. Jeremiah 16:14, Jeremiah 16:15; Jeremiah 23:7, Jeremiah 23:8).

In het vorige vers heeft de Heere herinnerd aan Zijne wonderdaden in vroeger dagen. Een wonder, hetwelk Israël nooit mocht vergeten, maar immer moest blijven gedenken, als het zijn Paasfeest vierde. Als derhalve de Heere hier zegt, denkt er niet aan, dan wil dit niet zeggen dat Israël die grote daden moest vergeten, maar dat het nu een nieuw bewijs van Gods wonderbare almacht en ontferming zou ontvangen, waardoor het stof zou ontvangen, om niet alleen achteruit, maar ook vooruit te zien. De Heere gebruikt derhalve deze woorden om Israël vertrouwend en hoopvol in de toekomst te doen blikken.

Het grootste wonder voor Israël was tot nu toe geweest, dat de Heere het door een sterken arm uit Egypte had verlost, het grootste wonder van den volgenden tijd zou zijn, dat het op geheel bijzondere wijze uit Babel weer in Kanan op eigen erve was gesteld.

Bovendien hebben we niet te vergeten, dat de Profeet hier niet alleen spreekt van wat op tijdelijk maar ook van wat op geestelijk gebied, ter verlossing van het geestelijk Israël, zou geschieden.

Vers 19

19. Ziet, Ik zal na een niet langen tijd a) wat nieuws maken, dat het oude verre in glans overtreft; nu, nog hij uw leven, zal het uitspruiten, zal het begin daarvan gezien worden; zult gijlieden dat niet te zijnen tijd bij ondervinding weten en eerbiedig opmerken, dat Ik ook in dit opzicht Mijne beloften vervul? Ik zal Israël uit alle oorden verzamelen naar hun vaderland en hen daar zegenen. Ja, Ik zal in de woestijn enen weg leggen en rivieren in de wildernis, opdat het hun op dien tocht aan niets ontbreke (Isaiah 30:6, Isaiah 41:18).

a) Revelation 1:5.

Vers 19

19. Ziet, Ik zal na een niet langen tijd a) wat nieuws maken, dat het oude verre in glans overtreft; nu, nog hij uw leven, zal het uitspruiten, zal het begin daarvan gezien worden; zult gijlieden dat niet te zijnen tijd bij ondervinding weten en eerbiedig opmerken, dat Ik ook in dit opzicht Mijne beloften vervul? Ik zal Israël uit alle oorden verzamelen naar hun vaderland en hen daar zegenen. Ja, Ik zal in de woestijn enen weg leggen en rivieren in de wildernis, opdat het hun op dien tocht aan niets ontbreke (Isaiah 30:6, Isaiah 41:18).

a) Revelation 1:5.

Vers 20

20. Het gedierte des velds zal Mij eren, daar ook aan dit ten voordeel strekt, wat er geschiedt, de draken, (de jakhalzen, Isaiah 13:22) en de jonge struisen, die de woestijnen bewonen (Isaiah 34:13): want Ik zal, gelijk Ik gezegd heb, in de woestijn wateren geven en rivieren in de wildernis, om Mijn volk, Mijnen uitverkorenen drinken te geven, zodat zij veilig, en zonder gevaar van versmachten doortrekken.

Wij herkennen hier weer den profeet, die, gelijk wij na Isaiah 11:1 dikwijls opmerkten, niet alleen een medelijdend hart voor het wee der mensen, maar ook een open oor voor het zuchten der schepping heeft; hij weet, dat het einde van den lijdenstijd van Gods volk ook het einde zal zijn van den lijdenstijd der schepping; want de mensheid is het hart van het universum (de gehele wereld), en het volk Gods is (naar den geest) het hart der mensheid.

Het nieuwe, dat de Heere wil tot stand brengen, wordt voorgesteld onder het beeld van een terugkeer uit Babel, en wordt ook wat den tijd betreft daarvan niet onderscheiden. Maar zeker is het, wat de zaak betreft, geheel iets anders, dan de onbeduidende terugkeer uit Babel, dien wij uit Ezra en Nehemia kennen. Het is het wezenlijk komen van den Knecht Gods in Zijne heerlijkheid, dat hier met den ruimen blik des Geestes wordt aanschouwd. En nu zeggen wij in onze gebeden niet, of ten minste slechts in buitengewone gevallen: "God, Gij, die Israël uit Egypte verlost hebt, " maar: "God, Gij, die ons door Uwen Zoon van zonde en dood verlost hebt!" Het nieuwe heeft het oude, het grotere het kleinere op den achtergrond teruggedrongen.

Vers 20

20. Het gedierte des velds zal Mij eren, daar ook aan dit ten voordeel strekt, wat er geschiedt, de draken, (de jakhalzen, Isaiah 13:22) en de jonge struisen, die de woestijnen bewonen (Isaiah 34:13): want Ik zal, gelijk Ik gezegd heb, in de woestijn wateren geven en rivieren in de wildernis, om Mijn volk, Mijnen uitverkorenen drinken te geven, zodat zij veilig, en zonder gevaar van versmachten doortrekken.

Wij herkennen hier weer den profeet, die, gelijk wij na Isaiah 11:1 dikwijls opmerkten, niet alleen een medelijdend hart voor het wee der mensen, maar ook een open oor voor het zuchten der schepping heeft; hij weet, dat het einde van den lijdenstijd van Gods volk ook het einde zal zijn van den lijdenstijd der schepping; want de mensheid is het hart van het universum (de gehele wereld), en het volk Gods is (naar den geest) het hart der mensheid.

Het nieuwe, dat de Heere wil tot stand brengen, wordt voorgesteld onder het beeld van een terugkeer uit Babel, en wordt ook wat den tijd betreft daarvan niet onderscheiden. Maar zeker is het, wat de zaak betreft, geheel iets anders, dan de onbeduidende terugkeer uit Babel, dien wij uit Ezra en Nehemia kennen. Het is het wezenlijk komen van den Knecht Gods in Zijne heerlijkheid, dat hier met den ruimen blik des Geestes wordt aanschouwd. En nu zeggen wij in onze gebeden niet, of ten minste slechts in buitengewone gevallen: "God, Gij, die Israël uit Egypte verlost hebt, " maar: "God, Gij, die ons door Uwen Zoon van zonde en dood verlost hebt!" Het nieuwe heeft het oude, het grotere het kleinere op den achtergrond teruggedrongen.

Vers 21

21. a) Dit volk Israël heb Ik Mij geformeerd (Isaiah 43:1); zij zullen Mijnen lof vertellen, daarom zal Ik Mij op de boven beschrevene wijze in hen verheerlijken.

a) Luke 1:74, Luke 1:75.

Het oude is voorbijgegaan, alles is nieuw geworden. Dat is het grondthema van onzen profeet, dat door alle tonen van zijn heilig lied dringt. De wonderen der voorwereld vernieuwen zich, de woestijn wordt effen baan en de dorre wildernis met waterstromen verfrist. De vreugde des profeets verheft zich tot de stoutste vlucht des dichters. In het huilen der schakals en het schreeuwen der struisen, der eenzame bewoners der woestijn, hoort hij den lof van den Schepper des nieuwen levens, omdat zij hunnen dorst kunnen stillen uit de bronnen, die Hij opent, om Zijn naar huis wederkerend volk te drenken. Want het volk, dat hij Zich geformeerd heeft, zal Zijn roem vertellen.

Vers 21

21. a) Dit volk Israël heb Ik Mij geformeerd (Isaiah 43:1); zij zullen Mijnen lof vertellen, daarom zal Ik Mij op de boven beschrevene wijze in hen verheerlijken.

a) Luke 1:74, Luke 1:75.

Het oude is voorbijgegaan, alles is nieuw geworden. Dat is het grondthema van onzen profeet, dat door alle tonen van zijn heilig lied dringt. De wonderen der voorwereld vernieuwen zich, de woestijn wordt effen baan en de dorre wildernis met waterstromen verfrist. De vreugde des profeets verheft zich tot de stoutste vlucht des dichters. In het huilen der schakals en het schreeuwen der struisen, der eenzame bewoners der woestijn, hoort hij den lof van den Schepper des nieuwen levens, omdat zij hunnen dorst kunnen stillen uit de bronnen, die Hij opent, om Zijn naar huis wederkerend volk te drenken. Want het volk, dat hij Zich geformeerd heeft, zal Zijn roem vertellen.

Vers 22

22. Dit sluit echter alle verdiensten van eigen werken aan Israëls zijde uit, gelijk reeds zijne roeping en verkiezing aanwijst. Doch gij hebt Mij, alzo is de zaak, niet aangeroepen, o Jakob! als gij u tegen Mij vermoeid hebt, o Israël Gij hebt Mijnen dienst niet een voorrecht geacht, maar een hard juk. Gij hebt Mij of in tegenzin of ganselijk niet gediend. Ik ben het echter, die u in vrije liefde ben tegengetreden (John 15:16).

Vers 22

22. Dit sluit echter alle verdiensten van eigen werken aan Israëls zijde uit, gelijk reeds zijne roeping en verkiezing aanwijst. Doch gij hebt Mij, alzo is de zaak, niet aangeroepen, o Jakob! als gij u tegen Mij vermoeid hebt, o Israël Gij hebt Mijnen dienst niet een voorrecht geacht, maar een hard juk. Gij hebt Mij of in tegenzin of ganselijk niet gediend. Ik ben het echter, die u in vrije liefde ben tegengetreden (John 15:16).

Vers 23

23. En ook na, uwe roeping, waar was uwe verdienste; was er ene getrouwe, nauwkeurige godsdienst overeenkomstig aan de voorschriften der wet? Integendeel! Mij hebt gij niet gebracht het kleine vee uwer brandofferen, en met uwe slachtofferen hebt gij Mij niet geëerd. Gij hebt, toen gij nog in uw vaderland waart, meestal ter ere van vreemde goden gerookt, of Mij met een hart, dat verre van Mij was, willen dienen (Isaiah 1:11). Ik heb u ook daarna, sedert gij in het land der ballingschap vertoeft, Mij niet doen dienen met spijsoffer, en Ik heb u niet vermoeid met wierook; van dat alles zijt gij in `t vreemde land verschoond gebleven; het was u door Mij zelfs onmogelijk gemaakt.

Vers 23

23. En ook na, uwe roeping, waar was uwe verdienste; was er ene getrouwe, nauwkeurige godsdienst overeenkomstig aan de voorschriften der wet? Integendeel! Mij hebt gij niet gebracht het kleine vee uwer brandofferen, en met uwe slachtofferen hebt gij Mij niet geëerd. Gij hebt, toen gij nog in uw vaderland waart, meestal ter ere van vreemde goden gerookt, of Mij met een hart, dat verre van Mij was, willen dienen (Isaiah 1:11). Ik heb u ook daarna, sedert gij in het land der ballingschap vertoeft, Mij niet doen dienen met spijsoffer, en Ik heb u niet vermoeid met wierook; van dat alles zijt gij in `t vreemde land verschoond gebleven; het was u door Mij zelfs onmogelijk gemaakt.

Vers 24

24. Mij hebt gij geen kalmus, specerijriet, zo als dat bij heilige handelingen gebruikt werd (Exodus 30:24) voor geld gekocht, en met het vette uwer slachtoffers hebt gij Mij niet gedrenkt 1) Terwijl Ik u geen arbeid en moeite veroorzaakte door dergelijke diensten te vragen, hebt gij juist het tegenovergestelde gedaan. Gij hebt Mij niet gediend, maar gij hebt Mij arbeid gemaakt met uwe zonden, gij, hebt Mij vermoeid met uwe ongerechtigheden, 2) daar gij ze als een last op Mij hebt geworpen, die Mij zwaar was.

1) Isaiah 43:22-Isaiah 43:24 worden op onderscheidene wijzen verklaard. Volgens sommigen wordt hier alleen gesproken van Israëls zonde v r de ballingschap. (Hengstenberg, Stier, Naegelsbach e. a.). Volgens anderen wordt hier gedoeld op de zonde van Israël gedurende de ballingschap. (Delitzsch, Ewald e. a). O. i. wordt hier gesproken van Israëls zonde v r en na de ballingschap, Isaiah 43:22-Isaiah 43:23a v r en 23b-24a tijdens de ballingschap. In de dagen der ballingschap toch kon Israël God de offeranden niet brengen, dewijl het van den tempel verstoken was.

2) De tegenstelling is zeer opmerkelijk. God had de Joden niet gemaakt, om Hem met hun offers te dienen, maar zij hadden Hem gemaakt als iemand die met hun zonden gediend was. Hij had hen niet door Zijne geboden vermoeid, maar zij weren verdrietende voor Hem geworden, wegens hun ongehoorzaamheid.

De Heere zegt hier, en wel de Engel des Verbonds, dat Israëls zonden op Hem als een last rustten. Zij hadden Hem door hun zonden een zwaren laat bezorgd, maar Zijne ongehoudene liefde had dien last op Zich genomen. En waar Hij vrijwillig dien schuldenlast op Zich had genomen, daar zou Hij dezen ook opnemen en weer wegwerpen door de zonde uit te delgen, te verzoenen.

Vers 24

24. Mij hebt gij geen kalmus, specerijriet, zo als dat bij heilige handelingen gebruikt werd (Exodus 30:24) voor geld gekocht, en met het vette uwer slachtoffers hebt gij Mij niet gedrenkt 1) Terwijl Ik u geen arbeid en moeite veroorzaakte door dergelijke diensten te vragen, hebt gij juist het tegenovergestelde gedaan. Gij hebt Mij niet gediend, maar gij hebt Mij arbeid gemaakt met uwe zonden, gij, hebt Mij vermoeid met uwe ongerechtigheden, 2) daar gij ze als een last op Mij hebt geworpen, die Mij zwaar was.

1) Isaiah 43:22-Isaiah 43:24 worden op onderscheidene wijzen verklaard. Volgens sommigen wordt hier alleen gesproken van Israëls zonde v r de ballingschap. (Hengstenberg, Stier, Naegelsbach e. a.). Volgens anderen wordt hier gedoeld op de zonde van Israël gedurende de ballingschap. (Delitzsch, Ewald e. a). O. i. wordt hier gesproken van Israëls zonde v r en na de ballingschap, Isaiah 43:22-Isaiah 43:23a v r en 23b-24a tijdens de ballingschap. In de dagen der ballingschap toch kon Israël God de offeranden niet brengen, dewijl het van den tempel verstoken was.

2) De tegenstelling is zeer opmerkelijk. God had de Joden niet gemaakt, om Hem met hun offers te dienen, maar zij hadden Hem gemaakt als iemand die met hun zonden gediend was. Hij had hen niet door Zijne geboden vermoeid, maar zij weren verdrietende voor Hem geworden, wegens hun ongehoorzaamheid.

De Heere zegt hier, en wel de Engel des Verbonds, dat Israëls zonden op Hem als een last rustten. Zij hadden Hem door hun zonden een zwaren laat bezorgd, maar Zijne ongehoudene liefde had dien last op Zich genomen. En waar Hij vrijwillig dien schuldenlast op Zich had genomen, daar zou Hij dezen ook opnemen en weer wegwerpen door de zonde uit te delgen, te verzoenen.

Vers 25

25. Ik, die ze alleen kan dragen, neem ze dan ook op Mij, opdat er een einde aan kome, Ik ben het, die uwe overtredingen uitdelg a) om Mijnentwil 1), omdat Ik de heilige en waarachtige God ben, die Zijn tot een eigendom geroepen volk niet voor eeuwig aan de zonde kan overlaten; Maar de verlossing, waartoe Ik besloten heb, ook moet ten uitvoer brengen, en Ik gedenk uwer zonden niet, wanneer zij betaald zijn. Ik zal den kwijtbrief afgeven, en het zal zijn, alsof zij er nimmer waren. a) Ezekiel 36:22,

1) Om Mijne eer, Mijne barmhartigheid en Mijne vrijwillige liefde jegens u, maar niet om uwe verdiensten.

Hier ziet men hoe God en Zijn ware Knecht (de Engel des Verbonds = de Heere, Malachi 3:1) n is tegenover den bozen knecht, den zondigen Jakob Israël. Maar evenzo is ook de ware Knecht des Heeren met de wederkerenden in Israël, met het vrome overblijfsel van Jakob-Israël een. De innige gemeenschap der onderscheidene personen is het grondgeheimenis des eeuwigen levens, dat in het N. Verbond in den Vader en den Zoon, die mensenzoon geworden is, en in de wedergeboorte, waardoor zondaren kinderen Gods in Christus werden, geopenbaard, maar niet verklaard is. Jezus spreekt het uit, wanneer Hij zegt: "Ik, Vader in U en Gij in Mij, en Ik in hen. " In deze wezenlijke gemeenschap van onderscheidene personen ligt de feitelijke oplossing van tegenstrijdigheden, die anders niet op te lossen zijn zouden. De boze knecht, die met zijne onreine godsverering Gods ere niet zoekt, veroorzaakt met zijne zonden, moeite en arbeid niet alleen den waren Knecht Gods, den Engel des Verbonds, dien God ten verbond onder het volk gegeven had (Isaiah 42:6), maar de Heere zelf, die in dezen waren Knecht is; de Heere zelf lijdt in Hem door dezen bozen knecht en arbeidt lijdende voor hem. Terwijl voorts de ware Knecht de kwade zaak des bozen knechts tot de Zijne maakt en in liefde n met hem wordt, draagt Hij zijne schuld als eigene schuld en deelt hem onder moeite en arbeid zijne gerechtigheid mede. Door Zijn werken en lijden voor hem maakt Hij hem rechtvaardig en delgt Hij zijne overtredingen uit. En ook dit doet de Heere zelf in den waren knecht. Dit geeft de Heere in het volgende vers te kennen. De geheimenis des eeuwigen levens is openbaar geworden, maar eerst in de menswording, het lijden, de werken en werkingen van Jezus Christus.

2) "Ik, Ik delg uwe overtredingen uit. " Waarom? "Om Mijnentwil. " Hij kan u niet vergeven om uwentwil, dat ziet gij duidelijk; ook gevoelt gij, dat Hij u niet om der wille van anderen kan vergeven; maar om "Mijnentwil" spreekt Hij, opdat Ik Mij moge verheerlijken. Niet in u, maar in Zijn eigen groot hart vindt Hij de beweegreden, om Zijne genade heerlijk te maken.

Jehova zelf verkondigt hier het sola-gratia en het sola-fide. De schuld staat in Gods boek, de gerechtigheid heeft ze ingeschreven, slechts de liefde strijkt ze uit.

Vers 25

25. Ik, die ze alleen kan dragen, neem ze dan ook op Mij, opdat er een einde aan kome, Ik ben het, die uwe overtredingen uitdelg a) om Mijnentwil 1), omdat Ik de heilige en waarachtige God ben, die Zijn tot een eigendom geroepen volk niet voor eeuwig aan de zonde kan overlaten; Maar de verlossing, waartoe Ik besloten heb, ook moet ten uitvoer brengen, en Ik gedenk uwer zonden niet, wanneer zij betaald zijn. Ik zal den kwijtbrief afgeven, en het zal zijn, alsof zij er nimmer waren. a) Ezekiel 36:22,

1) Om Mijne eer, Mijne barmhartigheid en Mijne vrijwillige liefde jegens u, maar niet om uwe verdiensten.

Hier ziet men hoe God en Zijn ware Knecht (de Engel des Verbonds = de Heere, Malachi 3:1) n is tegenover den bozen knecht, den zondigen Jakob Israël. Maar evenzo is ook de ware Knecht des Heeren met de wederkerenden in Israël, met het vrome overblijfsel van Jakob-Israël een. De innige gemeenschap der onderscheidene personen is het grondgeheimenis des eeuwigen levens, dat in het N. Verbond in den Vader en den Zoon, die mensenzoon geworden is, en in de wedergeboorte, waardoor zondaren kinderen Gods in Christus werden, geopenbaard, maar niet verklaard is. Jezus spreekt het uit, wanneer Hij zegt: "Ik, Vader in U en Gij in Mij, en Ik in hen. " In deze wezenlijke gemeenschap van onderscheidene personen ligt de feitelijke oplossing van tegenstrijdigheden, die anders niet op te lossen zijn zouden. De boze knecht, die met zijne onreine godsverering Gods ere niet zoekt, veroorzaakt met zijne zonden, moeite en arbeid niet alleen den waren Knecht Gods, den Engel des Verbonds, dien God ten verbond onder het volk gegeven had (Isaiah 42:6), maar de Heere zelf, die in dezen waren Knecht is; de Heere zelf lijdt in Hem door dezen bozen knecht en arbeidt lijdende voor hem. Terwijl voorts de ware Knecht de kwade zaak des bozen knechts tot de Zijne maakt en in liefde n met hem wordt, draagt Hij zijne schuld als eigene schuld en deelt hem onder moeite en arbeid zijne gerechtigheid mede. Door Zijn werken en lijden voor hem maakt Hij hem rechtvaardig en delgt Hij zijne overtredingen uit. En ook dit doet de Heere zelf in den waren knecht. Dit geeft de Heere in het volgende vers te kennen. De geheimenis des eeuwigen levens is openbaar geworden, maar eerst in de menswording, het lijden, de werken en werkingen van Jezus Christus.

2) "Ik, Ik delg uwe overtredingen uit. " Waarom? "Om Mijnentwil. " Hij kan u niet vergeven om uwentwil, dat ziet gij duidelijk; ook gevoelt gij, dat Hij u niet om der wille van anderen kan vergeven; maar om "Mijnentwil" spreekt Hij, opdat Ik Mij moge verheerlijken. Niet in u, maar in Zijn eigen groot hart vindt Hij de beweegreden, om Zijne genade heerlijk te maken.

Jehova zelf verkondigt hier het sola-gratia en het sola-fide. De schuld staat in Gods boek, de gerechtigheid heeft ze ingeschreven, slechts de liefde strijkt ze uit.

Vers 26

26. Maakt Mij indachtig, wanneer gij tegen deze Mijne uitspraak omtrent uwe gehele onwaardigheid iets hebt te zeggen; a) laat ons te zamen richten, zodat ook aan u het woord is gegeven; vertelt gij uwe redenen, opdat gij moogt gerechtvaardigd worden, 1) telt alle uwe verdienstelijke werken op.

a) Isaiah 1:18.

1) Hiermede roept de Heere Israël op, om zijde verdiensten te tonen, waardoor het niet uit de wet des geloofs maar uit de werken der wet kan gerechtvaardigd worden. Dit kan Israël niet. Integendeel zoals ook uit de volgende verzen blijkt, kan het slechts op genade hopen en uit genade gerechtvaardigd en verlost worden. 27. Gij zwijgt, omdat gij niets ten uwen gunste weet te zeggen, daar uwe gehele geschiedenis van den beginne af integendeel tegen u getuigt. Uw eerste vader 1) zelfs heeft gezondigd, en uwe uitleggers, de profeten en priesters, hebben allen zonder onderscheid tegen Mij overtreden.

1) Voor dezen eersten vader wordt gehouden, eerst Adam, uit wien alle mensen afkomstig zijn, en van wien de zonde is afgedaald op al zijne nakomelingen; ja aan wiens dadelijke zonden, volgens het gevoelen der meesten, alle mensen schuldig gerekend worden; waartoe zij bijbrengen Isaiah 48:8. Romans 5:12. Dit is zeker, dat alle mensen schuldig zijn, en onder Gods toorn liggen, van wege de verdorvenheid van Adam afkomstig. Psalms 51:7. 5:12; 6:23. Ephesians 2:2, Ephesians 2:3. Doch daarop schijnt God hier niet te zien, maar te spreken van iets, dat Zijn volk in het bijzonder betrof.

Maar wie is nu deze eerste vader Israëls? In de eerste plaats merken wij aan, dat het woord vader hier niet enkel als eretitel staan kan, maar op enen heen wijst, aan wien het volk werkelijk zijn ontstaan te danken had, terwijl dan ook het "eerste" niet alleen den rang, maar ook den tijd betreft. Daarom kan onder het "eerste vader" niet, gelijk men beweerd heeft, de hogepriester, ook niet Aron verstaan worden, dewijl deze niet kan worden beschouwd als oorsprong van het ganse volk. De eerste stamvader des volke zou Abraham zijn, op wie reeds Isaiah 41:8 werd gezinspeeld, maar slechts als op den geliefde Gode. En ofschoon Abraham, gelijk alle overige mensen, ook een zondaar was, zo wordt hem toch nooit de zonde van ontrouw verweten, die hier ter plaatse bestraft wordt. Na Abraham verdient Jakob het meest den naam van den eigenlijken stamvader des volks, dat zijnen naam draagt. Maar ofschoon hij meer dan Abraham aan de zonde schuldig was, zo wordt toch ook hij nimmer beticht van de zonde van ongeloof tegen God. Zo blijft ons dan niemand over dan Mozes, die niet de lichamelijke vader van Israël van, maar de geestelijke vader, die het volk eerst tot volk gemaakt heeft. En Mozes, die Israël als voortbracht, wordt bepaaldelijk schuldig verklaard aan ongeloof en tegenspraak tegen God (Exodus 4:14); ja hij werd zelfs om zijn ongeloof gestraft (Numbers 20:10-Numbers 20:12. Psalms 106:33). Reeds Israël's eerste vader, de stichter des verbonds, Mozes, is voor God met zondeschuld bezwaard geweest! Waar blijven dan de overigen? Hoe zullen zij zich rechtvaardigen? .

Vers 26

26. Maakt Mij indachtig, wanneer gij tegen deze Mijne uitspraak omtrent uwe gehele onwaardigheid iets hebt te zeggen; a) laat ons te zamen richten, zodat ook aan u het woord is gegeven; vertelt gij uwe redenen, opdat gij moogt gerechtvaardigd worden, 1) telt alle uwe verdienstelijke werken op.

a) Isaiah 1:18.

1) Hiermede roept de Heere Israël op, om zijde verdiensten te tonen, waardoor het niet uit de wet des geloofs maar uit de werken der wet kan gerechtvaardigd worden. Dit kan Israël niet. Integendeel zoals ook uit de volgende verzen blijkt, kan het slechts op genade hopen en uit genade gerechtvaardigd en verlost worden. 27. Gij zwijgt, omdat gij niets ten uwen gunste weet te zeggen, daar uwe gehele geschiedenis van den beginne af integendeel tegen u getuigt. Uw eerste vader 1) zelfs heeft gezondigd, en uwe uitleggers, de profeten en priesters, hebben allen zonder onderscheid tegen Mij overtreden.

1) Voor dezen eersten vader wordt gehouden, eerst Adam, uit wien alle mensen afkomstig zijn, en van wien de zonde is afgedaald op al zijne nakomelingen; ja aan wiens dadelijke zonden, volgens het gevoelen der meesten, alle mensen schuldig gerekend worden; waartoe zij bijbrengen Isaiah 48:8. Romans 5:12. Dit is zeker, dat alle mensen schuldig zijn, en onder Gods toorn liggen, van wege de verdorvenheid van Adam afkomstig. Psalms 51:7. 5:12; 6:23. Ephesians 2:2, Ephesians 2:3. Doch daarop schijnt God hier niet te zien, maar te spreken van iets, dat Zijn volk in het bijzonder betrof.

Maar wie is nu deze eerste vader Israëls? In de eerste plaats merken wij aan, dat het woord vader hier niet enkel als eretitel staan kan, maar op enen heen wijst, aan wien het volk werkelijk zijn ontstaan te danken had, terwijl dan ook het "eerste" niet alleen den rang, maar ook den tijd betreft. Daarom kan onder het "eerste vader" niet, gelijk men beweerd heeft, de hogepriester, ook niet Aron verstaan worden, dewijl deze niet kan worden beschouwd als oorsprong van het ganse volk. De eerste stamvader des volke zou Abraham zijn, op wie reeds Isaiah 41:8 werd gezinspeeld, maar slechts als op den geliefde Gode. En ofschoon Abraham, gelijk alle overige mensen, ook een zondaar was, zo wordt hem toch nooit de zonde van ontrouw verweten, die hier ter plaatse bestraft wordt. Na Abraham verdient Jakob het meest den naam van den eigenlijken stamvader des volks, dat zijnen naam draagt. Maar ofschoon hij meer dan Abraham aan de zonde schuldig was, zo wordt toch ook hij nimmer beticht van de zonde van ongeloof tegen God. Zo blijft ons dan niemand over dan Mozes, die niet de lichamelijke vader van Israël van, maar de geestelijke vader, die het volk eerst tot volk gemaakt heeft. En Mozes, die Israël als voortbracht, wordt bepaaldelijk schuldig verklaard aan ongeloof en tegenspraak tegen God (Exodus 4:14); ja hij werd zelfs om zijn ongeloof gestraft (Numbers 20:10-Numbers 20:12. Psalms 106:33). Reeds Israël's eerste vader, de stichter des verbonds, Mozes, is voor God met zondeschuld bezwaard geweest! Waar blijven dan de overigen? Hoe zullen zij zich rechtvaardigen? .

Vers 28

28. Daarom zal Ik bij de overgave in ballingschap de oversten des heiligdoms, de priesters en geestelijke overheden, ontheiligen 1) daar Ik zonder acht te slaan op hunnen heiligen stand, ook hen in den vreemde wegvoer, waar zij aan schande zullen overgegeven zijn, en Jakob ten ban overgeven, en Israël tot beschimpingen voor de heidense volken.

1) Of: Daarom ontheiligde Ik Israël en dan later en gaf over Jakob enz. Toen dit woord gesproken werd, werd Israël reeds in ballingschap gedacht. Het ontheiligen heeft hier de betekenis van alle betrekking tot Mij, den Heere God, doen ophouden, in plaats van heiligen, Mij gewijden, gewone mensen van hen maken, die niet meer tot des Heren dienst in betrekking stonden.

Vers 28

28. Daarom zal Ik bij de overgave in ballingschap de oversten des heiligdoms, de priesters en geestelijke overheden, ontheiligen 1) daar Ik zonder acht te slaan op hunnen heiligen stand, ook hen in den vreemde wegvoer, waar zij aan schande zullen overgegeven zijn, en Jakob ten ban overgeven, en Israël tot beschimpingen voor de heidense volken.

1) Of: Daarom ontheiligde Ik Israël en dan later en gaf over Jakob enz. Toen dit woord gesproken werd, werd Israël reeds in ballingschap gedacht. Het ontheiligen heeft hier de betekenis van alle betrekking tot Mij, den Heere God, doen ophouden, in plaats van heiligen, Mij gewijden, gewone mensen van hen maken, die niet meer tot des Heren dienst in betrekking stonden.

Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Isaiah 43". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/isaiah-43.html. 1862-80.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile