Lectionary Calendar
Friday, November 22nd, 2024
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
Attention!
StudyLight.org has pledged to help build churches in Uganda. Help us with that pledge and support pastors in the heart of Africa.
Click here to join the effort!

Bible Commentaries
Jesaja 42

Dächsel BijbelverklaringDächsel Bijbelverklaring

Search for…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, JESAJA 42

Isaiah 42:1.

GOEDERTIERENHEID VAN CHRISTUS, ONDANK DER JODEN.

III. Isaiah 42:1-Isaiah 42:25. Aan het slot der vorige rede is over de afgoden en hun dienaren het vonnis der verwerping uitgesproken, een vonnis, welks volvoering de bedwinger der volkeren, van wie in den beginne sprake was, ten doel heeft. Nu stelt de profetie enen voor die in den hoogsten en diepsten zin des woords een knecht des Heren is, en ene nog geheel andere roeping vervult, dan het openbaar maken van de nietigheid der afgoderij. Deze derde rede wordt dadelijk in haar begin op ene zo duidelijk in het oog lopende wijze Messiaans, dat zelfs de Joodse verklaring zonder bedenking den naam van den Messias hier invoegt. Hij, de Christus, die na de periode van Cyrus verschijnt, in wie God Zijn welgevallen heeft, en dien Hij met den Geest zonder mate bedeelt, zal den volken het hoogste en beste aanbrengen, den waren godsdienst in de plaats der valse goden. Gelijk een onaanzienlijk optreden bij het volbrengen van Zijne roeping, Hem karakteriseert, zo zijn ook zachtheid en liefde in `t redden van zielen Zijne kentekenen; een algemeen verlangen naar zaligheid bij de heidenwereld zal Hij vinden (Isaiah 42:1-Isaiah 42:4). Het woord des Heren, dat tot hiertoe van dezen knecht gesproken heeft, wendt zich nu tot Hem, om Hem tot volvoering van Zijne verhevene roeping ook te verzekeren van de gehele volheid der kracht des Roependen, en Hem het gelukken van het Hem opgedragen werk bij den naam en de ere des Roependen te verzekeren (Isaiah 42:5-Isaiah 42:9). Dan zal een nieuw lied van het ene einde der aarde tot het andere worden gehoord, het is het lied der verloste wereld (Isaiah 42:10-Isaiah 42:12). Wat nu de Heere zal doen, om de volbrachte verlossing ook vruchtbaar te laten worden ter vernieuwing der tegenwoordige wereld en om zijn volk weer te herstellen, wordt in sterke taal op menselijke wijze van God verkondigd. De mens heeft die levendige verpersoonlijking nodig, om den persoonlijk werkenden God in geloof aan te grijpen (Isaiah 42:13-Isaiah 42:16). Van Israël's zegen moeten zij uitgesloten blijven, die van den afgodendienst geen afstand kunnen doen, daarom vinden wij ten laatste een sterk aandringen tot Israël, om zich los te maken van den ban, die zo zichtbaar op het volk der verkiezing ligt (Isaiah 42:17-Isaiah 42:25).

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, JESAJA 42

Isaiah 42:1.

GOEDERTIERENHEID VAN CHRISTUS, ONDANK DER JODEN.

III. Isaiah 42:1-Isaiah 42:25. Aan het slot der vorige rede is over de afgoden en hun dienaren het vonnis der verwerping uitgesproken, een vonnis, welks volvoering de bedwinger der volkeren, van wie in den beginne sprake was, ten doel heeft. Nu stelt de profetie enen voor die in den hoogsten en diepsten zin des woords een knecht des Heren is, en ene nog geheel andere roeping vervult, dan het openbaar maken van de nietigheid der afgoderij. Deze derde rede wordt dadelijk in haar begin op ene zo duidelijk in het oog lopende wijze Messiaans, dat zelfs de Joodse verklaring zonder bedenking den naam van den Messias hier invoegt. Hij, de Christus, die na de periode van Cyrus verschijnt, in wie God Zijn welgevallen heeft, en dien Hij met den Geest zonder mate bedeelt, zal den volken het hoogste en beste aanbrengen, den waren godsdienst in de plaats der valse goden. Gelijk een onaanzienlijk optreden bij het volbrengen van Zijne roeping, Hem karakteriseert, zo zijn ook zachtheid en liefde in `t redden van zielen Zijne kentekenen; een algemeen verlangen naar zaligheid bij de heidenwereld zal Hij vinden (Isaiah 42:1-Isaiah 42:4). Het woord des Heren, dat tot hiertoe van dezen knecht gesproken heeft, wendt zich nu tot Hem, om Hem tot volvoering van Zijne verhevene roeping ook te verzekeren van de gehele volheid der kracht des Roependen, en Hem het gelukken van het Hem opgedragen werk bij den naam en de ere des Roependen te verzekeren (Isaiah 42:5-Isaiah 42:9). Dan zal een nieuw lied van het ene einde der aarde tot het andere worden gehoord, het is het lied der verloste wereld (Isaiah 42:10-Isaiah 42:12). Wat nu de Heere zal doen, om de volbrachte verlossing ook vruchtbaar te laten worden ter vernieuwing der tegenwoordige wereld en om zijn volk weer te herstellen, wordt in sterke taal op menselijke wijze van God verkondigd. De mens heeft die levendige verpersoonlijking nodig, om den persoonlijk werkenden God in geloof aan te grijpen (Isaiah 42:13-Isaiah 42:16). Van Israël's zegen moeten zij uitgesloten blijven, die van den afgodendienst geen afstand kunnen doen, daarom vinden wij ten laatste een sterk aandringen tot Israël, om zich los te maken van den ban, die zo zichtbaar op het volk der verkiezing ligt (Isaiah 42:17-Isaiah 42:25).

Vers 1

1. Ziet echter niet dezen bedwinger der volkeren aan, van wie in `t vorig Hoofdstuk sprake was, hoewel ook hij Mij dient, in zo verre door hem een gericht over de heidenen komt, zodat de nietigheid der afgoden openbaar wordt. Die Mijne raadsbesluiten, van welke Ik nu wil profeteren (Matthew 12:17), volbrengt, Mijn knecht, dien Ik ondersteun, opdat Hij vast sta en niet een geheel ander werk dan die Cyrus (Isaiah 41:2) volbrenge, is Mijn uitverkorene 1) in nog veel dieperen zin, dan deze van den opgang zou komen. Hij is het, in dewelke Mijne ziel a) een welbehagen heeft! b) Ik heb Mijnen Geest op Hem gegeven (Isaiah 11:2); Hij zal het recht 2), den waren godsdienst, den Heidenen voortbrengen, en hen op den weg des vredes tot het bezit van de hoogste aller goederen leiden.

a) Matthew 3:17; Matthew 17:5. Ephesians 1:6. 2 Peter 1:17. b) John 3:34

1) De rede Gods wordt voortgezet en hier toont de Vader en wijst met den vinger als het ware aan, dat Zijn Zoon, reeds zoveel eeuwen verwacht en gewenst, is de Leermeester der volken, om hen terug te roepen van de afgoderij en het bijgeloof, en hen te bestralen met het licht van Zijne zeer zuivere en zeer reine kennis.

Het schema is verheven en waardig aller beschouwing, en zeker van ons, de volken, aan wie, in deze uiterste zomen der wereld, gegeven is, deel te hebben aan zulk een groot heil.

De hoofdbeschouwing van den knecht des Heren in Isaiah 40:1-66 is zeker die, dat Israël, het volk, als knecht van Jehova wordt genomen (Isaiah 41:8 v. Jeremiah 30:10; Jeremiah 46:27 v.), en dit in dubbelen zin: aan de ene zijde als het volk naar zijne empirische verschijning-zo is het de blinde en dove knecht, die veel gezien heeft en niet heeft opgemerkt, met open oren niet hoort enz. (Isaiah 42:18; aan de andere zijde naar zijne idee, als het volk, dat aan zijne roeping beantwoordt (vgl. Psalms 24:6 Jakob = het geslacht dergenen, die Gods aangezicht zoeken), en in dit opzicht onderscheiden van het volk naar zijne empirische openbaring en toch weer daarmee n. Dit ideale Israël komt in de eerste plaats voor in het collectivum der knechten Gods, in het tyrav overblijfsel van Jakob zie Isaiah 7:3; Isaiah 10:21), dat onder den algemenen afval getrouw gebleven is, en dat verder (zie vooral Isaiah 66:8 v.) als een gewijd zaad uit het volk moest te voorschijn komen en het begin der nieuwe gemeente vormen. Dat tot deze knechten Gods ook de ware profeten behoren spreekt van zelf; men kan Isaiah 48:16; Isaiah 50:4, ook in zo verre met den sprekenden profeet in verband brengen, dat deze hier uit eigene ervaring van lijden het beeld van den knecht Gods moest voorstellen. Maar geheel ten onrechte is het, wanneer men onder den knecht Gods juist den profetenstand verstaan wil: hoewel deze de roeping hebben ontvangen, om aan het weder gebrachte volk het verwoeste erfdeel uit te delen enz. om daarvan niet eens te spreken, dat de profeten gene corporatie (afgesloten lichaam) vormden, ja dat in Isaiah 56:10 de menigte der wachters als blind, onverstandig en als stomme honden worden voorgesteld. Wanneer nu echter op onze plaats de knecht als diegene wordt aangewezen, dien God tot ene sterkte voor het volk, tot een licht der heidenen maakt, eveneens in Isaiah 49:1, als degene, die de stammen Jakob's weer zal oprichten, het volk in het heilige land zal terugvoeren en vervolgens voor de heidenen aan de einden der aarde een middel moest worden tot het heil van Jehova, zo is het niet te ontkennen, dat de schilderij van den knecht hier reeds tot ene persoonlijkheid uitloopt, wier dragers slechts een individu met een aggregaat van knechten Gods, niet het volk kan zijn. En dit moet ten slotte geheel beslist bij Isaiah 52:13-Isaiah 53:12 worden voorgesteld. Alhoewel dat overblijfsel van vromen, waarin het ware Israël zich voortplant, aan het volk volgens Isaiah 65:8 zijn voortbestaan verzekert, zo is toch ook in alle degenen, die zich als knechten Gods kennen, het schuldgevoel zo levendig, dat zij zich zelven met het zondige en daarom verzoening behoevende volk samenvatten (Isaiah 54:5; Isaiah 59:12). Uit hun midden kan daarom het volkomen in de plaats treden voor het volk niet voortkomen (Isaiah 59:16), ook het collectivum der knechten Gods kan de verzoening niet bewerken. Integendeel verheft zich de profetie op den grond der aanschouwing der getrouwe getuigen, die om de belijdenis van Jehova geleden hebben, tot het zien van enen rechtvaardigen knecht, die in `t geheel niet om eigene zonden, maar plaatsbekledend voor de zonde van `t gehele volk Zijn leven als schuldbetaling geeft; die echter in zijne gedaante als lijder door Zijn eigen volk, waarvoor Hij tusschen treedt, ondanks de profetische boodschap, die op Hem wijst, miskend, en als om eigene schuld door God gestraft beschouwd wordt, ja, dien men nog in den dood behandelt als gewelddadige goddelozen en bedrieglijke rijken, dus even als de zodanige, wie de vloek in het graf navolgt. Maar God voert Hem uit den dood tot heerlijkheid, zodat Hij nu voor velen ene oorzaak van gerechtigheid wordt en zegerijk met de sterken buit deelt. Op zulk ene wijze moest voor het volk in den tijd, toen het gene plaats had om te offeren, en waar het dus door het bloed van dieren gene verzoening kon vinden, de kennis worden ontsloten, dat door de gewillige zelfovergave van enen volmaakt Rechtvaardige de verzoening zou worden te weeg gebracht, van welke het ingaan in de zaligheid afhing.

Het begrip: "knecht van Jehova" is, om het figuurlijk te zeggen, ene piramide: de basis is het gehele Israël, dat dit niet alleen "naar het vlees" maar "naar den Geest" is; de top is de persoon van den Middelaar der zaligheid, die uit Israël opstaat. Deze is 1) het centrum in den kring van het koninkrijk der belofte-de tweede David; 2) het centrum in den kring van het volk der zaligheid-het ware Israël; 3) het centrum in den kring der mensheid-de tweede Adam.

De profetieën zijn alleen door het Evangelie te verstaan. Zij zijn een kunstslot gelijk, waarin alleen die sleutel past, die door den kunstenaar daarvoor gemaakt is. Wat nu die sleutel is voor dit slot, is Christus voor de profetieën; zij openen zich alleen voor Hem. En is het nu niet opmerkelijk, dat al de profeten, hoe verschillend de tijd en de omstandigheden waren, waarin zij leefden, en hoe uiteenlopend de wijze was, waarop zij profeteerden, nochtans van Christus, wel met andere woorden en beelden, maar toch altijd hetzelfde profeteerden, namelijk, heerlijkheid door lijden? Nergens in de Schrift zijn deze twee dingen gescheiden; zij zijn bij haar n geheel, zij kent in Christus gene heerlijkheid zonder lijden, maar ook geen lijden zonder heerlijkheid. De Messias, is de knecht Gods, ofschoon altijd bij uitnemendheid.

2) In Christus heeft de Vader een welbehagen, voor zover Hij in den eeuwigen vredesraad Hem toegelaten heeft tot een zelfsborg van de uitverkorenen, voor zover Hij Hem aan de uitverkorenen tot hun enigen Middelaar gegeven heeft, voor zover Hij de voldoening voor de strafschuld der uitverkorenen heeft toegelaten, voor zover Hij is de verdienende oorzaak van alle zaligmakende weldaden volgens de verkiezing, maar van de voorverordinering of van de verkiezing zelf, voor zover die de verkiezende daad Gods betekent, wordt Christus nergens gezegd de oorzaak te zijn.

3) Het recht is hier de zuivere godsdienst, het richtsnoer voor geloof en leven, wat de mens nodig heeft, om getroost te leven en zalig te sterven. Het is dus de volle raad Gods, de ware en zuivere kennis Gods, zoals Hij Zich geopenbaard heeft in Christus Jezus.

Vers 1

1. Ziet echter niet dezen bedwinger der volkeren aan, van wie in `t vorig Hoofdstuk sprake was, hoewel ook hij Mij dient, in zo verre door hem een gericht over de heidenen komt, zodat de nietigheid der afgoden openbaar wordt. Die Mijne raadsbesluiten, van welke Ik nu wil profeteren (Matthew 12:17), volbrengt, Mijn knecht, dien Ik ondersteun, opdat Hij vast sta en niet een geheel ander werk dan die Cyrus (Isaiah 41:2) volbrenge, is Mijn uitverkorene 1) in nog veel dieperen zin, dan deze van den opgang zou komen. Hij is het, in dewelke Mijne ziel a) een welbehagen heeft! b) Ik heb Mijnen Geest op Hem gegeven (Isaiah 11:2); Hij zal het recht 2), den waren godsdienst, den Heidenen voortbrengen, en hen op den weg des vredes tot het bezit van de hoogste aller goederen leiden.

a) Matthew 3:17; Matthew 17:5. Ephesians 1:6. 2 Peter 1:17. b) John 3:34

1) De rede Gods wordt voortgezet en hier toont de Vader en wijst met den vinger als het ware aan, dat Zijn Zoon, reeds zoveel eeuwen verwacht en gewenst, is de Leermeester der volken, om hen terug te roepen van de afgoderij en het bijgeloof, en hen te bestralen met het licht van Zijne zeer zuivere en zeer reine kennis.

Het schema is verheven en waardig aller beschouwing, en zeker van ons, de volken, aan wie, in deze uiterste zomen der wereld, gegeven is, deel te hebben aan zulk een groot heil.

De hoofdbeschouwing van den knecht des Heren in Isaiah 40:1-66 is zeker die, dat Israël, het volk, als knecht van Jehova wordt genomen (Isaiah 41:8 v. Jeremiah 30:10; Jeremiah 46:27 v.), en dit in dubbelen zin: aan de ene zijde als het volk naar zijne empirische verschijning-zo is het de blinde en dove knecht, die veel gezien heeft en niet heeft opgemerkt, met open oren niet hoort enz. (Isaiah 42:18; aan de andere zijde naar zijne idee, als het volk, dat aan zijne roeping beantwoordt (vgl. Psalms 24:6 Jakob = het geslacht dergenen, die Gods aangezicht zoeken), en in dit opzicht onderscheiden van het volk naar zijne empirische openbaring en toch weer daarmee n. Dit ideale Israël komt in de eerste plaats voor in het collectivum der knechten Gods, in het tyrav overblijfsel van Jakob zie Isaiah 7:3; Isaiah 10:21), dat onder den algemenen afval getrouw gebleven is, en dat verder (zie vooral Isaiah 66:8 v.) als een gewijd zaad uit het volk moest te voorschijn komen en het begin der nieuwe gemeente vormen. Dat tot deze knechten Gods ook de ware profeten behoren spreekt van zelf; men kan Isaiah 48:16; Isaiah 50:4, ook in zo verre met den sprekenden profeet in verband brengen, dat deze hier uit eigene ervaring van lijden het beeld van den knecht Gods moest voorstellen. Maar geheel ten onrechte is het, wanneer men onder den knecht Gods juist den profetenstand verstaan wil: hoewel deze de roeping hebben ontvangen, om aan het weder gebrachte volk het verwoeste erfdeel uit te delen enz. om daarvan niet eens te spreken, dat de profeten gene corporatie (afgesloten lichaam) vormden, ja dat in Isaiah 56:10 de menigte der wachters als blind, onverstandig en als stomme honden worden voorgesteld. Wanneer nu echter op onze plaats de knecht als diegene wordt aangewezen, dien God tot ene sterkte voor het volk, tot een licht der heidenen maakt, eveneens in Isaiah 49:1, als degene, die de stammen Jakob's weer zal oprichten, het volk in het heilige land zal terugvoeren en vervolgens voor de heidenen aan de einden der aarde een middel moest worden tot het heil van Jehova, zo is het niet te ontkennen, dat de schilderij van den knecht hier reeds tot ene persoonlijkheid uitloopt, wier dragers slechts een individu met een aggregaat van knechten Gods, niet het volk kan zijn. En dit moet ten slotte geheel beslist bij Isaiah 52:13-Isaiah 53:12 worden voorgesteld. Alhoewel dat overblijfsel van vromen, waarin het ware Israël zich voortplant, aan het volk volgens Isaiah 65:8 zijn voortbestaan verzekert, zo is toch ook in alle degenen, die zich als knechten Gods kennen, het schuldgevoel zo levendig, dat zij zich zelven met het zondige en daarom verzoening behoevende volk samenvatten (Isaiah 54:5; Isaiah 59:12). Uit hun midden kan daarom het volkomen in de plaats treden voor het volk niet voortkomen (Isaiah 59:16), ook het collectivum der knechten Gods kan de verzoening niet bewerken. Integendeel verheft zich de profetie op den grond der aanschouwing der getrouwe getuigen, die om de belijdenis van Jehova geleden hebben, tot het zien van enen rechtvaardigen knecht, die in `t geheel niet om eigene zonden, maar plaatsbekledend voor de zonde van `t gehele volk Zijn leven als schuldbetaling geeft; die echter in zijne gedaante als lijder door Zijn eigen volk, waarvoor Hij tusschen treedt, ondanks de profetische boodschap, die op Hem wijst, miskend, en als om eigene schuld door God gestraft beschouwd wordt, ja, dien men nog in den dood behandelt als gewelddadige goddelozen en bedrieglijke rijken, dus even als de zodanige, wie de vloek in het graf navolgt. Maar God voert Hem uit den dood tot heerlijkheid, zodat Hij nu voor velen ene oorzaak van gerechtigheid wordt en zegerijk met de sterken buit deelt. Op zulk ene wijze moest voor het volk in den tijd, toen het gene plaats had om te offeren, en waar het dus door het bloed van dieren gene verzoening kon vinden, de kennis worden ontsloten, dat door de gewillige zelfovergave van enen volmaakt Rechtvaardige de verzoening zou worden te weeg gebracht, van welke het ingaan in de zaligheid afhing.

Het begrip: "knecht van Jehova" is, om het figuurlijk te zeggen, ene piramide: de basis is het gehele Israël, dat dit niet alleen "naar het vlees" maar "naar den Geest" is; de top is de persoon van den Middelaar der zaligheid, die uit Israël opstaat. Deze is 1) het centrum in den kring van het koninkrijk der belofte-de tweede David; 2) het centrum in den kring van het volk der zaligheid-het ware Israël; 3) het centrum in den kring der mensheid-de tweede Adam.

De profetieën zijn alleen door het Evangelie te verstaan. Zij zijn een kunstslot gelijk, waarin alleen die sleutel past, die door den kunstenaar daarvoor gemaakt is. Wat nu die sleutel is voor dit slot, is Christus voor de profetieën; zij openen zich alleen voor Hem. En is het nu niet opmerkelijk, dat al de profeten, hoe verschillend de tijd en de omstandigheden waren, waarin zij leefden, en hoe uiteenlopend de wijze was, waarop zij profeteerden, nochtans van Christus, wel met andere woorden en beelden, maar toch altijd hetzelfde profeteerden, namelijk, heerlijkheid door lijden? Nergens in de Schrift zijn deze twee dingen gescheiden; zij zijn bij haar n geheel, zij kent in Christus gene heerlijkheid zonder lijden, maar ook geen lijden zonder heerlijkheid. De Messias, is de knecht Gods, ofschoon altijd bij uitnemendheid.

2) In Christus heeft de Vader een welbehagen, voor zover Hij in den eeuwigen vredesraad Hem toegelaten heeft tot een zelfsborg van de uitverkorenen, voor zover Hij Hem aan de uitverkorenen tot hun enigen Middelaar gegeven heeft, voor zover Hij de voldoening voor de strafschuld der uitverkorenen heeft toegelaten, voor zover Hij is de verdienende oorzaak van alle zaligmakende weldaden volgens de verkiezing, maar van de voorverordinering of van de verkiezing zelf, voor zover die de verkiezende daad Gods betekent, wordt Christus nergens gezegd de oorzaak te zijn.

3) Het recht is hier de zuivere godsdienst, het richtsnoer voor geloof en leven, wat de mens nodig heeft, om getroost te leven en zalig te sterven. Het is dus de volle raad Gods, de ware en zuivere kennis Gods, zoals Hij Zich geopenbaard heeft in Christus Jezus.

Vers 2

2. Hij zal bij het uitroepen van zijne roeping, niet schreeuwen, noch Zijne stem verheffen, gelijk de leugenprofeten doen, die wat zij in innerlijke waarheid missen, door krampachtige gebaren en overdrevene hartstochtelijkheid van woorden zoeken aan te vullen; noch zal Hij, die zachtmoedige en van harte ootmoedige leraar, wie het niet te doen is om opzien bij de mensen, maar om de stille bekering en het winnen van zielen (Matthew 11:28), Zijne stem op de straat horen laten, Hij toch brengt, wat zich zelven aanbeveelt en geen uitbazuinen nodig heeft. Het oogmerk is, dat de Christus, Gods uitverkoren knecht en geliefde Zoon, in dewelke de ziele des Vaders een welbehagen heeft, niet alleen uit de stof van Zijne gaven en bediening, maar ook uit Zijne gedaante en wijze van doen in de Kerk met zekerheid mag kunnen gekend worden. De inhoud is, dat Jezus de Christus, onze Heere deze Zijne bediening en volheid des Geestes, van den Vader ontvangen, zo heeft opengelegd voor de ogen van de ganse wereld, dat Hij Zijne zeer grote nederigheid in Zijn hoogste Majesteit heeft betuigd en bekend gemaakt, en dat Hij aan alle mensen, al waren zij nog zo zwak, ten goede gedacht heeft, opdat Hij, de machten beroofd hebbende, zou zegepralen over het herstellen van de zaligheid der Zijnen, die Hij uit de Joden en Heidenen had vergaderd.

Hij zou niet twisten of strijden met Zijne tegenstanders, maar geduldig en met lijdzaamheid het tegenspreken der zondaren verdragen, want Zijn koninkrijk is geestelijk, en Hij gebruikt geen vleselijke wapenen, ook komt het niet met groten zwier of met veel vertoning.

Wie opgang voor zich zelven en zijne zaak wil maken, die maakt groten ophef van alles, wat hij voorstaat en wat hem tegenstaat. Dat zou Christus niet doen en dat deed Hij ook niet. Hij deed integendeel de grootste wonderen met de grootste eenvoudigheid zonder allen toestel of praalvertoning. Hij vergezelde als het ware Zijne weldaad met het bevel der geheimhouding en bracht aldus Zijne eigene woorden in beoefening, dat de linkerhand niet moet weten wat goeds de rechterhand doet. Iemand, die het goede doet, omdat het de wil van God is, en het voorts bedekt, begraaft, en er niet meer van gesproken wil hebben, maar het Gode overlaat om er openbaarheid aan te geven of niet-hij is ook nog onder ons een man, die niet schreeuwt en zijne stem niet verheft. Dat Hij Zijne stem niet op de straat zou laten horen wil niet zeggen, dat de Messias niet in het openbaar maar alleen in het verborgene zou spreken, neen, maar dat Zijne prediking niet met luidruchtigheid, met ene samenroeping des volks op de straten zou plaats hebben. De Heer leerde op de stralen der stad, maar hoe? Zo als Hij leerde in den tempel, de synagoge, in de huizen, met de grootste rustigheid en waardigheid.

Vers 2

2. Hij zal bij het uitroepen van zijne roeping, niet schreeuwen, noch Zijne stem verheffen, gelijk de leugenprofeten doen, die wat zij in innerlijke waarheid missen, door krampachtige gebaren en overdrevene hartstochtelijkheid van woorden zoeken aan te vullen; noch zal Hij, die zachtmoedige en van harte ootmoedige leraar, wie het niet te doen is om opzien bij de mensen, maar om de stille bekering en het winnen van zielen (Matthew 11:28), Zijne stem op de straat horen laten, Hij toch brengt, wat zich zelven aanbeveelt en geen uitbazuinen nodig heeft. Het oogmerk is, dat de Christus, Gods uitverkoren knecht en geliefde Zoon, in dewelke de ziele des Vaders een welbehagen heeft, niet alleen uit de stof van Zijne gaven en bediening, maar ook uit Zijne gedaante en wijze van doen in de Kerk met zekerheid mag kunnen gekend worden. De inhoud is, dat Jezus de Christus, onze Heere deze Zijne bediening en volheid des Geestes, van den Vader ontvangen, zo heeft opengelegd voor de ogen van de ganse wereld, dat Hij Zijne zeer grote nederigheid in Zijn hoogste Majesteit heeft betuigd en bekend gemaakt, en dat Hij aan alle mensen, al waren zij nog zo zwak, ten goede gedacht heeft, opdat Hij, de machten beroofd hebbende, zou zegepralen over het herstellen van de zaligheid der Zijnen, die Hij uit de Joden en Heidenen had vergaderd.

Hij zou niet twisten of strijden met Zijne tegenstanders, maar geduldig en met lijdzaamheid het tegenspreken der zondaren verdragen, want Zijn koninkrijk is geestelijk, en Hij gebruikt geen vleselijke wapenen, ook komt het niet met groten zwier of met veel vertoning.

Wie opgang voor zich zelven en zijne zaak wil maken, die maakt groten ophef van alles, wat hij voorstaat en wat hem tegenstaat. Dat zou Christus niet doen en dat deed Hij ook niet. Hij deed integendeel de grootste wonderen met de grootste eenvoudigheid zonder allen toestel of praalvertoning. Hij vergezelde als het ware Zijne weldaad met het bevel der geheimhouding en bracht aldus Zijne eigene woorden in beoefening, dat de linkerhand niet moet weten wat goeds de rechterhand doet. Iemand, die het goede doet, omdat het de wil van God is, en het voorts bedekt, begraaft, en er niet meer van gesproken wil hebben, maar het Gode overlaat om er openbaarheid aan te geven of niet-hij is ook nog onder ons een man, die niet schreeuwt en zijne stem niet verheft. Dat Hij Zijne stem niet op de straat zou laten horen wil niet zeggen, dat de Messias niet in het openbaar maar alleen in het verborgene zou spreken, neen, maar dat Zijne prediking niet met luidruchtigheid, met ene samenroeping des volks op de straten zou plaats hebben. De Heer leerde op de stralen der stad, maar hoe? Zo als Hij leerde in den tempel, de synagoge, in de huizen, met de grootste rustigheid en waardigheid.

Vers 3

3. Met dit optreden zonder uiterlijke vertoning zal zich ene bijzondere zachtmoedigheid bij het verzorgen der zielen paren. Het reeds gekrookte half verbroken riet zal Hij niet geheel en al verbreken; en de rokende, slechts nog dof brandende en het uitgaan naderende vlaswiek zal Hij niet uitblussen 1), integendeel zal Hij het verstervend geestelijk leven der zielen redden en vernieuwen; als Hij daarover den adem Zijns Geestes laat gaan is het niet tot uitdoving, maar tot opwekking van `t licht; met waarheid zal Hij het recht voortbrengen, met aanmerking der verschillende menselijke toestanden zal Hij de zuivere leer der genade prediken.

1) Nooit dreef Hij iemand tot wanhoop, maar leidde met alle zachtmoedigheid de zwakken, hen verdragende, en hun een genoegzamen tijd der bekering gunnende. (ENG. GODGELEERDEN).

Het gekrookte riet en de rokende vlaswiek! Welke kleinigheden! Wie geeft er acht op; wie zal een geknakten, arenlozen halm in de hand nemen? Christus doet het. En de rokende vlaswiek, die een ander uittrapt, blaast Hij aan door den adem Zijne Geestes, opdat zij ontvlamme. En is het nu niet alzo? Hetzij gij de Psalmen, de Profetieën of de Evangeliën opslaat, aanschouwt gij niet overal dezelfden Christus en dezelfde mensen, dezelfden barmhartigen Christus, dezelfde zondige en ellendige mensen? De Psalmisten spelen op de harp, de Profeten op het orgel en de Evangelisten op de fluit, maar het is altijd tot begeleiding van hetzelfde lied. Gekrookt riet. Het zijn de twijfelmoedigen, die een gebroken hart hebben, en z gebroken, dat zij op het punt staan van te bezwijken en te sterven. De rokende vlaswiek. Het zijn dezulken, bij welke een beginsel van leven, van warmte, van vuur aanwezig is, maar dat niet tot vlam komen kan, of die ene vlam geweest zijn, maar bij wie door den storm der aanvechting de vlam uitgewaaid is en wij nog slechts rook zien. In het algemeen echter zijn het de ellendigen naar ziel en lichaam, de verlatenen en verworpenen van de wereld, die gene ontferming hebben dan die, waarmee God Zich over hen ontfermt. Voor de zodanige was de zachtmoedige Jezus bij voorkeur en ten allen tijde een redder en behouder. Een melaatse was toch wel een zeer gekrookt riet en ene zeer rokende vlaswiek; niemand zou hem hebben willen aanraken, maar Christus raakte hem aan en genas hem. De zondares was ook wel een gekrookt riet; niemand zou haar een goed woord hebben willen toespreken, maar Christus sprak haar vriendelijk toe, en gaf haar Zijnen vrede. De tollenaren waren veracht, niemand wilde met hen te doen hebben, maar Christus at en dronk met hen, en nam n uit hen tot Zijn Apostel en Evangelist. Een moordenaar is verafschuwd door ieder, en wie zou met een moordenaar op het kruis in enige gemeenschap hebben willen staan? Christus echter schaamde zich zijner niet, maar nam hem met Zich in het paradijs. Daarom is het Evangelie ook alleen voor dezulken, die hun ziel niet bij het leven kunnen houden uit eigene middelen, die weten, dat zij zondaren en zonder Verlosser verloren zijn; maar voor hen, die menen geen almachtig Verlosser uit een eeuwigen dood nodig te hebben is het Evangelie als niet geschreven.

De rokende vlaswiek is het eerste beginsel des geloofs. Dat zou Hij niet uitblussen, meer aanblazen tot een vlam. Het gekrookte riet is de twijfelmoedige, die door Satans listen aan het twijfelen omtrent zijn staat is geraakt. Dezen zal Hij niet verbreken, maar door de toepassing van Zijne beloften sterken en opbeuren.

2) Dit kan men ook dus verstaan: Hij zal niets bedekken, maar alles leren wat recht, billijk en goed is en in deze geen opzicht nemen althans op enige opgevatte gevoelen, maar zich enkel naar de waarheid richten. (ENG. GODGELEERDEN).

Vers 3

3. Met dit optreden zonder uiterlijke vertoning zal zich ene bijzondere zachtmoedigheid bij het verzorgen der zielen paren. Het reeds gekrookte half verbroken riet zal Hij niet geheel en al verbreken; en de rokende, slechts nog dof brandende en het uitgaan naderende vlaswiek zal Hij niet uitblussen 1), integendeel zal Hij het verstervend geestelijk leven der zielen redden en vernieuwen; als Hij daarover den adem Zijns Geestes laat gaan is het niet tot uitdoving, maar tot opwekking van `t licht; met waarheid zal Hij het recht voortbrengen, met aanmerking der verschillende menselijke toestanden zal Hij de zuivere leer der genade prediken.

1) Nooit dreef Hij iemand tot wanhoop, maar leidde met alle zachtmoedigheid de zwakken, hen verdragende, en hun een genoegzamen tijd der bekering gunnende. (ENG. GODGELEERDEN).

Het gekrookte riet en de rokende vlaswiek! Welke kleinigheden! Wie geeft er acht op; wie zal een geknakten, arenlozen halm in de hand nemen? Christus doet het. En de rokende vlaswiek, die een ander uittrapt, blaast Hij aan door den adem Zijne Geestes, opdat zij ontvlamme. En is het nu niet alzo? Hetzij gij de Psalmen, de Profetieën of de Evangeliën opslaat, aanschouwt gij niet overal dezelfden Christus en dezelfde mensen, dezelfden barmhartigen Christus, dezelfde zondige en ellendige mensen? De Psalmisten spelen op de harp, de Profeten op het orgel en de Evangelisten op de fluit, maar het is altijd tot begeleiding van hetzelfde lied. Gekrookt riet. Het zijn de twijfelmoedigen, die een gebroken hart hebben, en z gebroken, dat zij op het punt staan van te bezwijken en te sterven. De rokende vlaswiek. Het zijn dezulken, bij welke een beginsel van leven, van warmte, van vuur aanwezig is, maar dat niet tot vlam komen kan, of die ene vlam geweest zijn, maar bij wie door den storm der aanvechting de vlam uitgewaaid is en wij nog slechts rook zien. In het algemeen echter zijn het de ellendigen naar ziel en lichaam, de verlatenen en verworpenen van de wereld, die gene ontferming hebben dan die, waarmee God Zich over hen ontfermt. Voor de zodanige was de zachtmoedige Jezus bij voorkeur en ten allen tijde een redder en behouder. Een melaatse was toch wel een zeer gekrookt riet en ene zeer rokende vlaswiek; niemand zou hem hebben willen aanraken, maar Christus raakte hem aan en genas hem. De zondares was ook wel een gekrookt riet; niemand zou haar een goed woord hebben willen toespreken, maar Christus sprak haar vriendelijk toe, en gaf haar Zijnen vrede. De tollenaren waren veracht, niemand wilde met hen te doen hebben, maar Christus at en dronk met hen, en nam n uit hen tot Zijn Apostel en Evangelist. Een moordenaar is verafschuwd door ieder, en wie zou met een moordenaar op het kruis in enige gemeenschap hebben willen staan? Christus echter schaamde zich zijner niet, maar nam hem met Zich in het paradijs. Daarom is het Evangelie ook alleen voor dezulken, die hun ziel niet bij het leven kunnen houden uit eigene middelen, die weten, dat zij zondaren en zonder Verlosser verloren zijn; maar voor hen, die menen geen almachtig Verlosser uit een eeuwigen dood nodig te hebben is het Evangelie als niet geschreven.

De rokende vlaswiek is het eerste beginsel des geloofs. Dat zou Hij niet uitblussen, meer aanblazen tot een vlam. Het gekrookte riet is de twijfelmoedige, die door Satans listen aan het twijfelen omtrent zijn staat is geraakt. Dezen zal Hij niet verbreken, maar door de toepassing van Zijne beloften sterken en opbeuren.

2) Dit kan men ook dus verstaan: Hij zal niets bedekken, maar alles leren wat recht, billijk en goed is en in deze geen opzicht nemen althans op enige opgevatte gevoelen, maar zich enkel naar de waarheid richten. (ENG. GODGELEERDEN).

Vers 4

4. Hij zal niet verdonkerd worden, en Hij zal niet verbroken worden, Hij zal niet moede, en in Zijn ijver gestuit worden, noch verbroken, door den tegenstand der vijanden moedeloos gemaakt worden, totdat 1) Hij het recht op aarde zal hebben besteld, het op aarde tot vastheid zal hebben gebracht, Zijne leer hier genoegzaam bevestigd is, en de eilanden, de landstreken der Heidense volken (Isaiah 41:1) zullen naar Zijne leer, Zijne wet, die ene wet der vrijheid (James 1:25), en naar zijn inhoud genade en waarheid is (John 1:17), wachten, 2) zodat Zijne verkondiging van het Evangelie ene voldoening is aan ene bij die Heidenwereld diep liggende behoefte, een verlangen naar verlossing en heil door Gods genade zelf verwekt.

1) In Matthew 12:20 zijn de woorden van de tweede helft van het derde en die van de eerste helft van het vierde vers tot ene nieuwe gedachte verenigd "totdat Hij het oordeel zal uitbrengen tot overwinning. " Zo als het schijnt ligt hieraan ten grondslag de lezing eiv nikov, tot overwinning in plaats van met waarheid; of echter uitbrengen overeenkomt met bestellen in Isaiah 42:4, of met voortbrengen in Isaiah 42:3, is niet te beslissen. Op zulk ene vrije aanhaling van teksten is het woord van Schultz toepasselijk, dat wij bij Exodus 20:6 aanhaalden.

Hoe letterlijk is deze profetie vervuld! Menigmaal was de Heere in levensgevaar, doch niemand sloeg de hand aan Hem, want Zijne ure was nog niet gekomen, n toen Zijne ure gekomen was, toen gaf Hij zich vrijwillig over en zelfs op het kruis, geheel in de macht Zijner vijanden zo het scheen, gaf Hij Zijnen geest over in de handen Zijns Vaders. Hij gaf Zijn leven, om het weer te nemen, in onderscheiding van een bloot mens, die wel zijn leven kan geven, maar het niet weer kan nemen. De aarde zelf is een groot eiland, van rondom omringd en doorsneden van water: "zij is gegrond op de zeeën. " Doch onder de benaming van "de eilanden" wordt in de Schrift bijzonder ons werelddeel, Europa bedoeld. De aardrijkskundigen weten, dat geen werelddeel met zo vele zeeën en rivieren doorsneden, en daardoor in zo veelvuldige eilanden verdeeld is als Europa, terwijl Azië en Afrika meer vast land met uitgestrekte woestijnen zijn. Ten tijde van Jesaja was Europa nog maar gedeeltelijk bekend en nog minder vervuld. Rome was pas gesticht. Daarom is het te treffender, dat deze zo vele eeuwen voorspelde zegen zo kennelijk is vervuld geworden, reeds kort na `s Heren hemelvaart, en dat hij vervolgens altijd vollediger vervuld werd; want het is voornamelijk in Europa, dat de leer des Heren het eerst bekend gemaakt en verbreid is.

2) De meest verwijderde volken wachten op Zijne wet, op Zijn Evangelie; welkom is het, wat zij lang hadden gewacht. Zij zullen Zijne discipelen worden, aan Zijne voeten zitten en gereed zijn om te ontvangen de wet van Zijnen mond. Willen wij onze roeping en verkiezing vast maken en zal de Vader een welgevallen in ons hebben, zo moeten wij zien, horen, geloven in en gehoorzamen aan Christus; wij moeten komen door Zijne bemiddeling, ontvangen van Zijne volheid, geleid worden door Hem in de wegen van waarheid en gerechtigheid. (HENRY en SOORT).

Vers 4

4. Hij zal niet verdonkerd worden, en Hij zal niet verbroken worden, Hij zal niet moede, en in Zijn ijver gestuit worden, noch verbroken, door den tegenstand der vijanden moedeloos gemaakt worden, totdat 1) Hij het recht op aarde zal hebben besteld, het op aarde tot vastheid zal hebben gebracht, Zijne leer hier genoegzaam bevestigd is, en de eilanden, de landstreken der Heidense volken (Isaiah 41:1) zullen naar Zijne leer, Zijne wet, die ene wet der vrijheid (James 1:25), en naar zijn inhoud genade en waarheid is (John 1:17), wachten, 2) zodat Zijne verkondiging van het Evangelie ene voldoening is aan ene bij die Heidenwereld diep liggende behoefte, een verlangen naar verlossing en heil door Gods genade zelf verwekt.

1) In Matthew 12:20 zijn de woorden van de tweede helft van het derde en die van de eerste helft van het vierde vers tot ene nieuwe gedachte verenigd "totdat Hij het oordeel zal uitbrengen tot overwinning. " Zo als het schijnt ligt hieraan ten grondslag de lezing eiv nikov, tot overwinning in plaats van met waarheid; of echter uitbrengen overeenkomt met bestellen in Isaiah 42:4, of met voortbrengen in Isaiah 42:3, is niet te beslissen. Op zulk ene vrije aanhaling van teksten is het woord van Schultz toepasselijk, dat wij bij Exodus 20:6 aanhaalden.

Hoe letterlijk is deze profetie vervuld! Menigmaal was de Heere in levensgevaar, doch niemand sloeg de hand aan Hem, want Zijne ure was nog niet gekomen, n toen Zijne ure gekomen was, toen gaf Hij zich vrijwillig over en zelfs op het kruis, geheel in de macht Zijner vijanden zo het scheen, gaf Hij Zijnen geest over in de handen Zijns Vaders. Hij gaf Zijn leven, om het weer te nemen, in onderscheiding van een bloot mens, die wel zijn leven kan geven, maar het niet weer kan nemen. De aarde zelf is een groot eiland, van rondom omringd en doorsneden van water: "zij is gegrond op de zeeën. " Doch onder de benaming van "de eilanden" wordt in de Schrift bijzonder ons werelddeel, Europa bedoeld. De aardrijkskundigen weten, dat geen werelddeel met zo vele zeeën en rivieren doorsneden, en daardoor in zo veelvuldige eilanden verdeeld is als Europa, terwijl Azië en Afrika meer vast land met uitgestrekte woestijnen zijn. Ten tijde van Jesaja was Europa nog maar gedeeltelijk bekend en nog minder vervuld. Rome was pas gesticht. Daarom is het te treffender, dat deze zo vele eeuwen voorspelde zegen zo kennelijk is vervuld geworden, reeds kort na `s Heren hemelvaart, en dat hij vervolgens altijd vollediger vervuld werd; want het is voornamelijk in Europa, dat de leer des Heren het eerst bekend gemaakt en verbreid is.

2) De meest verwijderde volken wachten op Zijne wet, op Zijn Evangelie; welkom is het, wat zij lang hadden gewacht. Zij zullen Zijne discipelen worden, aan Zijne voeten zitten en gereed zijn om te ontvangen de wet van Zijnen mond. Willen wij onze roeping en verkiezing vast maken en zal de Vader een welgevallen in ons hebben, zo moeten wij zien, horen, geloven in en gehoorzamen aan Christus; wij moeten komen door Zijne bemiddeling, ontvangen van Zijne volheid, geleid worden door Hem in de wegen van waarheid en gerechtigheid. (HENRY en SOORT).

Vers 5

5. Alzo zegt God, de HEERE, die in waarheid God is in tegenoverstelling van ingebeelde goden der Heidenen, die de hemelen geschapen en dezelve uitgebreid heeft, die de aarde uitgespannen heeft, en hare gehele uitgebreidheid heeft toebereid, en wat daaruit voortkomt, hare dieren en planten (Genesis 1:11, Genesis 1:20), die den volke, dat daarop is, den adem des levens geeft, en den geest degenen, die daarop wandelen, allen levendige wezens, mensen en dieren.

Vers 5

5. Alzo zegt God, de HEERE, die in waarheid God is in tegenoverstelling van ingebeelde goden der Heidenen, die de hemelen geschapen en dezelve uitgebreid heeft, die de aarde uitgespannen heeft, en hare gehele uitgebreidheid heeft toebereid, en wat daaruit voortkomt, hare dieren en planten (Genesis 1:11, Genesis 1:20), die den volke, dat daarop is, den adem des levens geeft, en den geest degenen, die daarop wandelen, allen levendige wezens, mensen en dieren.

Vers 6

6. Ik, de HEERE, de oneindige oorsprong van alle zijn en leven, de almachtige Schepper van hemel en aarde, die krachtens deze Zijne oneindigheid en almacht ook in staat is te volbrengen, wat Hij beloofd heeft, heb u, Mijn knecht, van wie in Isaiah 42:1 sprake was, geroepen in gerechtigheid 1), en Ik zal u bij uwe hand grijpen om u op de wegen, die Ik u heb aangewezen, te leiden en bij het werk te sterken; en Ik zal u tegen de u en uwe zaak bedreigende gevaren behoeden, en Ik zal u geven tot een verbond des volks, om tussen Mij en hen, in plaats van het Oude Verbond, dat zij niet hebben gehouden, een Nieuw Verbond op te richten (Isaiah 54:10; Isaiah 61:8. Jeremiah 31:31, Ezekiel 16:60, Ezekiel 37:26), en aan de andere zijde heb Ik u tot een licht der Heidenen gesteld (Isaiah 49:6. Luke 2:32). 1) Het is Gods gerechtigheid, die in `t verwekken, zenden, leiden van dezen knecht vooral openbaar moest worden, daar God Hem zendt als den volmaakt rechtvaardige, Hem met goddelijke gerechtigheid Zijn werk en lijden vergeldt, door Hem het recht op aarde laat verwinnen en geldend maakt, door Hem de wet der gerechtigheid onder de mensen vervult en volmaakt, en de onrechtvaardigen rechtvaardig maakt.

Twee der heerlijke zegeningen, die Christus aan de wereld der Heidenen mededeelde, waren licht en vrijheid. Hij was geschonken tot een Licht der Heidenen, niet alleen om aan hen te openbaren, wat zij moesten weten en hetgeen zij anders nooit konden geleerd hebben, maar om zelfs de ogen der blinden te openen, opdat ze dit mochten weten; want Hij vertoont door Zijn Geest in Zijn heilig Woord het aan te nemen voorwerp, en door diezelfden Geest in het hart te storten, bereidt Hij het oog der ziele voor, om dit van nabij te beschouwen, er op te verlieven en het aan te nemen. Met het Evangelie kwam er een groot licht, hetwelk degenen bescheen, die in het land der duisternis gezeten waren (Matthew 4:16. John 3:17).

Vers 6

6. Ik, de HEERE, de oneindige oorsprong van alle zijn en leven, de almachtige Schepper van hemel en aarde, die krachtens deze Zijne oneindigheid en almacht ook in staat is te volbrengen, wat Hij beloofd heeft, heb u, Mijn knecht, van wie in Isaiah 42:1 sprake was, geroepen in gerechtigheid 1), en Ik zal u bij uwe hand grijpen om u op de wegen, die Ik u heb aangewezen, te leiden en bij het werk te sterken; en Ik zal u tegen de u en uwe zaak bedreigende gevaren behoeden, en Ik zal u geven tot een verbond des volks, om tussen Mij en hen, in plaats van het Oude Verbond, dat zij niet hebben gehouden, een Nieuw Verbond op te richten (Isaiah 54:10; Isaiah 61:8. Jeremiah 31:31, Ezekiel 16:60, Ezekiel 37:26), en aan de andere zijde heb Ik u tot een licht der Heidenen gesteld (Isaiah 49:6. Luke 2:32). 1) Het is Gods gerechtigheid, die in `t verwekken, zenden, leiden van dezen knecht vooral openbaar moest worden, daar God Hem zendt als den volmaakt rechtvaardige, Hem met goddelijke gerechtigheid Zijn werk en lijden vergeldt, door Hem het recht op aarde laat verwinnen en geldend maakt, door Hem de wet der gerechtigheid onder de mensen vervult en volmaakt, en de onrechtvaardigen rechtvaardig maakt.

Twee der heerlijke zegeningen, die Christus aan de wereld der Heidenen mededeelde, waren licht en vrijheid. Hij was geschonken tot een Licht der Heidenen, niet alleen om aan hen te openbaren, wat zij moesten weten en hetgeen zij anders nooit konden geleerd hebben, maar om zelfs de ogen der blinden te openen, opdat ze dit mochten weten; want Hij vertoont door Zijn Geest in Zijn heilig Woord het aan te nemen voorwerp, en door diezelfden Geest in het hart te storten, bereidt Hij het oog der ziele voor, om dit van nabij te beschouwen, er op te verlieven en het aan te nemen. Met het Evangelie kwam er een groot licht, hetwelk degenen bescheen, die in het land der duisternis gezeten waren (Matthew 4:16. John 3:17).

Vers 7

7. Ik zal u zenden, om in Israël en onder de Heidenen (Isaiah 49:8) te openen de blinde ogen, om de gebondenen uit te voeren uit de gevangenis 1) en uit het gevangenhuis, die in duisternis zitten 2).

1) Moet onder "het licht der Heidenen" in Isaiah 42:6 een geestelijk licht worden verstaan, zo moeten ook de duisternis en de gevangenis hier geestelijk worden opgevat.

De begrippen der blindheid en gevangenschap zijn in `t verband der plaats in allen geval identiek (van gelijke betekenis), gelijk reeds het laatste woord "die in `t duister zitten" bewijst.

2) Wat Cyrus doet is niets meer, dan dat hij de afgodische volken in verschrikking brengt en de ballingen uit hun ballingschap vrijlaat (Isaiah 41:2, Isaiah 41:25); maar Jehova's knecht opent blinde ogen; de bevrijding, die Hij aanbrengt, is dus niet slechts verlossing uit lichamelijke, maar ook vooral uit geestelijke dienstbaarheid. Hij voert Zijn volk, maar ook de Heidenen uit de nacht tot licht; Hij is Verlosser van alle verlossing-behoevenden en heilverlangenden.

Al wat hier genoemd wordt zijn werken van barmhartigheid, die in een letterlijken en geestelijken zin vervuld zijn. Deze tweevoudige zin maakt n volkomen zin, gelijk de twee zijden van enen penning een volkomen penning uitmaken.

Vers 7

7. Ik zal u zenden, om in Israël en onder de Heidenen (Isaiah 49:8) te openen de blinde ogen, om de gebondenen uit te voeren uit de gevangenis 1) en uit het gevangenhuis, die in duisternis zitten 2).

1) Moet onder "het licht der Heidenen" in Isaiah 42:6 een geestelijk licht worden verstaan, zo moeten ook de duisternis en de gevangenis hier geestelijk worden opgevat.

De begrippen der blindheid en gevangenschap zijn in `t verband der plaats in allen geval identiek (van gelijke betekenis), gelijk reeds het laatste woord "die in `t duister zitten" bewijst.

2) Wat Cyrus doet is niets meer, dan dat hij de afgodische volken in verschrikking brengt en de ballingen uit hun ballingschap vrijlaat (Isaiah 41:2, Isaiah 41:25); maar Jehova's knecht opent blinde ogen; de bevrijding, die Hij aanbrengt, is dus niet slechts verlossing uit lichamelijke, maar ook vooral uit geestelijke dienstbaarheid. Hij voert Zijn volk, maar ook de Heidenen uit de nacht tot licht; Hij is Verlosser van alle verlossing-behoevenden en heilverlangenden.

Al wat hier genoemd wordt zijn werken van barmhartigheid, die in een letterlijken en geestelijken zin vervuld zijn. Deze tweevoudige zin maakt n volkomen zin, gelijk de twee zijden van enen penning een volkomen penning uitmaken.

Vers 8

8. Ik ben de HEERE (Isaiah 42:6), dat is Mijn Naam, 1) de Naam, die Mij als den enig waarachtigen God kentekent, en Mij herinnert aan de betoningen van Mijn leven, Mijne macht en genade van ouds af (Exodus 3:15; Exodus 6:2.) en Mijne eer, dat Ik de enig waarachtige God hen, zal Ik genen anderen geven, door nog langer te dulden, dat enig ingebeelde god naast Mij zou worden vereerd en aangebeden (Isaiah 48:11), noch Mijnen lof den gesnedenen beelden; daarom zal Ik den afgodendienst beginnen uit te roeien door Cyrus, en zal dien volkomen vernietigen door Mijnen knecht. 1) De naam Jehova nu is een naam van Gods Wezen, in welken alle Gods volmaaktheden, Zijne onafhankelijkheid, onveranderlijkheid, eenvoudigheid, alwetendheid, genade, overaltegenwoordigheid, eeuwigheid enz. begrepen werden, in welken Naam derhalve alle Zijne inwendige heerlijkheid gegrond wordt. Derhalve is deze Naam Hem allermeest eigen en volstrekt onmededeelbaar, waarom hij ook Zijn gedenknaam genoemd wordt (Exodus 3:15. Psalms 135:13, Psalms 102:13. Hosea 12:6).

Vers 8

8. Ik ben de HEERE (Isaiah 42:6), dat is Mijn Naam, 1) de Naam, die Mij als den enig waarachtigen God kentekent, en Mij herinnert aan de betoningen van Mijn leven, Mijne macht en genade van ouds af (Exodus 3:15; Exodus 6:2.) en Mijne eer, dat Ik de enig waarachtige God hen, zal Ik genen anderen geven, door nog langer te dulden, dat enig ingebeelde god naast Mij zou worden vereerd en aangebeden (Isaiah 48:11), noch Mijnen lof den gesnedenen beelden; daarom zal Ik den afgodendienst beginnen uit te roeien door Cyrus, en zal dien volkomen vernietigen door Mijnen knecht. 1) De naam Jehova nu is een naam van Gods Wezen, in welken alle Gods volmaaktheden, Zijne onafhankelijkheid, onveranderlijkheid, eenvoudigheid, alwetendheid, genade, overaltegenwoordigheid, eeuwigheid enz. begrepen werden, in welken Naam derhalve alle Zijne inwendige heerlijkheid gegrond wordt. Derhalve is deze Naam Hem allermeest eigen en volstrekt onmededeelbaar, waarom hij ook Zijn gedenknaam genoemd wordt (Exodus 3:15. Psalms 135:13, Psalms 102:13. Hosea 12:6).

Vers 9

9. Ziet, de voorgaande dingen zijn gekomen; 1) wat Ik te voren voorspelde, is op den juisten tijd nauwkeurig vervuld, en nieuwe dingen verkondig Ik, zaken, die nu nog in de toekomst liggen; eer dat zij uitspruiten, eer er nog de minste aanwijzing is, dat zij zullen geschieden, terwijl nog de dikste duisternis de aarde bedekt en het onmogelijk schijnt, dat deze duisternis ooit zou kunnen opklaren, doe Ik ulieden die horen. 2) Door voorzegging van deze verste toekomst bewijs Ik in veel hogere mate, dan door de openbaring van hetgeen nabij is, Mijne eeuwige kracht en Godheid (Isaiah 41:22).

1) De voorgaande, of zoals ook vertaald kan worden, de eerste dingen zijn gekomen, zijn in vervulling getreden. Wat Ik reeds voorspeld heb, zegt de Heere, is reeds daadzaak, werkelijkheid geworden.

Waarom wijst de Heere er op? Om bij zijn volk het vertrouwen te wekken, dat wat Hij nu weer zal zeggen en voorspellen, ook evenzeer tot vervulling komen zal.

De Heere gaat hier vaderlijk met Zijn volk te werk. Zijn Trouw moet bij de Zijnen vertrouwen wekken. Hij steunt en sterkt het geloof door de openbaarmaking Zijner genade en ontferming. Wie Hij is en wat Hij gedaan heeft houdt Hij hen voor, opdat zal geloofd worden, wat Hij meer belooft.

2) (Isaiah 42:1-Isaiah 42:9). Wij vinden hier ene aanschouwelijke voorstelling van dien Gode welgevalligen dienstknecht, waarvan elke trek de belangstelling klimmen doet, die reeds de aanhef opgewekt heeft. Hij schreeuwt niet en roept niet, en verheft zijne stem niet op de straten, gelijk listigen volksleiders plegen, om langs zulk een weg vertrouwen en aanhang te winnen. Zijne gehele verschijning is aan het zachte lentewindje gelijk, dat verkwikking en lafenis aanbrengt, maar het reeds gekneusde riet niet verbreekt en geen rokend vlaswiekje uitblust. Wat zwak is en neergebogen en reeds der versterving nabij maar nog het minste spoor van vatbaarheid toont voor Zijnen weldadigen invloed, wordt door Hem zachtmoedig gespaard. Zo brengt Hij het recht, den waren godsdienst op zegevierende wijs aan het licht. Hij zelf wordt niet verduisterd of verbroken, evenmin als vlaswiek en rietscheut, maar helder straalt Zijn licht en moedig staat Hij pal, totdat Hij het recht op aarde gegrondvest heeft. Afgelegen kusten zien reeds met verlangen Zijne heilaanbrengende leer tegemoet, en geen wonder: De Almachtige, die de hemelen schiep en de aarde als een tapijt heeft uiteen gerold, die aan het mensdom den adem verleent en het leven onderhoudt van alle bewoners der aarde, die Almachtige heeft aldus tot Hem gesproken: "Ik, de Heere, heb U geroepen in gerechtigheid, Ik zal U bij de hand grijpen, en IK zal U behoeden, en Ik zal U geven tot een verbond des volks, " d. i. in U zal Ik een nieuw Verbond met Mijn volk maken: "tot een licht der Heidenen, om te openen de blinde ogen, om de gebondenen uit te voeren uit de gevangenis, en uit het gevangenhuis, die in duisternis zitten. " En om nu een waarborg te geven, dat die verwachting, hoe hoog ook, gewis niet beschaamd zal worden, drukt de hemelse Spreukenker zijn eigen zegel op het woord, dat Hij Zijnen Profeet heeft doen horen. Hij kondigt Zich als den enigen Waarachtige aan, die Zijne eer aan geen anderen geeft, en nieuwe dingen voorspelt, die even zeker gebeuren zullen, als de vorige op Zijn wenk zijn verschenen. Wie mag Hij zijn? zo vragen wij met geklommen verwachting, wiens komst alzo aangemeld wordt? Wie Hij is-in ieder geval een Profeet, maar boven anderen toegerust met hemelse gaven en ten prooi aan diepe vernedering.

Dikwijls reeds hebben wij gelegenheid gehad den nauwen samenhang tussen Israël en zijnen Messias aan te wijzen, en zo ooit, dan wordt in dit Hoofdstuk duidelijk die waarheid verkondigd, dat Israël's voorspoed en tegenspoed, zijne verstrooiing en zijn herstel, geheel en al afhankelijk is en blijft van zijn gedrag jegens en zijne betrekking tot zijnen Messias, en dat niet alleen enkele personen in Israël, maar het ganse volk in zijne geschiedenis, veel overeenkomst met zijnen Messias, zodat beiden, n volk n Messias, met dezelfden naam worden genoemd. Om slechts een voorbeeld op te noemen: "Knecht Gods" heet niet alleen Kores, die in zo verre hij de middelaar was van de verlossing uit Babel, met recht een type kon zijn van den groten Middelaar, die het volk van ene eeuwige verwijdering uit Gods woningen zou redden; maar ook het gehele volk draagt den naam: "Mijn knecht, " en zo innig is deze samenhang tussen het volk en zijnen Messias, dat sommigen in al deze hoofdstukken niets dan het volk zagen, hetzij tegenover de Heidenen, of in zijn vroom gedeelte tegenover de ongelovigen in het midden van Israël zelf, terwijl anderen overal den Messias vermeenden te zien. De eersten alzo hebben den Messias, de laatsten daarentegen het volk te kort gedaan, terwijl in waarheid n volk n Messias daarin gezien moeten worden. Een nauwkeurig onderzoek van Isaiah 40:1-66 zal een ieder overtuigen dat, terwijl in Isaiah 40:1-49 onder de benamingen "Israël" en "de knecht Gods" meer het volk wordt begrepen, omdat het volk er toe geroepen is, een strijder met en voor God te wezen en Zijne bevelen ten uitvoer te brengen, later onder diezelfde namen van "Israël" en "de knecht Gods" bijna uitsluitend de Messias moet worden verstaan. Hetgeen aan Israël, van wege de zwakheid des vlezes, onmogelijk was, heeft Hij verwezenlijkt. Hij, de ware Israëliet, de Israël bij uitnemendheid, de grote worstelaar met God voor de mensen en voor God met de mensen; de Knecht Gods is gehoorzaam geworden aan de wet, gehoorzaam tot aan den dood-ja tot aan den dood des kruizes. De diepe vernedering van den Messias blijkt ten duidelijkste uit den naam "Knecht, " Hem toegekend. Immers een knecht is iemand die aan een ander ondergeschikt is, en wiens taak meebrengt, dat hij den last hem opgedragen, volbrenge. Wanneer echter deze knecht diensten verricht die door geen ander buiten hem ooit volbracht zouden kunnen worden; wanneer de onderhorigheid niet ene altijddurende noch gedwongene is, maar veeleer voor enen bepaalden tijd, tot bereiking van een bepaald doel, vrijwillig is aangenomen, dan wordt de vernedering veranderd in verheerlijking. En dit te meer, zo door deze vrijwillige zelfverloochening uitkomsten worden verkregen, die anderszins onmogelijk zouden geweest zijn. Dat zulks van den Messias en het werk door Hem volbracht volkomen waar is, wordt door het Hoofdstuk, dat wij thans bespreken, bevestigd. Isaiah 49:1 begint met ene opwekking tot de eilanden en de volken van verre, om naar den Spreukenker te luisteren. Nooit en nergens heeft een dienaar des Heren verlangd, dat men naar hem zou horen-wel naar Jehova, in wiens naam hij sprak; de Heere alleen vordert van allen "hoort naar Mij. " Indien nu de knecht die hier spreekt, begint met voor zichzelf dezelfde oplettendheid te eisen, die anders slechts door Jehova verwacht wordt, dan is hiermede aan dien Knecht de grootste heerlijkheid, ja de heerlijkheid Gods toegekend. De tijdelijke ondergeschiktheid van dezelfden knecht blijkt echter uit de verklaring, dat de Heere hem heeft geroepen, gelijk Jezus van Nazareth zo dikwijls later heeft verklaard, dat Hij n is met den Vader, en dat Hij evenwel gezonden is door dien Vader.

Vers 9

9. Ziet, de voorgaande dingen zijn gekomen; 1) wat Ik te voren voorspelde, is op den juisten tijd nauwkeurig vervuld, en nieuwe dingen verkondig Ik, zaken, die nu nog in de toekomst liggen; eer dat zij uitspruiten, eer er nog de minste aanwijzing is, dat zij zullen geschieden, terwijl nog de dikste duisternis de aarde bedekt en het onmogelijk schijnt, dat deze duisternis ooit zou kunnen opklaren, doe Ik ulieden die horen. 2) Door voorzegging van deze verste toekomst bewijs Ik in veel hogere mate, dan door de openbaring van hetgeen nabij is, Mijne eeuwige kracht en Godheid (Isaiah 41:22).

1) De voorgaande, of zoals ook vertaald kan worden, de eerste dingen zijn gekomen, zijn in vervulling getreden. Wat Ik reeds voorspeld heb, zegt de Heere, is reeds daadzaak, werkelijkheid geworden.

Waarom wijst de Heere er op? Om bij zijn volk het vertrouwen te wekken, dat wat Hij nu weer zal zeggen en voorspellen, ook evenzeer tot vervulling komen zal.

De Heere gaat hier vaderlijk met Zijn volk te werk. Zijn Trouw moet bij de Zijnen vertrouwen wekken. Hij steunt en sterkt het geloof door de openbaarmaking Zijner genade en ontferming. Wie Hij is en wat Hij gedaan heeft houdt Hij hen voor, opdat zal geloofd worden, wat Hij meer belooft.

2) (Isaiah 42:1-Isaiah 42:9). Wij vinden hier ene aanschouwelijke voorstelling van dien Gode welgevalligen dienstknecht, waarvan elke trek de belangstelling klimmen doet, die reeds de aanhef opgewekt heeft. Hij schreeuwt niet en roept niet, en verheft zijne stem niet op de straten, gelijk listigen volksleiders plegen, om langs zulk een weg vertrouwen en aanhang te winnen. Zijne gehele verschijning is aan het zachte lentewindje gelijk, dat verkwikking en lafenis aanbrengt, maar het reeds gekneusde riet niet verbreekt en geen rokend vlaswiekje uitblust. Wat zwak is en neergebogen en reeds der versterving nabij maar nog het minste spoor van vatbaarheid toont voor Zijnen weldadigen invloed, wordt door Hem zachtmoedig gespaard. Zo brengt Hij het recht, den waren godsdienst op zegevierende wijs aan het licht. Hij zelf wordt niet verduisterd of verbroken, evenmin als vlaswiek en rietscheut, maar helder straalt Zijn licht en moedig staat Hij pal, totdat Hij het recht op aarde gegrondvest heeft. Afgelegen kusten zien reeds met verlangen Zijne heilaanbrengende leer tegemoet, en geen wonder: De Almachtige, die de hemelen schiep en de aarde als een tapijt heeft uiteen gerold, die aan het mensdom den adem verleent en het leven onderhoudt van alle bewoners der aarde, die Almachtige heeft aldus tot Hem gesproken: "Ik, de Heere, heb U geroepen in gerechtigheid, Ik zal U bij de hand grijpen, en IK zal U behoeden, en Ik zal U geven tot een verbond des volks, " d. i. in U zal Ik een nieuw Verbond met Mijn volk maken: "tot een licht der Heidenen, om te openen de blinde ogen, om de gebondenen uit te voeren uit de gevangenis, en uit het gevangenhuis, die in duisternis zitten. " En om nu een waarborg te geven, dat die verwachting, hoe hoog ook, gewis niet beschaamd zal worden, drukt de hemelse Spreukenker zijn eigen zegel op het woord, dat Hij Zijnen Profeet heeft doen horen. Hij kondigt Zich als den enigen Waarachtige aan, die Zijne eer aan geen anderen geeft, en nieuwe dingen voorspelt, die even zeker gebeuren zullen, als de vorige op Zijn wenk zijn verschenen. Wie mag Hij zijn? zo vragen wij met geklommen verwachting, wiens komst alzo aangemeld wordt? Wie Hij is-in ieder geval een Profeet, maar boven anderen toegerust met hemelse gaven en ten prooi aan diepe vernedering.

Dikwijls reeds hebben wij gelegenheid gehad den nauwen samenhang tussen Israël en zijnen Messias aan te wijzen, en zo ooit, dan wordt in dit Hoofdstuk duidelijk die waarheid verkondigd, dat Israël's voorspoed en tegenspoed, zijne verstrooiing en zijn herstel, geheel en al afhankelijk is en blijft van zijn gedrag jegens en zijne betrekking tot zijnen Messias, en dat niet alleen enkele personen in Israël, maar het ganse volk in zijne geschiedenis, veel overeenkomst met zijnen Messias, zodat beiden, n volk n Messias, met dezelfden naam worden genoemd. Om slechts een voorbeeld op te noemen: "Knecht Gods" heet niet alleen Kores, die in zo verre hij de middelaar was van de verlossing uit Babel, met recht een type kon zijn van den groten Middelaar, die het volk van ene eeuwige verwijdering uit Gods woningen zou redden; maar ook het gehele volk draagt den naam: "Mijn knecht, " en zo innig is deze samenhang tussen het volk en zijnen Messias, dat sommigen in al deze hoofdstukken niets dan het volk zagen, hetzij tegenover de Heidenen, of in zijn vroom gedeelte tegenover de ongelovigen in het midden van Israël zelf, terwijl anderen overal den Messias vermeenden te zien. De eersten alzo hebben den Messias, de laatsten daarentegen het volk te kort gedaan, terwijl in waarheid n volk n Messias daarin gezien moeten worden. Een nauwkeurig onderzoek van Isaiah 40:1-66 zal een ieder overtuigen dat, terwijl in Isaiah 40:1-49 onder de benamingen "Israël" en "de knecht Gods" meer het volk wordt begrepen, omdat het volk er toe geroepen is, een strijder met en voor God te wezen en Zijne bevelen ten uitvoer te brengen, later onder diezelfde namen van "Israël" en "de knecht Gods" bijna uitsluitend de Messias moet worden verstaan. Hetgeen aan Israël, van wege de zwakheid des vlezes, onmogelijk was, heeft Hij verwezenlijkt. Hij, de ware Israëliet, de Israël bij uitnemendheid, de grote worstelaar met God voor de mensen en voor God met de mensen; de Knecht Gods is gehoorzaam geworden aan de wet, gehoorzaam tot aan den dood-ja tot aan den dood des kruizes. De diepe vernedering van den Messias blijkt ten duidelijkste uit den naam "Knecht, " Hem toegekend. Immers een knecht is iemand die aan een ander ondergeschikt is, en wiens taak meebrengt, dat hij den last hem opgedragen, volbrenge. Wanneer echter deze knecht diensten verricht die door geen ander buiten hem ooit volbracht zouden kunnen worden; wanneer de onderhorigheid niet ene altijddurende noch gedwongene is, maar veeleer voor enen bepaalden tijd, tot bereiking van een bepaald doel, vrijwillig is aangenomen, dan wordt de vernedering veranderd in verheerlijking. En dit te meer, zo door deze vrijwillige zelfverloochening uitkomsten worden verkregen, die anderszins onmogelijk zouden geweest zijn. Dat zulks van den Messias en het werk door Hem volbracht volkomen waar is, wordt door het Hoofdstuk, dat wij thans bespreken, bevestigd. Isaiah 49:1 begint met ene opwekking tot de eilanden en de volken van verre, om naar den Spreukenker te luisteren. Nooit en nergens heeft een dienaar des Heren verlangd, dat men naar hem zou horen-wel naar Jehova, in wiens naam hij sprak; de Heere alleen vordert van allen "hoort naar Mij. " Indien nu de knecht die hier spreekt, begint met voor zichzelf dezelfde oplettendheid te eisen, die anders slechts door Jehova verwacht wordt, dan is hiermede aan dien Knecht de grootste heerlijkheid, ja de heerlijkheid Gods toegekend. De tijdelijke ondergeschiktheid van dezelfden knecht blijkt echter uit de verklaring, dat de Heere hem heeft geroepen, gelijk Jezus van Nazareth zo dikwijls later heeft verklaard, dat Hij n is met den Vader, en dat Hij evenwel gezonden is door dien Vader.

Vers 10

10. Zingt, alle gij volken der aarde! van wege zulk een heil, dat u wacht, een nieuw lied, gelijk het tot hiertoe in de heidenwereld en ook in Israël nog niet is gehoord, een lied, dat ten gevolge der nieuwe grote daden Gods uit dankbaarheid des harten voortkomt (Psalms 33:3), Zingt Zijnen lof van het einde der aarde, deze moet van het ene tot het andere einde weerklinken; gij, die ter zee vaart 1), gelijk de Feniciërs en andere ter zee varende volken, moet in dien lof instemmen, en al wat daarin is, wat in de zee leeft en zich beweegt (Psalms 96:11), gij eilanden en hun inwoners! met n woord: al wat leeft!

1) De zeevaart is ook dienstbaar geweest en is nog altijd dienstbaar aan de verkondiging van het Evangelie, niet alleen doordat er altoos ook enkele dienaars des Heren op de schepen, en niet enkel als ondergeschikten, maar ook als gezagvoerders varen, maar bijzonder door het overbrengen van zendelingen naar verre landen.

Gij, die ter zee vaart, brengt deze tijding uit Judea (waar Christus geboren is, geleefd heeft en het Evangelie verkondigd heeft) naar de afgelegenste delen der aarde, opdat die zich bij u mogen voegen in het zingen van Gods lof over de wonderbare goedertierenheid en genade aan u bewezen.

Vers 10

10. Zingt, alle gij volken der aarde! van wege zulk een heil, dat u wacht, een nieuw lied, gelijk het tot hiertoe in de heidenwereld en ook in Israël nog niet is gehoord, een lied, dat ten gevolge der nieuwe grote daden Gods uit dankbaarheid des harten voortkomt (Psalms 33:3), Zingt Zijnen lof van het einde der aarde, deze moet van het ene tot het andere einde weerklinken; gij, die ter zee vaart 1), gelijk de Feniciërs en andere ter zee varende volken, moet in dien lof instemmen, en al wat daarin is, wat in de zee leeft en zich beweegt (Psalms 96:11), gij eilanden en hun inwoners! met n woord: al wat leeft!

1) De zeevaart is ook dienstbaar geweest en is nog altijd dienstbaar aan de verkondiging van het Evangelie, niet alleen doordat er altoos ook enkele dienaars des Heren op de schepen, en niet enkel als ondergeschikten, maar ook als gezagvoerders varen, maar bijzonder door het overbrengen van zendelingen naar verre landen.

Gij, die ter zee vaart, brengt deze tijding uit Judea (waar Christus geboren is, geleefd heeft en het Evangelie verkondigd heeft) naar de afgelegenste delen der aarde, opdat die zich bij u mogen voegen in het zingen van Gods lof over de wonderbare goedertierenheid en genade aan u bewezen.

Vers 11

11. Laat de woestijn en hare steden 1) de stem verheffen tot verheerlijking Gods, met de dorpen, die Kedar bewoont, een wild strijdlustig volk, dat ene rondzwervende leefwijze heeft (Isaiah 21:16, Psalms 120:5); laat hen juichen, bezingende den roem van Jehova, die in de rotsstenen 1) wonen, gelijk die te Petra in het Edomieten-gebergte (Numbers 20:17), en van den top der bergen af schreeuwen, dat die daarop wonen, mede uitroepen de ere Gods.

1) Of, in de rotsstad, de nu nog door hare ruïnen beroemde Wadi Musa. Zij, de inwoners van die stad, werden evenzeer opgeroepen om te juichen over het heil des Heren.

Duidelijk blijkt het hier, dat de Heere de heidenen oproept, om Zijnen Naam de eer te geven, de ere te geven om het heil, hetwelk Hij beschikt aan al Zijn volk, terwijl Hij Zijne vijanden bestrijdt en overweldigt.

Vers 11

11. Laat de woestijn en hare steden 1) de stem verheffen tot verheerlijking Gods, met de dorpen, die Kedar bewoont, een wild strijdlustig volk, dat ene rondzwervende leefwijze heeft (Isaiah 21:16, Psalms 120:5); laat hen juichen, bezingende den roem van Jehova, die in de rotsstenen 1) wonen, gelijk die te Petra in het Edomieten-gebergte (Numbers 20:17), en van den top der bergen af schreeuwen, dat die daarop wonen, mede uitroepen de ere Gods.

1) Of, in de rotsstad, de nu nog door hare ruïnen beroemde Wadi Musa. Zij, de inwoners van die stad, werden evenzeer opgeroepen om te juichen over het heil des Heren.

Duidelijk blijkt het hier, dat de Heere de heidenen oproept, om Zijnen Naam de eer te geven, de ere te geven om het heil, hetwelk Hij beschikt aan al Zijn volk, terwijl Hij Zijne vijanden bestrijdt en overweldigt.

Vers 12

12. Laat ze, alle die volken, den HEERE de ere geven, die zij tot hiertoe in den dienst hunner valse goden Hem onthouden hebben en Zijnen lof in de eilanden, in alle landen der heidenwereld (Isaiah 41:1) verkondigen (Psalms 66:1).

Vers 12

12. Laat ze, alle die volken, den HEERE de ere geven, die zij tot hiertoe in den dienst hunner valse goden Hem onthouden hebben en Zijnen lof in de eilanden, in alle landen der heidenwereld (Isaiah 41:1) verkondigen (Psalms 66:1).

Vers 13

13. De HEERE zal, opdat alle landen van Zijnen lof vervuld worden (Isaiah 6:3; Habakuk3:3) uittrekken ten strijde tegen den afgodendienst, als een held, die reeds vele slagen zegenrijk geslagen heeft; Hij zal den ijver, die een tijd lang als het ware onder de as verborgen was, opwekken en tot ene heldere vlam aanblazen als een krijgsman, wanneer hij zich na een tijdlang rust tot nieuwen strijd verheft; Hij zal juichen, ja, Hij zal een groot getier maken, een sterk krijgsgeschrei aanheffen; Hij zal Zijne vijanden overweldigen 1) en als een held hen zonder moeite neder houwen.

1) De schildering is anthropomorphisch (in uitdrukkingen aan `t menselijke ontleend) sterk en stout, zo als dit de beslistheid en levendigheid der Israëlitische Godsidee toelaat zonder gevaar van misverstand.

Dit is ene geheel andere komst dan de straks getekende. Daar heet het van de komst des Heren: "Hij zal niet schreeuwen enz. " hier komt Hij als de Heere met Zijne legerscharen en haar wapengedruis, om Zijne vijanden te oordelen en Zijne aanbidders te verlossen. Het is des Heren komst in heerlijkheid.

Aldus wordt ook de voortgang van het Evangelie vertoond in Openbaring :2. Christus ging hier al overwinnende voort om meer en meer te overwinnen. Het ambt der Apostelen wordt hun strijd genoemd, en elk van hen was een krijgsknecht van Christus. En hun grote Veldheer zelf, met hen ten strijde getogen, zal hen ook tot naijver aanzetten en met grote jaloezie voor zijn Naam en eer doen ijveren.

Vers 13

13. De HEERE zal, opdat alle landen van Zijnen lof vervuld worden (Isaiah 6:3; Habakuk3:3) uittrekken ten strijde tegen den afgodendienst, als een held, die reeds vele slagen zegenrijk geslagen heeft; Hij zal den ijver, die een tijd lang als het ware onder de as verborgen was, opwekken en tot ene heldere vlam aanblazen als een krijgsman, wanneer hij zich na een tijdlang rust tot nieuwen strijd verheft; Hij zal juichen, ja, Hij zal een groot getier maken, een sterk krijgsgeschrei aanheffen; Hij zal Zijne vijanden overweldigen 1) en als een held hen zonder moeite neder houwen.

1) De schildering is anthropomorphisch (in uitdrukkingen aan `t menselijke ontleend) sterk en stout, zo als dit de beslistheid en levendigheid der Israëlitische Godsidee toelaat zonder gevaar van misverstand.

Dit is ene geheel andere komst dan de straks getekende. Daar heet het van de komst des Heren: "Hij zal niet schreeuwen enz. " hier komt Hij als de Heere met Zijne legerscharen en haar wapengedruis, om Zijne vijanden te oordelen en Zijne aanbidders te verlossen. Het is des Heren komst in heerlijkheid.

Aldus wordt ook de voortgang van het Evangelie vertoond in Openbaring :2. Christus ging hier al overwinnende voort om meer en meer te overwinnen. Het ambt der Apostelen wordt hun strijd genoemd, en elk van hen was een krijgsknecht van Christus. En hun grote Veldheer zelf, met hen ten strijde getogen, zal hen ook tot naijver aanzetten en met grote jaloezie voor zijn Naam en eer doen ijveren.

Vers 14

14. Ik heb van ouds een tijd lang gezwegen, 1) zegt de Heere; Ik heb Mij stil gehouden, bij hetgeen op aarde geschiedt en Mij ingehouden, Mij teruggehouden van werkelijk ingrijpen (Isaiah 57:11. Psalms 50:21), gelijk Ik gedaan heb sedert Ik Mijn volk hulpeloos aan zijne verdrukkers prijs gaf. Ik zal echter, nu uur en tijd van redding en verhoging is gekomen, uitschreeuwen kreunen als ene, die baart; gelijk zij lang zich inhoudt, maar eindelijk hevig uitbarst en niet ophoudt, voordat het kindeke geboren is, zo zal Ik na lang zwijgen niet rusten, voordat de verlossing en het heil van Mijn volk is tot stand gebracht; Ik zal ze verwoesten, en te zamen opslokken. 2)

1) Als er van God gezegd wordt, dat Hij van ouds, d. i. een tijdlang gezwegen heeft, dan wil dat zeggen dat Hij tot nu toe de gebeden om redding en verlossing van Zijn volk onbeantwoord heeft gelaten, dat Hij derhalve gewacht had om te redden. (Psalms 28:1. Habakuk. 1:13).

2) In het Hebreeën Eschoom we-esch'afjachad. Beter: Ik zal zwoegen en hijgen tegelijk. Deze woorden worden in den grondtekst op het nauwst verbonden met de vorige: Ik zal uitschreeuwen als ene die baart. Het beeld wordt derhalve doorgetrokken. Gelijk ene barende vrouw, niet alleen schreeuwt maar ook zwoegt en hijgt, terwijl zij hare krachten inspant, opdat het tot de geboorte moge komen, zo ook wil de Heere zeggen, zal Ik Mij hier tonen. Ik zal niet rusten, maar alle krachten inspannen, opdat het tot een wedergeboorte van Mijn volk moge komen.

De Heere voorspelt het hier derhalve, dat Hij bezig is, iets heerlijk groots te voorschijn te brengen. 15. Ik zal, daar het werk, hetwelk Ik voor heb, tevens ene omkering der gehele wereld noodzakelijk maakt, bergen en heuvelen woest maken, dat zij kaal en naakt zijn; en al hun gras zal Ik door den gloed Mijner gerichten doen verdorren; en Ik zal de rivieren tot eilanden, tot droge waterloze streken maken, en de poelen uitdrogen, zodat de gehele gedaante der aarde ene juist tegenovergestelde zal worden.

Vers 14

14. Ik heb van ouds een tijd lang gezwegen, 1) zegt de Heere; Ik heb Mij stil gehouden, bij hetgeen op aarde geschiedt en Mij ingehouden, Mij teruggehouden van werkelijk ingrijpen (Isaiah 57:11. Psalms 50:21), gelijk Ik gedaan heb sedert Ik Mijn volk hulpeloos aan zijne verdrukkers prijs gaf. Ik zal echter, nu uur en tijd van redding en verhoging is gekomen, uitschreeuwen kreunen als ene, die baart; gelijk zij lang zich inhoudt, maar eindelijk hevig uitbarst en niet ophoudt, voordat het kindeke geboren is, zo zal Ik na lang zwijgen niet rusten, voordat de verlossing en het heil van Mijn volk is tot stand gebracht; Ik zal ze verwoesten, en te zamen opslokken. 2)

1) Als er van God gezegd wordt, dat Hij van ouds, d. i. een tijdlang gezwegen heeft, dan wil dat zeggen dat Hij tot nu toe de gebeden om redding en verlossing van Zijn volk onbeantwoord heeft gelaten, dat Hij derhalve gewacht had om te redden. (Psalms 28:1. Habakuk. 1:13).

2) In het Hebreeën Eschoom we-esch'afjachad. Beter: Ik zal zwoegen en hijgen tegelijk. Deze woorden worden in den grondtekst op het nauwst verbonden met de vorige: Ik zal uitschreeuwen als ene die baart. Het beeld wordt derhalve doorgetrokken. Gelijk ene barende vrouw, niet alleen schreeuwt maar ook zwoegt en hijgt, terwijl zij hare krachten inspant, opdat het tot de geboorte moge komen, zo ook wil de Heere zeggen, zal Ik Mij hier tonen. Ik zal niet rusten, maar alle krachten inspannen, opdat het tot een wedergeboorte van Mijn volk moge komen.

De Heere voorspelt het hier derhalve, dat Hij bezig is, iets heerlijk groots te voorschijn te brengen. 15. Ik zal, daar het werk, hetwelk Ik voor heb, tevens ene omkering der gehele wereld noodzakelijk maakt, bergen en heuvelen woest maken, dat zij kaal en naakt zijn; en al hun gras zal Ik door den gloed Mijner gerichten doen verdorren; en Ik zal de rivieren tot eilanden, tot droge waterloze streken maken, en de poelen uitdrogen, zodat de gehele gedaante der aarde ene juist tegenovergestelde zal worden.

Vers 16

16. En Ik zal de blinden 1) de leden van Mijn volk, wie hun vroegere misdaad en hun tegenwoordige straf alle geestelijke kracht om te zien, ontnomen heeft, leiden door den weg, dien zij niet geweten hebben; Ik zal ze doen treden door de paden, die zij niet geweten hebben, omdat zij van wege hun geestelijke blindheid het doel Mijner raadsbesluiten, dat eerst door den uitslag openbaar wordt, verstaan. Ik zal de duisternis voor hun aangezicht, den toestand van ellende zonder uitzicht, waarin zij zich thans bevinden, ten licht maken, daar het nu blijkt, hoe getrouw Ik het gemeend heb, en a) het kromme tot recht, daar Ik alle hindernissen uit den weg ruim, die zich in het vreemde land tegen hun heil en hun redding stelden; deze dingen, die Ik hier heb genoemd, zal Ik hun doen en Ik zal hen niet verlaten, maar hen met alle macht der liefde aannemen.

a) Isaiah 40:3, Isaiah 40:4.

1) De blinden zijn hier de zondaren, die zich door God laten leiden. Een blinde moet geleid worden, en den weg, langs welken hij geleid wordt, kent hij niet, hij vertrouwt zich ganselijk toe aan zijnen geleider. Wij moeten ons laten leiden door God; daartoe moeten wij ons kennen en erkennen als geestelijk blinden, zo als wij werkelijk zijn. God kent ons als zodanig alleen, en daarom wil Hij ons leiden en leidt Hij ons werkelijk door Zijn woord en door Zijnen Geest langs de ons onbekende paden des heils naar de eeuwige vaderstad. Is het wonder, dat wij, wanneer wij ons aan Zijne leiding onttrekken, of er ons tegen verzetten. verloren gaan? .

Forerius zegt: de profeet voorspeld hebbende het verderf der goddelozen, verkondigt hier de verlossing der uitverkorenen. Deze noemde hij blinden, welke wandelden in de duisternis en afdwaalden op kromme paden. Hen heeft Christus tot zich gebracht door enen weg, dien zij niet kenden; want Hij heeft hen doen komen tot de wet der rechtvaardigheid, welke zij meenden te kunnen bereiken door hun verdiensten zonder het geloof.

Calvijn tekent terecht aan dat, het zijn de versaagden en hopelozen, die geen weg meer zien en geen uitkomst verwachten. Want wel wordt hier ook van de geestelijk ellendigen gesproken, maar wij moeten niet over het hoofd zien, dat ook deze woorden weer troostwoorden zijn voor het volk in de ballingschap. Deze worden hier gewezen op tijdelijke en geestelijke redding en verlossing, en in hen geheel de Kerk.

Vers 16

16. En Ik zal de blinden 1) de leden van Mijn volk, wie hun vroegere misdaad en hun tegenwoordige straf alle geestelijke kracht om te zien, ontnomen heeft, leiden door den weg, dien zij niet geweten hebben; Ik zal ze doen treden door de paden, die zij niet geweten hebben, omdat zij van wege hun geestelijke blindheid het doel Mijner raadsbesluiten, dat eerst door den uitslag openbaar wordt, verstaan. Ik zal de duisternis voor hun aangezicht, den toestand van ellende zonder uitzicht, waarin zij zich thans bevinden, ten licht maken, daar het nu blijkt, hoe getrouw Ik het gemeend heb, en a) het kromme tot recht, daar Ik alle hindernissen uit den weg ruim, die zich in het vreemde land tegen hun heil en hun redding stelden; deze dingen, die Ik hier heb genoemd, zal Ik hun doen en Ik zal hen niet verlaten, maar hen met alle macht der liefde aannemen.

a) Isaiah 40:3, Isaiah 40:4.

1) De blinden zijn hier de zondaren, die zich door God laten leiden. Een blinde moet geleid worden, en den weg, langs welken hij geleid wordt, kent hij niet, hij vertrouwt zich ganselijk toe aan zijnen geleider. Wij moeten ons laten leiden door God; daartoe moeten wij ons kennen en erkennen als geestelijk blinden, zo als wij werkelijk zijn. God kent ons als zodanig alleen, en daarom wil Hij ons leiden en leidt Hij ons werkelijk door Zijn woord en door Zijnen Geest langs de ons onbekende paden des heils naar de eeuwige vaderstad. Is het wonder, dat wij, wanneer wij ons aan Zijne leiding onttrekken, of er ons tegen verzetten. verloren gaan? .

Forerius zegt: de profeet voorspeld hebbende het verderf der goddelozen, verkondigt hier de verlossing der uitverkorenen. Deze noemde hij blinden, welke wandelden in de duisternis en afdwaalden op kromme paden. Hen heeft Christus tot zich gebracht door enen weg, dien zij niet kenden; want Hij heeft hen doen komen tot de wet der rechtvaardigheid, welke zij meenden te kunnen bereiken door hun verdiensten zonder het geloof.

Calvijn tekent terecht aan dat, het zijn de versaagden en hopelozen, die geen weg meer zien en geen uitkomst verwachten. Want wel wordt hier ook van de geestelijk ellendigen gesproken, maar wij moeten niet over het hoofd zien, dat ook deze woorden weer troostwoorden zijn voor het volk in de ballingschap. Deze worden hier gewezen op tijdelijke en geestelijke redding en verlossing, en in hen geheel de Kerk.

Vers 17

17. Maar die zich op gesnedene beelden verlaten, in plaats van op Mij te vertrouwen, die tot de gegotene beelden zeggen: Gij zijt onze goden, zij, die zich door Mijne tegenwoordige straffen niet tot bekering van hun afgoderij laten leiden; die zullen achterwaarts keren, getroffen door Mijne vernietigende macht, zullen zij te gronde gaan en met schaamte beschaamd worden. a) Psalms 97:7. Isaiah 1:29; Isaiah 44:11; Isaiah 45:16.

Isaiah 42:14-Isaiah 42:17. Spotten wij niet met de sterke taal, waarin God wordt belichaamd, die gelijk een held voorttreedt, snuivend van toorn en gloeiend van strijdlust, luid schreeuwend als een, die haast, om ene nieuwe wereld voort te brengen; want de mens heeft de levendigste zinlijkste voorstelling nodig, om den persoonlijk werkenden God te begrijpen. En zien wij niet in den strijd der wereld met het woord Gods de trouwe waarheid van het beeld, dat bergen en heuvels verwoest worden en hun gras verdort, dat stromen en vijvers verdrogen? Dezelfde God, die, in gloed ontvlamd, bergen en heuvels verwoest, leidt door oneindige liefde gedrongen, blinden op wegen, die zij niet kennen, maakt duisternis licht en krommingen recht. Israël in zijne blindheid zou waarlijk den weg naar huis niet gevonden hebben, indien de Heere Zijn werk der genade niet besloten en uitgevoerd had. Het in de eerste plaats historisch bepaalde woord heeft echter den meest omvattenden zin van algemene waarheid: wat ware de mens zonder de onzichtbare leiding door de hand Gods? Een blinde op paden, die hij niet kent, van duisternis omvangen. Ook in Israël wilden velen, naar des mensen zin en wijze, hun eigene leidslieden zijn, of zij bouwden op de hulp van zelfgemaakte goden; die worden nu, wanneer zij de hand Gods gevoelen, door verterend gevoel van schaamte doordrongen.

Jehova's roemrijke gerustheid en heldendaden ontpoppen de valse goden tot diepe beschaming van hun vereerders. Want zo de valse godsdiensten vallen, wordt Israël's verlossing tegelijk de verlossing der Heidenen.

Vers 17

17. Maar die zich op gesnedene beelden verlaten, in plaats van op Mij te vertrouwen, die tot de gegotene beelden zeggen: Gij zijt onze goden, zij, die zich door Mijne tegenwoordige straffen niet tot bekering van hun afgoderij laten leiden; die zullen achterwaarts keren, getroffen door Mijne vernietigende macht, zullen zij te gronde gaan en met schaamte beschaamd worden. a) Psalms 97:7. Isaiah 1:29; Isaiah 44:11; Isaiah 45:16.

Isaiah 42:14-Isaiah 42:17. Spotten wij niet met de sterke taal, waarin God wordt belichaamd, die gelijk een held voorttreedt, snuivend van toorn en gloeiend van strijdlust, luid schreeuwend als een, die haast, om ene nieuwe wereld voort te brengen; want de mens heeft de levendigste zinlijkste voorstelling nodig, om den persoonlijk werkenden God te begrijpen. En zien wij niet in den strijd der wereld met het woord Gods de trouwe waarheid van het beeld, dat bergen en heuvels verwoest worden en hun gras verdort, dat stromen en vijvers verdrogen? Dezelfde God, die, in gloed ontvlamd, bergen en heuvels verwoest, leidt door oneindige liefde gedrongen, blinden op wegen, die zij niet kennen, maakt duisternis licht en krommingen recht. Israël in zijne blindheid zou waarlijk den weg naar huis niet gevonden hebben, indien de Heere Zijn werk der genade niet besloten en uitgevoerd had. Het in de eerste plaats historisch bepaalde woord heeft echter den meest omvattenden zin van algemene waarheid: wat ware de mens zonder de onzichtbare leiding door de hand Gods? Een blinde op paden, die hij niet kent, van duisternis omvangen. Ook in Israël wilden velen, naar des mensen zin en wijze, hun eigene leidslieden zijn, of zij bouwden op de hulp van zelfgemaakte goden; die worden nu, wanneer zij de hand Gods gevoelen, door verterend gevoel van schaamte doordrongen.

Jehova's roemrijke gerustheid en heldendaden ontpoppen de valse goden tot diepe beschaming van hun vereerders. Want zo de valse godsdiensten vallen, wordt Israël's verlossing tegelijk de verlossing der Heidenen.

Vers 18

18. Hoort dan, opdat het u niet ga, zo als in Isaiah 42:17 gezegd is, maar integendeel de belofte in Isaiah 42:16 aan u vervuld worde, gij doven! gij leden van Mijn volk Israël, die u tot hiertoe voor alles, wat Ik in wet en profeten tot u gesproken heb, zo onvatbaar betoond heb, alsof gij niet kon horen! en schouwt aan, sluit niet verder in opzettelijken tegenstand de ogen, gelijk gij tot hier toe hebt gedaan, gij blinden; opent ze integendeel wijd, om te zien 1).

1) Deze roeping tot de doven om te horen en tot de blinden om te zien, komt overeen met die van den man met de verdorde hand in het Evangelie, die bevolen werd zijn hand uit te steken, hetgeen hij niet kon doen, want, zo hij niet getracht had dat te doen ter zijner herstelling zou hij nooit genezen zijn geworden, schoon zijn genezing niet aan zijn eigen doen, maar aan de Goddelijke macht was toe te schrijven.

Vers 18

18. Hoort dan, opdat het u niet ga, zo als in Isaiah 42:17 gezegd is, maar integendeel de belofte in Isaiah 42:16 aan u vervuld worde, gij doven! gij leden van Mijn volk Israël, die u tot hiertoe voor alles, wat Ik in wet en profeten tot u gesproken heb, zo onvatbaar betoond heb, alsof gij niet kon horen! en schouwt aan, sluit niet verder in opzettelijken tegenstand de ogen, gelijk gij tot hier toe hebt gedaan, gij blinden; opent ze integendeel wijd, om te zien 1).

1) Deze roeping tot de doven om te horen en tot de blinden om te zien, komt overeen met die van den man met de verdorde hand in het Evangelie, die bevolen werd zijn hand uit te steken, hetgeen hij niet kon doen, want, zo hij niet getracht had dat te doen ter zijner herstelling zou hij nooit genezen zijn geworden, schoon zijn genezing niet aan zijn eigen doen, maar aan de Goddelijke macht was toe te schrijven.

Vers 19

19. Of zou u het verwijt niet gelden, dat Ik zo even gedaan heb? Ach! wie is er blind in den geestelijken zin van het woord, als Mijn knecht Jakob 1) (Isaiah 41:8), en doof, gelijk Mijn bode, dien Ik zende, als dit Mijn uitverkoren volk, dat ene profetische roeping heeft voor alle overige volken der aarde? Wie is blind 2) gelijk de volmaakte, de aan God overgevene en wie is blind, gelijk de knecht des HEEREN, die hem bij Zijne zegenrijke bedoelingen voor de wereld tot een middelaar dienen moet?

In Isaiah 41:8, werd de knecht van Jehova geliefkoosd en getroost, terwijl daar met afzien van de menigte, die van hare roeping was vervallen, dat ware Israël in aanmerking kwam, dat troost behoefde. In Isaiah 42:1, werd die Ene op den voorgrond gesteld, die als het centrum van dezen inwendigen kring van Israël en als hoofd van het lichaam van Israël is; op onze plaats daalt men weer van dat toppunt tot op de benedenste basis (zie op Isaiah 42:1) terug en de knecht van Jehova wordt berispt en bestraft wegens de sterke tegenstelling, waarin zich zijn gedrag tot zijne roeping, zijne werkelijkheid tot zijn idee bevindt.

2) Zo duidelijk mogelijk blijkt het wel dat hier onder "knecht des Heren", niet de Messias is te verstaan, maar Israël zelf, in zijn verdwaasden en voor Gods Woord doven toestand. Want wel wordt Abraham's nakroost hier genoemd, bode Gods en volmaakte, maar dit ziet op zijn roeping onder de volken wat het eerste betreft, en wat het tweede aangaat, dit betekent eigenlijk, het aan God overgegevene. Vandaar dat de Heere God in de volgende verzen bestraffend en vermanend optreedt.

Vers 19

19. Of zou u het verwijt niet gelden, dat Ik zo even gedaan heb? Ach! wie is er blind in den geestelijken zin van het woord, als Mijn knecht Jakob 1) (Isaiah 41:8), en doof, gelijk Mijn bode, dien Ik zende, als dit Mijn uitverkoren volk, dat ene profetische roeping heeft voor alle overige volken der aarde? Wie is blind 2) gelijk de volmaakte, de aan God overgevene en wie is blind, gelijk de knecht des HEEREN, die hem bij Zijne zegenrijke bedoelingen voor de wereld tot een middelaar dienen moet?

In Isaiah 41:8, werd de knecht van Jehova geliefkoosd en getroost, terwijl daar met afzien van de menigte, die van hare roeping was vervallen, dat ware Israël in aanmerking kwam, dat troost behoefde. In Isaiah 42:1, werd die Ene op den voorgrond gesteld, die als het centrum van dezen inwendigen kring van Israël en als hoofd van het lichaam van Israël is; op onze plaats daalt men weer van dat toppunt tot op de benedenste basis (zie op Isaiah 42:1) terug en de knecht van Jehova wordt berispt en bestraft wegens de sterke tegenstelling, waarin zich zijn gedrag tot zijne roeping, zijne werkelijkheid tot zijn idee bevindt.

2) Zo duidelijk mogelijk blijkt het wel dat hier onder "knecht des Heren", niet de Messias is te verstaan, maar Israël zelf, in zijn verdwaasden en voor Gods Woord doven toestand. Want wel wordt Abraham's nakroost hier genoemd, bode Gods en volmaakte, maar dit ziet op zijn roeping onder de volken wat het eerste betreft, en wat het tweede aangaat, dit betekent eigenlijk, het aan God overgegevene. Vandaar dat de Heere God in de volgende verzen bestraffend en vermanend optreedt.

Vers 20

20. Gij ziet wel vele dingen, gij hebt vele bewijzen van Gods liefde en genade ondervonden, maar a) gij bewaart ze niet; neemt de daarin liggende vermaningen niet ter harte; ofschoon hij de oren opendoet, de aanhoudende prediking niet kan ontwijken, zo hoort hij toch niet, omdat het niet inwendig opneemt, wat het uitwendig verneemt; daarom heten zij terecht een doof en blind volk.

a) Romans 2:2,

Zo spreekt ook Paulus (2 Timothy 3:7) "die altijd leren en nimmermeer tot de kennis der waarheid kunnen komen. " Wij hebben dit in `t pausdom ondervonden. Het aantal leraars was groot genoeg, er waren toehoorders in menigte, en toch, wie was er onder zo groot ene menigte van leraars en toehoorders, die een vers uit den psalmbundel, een van de tien geboden, een gedeelte van het "Onze Vader" waarlijk in zijn binnenste gevoelde.

Vers 20

20. Gij ziet wel vele dingen, gij hebt vele bewijzen van Gods liefde en genade ondervonden, maar a) gij bewaart ze niet; neemt de daarin liggende vermaningen niet ter harte; ofschoon hij de oren opendoet, de aanhoudende prediking niet kan ontwijken, zo hoort hij toch niet, omdat het niet inwendig opneemt, wat het uitwendig verneemt; daarom heten zij terecht een doof en blind volk.

a) Romans 2:2,

Zo spreekt ook Paulus (2 Timothy 3:7) "die altijd leren en nimmermeer tot de kennis der waarheid kunnen komen. " Wij hebben dit in `t pausdom ondervonden. Het aantal leraars was groot genoeg, er waren toehoorders in menigte, en toch, wie was er onder zo groot ene menigte van leraars en toehoorders, die een vers uit den psalmbundel, een van de tien geboden, een gedeelte van het "Onze Vader" waarlijk in zijn binnenste gevoelde.

Vers 21

21. De HEERE had, ondanks zulk ene onvatbaarheid en geestelijke blindheid en doofheid van Israël, waardoor het een onverbeterlijk volk blijkt te zijn, toch nog in Zijne genade lust aan hem, daar Hij altijd voortgaat Zich te openbaren en Zijn raadsbesluit tot zaligheid te verwezenlijken; dat doet Hij om Zijner gerechtigheid 1) wil, in welke Hij de eens gegevene toezeggingen en beloften trouw wil volbrengen; Hij maakte hem groot door de wet, en Hij maakte hem heerlijk 2) door de vervulling der daarin vervatte beloften.

1) Gerechtigheid heeft hier de betekenis van waarheid en trouw. Zijne gerechtigheid is voor al Zijn volk en gunstgenoten, genadevolle waarheid en lieflijke trouw. Van Zijne gerechtigheid ervaren Zijne kinderen de lieflijke, Zijne vijanden de gestrenge zijde.

2) Letterlijk staat er: Hij heeft groot gemaakt een wet en heerlijk gemaakt. Onze Staten-Overzetters hebben er het woordje door tussen in gevoegd en daarom het groot en heerlijk op Israël toegepast. De Engelse vertaling heeft: Hij zal de wet groot en heerlijk maken. Anderen vertalen: (Del.) Hij gaf een wet groot en heerlijk. Nog anderen (Cheyne): Het was Jehova's genot om Zijner gerechtelijke wil te maken een wet groot en heerlijk. Henry tekent aan: De wet is waarlijk eerwaardig om de grote dingen, welke zij in zich behelst, en als de mensen dezelve niet willen verheerlijken door ze te gehoorzamen, zal God zelf die verheerlijken door hen wegens hun ongehoorzaamheid te straffen.

Vers 21

21. De HEERE had, ondanks zulk ene onvatbaarheid en geestelijke blindheid en doofheid van Israël, waardoor het een onverbeterlijk volk blijkt te zijn, toch nog in Zijne genade lust aan hem, daar Hij altijd voortgaat Zich te openbaren en Zijn raadsbesluit tot zaligheid te verwezenlijken; dat doet Hij om Zijner gerechtigheid 1) wil, in welke Hij de eens gegevene toezeggingen en beloften trouw wil volbrengen; Hij maakte hem groot door de wet, en Hij maakte hem heerlijk 2) door de vervulling der daarin vervatte beloften.

1) Gerechtigheid heeft hier de betekenis van waarheid en trouw. Zijne gerechtigheid is voor al Zijn volk en gunstgenoten, genadevolle waarheid en lieflijke trouw. Van Zijne gerechtigheid ervaren Zijne kinderen de lieflijke, Zijne vijanden de gestrenge zijde.

2) Letterlijk staat er: Hij heeft groot gemaakt een wet en heerlijk gemaakt. Onze Staten-Overzetters hebben er het woordje door tussen in gevoegd en daarom het groot en heerlijk op Israël toegepast. De Engelse vertaling heeft: Hij zal de wet groot en heerlijk maken. Anderen vertalen: (Del.) Hij gaf een wet groot en heerlijk. Nog anderen (Cheyne): Het was Jehova's genot om Zijner gerechtelijke wil te maken een wet groot en heerlijk. Henry tekent aan: De wet is waarlijk eerwaardig om de grote dingen, welke zij in zich behelst, en als de mensen dezelve niet willen verheerlijken door ze te gehoorzamen, zal God zelf die verheerlijken door hen wegens hun ongehoorzaamheid te straffen.

Vers 22

22. Maar van dit welgevallen Gods in hen, geeft wel Israël's tegenwoordige toestand niets te aanschouwen, nu is het integendeel in zijne ballingschap een beroofd en geplunderd volk, een volk, dat geen eigen koninkrijk, geen vaderland gene heilige stad en geen tempel meer heeft; zij zijn allen in `t land der ballingschap verstrikt in de holen en verstoken in de gevangenhuizen, in ellendige en smadelijke slavernij overgegeven; zij zijn tot enen door van vreemde volken geworden, en er is niemand, die ze redt, gene menselijke macht zou ze uit de diepe vernedering kunnen opheffen; zij zijn geworden tot ene plundering, en niemand zegt: Geeft ze weer; onder alle mensen denkt er niemand aan, om een enkel woord ten hunnen behoeve te spreken.

Vers 22

22. Maar van dit welgevallen Gods in hen, geeft wel Israël's tegenwoordige toestand niets te aanschouwen, nu is het integendeel in zijne ballingschap een beroofd en geplunderd volk, een volk, dat geen eigen koninkrijk, geen vaderland gene heilige stad en geen tempel meer heeft; zij zijn allen in `t land der ballingschap verstrikt in de holen en verstoken in de gevangenhuizen, in ellendige en smadelijke slavernij overgegeven; zij zijn tot enen door van vreemde volken geworden, en er is niemand, die ze redt, gene menselijke macht zou ze uit de diepe vernedering kunnen opheffen; zij zijn geworden tot ene plundering, en niemand zegt: Geeft ze weer; onder alle mensen denkt er niemand aan, om een enkel woord ten hunnen behoeve te spreken.

Vers 23

23. Indien nog maar Israël ten minste die schreeuwende tegenspraak, waarin zijn tegenwoordige toestand met zijne oorspronkelijke heerlijkheid staat, wilde ter harte nemen en ophouden doof en blind te zijn! maar wie onder ulieden neemt zulks ter oren? wie merkt op, zo vraag ik, de profeet, om u, mijn volk! tot nadenken te brengen, en wie hoort, wat hierna zijn zal? Gij zijt even onverschillig omtrent uw toekomstig lot.

Vers 23

23. Indien nog maar Israël ten minste die schreeuwende tegenspraak, waarin zijn tegenwoordige toestand met zijne oorspronkelijke heerlijkheid staat, wilde ter harte nemen en ophouden doof en blind te zijn! maar wie onder ulieden neemt zulks ter oren? wie merkt op, zo vraag ik, de profeet, om u, mijn volk! tot nadenken te brengen, en wie hoort, wat hierna zijn zal? Gij zijt even onverschillig omtrent uw toekomstig lot.

Vers 24

24. Wie, vraagt het u zelven af, heeft Jakob tot ene plundering overgegeven aan de vijandelijke machten, en Israël den rovers? Is het niet de HEERE, Hij, tegen wie wij, want ik zonder mij zelven van het geheel des volks niet uit (Ezra 9:6) gezondigd hebben? want, is het niet alzo? zij wilden niet wandelen in Zijne wegen, en zij hoorden niet naar Zijne wet. 1)

1) De Profeet wijst zijn volk op de eerste oorzaak der ellende. Zo dikwijls zoekt men het bij de tweede oorzaken, en van daar dat de roede dan ook geen vruchten draagt. De Profeet toont hier het nauwste verband aan tussen Israël's straf en Israël's zonde, of tussen Israël's zonde en Israël's straf, en, terwijl hij zich zelven er bij insluit, spreekt hij van de ongerechtigheid, opdat het in waarheid tot erkentenis van zonde zou komen en de weg gebaand tot wegneming van de roede en opheffing van de straf.

Vers 24

24. Wie, vraagt het u zelven af, heeft Jakob tot ene plundering overgegeven aan de vijandelijke machten, en Israël den rovers? Is het niet de HEERE, Hij, tegen wie wij, want ik zonder mij zelven van het geheel des volks niet uit (Ezra 9:6) gezondigd hebben? want, is het niet alzo? zij wilden niet wandelen in Zijne wegen, en zij hoorden niet naar Zijne wet. 1)

1) De Profeet wijst zijn volk op de eerste oorzaak der ellende. Zo dikwijls zoekt men het bij de tweede oorzaken, en van daar dat de roede dan ook geen vruchten draagt. De Profeet toont hier het nauwste verband aan tussen Israël's straf en Israël's zonde, of tussen Israël's zonde en Israël's straf, en, terwijl hij zich zelven er bij insluit, spreekt hij van de ongerechtigheid, opdat het in waarheid tot erkentenis van zonde zou komen en de weg gebaand tot wegneming van de roede en opheffing van de straf.

Vers 25

25. Daarom heeft Hij over hen uitgestort de grimmigheid Zijns toorns en de macht des oorlogs; de legerscharen der Chaldeeën (2 Kings 24:1, 25) heeft Hij als een verterend vuur tegen hen opgewekt; en Hij heeft ze door middel van dit vuur rondom in vlam gezet, zodat zij helder opbranden; doch zij, die reeds midden in de vlammen zijn, merken het niet, dat dit alles alleen ene welverdiende straf van God is; en Hij heeft ze in brand gestoken, Hij heeft, nadat alle steden en plaatsen in het land te gronde waren gegaan, ten laatste ook Jeruzalem met den tempel tot een puinhoop doen worden; doch zij nemen het niet ter harte.

Nu zouden wij zeggen, is het met Israël tot een einde gekomen; doch nu volgt onmiddellijk (Isaiah 43:1) de heerlijkste troost.

Vers 25

25. Daarom heeft Hij over hen uitgestort de grimmigheid Zijns toorns en de macht des oorlogs; de legerscharen der Chaldeeën (2 Kings 24:1, 25) heeft Hij als een verterend vuur tegen hen opgewekt; en Hij heeft ze door middel van dit vuur rondom in vlam gezet, zodat zij helder opbranden; doch zij, die reeds midden in de vlammen zijn, merken het niet, dat dit alles alleen ene welverdiende straf van God is; en Hij heeft ze in brand gestoken, Hij heeft, nadat alle steden en plaatsen in het land te gronde waren gegaan, ten laatste ook Jeruzalem met den tempel tot een puinhoop doen worden; doch zij nemen het niet ter harte.

Nu zouden wij zeggen, is het met Israël tot een einde gekomen; doch nu volgt onmiddellijk (Isaiah 43:1) de heerlijkste troost.

Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Isaiah 42". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/isaiah-42.html. 1862-80.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile