Lectionary Calendar
Wednesday, May 15th, 2024
the Seventh Week after Easter
Attention!
Tired of seeing ads while studying? Now you can enjoy an "Ads Free" version of the site for as little as 10¢ a day and support a great cause!
Click here to learn more!

Bible Commentaries
Jesaja 40

Bijbelverkaring van Matthew HenryHenry's compleet

Search for…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, JESAJA 40

Met dit hoofdstuk begint het laatste gedeelte van de profetieën van dit boek, dat niet alleen van het eerste gescheiden is door de historische hoofdstukken die er tussen in komen, maar er van onderscheiden schijnt te zijn door de strekking en de stijl ervan. In het eerste gedeelte staat de naam van de profeet dikwijls voor de bijzondere leerrede vermeld behalve nog de algemene titel zoals Isaiah 2:1, Isaiah 7:3, Isaiah 13:1, maar dit is een aaneengeschakelde rede, en de profeet wordt geen enkele maal genoemd. Het vorige bestond uit vele lasten, vele weeën, in dit komen vele zegeningen voor. Daar werden de benauwdheid, waarin hot volk van God gebracht werd door de Assyriërs, en hun verlossing er uit voornamelijk geprofeteerd, maar hier wordt daarvan gesproken als van een voorbijgegane gebeurtenis, Isaiah 52:4, en de gevangenschap in Babel, en hun verlossing daaruit, die veel grotere gebeurtenissen waren en van uitgebreider en meer blijvend belang, worden hier uitvoerig voorzegd. Eer God Zijn volk in ballingschap zond voorzag Hij hen van dierbare beloften om hen te ondersteunen en te vertroosten in hun leed, en wij kunnen ons wel voorstellen van hoe groot nut het heerlijke genaderijke licht van deze profetie voor hen geweest is in die dag van de wolk en van de donkerheid, en hoeveel het er toe bijbedroeg om hun tranen te drogen, toen zij aan de rivieren van Babel neerzaten. Maar zij ziet nog verder en naar nog grotere dingen, veel van Christus en van Evangeliegenade hebben wij ontmoet in het eerste gedeelte van dit boek, maar veel meer daarvan zullen wij in het laatste gedeelte vinden, en alsof het bestemd was om een profetische hoofdsom te zijn van het Nieuwe Testament, begint het met hetgeen het begin is van de Evangeliën: met de stem van een roepende in de woestijn, Isaiah 40:1, en eindigt met hetgeen het slot is van het boek van de Openbaring met de nieuw hemel en de nieuwe aarde, Isaiah 66:22. Zelfs Ds. White erkent dat gelijk alle Gods zegeningen, geschonken aan het Joodse volk, enige overeenkomst hebben met de heerlijke dingen, die onze Heiland gedaan heeft voor de verlossing van de mensen, zodat zij door de Geest van God uitgedrukt zijn in zulke termen, dat zij duidelijk aantonen, dat terwijl de profeet spreekt van de verlossing van het Joodse volk, hij een nog veel heerlijker verlossing in zijn gedachten had. En wij behoeven naar geen verdere vervulling van deze profetieën uit te zien, want indien Jezus Hij is die komen zou en Zijn koninkrijk dat is, hetwelk komen zou, dan moeten wij naar geen andere en naar geen ander uitzien en slechts de voortzettingen voleinding verwachten van het gezegende werk, dat begonnen is met de eerste prediking en planting van het Christendom in de wereld.

In dit hoofdstuk hebben wij:

I. Orders, gegeven om de blijde boodschap van de verlossing te prediken en bekend te maken, Isaiah 40:1, Isaiah 40:2.

II. Deze blijde tijding ingeleid door een stem in de woestijn, die de verzekering geeft dat alle hindernissen uit de weg geruimd zullen worden, Isaiah 40:3, en dat, hoewel alle schepselen zullen falen en verkwijnen, het woord van God bevestigd en vervuld zal worden, Isaiah 40:6.

III. Een blij vooruitzicht, gegeven aan het volk van God, van het geluk, dat door deze verlossing teweeggebracht zal worden, Isaiah 40:9.

IV. De soevereiniteit en macht verheerlijkt van die God, die het op zich neemt om deze verlossing te werken, Isaiah 40:12.

V. Weshalve over afgoden getriomfeerd, en de afgodendienaars bestraft worden om hun dwaasheid, Isaiah 40:18. Vl. Een bestraffing gegeven aan het volk van God om hun vrees en vertwijfeling, en in weinige woorden genoeg gezegd om hun vrees tot bedaren te brengen, Isaiah 40:27, En door lijdzaamheid en vertroosting van deze Schrift, kunnen wij hoop hebben.

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, JESAJA 40

Met dit hoofdstuk begint het laatste gedeelte van de profetieën van dit boek, dat niet alleen van het eerste gescheiden is door de historische hoofdstukken die er tussen in komen, maar er van onderscheiden schijnt te zijn door de strekking en de stijl ervan. In het eerste gedeelte staat de naam van de profeet dikwijls voor de bijzondere leerrede vermeld behalve nog de algemene titel zoals Isaiah 2:1, Isaiah 7:3, Isaiah 13:1, maar dit is een aaneengeschakelde rede, en de profeet wordt geen enkele maal genoemd. Het vorige bestond uit vele lasten, vele weeën, in dit komen vele zegeningen voor. Daar werden de benauwdheid, waarin hot volk van God gebracht werd door de Assyriërs, en hun verlossing er uit voornamelijk geprofeteerd, maar hier wordt daarvan gesproken als van een voorbijgegane gebeurtenis, Isaiah 52:4, en de gevangenschap in Babel, en hun verlossing daaruit, die veel grotere gebeurtenissen waren en van uitgebreider en meer blijvend belang, worden hier uitvoerig voorzegd. Eer God Zijn volk in ballingschap zond voorzag Hij hen van dierbare beloften om hen te ondersteunen en te vertroosten in hun leed, en wij kunnen ons wel voorstellen van hoe groot nut het heerlijke genaderijke licht van deze profetie voor hen geweest is in die dag van de wolk en van de donkerheid, en hoeveel het er toe bijbedroeg om hun tranen te drogen, toen zij aan de rivieren van Babel neerzaten. Maar zij ziet nog verder en naar nog grotere dingen, veel van Christus en van Evangeliegenade hebben wij ontmoet in het eerste gedeelte van dit boek, maar veel meer daarvan zullen wij in het laatste gedeelte vinden, en alsof het bestemd was om een profetische hoofdsom te zijn van het Nieuwe Testament, begint het met hetgeen het begin is van de Evangeliën: met de stem van een roepende in de woestijn, Isaiah 40:1, en eindigt met hetgeen het slot is van het boek van de Openbaring met de nieuw hemel en de nieuwe aarde, Isaiah 66:22. Zelfs Ds. White erkent dat gelijk alle Gods zegeningen, geschonken aan het Joodse volk, enige overeenkomst hebben met de heerlijke dingen, die onze Heiland gedaan heeft voor de verlossing van de mensen, zodat zij door de Geest van God uitgedrukt zijn in zulke termen, dat zij duidelijk aantonen, dat terwijl de profeet spreekt van de verlossing van het Joodse volk, hij een nog veel heerlijker verlossing in zijn gedachten had. En wij behoeven naar geen verdere vervulling van deze profetieën uit te zien, want indien Jezus Hij is die komen zou en Zijn koninkrijk dat is, hetwelk komen zou, dan moeten wij naar geen andere en naar geen ander uitzien en slechts de voortzettingen voleinding verwachten van het gezegende werk, dat begonnen is met de eerste prediking en planting van het Christendom in de wereld.

In dit hoofdstuk hebben wij:

I. Orders, gegeven om de blijde boodschap van de verlossing te prediken en bekend te maken, Isaiah 40:1, Isaiah 40:2.

II. Deze blijde tijding ingeleid door een stem in de woestijn, die de verzekering geeft dat alle hindernissen uit de weg geruimd zullen worden, Isaiah 40:3, en dat, hoewel alle schepselen zullen falen en verkwijnen, het woord van God bevestigd en vervuld zal worden, Isaiah 40:6.

III. Een blij vooruitzicht, gegeven aan het volk van God, van het geluk, dat door deze verlossing teweeggebracht zal worden, Isaiah 40:9.

IV. De soevereiniteit en macht verheerlijkt van die God, die het op zich neemt om deze verlossing te werken, Isaiah 40:12.

V. Weshalve over afgoden getriomfeerd, en de afgodendienaars bestraft worden om hun dwaasheid, Isaiah 40:18. Vl. Een bestraffing gegeven aan het volk van God om hun vrees en vertwijfeling, en in weinige woorden genoeg gezegd om hun vrees tot bedaren te brengen, Isaiah 40:27, En door lijdzaamheid en vertroosting van deze Schrift, kunnen wij hoop hebben.

Vers 1

Jesaja 40:1

Wij hebben hier de opdracht en de instructies welke gegeven zijn, niet alleen aan deze profeet maar met hem aan al de profeten des Heeren ja en ook aan alle dienstknechten van Christus om vertroosting uit te roepen voor het volk van God.

1. Dit heeft deze profeet niet alleen gemachtigd, maar hem bevolen om de Godvruchtigen van zijn tijd aan te moedigen, die wel zeer zwaarmoedige gedachten moesten hebben van de dingen, toen zij zagen dat Juda en Jeruzalem door hun vermetele goddeloosheden snel rijpten voor het verderf, en God in Zijn voorzienigheid dit verderf haastig over hen liet komen. Laat hen er zeker van zijn, dat God met dat al toch genade voor hen heeft weggelegd.

2. Het was inzonderheid een aanwijzing voor de profeten, die in de tijd van de ballingschap leefden, toen Jeruzalem in puin lag, zij moesten de gevankelijk weggevoerden aanmoedigen om te hopen op bevrijding te bestemder tijd.

3. Dienaren van het Evangelie, die door de gezegende Geest gebruikt worden als vertroosters en bevorderaars van de blijdschap van de Christenen, worden hier herinnerd aan hetgeen zij te doen hebben. Wij hebben hier:

A. Troostrijke woorden, gericht tot Gods volk in het algemeen, Isaiah 40:1. De profeten hebben instructies van hun God-want Hij is de Heere "de God van de heilige profeten," Revelation 22:6, om het volk van God te troosten, en de last is verdubbeld: Troost, troost-niet omdat de profeten er onwillig toe zijn, (neen, het is het aangenaamste deel van hun werk) maar omdat de zielen van Gods volk soms weigeren om vertroost te worden en hun vertroosters de dingen telkens en nogmaals moeten herhalen eer er iets van doordringt tot hen, of vat op hen heeft

Merk hier op:

a. Er is een volk in de wereld dat Gods volk is.

b. Het is de wil van God dat Zijn volk een getroost volk zal zijn, ook zelfs in de zwaarste, moeilijkste tijden.

c. Het is het werk en de plicht van de leraren, om te doen wat zij kunnen tot troost en bemoediging van Gods volk.

d. Woorden om te overtuigen van zonde, zoals wij ze gehad hebben in het eerste gedeelte van dit boek, moeten gevolgd worden door woorden van vertroosting, zoals wij ze hier hebben, want Hij, die ons gescheurd heeft, zal ons genezen.

B. Troostrijke woorden gericht tot Jeruzalem in het bijzonder. "Spreekt naar het hart van Jeruzalem, Isaiah 40:2. Spreekt hetgeen haar hart zal verkwikken, een hartsterking voor haar zijn zal, en voor allen, die tot haar behoren en het goede voor haar wensen. Fluistert dit niet, maar roept tot haar, roept luide, om de heiligen te wijzen op hun vertroostingen, zowel als om de zondaren te wijzen op hun overtredingen, doet het haar horen."

a. Dat de dagen van haar benauwdheid geteld en volbracht zijn, dat haar strijd vervuld is, de bestemde tijd van haar dienstbaarheid, dat de veldtocht nu ten einde is, en zij zich terug zal trekken in de plaats van de verkwikking. Het menselijk leven is een strijd, Job 7:1, het Christelijk leven is dit nog meer, maar de worsteling zal niet altijd duren, de strijd zal vervuld wezen en dan zullen de goede krijgsknechten niet alleen ingaan in de rust, maar zeker zijn van hun soldij.

b. "Dat de oorzaak van haar benauwdheid is weggenomen, en als die weggenomen is, dan zal het gevolg of de uitwerking ophouden. Zegt haar, dat haar ongerechtigheid verzoend is, dat God met haar verzoend is, en dat zij niet langer behandeld zal worden als een die schuldig is voor Zijn aangezicht." Niets kan gesproken worden, dat troostrijker is dan dit. Zoon, wees welgemoed, uw zonden zijn u vergeven. Benauwdheid en leed worden dan in liefde weggenomen, als de zonde vergeven is.

c. "Dat aan het doel van haar benauwdheid beantwoord is. Zij heeft van de hand des Heeren dubbel ontvangen voor al haar zonden, dubbel ontvangen voor de genezing van haar en haar afgoden, " de aanbidding van welke de zonde was, waarom God een twist met hen had, en waarvan Hij hen wilde genezen door hun gevangenschap in Babel, en die uitwerking heeft zij ook op hen gehad, want zij heeft een ingewortelde afkeer van afgoderij in hen gewerkt, het was een krachtige medicijn om die ongerechtigheid van hen uit te zuiveren. Of, het kan genomen worden als de taal van het Goddelijk mededogen: "Zijn ziel was verdrietig over de arbeid van Israël," Judges 10:1, 16, en gelijk een teder vader: "sinds Ik tegen hem gesproken heb, denk Ik nog ernstiglijk aan hem," Jeremiah 31:20, en Hij was bereid te zeggen dat Hij hen te veel getuchtigd had. Zeer berouwvol en boetvaardig zijnde, zeggen zij dat God hen minder gestraft had dan hun ongerechtigheid verdiende, maar Hij, zeer barmhartig zijnde, erkende Hij in zekere zin dat Hij hen meer gestraft had dan zij verdienden. Ware boetvaardigen hebben in waarheid in Christus en Zijn genoegdoening van de hand des Heeren dubbel ontvangen voor al hun zonden, want de genoegdoening, die Christus gedaan heeft door Zijn dood was van zo'n oneindige waarde, dat zij meer dan het dubbele was van het laakbare van de zonde, want God heeft Zijn eigen Zoon niet gespaard.

Vers 1

Jesaja 40:1

Wij hebben hier de opdracht en de instructies welke gegeven zijn, niet alleen aan deze profeet maar met hem aan al de profeten des Heeren ja en ook aan alle dienstknechten van Christus om vertroosting uit te roepen voor het volk van God.

1. Dit heeft deze profeet niet alleen gemachtigd, maar hem bevolen om de Godvruchtigen van zijn tijd aan te moedigen, die wel zeer zwaarmoedige gedachten moesten hebben van de dingen, toen zij zagen dat Juda en Jeruzalem door hun vermetele goddeloosheden snel rijpten voor het verderf, en God in Zijn voorzienigheid dit verderf haastig over hen liet komen. Laat hen er zeker van zijn, dat God met dat al toch genade voor hen heeft weggelegd.

2. Het was inzonderheid een aanwijzing voor de profeten, die in de tijd van de ballingschap leefden, toen Jeruzalem in puin lag, zij moesten de gevankelijk weggevoerden aanmoedigen om te hopen op bevrijding te bestemder tijd.

3. Dienaren van het Evangelie, die door de gezegende Geest gebruikt worden als vertroosters en bevorderaars van de blijdschap van de Christenen, worden hier herinnerd aan hetgeen zij te doen hebben. Wij hebben hier:

A. Troostrijke woorden, gericht tot Gods volk in het algemeen, Isaiah 40:1. De profeten hebben instructies van hun God-want Hij is de Heere "de God van de heilige profeten," Revelation 22:6, om het volk van God te troosten, en de last is verdubbeld: Troost, troost-niet omdat de profeten er onwillig toe zijn, (neen, het is het aangenaamste deel van hun werk) maar omdat de zielen van Gods volk soms weigeren om vertroost te worden en hun vertroosters de dingen telkens en nogmaals moeten herhalen eer er iets van doordringt tot hen, of vat op hen heeft

Merk hier op:

a. Er is een volk in de wereld dat Gods volk is.

b. Het is de wil van God dat Zijn volk een getroost volk zal zijn, ook zelfs in de zwaarste, moeilijkste tijden.

c. Het is het werk en de plicht van de leraren, om te doen wat zij kunnen tot troost en bemoediging van Gods volk.

d. Woorden om te overtuigen van zonde, zoals wij ze gehad hebben in het eerste gedeelte van dit boek, moeten gevolgd worden door woorden van vertroosting, zoals wij ze hier hebben, want Hij, die ons gescheurd heeft, zal ons genezen.

B. Troostrijke woorden gericht tot Jeruzalem in het bijzonder. "Spreekt naar het hart van Jeruzalem, Isaiah 40:2. Spreekt hetgeen haar hart zal verkwikken, een hartsterking voor haar zijn zal, en voor allen, die tot haar behoren en het goede voor haar wensen. Fluistert dit niet, maar roept tot haar, roept luide, om de heiligen te wijzen op hun vertroostingen, zowel als om de zondaren te wijzen op hun overtredingen, doet het haar horen."

a. Dat de dagen van haar benauwdheid geteld en volbracht zijn, dat haar strijd vervuld is, de bestemde tijd van haar dienstbaarheid, dat de veldtocht nu ten einde is, en zij zich terug zal trekken in de plaats van de verkwikking. Het menselijk leven is een strijd, Job 7:1, het Christelijk leven is dit nog meer, maar de worsteling zal niet altijd duren, de strijd zal vervuld wezen en dan zullen de goede krijgsknechten niet alleen ingaan in de rust, maar zeker zijn van hun soldij.

b. "Dat de oorzaak van haar benauwdheid is weggenomen, en als die weggenomen is, dan zal het gevolg of de uitwerking ophouden. Zegt haar, dat haar ongerechtigheid verzoend is, dat God met haar verzoend is, en dat zij niet langer behandeld zal worden als een die schuldig is voor Zijn aangezicht." Niets kan gesproken worden, dat troostrijker is dan dit. Zoon, wees welgemoed, uw zonden zijn u vergeven. Benauwdheid en leed worden dan in liefde weggenomen, als de zonde vergeven is.

c. "Dat aan het doel van haar benauwdheid beantwoord is. Zij heeft van de hand des Heeren dubbel ontvangen voor al haar zonden, dubbel ontvangen voor de genezing van haar en haar afgoden, " de aanbidding van welke de zonde was, waarom God een twist met hen had, en waarvan Hij hen wilde genezen door hun gevangenschap in Babel, en die uitwerking heeft zij ook op hen gehad, want zij heeft een ingewortelde afkeer van afgoderij in hen gewerkt, het was een krachtige medicijn om die ongerechtigheid van hen uit te zuiveren. Of, het kan genomen worden als de taal van het Goddelijk mededogen: "Zijn ziel was verdrietig over de arbeid van Israël," Judges 10:1, 16, en gelijk een teder vader: "sinds Ik tegen hem gesproken heb, denk Ik nog ernstiglijk aan hem," Jeremiah 31:20, en Hij was bereid te zeggen dat Hij hen te veel getuchtigd had. Zeer berouwvol en boetvaardig zijnde, zeggen zij dat God hen minder gestraft had dan hun ongerechtigheid verdiende, maar Hij, zeer barmhartig zijnde, erkende Hij in zekere zin dat Hij hen meer gestraft had dan zij verdienden. Ware boetvaardigen hebben in waarheid in Christus en Zijn genoegdoening van de hand des Heeren dubbel ontvangen voor al hun zonden, want de genoegdoening, die Christus gedaan heeft door Zijn dood was van zo'n oneindige waarde, dat zij meer dan het dubbele was van het laakbare van de zonde, want God heeft Zijn eigen Zoon niet gespaard.

Verzen 2-8

Jesaja 40:2-8

De tijd om Zion genadig te zijn ja de bestemde tijd daartoe gekomen zijnde, moet het volk van God door bekering en geloof bereid worden voor de gunsten, die voor hen bestemd zijn, en ten einde hen tot die beide te roepen, hebben wij hier de stem van de roepende in de woestijn, hetgeen toegepast kan worden op de profeten, die met de gevangenen in hun woestijntoestand waren, en die, toen zij de dag van hun bevrijding zagen aanbreken, hen ernstig riepen, om er zich voor te bereiden en hun verzekerden dat al de moeilijkheden, die in de weg stonden van hun bevrijding, overwonnen zullen worden. Het is een goed teken dat goedertierenheid voor ons bereid is, als wij bevinden dat Gods genade er ons voor bereidt, Psalms 10:17. Maar het moet toegepast worden op Johannes de Doper, want hoewel God de spreker was, was hij de stem van de roepende in de woestijn en het was zijn werk om de weg des Heeren te bereiden, het hart van de mensen te neigen om het Evangelie van Christus te ontvangen en aan te nemen. De weg des Heeren wordt bereid:

I. Door berouw over zonde, dat was het wat Johannes de Doper aan geheel Juda en Jeruzalem gepredikt heeft, Matthew 3:2, Matthew 3:5, "om van de Heere een toegerust volk te bereiden," Luke 1:17. Het alarmsein is gegeven, iedereen heeft er op te letten, het is op hun gevaar, zo zij het niet doen: God komt in de weg van de genade, en wij moeten ons voor Hem bereiden, Isaiah 40:3. Indien wij het toepassen op hun gevangenschap, dan kan het opgevat worden als een belofte, dat welke moeilijkheden er ook kunnen zijn op hun weg als zij terugkeren, die alle weggenomen zullen worden, en dus hun terugkeer niet zullen beletten. Deze stem in de woestijn-Goddelijke kracht er mee uitgaande-stelt pioniers aan het werk om de weg te effenen. Maar het kan genomen worden als een roeping tot plichtsbetrachting, en het is dezelfde plicht, waartoe ook wij geroepen worden ter bereiding van Christus inkomen tot onze ziel.

1. Wij moeten in zo'n gemoedstoestand komen, dat wij er door geneigd worden om Christus en Zijn Evangelie te ontvangen en aan te nemen. "Bereidt de weg des Heeren, bereidt uzelf voor Hem, en laat alles onderdrukt worden, dat een belemmering zou zijn voor Zijn inkomen maakt plaats voor Christus, maakt recht een baan voor Hem." Als Hij het einde bereidt voor ons, dan behoren wij gewis de weg te bereiden voor Hem. Bereidt u voor uw Verlosser. "Heft uw hoofden op, gij poorten", Psalms 24:7, Psalms 24:8. Bereidt u voor de verlossing, de grote verlossing, en voor andere minder gewichtige uitreddingen, laat ons zorgen er geschikt voor te zijn, en dan zal God ze werken. Laat ons niet onszelf in het licht staan, noch zelf de deur voor ons toesluiten, maar een baan voor Hem vinden of maken, zelfs in hetgeen woeste grond was. Dit is hetgeen waarop Hij wacht om genadig te zijn.

2. Ons hart moet door Goddelijke genade geëffend worden. Zij, die door hun gedruktheid en vertwijfeling verhinderd waren om troost te vinden in Christus, zijn de dalen, die verhoogd moeten worden. Zij, die verhinderd worden van troost te vinden in Christus door een hoogmoedige dunk van hun eigen verdiensten en waardigheid, zijn de bergen en heuvelen, die vernederd moeten worden. Zij, die vooroordelen hebben gekoesterd tegen het woord en de wegen Gods, die geneigd zijn om te weerstaan en tegen te spreken zelfs hetgeen duidelijk en gemakkelijk te begrijpen is, omdat het niet overeenkomt met hun verdorven neigingen en wereldlijke belangen, zijn het kromme, dat recht gemaakt moet worden, en het hobbelachtige, dat tot een vallei gemaakt moet worden. Als het Evangelie van Christus onbevooroordeeld en met onpartijdigheid wordt aangehoord, dan kan het niet falen van te worden aangenomen. Dit bereidt de weg des Heeren, en aldus zal God door Zijn genade Zijn eigen weg bereiden in al de vaten van de barmhartigheid, wier hart Hij opent zoals dat van Lydia. En als dat geschied is, dan zal de heerlijkheid des Heeren geopenbaard worden, Isaiah 40:5.

a. Als de gevangenen bereid zijn voor verlossing, dan zal Cyrus haar doen uitroepen, en zullen zij er het voordeel van hebben, en alleen diegenen, wier hart door de Heere opgewekt wordt met moed en vastberadenheid om heen te breken door al de ontmoedigende moeilijkheden, die op hun weg lagen, en de heuvelen en dalen en de hobbelachtige plaatsen niet telden, noch er zich om bekommerden.

b. Toen Johannes de Doper gedurende enigen tijd bekering en verbetering van leven had gepredikt, en aldus de Heere een toegerust volk had bereid, Luke 1:17, is de Messias zelf geopenbaard in Zijn heerlijkheid, wonderen werkende, hetgeen Johannes niet gedaan heeft en door Zijn genade, die Zijn heerlijkheid is hen verbindende door vertroosting, die door Johannes gewond werden door overtuiging van zonde. En deze openbaring van de Goddelijke heerlijkheid zal een licht wezen om de heidenen te verlichten, alle vlees tegelijk zal het zien, en niet de Joden alleen, zij zullen zien en bewonderen, het zien en het welkom heten, zoals er van de terugkeer uit de ballingschap nota werd genomen door de naburige volken Psalms 126:3. En het zal de vervulling wezen van het woord van God, waarvan geen tittel of jota ter aarde zal vallen. De mond des Heeren heeft het gesproken, en daarom zal de hand des Heeren het ten uitvoer brengen.

II. Door vertrouwen in het woord des Leren, en niet in enigerlei schepsel, de mond des Heeren het gesproken hebbende, heeft de stem dit verder te roepen-die oren heeft om te horen, dat hij het hore- het woord onze Gods bestaat in der eeuwigheid, vers.

1. Door de vervulling van de profetieën en de beloften van verlossing en de volbrenging ervan te bestemder tijd blijkt het dat het woord des Heeren gewis is, en dat wij er veilig op kunnen vertrouwen. Wij zijn dan bereid voor verlossing als wij geheel en volkomen steunen op het woord van God, er onze hoop op bouwen, vast verzekerd zijnde dat het ons niet zal beschamen, in vertrouwen op dit woord moeten wij er toe gebracht worden om te erkennen dat alle vlees als gras is, gras dat verdort en vergaat.

a. De macht van de mensen, die tegen de verlossing gekant schijnt te zijn, moet niet gevreesd worden, want voor het woord des Heeren is zij als gras, zij zal verdorren en vertreden worden, de beledigende Babyloniërs die zich voorstellen dat de verwoesting van Jeruzalem tot in eeuwigheid zal zijn, zijn als gras, waarop de Geest des Heeren blaast die al deszelfs heerlijkheid doet vergaan, want het woord des Heeren, dat hun verlossing belooft zal bestaan tot in eeuwigheid en het is niet in de macht van hun vijanden, om er de uitvoering van te beletten.

b. Op de macht van mensen, die voor de verlossing schijnt te zijn moet niet vertrouwd worden, want zij is slechts als gras in vergelijking met het woord des Heeren dat het enige vaste fundament voor ons is om er onze hoop op te bouwen. Als God verlossing gaat werken voor Zijn volk, dan zal Hij hen er afkerig van maken om op schepselen te steunen, en haar te verwachten van de heuvelen en de bergen, deze zullen hun falen, in hun verwachting van hen zullen zij teleurgesteld worden, de Geest des Heeren zal er op blazen, want God wil geen schepsel tot mededinger hebben voor de hoop en het vertrouwen van Zijn volk, en gelijk het alleen Zijn woord is, dat bestaan zal tot in eeuwigheid zo moet ook alleen in dat woord ons geloof en vertrouwen zijn. Als wij hiertoe gebracht zijn, dan en niet eerder, zijn wij geschikt om genade te ontvangen. 2. Het woord van onze God, deze heerlijkheid des Heeren, die nu geopenbaard zal wordend het Evangelie en de genade, die er mee tot ons gebracht zijn en er door gewerkt worden in ons, zullen bestaan in der eeuwigheid, en dit is de voldoening van alle gelovigen, als zij al hun vertrouwen op schepselen zien verdorren als gras. Aldus past de apostel het toe op het woord, dat door het Evangelie onder ons verkondigd is, en hetwelk leeft en blijft tot in eeuwigheid als het onvergankelijke zaad, uit hetwelk wij wedergeboren zijn, 1 Peter 1:23. Om de weg des Heeren te bereiden moeten wij overtuigd zijn:

a. Van de ijdelheid van het schepsel, dat alle vlees gras is, zwak en verwelkend, dat we zelf dat zijn, en daarom onszelf niet kunnen verlossen, dat al onze vrienden dat zijn, en dus niet in staat zijn om ons te verlossen. Al de heerlijkheid van het schepsel, die het lieflijk zou kunnen maken, is slechts als de bloem van het gras, spoedig verdord en verdorven, en daarom kan zij ons Gode niet aanbevelen. Wij zijn stervende schepselen, al onze genietingen in deze wereld zijn stervende genietingen, en daarom kunnen zij het geluk niet uitmaken van onze onsterflijke zielen: Wij moeten naar iets hogers zien voor verlossing en voor een erfdeel.

b. Wij moeten overtuigd zijn dat het woord des Heeren datgene voor ons doen kan, hetwelk alle vlees niet doen kan, dat het, bestaande tot in eeuwigheid ons voorzien zal van een gelukzaligheid, die gelijklopend zal zijn met de duur van onze zielen, die eeuwig moeten leven, want de dingen die niet gezien worden, maar geloofd moeten worden, zijn eeuwig.

Verzen 2-8

Jesaja 40:2-8

De tijd om Zion genadig te zijn ja de bestemde tijd daartoe gekomen zijnde, moet het volk van God door bekering en geloof bereid worden voor de gunsten, die voor hen bestemd zijn, en ten einde hen tot die beide te roepen, hebben wij hier de stem van de roepende in de woestijn, hetgeen toegepast kan worden op de profeten, die met de gevangenen in hun woestijntoestand waren, en die, toen zij de dag van hun bevrijding zagen aanbreken, hen ernstig riepen, om er zich voor te bereiden en hun verzekerden dat al de moeilijkheden, die in de weg stonden van hun bevrijding, overwonnen zullen worden. Het is een goed teken dat goedertierenheid voor ons bereid is, als wij bevinden dat Gods genade er ons voor bereidt, Psalms 10:17. Maar het moet toegepast worden op Johannes de Doper, want hoewel God de spreker was, was hij de stem van de roepende in de woestijn en het was zijn werk om de weg des Heeren te bereiden, het hart van de mensen te neigen om het Evangelie van Christus te ontvangen en aan te nemen. De weg des Heeren wordt bereid:

I. Door berouw over zonde, dat was het wat Johannes de Doper aan geheel Juda en Jeruzalem gepredikt heeft, Matthew 3:2, Matthew 3:5, "om van de Heere een toegerust volk te bereiden," Luke 1:17. Het alarmsein is gegeven, iedereen heeft er op te letten, het is op hun gevaar, zo zij het niet doen: God komt in de weg van de genade, en wij moeten ons voor Hem bereiden, Isaiah 40:3. Indien wij het toepassen op hun gevangenschap, dan kan het opgevat worden als een belofte, dat welke moeilijkheden er ook kunnen zijn op hun weg als zij terugkeren, die alle weggenomen zullen worden, en dus hun terugkeer niet zullen beletten. Deze stem in de woestijn-Goddelijke kracht er mee uitgaande-stelt pioniers aan het werk om de weg te effenen. Maar het kan genomen worden als een roeping tot plichtsbetrachting, en het is dezelfde plicht, waartoe ook wij geroepen worden ter bereiding van Christus inkomen tot onze ziel.

1. Wij moeten in zo'n gemoedstoestand komen, dat wij er door geneigd worden om Christus en Zijn Evangelie te ontvangen en aan te nemen. "Bereidt de weg des Heeren, bereidt uzelf voor Hem, en laat alles onderdrukt worden, dat een belemmering zou zijn voor Zijn inkomen maakt plaats voor Christus, maakt recht een baan voor Hem." Als Hij het einde bereidt voor ons, dan behoren wij gewis de weg te bereiden voor Hem. Bereidt u voor uw Verlosser. "Heft uw hoofden op, gij poorten", Psalms 24:7, Psalms 24:8. Bereidt u voor de verlossing, de grote verlossing, en voor andere minder gewichtige uitreddingen, laat ons zorgen er geschikt voor te zijn, en dan zal God ze werken. Laat ons niet onszelf in het licht staan, noch zelf de deur voor ons toesluiten, maar een baan voor Hem vinden of maken, zelfs in hetgeen woeste grond was. Dit is hetgeen waarop Hij wacht om genadig te zijn.

2. Ons hart moet door Goddelijke genade geëffend worden. Zij, die door hun gedruktheid en vertwijfeling verhinderd waren om troost te vinden in Christus, zijn de dalen, die verhoogd moeten worden. Zij, die verhinderd worden van troost te vinden in Christus door een hoogmoedige dunk van hun eigen verdiensten en waardigheid, zijn de bergen en heuvelen, die vernederd moeten worden. Zij, die vooroordelen hebben gekoesterd tegen het woord en de wegen Gods, die geneigd zijn om te weerstaan en tegen te spreken zelfs hetgeen duidelijk en gemakkelijk te begrijpen is, omdat het niet overeenkomt met hun verdorven neigingen en wereldlijke belangen, zijn het kromme, dat recht gemaakt moet worden, en het hobbelachtige, dat tot een vallei gemaakt moet worden. Als het Evangelie van Christus onbevooroordeeld en met onpartijdigheid wordt aangehoord, dan kan het niet falen van te worden aangenomen. Dit bereidt de weg des Heeren, en aldus zal God door Zijn genade Zijn eigen weg bereiden in al de vaten van de barmhartigheid, wier hart Hij opent zoals dat van Lydia. En als dat geschied is, dan zal de heerlijkheid des Heeren geopenbaard worden, Isaiah 40:5.

a. Als de gevangenen bereid zijn voor verlossing, dan zal Cyrus haar doen uitroepen, en zullen zij er het voordeel van hebben, en alleen diegenen, wier hart door de Heere opgewekt wordt met moed en vastberadenheid om heen te breken door al de ontmoedigende moeilijkheden, die op hun weg lagen, en de heuvelen en dalen en de hobbelachtige plaatsen niet telden, noch er zich om bekommerden.

b. Toen Johannes de Doper gedurende enigen tijd bekering en verbetering van leven had gepredikt, en aldus de Heere een toegerust volk had bereid, Luke 1:17, is de Messias zelf geopenbaard in Zijn heerlijkheid, wonderen werkende, hetgeen Johannes niet gedaan heeft en door Zijn genade, die Zijn heerlijkheid is hen verbindende door vertroosting, die door Johannes gewond werden door overtuiging van zonde. En deze openbaring van de Goddelijke heerlijkheid zal een licht wezen om de heidenen te verlichten, alle vlees tegelijk zal het zien, en niet de Joden alleen, zij zullen zien en bewonderen, het zien en het welkom heten, zoals er van de terugkeer uit de ballingschap nota werd genomen door de naburige volken Psalms 126:3. En het zal de vervulling wezen van het woord van God, waarvan geen tittel of jota ter aarde zal vallen. De mond des Heeren heeft het gesproken, en daarom zal de hand des Heeren het ten uitvoer brengen.

II. Door vertrouwen in het woord des Leren, en niet in enigerlei schepsel, de mond des Heeren het gesproken hebbende, heeft de stem dit verder te roepen-die oren heeft om te horen, dat hij het hore- het woord onze Gods bestaat in der eeuwigheid, vers.

1. Door de vervulling van de profetieën en de beloften van verlossing en de volbrenging ervan te bestemder tijd blijkt het dat het woord des Heeren gewis is, en dat wij er veilig op kunnen vertrouwen. Wij zijn dan bereid voor verlossing als wij geheel en volkomen steunen op het woord van God, er onze hoop op bouwen, vast verzekerd zijnde dat het ons niet zal beschamen, in vertrouwen op dit woord moeten wij er toe gebracht worden om te erkennen dat alle vlees als gras is, gras dat verdort en vergaat.

a. De macht van de mensen, die tegen de verlossing gekant schijnt te zijn, moet niet gevreesd worden, want voor het woord des Heeren is zij als gras, zij zal verdorren en vertreden worden, de beledigende Babyloniërs die zich voorstellen dat de verwoesting van Jeruzalem tot in eeuwigheid zal zijn, zijn als gras, waarop de Geest des Heeren blaast die al deszelfs heerlijkheid doet vergaan, want het woord des Heeren, dat hun verlossing belooft zal bestaan tot in eeuwigheid en het is niet in de macht van hun vijanden, om er de uitvoering van te beletten.

b. Op de macht van mensen, die voor de verlossing schijnt te zijn moet niet vertrouwd worden, want zij is slechts als gras in vergelijking met het woord des Heeren dat het enige vaste fundament voor ons is om er onze hoop op te bouwen. Als God verlossing gaat werken voor Zijn volk, dan zal Hij hen er afkerig van maken om op schepselen te steunen, en haar te verwachten van de heuvelen en de bergen, deze zullen hun falen, in hun verwachting van hen zullen zij teleurgesteld worden, de Geest des Heeren zal er op blazen, want God wil geen schepsel tot mededinger hebben voor de hoop en het vertrouwen van Zijn volk, en gelijk het alleen Zijn woord is, dat bestaan zal tot in eeuwigheid zo moet ook alleen in dat woord ons geloof en vertrouwen zijn. Als wij hiertoe gebracht zijn, dan en niet eerder, zijn wij geschikt om genade te ontvangen. 2. Het woord van onze God, deze heerlijkheid des Heeren, die nu geopenbaard zal wordend het Evangelie en de genade, die er mee tot ons gebracht zijn en er door gewerkt worden in ons, zullen bestaan in der eeuwigheid, en dit is de voldoening van alle gelovigen, als zij al hun vertrouwen op schepselen zien verdorren als gras. Aldus past de apostel het toe op het woord, dat door het Evangelie onder ons verkondigd is, en hetwelk leeft en blijft tot in eeuwigheid als het onvergankelijke zaad, uit hetwelk wij wedergeboren zijn, 1 Peter 1:23. Om de weg des Heeren te bereiden moeten wij overtuigd zijn:

a. Van de ijdelheid van het schepsel, dat alle vlees gras is, zwak en verwelkend, dat we zelf dat zijn, en daarom onszelf niet kunnen verlossen, dat al onze vrienden dat zijn, en dus niet in staat zijn om ons te verlossen. Al de heerlijkheid van het schepsel, die het lieflijk zou kunnen maken, is slechts als de bloem van het gras, spoedig verdord en verdorven, en daarom kan zij ons Gode niet aanbevelen. Wij zijn stervende schepselen, al onze genietingen in deze wereld zijn stervende genietingen, en daarom kunnen zij het geluk niet uitmaken van onze onsterflijke zielen: Wij moeten naar iets hogers zien voor verlossing en voor een erfdeel.

b. Wij moeten overtuigd zijn dat het woord des Heeren datgene voor ons doen kan, hetwelk alle vlees niet doen kan, dat het, bestaande tot in eeuwigheid ons voorzien zal van een gelukzaligheid, die gelijklopend zal zijn met de duur van onze zielen, die eeuwig moeten leven, want de dingen die niet gezien worden, maar geloofd moeten worden, zijn eeuwig.

Verzen 9-11

Jesaja 40:9-11

Er was beloofd, Isaiah 40:5, dat de heerlijkheid des Heeren geopenbaard zal worden, dat is het met de hoop waarop Gods volk vertroost moeten worden. Nu wordt ons hier gezegd:

I. Hoe zij geopenbaard zal worden, Isaiah 40:9.

1. Zij zal geopenbaard worden aan Zion en Jeruzalem, er zal kennis van worden gegeven aan het overblijfsel, dat in Zion en Jeruzalem gebleven is, aan de armen des lands, die wijngaardeniers en landbouwers waren, er zal hun gezegd worden dat hun broederen tot hen zullen terugkeren, dit zal ook gezegd worden aan de gevangenen, die tot Zion en Jeruzalem behoren, en hun genegenheid er voor hadden behouden. Zion wordt gezegd bij de dochter Babels te wonen, Zacheria 2:7, en daar ontving zij het bericht van Cyrus' vriendelijke proclamatie, en aldus geeft de kanttekening deze lezing: o gij, die goede tijding brengt aan Zion, enz. de personen bedoelende, die gebruikt werden om deze proclamatie bekend te maken, laat hen het van goeder harte doen laat hen er het land van doen weerklinken, er, laat hen het aan de zonen van Zion bekend maken in hun eigen taal, zeggende tot hen: Ziet uw God.

2. Zij zal verkondigd worden door Zion en Jeruzalem, zo is de lezing van de tekst, laat hen, die daar gebleven zijn, of die reeds teruggekeerd waren, als zij zien dat de verlossing voltooid staat te worden, haar bekend maken op de meest openbare plaatsen, waar zij het best door alle steden van Juda gehoord kunnen worden, laat hen bekend maken, zo luide als ze kunnen, laat hen hun stem opheffen met macht, en niet bevreesd zijn dat zij zich zullen overspannen, laat hen niet bevreesd zijn dat de vijanden het zullen horen en met hen zullen twisten, of dat het blijken zal niet waar te zijn, of dat de tijding niet zo goed is als zij op de eersten aanblik schijnt te zijn, laat hen tot de steden van Juda zeggen en tot al de inwoners des lands: Ziet uw God. Als God voortgaat met de verlossing van Zijn volk, laat hen dan naarstig de tijding ervan verspreiden onder hun vrienden, laat hen hun zeggen dat het God is, die het gedaan heeft, wie er ook de werktuigen voor geweest zijn, God was de werker, het is hun God, een God in verbond met hen, en Hij doet het als het hunne, en zij zullen er het voordeel en het genot van oogsten. "Ziet Hem, merkt Zijn hand er in op, en ziet over ondergeschikte of tweede oorzaken heen, Ziet de God, die gij lang hebt verwacht, Hij is gekomen Isaiah 25:9. Deze is onze God wij hebben Hem verwacht. Dit kan verwijzen naar de uitnodiging, die uit Jeruzalem aan de steden van Juda gezonden werd toen zij terstond na hun terugkeer uit de ballingschap een altaar hadden opgericht om te komen en zich met hen te verenigen in het offeren, Ezra 3:2. Als de eredienst van God wederom ingesteld is, zend er dan bericht van aan al uw broederen, opdat zij met u in het genot ervan mogen delen." Maar dit zou volkomen vervuld worden in de openbare en onversaagde prediking van het Evangelie door de apostelen aan alle volken, beginnende van Jeruzalem. De stem roepende in de woestijn, kondigde aan dat Hij komende was, maar nu wordt bekend gemaakt dat Hij gekomen is. Ziet het Lam Gods, neemt uw Verlosser in ogenschouw, ziet uw Koning, ziet uw God.

II. Wat de heerlijkheid is, die geopenbaard zal worden. Uw God zal komen, zal zich tonen:

1. Met de macht en de grootheid van een vorst, Isaiah 40:10. Hij zal komen met een sterke hand, te sterk om tegengehouden te worden al kan zij ook worden tegengestaan. Zijn sterke hand zal Zijn volk aan zich onderwerpen, en zal Zijn en hun vijanden bedwingen en overwinnen. Hij zal komen, die sterk genoeg is om door al de moeilijkheden heen te breken, die op Zijn weg liggen. Onze Heere Jezus was vol van kracht, een sterke, machtige Verlosser. Sommigen lezen dit: Hij zal komen tegen de sterke en hem overweldigen, hem tenonder brengen. Satan is de sterke gewapende, maar onze Heere Jezus is sterker dan hij, en Hij zal doen blijken dat Hij dit is, want:

a. Hij zal heersen trots alle tegenstand, Zijn arm zal heersen, zal overmogen voor Hem, voor de volvoering van Zijn raad, voor Zijn eigen heerlijkheid, levant Hij is Zijn eigen doeleinde.

b. Hij zal allen vergelden naar hun werken als een rechtvaardig Rechter. Zijn loon is met Hem, als een wederkerend vorst brengt Hij straf mee voor de rebellen en verhoging voor de getrouwe onderdanen.

c. Hij zal voortgaan en Zijn voornemen volvoeren, Zijn werk is voor Hem, Hij weet volkomen goed wat Hij te doen heeft welke weg Hij er voor moet inslaan om iet te volbrengen, Hij zelf weet wat Hij doen zal.

2. Met het medelijden en de tederheid van een herder, Isaiah 40:11. God is de Herder Israëls Psalms 80:2. Christus is de goede Herder, Job. 10:11. Dezelfde, die heerst met de sterke hand van een vorst, leidt en weidt met de tedere hand van een herder.

a. Hij draagt zorg voor de gehele kudde, Zijn klein kuddeke, Hij zal Zijn kudde weiden gelijk een herder. Zijn woord is spijze voor Zijn kudde om er zich mee te voeden, Zijn inzettingen zijn grazige weiden voor hen, Zijn dienstknechten zijn onderherders, die aangesteld zijn om hen te verzorgen.

b. Hij draagt zeer bijzonder zorg voor hen, die Zijn zorg het meest behoeven: de lammeren, die zwak zijn en zichzelf niet kunnen helpen, en niet gewend zijn aan moeite en ontbering, de drachtige, die daarom zwaar zijn, en die, zo hun leed gedaan wordt, in gevaar zijn om een misdracht te hebben. Hij draagt inzonderheid zorg voor een opvolging, opdat zij niet uitgeroeid worden. De goede Herder draagt zeer tederlijk zorg voor kinderen, die gezeggelijk zijn en van wie men goede hoop kan hebben, voor pasbekeerden, die zich op weg begeven naar de hemel, voor zwakke gelovigen en voor hen, die bezwaard van geest zijn. Zij zijn de lammeren van de kudde, die er zeker van kunnen zijn dat hun niet zal ontbreken wat door hun toestand vereist wordt. Hij zal ze vergaderen in de armen van Zijn macht, Zijn kracht zal in hun zwakheid volbracht worden, 2 Corinthiers 12:9. Hij zal hen vergaderen als zij afdwalen, hen oprichten als zij vallen, hen bijeenvergaderen als zij verstrooid zijn, en hen ten laatste tot zich vergaderen, en dit alles met Zijn eigen arm, waaruit niemand hen zal kunnen wegrukken, John 10:28. Hij zal ze in Zijn schoot dragen, in de schoot van Zijn liefde, ze koesteren aan Zijn borst. Als zij vermoeid zijn, als zij ziek en zwak zijn, als zij op ruwe wegen zijn, zal Hij ze dragen en zorgen, dat zij niet achtergelaten worden. Hij zal hen zachtkens leiden. Door Zijn woord eist Hij niet meer van hen, en door Zijn voorzienigheid legt Hij hun niets meer op, dan waartoe Hij hen instaatstelt, want Hij bedenkt wat maaksel zij zijn.

Verzen 9-11

Jesaja 40:9-11

Er was beloofd, Isaiah 40:5, dat de heerlijkheid des Heeren geopenbaard zal worden, dat is het met de hoop waarop Gods volk vertroost moeten worden. Nu wordt ons hier gezegd:

I. Hoe zij geopenbaard zal worden, Isaiah 40:9.

1. Zij zal geopenbaard worden aan Zion en Jeruzalem, er zal kennis van worden gegeven aan het overblijfsel, dat in Zion en Jeruzalem gebleven is, aan de armen des lands, die wijngaardeniers en landbouwers waren, er zal hun gezegd worden dat hun broederen tot hen zullen terugkeren, dit zal ook gezegd worden aan de gevangenen, die tot Zion en Jeruzalem behoren, en hun genegenheid er voor hadden behouden. Zion wordt gezegd bij de dochter Babels te wonen, Zacheria 2:7, en daar ontving zij het bericht van Cyrus' vriendelijke proclamatie, en aldus geeft de kanttekening deze lezing: o gij, die goede tijding brengt aan Zion, enz. de personen bedoelende, die gebruikt werden om deze proclamatie bekend te maken, laat hen het van goeder harte doen laat hen er het land van doen weerklinken, er, laat hen het aan de zonen van Zion bekend maken in hun eigen taal, zeggende tot hen: Ziet uw God.

2. Zij zal verkondigd worden door Zion en Jeruzalem, zo is de lezing van de tekst, laat hen, die daar gebleven zijn, of die reeds teruggekeerd waren, als zij zien dat de verlossing voltooid staat te worden, haar bekend maken op de meest openbare plaatsen, waar zij het best door alle steden van Juda gehoord kunnen worden, laat hen bekend maken, zo luide als ze kunnen, laat hen hun stem opheffen met macht, en niet bevreesd zijn dat zij zich zullen overspannen, laat hen niet bevreesd zijn dat de vijanden het zullen horen en met hen zullen twisten, of dat het blijken zal niet waar te zijn, of dat de tijding niet zo goed is als zij op de eersten aanblik schijnt te zijn, laat hen tot de steden van Juda zeggen en tot al de inwoners des lands: Ziet uw God. Als God voortgaat met de verlossing van Zijn volk, laat hen dan naarstig de tijding ervan verspreiden onder hun vrienden, laat hen hun zeggen dat het God is, die het gedaan heeft, wie er ook de werktuigen voor geweest zijn, God was de werker, het is hun God, een God in verbond met hen, en Hij doet het als het hunne, en zij zullen er het voordeel en het genot van oogsten. "Ziet Hem, merkt Zijn hand er in op, en ziet over ondergeschikte of tweede oorzaken heen, Ziet de God, die gij lang hebt verwacht, Hij is gekomen Isaiah 25:9. Deze is onze God wij hebben Hem verwacht. Dit kan verwijzen naar de uitnodiging, die uit Jeruzalem aan de steden van Juda gezonden werd toen zij terstond na hun terugkeer uit de ballingschap een altaar hadden opgericht om te komen en zich met hen te verenigen in het offeren, Ezra 3:2. Als de eredienst van God wederom ingesteld is, zend er dan bericht van aan al uw broederen, opdat zij met u in het genot ervan mogen delen." Maar dit zou volkomen vervuld worden in de openbare en onversaagde prediking van het Evangelie door de apostelen aan alle volken, beginnende van Jeruzalem. De stem roepende in de woestijn, kondigde aan dat Hij komende was, maar nu wordt bekend gemaakt dat Hij gekomen is. Ziet het Lam Gods, neemt uw Verlosser in ogenschouw, ziet uw Koning, ziet uw God.

II. Wat de heerlijkheid is, die geopenbaard zal worden. Uw God zal komen, zal zich tonen:

1. Met de macht en de grootheid van een vorst, Isaiah 40:10. Hij zal komen met een sterke hand, te sterk om tegengehouden te worden al kan zij ook worden tegengestaan. Zijn sterke hand zal Zijn volk aan zich onderwerpen, en zal Zijn en hun vijanden bedwingen en overwinnen. Hij zal komen, die sterk genoeg is om door al de moeilijkheden heen te breken, die op Zijn weg liggen. Onze Heere Jezus was vol van kracht, een sterke, machtige Verlosser. Sommigen lezen dit: Hij zal komen tegen de sterke en hem overweldigen, hem tenonder brengen. Satan is de sterke gewapende, maar onze Heere Jezus is sterker dan hij, en Hij zal doen blijken dat Hij dit is, want:

a. Hij zal heersen trots alle tegenstand, Zijn arm zal heersen, zal overmogen voor Hem, voor de volvoering van Zijn raad, voor Zijn eigen heerlijkheid, levant Hij is Zijn eigen doeleinde.

b. Hij zal allen vergelden naar hun werken als een rechtvaardig Rechter. Zijn loon is met Hem, als een wederkerend vorst brengt Hij straf mee voor de rebellen en verhoging voor de getrouwe onderdanen.

c. Hij zal voortgaan en Zijn voornemen volvoeren, Zijn werk is voor Hem, Hij weet volkomen goed wat Hij te doen heeft welke weg Hij er voor moet inslaan om iet te volbrengen, Hij zelf weet wat Hij doen zal.

2. Met het medelijden en de tederheid van een herder, Isaiah 40:11. God is de Herder Israëls Psalms 80:2. Christus is de goede Herder, Job. 10:11. Dezelfde, die heerst met de sterke hand van een vorst, leidt en weidt met de tedere hand van een herder.

a. Hij draagt zorg voor de gehele kudde, Zijn klein kuddeke, Hij zal Zijn kudde weiden gelijk een herder. Zijn woord is spijze voor Zijn kudde om er zich mee te voeden, Zijn inzettingen zijn grazige weiden voor hen, Zijn dienstknechten zijn onderherders, die aangesteld zijn om hen te verzorgen.

b. Hij draagt zeer bijzonder zorg voor hen, die Zijn zorg het meest behoeven: de lammeren, die zwak zijn en zichzelf niet kunnen helpen, en niet gewend zijn aan moeite en ontbering, de drachtige, die daarom zwaar zijn, en die, zo hun leed gedaan wordt, in gevaar zijn om een misdracht te hebben. Hij draagt inzonderheid zorg voor een opvolging, opdat zij niet uitgeroeid worden. De goede Herder draagt zeer tederlijk zorg voor kinderen, die gezeggelijk zijn en van wie men goede hoop kan hebben, voor pasbekeerden, die zich op weg begeven naar de hemel, voor zwakke gelovigen en voor hen, die bezwaard van geest zijn. Zij zijn de lammeren van de kudde, die er zeker van kunnen zijn dat hun niet zal ontbreken wat door hun toestand vereist wordt. Hij zal ze vergaderen in de armen van Zijn macht, Zijn kracht zal in hun zwakheid volbracht worden, 2 Corinthiers 12:9. Hij zal hen vergaderen als zij afdwalen, hen oprichten als zij vallen, hen bijeenvergaderen als zij verstrooid zijn, en hen ten laatste tot zich vergaderen, en dit alles met Zijn eigen arm, waaruit niemand hen zal kunnen wegrukken, John 10:28. Hij zal ze in Zijn schoot dragen, in de schoot van Zijn liefde, ze koesteren aan Zijn borst. Als zij vermoeid zijn, als zij ziek en zwak zijn, als zij op ruwe wegen zijn, zal Hij ze dragen en zorgen, dat zij niet achtergelaten worden. Hij zal hen zachtkens leiden. Door Zijn woord eist Hij niet meer van hen, en door Zijn voorzienigheid legt Hij hun niets meer op, dan waartoe Hij hen instaatstelt, want Hij bedenkt wat maaksel zij zijn.

Verzen 12-17

Jesaja 40:12-17

Het doel van deze verzen is aan te tonen welk een groot en heerlijk wezen de Heere Jahweh is, die Israëls God en Verlosser is. Dit wordt hier te pas gebracht:

a. Om Zijn volk, dat gevangen was in Babel, aan te moedigen om op Hem te hopen en op Hem te vertrouwen voor verlossing, al waren zij ook nog zo zwak, en al waren hun verdrukkers ook nog zo sterk.

b. Hen aan te sporen om zich aan Hem te houden, Hem aan te kleven, en zich niet ter zijde af te wenden naar andere goden, want er zijn geen, die bij Hem vergeleken kunnen worden.

c. Om allen, die de blijde boodschap ontvangen van verlossing door Christus, een heilig ontzag en eerbied in te boezemen voor God. Hoewel er gezegd was, Isaiah 40:9, Ziet uw God, en Isaiah 40:11, dat Hij Zijn kudde zal weiden gelijk een herder, moet toch vanwege de neerbuigendheid van Zijn genade geen vermindering in onze gedachte opkomen van Zijn alles overtreffende heerlijkheid. Laat ons zien hoe groot onze God is, en vrezen voor Zijn aangezicht, want:

1. Zijn macht is onbeperkt, oneindig, geen schepsel kan er zich bij vergelijken, en nog veel minder er tegen strijden, Isaiah 40:12.

a. Hij reikt zeer ver, aanschouw de hemelbol, en gij staat verbaasd over de uitgestrektheid ervan, maar de grote God heeft met de span de maat genomen van de hemelen, voor Hem zijn zij slechts een handbreed, zo groot is Zijn hand. Beschouw de aardbol, ook daar heeft Hij het gebied over, al de wateren in de wereld kan Hij meten in het holte van Zijn hand, waar wij slechts een weinigje water kunnen houden, en het droge kan Hij gemakkelijk besturen en regelen, want Hij begrijpt met een driehoek, of met Zijn drie vingers, het stof van de aarde, het is voor Hem niets meer dan een vingergreep, of hetgeen wij tussen de duim en twee vingers opnemen.

b. Hij heeft een ontzaglijk grote kracht, en kan even gemakkelijk bergen en heuvelen bewegen, als een koopman zijn waren opheft in de weegschaal en ze er weer uit neemt, Hij weegt ze in Zijn hand even nauwkeurig, alsof Hij ze in een weegschaal woog. Dit kan zien op het werk van de schepping, toen de hemelen uitgestrekt waren, even juist en nauwkeurig als iets dat uitgespannen wordt, en de aarde en de wateren in evenredige verhouding tot elkaar gebracht worden, alsof zij gemeten waren, en de bergen van zo'n gewicht gemaakt waren, dat zij tot ballast kunnen dienen voor de aardbol, en niets meer. Of, het kan zien op het werk van de voorzienigheid (dat een voortdurende schepping is) en de bestaanbaarheid van alle schepselen met elkaar.

2. Zijn wijsheid is ondoorgrondelijk, waaraan geen schepsel inlichting of leiding kan geven, Isaiah 40:13, Isaiah 40:14. Gelijk niemand doen kan wat God gedaan heeft en doet, zo kan ook niemand Hem bijstaan of helpen in het doen ervan, noch Hem iets voorstellen, waaraan Hij niet gedacht heeft. Toen de Heere door Zijn Geest de wereld gemaakt heeft, Job 26:13, was er niemand, die Zijn Geest bestuurde, of Hem enigerlei raad gaf, hetzij omtrent wat Hij doen moest, of hoe blij het doen moest. Ook heeft Hij geen raadsman nodig voor het bestuur of de regering van de wereld, ook is er niemand bij Hem, die Hij raadpleegt, zoals de wijste koningen hen raadplegen, "die de wet en het recht weten" Esther 1:13, God heeft het niet nodig dat hem gezegd wordt wat gedaan is, want dat weet Hij volkomen, evenmin heeft Hij raad nodig voor hetgeen gedaan moet worden, want Hij kent beide het rechte doel en de juiste middelen. Hierop wordt hier zeer de nadruk gelegd, omdat er onder de gevangenen geen staatslieden waren om hun zaken te besturen voor het hof, of hun het middel aan de hand te doen om hun vrijheid te herkrijgen. "Het doet er niet toe", zegt de profeet, "gij hebt een God om voor u op te treden, die geen hulp van staatslieden nodig heeft." In het grote werk van onze verlossing door Christus, waren de zaken beraamd en vastgesteld "voor de grondlegging van de wereld, toen er niemand was om Hem te leren van het pad des rechts," 1 Corinthiers 2:7.

3. De volkeren van de wereld zijn niets in vergelijking met Hem, Isaiah 40:15, Isaiah 40:17. Neem hen allen tezamen, al de grote en machtige volken van de aarde, de glansrijkste, schitterendste koningen, de volkrijkste koninkrijken, beide de rijksten, neem de eilanden, de menigte erven, de eilanden van de heidenen-voor Zijn aangezicht, als zij staan in vergelijking met Hem, of in tegenstand met Hem, dan zijn zij als een druppel aan de emmer, vergeleken bij de grote, uitgestrekte oceaan, of het stofje van de weegschaal, dat de balans niet doet overslaan, en daarom van geen belang wordt geacht, het is zo klein in vergelijking met al het stof van de aarde. Hij neemt ze op, en werpt ze van zich weg, als iets zo klein, dat het niet van de moeite waard is om er van te spreken. In Zijn ogen zijn zij allen als niets alsof zij niet bestonden, want zij voegen niets toe aan Zijn volkomenheid en algenoegzaamheid zij worden door Hem geacht als minder dan niets te zijn, en aldus moeten zij ook in vergelijking met Hem door ons geacht worden, minder dan niets en ijdelheid. Als het Hem behaagt, kan Hij ze allen even gemakkelijk tot niets brengen, als Hij ze in de beginne uit niets heeft voortgebracht. Als God werk te doen heeft is Hem noch aan bijstand noch aan weerstand van het schepsel iets gelegen. Zij zijn allen ijdelheid, het woord, dat gebruikt wordt voor chaos, Genesis 1:2, waartoe zij ten laatste teruggebracht zullen worden. Laat dit hoge gedachten in ons opwekken van God, en lage gedachten van deze wereld, en ons aansporen om God, en niet de mens, beide tot onze vreze en onze hoop te maken. Dit verheerlijkt Gods liefde voor de wereld, dat Hij, hoewel zij van zo weinig belang of waarde voor Hem is voor de verlossing ervan toch Zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft, John 3:16.

4. De diensten van de kerk kunnen Hem niets toevoegen noch staan zij in evenredigheid tot Zijn oneindige volkomenheid, Isaiah 40:16. De Libanon is niet genoegzaam om te branden, het hout ervan is geen genoegzame brandstof voor het altaar, hoewel hij zo wel voorzien is van cederbomen, en het gedierte ervan is niet genoegzaam ten brandoffer, hoewel hij zo goed voorzien is van vee, Isaiah 40:16. Waar wij God ook mee eren, het blijft oneindig ver achter bij de verdienste van Zijn volmaaktheid, want Hij is verhoogd ver boven allen lof en prijs, boven alle brandofferen en slachtofferen.

Verzen 12-17

Jesaja 40:12-17

Het doel van deze verzen is aan te tonen welk een groot en heerlijk wezen de Heere Jahweh is, die Israëls God en Verlosser is. Dit wordt hier te pas gebracht:

a. Om Zijn volk, dat gevangen was in Babel, aan te moedigen om op Hem te hopen en op Hem te vertrouwen voor verlossing, al waren zij ook nog zo zwak, en al waren hun verdrukkers ook nog zo sterk.

b. Hen aan te sporen om zich aan Hem te houden, Hem aan te kleven, en zich niet ter zijde af te wenden naar andere goden, want er zijn geen, die bij Hem vergeleken kunnen worden.

c. Om allen, die de blijde boodschap ontvangen van verlossing door Christus, een heilig ontzag en eerbied in te boezemen voor God. Hoewel er gezegd was, Isaiah 40:9, Ziet uw God, en Isaiah 40:11, dat Hij Zijn kudde zal weiden gelijk een herder, moet toch vanwege de neerbuigendheid van Zijn genade geen vermindering in onze gedachte opkomen van Zijn alles overtreffende heerlijkheid. Laat ons zien hoe groot onze God is, en vrezen voor Zijn aangezicht, want:

1. Zijn macht is onbeperkt, oneindig, geen schepsel kan er zich bij vergelijken, en nog veel minder er tegen strijden, Isaiah 40:12.

a. Hij reikt zeer ver, aanschouw de hemelbol, en gij staat verbaasd over de uitgestrektheid ervan, maar de grote God heeft met de span de maat genomen van de hemelen, voor Hem zijn zij slechts een handbreed, zo groot is Zijn hand. Beschouw de aardbol, ook daar heeft Hij het gebied over, al de wateren in de wereld kan Hij meten in het holte van Zijn hand, waar wij slechts een weinigje water kunnen houden, en het droge kan Hij gemakkelijk besturen en regelen, want Hij begrijpt met een driehoek, of met Zijn drie vingers, het stof van de aarde, het is voor Hem niets meer dan een vingergreep, of hetgeen wij tussen de duim en twee vingers opnemen.

b. Hij heeft een ontzaglijk grote kracht, en kan even gemakkelijk bergen en heuvelen bewegen, als een koopman zijn waren opheft in de weegschaal en ze er weer uit neemt, Hij weegt ze in Zijn hand even nauwkeurig, alsof Hij ze in een weegschaal woog. Dit kan zien op het werk van de schepping, toen de hemelen uitgestrekt waren, even juist en nauwkeurig als iets dat uitgespannen wordt, en de aarde en de wateren in evenredige verhouding tot elkaar gebracht worden, alsof zij gemeten waren, en de bergen van zo'n gewicht gemaakt waren, dat zij tot ballast kunnen dienen voor de aardbol, en niets meer. Of, het kan zien op het werk van de voorzienigheid (dat een voortdurende schepping is) en de bestaanbaarheid van alle schepselen met elkaar.

2. Zijn wijsheid is ondoorgrondelijk, waaraan geen schepsel inlichting of leiding kan geven, Isaiah 40:13, Isaiah 40:14. Gelijk niemand doen kan wat God gedaan heeft en doet, zo kan ook niemand Hem bijstaan of helpen in het doen ervan, noch Hem iets voorstellen, waaraan Hij niet gedacht heeft. Toen de Heere door Zijn Geest de wereld gemaakt heeft, Job 26:13, was er niemand, die Zijn Geest bestuurde, of Hem enigerlei raad gaf, hetzij omtrent wat Hij doen moest, of hoe blij het doen moest. Ook heeft Hij geen raadsman nodig voor het bestuur of de regering van de wereld, ook is er niemand bij Hem, die Hij raadpleegt, zoals de wijste koningen hen raadplegen, "die de wet en het recht weten" Esther 1:13, God heeft het niet nodig dat hem gezegd wordt wat gedaan is, want dat weet Hij volkomen, evenmin heeft Hij raad nodig voor hetgeen gedaan moet worden, want Hij kent beide het rechte doel en de juiste middelen. Hierop wordt hier zeer de nadruk gelegd, omdat er onder de gevangenen geen staatslieden waren om hun zaken te besturen voor het hof, of hun het middel aan de hand te doen om hun vrijheid te herkrijgen. "Het doet er niet toe", zegt de profeet, "gij hebt een God om voor u op te treden, die geen hulp van staatslieden nodig heeft." In het grote werk van onze verlossing door Christus, waren de zaken beraamd en vastgesteld "voor de grondlegging van de wereld, toen er niemand was om Hem te leren van het pad des rechts," 1 Corinthiers 2:7.

3. De volkeren van de wereld zijn niets in vergelijking met Hem, Isaiah 40:15, Isaiah 40:17. Neem hen allen tezamen, al de grote en machtige volken van de aarde, de glansrijkste, schitterendste koningen, de volkrijkste koninkrijken, beide de rijksten, neem de eilanden, de menigte erven, de eilanden van de heidenen-voor Zijn aangezicht, als zij staan in vergelijking met Hem, of in tegenstand met Hem, dan zijn zij als een druppel aan de emmer, vergeleken bij de grote, uitgestrekte oceaan, of het stofje van de weegschaal, dat de balans niet doet overslaan, en daarom van geen belang wordt geacht, het is zo klein in vergelijking met al het stof van de aarde. Hij neemt ze op, en werpt ze van zich weg, als iets zo klein, dat het niet van de moeite waard is om er van te spreken. In Zijn ogen zijn zij allen als niets alsof zij niet bestonden, want zij voegen niets toe aan Zijn volkomenheid en algenoegzaamheid zij worden door Hem geacht als minder dan niets te zijn, en aldus moeten zij ook in vergelijking met Hem door ons geacht worden, minder dan niets en ijdelheid. Als het Hem behaagt, kan Hij ze allen even gemakkelijk tot niets brengen, als Hij ze in de beginne uit niets heeft voortgebracht. Als God werk te doen heeft is Hem noch aan bijstand noch aan weerstand van het schepsel iets gelegen. Zij zijn allen ijdelheid, het woord, dat gebruikt wordt voor chaos, Genesis 1:2, waartoe zij ten laatste teruggebracht zullen worden. Laat dit hoge gedachten in ons opwekken van God, en lage gedachten van deze wereld, en ons aansporen om God, en niet de mens, beide tot onze vreze en onze hoop te maken. Dit verheerlijkt Gods liefde voor de wereld, dat Hij, hoewel zij van zo weinig belang of waarde voor Hem is voor de verlossing ervan toch Zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft, John 3:16.

4. De diensten van de kerk kunnen Hem niets toevoegen noch staan zij in evenredigheid tot Zijn oneindige volkomenheid, Isaiah 40:16. De Libanon is niet genoegzaam om te branden, het hout ervan is geen genoegzame brandstof voor het altaar, hoewel hij zo wel voorzien is van cederbomen, en het gedierte ervan is niet genoegzaam ten brandoffer, hoewel hij zo goed voorzien is van vee, Isaiah 40:16. Waar wij God ook mee eren, het blijft oneindig ver achter bij de verdienste van Zijn volmaaktheid, want Hij is verhoogd ver boven allen lof en prijs, boven alle brandofferen en slachtofferen.

Verzen 18-26

Jesaja 40:18-26

Hier bestraft de profeet hen:

1. Die God voorstellen door schepselen, en aldus Zijn waarheid in een leugen veranderden, en Zijn heerlijkheid in schande verkeerden, die beelden maakten, en dan zeiden dat zij op God geleken en hun dienovereenkomstig hulde bewezen.

2. Die schepselen in de plaats van God stelden, die hen meer vreesden dan God, alsof zij Zijn gelijken waren, of hen meer liefhadden dan God, alsof zij geschikt waren om Zijn mededingers te zijn. Tweemaal wordt hier de uitdaging gedaan: Bij wie dan zult gij God vergelijken? Isaiah 40:18, en wederom Isaiah 40:25. De Heilige zelf zegt: Bij wie dan zult gijlieden Mij vergelijken? Dit toont de dwaasheid en ongerijmdheid aan:

a. Van lichamelijke afgoderij, zichtbare beelden makende van Hem, die onzichtbaar is, zich verbeeldende dat het beeld bezield zal worden door de Godheid, en dat de Godheid vertegenwoordigd kan worden door het beeld hetgeen, gelijk het een voorbeeld en bewijs was van de verdorvenheid van de menselijke natuur, ook een onduldbare belediging was van de eer van de Goddelijke natuur.

b. Van geestelijke afgoderij, schepselen gelijk stellende met God in onze genegenheden. Hoogmoedige mensen stellen zich gelijk met God, gierige, hebzuchtige mensen stellen hun geld gelijk met God, en al wat wij eren of liefhebben meer dan God, alles wat wij vrezen meer dan God, waarop wij hopen meer dan wij op God hopen, stellen wij gelijk met God, hetgeen de grootst-mogelijke belediging is van Hem, die God is boven allen.

Om nu de ongerijmdheid hiervan aan te tonen:

I. Beschrijft de profeet afgoden als verachtelijke dingen, waardig om aan de diepste verachting te worden prijsgegeven, Isaiah 40:19, Isaiah 40:21. Beschouw eens de betere soort ervan, die rijke lieden oprichten en aanbidden. Zij worden gemaakt van een mindere metaalsoort, gegoten in de vorm, die de gieter er aan wil geven, en dan worden zij verguld, of overtrokken met platen van goud teneinde voor een gouden beeld door te gaan. Het is een schepsel, want de werkmeester heeft het gemaakt, en derhalve is het geen god, Hosea 8:6, het hing af van zijn wil of het een god zijn zal, en van welke vorm of gedaante het zijn zou. Het is een bedrog, want van buiten is het goud, maar van binnen is het lood of koper, en daarin werden die godheden in waarheid voorgesteld, als niet zijnde wat zij schenen te zijn en hun bewonderaars bedriegende. Hoe verachtelijk zijn dan niet de slechtste soorten ervan-de goden van de arme! Hij, die zo verarmd is dat hij nauwelijks een offer kan brengen aan zijn god, nadat hij hem gemaakt heeft, wil toch niet zonder een god van hemzelf zijn. En hoewel hij er zich geen van koper of steen kan aanschaffen, zal hij er toch liever een hebben van hout, dan er in het geheel geen te hebben. Te die einde kiest hij een hout, dat niet spoedig verrotten zal, en daarvan zal hij zijn gesneden beeld maken. Beiden komen hierin overeen dat zij hun god goed vastmaken, opdat zij er niet van beroofd zullen worden. De betere soorten hebben zilveren ketenen om ze er mee vast te maken, en hoewel het slechts een houten beeld is, wordt er zorg voor gedragen dat het niet kan wankelen. Laat ons nu een weinig stilstaan, en zien:

1. Hoe deze afgodendienaars zichzelf te schande maken, en welk een smaad zij hun eigen verstand aandoen door te denken, dat goden, die zij zelf gemaakt hebben-nehustans, stukken koper, of blokken hout, in staat zouden zijn om hun enigerlei dienst of vriendelijkheid te bewijzen. Zo verijdeld waren zij in hun gedachten, en hoe verduisterd was hun dwaas hart!

2. Zie hoe deze afgodendienaars ons beschaamd maken, ons, die de enig levende en ware God aanbidden. Zij spaarden geen kosten voor hun afgoden, wij beschouwen als verloren of verspild wat uitgegeven wordt in de dienst van onze God, zij droegen er zorg voor dat hun afgoden niet bewogen, niet weggenomen konden worden, wij brengen moedwillig God er toe om van ons te wijken.

II. Hij beschrijft God als oneindig groot en de hoogste eerbied waardig, zodat er tussen Hem en de afgoden, hoe groot de mededinging ook zij, geen vergelijking is. Om de grootheid van God te bewijzen, beroept hij zich:

1. Op wat zij van Hem gehoord hebben met het gehoor van het oor, en de erkentenis van alle eeuwen en volken nopens Hem, Isaiah 40:2l. Hebt gij zelfs door het licht van de natuur het niet geweten? Is het u niet gezegd door uw vaders en onderwijzers overeenkomstig de overlevering, ontvangen van hun voorouders en voorgangers van de beginne af?" Deze bekendmakingen van God zijn zo oud als de wereld. Hebt gij het niet verstaan dat het van de grondlegging van de aarde altijd erkend is, dat God een groot God is en een groot Koning boven alle goden?" Het was een algemeen erkende waarheid dat er een oneindig Wezen is, dat de fontein is van alle bestaan. Dit is verstaan, niet slechts van het begin van de wereld, maar van en door de oorsprong van het heelal, het is gefundeerd op de grondslag van de aarde, de onzienlijke dingen Gods "worden van de schepping van de wereld aan uit de schepselen verstaan en doorzien," Romans 1:20. Gij kunt niet alleen uw vader vragen, en hij zal het u bekend maken, en uw ouden en zij zullen het u zeggen Deuteronomy 32:7, "maar vraag ook de voorbijgaanden op de weg," Job 21:29, vraag het de eerste de beste, die gij ontmoet, en hij zal u hetzelfde zeggen. Sommigen lezen dit Wilt gij niet weten? Wilt gij niet horen? Want zij, die onwetend zijn, zijn moedwillig onwetend het licht schijnt hun in het aangezicht, maar zij sluiten er hun ogen voor.

Hetgeen hier nu van God gezegd wordt is:

A. Dat Hij het gebied heeft over alle schepselen, de hemelen en de aarde zijn onder Zijn bestuur, Hij is gezeten boven de kloot van de aarde Isaiah 40:22. Hij, die de bijzondere woning van Zijn, heerlijkheid heeft in de bovenwereld houdt Zijn heerschappij in stand over de lagere wereld, geeft haar wetten en leidt al haar bewegingen tot Zijn eigen eer, Hij zit ongestoord en ongehinderd op de aarde en aldus bevestigt Hij haar. Nog breidt Hij de hemelen uit door Zijn macht en voorzienigheid houdt Hij ze nog uitgestrekt, en Hij zal dit blijven doen totdat de dag komt, wanneer zij toegerold zullen worden gelijk een boek. Hij strekt ze even gemakkelijk uit als wij een gordijn heen en weer trekken, des morgens de gordijnen opentrekkende, en ze des avonds weer sluitende. En de hemel is voor deze aarde als een tent om in te wonen, het is het verhemelte dat boven ons hoofd toegetrokken wordt, Psalms 104:2.

B. Dat de kinderen van de mensen, zelfs de grootsten en de machtigsten, als niets zijn voor Zijn aangezicht. De talrijke inwoners van deze aarde zijn in Zijn ogen als sprinkhanen in de onze, even klein en onbeduidend, van even geringe waarde, van even weinig nut, en even gemakkelijk verpletterd. Als hoogmoedige mensen zich verheffen, dan is dit slechts als de sprong van een sprinkhaan, in een oogwenk moeten zij weer naar beneden, naar de aarde. Als de verspieders zich als sprinkhanen achtten voor de kinderen Enaks, Numbers 13:33, wat zijn wij dan voor de grote God? Sprinkhanen. leven slechts voor een wijle, en leven zorgeloos, niet zoals de mier, en zo leven ook de meeste mensen.

C. Dat, hoe geducht diegenen ook mogen zijn in de ogen van hun medeschepselen, die tegen Hem verschijnen en handelen, zij zeer zeker vernederd zullen worden, en door de sterke hand Gods naar beneden zullen gebracht worden. Isaiah 40:23, Isaiah 40:24. Vorsten en rechters, die groot gezag hebben, en het misbruiken tot ondersteuning van verdrukking en onrechtvaardigheid, achten hen, die hen omringen, als niets, "al hun tegenpartijders, die blazen zij aan", Psalms 10:5, Psalms 12:6, maar als de grote God hen bestraft, brengt Hij hen tot niets. Hij vernedert hen, Hij temt hen, en maakt hen als ijdelheid weinig geteld, niet gevreesd, en niet bemind. Hij maakt hen volstrekt onmachtig om voor Hem te bestaan in heigericht, hetgeen of,

a. Zal voorkomen dat zij in hun gezag worden bevestigd: zij zullen niet geplant worden, ja zij zullen niet gezaaid worden, en dat is de tweeërlei wijze, waarop planten voortgeplant worden namelijk door zaad of door stekjes, ja al verkrijgen zij ook een weinig invloed, en zij aldus geplant of gezaaid zijn, zal hun stam toch niet wortelen in de aarde, zij zullen niet lang de macht in handen hebben Elifaz heeft de dwaas wortelende gezien, doch terstond vervloekte hij zijn woning En hoe spoedig is dan niet de vijgeboom verdord! Of,

b. Hij zal hen vernietigen als zij denken gevestigd te zijn. Hij behoeft slechts op hen te blazen, en dan verdorren zij, en gaan teniet, en de stormwind zal ze als een stoppel wegnemen. Want hoewel Gods toorn in het eerst slechts licht op hen schijnt te blazen, zal hij toch spoedig als een machtige stormwind worden, als God oordeelt zal Hij overwinnen. Zij, die niet voor Hem willen buigen, kunnen niet bestaan voor Zijn aangezicht.

2. Hij beroept zich op hetgeen hun ogen van Hem gezien hebben, Isaiah 40:26. Heft uw ogen op omhoog, blijft niet altijd staren op de aarde," het zijn ontaarde zielen die altijd naar de aarde gericht zin, daar er niets hemels in is-maar zie soms ook eens op," - de hemel gaf aan de mens een opgerichte gestalte, en gebood hem op de sterren te zien. "Beschouw de heerlijke lichten des hemels, bedenk wie ze geschapen heeft, zij hebben noch zichzelf gemaakt noch zichzelf in orde gerangschikt, ongetwijfeld moet er dus een God zijn, die hun hun bestaan, hun macht en hun beweging heeft gegeven. wat wij zien van het schepsel moet ons leiden tot de Schepper. Als de afgodendienaars hun ogen ophieven en het heir des hemels aanschouwden, konden zij, daar zij geheel opgingen in hetgeen hun uitwendige zinnen zagen, niet verder zien maar aanbaden het, Deuteronomy 4:19, Job 31:26. Daarom spoort de profeet ons hier aan om gebruik te maken van ons verstand, zowel als van onze zintuigen, en te bedenken wie ze geschapen heeft, en Hem onze hulde te brengen. Geef Hem de eer van Zijn soevereiniteit over hen, Hij brengt in getale hun heir voort, zoals een generaal zijn eskadrons en bataljons van zich leger voor laat treden, van de kennis, die Hij van hen heeft: Hij roept ze allen bij name, bij hun eigen namen, bij juiste namen, in overeenstemming met hun plaats en hun invloed, Psalms 147:4, en het gebruik, dat Hij van hen maakt. Als Hij ze oproept tot enige dienst, dan zijn zij zo gedienstig en gehoorzaam, dat vanwege de grootheid van Zijn kracht er niet een gemist wordt, maar, zoals toen de sterren in hun loopplaatsen streden tegen Sisera, doet een ieder van hun hetgeen hem is opgedragen. Om zulke schepselen dus tot mededingers te stellen met God, die zulke gehoorzame bereidwillige dienaren van Hem zijn, is een onrecht aan hen, zowel als een belediging voor Hem.

Verzen 18-26

Jesaja 40:18-26

Hier bestraft de profeet hen:

1. Die God voorstellen door schepselen, en aldus Zijn waarheid in een leugen veranderden, en Zijn heerlijkheid in schande verkeerden, die beelden maakten, en dan zeiden dat zij op God geleken en hun dienovereenkomstig hulde bewezen.

2. Die schepselen in de plaats van God stelden, die hen meer vreesden dan God, alsof zij Zijn gelijken waren, of hen meer liefhadden dan God, alsof zij geschikt waren om Zijn mededingers te zijn. Tweemaal wordt hier de uitdaging gedaan: Bij wie dan zult gij God vergelijken? Isaiah 40:18, en wederom Isaiah 40:25. De Heilige zelf zegt: Bij wie dan zult gijlieden Mij vergelijken? Dit toont de dwaasheid en ongerijmdheid aan:

a. Van lichamelijke afgoderij, zichtbare beelden makende van Hem, die onzichtbaar is, zich verbeeldende dat het beeld bezield zal worden door de Godheid, en dat de Godheid vertegenwoordigd kan worden door het beeld hetgeen, gelijk het een voorbeeld en bewijs was van de verdorvenheid van de menselijke natuur, ook een onduldbare belediging was van de eer van de Goddelijke natuur.

b. Van geestelijke afgoderij, schepselen gelijk stellende met God in onze genegenheden. Hoogmoedige mensen stellen zich gelijk met God, gierige, hebzuchtige mensen stellen hun geld gelijk met God, en al wat wij eren of liefhebben meer dan God, alles wat wij vrezen meer dan God, waarop wij hopen meer dan wij op God hopen, stellen wij gelijk met God, hetgeen de grootst-mogelijke belediging is van Hem, die God is boven allen.

Om nu de ongerijmdheid hiervan aan te tonen:

I. Beschrijft de profeet afgoden als verachtelijke dingen, waardig om aan de diepste verachting te worden prijsgegeven, Isaiah 40:19, Isaiah 40:21. Beschouw eens de betere soort ervan, die rijke lieden oprichten en aanbidden. Zij worden gemaakt van een mindere metaalsoort, gegoten in de vorm, die de gieter er aan wil geven, en dan worden zij verguld, of overtrokken met platen van goud teneinde voor een gouden beeld door te gaan. Het is een schepsel, want de werkmeester heeft het gemaakt, en derhalve is het geen god, Hosea 8:6, het hing af van zijn wil of het een god zijn zal, en van welke vorm of gedaante het zijn zou. Het is een bedrog, want van buiten is het goud, maar van binnen is het lood of koper, en daarin werden die godheden in waarheid voorgesteld, als niet zijnde wat zij schenen te zijn en hun bewonderaars bedriegende. Hoe verachtelijk zijn dan niet de slechtste soorten ervan-de goden van de arme! Hij, die zo verarmd is dat hij nauwelijks een offer kan brengen aan zijn god, nadat hij hem gemaakt heeft, wil toch niet zonder een god van hemzelf zijn. En hoewel hij er zich geen van koper of steen kan aanschaffen, zal hij er toch liever een hebben van hout, dan er in het geheel geen te hebben. Te die einde kiest hij een hout, dat niet spoedig verrotten zal, en daarvan zal hij zijn gesneden beeld maken. Beiden komen hierin overeen dat zij hun god goed vastmaken, opdat zij er niet van beroofd zullen worden. De betere soorten hebben zilveren ketenen om ze er mee vast te maken, en hoewel het slechts een houten beeld is, wordt er zorg voor gedragen dat het niet kan wankelen. Laat ons nu een weinig stilstaan, en zien:

1. Hoe deze afgodendienaars zichzelf te schande maken, en welk een smaad zij hun eigen verstand aandoen door te denken, dat goden, die zij zelf gemaakt hebben-nehustans, stukken koper, of blokken hout, in staat zouden zijn om hun enigerlei dienst of vriendelijkheid te bewijzen. Zo verijdeld waren zij in hun gedachten, en hoe verduisterd was hun dwaas hart!

2. Zie hoe deze afgodendienaars ons beschaamd maken, ons, die de enig levende en ware God aanbidden. Zij spaarden geen kosten voor hun afgoden, wij beschouwen als verloren of verspild wat uitgegeven wordt in de dienst van onze God, zij droegen er zorg voor dat hun afgoden niet bewogen, niet weggenomen konden worden, wij brengen moedwillig God er toe om van ons te wijken.

II. Hij beschrijft God als oneindig groot en de hoogste eerbied waardig, zodat er tussen Hem en de afgoden, hoe groot de mededinging ook zij, geen vergelijking is. Om de grootheid van God te bewijzen, beroept hij zich:

1. Op wat zij van Hem gehoord hebben met het gehoor van het oor, en de erkentenis van alle eeuwen en volken nopens Hem, Isaiah 40:2l. Hebt gij zelfs door het licht van de natuur het niet geweten? Is het u niet gezegd door uw vaders en onderwijzers overeenkomstig de overlevering, ontvangen van hun voorouders en voorgangers van de beginne af?" Deze bekendmakingen van God zijn zo oud als de wereld. Hebt gij het niet verstaan dat het van de grondlegging van de aarde altijd erkend is, dat God een groot God is en een groot Koning boven alle goden?" Het was een algemeen erkende waarheid dat er een oneindig Wezen is, dat de fontein is van alle bestaan. Dit is verstaan, niet slechts van het begin van de wereld, maar van en door de oorsprong van het heelal, het is gefundeerd op de grondslag van de aarde, de onzienlijke dingen Gods "worden van de schepping van de wereld aan uit de schepselen verstaan en doorzien," Romans 1:20. Gij kunt niet alleen uw vader vragen, en hij zal het u bekend maken, en uw ouden en zij zullen het u zeggen Deuteronomy 32:7, "maar vraag ook de voorbijgaanden op de weg," Job 21:29, vraag het de eerste de beste, die gij ontmoet, en hij zal u hetzelfde zeggen. Sommigen lezen dit Wilt gij niet weten? Wilt gij niet horen? Want zij, die onwetend zijn, zijn moedwillig onwetend het licht schijnt hun in het aangezicht, maar zij sluiten er hun ogen voor.

Hetgeen hier nu van God gezegd wordt is:

A. Dat Hij het gebied heeft over alle schepselen, de hemelen en de aarde zijn onder Zijn bestuur, Hij is gezeten boven de kloot van de aarde Isaiah 40:22. Hij, die de bijzondere woning van Zijn, heerlijkheid heeft in de bovenwereld houdt Zijn heerschappij in stand over de lagere wereld, geeft haar wetten en leidt al haar bewegingen tot Zijn eigen eer, Hij zit ongestoord en ongehinderd op de aarde en aldus bevestigt Hij haar. Nog breidt Hij de hemelen uit door Zijn macht en voorzienigheid houdt Hij ze nog uitgestrekt, en Hij zal dit blijven doen totdat de dag komt, wanneer zij toegerold zullen worden gelijk een boek. Hij strekt ze even gemakkelijk uit als wij een gordijn heen en weer trekken, des morgens de gordijnen opentrekkende, en ze des avonds weer sluitende. En de hemel is voor deze aarde als een tent om in te wonen, het is het verhemelte dat boven ons hoofd toegetrokken wordt, Psalms 104:2.

B. Dat de kinderen van de mensen, zelfs de grootsten en de machtigsten, als niets zijn voor Zijn aangezicht. De talrijke inwoners van deze aarde zijn in Zijn ogen als sprinkhanen in de onze, even klein en onbeduidend, van even geringe waarde, van even weinig nut, en even gemakkelijk verpletterd. Als hoogmoedige mensen zich verheffen, dan is dit slechts als de sprong van een sprinkhaan, in een oogwenk moeten zij weer naar beneden, naar de aarde. Als de verspieders zich als sprinkhanen achtten voor de kinderen Enaks, Numbers 13:33, wat zijn wij dan voor de grote God? Sprinkhanen. leven slechts voor een wijle, en leven zorgeloos, niet zoals de mier, en zo leven ook de meeste mensen.

C. Dat, hoe geducht diegenen ook mogen zijn in de ogen van hun medeschepselen, die tegen Hem verschijnen en handelen, zij zeer zeker vernederd zullen worden, en door de sterke hand Gods naar beneden zullen gebracht worden. Isaiah 40:23, Isaiah 40:24. Vorsten en rechters, die groot gezag hebben, en het misbruiken tot ondersteuning van verdrukking en onrechtvaardigheid, achten hen, die hen omringen, als niets, "al hun tegenpartijders, die blazen zij aan", Psalms 10:5, Psalms 12:6, maar als de grote God hen bestraft, brengt Hij hen tot niets. Hij vernedert hen, Hij temt hen, en maakt hen als ijdelheid weinig geteld, niet gevreesd, en niet bemind. Hij maakt hen volstrekt onmachtig om voor Hem te bestaan in heigericht, hetgeen of,

a. Zal voorkomen dat zij in hun gezag worden bevestigd: zij zullen niet geplant worden, ja zij zullen niet gezaaid worden, en dat is de tweeërlei wijze, waarop planten voortgeplant worden namelijk door zaad of door stekjes, ja al verkrijgen zij ook een weinig invloed, en zij aldus geplant of gezaaid zijn, zal hun stam toch niet wortelen in de aarde, zij zullen niet lang de macht in handen hebben Elifaz heeft de dwaas wortelende gezien, doch terstond vervloekte hij zijn woning En hoe spoedig is dan niet de vijgeboom verdord! Of,

b. Hij zal hen vernietigen als zij denken gevestigd te zijn. Hij behoeft slechts op hen te blazen, en dan verdorren zij, en gaan teniet, en de stormwind zal ze als een stoppel wegnemen. Want hoewel Gods toorn in het eerst slechts licht op hen schijnt te blazen, zal hij toch spoedig als een machtige stormwind worden, als God oordeelt zal Hij overwinnen. Zij, die niet voor Hem willen buigen, kunnen niet bestaan voor Zijn aangezicht.

2. Hij beroept zich op hetgeen hun ogen van Hem gezien hebben, Isaiah 40:26. Heft uw ogen op omhoog, blijft niet altijd staren op de aarde," het zijn ontaarde zielen die altijd naar de aarde gericht zin, daar er niets hemels in is-maar zie soms ook eens op," - de hemel gaf aan de mens een opgerichte gestalte, en gebood hem op de sterren te zien. "Beschouw de heerlijke lichten des hemels, bedenk wie ze geschapen heeft, zij hebben noch zichzelf gemaakt noch zichzelf in orde gerangschikt, ongetwijfeld moet er dus een God zijn, die hun hun bestaan, hun macht en hun beweging heeft gegeven. wat wij zien van het schepsel moet ons leiden tot de Schepper. Als de afgodendienaars hun ogen ophieven en het heir des hemels aanschouwden, konden zij, daar zij geheel opgingen in hetgeen hun uitwendige zinnen zagen, niet verder zien maar aanbaden het, Deuteronomy 4:19, Job 31:26. Daarom spoort de profeet ons hier aan om gebruik te maken van ons verstand, zowel als van onze zintuigen, en te bedenken wie ze geschapen heeft, en Hem onze hulde te brengen. Geef Hem de eer van Zijn soevereiniteit over hen, Hij brengt in getale hun heir voort, zoals een generaal zijn eskadrons en bataljons van zich leger voor laat treden, van de kennis, die Hij van hen heeft: Hij roept ze allen bij name, bij hun eigen namen, bij juiste namen, in overeenstemming met hun plaats en hun invloed, Psalms 147:4, en het gebruik, dat Hij van hen maakt. Als Hij ze oproept tot enige dienst, dan zijn zij zo gedienstig en gehoorzaam, dat vanwege de grootheid van Zijn kracht er niet een gemist wordt, maar, zoals toen de sterren in hun loopplaatsen streden tegen Sisera, doet een ieder van hun hetgeen hem is opgedragen. Om zulke schepselen dus tot mededingers te stellen met God, die zulke gehoorzame bereidwillige dienaren van Hem zijn, is een onrecht aan hen, zowel als een belediging voor Hem.

Verzen 27-31

Jesaja 40:27-31

I. De profeet bestraft het volk van God, die nu verondersteld worden gevangenen te zijn in Babel, om hun ongeloof en hun wantrouwen van God, en om hun gedruktheid van geest en hun vertwijfeling onder hun beproeving, Isaiah 40:27. "Waarom zegt gij, o Jakob, tot uzelf en tot degenen, die om u heen zijn: mijn weg is voor de Heere verborgen? Waarom komt gij tot harde en treurige gevolgtrekkingen omtrent uzelf en uw tegenwoordige toestand, alsof die toestand geheel wanhopig was?"

1. De titels, die hij hun hier geeft, waren voldoende, om hen als weg te schamen van hun vertwijfeling: O Jakob, o Israël! Laat hen gedenken vanwaar zij hun namen hebben-van een, die God getrouw aan zich had bevonden, en vriendelijk in al zijn benauwdheden en waarom zij deze namen droegen, als Gods belijdend volk een volk in verbond met Hem.

2. De manier van hen te bestraffen is door met hen te redeneren. "Waarom Wel! bedenk eens of gij wel enige grond hebt om dit te zeggen." Velen van onze dwaze tobberijen en onze dwaze angsten zouden verdwijnen bij een streng en nauwkeurig onderzoek naar de redenen ervan.

3. Waar zij om bestraft worden is een lelijk boos woord, dat zij van God spreken, alsof Hij hen had verstoten. Er schijnt een nadruk gelegd te zijn op hun zeggen ervan: Waarom zegt gij en spreekt gij Het is slecht als boze gedachten in ons hart opkomen, maar het is erger om er een imprimatur aan te geven, en ze in boze woorden te verkeren. David denkt met berouw en leedwezen aan hetgeen hij gezegd heeft in zijn haasten, toen hij in moeite en benauwdheid was.

4. Het boze woord, dat zij spraken, was een woord van wanhoop over hun tegenwoordige rampspoedige toestand. Zij waren gereed om tot de gevolgtrekking te komen:

A. Dat God geen acht op hen wilde slaan: "Mijn weg is voor van de Heere verborgen. Hij neemt geen kennis van onze benauwdheden, houdt zich niet meer bezig met onze belangen. Er zijn zulke moeilijkheden in onze toestand dat zelfs Goddelijke wijsheid en macht er niets voor vermogen. Een mens, wiens weg verborgen is, is iemand wiens God hem overdekt heeft, Job 3:23.

B. Dat God hen niet kon helpen. "Mijn recht gaat van mijn God voorbij, voor mijn toestand is geen hulp meer mogelijk, God zelf kan er de grieven niet van herstellen, "onze beenderen zijn verdord," Ezechiël 37:11.

II. Hij herinnert aan hetgeen, dat, zo er behoorlijk over nagedacht werd, volstaan zou om al hun vrees tot bedaren te brengen en al hun wantrouwen te doen ophouden. Ter hunner overtuiging, evenals tevoren ter overtuiging van afgodendienaars, Isaiah 40:21, beroept hij zich op hetgeen zij wisten, en op hetgeen zij hadden gehoord. Jakob en Israël waren een volk van kennis, zij hadden dit tenminste kunnen zijn, en hun kennis kwam door het gehoor, want de wijsheid riep in hun voornaamste plaatsen en in hun plaatsen van samenkomst. Nu hadden zij onder andere dingen gehoord, dat God eenmaal had gesproken, ja menigmaal hadden zij gehoord, dat "de sterkte Godes is," Psalms 62:12. Dat is:

1. Hij zelf is een almachtig God, dat moet Hij wel wezen, want Hij is de eeuwige God, namelijk Jahweh, Hij was van eeuwigheid, Hij zal zijn tot in eeuwigheid, en daarom is er in Hem geen gebrek, geen falen, geen verval. Hij heeft Zijn bestaan uit zichzelf, en daarom moeten al Zijn volmaaktheden grenzenloos zijn. Hij is zonder begin van dagen of einde des levens, en daarom is er in Hem geen verandering. Hij is ook de Schepper van de einden van de aarde van de gehele aarde, en alles wat er van het ne einde tot het andere in is. Daarom is Hij de rechtmatige eigenaar en bestuurder van alles en wij moeten tot de gevolgtrekking komen, dat Hij een volstrekte macht heeft over alles en algenoegzaam is om Zijn volk te helpen, in welke nood of benauwdheid zij ook zijn. Hij is voorzeker thans even machtig om Zijn kerk te verlossen, als Hij in de beginne geweest is om de wereld te maken.

a. Hij heeft wijsheid om die verlossing te beramen, en die wijsheid staat nooit verlegen. Er is geen doorgronding van Zijn verstand om er de raad van tegen te werken of er de bedoeling van te verijdelen noch om te bepalen wat Hij doen zal, want Hij heeft Zijn eigen wegen en middelen, wegen in de zee. Niemand kan zeggen: "Zo ver zal Gods wijsheid gaan, en niet verder," want als wij niet weten wat te doen, dan weet Hij het.

b. Hij heeft macht om die verlossing tot stand te brengen, en die macht is nooit uitgeput. Hij wordt noch moede noch mat. Hij houdt geheel de schepping staande, regeert en bestuurt al de schepselen, en is noch moede noch mat, en dus heeft Hij ongetwijfeld de macht om Zijn kerk te hulp te komen, al is zij ook nog zo naar de diepte gebracht, zonder zwakheid en zonder vermoeidheid.

2. Hij geeft kracht en sterkte aan Zijn volk en helpt hen door hen instaat te stellen zichzelf te helpen. Hij, die de sterke God is, is de sterkte Israëls.

A. Hij kan de zwakken helpen, Isaiah 40:29. Menigmaal heeft Hij de moeden kracht gegeven, aan hen, die op het punt zijn van te bezwijken, en aan hen, die geen krachten hebben, geeft Hij niet slechts, maar vermenigvuldigt Hij de sterkte naarmate zij haar al meer behoeven. Velen zijn op wonderbaarlijke wijze uit lichamelijke zwakheid hersteld en door Gods voorzienigheid krachtig gemaakt, en velen, die zwak van geest zijn, beschroomd en vreesachtig, onbekwaam tot dienen en tot lijden, zijn door de genade Gods nog versterkt naar de inwendige mens. Aan hen, die zich hun zwakheid bewust zijn, en gereed zijn te erkennen dat zij geen kracht hebben, vermenigvuldigt God op bijzondere wijze de sterkte, want, als wij zwak zijn in onszelf, dan zijn wij machtig in de Heere.

B. Hij zal de gewilligen helpen, Hij zal hen helpen, die in nederig vertrouwen op Zijn hulp, zichzelf helpen, en wel doen voor hen, die hun best doen, Isaiah 40:30, Isaiah 40:31. Zij, die op hun eigen genoegzaamheid vertrouwen, en van die genoegzaamheid zo overtuigd zijn, dat zij noch zich ten uiterste inspannen noch God bidden om Zijn hulp en genade zij zijn de jongen en de jongelingen, die sterk zijn, maar licht geneigd zijn om zich sterker te achten dan zij werkelijk zijn. En zij zullen moede worden en gewis vallen falen in hun dienst, in hun strijd en onder hun last, zij zullen spoedig de dwaasheid moeten inzien van op zichzelf vertrouwd te hebben. Maar die de Heere verwachten, die nauwgezet zijn in plichtsbetrachting jegens Hem, en door het geloof op Hem steunen en vertrouwen en zich overgeven aan Zijn leiding, God zal niet falen aan hen, die dit doen.

a. Zij zullen genade hebben, die hun genoeg is, zij zullen hun kracht vernieuwen als hun werk vernieuwd is, als er nieuwe behoefte aan bestaat, zij zullen gezalfd worden, hun lampen zullen van verse olie worden voorzien, God zal hun arm zijn iedere morgen, Isaiah 33:2. Indien zij te eniger tijd verzwakt zijn, dan zullen zij zich herstellen, en aldus hun kracht vernieuwen. Het Hebreeuws luidt: zij zullen hun kracht veranderen, zoals hun werk veranderd is, hun werk van doen en hun werk van lijden, zij zullen kracht hebben om te arbeiden, kracht om te worstelen, kracht om te weerstaan, kracht om te dulden en te dragen. Hun kracht zal zijn naar hun dagen.

b. Zij zullen deze genade tot de beste doeleinden aanwenden. Bekrachtigd zijnde, zullen zij:

Ten eerste. Opvaren met vleugelen, zich verheffen tot God. Zij zullen opvaren met vleugelen gelijk de arenden, zo krachtig, zo snel naar de hoogte, hemelwaarts. In de kracht van de Goddelijke genade zal hun ziel zich verheffen boven de wereld, en ingaan in het heilige der heilige. Vrome en Godvruchtige genegenheden zijn de arendsvleugelen, waarmee zielen, die genade van God hebben ontvangen, opvaren, Psalms 25:1.

Ten tweede. Zij zullen voorwaarts streven, voorwaarts naar de hemel. Zij zullen wandelen, zij zullen de weg van Gods geboden lopen, blijmoedig en opgewekt, zij zullen niet moede worden, gestadig en met volharding, zij zullen niet mat worden, en daarom zullen zij ter bestemder tijd oogsten. Laat Jakob en Israël daarom voortgaan met op God te wachten, zelfs in hun grootste benauwdheden, en niet wanhopen aan tijdige krachtige en afdoende hulp en ondersteuning van Hem.

Verzen 27-31

Jesaja 40:27-31

I. De profeet bestraft het volk van God, die nu verondersteld worden gevangenen te zijn in Babel, om hun ongeloof en hun wantrouwen van God, en om hun gedruktheid van geest en hun vertwijfeling onder hun beproeving, Isaiah 40:27. "Waarom zegt gij, o Jakob, tot uzelf en tot degenen, die om u heen zijn: mijn weg is voor de Heere verborgen? Waarom komt gij tot harde en treurige gevolgtrekkingen omtrent uzelf en uw tegenwoordige toestand, alsof die toestand geheel wanhopig was?"

1. De titels, die hij hun hier geeft, waren voldoende, om hen als weg te schamen van hun vertwijfeling: O Jakob, o Israël! Laat hen gedenken vanwaar zij hun namen hebben-van een, die God getrouw aan zich had bevonden, en vriendelijk in al zijn benauwdheden en waarom zij deze namen droegen, als Gods belijdend volk een volk in verbond met Hem.

2. De manier van hen te bestraffen is door met hen te redeneren. "Waarom Wel! bedenk eens of gij wel enige grond hebt om dit te zeggen." Velen van onze dwaze tobberijen en onze dwaze angsten zouden verdwijnen bij een streng en nauwkeurig onderzoek naar de redenen ervan.

3. Waar zij om bestraft worden is een lelijk boos woord, dat zij van God spreken, alsof Hij hen had verstoten. Er schijnt een nadruk gelegd te zijn op hun zeggen ervan: Waarom zegt gij en spreekt gij Het is slecht als boze gedachten in ons hart opkomen, maar het is erger om er een imprimatur aan te geven, en ze in boze woorden te verkeren. David denkt met berouw en leedwezen aan hetgeen hij gezegd heeft in zijn haasten, toen hij in moeite en benauwdheid was.

4. Het boze woord, dat zij spraken, was een woord van wanhoop over hun tegenwoordige rampspoedige toestand. Zij waren gereed om tot de gevolgtrekking te komen:

A. Dat God geen acht op hen wilde slaan: "Mijn weg is voor van de Heere verborgen. Hij neemt geen kennis van onze benauwdheden, houdt zich niet meer bezig met onze belangen. Er zijn zulke moeilijkheden in onze toestand dat zelfs Goddelijke wijsheid en macht er niets voor vermogen. Een mens, wiens weg verborgen is, is iemand wiens God hem overdekt heeft, Job 3:23.

B. Dat God hen niet kon helpen. "Mijn recht gaat van mijn God voorbij, voor mijn toestand is geen hulp meer mogelijk, God zelf kan er de grieven niet van herstellen, "onze beenderen zijn verdord," Ezechiël 37:11.

II. Hij herinnert aan hetgeen, dat, zo er behoorlijk over nagedacht werd, volstaan zou om al hun vrees tot bedaren te brengen en al hun wantrouwen te doen ophouden. Ter hunner overtuiging, evenals tevoren ter overtuiging van afgodendienaars, Isaiah 40:21, beroept hij zich op hetgeen zij wisten, en op hetgeen zij hadden gehoord. Jakob en Israël waren een volk van kennis, zij hadden dit tenminste kunnen zijn, en hun kennis kwam door het gehoor, want de wijsheid riep in hun voornaamste plaatsen en in hun plaatsen van samenkomst. Nu hadden zij onder andere dingen gehoord, dat God eenmaal had gesproken, ja menigmaal hadden zij gehoord, dat "de sterkte Godes is," Psalms 62:12. Dat is:

1. Hij zelf is een almachtig God, dat moet Hij wel wezen, want Hij is de eeuwige God, namelijk Jahweh, Hij was van eeuwigheid, Hij zal zijn tot in eeuwigheid, en daarom is er in Hem geen gebrek, geen falen, geen verval. Hij heeft Zijn bestaan uit zichzelf, en daarom moeten al Zijn volmaaktheden grenzenloos zijn. Hij is zonder begin van dagen of einde des levens, en daarom is er in Hem geen verandering. Hij is ook de Schepper van de einden van de aarde van de gehele aarde, en alles wat er van het ne einde tot het andere in is. Daarom is Hij de rechtmatige eigenaar en bestuurder van alles en wij moeten tot de gevolgtrekking komen, dat Hij een volstrekte macht heeft over alles en algenoegzaam is om Zijn volk te helpen, in welke nood of benauwdheid zij ook zijn. Hij is voorzeker thans even machtig om Zijn kerk te verlossen, als Hij in de beginne geweest is om de wereld te maken.

a. Hij heeft wijsheid om die verlossing te beramen, en die wijsheid staat nooit verlegen. Er is geen doorgronding van Zijn verstand om er de raad van tegen te werken of er de bedoeling van te verijdelen noch om te bepalen wat Hij doen zal, want Hij heeft Zijn eigen wegen en middelen, wegen in de zee. Niemand kan zeggen: "Zo ver zal Gods wijsheid gaan, en niet verder," want als wij niet weten wat te doen, dan weet Hij het.

b. Hij heeft macht om die verlossing tot stand te brengen, en die macht is nooit uitgeput. Hij wordt noch moede noch mat. Hij houdt geheel de schepping staande, regeert en bestuurt al de schepselen, en is noch moede noch mat, en dus heeft Hij ongetwijfeld de macht om Zijn kerk te hulp te komen, al is zij ook nog zo naar de diepte gebracht, zonder zwakheid en zonder vermoeidheid.

2. Hij geeft kracht en sterkte aan Zijn volk en helpt hen door hen instaat te stellen zichzelf te helpen. Hij, die de sterke God is, is de sterkte Israëls.

A. Hij kan de zwakken helpen, Isaiah 40:29. Menigmaal heeft Hij de moeden kracht gegeven, aan hen, die op het punt zijn van te bezwijken, en aan hen, die geen krachten hebben, geeft Hij niet slechts, maar vermenigvuldigt Hij de sterkte naarmate zij haar al meer behoeven. Velen zijn op wonderbaarlijke wijze uit lichamelijke zwakheid hersteld en door Gods voorzienigheid krachtig gemaakt, en velen, die zwak van geest zijn, beschroomd en vreesachtig, onbekwaam tot dienen en tot lijden, zijn door de genade Gods nog versterkt naar de inwendige mens. Aan hen, die zich hun zwakheid bewust zijn, en gereed zijn te erkennen dat zij geen kracht hebben, vermenigvuldigt God op bijzondere wijze de sterkte, want, als wij zwak zijn in onszelf, dan zijn wij machtig in de Heere.

B. Hij zal de gewilligen helpen, Hij zal hen helpen, die in nederig vertrouwen op Zijn hulp, zichzelf helpen, en wel doen voor hen, die hun best doen, Isaiah 40:30, Isaiah 40:31. Zij, die op hun eigen genoegzaamheid vertrouwen, en van die genoegzaamheid zo overtuigd zijn, dat zij noch zich ten uiterste inspannen noch God bidden om Zijn hulp en genade zij zijn de jongen en de jongelingen, die sterk zijn, maar licht geneigd zijn om zich sterker te achten dan zij werkelijk zijn. En zij zullen moede worden en gewis vallen falen in hun dienst, in hun strijd en onder hun last, zij zullen spoedig de dwaasheid moeten inzien van op zichzelf vertrouwd te hebben. Maar die de Heere verwachten, die nauwgezet zijn in plichtsbetrachting jegens Hem, en door het geloof op Hem steunen en vertrouwen en zich overgeven aan Zijn leiding, God zal niet falen aan hen, die dit doen.

a. Zij zullen genade hebben, die hun genoeg is, zij zullen hun kracht vernieuwen als hun werk vernieuwd is, als er nieuwe behoefte aan bestaat, zij zullen gezalfd worden, hun lampen zullen van verse olie worden voorzien, God zal hun arm zijn iedere morgen, Isaiah 33:2. Indien zij te eniger tijd verzwakt zijn, dan zullen zij zich herstellen, en aldus hun kracht vernieuwen. Het Hebreeuws luidt: zij zullen hun kracht veranderen, zoals hun werk veranderd is, hun werk van doen en hun werk van lijden, zij zullen kracht hebben om te arbeiden, kracht om te worstelen, kracht om te weerstaan, kracht om te dulden en te dragen. Hun kracht zal zijn naar hun dagen.

b. Zij zullen deze genade tot de beste doeleinden aanwenden. Bekrachtigd zijnde, zullen zij:

Ten eerste. Opvaren met vleugelen, zich verheffen tot God. Zij zullen opvaren met vleugelen gelijk de arenden, zo krachtig, zo snel naar de hoogte, hemelwaarts. In de kracht van de Goddelijke genade zal hun ziel zich verheffen boven de wereld, en ingaan in het heilige der heilige. Vrome en Godvruchtige genegenheden zijn de arendsvleugelen, waarmee zielen, die genade van God hebben ontvangen, opvaren, Psalms 25:1.

Ten tweede. Zij zullen voorwaarts streven, voorwaarts naar de hemel. Zij zullen wandelen, zij zullen de weg van Gods geboden lopen, blijmoedig en opgewekt, zij zullen niet moede worden, gestadig en met volharding, zij zullen niet mat worden, en daarom zullen zij ter bestemder tijd oogsten. Laat Jakob en Israël daarom voortgaan met op God te wachten, zelfs in hun grootste benauwdheden, en niet wanhopen aan tijdige krachtige en afdoende hulp en ondersteuning van Hem.

Bibliografische Informatie
Henry, Matthew. "Commentaar op Isaiah 40". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/commentaries/dut/mhm/isaiah-40.html. 1706.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile