Lectionary Calendar
Wednesday, May 15th, 2024
the Seventh Week after Easter
Attention!
Take your personal ministry to the Next Level by helping StudyLight build churches and supporting pastors in Uganda.
Click here to join the effort!

Bible Commentaries
Jesaja 41

Bijbelverkaring van Matthew HenryHenry's compleet

Zoek naar…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, JESAJA 41

Evenals het vorige, heeft ook dit hoofdstuk de strekking beide om afgodendienaars te overtuigen en Gods getrouwe aanbidders te vertroosten, want de Geest is gezonden en leraren worden door Hem gebruikt, zowel om te overtuigen als om te vertroosten. En hoewel dit oorspronkelijk bedoeld kan zijn voor de overtuiging van de Babyloniërs en de vertroosting van de Israëlieten, of voor de overtuiging van diegenen in Israël, die zich aan afgoderij hadden overgegeven, zoals met velen van hen het geval was, en de vertroosting van hen, die aan hun oprechtheid hadden vastgehouden was het toch ongetwijfeld ook bedoeld als vermaning en aanmoediging voor ons, een vermaning om ons te bewaren voor afgoden, en een aanmoediging om op God te vertrouwen.

I. Hier toont God door de proleet de dwaasheid aan van hen die dachten dat hun afgoden in staat waren om met God te strijden, of Hem in bedwang te houden, Isaiah 41:1.

II. Hij moedigt zijn gelovigen aan om op Hem te vertrouwen, met de verzekering, dat Hij het voor hen zal opnemen tegen hun vijanden, hun de overwinning zal geven over hen, en een gelukkigen omkeer in hun omstandigheden zal teweegbrengen vers l0-20.

III. Hij daagt de afgoden uit, die mededingers waren met Hem naar de bewondering van de mensen, om met Hem te wedijveren, hetzij in kennis of in macht, hetzij om toekomstige dingen te openbaren, hetzij om goed of kwaad te doen, Isaiah 41:21. Zodat de hoofdsom. of inhoud van dit hoofdstuk gegeven kan worden in deze woorden van Elia: Indien Jahweh God is, zo volgt Hem na, maar indien Bal God is, zo volgt hem na, en in de erkenning des volks bij de uitslag van de proefneming: Jahweh is God! Jahweh is God!

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, JESAJA 41

Evenals het vorige, heeft ook dit hoofdstuk de strekking beide om afgodendienaars te overtuigen en Gods getrouwe aanbidders te vertroosten, want de Geest is gezonden en leraren worden door Hem gebruikt, zowel om te overtuigen als om te vertroosten. En hoewel dit oorspronkelijk bedoeld kan zijn voor de overtuiging van de Babyloniërs en de vertroosting van de Israëlieten, of voor de overtuiging van diegenen in Israël, die zich aan afgoderij hadden overgegeven, zoals met velen van hen het geval was, en de vertroosting van hen, die aan hun oprechtheid hadden vastgehouden was het toch ongetwijfeld ook bedoeld als vermaning en aanmoediging voor ons, een vermaning om ons te bewaren voor afgoden, en een aanmoediging om op God te vertrouwen.

I. Hier toont God door de proleet de dwaasheid aan van hen die dachten dat hun afgoden in staat waren om met God te strijden, of Hem in bedwang te houden, Isaiah 41:1.

II. Hij moedigt zijn gelovigen aan om op Hem te vertrouwen, met de verzekering, dat Hij het voor hen zal opnemen tegen hun vijanden, hun de overwinning zal geven over hen, en een gelukkigen omkeer in hun omstandigheden zal teweegbrengen vers l0-20.

III. Hij daagt de afgoden uit, die mededingers waren met Hem naar de bewondering van de mensen, om met Hem te wedijveren, hetzij in kennis of in macht, hetzij om toekomstige dingen te openbaren, hetzij om goed of kwaad te doen, Isaiah 41:21. Zodat de hoofdsom. of inhoud van dit hoofdstuk gegeven kan worden in deze woorden van Elia: Indien Jahweh God is, zo volgt Hem na, maar indien Bal God is, zo volgt hem na, en in de erkenning des volks bij de uitslag van de proefneming: Jahweh is God! Jahweh is God!

Verzen 1-9

Jesaja 41:1-9

Het bijzondere voorbeeld van Gods zorg over Israël in Zijn verwekken van Cyrus om hun bevrijder te zijn, wordt hier met nadruk genoemd als een bewijs beide van Zijn soevereiniteit boven alle afgoden en van Zijn macht om Zijn volk te beschermen. Hier is:

I. Een algemene uitdaging aan alle aanbidders en bewonderaars van afgoden om hun pretenties waar te maken in hun mededingen met en hun tegenstaan van God, Isaiah 41:1. Zij is vernieuwd, Isaiah 41:21. Brengt ulieder twistzaak voor. Het hof heeft zitting genomen, er zijn dagvaardingen gezonden aan de verst afgelegen eilanden, maar die toch niet buiten Gods rechtsgebied liggen, want Hij is de Schepper en bezitter van de einden van de aarde, om te verschijnen en aandachtig te luisteren. Als gewoonlijk wordt stilte geroepen, terwijl de rechtzaak onderzocht en behandeld wordt, die aanhangig is tussen het koninkrijk van God en het rijk van Satan, het betaamt alle mensen om zwijgend de uitspraak af te wachten, geen tegenwerpingen te maken tegen Gods handelingen, maar te vertrouwen dat Hij de overwinning zal behalen. De verdedigers van de afgoderij worden opgeroepen om te zeggen wat zij kunnen ter verdediging ervan. Laat hen de kracht vernieuwen in tegenstand tegen God, en laat hen zien of zij gelijk is aan de kracht welke diegenen vernieuwen, die God verwachten, Isaiah 40:31, laat hen hun uiterste pogingen aanwenden, en zien of zij door kracht van wapenen, of door kracht van redenen de overwinning zullen wegdragen. Laat hen toetreden, zij zullen niet klagen dat "Gods verschrikking hen verbaasd maakt", Job 13:1, 21, zodat zij niet kunnen zeggen wat zij te zeggen hebben ter rechtvaardiging en tot eer van hun afgoden, neen, laat hen vrijelijk spreken, laat ons tezamen ten gerichte naderen. De zaak van God en van Zijn koninkrijk is niet bevreesd voor een onpartijdig onderzoek, indien, zij slechts juist en nauwkeurig wordt voorgesteld, dan zal de beslissing, de uitspraak, ongetwijfeld ten voordele van de Godsdienst zijn. De vijanden van Gods kerk en van Zijn heilige Godsdienst kunnen veilig getart worden om hun ergst te zeggen en te doen voor hun onrechtvaardige zaak. Hij, die in de hemel zit, belacht hen, en de dochter van Zion veracht hen want groot is de waarheid, en zij zal zegevieren.

II. Hij tart inzonderheid de afgoden om voor hun aanbidders en tegen de Zijne te doen wat Hij voor zijn aanbidders en tegen de hunne gedaan heeft en doen zal. Er worden verschillende betekenissen gegeven aan Isaiah 41:2 nopens de rechtvaardige, die hun verwekt is van de opgang, en daar wij niet kunnen beslissen wat de ware betekenis is, zullen wij van alle een goed gebruik maken. Wat bewezen moet worden is:

1. Dat de Heere alleen God is, de eerste en met de laatste dezelfde is, Isaiah 41:4, dat Hij oneindig, eeuwig en onveranderlijk is, dat Hij de wereld geregeerd heeft van de beginne, en regeren zal tot aan het einde des tijde. Hij heeft vanouds geregeerd, en zal tot in eeuwigheid regeren, de raadsbesluiten Zijns koninkrijks waren van eeuwigheid, en de voortduur ervan zal tot in eeuwigheid zijn.

2. Dat Israël Zijn knecht is, Isaiah 41:8, die Hij erkent en beschermt en gebruikt, en in wie Hij verheerlijkt zal worden. Gelijk er een God is in de hemel, zo is er een kerk op aarde waarvoor Hij bijzondere zorg draagt. Elia bidt 1 Kings 18:36. "Dat het bekend worde dat Gij God in Israël zijt, en ik Uw knecht ben." Om dit nu te bewijzen, toont Hij aan:

A. Dat Hij het was, die Abraham geroepen heeft, de vader van dit verachte volk, hem geroepen heeft uit een afgodisch land, en door vele blijken van Zijn gunst heeft Hij zijn naam groot gemaakt, Genesis 12:2. Hij is de rechtvaardige, die God verwekte van de opgang (het oosten) van hem uitdrukkelijk verstaat liet de Chaldeeuwse paraphrase: wie heeft Abraham openlijk van het oosten gebracht. Om de eer van Israël te handhaven, was het zeer gepast om aan te tonen, welk een voornaam persoon deze hun grote voorvader in zijn tijd geweest is, en Isaiah 41:8 schijnt er de verklaring van te zijn, waar God Israël het zaad noemt van Abraham, Mijn vriend, en Isaiah 41:4 :Hij roept de geslachten, namelijk de geslachten Israëls, van de beginne. Ook om verachting uit te storten over afgoderij, inzonderheid over Chaldeeuwse afgoderij, was liet voegzaam om aan te tonen, hoe Abraham geroepen was toen hij andere goden diende, Joshua 24:2, Joshua 24:3 en verv, zodat reeds vroeg getuigd werd tegen die afgoderij, welke zozeer roemde op haar oudheid. Ook om de gevangenen in Babel aan te moedigen om te hopen, dat God een middel zou vinden om hen naar hun eigen land te doen terugkeren was het geschikt om hen er aan te herinneren, , hoe God voor het eerst hun vader Abraham uit ditzelfde land naar Kanan heeft gebracht, om het hem tot een erfdeel te geven, Genesis 15:7.

Merk nu op wat hier nopens hem gezegd wordt:

a. Dat hij een rechtvaardige was, of gerechtigheid was, een man was van gerechtigheid, die God geloofde, en het werd hem tot rechtvaardigheid gerekend, en zo werd hij de vader van al degenen, die door geloof in Christus door Hem Gode tot gerechtigheid gemaakt zijn, Romans 4:3, Romans 4:11, Romans 4:2 Corinthiers 5:21. Hij was in zijn tijd een groot voorbeeld van rechtvaardigheid, en heeft "zijn huis geleerd gerechtigheid en gericht te doen," Genesis 18:19.

b. Dat God hem verwekt heeft van de opgang, d.i. van het oosten, eerst van Ur en daarna van Haran, die oostwaarts lagen van Kanan. God wilde niet dat hij zich in een van deze plaatsen zou vestigen, maar heeft voor hem gedaan wat de arena doet voor zijn jongen, als hij zijn nest opwekt, hij wekte hem op uit ongerechtigheid en maakte hem Godvruchtig, uit onbekendheid en maakte hem vermaard.

c. Hij heeft hem geroepen op zijn voet, om Hem te volgen met een onbepaald geloof en vertrouwen, "want hij is uitgegaan niet wetende waar hij komen zou," Hebrews 11:8. Zij, die krachtdadiglijk door God geroepen worden, worden geroepen op Zijn voet, om Hem onderworpen te zijn, Hem te dienen, het Lam te volgen waar het ook heengaat, en wij moeten allen of komen op Zijn voet, of tot Zijn voetbank worden gemaakt.

d. Hij heeft de heidenen voor Zijn aangezicht gegeven, de volken van Kanan, Hij had beloofd hem meester van hen te zullen maken, en zo groot een invloed heeft Hij hem gegeven, dat de Hittieten erkenden dat hij een groot vorst onder hen was, Genesis 23:6. Hij deed hem heersen over de koningen, die hij versloeg om zijn broeder Lot uit hun handen te redden, Genesis 14:1. En toen God hen gaf als stof voor zijn zwaard, en als voortgedreven stoppelen voor zijn boog, dat is: hen tot een gemakkelijke prooi maakte voor zijn dienstknechten, toen vervolgde hij hen, en trok veilig of in vrede door, onder de bescherming Gods, hoewel het over een pad was, waarmee hij niet bekend was, hetwelk hij met zijn voeten niet gegaan had, en deze overwinning was zo groot en van zo groot belang, dat Melchizedek zelf verscheen om haar te vieren. Wie nu anders dan de grote Jahweh heeft dit gedaan? Kan n van de goden van de heidenen dit doen?

B. Dat Hij het is, die eerlang Cyrus zal verwekken van het oosten. Er wordt van gesproken in de taal van de profetie als van iets in het verleden, iets dat geschied is, omdat het zo zeker is dat het te bestemder tijd geschieden zal, alsof het reeds geschied was. God zal hem verwekken in gerechtigheid, aldus kan het gelezen worden, Isaiah 45:13, zal hem roepen op zijn voet, zal het gebruik van hem maken, dat Hem behaagt, hem doen zegevieren over de volken, die zijn komst tot de troon tegenstaan, en, hem voorspoedig maken in al zijn oorlogen. en hij zal een type wezen van Christus, die de gerechtigheid zelf is, de Heere, onze gerechtigheid, die God in de volheid des tijds verwekken zal, en zal doen zegevieren over de machten van de duisternis, zodat Hij die zal beroven en openlijk tentoon zal stellen.

III. Hij toont de dwaasheid aan van afgodendienaars, die niettegenstaande de overtuigende bewijzen, welke de God Israëls ervan gegeven had dat Hij alleen God is, hardnekkig volhardden in hun afgoderij, ja er nog zoveel te meer in verhard waren geworden, Isaiah 41:5. De eilanden van de heidenen zagen dit, zagen niet alleen wat God gedaan heeft voor Abraham zelf, maar wat Hij om zijnentwil deed voor zijn zaad, hoe Hij hen uitgevoerd heeft uit Egypte, en hen deed heersen over koningen, en zij vreesden. Exodus 15:14. Zij waren bevreesd, en overeenkomstig de oproep, Isaiah 41:1, naderden zij en kwamen, zij konden het niet vermijden om kennis te nemen van hetgeen God voor Abraham en zijn zaad gedaan heeft, maar in plaats van te helpen om elkaar weg te redeneren uit hun domme afgoderij, hielpen zij om er elkaar in te bevestigen, Isaiah 41:6,Isaiah 41:7.

1. Zij beschouwden het als een gevaarlijken aanslag op hun Godsdienst, voor de eer waarvan zij ijverden, en zij waren vast besloten om hem terecht of ten onrechte aan te kleven, en krachtig op te treden ter ondersteuning ervan zoals de Efeziërs voor hun Diana. Toen God door Zijn wonderbare verschijning ten behoeve van Zijn volk hun afgoden hun wilde ontrukken, hielden zij die zoveel steviger vast, en zeiden tot elkaar: "Wees sterk, laat ons eenstemmig besluiten om de eer van onze goden hoog te houden." Al valt Dagon ook voor de ark, zal hij toch weer op zijn plaats gesteld worden. De ne werkmeester moedigt de anderen aan om zich tot een vereniging te vormen, die de edele kunst van godenmakerij beschermt en bevordert. Aldus zullen van de mensen overtuigingen dikwijls hun bederf prikkelen, en worden zij slecht gemaakt beide door het woord en de werken van God, die hen beter moesten maken.

2. Zij beschouwden het als een gevaarlijke aanslag op henzelf. Zij achtten zich in gevaar vanwege de toenemende grootheid van Abraham, die van de afgoderij bekeerd was, en om het volk van Israël, dat er zich van afgescheiden had, en daarom namen zij, om bescherming te verkrijgen, niet alleen de toevlucht tot hun oude goden, maar maakten zij zich nieuwe, Deuteronomy 32:17. En zo moedigt de timmerman, zijn taak volbracht hebbende aan het houtwerk, de goudsmid aan om nu zijn werk te doen met het vergulden of overtrekken ervan, en als het in de handen van de goudsmid komt, dan versterkt hij, die met de hamer glad maakt, degene die op het aanbeeld slaat, en spoort hem aan tot spoed, zegt hem dat het nu gereed is voor het soldeersel, dat misschien het laatste werk was, dat er aan gedaan werd. Daarna wordt het vastgemaakt met nagelen, en nu is de god gereed. Moedigen zondaren elkaar aldus aan tot spoed op de weg van de zonde, en zullen dan de dienstknechten van de levenden God elkaar niet opwekken tot en versterken in Zijn dienst? Sommigen lezen dit alles in ironische zin, en bij wijze van permissie: Laat hen de een de ander helpen en tot zijn metgezel zeggen: wees sterk, laat de timmerman de goudsmid aanmoedigen, maar het is alles tevergeefs, met dat al zullen de afgoden toch vallen.

IV. Hij moedigt Zijn eigen volk aan om op Hem te vertrouwen, Isaiah 41:8, Isaiah 41:9. "Maar gij, Israël, zijt Mijn knecht. Zij kennen Mij niet maar gij kent Mij, en gij weet beter dan om u met zulke onwetende, verdwaasde lieden te vergezellen, zoals deze zijn," (want het is bedoeld als een waarschuwing aan het volk van God, om niet te wandelen in de weg van de heidenen) "zij stellen zich onder de bescherming van deze machteloze godheden, maar gij zijt onder Mijn bescherming, zij, die deze gemaakt hebben, zijn hun gelijk, en dat zijn ook allen, die op hen vertrouwen, maar gij, o Israël, zijt de knecht van een betere Meester." Let op hetgeen hier aangeduid wordt ter bemoediging van Gods volk, als zij gedreigd worden en er een beledigend gejuich over hen wordt aangeheven.

1. Zij zijn Gods knechten, en Hij wil hen niet mishandeld zien, inzonderheid niet voor hetgeen zij doen in Zijn dienst. Gij zijt Mijn knecht, Isaiah 41:8, en "Ik heb tot u gezegd: gij zijt Mijn knecht, en van Mijn woord zal Ik niet afgaan."

2. Hij heeft u verkoren om Hem tot een bijzonder volk te zijn, zij waren Hem niet opgedrongen, maar uit eigen vrije beweging heeft Hij hen zich afgezonderd.

3 Zij waren het zaad van Abraham, Zijn vriend. Het was Abrahams eer, dat hij "de vriend van God" werd genoemd, James 2:23, met wie God in verbond was, en met wie Hij omging als met een vriend, en de man des raads, en "die eer hebben al de heiligen," John 15:15 En het volk van Israël was bemind omdern vaderen wil. Het heeft Gode behaagd op hen te zien als op de nakomelingen van een oud vriend, en daarom vriendelijk voor hen te zijn, want het verbond van vriendschap was gemaakt met Abraham en zijn zaad.

4. Soms had Hij, als zij verstrooid weren onder de heidenen, hen van de einden van de aarde vergaderd en hen uit de handen genomen van de voornaamsten daarvan, en daarom zal Hij hen ook nu niet verlaten. Abraham, hun vader, was van een vergelegen plaats gehaald, en van hen, die zo van verre gehaald en zo duur gekocht zijn, kan Hij niet gemakkelijk scheiden.

5. Hij had hen nog niet verworpen, hoewel zij Hem dikwijls getergd hadden, en daarom zal Hij hen ook nu niet verwerpen. Wat God voor Zijn volk gedaan heeft, en wat Hij op zich genomen heeft om nog verder voor hen te doen, moet hen aanmoedigen om ten allen tijde op Hem te vertrouwen.

Verzen 1-9

Jesaja 41:1-9

Het bijzondere voorbeeld van Gods zorg over Israël in Zijn verwekken van Cyrus om hun bevrijder te zijn, wordt hier met nadruk genoemd als een bewijs beide van Zijn soevereiniteit boven alle afgoden en van Zijn macht om Zijn volk te beschermen. Hier is:

I. Een algemene uitdaging aan alle aanbidders en bewonderaars van afgoden om hun pretenties waar te maken in hun mededingen met en hun tegenstaan van God, Isaiah 41:1. Zij is vernieuwd, Isaiah 41:21. Brengt ulieder twistzaak voor. Het hof heeft zitting genomen, er zijn dagvaardingen gezonden aan de verst afgelegen eilanden, maar die toch niet buiten Gods rechtsgebied liggen, want Hij is de Schepper en bezitter van de einden van de aarde, om te verschijnen en aandachtig te luisteren. Als gewoonlijk wordt stilte geroepen, terwijl de rechtzaak onderzocht en behandeld wordt, die aanhangig is tussen het koninkrijk van God en het rijk van Satan, het betaamt alle mensen om zwijgend de uitspraak af te wachten, geen tegenwerpingen te maken tegen Gods handelingen, maar te vertrouwen dat Hij de overwinning zal behalen. De verdedigers van de afgoderij worden opgeroepen om te zeggen wat zij kunnen ter verdediging ervan. Laat hen de kracht vernieuwen in tegenstand tegen God, en laat hen zien of zij gelijk is aan de kracht welke diegenen vernieuwen, die God verwachten, Isaiah 40:31, laat hen hun uiterste pogingen aanwenden, en zien of zij door kracht van wapenen, of door kracht van redenen de overwinning zullen wegdragen. Laat hen toetreden, zij zullen niet klagen dat "Gods verschrikking hen verbaasd maakt", Job 13:1, 21, zodat zij niet kunnen zeggen wat zij te zeggen hebben ter rechtvaardiging en tot eer van hun afgoden, neen, laat hen vrijelijk spreken, laat ons tezamen ten gerichte naderen. De zaak van God en van Zijn koninkrijk is niet bevreesd voor een onpartijdig onderzoek, indien, zij slechts juist en nauwkeurig wordt voorgesteld, dan zal de beslissing, de uitspraak, ongetwijfeld ten voordele van de Godsdienst zijn. De vijanden van Gods kerk en van Zijn heilige Godsdienst kunnen veilig getart worden om hun ergst te zeggen en te doen voor hun onrechtvaardige zaak. Hij, die in de hemel zit, belacht hen, en de dochter van Zion veracht hen want groot is de waarheid, en zij zal zegevieren.

II. Hij tart inzonderheid de afgoden om voor hun aanbidders en tegen de Zijne te doen wat Hij voor zijn aanbidders en tegen de hunne gedaan heeft en doen zal. Er worden verschillende betekenissen gegeven aan Isaiah 41:2 nopens de rechtvaardige, die hun verwekt is van de opgang, en daar wij niet kunnen beslissen wat de ware betekenis is, zullen wij van alle een goed gebruik maken. Wat bewezen moet worden is:

1. Dat de Heere alleen God is, de eerste en met de laatste dezelfde is, Isaiah 41:4, dat Hij oneindig, eeuwig en onveranderlijk is, dat Hij de wereld geregeerd heeft van de beginne, en regeren zal tot aan het einde des tijde. Hij heeft vanouds geregeerd, en zal tot in eeuwigheid regeren, de raadsbesluiten Zijns koninkrijks waren van eeuwigheid, en de voortduur ervan zal tot in eeuwigheid zijn.

2. Dat Israël Zijn knecht is, Isaiah 41:8, die Hij erkent en beschermt en gebruikt, en in wie Hij verheerlijkt zal worden. Gelijk er een God is in de hemel, zo is er een kerk op aarde waarvoor Hij bijzondere zorg draagt. Elia bidt 1 Kings 18:36. "Dat het bekend worde dat Gij God in Israël zijt, en ik Uw knecht ben." Om dit nu te bewijzen, toont Hij aan:

A. Dat Hij het was, die Abraham geroepen heeft, de vader van dit verachte volk, hem geroepen heeft uit een afgodisch land, en door vele blijken van Zijn gunst heeft Hij zijn naam groot gemaakt, Genesis 12:2. Hij is de rechtvaardige, die God verwekte van de opgang (het oosten) van hem uitdrukkelijk verstaat liet de Chaldeeuwse paraphrase: wie heeft Abraham openlijk van het oosten gebracht. Om de eer van Israël te handhaven, was het zeer gepast om aan te tonen, welk een voornaam persoon deze hun grote voorvader in zijn tijd geweest is, en Isaiah 41:8 schijnt er de verklaring van te zijn, waar God Israël het zaad noemt van Abraham, Mijn vriend, en Isaiah 41:4 :Hij roept de geslachten, namelijk de geslachten Israëls, van de beginne. Ook om verachting uit te storten over afgoderij, inzonderheid over Chaldeeuwse afgoderij, was liet voegzaam om aan te tonen, hoe Abraham geroepen was toen hij andere goden diende, Joshua 24:2, Joshua 24:3 en verv, zodat reeds vroeg getuigd werd tegen die afgoderij, welke zozeer roemde op haar oudheid. Ook om de gevangenen in Babel aan te moedigen om te hopen, dat God een middel zou vinden om hen naar hun eigen land te doen terugkeren was het geschikt om hen er aan te herinneren, , hoe God voor het eerst hun vader Abraham uit ditzelfde land naar Kanan heeft gebracht, om het hem tot een erfdeel te geven, Genesis 15:7.

Merk nu op wat hier nopens hem gezegd wordt:

a. Dat hij een rechtvaardige was, of gerechtigheid was, een man was van gerechtigheid, die God geloofde, en het werd hem tot rechtvaardigheid gerekend, en zo werd hij de vader van al degenen, die door geloof in Christus door Hem Gode tot gerechtigheid gemaakt zijn, Romans 4:3, Romans 4:11, Romans 4:2 Corinthiers 5:21. Hij was in zijn tijd een groot voorbeeld van rechtvaardigheid, en heeft "zijn huis geleerd gerechtigheid en gericht te doen," Genesis 18:19.

b. Dat God hem verwekt heeft van de opgang, d.i. van het oosten, eerst van Ur en daarna van Haran, die oostwaarts lagen van Kanan. God wilde niet dat hij zich in een van deze plaatsen zou vestigen, maar heeft voor hem gedaan wat de arena doet voor zijn jongen, als hij zijn nest opwekt, hij wekte hem op uit ongerechtigheid en maakte hem Godvruchtig, uit onbekendheid en maakte hem vermaard.

c. Hij heeft hem geroepen op zijn voet, om Hem te volgen met een onbepaald geloof en vertrouwen, "want hij is uitgegaan niet wetende waar hij komen zou," Hebrews 11:8. Zij, die krachtdadiglijk door God geroepen worden, worden geroepen op Zijn voet, om Hem onderworpen te zijn, Hem te dienen, het Lam te volgen waar het ook heengaat, en wij moeten allen of komen op Zijn voet, of tot Zijn voetbank worden gemaakt.

d. Hij heeft de heidenen voor Zijn aangezicht gegeven, de volken van Kanan, Hij had beloofd hem meester van hen te zullen maken, en zo groot een invloed heeft Hij hem gegeven, dat de Hittieten erkenden dat hij een groot vorst onder hen was, Genesis 23:6. Hij deed hem heersen over de koningen, die hij versloeg om zijn broeder Lot uit hun handen te redden, Genesis 14:1. En toen God hen gaf als stof voor zijn zwaard, en als voortgedreven stoppelen voor zijn boog, dat is: hen tot een gemakkelijke prooi maakte voor zijn dienstknechten, toen vervolgde hij hen, en trok veilig of in vrede door, onder de bescherming Gods, hoewel het over een pad was, waarmee hij niet bekend was, hetwelk hij met zijn voeten niet gegaan had, en deze overwinning was zo groot en van zo groot belang, dat Melchizedek zelf verscheen om haar te vieren. Wie nu anders dan de grote Jahweh heeft dit gedaan? Kan n van de goden van de heidenen dit doen?

B. Dat Hij het is, die eerlang Cyrus zal verwekken van het oosten. Er wordt van gesproken in de taal van de profetie als van iets in het verleden, iets dat geschied is, omdat het zo zeker is dat het te bestemder tijd geschieden zal, alsof het reeds geschied was. God zal hem verwekken in gerechtigheid, aldus kan het gelezen worden, Isaiah 45:13, zal hem roepen op zijn voet, zal het gebruik van hem maken, dat Hem behaagt, hem doen zegevieren over de volken, die zijn komst tot de troon tegenstaan, en, hem voorspoedig maken in al zijn oorlogen. en hij zal een type wezen van Christus, die de gerechtigheid zelf is, de Heere, onze gerechtigheid, die God in de volheid des tijds verwekken zal, en zal doen zegevieren over de machten van de duisternis, zodat Hij die zal beroven en openlijk tentoon zal stellen.

III. Hij toont de dwaasheid aan van afgodendienaars, die niettegenstaande de overtuigende bewijzen, welke de God Israëls ervan gegeven had dat Hij alleen God is, hardnekkig volhardden in hun afgoderij, ja er nog zoveel te meer in verhard waren geworden, Isaiah 41:5. De eilanden van de heidenen zagen dit, zagen niet alleen wat God gedaan heeft voor Abraham zelf, maar wat Hij om zijnentwil deed voor zijn zaad, hoe Hij hen uitgevoerd heeft uit Egypte, en hen deed heersen over koningen, en zij vreesden. Exodus 15:14. Zij waren bevreesd, en overeenkomstig de oproep, Isaiah 41:1, naderden zij en kwamen, zij konden het niet vermijden om kennis te nemen van hetgeen God voor Abraham en zijn zaad gedaan heeft, maar in plaats van te helpen om elkaar weg te redeneren uit hun domme afgoderij, hielpen zij om er elkaar in te bevestigen, Isaiah 41:6,Isaiah 41:7.

1. Zij beschouwden het als een gevaarlijken aanslag op hun Godsdienst, voor de eer waarvan zij ijverden, en zij waren vast besloten om hem terecht of ten onrechte aan te kleven, en krachtig op te treden ter ondersteuning ervan zoals de Efeziërs voor hun Diana. Toen God door Zijn wonderbare verschijning ten behoeve van Zijn volk hun afgoden hun wilde ontrukken, hielden zij die zoveel steviger vast, en zeiden tot elkaar: "Wees sterk, laat ons eenstemmig besluiten om de eer van onze goden hoog te houden." Al valt Dagon ook voor de ark, zal hij toch weer op zijn plaats gesteld worden. De ne werkmeester moedigt de anderen aan om zich tot een vereniging te vormen, die de edele kunst van godenmakerij beschermt en bevordert. Aldus zullen van de mensen overtuigingen dikwijls hun bederf prikkelen, en worden zij slecht gemaakt beide door het woord en de werken van God, die hen beter moesten maken.

2. Zij beschouwden het als een gevaarlijke aanslag op henzelf. Zij achtten zich in gevaar vanwege de toenemende grootheid van Abraham, die van de afgoderij bekeerd was, en om het volk van Israël, dat er zich van afgescheiden had, en daarom namen zij, om bescherming te verkrijgen, niet alleen de toevlucht tot hun oude goden, maar maakten zij zich nieuwe, Deuteronomy 32:17. En zo moedigt de timmerman, zijn taak volbracht hebbende aan het houtwerk, de goudsmid aan om nu zijn werk te doen met het vergulden of overtrekken ervan, en als het in de handen van de goudsmid komt, dan versterkt hij, die met de hamer glad maakt, degene die op het aanbeeld slaat, en spoort hem aan tot spoed, zegt hem dat het nu gereed is voor het soldeersel, dat misschien het laatste werk was, dat er aan gedaan werd. Daarna wordt het vastgemaakt met nagelen, en nu is de god gereed. Moedigen zondaren elkaar aldus aan tot spoed op de weg van de zonde, en zullen dan de dienstknechten van de levenden God elkaar niet opwekken tot en versterken in Zijn dienst? Sommigen lezen dit alles in ironische zin, en bij wijze van permissie: Laat hen de een de ander helpen en tot zijn metgezel zeggen: wees sterk, laat de timmerman de goudsmid aanmoedigen, maar het is alles tevergeefs, met dat al zullen de afgoden toch vallen.

IV. Hij moedigt Zijn eigen volk aan om op Hem te vertrouwen, Isaiah 41:8, Isaiah 41:9. "Maar gij, Israël, zijt Mijn knecht. Zij kennen Mij niet maar gij kent Mij, en gij weet beter dan om u met zulke onwetende, verdwaasde lieden te vergezellen, zoals deze zijn," (want het is bedoeld als een waarschuwing aan het volk van God, om niet te wandelen in de weg van de heidenen) "zij stellen zich onder de bescherming van deze machteloze godheden, maar gij zijt onder Mijn bescherming, zij, die deze gemaakt hebben, zijn hun gelijk, en dat zijn ook allen, die op hen vertrouwen, maar gij, o Israël, zijt de knecht van een betere Meester." Let op hetgeen hier aangeduid wordt ter bemoediging van Gods volk, als zij gedreigd worden en er een beledigend gejuich over hen wordt aangeheven.

1. Zij zijn Gods knechten, en Hij wil hen niet mishandeld zien, inzonderheid niet voor hetgeen zij doen in Zijn dienst. Gij zijt Mijn knecht, Isaiah 41:8, en "Ik heb tot u gezegd: gij zijt Mijn knecht, en van Mijn woord zal Ik niet afgaan."

2. Hij heeft u verkoren om Hem tot een bijzonder volk te zijn, zij waren Hem niet opgedrongen, maar uit eigen vrije beweging heeft Hij hen zich afgezonderd.

3 Zij waren het zaad van Abraham, Zijn vriend. Het was Abrahams eer, dat hij "de vriend van God" werd genoemd, James 2:23, met wie God in verbond was, en met wie Hij omging als met een vriend, en de man des raads, en "die eer hebben al de heiligen," John 15:15 En het volk van Israël was bemind omdern vaderen wil. Het heeft Gode behaagd op hen te zien als op de nakomelingen van een oud vriend, en daarom vriendelijk voor hen te zijn, want het verbond van vriendschap was gemaakt met Abraham en zijn zaad.

4. Soms had Hij, als zij verstrooid weren onder de heidenen, hen van de einden van de aarde vergaderd en hen uit de handen genomen van de voornaamsten daarvan, en daarom zal Hij hen ook nu niet verlaten. Abraham, hun vader, was van een vergelegen plaats gehaald, en van hen, die zo van verre gehaald en zo duur gekocht zijn, kan Hij niet gemakkelijk scheiden.

5. Hij had hen nog niet verworpen, hoewel zij Hem dikwijls getergd hadden, en daarom zal Hij hen ook nu niet verwerpen. Wat God voor Zijn volk gedaan heeft, en wat Hij op zich genomen heeft om nog verder voor hen te doen, moet hen aanmoedigen om ten allen tijde op Hem te vertrouwen.

Verzen 10-20

Jesaja 41:10-20

De strekking van deze verzen is om de vrees van Gods dienstknechten in hun benauwdheid tot zwijgen te brengen en hun geloof aan te moedigen, het is misschien in de eerste plaats bedoeld tot steun en bemoediging van het volk Israël in hun gevangenschap, maar allen, die God getrouwelijk dienen, kunnen door lijdzaamheid en vertroosting van de Schrift hoop hebben. En het is gericht tot Israël als tot een enkel persoon, opdat het zoveel gereder en gemakkelijker door ieder waar Israëliet op zichzelf toegepast zou kunnen worden. Het is een woord van waarschuwing, raad en vertroosting, dat zo dikwijls herhaald wordt: Vrees niet, en wederom, Isaiah 41:13, vrees niet, en Isaiah 41:14, "vrees niet gij wormpje Jakobs, vrees niet voor de dreigementen van de vijanden twijfel niet aan de beloften van uw God, vrees niet dat gij zult omkomen in uw beproeving, of dat de belofte van uw bevrijding falen zal." Het is tegen de wil en de bedoeling van God, dat zijn volk een vreesachtig volk zal zijn.

Ter onderdrukking van vrees verzekert Hij hun:

I. Dat zij kunnen staat maken op Zijn tegenwoordigheid onder hen als hun God, en een God, die algenoegzaam voor hen is ook in de zwaarste, bangste tijden.

Merk op met welk een tederheid God spreekt, en hoe gaarne Hij de erfgenamen van de belofte de onveranderlijkheid wil doen weten van Zijn raad, en hoe begerig Hij is om hen gerust te stellen. "Vrees niet, want Ik ben met u niet alleen binnen het bereik van uw stem maar bij u, wees niet verbaasd, dat is, niet ontsteld wegens de macht van hen, die tegen u zijn, want Ik ben uw God en verbonden om voor u te zijn. Zijt gij zwak, Ik zal u versterken. Zijt gij ontbloot van vrienden, Ik zal u helpen in tijden van nood. Zijt gij op het punt van te vallen? Ik zal u ondersteunen met de rechterhand van Mijn gerechtigheid, die rechterhand, welke vol is van gerechtigheid in het uitdelen van beloningen en straffen," Psalms 48:10. En wederom Isaiah 41:13. Er is beloofd:

1. Dat God hun handen zal sterken-hen zal helpen. "Ik grijp uw rechterhand aan, Ik zal hand in hand met u gaan," zo lezen het sommigen. Hij zal ons bij de hand nemen als onze gids, om ons te leiden op onze weg, zal ons ophelpen als wij gevallen zijn, of ons vallen voorkomen. Als wij zwak zijn, zal Hij ons staande houden, als wij wankelen, zal Hij ons vaststellen, als Wij sidderen, zal Hij ons bemoedigen, en aldus vat Hij onze rechterhand, Psalms 73:23.

2. Dat Hij hun vrees tot bedaren zal brengen, zeggende tot hen: Vrees niet. Hij heeft het telkens en nogmaals gezegd in Zijn woord en heeft ons daarin voorzien van afdoend tegengif tegen vrees, maar Hij zal nog verder gaan, Hij zal het door Zijn Geest zeggen tot hun hart, en het hun doen horen, en aldus zal Hij hen helpen.

II. Dat hun vijanden thans wel zeer geducht, onbeschaamd en hard zijn, maar dat de dag komt, wanneer God met hen zal afrekenen en dan zullen zij over hen triomferen. Er zijn van de zodanigen, die in woede ontstoken zijn tegen Gods volk, die tegen hen streden, met hen twisten, Isaiah 41:11, die met hen kijven, Isaiah 41:12, die hen haten, die hun verderf zoeken, voortdurend twist met hen zoeken, maar laat Gods volk niet tegen hen ontstoken zijn, niet met hen twisten, hun geen kwaad met kwaad vergelden, maar Gods tijd afwachten en geloven:

1. Dat zij ten laatste overtuigd zullen zijn van de dwaasheid-indien al niet van de zonde-om met Gods volk te twisten, en bevindende dat het nutteloos is, zullen zij beschaamd en te schande worden, hetgeen hen tot berouw en bekering zou kunnen brengen, maar hen veeleer vol van woede zal maken.

2. Dat zij ten enenmale vernietigd zullen worden, Isaiah 41:11, zij zullen worden als niets voor de gerechtigheid en macht van God. Als God komt om met Zijn trotse vijanden te handelen, dan acht Hij hen als niets of zij zullen tot niets gebracht worden, zij zullen wezen alsof zij nooit hadden bestaan. Dit wordt herhaald, Isaiah 41:12. Zij zullen worden als niets, als een nietig ding, of als hetgeen is heengegaan en gefaald heeft. Zij, die geducht waren, zullen verachtelijk worden, die zich inbeeldden alles te kennen, zullen niet in staat zijn iets tot stand te brengen, die een groot aanzien in de wereld hadden en veel gedruis maakten, zullen blote nullen worden, en in stilte worden begraven, zij zullen vergaan, niet slechts niets zijn, maar ellendig zijn. Gij zult hen zoeken, zult vragen wat er van hen is geworden, daar zij niet, zoals gewoonlijk verschijnen, maar "gij zult hen niet vinden," zoals David, Psalms 37:36. Ik zocht hem, maar hij werd niet gevonden."

III. Dat zij zelf een verschrikking zullen worden voor degenen, die nu voor hen een verschrikking zijn, en dat de overwinning aan hun zijde zal wezen, Isaiah 41:14. Zie hier:

1. Hoe Jakob en Israël verminderd zijn, zeer naar de diepte zijn gebracht. Het is het wormpje Jakobs, zo klein, zo zwak en zo weerloos, veracht en vertreden door iedereen, genoodzaakt om veiligheidshalve diep in de aarde weg te kruipen, en wij moeten er ons niet over verwonderen dat Jakob een worm is geworden als zelfs Jakobs Koning zich "een worm noemt en geen man," Psalms 22:7. In hun nederige gedachten van zichzelf zijn Gods kinderen soms wormen, maar geen adders zoals hun vijanden, zij zijn niet van het zaad van de slang. God ziet Jakobs nederige staat aan en zegt: "Vrees niet, wormpje Jakobs, vrees niet, dat gij verpletterd zult worden, en gij mannen Israëls - gij weinige mannen, zo lezen het sommigen-gij dode mannen, zo lezen het anderen, geeft uzelf niet op als verloren." De genade Gods zal de vrees doen bedaren, zelfs dan als er de meeste reden schijnt te zijn voor vrees, twijfelmoedig, doch niet mismoedig.

2. Hoe Jakob en Israël opgeheven worden uit die nederige staat, en even geducht worden gemaakt als zij ooit verachtelijk zijn geweest. Doch door wie zal Jakob zich verheffen want hij is klein? Hier wordt ons gezegd, Ik zal u helpen spreekt de Heere, en het is de eer van God om de zwakken te helpen. Hij zal hen helpen, want Hij is hun Verlosser, die gewoon is hen te verlossen, die het op zich genomen heeft om dit te doen. Christus is de Verlosser, in Hem is onze hulp gevonden. Hij zal hen helpen, want Hij is de heilige Israëls, aangebeden onder hen in de schoonheid van de heiligheid, en door belofte aan hen verbonden. De Heere zal hen helpen door hen in staat te stellen om zichzelf te helpen en door Jakob tot een dorsslede te stellen.

Merk op: hij is slechts een werktuig een werktuig in Gods hand waarvan het Hem behaagt gebruik te maken, en hij is een werktuig dat God gemaakt heeft, en is niet meer dan God hem gemaakt heeft. Maar als God hem tot een dorsslede, een werktuig om te dorsen, maakt, dan zal Hij gebruik van hem maken, en daarom zal Hij hem geschikt maken voor het gebruik, nieuw en scherp en voorzien van tanden of scherpe pinnen, en dan zult gij door Goddelijke leiding en kracht de bergen dorsen, de hoogsten en sterksten en weerbarstigsten van uw vijanden, gij zult hen niet slechts slaan, maar hen vermalen, zij zullen niet zijn als uitgedorst koren, dat van waarde is en zorgvuldig bewaard wordt (zodanig is Gods volk, als zij onder de dorsvlegel zijn. Isaiah 21:10, "o mijn gedorst en geslagen volk" dat niet verloren zal gaan), maar deze zijn gemaakt ais kaf, dat nergens toe deugt, de landman is blij het kwijt te raken. Hij zet de vergelijking voort, Isaiah 41:16. Hen gedorst hebbende, zult gij hen wannen en de wind zal hen wegnemen. Dit is misschien ten dele vervuld geworden in de overwinningen, die de Joden behaald hebben over hun vijanden in de tijd van de Maccabeeën, maar het schijnt in het algemeen bedoeld om het eindoordeel aan te kondigen over al de onverzoenlijke vijanden van Gods kerk, en vervuld te zullen worden in de overwinningen van het kruis van Christus, het Evangelie van Christus en al de getrouwe volgelingen van Christus over de machten van de duisternis, die vroeg of laat allen verstrooid zullen worden, en "En wie overwint en mijn werken tot het einde toe bewaart hem zal ik macht geven over de heidenen" Revelation 2:26.

IV. Dat zij daarna overvloedige vertroosting zullen hebben in God, en God zal door hen overvloedige eer ontvangen: Gij zult U verheugen in de Heere, Isaiah 41:16. Als wij bevrijd zijn van hetgeen onze blijdschap in de weg stond, en gezegend worden met hetgeen er de stof toe is, dan behoren wij te gedenken dat God de blijdschap onder verheuging is, en dat al onze blijdschap in Hem eindigt. Als wij ons verheugen over onze vijanden, dan moeten wij ons verheugen in de Heere, want aan Hem alleen zijn wij onze vrijheid en onze overwinning verschuldigd. Gij zult ook roemen in de Heilige Israëls, in uw deel in Hem, en in uw betrekking tot Hem, en in hetgeen Hij voor u gedaan heeft." En zo wij aldus God tot onze roem en onze heerlijkheid stellen, dan worden wij Hem tot een lof en prijs.

V. Dat zij tijdig en genoegzaam van alles voorzien zullen worden, wat geschikt voor hen is in hun tijd van nood, en als het nodig is zal God wederom voor hen doen wat Hij voor Israël gedaan heeft op hun tocht van Egypte naar Kanan, Isaiah 41:17. Als de gevangenen hetzij in Babel of bij hun terugkeer vandaar in nood zijn wegens gebrek aan water, zal God zorg voor hen dragen, en op de een of andere wijze zal Hij hun reis, zelfs door de woestijn, aangenaam voor hen maken. Maar deze belofte is van meer dan zodanige persoonlijke betekenis of uitlegging. Hun terugkeer uit Babel was een type van onze verlossing door Christus. En zo is voor hetgeen in deze beloften vervat is:

1. Voorzien in het Evangelie van Christus. Deze heerlijke openbaring van Zijn liefde heeft een volkomen verzekering gegeven aan al degenen, die het blijde geklank horen, dat God onwaardeerbare heerlijke dingen voor hen voorzien heeft, die genoegzaam zijn om te voorzien in alles wat zij behoeven, op te wegen tegen al hun leed, en een verhoring te wezen van al hun gebeden.

2. Door de genade en de Geest van Christus worden zij toegepast op alle gelovigen, opdat zij een sterke vertroosting zouden hebben op hun weg, en een volkomen gelukzaligheid aan hun einde. Onze weg naar de hemel loopt door de woestijn van deze wereld. Nu:

A. Wordt hier verondersteld, dat het volk van God op zijn tocht door deze wereld dikwijls in benauwdheid is: de ellendigen en nooddruftigen zoeken water, maar daar is geen, de armen van geest hongeren en dorsten naar gerechtigheid. De ziel des mensen, zich ledig en nooddruftig bevindende, zoekt ergens naar voldoening, naar verzadiging, meer zij wanhoopt er aan om haar in deze wereld te vinden, waarin niets is, dat haar gerust en gelukkig kan maken. Schepselen zijn gebroken waterbakken, zij kunnen geen water houden, zodat hun tong versmacht van dorst, zij zijn het moede om die voldoening te zoeken in de wereld, welke er niet in te vinden is. Hun smart en hun zwoegen maken hen dorstig.

B. Er wordt hier beloofd dat op de een of andere wijze al hun grieven hersteld zullen worden. a. God zelf zal hun nabij wezen in al hetgeen, waarvoor zij Hem aanroepen. Laat al het biddend volk van God hier kennis van nemen, en er vertroosting aan ontlenen. Hij heeft gezegd: "Ik, de Heere, zal hen verhoren, Ik, de God Israëls, zal hen niet verlaten. Ik zal met hen wezen, zoals Ik altijd met hen geweest ben in hun benauwdheden. Terwijl wij in de woestijn van deze wereld zijn, is deze belofte voor ons wat de wolk- en vuurkolom was voor Israël, namelijk een verzekering van Gods genaderijke tegenwoordigheid.

b. Zij zullen een gestadige toevoer hebben van fris water, zoals Israël die gehad heeft in de woestijn, zelfs daar waar men hem het minst verwacht zou hebben, Isaiah 41:18. Ik zal rivieren op de hoge plaatsen openen, rivieren, stromen van genade, ja van geneugten, rivieren, stromen van levend water, hetgeen Hij zei van de Geest, John 7:38, John 7:39, van de Geest die uitgestort zou worden over de heidenen, die als hoge plaatsen geweest waren, dor en onvruchtbaar, en in hun eigenwaan verheven boven de behoefte hunner gave. En "er zullen fonteinen in het midden van de valleien zijn, de valleien van Baca," Psalms 84:7 die zondig en vermoeiend zijn, of onder de Joden die als vruchtbare valleien waren, in vergelijking met de heidense bergen. De prediking van het Evangelie in de wereld heeft die woestijn tot een waterpoel gemaakt, vruchten opleverende voor de eigenaar ervan, en hulp voor de reiziger, die er door heen trekt.

c. Zij zullen een aangename schaduw hebben om hen te beschutten tegen de verschroeiende hitte van de zon, zoals Israël, toen zij zich legerden te Elim, waar zij niet alleen waterfonteinen hadden, maar ook palmbomen, Exodus 15:27. "Ik zal in de woestijn de cederboom zetten," Isaiah 41:19. Ik zal de woestijn in een boomgaard veranderen, of in een hof, zoals die welke met deze aangename bomen beplant zijn, zodat zij met evenveel gemak en verlustiging door de woestijn zullen gaan als iemand, die in zijn eigen bos wandelt. Voor hen zullen dan de bomen zijn, wat de wolkkolom was voor Israël in de woestijn een beschutting tegen de hitte". Christus en Zijn genade zijn dit voor de gelovigen, "als de schaduw van een zware rotssteen ". Isaiah 32:2.

Als God Zijn kerk opricht in de heidense woestijn, dan zal er een even grote verandering door teweeggebracht worden in het karakter van de mensen als wanneer doornen en distelen in cederbomen, dennenbomen in mirtebomen veranderd waren, en hierdoor wordt een gezegende verandering beschreven, Isaiah 55:13

d. Zij zullen hierin de hand van God, Zijn macht en Zijn gunst zien en erkennen, Isaiah 41:20. God zal deze verwonderlijke en verrassende dingen doen ten einde hen op te wekken om in dit alles Zijn hand te zien, opdat zij deze wonderbare verandering bewerkende, en wetende dat dit boven het gewone beloop van de dingen is boven de macht van de mensen, zullen bedenken dat het dus komt van een hogere macht, en dit alles wel overwegende, er de hand des Heeren in zullen zien en erkennen, deze Zijn machtige hand, die uitgestrekt is voor Zijn volk en tot hen is uitgestrekt, en dat het de Heilige Israëls is, die dit geschapen heeft, het uit niets tevoorschijn heeft gebracht, ter vertroosting en lieflijkheid van Zijn volk. God doet grote dingen voor Zijn volk, opdat er acht op Hem zal gegeven worden.

Verzen 10-20

Jesaja 41:10-20

De strekking van deze verzen is om de vrees van Gods dienstknechten in hun benauwdheid tot zwijgen te brengen en hun geloof aan te moedigen, het is misschien in de eerste plaats bedoeld tot steun en bemoediging van het volk Israël in hun gevangenschap, maar allen, die God getrouwelijk dienen, kunnen door lijdzaamheid en vertroosting van de Schrift hoop hebben. En het is gericht tot Israël als tot een enkel persoon, opdat het zoveel gereder en gemakkelijker door ieder waar Israëliet op zichzelf toegepast zou kunnen worden. Het is een woord van waarschuwing, raad en vertroosting, dat zo dikwijls herhaald wordt: Vrees niet, en wederom, Isaiah 41:13, vrees niet, en Isaiah 41:14, "vrees niet gij wormpje Jakobs, vrees niet voor de dreigementen van de vijanden twijfel niet aan de beloften van uw God, vrees niet dat gij zult omkomen in uw beproeving, of dat de belofte van uw bevrijding falen zal." Het is tegen de wil en de bedoeling van God, dat zijn volk een vreesachtig volk zal zijn.

Ter onderdrukking van vrees verzekert Hij hun:

I. Dat zij kunnen staat maken op Zijn tegenwoordigheid onder hen als hun God, en een God, die algenoegzaam voor hen is ook in de zwaarste, bangste tijden.

Merk op met welk een tederheid God spreekt, en hoe gaarne Hij de erfgenamen van de belofte de onveranderlijkheid wil doen weten van Zijn raad, en hoe begerig Hij is om hen gerust te stellen. "Vrees niet, want Ik ben met u niet alleen binnen het bereik van uw stem maar bij u, wees niet verbaasd, dat is, niet ontsteld wegens de macht van hen, die tegen u zijn, want Ik ben uw God en verbonden om voor u te zijn. Zijt gij zwak, Ik zal u versterken. Zijt gij ontbloot van vrienden, Ik zal u helpen in tijden van nood. Zijt gij op het punt van te vallen? Ik zal u ondersteunen met de rechterhand van Mijn gerechtigheid, die rechterhand, welke vol is van gerechtigheid in het uitdelen van beloningen en straffen," Psalms 48:10. En wederom Isaiah 41:13. Er is beloofd:

1. Dat God hun handen zal sterken-hen zal helpen. "Ik grijp uw rechterhand aan, Ik zal hand in hand met u gaan," zo lezen het sommigen. Hij zal ons bij de hand nemen als onze gids, om ons te leiden op onze weg, zal ons ophelpen als wij gevallen zijn, of ons vallen voorkomen. Als wij zwak zijn, zal Hij ons staande houden, als wij wankelen, zal Hij ons vaststellen, als Wij sidderen, zal Hij ons bemoedigen, en aldus vat Hij onze rechterhand, Psalms 73:23.

2. Dat Hij hun vrees tot bedaren zal brengen, zeggende tot hen: Vrees niet. Hij heeft het telkens en nogmaals gezegd in Zijn woord en heeft ons daarin voorzien van afdoend tegengif tegen vrees, maar Hij zal nog verder gaan, Hij zal het door Zijn Geest zeggen tot hun hart, en het hun doen horen, en aldus zal Hij hen helpen.

II. Dat hun vijanden thans wel zeer geducht, onbeschaamd en hard zijn, maar dat de dag komt, wanneer God met hen zal afrekenen en dan zullen zij over hen triomferen. Er zijn van de zodanigen, die in woede ontstoken zijn tegen Gods volk, die tegen hen streden, met hen twisten, Isaiah 41:11, die met hen kijven, Isaiah 41:12, die hen haten, die hun verderf zoeken, voortdurend twist met hen zoeken, maar laat Gods volk niet tegen hen ontstoken zijn, niet met hen twisten, hun geen kwaad met kwaad vergelden, maar Gods tijd afwachten en geloven:

1. Dat zij ten laatste overtuigd zullen zijn van de dwaasheid-indien al niet van de zonde-om met Gods volk te twisten, en bevindende dat het nutteloos is, zullen zij beschaamd en te schande worden, hetgeen hen tot berouw en bekering zou kunnen brengen, maar hen veeleer vol van woede zal maken.

2. Dat zij ten enenmale vernietigd zullen worden, Isaiah 41:11, zij zullen worden als niets voor de gerechtigheid en macht van God. Als God komt om met Zijn trotse vijanden te handelen, dan acht Hij hen als niets of zij zullen tot niets gebracht worden, zij zullen wezen alsof zij nooit hadden bestaan. Dit wordt herhaald, Isaiah 41:12. Zij zullen worden als niets, als een nietig ding, of als hetgeen is heengegaan en gefaald heeft. Zij, die geducht waren, zullen verachtelijk worden, die zich inbeeldden alles te kennen, zullen niet in staat zijn iets tot stand te brengen, die een groot aanzien in de wereld hadden en veel gedruis maakten, zullen blote nullen worden, en in stilte worden begraven, zij zullen vergaan, niet slechts niets zijn, maar ellendig zijn. Gij zult hen zoeken, zult vragen wat er van hen is geworden, daar zij niet, zoals gewoonlijk verschijnen, maar "gij zult hen niet vinden," zoals David, Psalms 37:36. Ik zocht hem, maar hij werd niet gevonden."

III. Dat zij zelf een verschrikking zullen worden voor degenen, die nu voor hen een verschrikking zijn, en dat de overwinning aan hun zijde zal wezen, Isaiah 41:14. Zie hier:

1. Hoe Jakob en Israël verminderd zijn, zeer naar de diepte zijn gebracht. Het is het wormpje Jakobs, zo klein, zo zwak en zo weerloos, veracht en vertreden door iedereen, genoodzaakt om veiligheidshalve diep in de aarde weg te kruipen, en wij moeten er ons niet over verwonderen dat Jakob een worm is geworden als zelfs Jakobs Koning zich "een worm noemt en geen man," Psalms 22:7. In hun nederige gedachten van zichzelf zijn Gods kinderen soms wormen, maar geen adders zoals hun vijanden, zij zijn niet van het zaad van de slang. God ziet Jakobs nederige staat aan en zegt: "Vrees niet, wormpje Jakobs, vrees niet, dat gij verpletterd zult worden, en gij mannen Israëls - gij weinige mannen, zo lezen het sommigen-gij dode mannen, zo lezen het anderen, geeft uzelf niet op als verloren." De genade Gods zal de vrees doen bedaren, zelfs dan als er de meeste reden schijnt te zijn voor vrees, twijfelmoedig, doch niet mismoedig.

2. Hoe Jakob en Israël opgeheven worden uit die nederige staat, en even geducht worden gemaakt als zij ooit verachtelijk zijn geweest. Doch door wie zal Jakob zich verheffen want hij is klein? Hier wordt ons gezegd, Ik zal u helpen spreekt de Heere, en het is de eer van God om de zwakken te helpen. Hij zal hen helpen, want Hij is hun Verlosser, die gewoon is hen te verlossen, die het op zich genomen heeft om dit te doen. Christus is de Verlosser, in Hem is onze hulp gevonden. Hij zal hen helpen, want Hij is de heilige Israëls, aangebeden onder hen in de schoonheid van de heiligheid, en door belofte aan hen verbonden. De Heere zal hen helpen door hen in staat te stellen om zichzelf te helpen en door Jakob tot een dorsslede te stellen.

Merk op: hij is slechts een werktuig een werktuig in Gods hand waarvan het Hem behaagt gebruik te maken, en hij is een werktuig dat God gemaakt heeft, en is niet meer dan God hem gemaakt heeft. Maar als God hem tot een dorsslede, een werktuig om te dorsen, maakt, dan zal Hij gebruik van hem maken, en daarom zal Hij hem geschikt maken voor het gebruik, nieuw en scherp en voorzien van tanden of scherpe pinnen, en dan zult gij door Goddelijke leiding en kracht de bergen dorsen, de hoogsten en sterksten en weerbarstigsten van uw vijanden, gij zult hen niet slechts slaan, maar hen vermalen, zij zullen niet zijn als uitgedorst koren, dat van waarde is en zorgvuldig bewaard wordt (zodanig is Gods volk, als zij onder de dorsvlegel zijn. Isaiah 21:10, "o mijn gedorst en geslagen volk" dat niet verloren zal gaan), maar deze zijn gemaakt ais kaf, dat nergens toe deugt, de landman is blij het kwijt te raken. Hij zet de vergelijking voort, Isaiah 41:16. Hen gedorst hebbende, zult gij hen wannen en de wind zal hen wegnemen. Dit is misschien ten dele vervuld geworden in de overwinningen, die de Joden behaald hebben over hun vijanden in de tijd van de Maccabeeën, maar het schijnt in het algemeen bedoeld om het eindoordeel aan te kondigen over al de onverzoenlijke vijanden van Gods kerk, en vervuld te zullen worden in de overwinningen van het kruis van Christus, het Evangelie van Christus en al de getrouwe volgelingen van Christus over de machten van de duisternis, die vroeg of laat allen verstrooid zullen worden, en "En wie overwint en mijn werken tot het einde toe bewaart hem zal ik macht geven over de heidenen" Revelation 2:26.

IV. Dat zij daarna overvloedige vertroosting zullen hebben in God, en God zal door hen overvloedige eer ontvangen: Gij zult U verheugen in de Heere, Isaiah 41:16. Als wij bevrijd zijn van hetgeen onze blijdschap in de weg stond, en gezegend worden met hetgeen er de stof toe is, dan behoren wij te gedenken dat God de blijdschap onder verheuging is, en dat al onze blijdschap in Hem eindigt. Als wij ons verheugen over onze vijanden, dan moeten wij ons verheugen in de Heere, want aan Hem alleen zijn wij onze vrijheid en onze overwinning verschuldigd. Gij zult ook roemen in de Heilige Israëls, in uw deel in Hem, en in uw betrekking tot Hem, en in hetgeen Hij voor u gedaan heeft." En zo wij aldus God tot onze roem en onze heerlijkheid stellen, dan worden wij Hem tot een lof en prijs.

V. Dat zij tijdig en genoegzaam van alles voorzien zullen worden, wat geschikt voor hen is in hun tijd van nood, en als het nodig is zal God wederom voor hen doen wat Hij voor Israël gedaan heeft op hun tocht van Egypte naar Kanan, Isaiah 41:17. Als de gevangenen hetzij in Babel of bij hun terugkeer vandaar in nood zijn wegens gebrek aan water, zal God zorg voor hen dragen, en op de een of andere wijze zal Hij hun reis, zelfs door de woestijn, aangenaam voor hen maken. Maar deze belofte is van meer dan zodanige persoonlijke betekenis of uitlegging. Hun terugkeer uit Babel was een type van onze verlossing door Christus. En zo is voor hetgeen in deze beloften vervat is:

1. Voorzien in het Evangelie van Christus. Deze heerlijke openbaring van Zijn liefde heeft een volkomen verzekering gegeven aan al degenen, die het blijde geklank horen, dat God onwaardeerbare heerlijke dingen voor hen voorzien heeft, die genoegzaam zijn om te voorzien in alles wat zij behoeven, op te wegen tegen al hun leed, en een verhoring te wezen van al hun gebeden.

2. Door de genade en de Geest van Christus worden zij toegepast op alle gelovigen, opdat zij een sterke vertroosting zouden hebben op hun weg, en een volkomen gelukzaligheid aan hun einde. Onze weg naar de hemel loopt door de woestijn van deze wereld. Nu:

A. Wordt hier verondersteld, dat het volk van God op zijn tocht door deze wereld dikwijls in benauwdheid is: de ellendigen en nooddruftigen zoeken water, maar daar is geen, de armen van geest hongeren en dorsten naar gerechtigheid. De ziel des mensen, zich ledig en nooddruftig bevindende, zoekt ergens naar voldoening, naar verzadiging, meer zij wanhoopt er aan om haar in deze wereld te vinden, waarin niets is, dat haar gerust en gelukkig kan maken. Schepselen zijn gebroken waterbakken, zij kunnen geen water houden, zodat hun tong versmacht van dorst, zij zijn het moede om die voldoening te zoeken in de wereld, welke er niet in te vinden is. Hun smart en hun zwoegen maken hen dorstig.

B. Er wordt hier beloofd dat op de een of andere wijze al hun grieven hersteld zullen worden. a. God zelf zal hun nabij wezen in al hetgeen, waarvoor zij Hem aanroepen. Laat al het biddend volk van God hier kennis van nemen, en er vertroosting aan ontlenen. Hij heeft gezegd: "Ik, de Heere, zal hen verhoren, Ik, de God Israëls, zal hen niet verlaten. Ik zal met hen wezen, zoals Ik altijd met hen geweest ben in hun benauwdheden. Terwijl wij in de woestijn van deze wereld zijn, is deze belofte voor ons wat de wolk- en vuurkolom was voor Israël, namelijk een verzekering van Gods genaderijke tegenwoordigheid.

b. Zij zullen een gestadige toevoer hebben van fris water, zoals Israël die gehad heeft in de woestijn, zelfs daar waar men hem het minst verwacht zou hebben, Isaiah 41:18. Ik zal rivieren op de hoge plaatsen openen, rivieren, stromen van genade, ja van geneugten, rivieren, stromen van levend water, hetgeen Hij zei van de Geest, John 7:38, John 7:39, van de Geest die uitgestort zou worden over de heidenen, die als hoge plaatsen geweest waren, dor en onvruchtbaar, en in hun eigenwaan verheven boven de behoefte hunner gave. En "er zullen fonteinen in het midden van de valleien zijn, de valleien van Baca," Psalms 84:7 die zondig en vermoeiend zijn, of onder de Joden die als vruchtbare valleien waren, in vergelijking met de heidense bergen. De prediking van het Evangelie in de wereld heeft die woestijn tot een waterpoel gemaakt, vruchten opleverende voor de eigenaar ervan, en hulp voor de reiziger, die er door heen trekt.

c. Zij zullen een aangename schaduw hebben om hen te beschutten tegen de verschroeiende hitte van de zon, zoals Israël, toen zij zich legerden te Elim, waar zij niet alleen waterfonteinen hadden, maar ook palmbomen, Exodus 15:27. "Ik zal in de woestijn de cederboom zetten," Isaiah 41:19. Ik zal de woestijn in een boomgaard veranderen, of in een hof, zoals die welke met deze aangename bomen beplant zijn, zodat zij met evenveel gemak en verlustiging door de woestijn zullen gaan als iemand, die in zijn eigen bos wandelt. Voor hen zullen dan de bomen zijn, wat de wolkkolom was voor Israël in de woestijn een beschutting tegen de hitte". Christus en Zijn genade zijn dit voor de gelovigen, "als de schaduw van een zware rotssteen ". Isaiah 32:2.

Als God Zijn kerk opricht in de heidense woestijn, dan zal er een even grote verandering door teweeggebracht worden in het karakter van de mensen als wanneer doornen en distelen in cederbomen, dennenbomen in mirtebomen veranderd waren, en hierdoor wordt een gezegende verandering beschreven, Isaiah 55:13

d. Zij zullen hierin de hand van God, Zijn macht en Zijn gunst zien en erkennen, Isaiah 41:20. God zal deze verwonderlijke en verrassende dingen doen ten einde hen op te wekken om in dit alles Zijn hand te zien, opdat zij deze wonderbare verandering bewerkende, en wetende dat dit boven het gewone beloop van de dingen is boven de macht van de mensen, zullen bedenken dat het dus komt van een hogere macht, en dit alles wel overwegende, er de hand des Heeren in zullen zien en erkennen, deze Zijn machtige hand, die uitgestrekt is voor Zijn volk en tot hen is uitgestrekt, en dat het de Heilige Israëls is, die dit geschapen heeft, het uit niets tevoorschijn heeft gebracht, ter vertroosting en lieflijkheid van Zijn volk. God doet grote dingen voor Zijn volk, opdat er acht op Hem zal gegeven worden.

Verzen 21-29

Jesaja 41:21-29

Door de profeet herhaalt de Heere hier de uitdaging, gericht tot de afgodendienaars, om wat zij voorgeven nopens hun afgoden waar te maken. "Brengt ulieder twistzaak voor, Isaiah 41:21, en maakt er uw best van, brengt uw vaste uw sterkste, bewijsredenen bij, om te bewijzen dat uw afgoden goden zijn en uw aanbidding waardig." Er is niets meer nodig om de ongerijmdheid aan te tonen van de zonde, dan de redenen bij te brengen die gegeven worden ter verdediging ervan, want zij brengen haar eigen weerlegging met zich.

I. De afgoden worden hier getart om de bewijzen over te leggen van hun kennis en macht. Laat ons zien waaromtrent zij ons kunnen inlichten en wat zij kunnen doen. Verstand en werkzame kracht zijn de gaven en talenten van een man, al wie voorwendt een god te zijn, moet deze in de hoogste mate bezitten. En hebben de afgoden doen blijken dat zij ze hebben? Neen,

1. "Zij kunnen ons niets zeggen, wat wij niet reeds wisten, zo onwetend zijn zij. We tarten hen om ons mee te delen:

a. Wat tevoren geweest is, laat hen de vorige dingen aantonen, en ze opheffen uit de vergetelheid, waarin zij begraven waren." God heeft Mozes geïnspireerd om zo'n geschiedenis te schrijven van de schepping als de goden van de heidenen nooit aan hun geestdriftige aanbidders hadden kunnen dicteren. Of, "Laat de verdedigers van afgoden ons zeggen op wat grote, machtige daden of verrichtingen zij kunnen bogen, die door hun goden in vorige tijden gedaan zijn. Wat hebben zij ooit gedaan, waarvan het van de moeite waard was om kennis te nemen? Laat hen iets opnoemen, en het zal overwogen worden, er zal het gewicht aan gegeven worden, dat er aan toekomt, en het zal vergeleken worden met het einde ervan, en als het dan in de uitkomst blijkt, dat het zo groot is als zij het voorgeven te zijn, dan zullen zij er de eer van hebben."

b. "Wij tarten hen ons te zeggen wat gebeuren zal, ons de toekomende dingen te verkondigen, Isaiah 41:22, en wederom, Isaiah 41:23, ons te verkondigen de dingen, die hierna komen zullen. Geeft dit bewijs van uw alwetendheid, dat er niets verborgen voor u kan zijn, en van uw soevereiniteit en heerschappij, toont ons dat gij alles doen kunt door ons van tevoren te doen weten wat gij voornemens zijt te doen. Bewijst deze goedheid aan de wereld, laat men weten wat te komen staat, opdat men er zijn maatregelen naar kunne nemen. Doet dit, en wij zullen erkennen dat gij goden zijt boven ons en goden zijt voor ons, en onze aanbidding waardig zijt." Geen schepsel kan met enige zekerheid toekomstige dingen voorzeggen, anders dan door Goddelijke inlichting.

2. "Zij kunnen niets doen dat wij zelf niet kunnen doen, zo machteloos zijn zij." Hij tart hen om hetzij goed of kwaad te doen, goed aan hun vrienden, of kwaad aan hun vijanden. "Laat hen, zo zij kunnen, iets buitengewoons doen, dat de mensen zullen bewonderen, en waardoor zij getroffen zullen zijn. Laat hen met macht zegenen of vervloeken. Laat ons zien dat zij of met zulke plagen bezoeken als die welke God over Egypte heeft gebracht, of zulke zegeningen schenken als die welke God aan Israël geschonken heeft. Laat hen iets groots doen, en wij zullen verbaasd zijn als wij het zien, en tot eerbied voor hen worden opgeschrikt, zoals velen tot eerbied voor de waren God opgeschrikt werden."

Wat aan deze afgoden ten laste wordt gelegd, -en laat hen de beschuldiging weerleggen zo zij kunnen-is, dat zij minder dan niets zijn, Isaiah 41:24. Hun aanspraken hebben hoegenaamd geen grond, noch is er niet de minste grond of reden voor dat de mensen hun de eerbied betonen, die zij hun betonen, er is niets in hen, dat enigerlei achting waardig is. "Zij zijn minder dan niets, erger dan niets, zo lezen het sommigen. "Het werk dat zij doen is niets, en dat is ook de beweging, die van hen gemaakt wordt, er is zelfs geen schijn van reden voor, het is alles dwaasheid, alles schijnvertoon, alles bedrog en misleiding van de wereld, en daarom is hij, die u verkiest en u dus godheid toekent, een gruwel voor God en alle goede en wijze mensen. Hij, die u verkiest, verkiest een gruwel, zo lezen het sommigen. Een dienstknecht is vrij om zijn meester te kiezen, maar een mens is niet vrij om zijn god te kiezen. Hij, die een ander dan de ware God kiest, kiest een gruwel, zijn verkiezen ervan maakt het aldus.

II. God legt hier de bewijzen over, dat Hij de ware God is, en niemand buiten Hem. Laat Hem Zijn vaste bewijsredenen bijbrengen.

1. Hij heeft een onweerstaanbare macht. Dit zal Hij weldra doen blijken in het verwekken van Cyrus en door hem tot een type te maken van Christus, Isaiah 41:25. Hij zal hem opwekken van het noorden en van de opgang van de zon. Door zijn vader was Cyrus een Mediër door zijn moeder was hij een Pers, en zijn leger bestond uit Mediërs, wier land ten noorden, en uit Perzen, wier land ten oosten van Babel lag. God zal hem opwekken tot grote macht, en hij zal voor zijn eigen doeleinden tegen Babel optrekken, maar:

a. Hij zal Gods naam verkondigen of uitroepen, -zo kan het gelezen worden-Hij zal de eer bekend maken van de God Israëls, dat heeft hij op merkwaardige wijze gedaan, toen hij in zijn proclamatie van bevrijding van de Joden uit hun gevangenschap, erkende dat de Heere, de God Israëls, de Heere God des hemels is, en hij kon gezegd worden Zijn naam aan te roepen, toen hij het bouwen van Zijn tempel heeft aangemoedigd, en zeer waarschijnlijk heeft hij zelf Hem aangeroepen en tot Hem gebeden: Ezra 1:2, Ezra 1:3.

b. Alle tegenstand zal voor zijn aangezicht vallen, hij zal komen over de overheden over de vorsten van Babel en over alle anderen die hem in de weg staan, als over leem, en hen vertreden gelijk de pottenbakker het slijk treedt, om er zijn eigen doeleinden mee te dienen. Als mens is Christus opgewekt van het noorden, want Nazareth lag in het noordelijk deel van Kanan, als de engel des verbonds, komt Hij op van het oosten. Hij handhaafde de eer des hemels, (Hij zal Mijn naam aanroepen) en verbrak de machten van de hel. Hij kwam over de vorst van de duisternis als leem, en vertrad hem.

2. Zijn voorzien is onfeilbaar, Hij zou dit niet alleen doen, maar Hij heeft door Zijn profeet het nu voorzegd. Nu hebben de valse goden het niet alleen niet kunnen doen, maar zij konden het ook niet voorzeggen.

a. Hij tart hen om hun voorgewende godheden of waarzeggers voor de dag te brengen, die daar kennis van hebben gegeven of hadden kunnen geven, Isaiah 41:26. Wie heeft van de beginne iets van die aard verkondigd, of het van tevoren gezegd? Zegt ons, of er de zodanigen zijn, die wij kennen, van wie wij iets weten want wij kennen er geen, indien er zijn, dan zullen wij zeggen: Hij is rechtvaardig, hij is waar, zijn zaak is rechtvaardig, zijn aanspraken zijn bewezen, hij heeft het recht aan zijn zijde in zijn eis om aangebeden te worden." Dit komt overeen met Isaiah 41:22, Isaiah 41:23.

b. Hij eist voor zichzelf alleen de eer op om dit te doen en te voorzeggen, Isaiah 41:27. Ik ben de eerste-zo kan het gelezen worden- die tot Zion zal zeggen: Zie, zie ze, die het volk van Israël zal doen weten, dat hun bevrijders nabij zijn, want er waren van de zodanigen, die door boeken, door Gods boeken, het naderen van de tijd verstonden, Daniel 9:2. En Ik ben het, die aan Jeruzalem een blijde boodschapper zal geven, hun de blijde boodschap zal brengen van hun bevrijding. Dit is van toepassing op het werk van de verlossing, waarin de Heere zich veel meer openbaarde dan in de bevrijding van de Joden uit Babel, Hij was het, die onze verlossing beraamde, en Hij heeft haar tot stand gebracht, en Hij heeft ons de blijde tijding van de verzoening gegeven.

Eindelijk. In deze rechtzaak wordt hier het oordeel uitgesproken.

1. Geen van al de afgoden had dit wonderwerk voorzegd, geen van hen had het kunnen voorzien. Behalve de Joden waren nog andere volken door Cyrus uit de Babylonische gevangenschap verlost, of hadden tenminste groot belang bij de omwenteling van dat rijk, en de overgang ervan aan de Perzen, maar aan niemand van hen werd van tevoren een kennisgeving daarvan gedaan door een van hun goden of profeten. Er is niemand die het verkondigt, ook niemand, die wat horen doet, Isaiah 41:26, niemand, die er de minste aanduiding van doet, er is geen van de volken, die uw woorden hoort, die kan voorgeven zulke woorden van zijn goden te hebben gehoord, zoals gij, o Israël, van uw God hebt gehoord door uw profeten." Psalms 147:20. Geen van al de goden van de heidenen hebben aan hun aanbidders de weg van de zaligheid gewezen, die God zal tonen door de Messias. De goede of blijde tijding, die God zal zenden in het Evangelie, is een verborgenheid, die voor de tijden van de eeuwen verzwegen is geweest, Romans 16:25, Romans 16:26.

2. Geen van hen, die tot hun gunste gepleit hebben, kon een enkel voorbeeld bijbrengen van hun kennis of macht, waarin ook maar een schijn van bewijs was dat zij goden zijn, al hun voorspraken verstomden op deze uitdaging, Isaiah 41:28. Ik zag toe, maar er was niemand, die getuigenis voor hen kon afleggen, zelfs onder hen, die hun ijverigste bewonderaars waren, en er was geen raadgever, er was niemand, die iets ter ondersteuning van hun zaak kon bijbrengen. Ook onder de afgoden zelf was er geen, die geschikt was om raad te geven, zelfs niet voor de meest alledaagse aangelegenheden, en toch waren er mensen, die hun in de belangrijkste en moeilijkste zaken om raad vroegen. Als ik hun vroeg wat zij voor zichzelf te zeggen hadden, dan stonden zij stom, de zaak was zo blijkbaar tegen hen, dat niemand een woord had te antwoorden. Het oordeel moet dus tegen de beklaagde uitgesproken worden, op grond van zijn Nihil dicit-hij is stom, hij heeft niets voor zichzelf te zeggen, "hij verstomde," Matthew 22:12.

3. In overeenstemming met de beschuldiging, die tegen hen is ingebracht, wordt dan nu het vonnis gewezen, Isaiah 41:24. Zie, zij zijn allemaal ijdelheid, Isaiah 41:29. Zij zijn een leugen, een bedrog, zij zijn niet wat zij voorgeven te zijn, en hun aanbidders zullen niet in hen vinden wet zij zich hadden voorgesteld in hen te zullen vinden, hun werken zijn een nietig ding, van geen kracht, van geen waarde, hun vijanden behoeven geen kwaad van hen te vrezen, hun aanbidders kunnen op geen goed van hen hopen. Hun gegoten beelden, ja al hun beelden zijn wind en verwarring, ijdelheid en kwelling, zij, die hen aanbidden zullen bedrogen, teleurgesteld in hen zijn, en zullen met de grootste bitterheid terugdenken aan hun dwaasheid. Daarom, "mijne geliefden, vliedt van de afgodendienst, 1 Corinthiers 10:14.

Verzen 21-29

Jesaja 41:21-29

Door de profeet herhaalt de Heere hier de uitdaging, gericht tot de afgodendienaars, om wat zij voorgeven nopens hun afgoden waar te maken. "Brengt ulieder twistzaak voor, Isaiah 41:21, en maakt er uw best van, brengt uw vaste uw sterkste, bewijsredenen bij, om te bewijzen dat uw afgoden goden zijn en uw aanbidding waardig." Er is niets meer nodig om de ongerijmdheid aan te tonen van de zonde, dan de redenen bij te brengen die gegeven worden ter verdediging ervan, want zij brengen haar eigen weerlegging met zich.

I. De afgoden worden hier getart om de bewijzen over te leggen van hun kennis en macht. Laat ons zien waaromtrent zij ons kunnen inlichten en wat zij kunnen doen. Verstand en werkzame kracht zijn de gaven en talenten van een man, al wie voorwendt een god te zijn, moet deze in de hoogste mate bezitten. En hebben de afgoden doen blijken dat zij ze hebben? Neen,

1. "Zij kunnen ons niets zeggen, wat wij niet reeds wisten, zo onwetend zijn zij. We tarten hen om ons mee te delen:

a. Wat tevoren geweest is, laat hen de vorige dingen aantonen, en ze opheffen uit de vergetelheid, waarin zij begraven waren." God heeft Mozes geïnspireerd om zo'n geschiedenis te schrijven van de schepping als de goden van de heidenen nooit aan hun geestdriftige aanbidders hadden kunnen dicteren. Of, "Laat de verdedigers van afgoden ons zeggen op wat grote, machtige daden of verrichtingen zij kunnen bogen, die door hun goden in vorige tijden gedaan zijn. Wat hebben zij ooit gedaan, waarvan het van de moeite waard was om kennis te nemen? Laat hen iets opnoemen, en het zal overwogen worden, er zal het gewicht aan gegeven worden, dat er aan toekomt, en het zal vergeleken worden met het einde ervan, en als het dan in de uitkomst blijkt, dat het zo groot is als zij het voorgeven te zijn, dan zullen zij er de eer van hebben."

b. "Wij tarten hen ons te zeggen wat gebeuren zal, ons de toekomende dingen te verkondigen, Isaiah 41:22, en wederom, Isaiah 41:23, ons te verkondigen de dingen, die hierna komen zullen. Geeft dit bewijs van uw alwetendheid, dat er niets verborgen voor u kan zijn, en van uw soevereiniteit en heerschappij, toont ons dat gij alles doen kunt door ons van tevoren te doen weten wat gij voornemens zijt te doen. Bewijst deze goedheid aan de wereld, laat men weten wat te komen staat, opdat men er zijn maatregelen naar kunne nemen. Doet dit, en wij zullen erkennen dat gij goden zijt boven ons en goden zijt voor ons, en onze aanbidding waardig zijt." Geen schepsel kan met enige zekerheid toekomstige dingen voorzeggen, anders dan door Goddelijke inlichting.

2. "Zij kunnen niets doen dat wij zelf niet kunnen doen, zo machteloos zijn zij." Hij tart hen om hetzij goed of kwaad te doen, goed aan hun vrienden, of kwaad aan hun vijanden. "Laat hen, zo zij kunnen, iets buitengewoons doen, dat de mensen zullen bewonderen, en waardoor zij getroffen zullen zijn. Laat hen met macht zegenen of vervloeken. Laat ons zien dat zij of met zulke plagen bezoeken als die welke God over Egypte heeft gebracht, of zulke zegeningen schenken als die welke God aan Israël geschonken heeft. Laat hen iets groots doen, en wij zullen verbaasd zijn als wij het zien, en tot eerbied voor hen worden opgeschrikt, zoals velen tot eerbied voor de waren God opgeschrikt werden."

Wat aan deze afgoden ten laste wordt gelegd, -en laat hen de beschuldiging weerleggen zo zij kunnen-is, dat zij minder dan niets zijn, Isaiah 41:24. Hun aanspraken hebben hoegenaamd geen grond, noch is er niet de minste grond of reden voor dat de mensen hun de eerbied betonen, die zij hun betonen, er is niets in hen, dat enigerlei achting waardig is. "Zij zijn minder dan niets, erger dan niets, zo lezen het sommigen. "Het werk dat zij doen is niets, en dat is ook de beweging, die van hen gemaakt wordt, er is zelfs geen schijn van reden voor, het is alles dwaasheid, alles schijnvertoon, alles bedrog en misleiding van de wereld, en daarom is hij, die u verkiest en u dus godheid toekent, een gruwel voor God en alle goede en wijze mensen. Hij, die u verkiest, verkiest een gruwel, zo lezen het sommigen. Een dienstknecht is vrij om zijn meester te kiezen, maar een mens is niet vrij om zijn god te kiezen. Hij, die een ander dan de ware God kiest, kiest een gruwel, zijn verkiezen ervan maakt het aldus.

II. God legt hier de bewijzen over, dat Hij de ware God is, en niemand buiten Hem. Laat Hem Zijn vaste bewijsredenen bijbrengen.

1. Hij heeft een onweerstaanbare macht. Dit zal Hij weldra doen blijken in het verwekken van Cyrus en door hem tot een type te maken van Christus, Isaiah 41:25. Hij zal hem opwekken van het noorden en van de opgang van de zon. Door zijn vader was Cyrus een Mediër door zijn moeder was hij een Pers, en zijn leger bestond uit Mediërs, wier land ten noorden, en uit Perzen, wier land ten oosten van Babel lag. God zal hem opwekken tot grote macht, en hij zal voor zijn eigen doeleinden tegen Babel optrekken, maar:

a. Hij zal Gods naam verkondigen of uitroepen, -zo kan het gelezen worden-Hij zal de eer bekend maken van de God Israëls, dat heeft hij op merkwaardige wijze gedaan, toen hij in zijn proclamatie van bevrijding van de Joden uit hun gevangenschap, erkende dat de Heere, de God Israëls, de Heere God des hemels is, en hij kon gezegd worden Zijn naam aan te roepen, toen hij het bouwen van Zijn tempel heeft aangemoedigd, en zeer waarschijnlijk heeft hij zelf Hem aangeroepen en tot Hem gebeden: Ezra 1:2, Ezra 1:3.

b. Alle tegenstand zal voor zijn aangezicht vallen, hij zal komen over de overheden over de vorsten van Babel en over alle anderen die hem in de weg staan, als over leem, en hen vertreden gelijk de pottenbakker het slijk treedt, om er zijn eigen doeleinden mee te dienen. Als mens is Christus opgewekt van het noorden, want Nazareth lag in het noordelijk deel van Kanan, als de engel des verbonds, komt Hij op van het oosten. Hij handhaafde de eer des hemels, (Hij zal Mijn naam aanroepen) en verbrak de machten van de hel. Hij kwam over de vorst van de duisternis als leem, en vertrad hem.

2. Zijn voorzien is onfeilbaar, Hij zou dit niet alleen doen, maar Hij heeft door Zijn profeet het nu voorzegd. Nu hebben de valse goden het niet alleen niet kunnen doen, maar zij konden het ook niet voorzeggen.

a. Hij tart hen om hun voorgewende godheden of waarzeggers voor de dag te brengen, die daar kennis van hebben gegeven of hadden kunnen geven, Isaiah 41:26. Wie heeft van de beginne iets van die aard verkondigd, of het van tevoren gezegd? Zegt ons, of er de zodanigen zijn, die wij kennen, van wie wij iets weten want wij kennen er geen, indien er zijn, dan zullen wij zeggen: Hij is rechtvaardig, hij is waar, zijn zaak is rechtvaardig, zijn aanspraken zijn bewezen, hij heeft het recht aan zijn zijde in zijn eis om aangebeden te worden." Dit komt overeen met Isaiah 41:22, Isaiah 41:23.

b. Hij eist voor zichzelf alleen de eer op om dit te doen en te voorzeggen, Isaiah 41:27. Ik ben de eerste-zo kan het gelezen worden- die tot Zion zal zeggen: Zie, zie ze, die het volk van Israël zal doen weten, dat hun bevrijders nabij zijn, want er waren van de zodanigen, die door boeken, door Gods boeken, het naderen van de tijd verstonden, Daniel 9:2. En Ik ben het, die aan Jeruzalem een blijde boodschapper zal geven, hun de blijde boodschap zal brengen van hun bevrijding. Dit is van toepassing op het werk van de verlossing, waarin de Heere zich veel meer openbaarde dan in de bevrijding van de Joden uit Babel, Hij was het, die onze verlossing beraamde, en Hij heeft haar tot stand gebracht, en Hij heeft ons de blijde tijding van de verzoening gegeven.

Eindelijk. In deze rechtzaak wordt hier het oordeel uitgesproken.

1. Geen van al de afgoden had dit wonderwerk voorzegd, geen van hen had het kunnen voorzien. Behalve de Joden waren nog andere volken door Cyrus uit de Babylonische gevangenschap verlost, of hadden tenminste groot belang bij de omwenteling van dat rijk, en de overgang ervan aan de Perzen, maar aan niemand van hen werd van tevoren een kennisgeving daarvan gedaan door een van hun goden of profeten. Er is niemand die het verkondigt, ook niemand, die wat horen doet, Isaiah 41:26, niemand, die er de minste aanduiding van doet, er is geen van de volken, die uw woorden hoort, die kan voorgeven zulke woorden van zijn goden te hebben gehoord, zoals gij, o Israël, van uw God hebt gehoord door uw profeten." Psalms 147:20. Geen van al de goden van de heidenen hebben aan hun aanbidders de weg van de zaligheid gewezen, die God zal tonen door de Messias. De goede of blijde tijding, die God zal zenden in het Evangelie, is een verborgenheid, die voor de tijden van de eeuwen verzwegen is geweest, Romans 16:25, Romans 16:26.

2. Geen van hen, die tot hun gunste gepleit hebben, kon een enkel voorbeeld bijbrengen van hun kennis of macht, waarin ook maar een schijn van bewijs was dat zij goden zijn, al hun voorspraken verstomden op deze uitdaging, Isaiah 41:28. Ik zag toe, maar er was niemand, die getuigenis voor hen kon afleggen, zelfs onder hen, die hun ijverigste bewonderaars waren, en er was geen raadgever, er was niemand, die iets ter ondersteuning van hun zaak kon bijbrengen. Ook onder de afgoden zelf was er geen, die geschikt was om raad te geven, zelfs niet voor de meest alledaagse aangelegenheden, en toch waren er mensen, die hun in de belangrijkste en moeilijkste zaken om raad vroegen. Als ik hun vroeg wat zij voor zichzelf te zeggen hadden, dan stonden zij stom, de zaak was zo blijkbaar tegen hen, dat niemand een woord had te antwoorden. Het oordeel moet dus tegen de beklaagde uitgesproken worden, op grond van zijn Nihil dicit-hij is stom, hij heeft niets voor zichzelf te zeggen, "hij verstomde," Matthew 22:12.

3. In overeenstemming met de beschuldiging, die tegen hen is ingebracht, wordt dan nu het vonnis gewezen, Isaiah 41:24. Zie, zij zijn allemaal ijdelheid, Isaiah 41:29. Zij zijn een leugen, een bedrog, zij zijn niet wat zij voorgeven te zijn, en hun aanbidders zullen niet in hen vinden wet zij zich hadden voorgesteld in hen te zullen vinden, hun werken zijn een nietig ding, van geen kracht, van geen waarde, hun vijanden behoeven geen kwaad van hen te vrezen, hun aanbidders kunnen op geen goed van hen hopen. Hun gegoten beelden, ja al hun beelden zijn wind en verwarring, ijdelheid en kwelling, zij, die hen aanbidden zullen bedrogen, teleurgesteld in hen zijn, en zullen met de grootste bitterheid terugdenken aan hun dwaasheid. Daarom, "mijne geliefden, vliedt van de afgodendienst, 1 Corinthiers 10:14.

Bibliografische Informatie
Henry, Matthew. "Commentaar op Isaiah 41". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/commentaries/dut/mhm/isaiah-41.html. 1706.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile