Lectionary Calendar
Friday, November 22nd, 2024
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
Attention!
Take your personal ministry to the Next Level by helping StudyLight build churches and supporting pastors in Uganda.
Click here to join the effort!

Bible Commentaries
Jesaja 3

Bijbelverkaring van Matthew HenryHenry's compleet

Search for…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, JESAJA 3

In dit hoofdstuk gaat de profeet voort met zijn voorzegging van de verwoestingen, die over Juda en Jeruzalem zullen komen om hun zonde, beide die door de Babyloniërs zouden aangericht worden, en die door de Romeinen, welke hun verderf zullen voltooien, met sommigen van de gronden van Gods twist met hen. God dreigt:

I. Hen te beroven van alle steun zowel van hun leven, als van hun regering, Isaiah 3:1.

II. Hen in verwarring te laten komen en in wanorde, Isaiah 3:4, Isaiah 3:5, Isaiah 3:12.

III. Hun de zegen te onthouden van een overheid te hebben, Isaiah 3:6.

IV. De dochters van Zion te beroven van haar sieraden, Isaiah 3:17.

V. Alles te verwoesten door het zwaard van de oorlog, Isaiah 3:25, Isaiah 3:26. De zonden, die God er toe brachten, om aldus met hen te handelen, waren:

1. Hun trotseren van God, Isaiah 3:8.

2. Hun onbeschaamdheid, Isaiah 3:9.

3.Hun misbruiken van macht tot verdrukking en tirannie, Isaiah 3:13, de hoogmoed van de dochters van Zion, Isaiah 3:16. In het midden van het hoofdstuk wordt de profeet er toe geleid om zich tot particuliere personen te wenden.

a. Om aan godvruchtige mensen te verzekeren, dat het wel met hen zal zijn, niettegenstaande de algemene rampen, Isaiah 3:10.

b. Om aan goddelozen te verzekeren dat, hoe God ook in het oordeel barmhartigheid zal gedenken, het met hen toch kwalijk zal gaan, Isaiah 3:11. O mochten de volken van de aarde in deze dagen horen naar de bestraffingen en waarschuwingen die in dit hoofdstuk gegeven worden.

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, JESAJA 3

In dit hoofdstuk gaat de profeet voort met zijn voorzegging van de verwoestingen, die over Juda en Jeruzalem zullen komen om hun zonde, beide die door de Babyloniërs zouden aangericht worden, en die door de Romeinen, welke hun verderf zullen voltooien, met sommigen van de gronden van Gods twist met hen. God dreigt:

I. Hen te beroven van alle steun zowel van hun leven, als van hun regering, Isaiah 3:1.

II. Hen in verwarring te laten komen en in wanorde, Isaiah 3:4, Isaiah 3:5, Isaiah 3:12.

III. Hun de zegen te onthouden van een overheid te hebben, Isaiah 3:6.

IV. De dochters van Zion te beroven van haar sieraden, Isaiah 3:17.

V. Alles te verwoesten door het zwaard van de oorlog, Isaiah 3:25, Isaiah 3:26. De zonden, die God er toe brachten, om aldus met hen te handelen, waren:

1. Hun trotseren van God, Isaiah 3:8.

2. Hun onbeschaamdheid, Isaiah 3:9.

3.Hun misbruiken van macht tot verdrukking en tirannie, Isaiah 3:13, de hoogmoed van de dochters van Zion, Isaiah 3:16. In het midden van het hoofdstuk wordt de profeet er toe geleid om zich tot particuliere personen te wenden.

a. Om aan godvruchtige mensen te verzekeren, dat het wel met hen zal zijn, niettegenstaande de algemene rampen, Isaiah 3:10.

b. Om aan goddelozen te verzekeren dat, hoe God ook in het oordeel barmhartigheid zal gedenken, het met hen toch kwalijk zal gaan, Isaiah 3:11. O mochten de volken van de aarde in deze dagen horen naar de bestraffingen en waarschuwingen die in dit hoofdstuk gegeven worden.

Verzen 1-8

Jesaja 3:1-8

Aan het einde van het vorige hoofdstuk had de profeet aan allen de nodige waarschuwing gegeven, om toch niet op de mens te vertrouwen, of op enigerlei schepsel, hij had ook een algemene reden gegeven voor die waarschuwing, ontleend aan de broosheid van het menselijk leven, en de zwakheid en ijdelheid van menselijke macht, hier nu geeft hij er een bijzondere reden voor: God zal weldra alle schepselen, waarop zij vertrouwen, ten verderve brengen, zodat zij teleurgesteld zullen worden in al hun verwachtingen van hen, Isaiah 3:1. De stok en de staf zullen weggenomen worden, al hun steun van welke aard ook, alles waarop zij vertrouwden, en waarvan zij hulp en uitkomst verwachtten. Hun kerk en hun koninkrijk begonnen te verouderen, en geraakten in verval, en naar de wijze van oude mensen leunden zij op een staf. Zacheria 8:4, nu dreigt God hun staf te zullen wegnemen, en dan moeten zij natuurlijk vallen, de steunen weg te nemen beide van de stad en van het land, van Jeruzalem en van Juda, die steunen zijn voor elkaar, indien het een valt, zal het andere er de schok van gevoelen.

Hij, die dat doet, is de Heer, de Heer van de heerscharen, Adonai, de Heer, die zelf de steun, of het fundament is, indien die steun weg is, dan zullen gewis alle andere steunen onder ons breken, want Hij is de sterkte van allen. Hij, die de Heer is, de Regeerder, die het gezag heeft om het te doen, en de Heer der heerscharen, die de macht, het vermogen, heeft om het te doen, Hij zal de stok en de staf wegnemen. Hiëronymus brengt dit in verband met het verval van het Joodse volk, nadat zij onze Heiland hebben gekruisigd, Romans 11:9, Romans 11:10. Ik houd het veeleer voor een waarschuwing aan alle volken, om God niet tot toorn te verwekken, want als zij Hem tot hun vijand maken, dan kan en zal Hij hen aldus rampzalig maken. Laat ons de bijzonderheden ervan beschouwen.

I. Was hun overvloed een steun voor hen? Hij is dit voor ieder volk. Brood is de staf des levens, maar God kan allen stok des broods en allen stok des waters wegnemen, en het is, rechtvaardig in Hem om dit te doen als zatheid van brood een ongerechtigheid wordt, Ezechiël 16:49, en hetgeen een voorziening was om het leven te onderhouden, een voorziening wordt voor het vlees en zijn begeerlijkheden. Hij kan het brood en het water wegnemen Deuteronomy 28:23, Deuteronomy 28:24. Of, indien Hij ze geeft, dan kan Hij toch de stok des broods en de stok des waters wegnemen, door Zijn zegen te onthouden, bij welke de mens leeft, en niet alleen bij brood, en die de staf des broods is Matthew 4:4, en dan is het brood niet voedzaam het water niet verfrissend of verkwikkend, Hagg. 1:6. Christus is het brood des levens en het water des levens, indien Hij onze staf is dan zullen wij dit een goed deel bevinden, dat niet van ons weggenomen kan worden, John 6:27, John 4:14.

II. Was hun leger een steun voor hen-hun generaals en aanvoerders en hun krijgslieden? Dezen zullen weggenomen worden hetzij gedood door het zwaard, of wel zij zullen zo ontmoedigd zijn door de nederlagen, die zij lijden, dat zij hun taak zullen neerleggen, en besluiten niet langer te strijden, of zij zullen ongeschikt worden voor hun werk door ziekte, de held en de krijgsman, en zelfs de officieren van minderen rang, de overste van vijftig, zullen weggenomen worden. Het staat slecht met een volk, als hun kloekmoedigheid weg is, hun kloekmoedige mannen worden weggenomen. Zo laat de sterke dan niet roemen in zijn kracht, en laat geen volk al te veel vertrouwen op zijn helden, maar laat een machtig volk God eren en de stad van een verschrikkelijk volk Hem vrezen, Isaiah 25:3. III. Waren de staatsministers een steun voor hen-hun geleerden, hun staatslieden hun geestelijken, hun vernuftigen en hun kunstenaars? Ook deze zullen weggenomen worden, de rechters, die bedreven waren in de wet en in de bedeling van het recht, en de profeten, die zij in moeilijke gevallen plachten te raadplegen, de wijzen, die boven alle anderen vermaard waren om hun gezond verstand en hun schranderheid, en de rechters bijstonden, de waarzeggers, zij die ongeoorloofde kunsten uitoefenden, op wie, hoewel zij een slechte steun waren, toch gesteund werd. Maar dit kan ook gelezen worden in een gunstige zin, de oudsten, de oudste in jaren of in ambt, de achtbare man, wiens ernstig, deftig voorkomen eerbied afdwingt, en wiens leeftijd en ervaring hem tot een raadsman maken. De handel is een grote steun voor een volk, zelfs de handel in zaken, die gefabriceerd worden, wanneer dus de oude steun is weg genomen, de zal ook de wijze onder de werkmeesters weggenomen worden, en ten slotte ook hij, die goed ter tale is, de welsprekende redenaar, die in sommige gevallen goede diensten kan bewijzen, al behoort hij niet tot de wijzen of de oudsten, door anderer bedoeling in de juiste bewoordingen uit te drukken. Mozes kan niet goed spreken, maar Aron kan het. God dreigt om deze weg te nemen.

1. Om hen onbekwaam te maken voor de dienst van hun, land, de rechters uitzinnig makende, de getrouwen de spraak benemende, en van de ouden oordeel wegnemende, Job 12:17 en verv. Ieder schepsel is datgene voor ons, wat God het doet zijn, en wij kunnen er niet zeker van zijn dat zij, die van dienst voor ons geweest zijn, dit altijd zijn zullen.

2. Een eind te maken aan hun dagen, want wij moeten daarom niet op prinsen vertrouwen, omdat zijn geest, dat is zijn adem, uitgaat, Psalms 146:3, Psalms 146:4. Het wegnemen van nuttige mensen door de dood in het midden van hun nuttige arbeid is een zeer dreigend verschijnsel voor een volk.

Was hun regering een steun voor hen? Zij behoort dit te zijn, het is de taak en de plicht van de souverein om de pilaren van het land vast te maken, Psalms 75:4. Maar hier wordt gedreigd dat deze steun hun zal falen. Als de helden en de wijzen weggenomen zijn, dan zullen jongelingen hun vorsten zijn, kinderen in leeftijd, die onder voogden en verzorgers moeten zijn, welke met elkaar in strijd zijn en van de jonge koning een prooi maken, van hem en van zijn koninkrijk, kinderen in verstand en neiging, kinderachtige mannen die als kinderen zijn in kennis, niet meer geschikt zijn om te regeren dan een kind in de wieg, deze zullen over hen heersen met al de dwaasheid, wispelturigheid en gemelijkheid van een kind. En wee u, o land, welks koning zo iemand is, Ecclesiastes 10:1. 16.

IV. Was de eensgezindheid van de onderdanen hun orde en de goede verstandhouding, waarin zij tot elkaar stonden, een steun voor hen? Waar dit het geval is, kan het er een volk te meer wel om gaan, al zijn dan hun vorsten niet wat zij behoorden te zijn, maar hier wordt gedreigd dat God ook onder hen een bozen geest zal zenden, zoals Judges 9:23, die hen:

1. Schadelijk zou maken voor elkaar, Isaiah 3:5. Het volk zal gedrongen worden, de een zal zijn tegen de ander, zij zullen elkaar verdrukken, en daar hun vorsten kinderen zijn, dragen zij er geen zorg voor om de verdrukkers tenonder te houden, of de verdrukten te hulp te komen. Ook dient het nergens toe om op hen een beroep te doen (hetgeen de mensen in verzoeking brengt, om zich dan maar zelf recht te verschaffen, hun eigen rechters te wezen) en dan verbijten en vereten zij elkaar, en zo zullen zij spoedig door elkaar verteerd worden. (Dan homo homini lupus, wordt de mens een wolf voor de mens). (Jusque datum sceleri-slechte mensen ontvangen het zegel van de wet). (Nec hospes ab hospite tutus. Gast en gastheer zijn in gevaar van elkaar.)

2. Onbeschaamd en onordelijk maken tegenover hun meerderen. Het is een zeer slecht teken voor een volk als het opkomend geslacht onder hen onvolgzaam is, zich niet wil laten regeren, de jongeling zich met trotsheid gedraagt tegenover de oude, terwijl hij behoorde op te staan voor het grijze haar, en het aangezicht van de ouden behoorde te vrezen, Leviticus 19:32. Als jonge lieden verwaand en onbeschaamd zijn, en zich minachtend gedragen tegenover hun meerderen, dan is dit niet alleen een smaad voor henzelf, maar van slechte gevolgen voor het publiek, het verslapt de teugels van het bewind, en verzwakt de handen, die ze houden. Evenzo staat het slecht met een volk als achtbare personen hun gezag niet kunnen ophouden, maar door de lagen en verachtelijken beledigd worden, als rechters door het grauw worden uitgejouwd en de overheid wordt getrotseerd. Die dat doen zullen zeer veel te verantwoorden hebben.

V. Is het enige steun en troost om te hopen, dat, hoewel de zaken thans slecht bestuurd worden, er toch anderen kunnen verwekt worden, die er een betere gang in brengen? Maar ook die verwachting zal verijdeld worden, want de toestand zal zo wanhopig wezen, dat geen man van verstand of van degelijkheid er zich mee zal willen bemoeien.

1. De regering zal gaan bedelen, Isaiah 3:6. Hier:

A. Wordt het als een uitgemaakte zaak beschouwd, dat er geen ander middel is om al deze grieven te herstellen en de zaken weer in orde te brengen, dan door goede magistraten, die onder algemene instemming met macht bekleed zullen worden, en die macht ten goede van het algemeen zullen uitoefenen. En waarschijnlijk is dit in vele plaatsen de ware oorsprong van de regering geweest, de mensen vonden het noodzakelijk om zich te verenigen in onderworpenheid aan een, die geschikt was voor zo'n post, ten einde het welzijn en de veiligheid van allen te verzekeren, begrijpende dat zij geregeerd moesten worden om niet te gronde te geen. Hier is alzo het oorspronkelijke contract: "Wees gij onze heerser en wij zullen ons aan u onderwerpen laat deze aanstoot, dit verderf, onder uw hand wezen, om hersteld te worden, en dan bewaard en deszelfs belangen te worden bevorderd. Isaiah 58:12. Draag zorg, om door het zwaard van de strijd ons te beschermen tegen schade en nadeel van buiten, en door het zwaard van de gerechtigheid tegen het gevaar van schadelijk te zijn voor elkaar, en dan zullen we u getrouw zijn."

B. De toestand wordt als uiterst treurig voorgesteld, het was nu zover gekomen met de publieke aangelegenheden, dat:

a. Kinderen hun vorsten zijnde, iedereen zich geschikt acht om te bepalen wie een magistraat zal zijn, en dan zijn eigen bloedverwanten zal bevorderen tot zo'n post, terwijl, indien de vorsten waren wat zij behoorden te zijn, het geheel en al aan hen overgelaten zou worden om de oversten te benoemen en aan te stellen zoals dit behoort te wezen.

b. De mensen zich in de noodzakelijkheid zullen bevinden om met geweld de macht in handen te geven van hen, die er geschikt voor worden geacht, men zal iemand met geweld aangrijpen om een overste van hem te maken, daar zij hem gereed zien om het voorstel ertoe af te wijzer, ja een man zal de macht opdringen aan zijn broeder, terwijl de mensen anders toch niet willen dat hun gelijken hun meerderen zullen worden, getuige de afgunst van Jozefs broeders. c. Het zal een genoegzame grond geacht worden om iemand te bevorderen om een overste te zijn, dat hij betere kleren heeft dan zijn buren, wel een zeer armzalige grond van bevoegdheid voor een post van vertrouwen in de regering, het was een teken dat het land zeer verarmd was, als het iets zeldzaams was om iemand te vinden, die goede kleren had, of die het kon bekostigen om zich een ambtsgewaad aan te schaffen, en dat het volk wel zeer onnadenkend was, als zij zoveel eerbied en achting hadden voor iemand, die fraaie kleren droeg en een gouden ring, James 2:2, James 2:3, en hem daarom tot hun overste willen aanstellen. Het zou nog enige zin gehad hebben, als zij gezegd hadden: Wij hebt wijsheid, rechtschapenheid, ervaring, wees ons tot een overste," maar het was een bespotting om te zeggen: Gij hebt een kleed, wees ons tot een overste. Een arme wijze man heeft, hoewel hij geringe kleding aanhad, een stad verlost, Ecclesiastes 9:15. Wij kunnen hierop wijzen om aan te tonen hoe wanhopig de toestand was van de gevallen mens, toen het onze Heer Jezus heeft behaagd om onze broeder te worden, en, hoewel Hij er niet om aangezocht werd, zichzelf heeft aangeboden om onze Vorst en Zaligmaker te zijn, en deze aanstoot, dit verderf, onder Zijn hand te nemen.

2. Zij, die aldus gedrongen worden om aan de regering te komen, zullen een eed doen om er zich van te verontschuldigen, want hoewel zij voor mannen van enige welgesteldheid worden aangezien, weten zie zelf dat zij de kosten van de regering niet kunnen dragen, en niet kunnen beantwoorden aan de verwachting van hen, die hen hebben verkozen. Hij zal zweren-hij zal zijn hand opheffen, de aloude ceremonie voor het afleggen van een eed, -zeggende: ik kan geen heelmeester wezen, zet mij niet tot een overste des volks. Oversten, of regeerders, moeten heelmeesters zijn, en goede oversten zullen dit ook zijn, zij moeten er zich op toeleggen om hun onderdanen eensgezind te maken, en de geschillen, die er onder hen zijn, niet te verscherpen, zij alleen zijn geschikt voor de regering, die van een zachtmoedige, rustige, genezende geest zijn, zij moeten ook de wonden genezen, die toegebracht zijn aan de belangen van hun volk, door gepaste middelen daartoe aan te wenden. Maar waarom wil hij geen overste wezen? Omdat er geen brood en geen kleed in mijn huis is. Indien hij de waarheid sprak, dan was dit een teken dat de bezittingen van de mensen zeer vervallen waren, als zelfs zij, die zich nog het beste voordeden, in werkelijkheid gebrek hadden aan het noodzakelijke, een gewoon voorkomend, maar zeer treurig geval. Sommigen, die op deftige wijze geleefd hebben, zullen gaarne de schijn willen ophouden, maar als de waarheid gekend werd dan zou men weten dat zij in grote moeilijkheden zijn, en met een bezwaard hart rondgaan, omdat zij gebrek hebben aan brood en kleding.

b. Indien hetgeen hij zei niet waar was, dan was het een teken dat van de mensen geweten droevig verdorven was, daar zij om de onkosten van een ambt te vermijden, de schuld van meineed over zich brengen, en-hetgeen de grootste dwaasheid is-verdoemenis brengen over hun ziel om hun geld te sparen, Matthew 16:26.

c. Hoe dit nu ook geweest zij, het was een teken dat de toestand van het volk zeer treurig was, nu niemand bereid was om een plaats in de regering in te nemen, daar zij er aan wanhoopten om er hetzij eer of voordeel mee te behalen, de twee dingen, die de mensen op het oog hebben als zij naar bevordering staan.

3. De reden, waarom God het zover met hen liet komen, met Zijn volk (welke gegeven wordt, hetzij door de profeet, of door hem, die geweigerd heeft een overste te worden), het was niet uit gebrek aan welwillendheid voor zijn land, maar omdat hij zag dat de toestand wanhopig was, niet was te verhelpen, en het doelloos zou zijn om het te beproeven, Isaiah 3:8. Jeruzalem heeft aangestoten (is in het verderf gestort), en Juda is gevallen, en dat hebben zij zichzelf te wijten, zij hebben dit verderf zelf over hun hoofd gebracht, degel hun tong en handelingen tegen de Heer zijn. In woord en daad overtreden zij de wet van God, en daarin bedoelden zij God te beledigen, moedwillig bedoelden zij Hem te beledigen, in minachting van Zijn gezag, en in trotsering van Zijn gerechtigheid, hun tong was tegen de Heer, want zij spraken Zijn profeten tegen, en hun handelingen waren niet beter, zij deden zoals zij spraken, het was een verzwaring van hun zonde, dat Gods oog op hen was, en dat Zijn heerlijkheid onder hen was geopenbaard, maar zij tergden Hem in Zijn aangezicht, alsof zij, hoe meer zij wisten van Zijn heerlijkheid des te meer er zich op verhieven haar te minachten en haar in schande te verkeren. En dit, dit is het, waarom Jeruzalem ten verderve gaat. Het verderf beide van particuliere personen en van volken wordt veroorzaakt door hun zonden. Als zij God niet vertoornden, Hij zou hun geen kwaad doen, Jeremiah 25:6.

Verzen 1-8

Jesaja 3:1-8

Aan het einde van het vorige hoofdstuk had de profeet aan allen de nodige waarschuwing gegeven, om toch niet op de mens te vertrouwen, of op enigerlei schepsel, hij had ook een algemene reden gegeven voor die waarschuwing, ontleend aan de broosheid van het menselijk leven, en de zwakheid en ijdelheid van menselijke macht, hier nu geeft hij er een bijzondere reden voor: God zal weldra alle schepselen, waarop zij vertrouwen, ten verderve brengen, zodat zij teleurgesteld zullen worden in al hun verwachtingen van hen, Isaiah 3:1. De stok en de staf zullen weggenomen worden, al hun steun van welke aard ook, alles waarop zij vertrouwden, en waarvan zij hulp en uitkomst verwachtten. Hun kerk en hun koninkrijk begonnen te verouderen, en geraakten in verval, en naar de wijze van oude mensen leunden zij op een staf. Zacheria 8:4, nu dreigt God hun staf te zullen wegnemen, en dan moeten zij natuurlijk vallen, de steunen weg te nemen beide van de stad en van het land, van Jeruzalem en van Juda, die steunen zijn voor elkaar, indien het een valt, zal het andere er de schok van gevoelen.

Hij, die dat doet, is de Heer, de Heer van de heerscharen, Adonai, de Heer, die zelf de steun, of het fundament is, indien die steun weg is, dan zullen gewis alle andere steunen onder ons breken, want Hij is de sterkte van allen. Hij, die de Heer is, de Regeerder, die het gezag heeft om het te doen, en de Heer der heerscharen, die de macht, het vermogen, heeft om het te doen, Hij zal de stok en de staf wegnemen. Hiëronymus brengt dit in verband met het verval van het Joodse volk, nadat zij onze Heiland hebben gekruisigd, Romans 11:9, Romans 11:10. Ik houd het veeleer voor een waarschuwing aan alle volken, om God niet tot toorn te verwekken, want als zij Hem tot hun vijand maken, dan kan en zal Hij hen aldus rampzalig maken. Laat ons de bijzonderheden ervan beschouwen.

I. Was hun overvloed een steun voor hen? Hij is dit voor ieder volk. Brood is de staf des levens, maar God kan allen stok des broods en allen stok des waters wegnemen, en het is, rechtvaardig in Hem om dit te doen als zatheid van brood een ongerechtigheid wordt, Ezechiël 16:49, en hetgeen een voorziening was om het leven te onderhouden, een voorziening wordt voor het vlees en zijn begeerlijkheden. Hij kan het brood en het water wegnemen Deuteronomy 28:23, Deuteronomy 28:24. Of, indien Hij ze geeft, dan kan Hij toch de stok des broods en de stok des waters wegnemen, door Zijn zegen te onthouden, bij welke de mens leeft, en niet alleen bij brood, en die de staf des broods is Matthew 4:4, en dan is het brood niet voedzaam het water niet verfrissend of verkwikkend, Hagg. 1:6. Christus is het brood des levens en het water des levens, indien Hij onze staf is dan zullen wij dit een goed deel bevinden, dat niet van ons weggenomen kan worden, John 6:27, John 4:14.

II. Was hun leger een steun voor hen-hun generaals en aanvoerders en hun krijgslieden? Dezen zullen weggenomen worden hetzij gedood door het zwaard, of wel zij zullen zo ontmoedigd zijn door de nederlagen, die zij lijden, dat zij hun taak zullen neerleggen, en besluiten niet langer te strijden, of zij zullen ongeschikt worden voor hun werk door ziekte, de held en de krijgsman, en zelfs de officieren van minderen rang, de overste van vijftig, zullen weggenomen worden. Het staat slecht met een volk, als hun kloekmoedigheid weg is, hun kloekmoedige mannen worden weggenomen. Zo laat de sterke dan niet roemen in zijn kracht, en laat geen volk al te veel vertrouwen op zijn helden, maar laat een machtig volk God eren en de stad van een verschrikkelijk volk Hem vrezen, Isaiah 25:3. III. Waren de staatsministers een steun voor hen-hun geleerden, hun staatslieden hun geestelijken, hun vernuftigen en hun kunstenaars? Ook deze zullen weggenomen worden, de rechters, die bedreven waren in de wet en in de bedeling van het recht, en de profeten, die zij in moeilijke gevallen plachten te raadplegen, de wijzen, die boven alle anderen vermaard waren om hun gezond verstand en hun schranderheid, en de rechters bijstonden, de waarzeggers, zij die ongeoorloofde kunsten uitoefenden, op wie, hoewel zij een slechte steun waren, toch gesteund werd. Maar dit kan ook gelezen worden in een gunstige zin, de oudsten, de oudste in jaren of in ambt, de achtbare man, wiens ernstig, deftig voorkomen eerbied afdwingt, en wiens leeftijd en ervaring hem tot een raadsman maken. De handel is een grote steun voor een volk, zelfs de handel in zaken, die gefabriceerd worden, wanneer dus de oude steun is weg genomen, de zal ook de wijze onder de werkmeesters weggenomen worden, en ten slotte ook hij, die goed ter tale is, de welsprekende redenaar, die in sommige gevallen goede diensten kan bewijzen, al behoort hij niet tot de wijzen of de oudsten, door anderer bedoeling in de juiste bewoordingen uit te drukken. Mozes kan niet goed spreken, maar Aron kan het. God dreigt om deze weg te nemen.

1. Om hen onbekwaam te maken voor de dienst van hun, land, de rechters uitzinnig makende, de getrouwen de spraak benemende, en van de ouden oordeel wegnemende, Job 12:17 en verv. Ieder schepsel is datgene voor ons, wat God het doet zijn, en wij kunnen er niet zeker van zijn dat zij, die van dienst voor ons geweest zijn, dit altijd zijn zullen.

2. Een eind te maken aan hun dagen, want wij moeten daarom niet op prinsen vertrouwen, omdat zijn geest, dat is zijn adem, uitgaat, Psalms 146:3, Psalms 146:4. Het wegnemen van nuttige mensen door de dood in het midden van hun nuttige arbeid is een zeer dreigend verschijnsel voor een volk.

Was hun regering een steun voor hen? Zij behoort dit te zijn, het is de taak en de plicht van de souverein om de pilaren van het land vast te maken, Psalms 75:4. Maar hier wordt gedreigd dat deze steun hun zal falen. Als de helden en de wijzen weggenomen zijn, dan zullen jongelingen hun vorsten zijn, kinderen in leeftijd, die onder voogden en verzorgers moeten zijn, welke met elkaar in strijd zijn en van de jonge koning een prooi maken, van hem en van zijn koninkrijk, kinderen in verstand en neiging, kinderachtige mannen die als kinderen zijn in kennis, niet meer geschikt zijn om te regeren dan een kind in de wieg, deze zullen over hen heersen met al de dwaasheid, wispelturigheid en gemelijkheid van een kind. En wee u, o land, welks koning zo iemand is, Ecclesiastes 10:1. 16.

IV. Was de eensgezindheid van de onderdanen hun orde en de goede verstandhouding, waarin zij tot elkaar stonden, een steun voor hen? Waar dit het geval is, kan het er een volk te meer wel om gaan, al zijn dan hun vorsten niet wat zij behoorden te zijn, maar hier wordt gedreigd dat God ook onder hen een bozen geest zal zenden, zoals Judges 9:23, die hen:

1. Schadelijk zou maken voor elkaar, Isaiah 3:5. Het volk zal gedrongen worden, de een zal zijn tegen de ander, zij zullen elkaar verdrukken, en daar hun vorsten kinderen zijn, dragen zij er geen zorg voor om de verdrukkers tenonder te houden, of de verdrukten te hulp te komen. Ook dient het nergens toe om op hen een beroep te doen (hetgeen de mensen in verzoeking brengt, om zich dan maar zelf recht te verschaffen, hun eigen rechters te wezen) en dan verbijten en vereten zij elkaar, en zo zullen zij spoedig door elkaar verteerd worden. (Dan homo homini lupus, wordt de mens een wolf voor de mens). (Jusque datum sceleri-slechte mensen ontvangen het zegel van de wet). (Nec hospes ab hospite tutus. Gast en gastheer zijn in gevaar van elkaar.)

2. Onbeschaamd en onordelijk maken tegenover hun meerderen. Het is een zeer slecht teken voor een volk als het opkomend geslacht onder hen onvolgzaam is, zich niet wil laten regeren, de jongeling zich met trotsheid gedraagt tegenover de oude, terwijl hij behoorde op te staan voor het grijze haar, en het aangezicht van de ouden behoorde te vrezen, Leviticus 19:32. Als jonge lieden verwaand en onbeschaamd zijn, en zich minachtend gedragen tegenover hun meerderen, dan is dit niet alleen een smaad voor henzelf, maar van slechte gevolgen voor het publiek, het verslapt de teugels van het bewind, en verzwakt de handen, die ze houden. Evenzo staat het slecht met een volk als achtbare personen hun gezag niet kunnen ophouden, maar door de lagen en verachtelijken beledigd worden, als rechters door het grauw worden uitgejouwd en de overheid wordt getrotseerd. Die dat doen zullen zeer veel te verantwoorden hebben.

V. Is het enige steun en troost om te hopen, dat, hoewel de zaken thans slecht bestuurd worden, er toch anderen kunnen verwekt worden, die er een betere gang in brengen? Maar ook die verwachting zal verijdeld worden, want de toestand zal zo wanhopig wezen, dat geen man van verstand of van degelijkheid er zich mee zal willen bemoeien.

1. De regering zal gaan bedelen, Isaiah 3:6. Hier:

A. Wordt het als een uitgemaakte zaak beschouwd, dat er geen ander middel is om al deze grieven te herstellen en de zaken weer in orde te brengen, dan door goede magistraten, die onder algemene instemming met macht bekleed zullen worden, en die macht ten goede van het algemeen zullen uitoefenen. En waarschijnlijk is dit in vele plaatsen de ware oorsprong van de regering geweest, de mensen vonden het noodzakelijk om zich te verenigen in onderworpenheid aan een, die geschikt was voor zo'n post, ten einde het welzijn en de veiligheid van allen te verzekeren, begrijpende dat zij geregeerd moesten worden om niet te gronde te geen. Hier is alzo het oorspronkelijke contract: "Wees gij onze heerser en wij zullen ons aan u onderwerpen laat deze aanstoot, dit verderf, onder uw hand wezen, om hersteld te worden, en dan bewaard en deszelfs belangen te worden bevorderd. Isaiah 58:12. Draag zorg, om door het zwaard van de strijd ons te beschermen tegen schade en nadeel van buiten, en door het zwaard van de gerechtigheid tegen het gevaar van schadelijk te zijn voor elkaar, en dan zullen we u getrouw zijn."

B. De toestand wordt als uiterst treurig voorgesteld, het was nu zover gekomen met de publieke aangelegenheden, dat:

a. Kinderen hun vorsten zijnde, iedereen zich geschikt acht om te bepalen wie een magistraat zal zijn, en dan zijn eigen bloedverwanten zal bevorderen tot zo'n post, terwijl, indien de vorsten waren wat zij behoorden te zijn, het geheel en al aan hen overgelaten zou worden om de oversten te benoemen en aan te stellen zoals dit behoort te wezen.

b. De mensen zich in de noodzakelijkheid zullen bevinden om met geweld de macht in handen te geven van hen, die er geschikt voor worden geacht, men zal iemand met geweld aangrijpen om een overste van hem te maken, daar zij hem gereed zien om het voorstel ertoe af te wijzer, ja een man zal de macht opdringen aan zijn broeder, terwijl de mensen anders toch niet willen dat hun gelijken hun meerderen zullen worden, getuige de afgunst van Jozefs broeders. c. Het zal een genoegzame grond geacht worden om iemand te bevorderen om een overste te zijn, dat hij betere kleren heeft dan zijn buren, wel een zeer armzalige grond van bevoegdheid voor een post van vertrouwen in de regering, het was een teken dat het land zeer verarmd was, als het iets zeldzaams was om iemand te vinden, die goede kleren had, of die het kon bekostigen om zich een ambtsgewaad aan te schaffen, en dat het volk wel zeer onnadenkend was, als zij zoveel eerbied en achting hadden voor iemand, die fraaie kleren droeg en een gouden ring, James 2:2, James 2:3, en hem daarom tot hun overste willen aanstellen. Het zou nog enige zin gehad hebben, als zij gezegd hadden: Wij hebt wijsheid, rechtschapenheid, ervaring, wees ons tot een overste," maar het was een bespotting om te zeggen: Gij hebt een kleed, wees ons tot een overste. Een arme wijze man heeft, hoewel hij geringe kleding aanhad, een stad verlost, Ecclesiastes 9:15. Wij kunnen hierop wijzen om aan te tonen hoe wanhopig de toestand was van de gevallen mens, toen het onze Heer Jezus heeft behaagd om onze broeder te worden, en, hoewel Hij er niet om aangezocht werd, zichzelf heeft aangeboden om onze Vorst en Zaligmaker te zijn, en deze aanstoot, dit verderf, onder Zijn hand te nemen.

2. Zij, die aldus gedrongen worden om aan de regering te komen, zullen een eed doen om er zich van te verontschuldigen, want hoewel zij voor mannen van enige welgesteldheid worden aangezien, weten zie zelf dat zij de kosten van de regering niet kunnen dragen, en niet kunnen beantwoorden aan de verwachting van hen, die hen hebben verkozen. Hij zal zweren-hij zal zijn hand opheffen, de aloude ceremonie voor het afleggen van een eed, -zeggende: ik kan geen heelmeester wezen, zet mij niet tot een overste des volks. Oversten, of regeerders, moeten heelmeesters zijn, en goede oversten zullen dit ook zijn, zij moeten er zich op toeleggen om hun onderdanen eensgezind te maken, en de geschillen, die er onder hen zijn, niet te verscherpen, zij alleen zijn geschikt voor de regering, die van een zachtmoedige, rustige, genezende geest zijn, zij moeten ook de wonden genezen, die toegebracht zijn aan de belangen van hun volk, door gepaste middelen daartoe aan te wenden. Maar waarom wil hij geen overste wezen? Omdat er geen brood en geen kleed in mijn huis is. Indien hij de waarheid sprak, dan was dit een teken dat de bezittingen van de mensen zeer vervallen waren, als zelfs zij, die zich nog het beste voordeden, in werkelijkheid gebrek hadden aan het noodzakelijke, een gewoon voorkomend, maar zeer treurig geval. Sommigen, die op deftige wijze geleefd hebben, zullen gaarne de schijn willen ophouden, maar als de waarheid gekend werd dan zou men weten dat zij in grote moeilijkheden zijn, en met een bezwaard hart rondgaan, omdat zij gebrek hebben aan brood en kleding.

b. Indien hetgeen hij zei niet waar was, dan was het een teken dat van de mensen geweten droevig verdorven was, daar zij om de onkosten van een ambt te vermijden, de schuld van meineed over zich brengen, en-hetgeen de grootste dwaasheid is-verdoemenis brengen over hun ziel om hun geld te sparen, Matthew 16:26.

c. Hoe dit nu ook geweest zij, het was een teken dat de toestand van het volk zeer treurig was, nu niemand bereid was om een plaats in de regering in te nemen, daar zij er aan wanhoopten om er hetzij eer of voordeel mee te behalen, de twee dingen, die de mensen op het oog hebben als zij naar bevordering staan.

3. De reden, waarom God het zover met hen liet komen, met Zijn volk (welke gegeven wordt, hetzij door de profeet, of door hem, die geweigerd heeft een overste te worden), het was niet uit gebrek aan welwillendheid voor zijn land, maar omdat hij zag dat de toestand wanhopig was, niet was te verhelpen, en het doelloos zou zijn om het te beproeven, Isaiah 3:8. Jeruzalem heeft aangestoten (is in het verderf gestort), en Juda is gevallen, en dat hebben zij zichzelf te wijten, zij hebben dit verderf zelf over hun hoofd gebracht, degel hun tong en handelingen tegen de Heer zijn. In woord en daad overtreden zij de wet van God, en daarin bedoelden zij God te beledigen, moedwillig bedoelden zij Hem te beledigen, in minachting van Zijn gezag, en in trotsering van Zijn gerechtigheid, hun tong was tegen de Heer, want zij spraken Zijn profeten tegen, en hun handelingen waren niet beter, zij deden zoals zij spraken, het was een verzwaring van hun zonde, dat Gods oog op hen was, en dat Zijn heerlijkheid onder hen was geopenbaard, maar zij tergden Hem in Zijn aangezicht, alsof zij, hoe meer zij wisten van Zijn heerlijkheid des te meer er zich op verhieven haar te minachten en haar in schande te verkeren. En dit, dit is het, waarom Jeruzalem ten verderve gaat. Het verderf beide van particuliere personen en van volken wordt veroorzaakt door hun zonden. Als zij God niet vertoornden, Hij zou hun geen kwaad doen, Jeremiah 25:6.

Verzen 9-15

Jesaja 3:9-15

Hier gaat God voort met de twist met Zijn volk.

Merk op:

I. De grond van Zijn twist: het was vanwege zonde, dat God tegen hen twistte. Als zij zich kwellen of ergeren, laat hen dan een weinig verder zien, dan zullen zij zien dat zij de kwelling aan zichzelf hebben te danken, wee hun ziel, want zij doen zichzelf kwaad. Ach, hun ziel! -zo kan het gelezen worden bij wijze van hen te beklagen. -De toestand van zondaren is zeer beklagenswaardig. Het is de ziel, die door de zonde geschaad en in gevaar wordt gebracht. Zondaren kunnen voorspoedig zijn in hun uitwendige omstandigheden, terwijl er toch op de zelfde tijd een wee is over hun ziel. Welk kwaad de zondaren ook overkomt, zij zelf hebben het teweeggebracht, Jeremiah 2:19.

Wat hun hier ten laste wordt gelegd is:

A. Dat de schande, die hen van hun zonden moest terughouden, hen geheel onverschillig liet, zij hadden alle schaamtegevoel afgeworpen, Isaiah 3:9. Dit verhardt de mensen tegen berouw en bekering, en maakt hen rijp voor het verderf, evenzeer als wat het ook zij. Het gelaat van hun aangezicht getuigt tegen hen, dat hun hart ijdel is en wulps en boosaardig, hun ogen spreken het duidelijk uit, dat zij niet kunnen aflaten van de zonde, 2 Peter 2:14. Men zou hen in het gelaat kunnen zien en bemerken welk een ontzettende boosheid er in hun hart is. Hun zonden spreken zij vrij uit gelijk Sodom, zo gebiedend, zo onstuimig zijn hun lusten, en zo ongeduldig onder het minste bedwang, en zo volkomen zijn de nog overgebleven vonkjes van deugd in hen uitgeblust. De Sodomieten spraken hun zonden vrij uit, niet alleen door dat zij ontzettend groot waren, Genesis 13:1, zodat zij ten hemel riepen Genesis 18:20, meer door hun schaamteloos uitkomen voor hetgeen zo schandelijk was, Genesis 19:5, en dat deden ook Juda en Jeruzalem. Zover was het van hen om hun zonde te verbergen, dat zij er in roemden in de stoute aanval, die zij deden op de deugd, en de overwinning, die zij behaalden over hun eigen overtuiging, zij hadden een hoerenvoorhoofd, Jeremiah 3:3, en konden niet schaamrood worden, Jeremiah 6:15. Zij, die onbeschaamd zijn geworden in de zonde, zijn rijp voor het verderf, zij, die over de schande heen zijn, zich niet meer kunnen schamen, zijn niet meer vatbaar voor genade en voor hen is er dus ook geen hoop meer.

B. Dat hun leidslieden, die hen op de rechte weg moesten leiden, hen van de weg afbrachten, Isaiah 3:12. "Zij, die u leiden-de vorsten, de priesters, de profeten-verleiden u, zij doen u dwalen." Zij hebben hun of gepredikt hetgeen leugen was of verdorven, of zo zij hun predikten wat goed en waar was dan hebben zij hun prediking weersproken door hun praktijken, en het volk zou eerder een slecht voorbeeld volgen, dan gehoor geven aan een goede vermaning, en zo hebben zij de weg van hun paden verdorven, neerdrukkende met de andere hand, wat zij met de ene hand hadden opgebouwd. Zij, die u gelukzalig noemen, doen u dwalen-zo wordt dit door sommigen gelezen. De priesters prezen hen alsof er niets verkeerds onder hen was, riepen vrede, vrede, alsof er geen gevaar dreigde en zo hebben zij hen in hun dwalingen doen voortgaan.

C. Dat hun rechters, die de verdrukten behoorden te beschermen, zelf de grootste verdrukkers waren, Isaiah 3:14, Isaiah 3:15. De oudsten van het volk en de vorsten, die kennis en geleerdheid bezaten en betere dingen wel moesten weten, die grote bezittingen hadden en niet door nood of armoede in verzoeking kwamen om inbreuk te maken op de bezittingen van hen, die hen omringden, die achtbare mannen waren en het beneden zich moesten achten om iets laags te doen hebben toch de wijngaard verteerd, Gods wijngaard, om die te bewerken en te bewaren zij waren aangesteld hebben zij verbrand, dat is de betekenis van het woord, zij deden er even veel kwaad aan als de ergste vijanden konden doen, Psalms 80:17. Of de wijngaarden van de armen, zij drongen hen uit het bezit ervan, zoals Isbel Naboth het bezit van zijn wijngaard heeft ontstolen, of zij verteerden er de vruchten van, voedden hun lusten met hetgeen het nodige voedsel moest wezen van nooddruftige gezinnen-de roof van de armen werd in hun huizen opgestapeld, als God kwam om naar gestolen goed een onderzoek in te stellen heeft Hij het daar gevonden, en het was een getuige tegen hen. Zij hadden het kunnen teruggeven, maar zij wilden niet. God redeneert met deze groten Isaiah 3:15. Wat is er met u, dat gij Mijn volk verbrijzelt? Welke reden hebt gij er voor? Welk goed doet het u?" Of: "Welk kwaad hebben zij u gedaan? Denkt gij, dat u macht is gegeven om haar tot zulke doeleinden aan te wenden?" Er is niets waar minder rekenschap van te geven is, en toch ook niets waar meer rekenschap van gevorderd zal worden, dan van het kwaad, dat Gods volk wordt aangedaan door hun vervolgers en verdrukkers, "gij vermaalt het aangezicht van de ellendigen, gij doet hun evenveel pijn, jaagt hun evenveel schrik aan, alsof gij hen vermaalt in een molen, door de ene daad van verdrukking na de andere, vermaalt gij hen tot stof. Of, hun aangezicht is gekneusd van de slagen, die gij hun gegeven hebt, gij hebt niet alleen hun bezittingen te gronde gericht, maar hen ook lichamelijk mishandeld." Onze Heer Jezus werd met vuisten geslagen, Matthew 26:1, 67.

II. De leiding in deze twistzaak:

1. God zelf is de eiser, Isaiah 3:13. De Heer stelt zich om te pleiten, of Hij stelt zich om de zaak te bespreken, en Hij staat om de volkeren te richten, om recht te spreken voor de verdrukten en mishandelden, en Hij komt in het gericht tegen de oudsten van Zijn volk en tegen hun vorsten, Isaiah 3:14. De grootsten en voornaamsten kunnen zich niet vrijstellen van en niet vrijwaren tegen het onderzoek en de uitspraak van Gods oordeel, noch moeilijkheden maken of bezwaren inbrengen tegen de rechtsmacht van het hof des hemels.

2. De aanklacht wordt bewezen door het klaarblijkelijke feit. "Zie de verdrukkers aan, het gelaat van hun aangezicht getuigt tegen hen, Isaiah 3:9. Zie de verdrukten aan, en gij ziet hoe hun aangezicht gekneusd is door mishandeling, Isaiah 3:15.

3. De twistzaak is reeds begonnen, de vervanging van de ambtenaren. Om hen te straffen, die hun macht misbruikt hadden tot slechte doeleinden, stelt God de zodanigen aan, die het besef niet hadden om haar tot een goed doeleinde te gebruiken. Kinderen zijn hun verdrukkers, en vrouwen heersen over hen Isaiah 3:12, mannen, die een even zwak oordeel en even sterke hartstochten hebben als vrouwen en kinderen, het was hun zonde, dat hun vorsten aldus waren, en het werd een oordeel over hen.

III. Het onderscheid, dat gemaakt zal worden tussen particuliere personen bij deze vervolging van de twistzaak, Isaiah 3:10,Isaiah 3:11. Zegt de rechtvaardige, dat het hem wel gaan zal. Wee de goddeloze, het zal hem kwalijk gaan. In Isaiah 3:9 had hij gezegd: zij doen zichzelf kwaad, en om dit te bewijzen toont hij hier aan, dat God een ieder zal vergelden naar zijn werken. Indien zij rechtvaardig waren geweest, het zou wel met hen geweest zijn, maar zo het hun kwalijk gaat, is het omdat zij goddeloos zijn en het willen zijn. Aldus heeft God de zaak voorgesteld aan Kaïn, om hem ervan te overtuigen dat hij geen reden had om toornig te zijn, Genesis 4:7. Of het kan aldus genomen worden: God dreigt met nationale oordelen die het verderf zullen zijn van de openbare belangen. Nu

1. Zouden godvruchtige mensen kunnen vrezen, dat zij meegesleept zullen worden in dat verderf, en daarom beveelt God de profeet, hen te vertroosten tegen deze vrees: "wat er ook moge worden van het onrechtvaardige volk, zeg de rechtvaardige, dat hij niet zal opgaan in de menigte, de troep van zondaren, de rechter van de gehele aarde zal de rechtvaardigen niet doden met de goddelozen, Genesis 18:25, neen, verzeker hem in de naam van God, dat het wel met hem zal wezen. De eigenschap, de hoedanigheid van het leed zal veranderd worden voor hem, en hij zal verborgen worden in de dag van de toorn des Heeren. Hij zal goddelijke ondersteuning en vertroosting hebben, die overvloedig zullen zijn als de beproeving overvloedig is, en aldus zal het wel met hem wezen." Als de gehele stok des broods is weggenomen, zal hij in de dag van de honger toch verzadigd worden, zij zullen de vrucht van hun werken eten, zij zullen het getuigenis van hun geweten hebben, dat zij zich rein bewaard hebben van de heersende goddeloosheid, en daarom is de algemene ramp niet hetzelfde voor hen als voor anderen, zij brachten geen brandstof bij de vlam, en daarom zijn zij er zelf geen brandstof voor.

2. Zouden sommige goddelozen hopen dat zij aan het verderf zullen ontkomen, en daarom beveelt God de profeet, om die ijdele hoop te schudden. "Wee de goddeloze, het zal hem kwalijk gaan, Isaiah 3:11, voor hem zullen de oordelen een angel hebben, en er zal gal en alsem zijn in de beproeving en ellende." Er is een wee voor goddeloze mensen, en hoewel zij denken zich te kunnen beschutten tegen de openbare oordelen, zal het toch kwalijk met hen gaan, als zij zich niet bekeren, dan zal het al slechter en slechter met hen gaan, en het ergste zal voor hen op het laatst komen, want de vergelding van zijn handen zal hem geschieden, in de dag wanneer een ieder zal ontvangen naar hetgeen in het lichaam is geschied.

Verzen 9-15

Jesaja 3:9-15

Hier gaat God voort met de twist met Zijn volk.

Merk op:

I. De grond van Zijn twist: het was vanwege zonde, dat God tegen hen twistte. Als zij zich kwellen of ergeren, laat hen dan een weinig verder zien, dan zullen zij zien dat zij de kwelling aan zichzelf hebben te danken, wee hun ziel, want zij doen zichzelf kwaad. Ach, hun ziel! -zo kan het gelezen worden bij wijze van hen te beklagen. -De toestand van zondaren is zeer beklagenswaardig. Het is de ziel, die door de zonde geschaad en in gevaar wordt gebracht. Zondaren kunnen voorspoedig zijn in hun uitwendige omstandigheden, terwijl er toch op de zelfde tijd een wee is over hun ziel. Welk kwaad de zondaren ook overkomt, zij zelf hebben het teweeggebracht, Jeremiah 2:19.

Wat hun hier ten laste wordt gelegd is:

A. Dat de schande, die hen van hun zonden moest terughouden, hen geheel onverschillig liet, zij hadden alle schaamtegevoel afgeworpen, Isaiah 3:9. Dit verhardt de mensen tegen berouw en bekering, en maakt hen rijp voor het verderf, evenzeer als wat het ook zij. Het gelaat van hun aangezicht getuigt tegen hen, dat hun hart ijdel is en wulps en boosaardig, hun ogen spreken het duidelijk uit, dat zij niet kunnen aflaten van de zonde, 2 Peter 2:14. Men zou hen in het gelaat kunnen zien en bemerken welk een ontzettende boosheid er in hun hart is. Hun zonden spreken zij vrij uit gelijk Sodom, zo gebiedend, zo onstuimig zijn hun lusten, en zo ongeduldig onder het minste bedwang, en zo volkomen zijn de nog overgebleven vonkjes van deugd in hen uitgeblust. De Sodomieten spraken hun zonden vrij uit, niet alleen door dat zij ontzettend groot waren, Genesis 13:1, zodat zij ten hemel riepen Genesis 18:20, meer door hun schaamteloos uitkomen voor hetgeen zo schandelijk was, Genesis 19:5, en dat deden ook Juda en Jeruzalem. Zover was het van hen om hun zonde te verbergen, dat zij er in roemden in de stoute aanval, die zij deden op de deugd, en de overwinning, die zij behaalden over hun eigen overtuiging, zij hadden een hoerenvoorhoofd, Jeremiah 3:3, en konden niet schaamrood worden, Jeremiah 6:15. Zij, die onbeschaamd zijn geworden in de zonde, zijn rijp voor het verderf, zij, die over de schande heen zijn, zich niet meer kunnen schamen, zijn niet meer vatbaar voor genade en voor hen is er dus ook geen hoop meer.

B. Dat hun leidslieden, die hen op de rechte weg moesten leiden, hen van de weg afbrachten, Isaiah 3:12. "Zij, die u leiden-de vorsten, de priesters, de profeten-verleiden u, zij doen u dwalen." Zij hebben hun of gepredikt hetgeen leugen was of verdorven, of zo zij hun predikten wat goed en waar was dan hebben zij hun prediking weersproken door hun praktijken, en het volk zou eerder een slecht voorbeeld volgen, dan gehoor geven aan een goede vermaning, en zo hebben zij de weg van hun paden verdorven, neerdrukkende met de andere hand, wat zij met de ene hand hadden opgebouwd. Zij, die u gelukzalig noemen, doen u dwalen-zo wordt dit door sommigen gelezen. De priesters prezen hen alsof er niets verkeerds onder hen was, riepen vrede, vrede, alsof er geen gevaar dreigde en zo hebben zij hen in hun dwalingen doen voortgaan.

C. Dat hun rechters, die de verdrukten behoorden te beschermen, zelf de grootste verdrukkers waren, Isaiah 3:14, Isaiah 3:15. De oudsten van het volk en de vorsten, die kennis en geleerdheid bezaten en betere dingen wel moesten weten, die grote bezittingen hadden en niet door nood of armoede in verzoeking kwamen om inbreuk te maken op de bezittingen van hen, die hen omringden, die achtbare mannen waren en het beneden zich moesten achten om iets laags te doen hebben toch de wijngaard verteerd, Gods wijngaard, om die te bewerken en te bewaren zij waren aangesteld hebben zij verbrand, dat is de betekenis van het woord, zij deden er even veel kwaad aan als de ergste vijanden konden doen, Psalms 80:17. Of de wijngaarden van de armen, zij drongen hen uit het bezit ervan, zoals Isbel Naboth het bezit van zijn wijngaard heeft ontstolen, of zij verteerden er de vruchten van, voedden hun lusten met hetgeen het nodige voedsel moest wezen van nooddruftige gezinnen-de roof van de armen werd in hun huizen opgestapeld, als God kwam om naar gestolen goed een onderzoek in te stellen heeft Hij het daar gevonden, en het was een getuige tegen hen. Zij hadden het kunnen teruggeven, maar zij wilden niet. God redeneert met deze groten Isaiah 3:15. Wat is er met u, dat gij Mijn volk verbrijzelt? Welke reden hebt gij er voor? Welk goed doet het u?" Of: "Welk kwaad hebben zij u gedaan? Denkt gij, dat u macht is gegeven om haar tot zulke doeleinden aan te wenden?" Er is niets waar minder rekenschap van te geven is, en toch ook niets waar meer rekenschap van gevorderd zal worden, dan van het kwaad, dat Gods volk wordt aangedaan door hun vervolgers en verdrukkers, "gij vermaalt het aangezicht van de ellendigen, gij doet hun evenveel pijn, jaagt hun evenveel schrik aan, alsof gij hen vermaalt in een molen, door de ene daad van verdrukking na de andere, vermaalt gij hen tot stof. Of, hun aangezicht is gekneusd van de slagen, die gij hun gegeven hebt, gij hebt niet alleen hun bezittingen te gronde gericht, maar hen ook lichamelijk mishandeld." Onze Heer Jezus werd met vuisten geslagen, Matthew 26:1, 67.

II. De leiding in deze twistzaak:

1. God zelf is de eiser, Isaiah 3:13. De Heer stelt zich om te pleiten, of Hij stelt zich om de zaak te bespreken, en Hij staat om de volkeren te richten, om recht te spreken voor de verdrukten en mishandelden, en Hij komt in het gericht tegen de oudsten van Zijn volk en tegen hun vorsten, Isaiah 3:14. De grootsten en voornaamsten kunnen zich niet vrijstellen van en niet vrijwaren tegen het onderzoek en de uitspraak van Gods oordeel, noch moeilijkheden maken of bezwaren inbrengen tegen de rechtsmacht van het hof des hemels.

2. De aanklacht wordt bewezen door het klaarblijkelijke feit. "Zie de verdrukkers aan, het gelaat van hun aangezicht getuigt tegen hen, Isaiah 3:9. Zie de verdrukten aan, en gij ziet hoe hun aangezicht gekneusd is door mishandeling, Isaiah 3:15.

3. De twistzaak is reeds begonnen, de vervanging van de ambtenaren. Om hen te straffen, die hun macht misbruikt hadden tot slechte doeleinden, stelt God de zodanigen aan, die het besef niet hadden om haar tot een goed doeleinde te gebruiken. Kinderen zijn hun verdrukkers, en vrouwen heersen over hen Isaiah 3:12, mannen, die een even zwak oordeel en even sterke hartstochten hebben als vrouwen en kinderen, het was hun zonde, dat hun vorsten aldus waren, en het werd een oordeel over hen.

III. Het onderscheid, dat gemaakt zal worden tussen particuliere personen bij deze vervolging van de twistzaak, Isaiah 3:10,Isaiah 3:11. Zegt de rechtvaardige, dat het hem wel gaan zal. Wee de goddeloze, het zal hem kwalijk gaan. In Isaiah 3:9 had hij gezegd: zij doen zichzelf kwaad, en om dit te bewijzen toont hij hier aan, dat God een ieder zal vergelden naar zijn werken. Indien zij rechtvaardig waren geweest, het zou wel met hen geweest zijn, maar zo het hun kwalijk gaat, is het omdat zij goddeloos zijn en het willen zijn. Aldus heeft God de zaak voorgesteld aan Kaïn, om hem ervan te overtuigen dat hij geen reden had om toornig te zijn, Genesis 4:7. Of het kan aldus genomen worden: God dreigt met nationale oordelen die het verderf zullen zijn van de openbare belangen. Nu

1. Zouden godvruchtige mensen kunnen vrezen, dat zij meegesleept zullen worden in dat verderf, en daarom beveelt God de profeet, hen te vertroosten tegen deze vrees: "wat er ook moge worden van het onrechtvaardige volk, zeg de rechtvaardige, dat hij niet zal opgaan in de menigte, de troep van zondaren, de rechter van de gehele aarde zal de rechtvaardigen niet doden met de goddelozen, Genesis 18:25, neen, verzeker hem in de naam van God, dat het wel met hem zal wezen. De eigenschap, de hoedanigheid van het leed zal veranderd worden voor hem, en hij zal verborgen worden in de dag van de toorn des Heeren. Hij zal goddelijke ondersteuning en vertroosting hebben, die overvloedig zullen zijn als de beproeving overvloedig is, en aldus zal het wel met hem wezen." Als de gehele stok des broods is weggenomen, zal hij in de dag van de honger toch verzadigd worden, zij zullen de vrucht van hun werken eten, zij zullen het getuigenis van hun geweten hebben, dat zij zich rein bewaard hebben van de heersende goddeloosheid, en daarom is de algemene ramp niet hetzelfde voor hen als voor anderen, zij brachten geen brandstof bij de vlam, en daarom zijn zij er zelf geen brandstof voor.

2. Zouden sommige goddelozen hopen dat zij aan het verderf zullen ontkomen, en daarom beveelt God de profeet, om die ijdele hoop te schudden. "Wee de goddeloze, het zal hem kwalijk gaan, Isaiah 3:11, voor hem zullen de oordelen een angel hebben, en er zal gal en alsem zijn in de beproeving en ellende." Er is een wee voor goddeloze mensen, en hoewel zij denken zich te kunnen beschutten tegen de openbare oordelen, zal het toch kwalijk met hen gaan, als zij zich niet bekeren, dan zal het al slechter en slechter met hen gaan, en het ergste zal voor hen op het laatst komen, want de vergelding van zijn handen zal hem geschieden, in de dag wanneer een ieder zal ontvangen naar hetgeen in het lichaam is geschied.

Verzen 16-26

Jesaja 3:16-26

Het was de taak van de profeet, om aan allerlei mensen te tonen wat zij hadden bijgedragen tot de nationale schuld, en welk deel zij moesten verwachten van de komende nationale oordelen, hier bestraft en waarschuwt hij de dochters van Zion, houdt haar haar gebreken voor, en daar Mozes in Zijn wet Gods toorn had aangekondigd tegen de tedere en wellustige vrouw, Deuteronomy 28:56, (de profeten een verklaring zijnde van de wet), zegt hij haar hier, hoe zij lijden zullen onder de rampen, die over haar komen zullen.

Merk op:

I. De zonde, die aan de dochters van Zion ten laste wordt gelegd, Isaiah 3:16. De profeet betuigt uitdrukkelijk dat hij Gods gezag had voor hetgeen hij zei, opdat men het niet onbetamelijk in hem zou achten, dat hij acht sloeg op zulke dingen, en opdat het hem door de dames niet ten kwade zal geduid worden. De Heer zegt het, en of zij nu al of niet willen horen, laat hen weten dat God kennis neemt van, en zeer misnoegd is wegens, de dwaasheid en ijdelheid van hoogmoedige vrouwen, en dat Zijn wet kennis neemt, zelfs van haar kleding zij worden hier beschuldigd van twee dingen, hoogmoed en brooddronkenheid, regelrecht ingaande tegen de eerbaarheid, schaamte en matigheid, waarmee de vrouwen zich moeten versieren 1 Timothy 2:9. Zij openbaarden de gezindheid van haar hart door haar houding en manieren en de lichtzinnigheid van haar gedrag. Zij zijn hoogmoedig, want zij gaan met uitgestrekte hals, opdat zij een slank voorkomen zouden hebben, of alsof zij niemand goed genoeg achten om mee te spreken, of om een blik of glimlach op te vangen. Haar ogen zijn wellustig, bedrieglijk, zoals de eigenlijke betekenis is van het woord, met haar verliefde blikken lokken zij mannen in haar strikken, zij nemen een vormelijke, voorname houding aan, opdat men haar zou aanzien en bewonderen, en zou weten dat zij naar de dansschool zijn geweest, en alle fraaie passen hebben geleerd, zij gaan sierlijk trippelende daarheen, geen lust hebbende om de zolen van haar voeten op de grond te zetten, omdat zij daar te teer en te verfijnd voor zijn. Zij maken een geluid of gerinkel met haar voeten, Isaiah 3:16, daar zij, naar sommigen denken, kettinkjes of belletjes aan haar schoenen hadden, die dat geluid maakten, zij gaan alsof zij gebonden waren- zo lezen het sommigen-als een paard, dat de stap moet leren. Zo is Agag welgemoed tot Samuël gegaan, 1 Samuel 15:32. Zulk een fraaie, gemaakte houding is niet alleen een bedwang op hetgeen natuurlijk is, is niet alleen bespottelijk in de ogen van de mensen, in de ogen van mensen van verstand, maar daar zij een blijk is van een ijdel hart, is zij aanstotelijk voor God. En dit wordt hier verzwaard door twee dingen.

a. Dat zij de dochters waren van Zion, de heiligen berg, die zich met de waardigheid moesten gedragen, welke betaamt aan vrouwen, die de godsdienst belijden.

b. Dat zij de vrouwen en dochters schijnen te zijn van de vorsten, die de armen beroofden en verdrukten Isaiah 3:14, Isaiah 3:15, om deze hoogmoed en die weelde van hun gezin te kunnen bekostigen.

II. De straffen, bedreigd voor deze zonde, en zij beantwoorden aan de zonde, zoals in een spiegel het aangezicht is tegen het aangezicht, Isaiah 3:17, Isaiah 3:18.

1. Zij gingen met uitgestrekte hals, maar God zal haar schedel schurftig maken, zodat haar hoofd gebogen zal zijn, en zij zich zullen schamen, om haar hoofd te tonen, daar zij er door genoodzaakt zijn om zich het haar af te knippen. Walgelijke kwalen worden dikwijls gezonden als een rechtvaardige straf voor hoogmoed, en zijn soms het onmiddellijke gevolg van ongebondenheid, daar het vlees en het lichaam er door verteerd worden.

2. Zij bekommerden zich niet om wat het kostte, om zich van een grote verscheidenheid van fraaie klederen te voorzien, maar God zal haar tot zo'n uiterste armoede laten vervallen, dat zij geen genoegzame kleren zullen hebben om hun naaktheid te bedekken, zodat haar onsierlijke leden door haar lompen heen zichtbaar zullen worden.

3. Zij waren zeer verzot en trots op haar versierselen, maar God zal haar die versierselen ontnemen, als haar huizen geplunderd, deze schatten geroofd, en zij zelf gevankelijk weggevoerd zullen worden. De profeet specificeert hier vele van de sieraden, die zij plachten te dragen even nauwkeurig, alsof hij de bewaarder was van haar kleren en sieraden, of haar in haar kleedkamer had gediend. Het is van geen belang, om een onderzoek naar de aard of de hoedanigheid van deze versierselen in te stellen en na te gaan of de overzetting van de oorspronkelijke woorden juist is, misschien zullen over honderd jaar de namen van de sieraden, die nu in ons land in zwang zijn even weinig begrepen worden, als sommigen van die hier genoemd zijn. De mode verandert, en ook de namen ervan, en toch is de vermelding ervan niet tevergeefs, zij dient om de dwaasheid aan te tonen van de dochters van Zion, want,

a. Wij kunnen veronderstellen dat vele van die dingen zeer zonderling en bespottelijk waren, en als zij niet in de mode waren, uitgejouwd zouden worden. Ze waren meer geschikt voor speelgoed van kinderen dan voor sieraden van volwassenen om er mee naar de berg Zion te gaan.

b. De dingen, die betamelijk en geriefelijk waren, zoals het linnen, de hoofddeksels, of kappen, en de sluiers, behoefden niet in zo grote overvloed aangeschaft te zijn, of in zo grote verscheidenheid. Het is noodzakelijk om kleren te hebben, en dat allen ze hebben naar hun rang en stand, maar waartoe diende het om zovele wisselkleding te hebben, Isaiah 3:22, ten einde geen twee dagen achter elkaar in hetzelfde gewaad te worden gezien? "Zij moeten" -zoals het heet in een preek tegen overdaad in kleding-"een kleed hebben voor de dag, en een ander voor de avond, een lang en een kort kleed, een voor de werkdagen, en een ander voor de feestdagen, het n van die kleur, het andere van een andere kleur, een van stof, een ander van zijde of damast, een kleed voor de maaltijd, een ander na de maaltijd, n naar de Spaanse, een ander naar de Turkse mode, en zijn nooit tevreden met genoeg," hetgeen, gelijk het een blijk en bewijs is van hoogmoed en ijdelheid, zo ook grote onkosten moet teweegbrengen om zich dit alles aan te schaffen, ten einde aan een lage lust te voldoen, onkosten, die aan werken van godsvrucht of barmhartigheid besteed hadden moeten worden, en het is nog wel, zo arme huurders niet gekweld, of arme schuldeisers niet bedrogen werden, om die weelde te bekostigen.

c. De opsomming van deze dingen duidt aan, in hoeveel zorg zij er om waren, hoe haar hart erop gezet was, welk een nauwkeurige berekening zij er van hielden, hoe kieskeurig zij er voor waren, hoe onverzadiglijk haar begeerte er naar was, en hoe zij er haar levensgenot in zochten. Een jonkvrouw kon geen van deze ornamenten vergeten, al waren ze ook nog zo talrijk, Jeremiah 2:32, maar zou ze even geredelijk kunnen opnoemen, en er met evenveel genoegen over kunnen spreken, alsof het dingen waren van het hoogste belang. De profeet spreekt van deze dingen niet alsof zij in zichzelf zondig waren, zij kunnen wettig bezeten en gebruikt worden, maar als dingen waar zij hoogmoedig op waren en waarvan zij beroofd zullen worden. 4. Zij waren zeer keurig op haar kleding, maar God zal deze haar lichamen, om welke te versieren zij zulke grote uitgaven deden, en waaraan zij zoveel gemak en gerief wilden bezorgen, tot een smaad en een last voor haar maken, Isaiah 3:24. Voor specerijen, voor de geuren uit die reukflesjes of reukballetjes, -huizen voor de ziel of de adem, zoals zij genoemd, worden, Isaiah 3:20, in de kanttekening, volslank wezen, kleren, die vuil zijn geworden, omdat zij lang gedragen werden, of door een walglijke ziekte, of door pleisters om haar te genezen, in plaats van een rijk geborduurde gordel, die de kleren vast om het lijf houdt, zal er een scheur zijn, een scheuren van de kleren vanwege rouw en smart, of wel oude, vergane kleding, tot lompen gescheurd, in plaats van fraaie, gepoederde haarvlechten, zal er kaalheid zijn, het haar uitgerukt of afgeschoren zijnde, zoals het de gewoonte was in tijden van grote rampen en beproevingen, Isaiah 15:2, Jeremiah 16:6, of in zware slavernij, Ezechiël 29:18. In plaats van een omgording met een sjerp, de omgording met een zak ten teken van verootmoediging, en verbranding in plaats van schoonheid. Zij, die een goede gelaatskleur hadden, en er trots op waren, zullen, als zij in gevangenschap weggevoerd zijn, door de zon gebruind wezen, en men heeft opgemerkt dat het schoonste gelaat het spoedigst door het weer wordt bedorven. Laat ons uit dit alles leren:

a. Niet al te kieskeurig te zijn op onze kleding, ons hart niet te zetten op hetgeen fraai en kostbaar is, of er trots op te zijn.

b. Niet zeker te zijn van enigerlei genieting van de zinnen, daar wij niet weten hoe spoedig wij er beroofd van kunnen worden, noch tot welke behoeftige omstandigheden wij kunnen vervallen.

5. Haar bedoeling met deze versierselen was, de mannen te bekoren en hun liefde te winnen, Proverbs 7:16, Proverbs 7:17, maar er zal niemand wezen om door haar bekoord te worden, Isaiah 3:25. Uw mannen zullen door het zwaard vallen, en uw helden in de strijd. Het vuur zal hen verteren, en de jonge dochters zullen niet worden geprezen, dat is ten huwelijk gegeven, zoals gezegd wordt in Psalms 78:63. Als het zwaard komt met een opdracht dan zullen gewoonlijk de helden het eerst vallen, omdat zij zich het meest aan gevaar blootstellen. En als de wachters van Zion afgesneden worden, dan is het niet te verwonderen dat de poorten van Zion treuren. Isaiah 3:26, daar de vijanden er zich meester van hebben gemaakt, en de stad zelf eenzaam en verlaten zijnde, daar zij leeg gemaakt is, zal op de aarde zitten, als een ontroostbare weduwe. Als zonde binnen de muren wordt geherbergd, dan zijn rouw en weeklagen nabij haar poorten.

Verzen 16-26

Jesaja 3:16-26

Het was de taak van de profeet, om aan allerlei mensen te tonen wat zij hadden bijgedragen tot de nationale schuld, en welk deel zij moesten verwachten van de komende nationale oordelen, hier bestraft en waarschuwt hij de dochters van Zion, houdt haar haar gebreken voor, en daar Mozes in Zijn wet Gods toorn had aangekondigd tegen de tedere en wellustige vrouw, Deuteronomy 28:56, (de profeten een verklaring zijnde van de wet), zegt hij haar hier, hoe zij lijden zullen onder de rampen, die over haar komen zullen.

Merk op:

I. De zonde, die aan de dochters van Zion ten laste wordt gelegd, Isaiah 3:16. De profeet betuigt uitdrukkelijk dat hij Gods gezag had voor hetgeen hij zei, opdat men het niet onbetamelijk in hem zou achten, dat hij acht sloeg op zulke dingen, en opdat het hem door de dames niet ten kwade zal geduid worden. De Heer zegt het, en of zij nu al of niet willen horen, laat hen weten dat God kennis neemt van, en zeer misnoegd is wegens, de dwaasheid en ijdelheid van hoogmoedige vrouwen, en dat Zijn wet kennis neemt, zelfs van haar kleding zij worden hier beschuldigd van twee dingen, hoogmoed en brooddronkenheid, regelrecht ingaande tegen de eerbaarheid, schaamte en matigheid, waarmee de vrouwen zich moeten versieren 1 Timothy 2:9. Zij openbaarden de gezindheid van haar hart door haar houding en manieren en de lichtzinnigheid van haar gedrag. Zij zijn hoogmoedig, want zij gaan met uitgestrekte hals, opdat zij een slank voorkomen zouden hebben, of alsof zij niemand goed genoeg achten om mee te spreken, of om een blik of glimlach op te vangen. Haar ogen zijn wellustig, bedrieglijk, zoals de eigenlijke betekenis is van het woord, met haar verliefde blikken lokken zij mannen in haar strikken, zij nemen een vormelijke, voorname houding aan, opdat men haar zou aanzien en bewonderen, en zou weten dat zij naar de dansschool zijn geweest, en alle fraaie passen hebben geleerd, zij gaan sierlijk trippelende daarheen, geen lust hebbende om de zolen van haar voeten op de grond te zetten, omdat zij daar te teer en te verfijnd voor zijn. Zij maken een geluid of gerinkel met haar voeten, Isaiah 3:16, daar zij, naar sommigen denken, kettinkjes of belletjes aan haar schoenen hadden, die dat geluid maakten, zij gaan alsof zij gebonden waren- zo lezen het sommigen-als een paard, dat de stap moet leren. Zo is Agag welgemoed tot Samuël gegaan, 1 Samuel 15:32. Zulk een fraaie, gemaakte houding is niet alleen een bedwang op hetgeen natuurlijk is, is niet alleen bespottelijk in de ogen van de mensen, in de ogen van mensen van verstand, maar daar zij een blijk is van een ijdel hart, is zij aanstotelijk voor God. En dit wordt hier verzwaard door twee dingen.

a. Dat zij de dochters waren van Zion, de heiligen berg, die zich met de waardigheid moesten gedragen, welke betaamt aan vrouwen, die de godsdienst belijden.

b. Dat zij de vrouwen en dochters schijnen te zijn van de vorsten, die de armen beroofden en verdrukten Isaiah 3:14, Isaiah 3:15, om deze hoogmoed en die weelde van hun gezin te kunnen bekostigen.

II. De straffen, bedreigd voor deze zonde, en zij beantwoorden aan de zonde, zoals in een spiegel het aangezicht is tegen het aangezicht, Isaiah 3:17, Isaiah 3:18.

1. Zij gingen met uitgestrekte hals, maar God zal haar schedel schurftig maken, zodat haar hoofd gebogen zal zijn, en zij zich zullen schamen, om haar hoofd te tonen, daar zij er door genoodzaakt zijn om zich het haar af te knippen. Walgelijke kwalen worden dikwijls gezonden als een rechtvaardige straf voor hoogmoed, en zijn soms het onmiddellijke gevolg van ongebondenheid, daar het vlees en het lichaam er door verteerd worden.

2. Zij bekommerden zich niet om wat het kostte, om zich van een grote verscheidenheid van fraaie klederen te voorzien, maar God zal haar tot zo'n uiterste armoede laten vervallen, dat zij geen genoegzame kleren zullen hebben om hun naaktheid te bedekken, zodat haar onsierlijke leden door haar lompen heen zichtbaar zullen worden.

3. Zij waren zeer verzot en trots op haar versierselen, maar God zal haar die versierselen ontnemen, als haar huizen geplunderd, deze schatten geroofd, en zij zelf gevankelijk weggevoerd zullen worden. De profeet specificeert hier vele van de sieraden, die zij plachten te dragen even nauwkeurig, alsof hij de bewaarder was van haar kleren en sieraden, of haar in haar kleedkamer had gediend. Het is van geen belang, om een onderzoek naar de aard of de hoedanigheid van deze versierselen in te stellen en na te gaan of de overzetting van de oorspronkelijke woorden juist is, misschien zullen over honderd jaar de namen van de sieraden, die nu in ons land in zwang zijn even weinig begrepen worden, als sommigen van die hier genoemd zijn. De mode verandert, en ook de namen ervan, en toch is de vermelding ervan niet tevergeefs, zij dient om de dwaasheid aan te tonen van de dochters van Zion, want,

a. Wij kunnen veronderstellen dat vele van die dingen zeer zonderling en bespottelijk waren, en als zij niet in de mode waren, uitgejouwd zouden worden. Ze waren meer geschikt voor speelgoed van kinderen dan voor sieraden van volwassenen om er mee naar de berg Zion te gaan.

b. De dingen, die betamelijk en geriefelijk waren, zoals het linnen, de hoofddeksels, of kappen, en de sluiers, behoefden niet in zo grote overvloed aangeschaft te zijn, of in zo grote verscheidenheid. Het is noodzakelijk om kleren te hebben, en dat allen ze hebben naar hun rang en stand, maar waartoe diende het om zovele wisselkleding te hebben, Isaiah 3:22, ten einde geen twee dagen achter elkaar in hetzelfde gewaad te worden gezien? "Zij moeten" -zoals het heet in een preek tegen overdaad in kleding-"een kleed hebben voor de dag, en een ander voor de avond, een lang en een kort kleed, een voor de werkdagen, en een ander voor de feestdagen, het n van die kleur, het andere van een andere kleur, een van stof, een ander van zijde of damast, een kleed voor de maaltijd, een ander na de maaltijd, n naar de Spaanse, een ander naar de Turkse mode, en zijn nooit tevreden met genoeg," hetgeen, gelijk het een blijk en bewijs is van hoogmoed en ijdelheid, zo ook grote onkosten moet teweegbrengen om zich dit alles aan te schaffen, ten einde aan een lage lust te voldoen, onkosten, die aan werken van godsvrucht of barmhartigheid besteed hadden moeten worden, en het is nog wel, zo arme huurders niet gekweld, of arme schuldeisers niet bedrogen werden, om die weelde te bekostigen.

c. De opsomming van deze dingen duidt aan, in hoeveel zorg zij er om waren, hoe haar hart erop gezet was, welk een nauwkeurige berekening zij er van hielden, hoe kieskeurig zij er voor waren, hoe onverzadiglijk haar begeerte er naar was, en hoe zij er haar levensgenot in zochten. Een jonkvrouw kon geen van deze ornamenten vergeten, al waren ze ook nog zo talrijk, Jeremiah 2:32, maar zou ze even geredelijk kunnen opnoemen, en er met evenveel genoegen over kunnen spreken, alsof het dingen waren van het hoogste belang. De profeet spreekt van deze dingen niet alsof zij in zichzelf zondig waren, zij kunnen wettig bezeten en gebruikt worden, maar als dingen waar zij hoogmoedig op waren en waarvan zij beroofd zullen worden. 4. Zij waren zeer keurig op haar kleding, maar God zal deze haar lichamen, om welke te versieren zij zulke grote uitgaven deden, en waaraan zij zoveel gemak en gerief wilden bezorgen, tot een smaad en een last voor haar maken, Isaiah 3:24. Voor specerijen, voor de geuren uit die reukflesjes of reukballetjes, -huizen voor de ziel of de adem, zoals zij genoemd, worden, Isaiah 3:20, in de kanttekening, volslank wezen, kleren, die vuil zijn geworden, omdat zij lang gedragen werden, of door een walglijke ziekte, of door pleisters om haar te genezen, in plaats van een rijk geborduurde gordel, die de kleren vast om het lijf houdt, zal er een scheur zijn, een scheuren van de kleren vanwege rouw en smart, of wel oude, vergane kleding, tot lompen gescheurd, in plaats van fraaie, gepoederde haarvlechten, zal er kaalheid zijn, het haar uitgerukt of afgeschoren zijnde, zoals het de gewoonte was in tijden van grote rampen en beproevingen, Isaiah 15:2, Jeremiah 16:6, of in zware slavernij, Ezechiël 29:18. In plaats van een omgording met een sjerp, de omgording met een zak ten teken van verootmoediging, en verbranding in plaats van schoonheid. Zij, die een goede gelaatskleur hadden, en er trots op waren, zullen, als zij in gevangenschap weggevoerd zijn, door de zon gebruind wezen, en men heeft opgemerkt dat het schoonste gelaat het spoedigst door het weer wordt bedorven. Laat ons uit dit alles leren:

a. Niet al te kieskeurig te zijn op onze kleding, ons hart niet te zetten op hetgeen fraai en kostbaar is, of er trots op te zijn.

b. Niet zeker te zijn van enigerlei genieting van de zinnen, daar wij niet weten hoe spoedig wij er beroofd van kunnen worden, noch tot welke behoeftige omstandigheden wij kunnen vervallen.

5. Haar bedoeling met deze versierselen was, de mannen te bekoren en hun liefde te winnen, Proverbs 7:16, Proverbs 7:17, maar er zal niemand wezen om door haar bekoord te worden, Isaiah 3:25. Uw mannen zullen door het zwaard vallen, en uw helden in de strijd. Het vuur zal hen verteren, en de jonge dochters zullen niet worden geprezen, dat is ten huwelijk gegeven, zoals gezegd wordt in Psalms 78:63. Als het zwaard komt met een opdracht dan zullen gewoonlijk de helden het eerst vallen, omdat zij zich het meest aan gevaar blootstellen. En als de wachters van Zion afgesneden worden, dan is het niet te verwonderen dat de poorten van Zion treuren. Isaiah 3:26, daar de vijanden er zich meester van hebben gemaakt, en de stad zelf eenzaam en verlaten zijnde, daar zij leeg gemaakt is, zal op de aarde zitten, als een ontroostbare weduwe. Als zonde binnen de muren wordt geherbergd, dan zijn rouw en weeklagen nabij haar poorten.

Bibliografische Informatie
Henry, Matthew. "Commentaar op Isaiah 3". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/commentaries/dut/mhm/isaiah-3.html. 1706.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile