Lectionary Calendar
Friday, November 22nd, 2024
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
advertisement
advertisement
advertisement
Attention!
StudyLight.org has pledged to help build churches in Uganda. Help us with that pledge and support pastors in the heart of Africa.
Click here to join the effort!
Click here to join the effort!
Bible Commentaries
Bijbelverkaring van Matthew Henry Henry's compleet
Auteursrechtverklaring
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Bibliografische Informatie
Henry, Matthew. "Commentaar op Isaiah 2". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/commentaries/dut/mhm/isaiah-2.html. 1706.
Henry, Matthew. "Commentaar op Isaiah 2". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/
Whole Bible (3)
Inleiding
Bijbelverkaring van Matthew Henry, JESAJA 2In dit hoofdstuk begint een nieuwe leerrede, die in de twee volgende hoofdstukken wordt voortgezet. Het onderwerp van de rede is Juda en Jeruzalem, Isaiah 2:1. In dit hoofdstuk spreekt de profeet:
I. Van de heerlijkheid van de christenen, Jeruzalem, de evangeliekerk in de laatste dagen, in de toegang van velen tot haar, Isaiah 2:2, Isaiah 2:3, en van de grote vrede, die zij in de wereld zal brengen, Isaiah 2:4, waarvan hij de plicht afleidt van het huis van Jakob, Isaiah 2:5.
II. Van de schande van de Joden, Jeruzalem, zoals het toen was en zoals het zijn zal na zijn verwerping van het evangelie, en verworpen zijnde door God.
1. Hun zonde was hun schande, Isaiah 2:6.
2.God zal hen vernederen door Zijn oordelen en hen beschaamd maken, Isaiah 2:10. Zij zelf zullen zich schamen over hun vetrouwen op afgoden, en omdat zij vlees tot hun arm hadden gesteld, Isaiah 2:18. En van welk Jeruzalem willen wij nu de inwoners zijn? Van dat, hetwelk vol is van de kennis des Heeren dat onze eeuwige eer zal wezen, of van dat hetwelk vol is van paarden en wagens, en zilver en goud en zulke afgoden, en in het einde onze schande zal wezen?
Inleiding
Bijbelverkaring van Matthew Henry, JESAJA 2In dit hoofdstuk begint een nieuwe leerrede, die in de twee volgende hoofdstukken wordt voortgezet. Het onderwerp van de rede is Juda en Jeruzalem, Isaiah 2:1. In dit hoofdstuk spreekt de profeet:
I. Van de heerlijkheid van de christenen, Jeruzalem, de evangeliekerk in de laatste dagen, in de toegang van velen tot haar, Isaiah 2:2, Isaiah 2:3, en van de grote vrede, die zij in de wereld zal brengen, Isaiah 2:4, waarvan hij de plicht afleidt van het huis van Jakob, Isaiah 2:5.
II. Van de schande van de Joden, Jeruzalem, zoals het toen was en zoals het zijn zal na zijn verwerping van het evangelie, en verworpen zijnde door God.
1. Hun zonde was hun schande, Isaiah 2:6.
2.God zal hen vernederen door Zijn oordelen en hen beschaamd maken, Isaiah 2:10. Zij zelf zullen zich schamen over hun vetrouwen op afgoden, en omdat zij vlees tot hun arm hadden gesteld, Isaiah 2:18. En van welk Jeruzalem willen wij nu de inwoners zijn? Van dat, hetwelk vol is van de kennis des Heeren dat onze eeuwige eer zal wezen, of van dat hetwelk vol is van paarden en wagens, en zilver en goud en zulke afgoden, en in het einde onze schande zal wezen?
Verzen 1-5
Jesaja 2:1-5Het bijzondere opschrift van deze leerrede, Isaiah 2:1, is hetzelfde als dat van het gehele boek, Isaiah 1:1, alleen wat daar het gezicht wordt genoemd, is hier genoemd het woord, dat Jesaja gezien heeft, of de zaak, die hij gezien heeft, van welker waarheid hij even ten volle overtuigd was in zijn eigen gemoed alsof hij haar met zijn lichamelijke ogen had gezien. Of, dit woord is tot hem gekomen in een gezicht, hij zag iets, toen hij deze boodschap van God ontving. Johannes keerde zich om te zien de stem, die met hem gesproken had, Revelation 1:12.
Deze leerrede begint met de profetie betreffende de laatste dagen, de dagen van de Messias, als Zijn koninkrijk opgericht zal zijn in de wereld, aan het einde van de Mozaïsche bedeling. In de laatste dagen van het aardse Jeruzalem, even voor de verwoesting ervan, zal dit hemelse Jeruzalem opgericht worden, Hebrews 12:22, Galatians 4:26. Evangelietijden zijn de laatste dagen. Want
1. Het duurde lang eer zij kwamen, de oud testamentische heiligen hebben er lang op gewacht, hebben er lang naar uitgezien, maar ten slotte zijn zij gekomen.
2. Wij moeten geen andere bedeling van de genade verwachten, dan die wij hebben in het evangelie, Galatians 1:8, Galatians 1:9
3. Wij moeten de wederkomst van Christus verwachten aan het einde van de tijd, zoals de oud- testamentische heiligen Zijn eerste komst verwacht hebben. Dat is de laatste tijd, 1 John 2:18.
I. Hier nu voorzegt de profeet de oprichting van de christelijke kerk en het planten van de christelijke godsdienst in de wereld. Het christendom zal dan de berg zijn van het huis des Heeren, waar dat beleden wordt, zal God Zijn tegenwoordigheid schenken, de hulde van Zijn volk ontvangen, onderricht en zegen schenken zoals Hij vanouds gedaan heeft in de tempel op de berg Zion. De christelijke kerk, tot een gemeenschap gemaakt door de handvest van Christus, zal dan het middelpunt wezen, waar al het geestelijk zaad van Abraham in samenkomt en zich verenigt. Nu wordt hier beloofd:
1. Dat het christendom openlijk gepredikt en beleden zal worden, het zal bereid worden-zegt de kanttekening-op de top van de bergen, in het gezicht en gehoor van allen. Van daar dat Christus' discipelen vergeleken worden bij een stad op een berg, die niet verborgen kan zijn, Matthew 5:14. Er waren vele ogen op hen gericht. Christus zelf heeft vrijuit tot de wereld gesproken, John 18:20. Wat de apostelen deden was in geen hoek geschied Acts 26:26. Het was het ontsteken van een lichtbaken, het oprichten van een standaard. Dat het overal tegengesproken werd, veronderstelt dat er overal van gesproken werd.
2. Dat het vast bevestigd en geworteld zal zijn, dat het gevestigd zal zijn op de top van de eeuwige bergen, gebouwd op een rots, zodat de poorten van de hel haar niet kunnen overwinnen, tenzij zij de bergen kunnen ontwortelen. Hij, die veilig woont, wordt gezegd in de hoogte te wonen, Isaiah 33:16. De Heer heeft het evangelie Zion gegrond.
3. Dat het niet alleen alle tegenstand zal overwinnen, maar ook alle mededinging zal overtreffen, het zal verheven worden boven de heuvels. De wijsheid van God in een verborgenheid zal al de wijsheid van de wereld overschitteren, al haar filosofie en al haar staatkunde. De geestelijke aanbidding, die het zal inleiden, zal de afgoderij van de heidenen neerwerpen, en in vergelijking met het christendom zullen alle godsdienststelsels laag en verachtelijk blijken te zijn. Zie Psalms 68:17. Waarom springt gij op, gij hoge bergen? Dezen berg heeft God begeerd tot Zijn woning
II. Het toebrengen van de heidenen tot hetzelve.
1. De volken zullen tot hetzelve worden toegelaten, zelfs de onbesnedenen, aan wie het verboden was om in de voorhoven van de tempel te Jeruzalem te komen, de middelmuur van het afscheidsel, die hen buiten hield, hen afweerde, zal dan gebroken zijn.
2. Alle heidenen zullen tot hetzelve toevloeien, zullen vrije toegang tot hetzelve hebben, zij zullen van die vrijheid gebruikmaken, en grote menigten zullen het christendom omhelzen. Zij zullen tot hetzelve toevloeien als waterstromen, hetgeen de menigte van de bekeerlingen aanduidt, die door het evangelie gemaakt zullen worden en de spoed en de blijmoedigheid, waarmee zij in de kerk zullen komen. Zij zullen er niet gedwongen in komen, maar er natuurlijkerwijze heenvloeien. Uw volk zal gewillig zijn, zij zullen allen vrijwilligers wezen, Psalms 1:1-10:3. Tot Christus zal de vergadering des volks wezen Genesis 49:10. Zie Isaiah 60:4, Isaiah 60:5.
III. De wederzijdse hulp en aanmoediging, die deze menigte van bekeerlingen elkaar zullen geven. Hun vrome genegenheden en besluiten zullen hand in hand gaan, zodat zij als een volle stroom zullen aankomen. Gelijk de Joden, als zij van alle delen des lands driemaal in het jaar ter aanbidding opgingen naar Jeruzalem, onderweg hun vrienden bezochten en hen opwekten om met hen te gaan, zo zullen velen van de heidenen hun vrienden en betrekkingen vriendelijk uitnodigen om met hen de christelijke godsdienst te omhelzen, Isaiah 2:3. Komt laat ons opgaan tot de berg des Heeren al gaat het ook bergopwaarts en tegen het hart, het is toch de berg des Heeren en Hij zal onze ziel helpen in het opgaan tot Hem. Zij, die zelf in verbond en gemeenschap met God treden, moeten zovelen als zij kunnen medebrengen, het betaamt christenen elkaar op te wekken tot goede werken en de gemeenschap van de heiligen te bevorderen door elkaar er toe uit te nodigen, niet: "ga gij op tot de berg des Heeren, en bid voor ons, en wij zullen tehuis blijven," noch: "Wij zullen gaan, en doe gij wat gij wilt," maar: "Komt, laat ons opgaan, laat ons gaan in vereniging met elkaar, opdat wij elkaars handen sterken en elkanders eer ophouden." Niet: "wij zullen er eens over denken en er over beraadslagen, en later gaan," maar, "komt, laat ons gaan, laat ons terstond gaan," Psalms 122:1. Velen zullen dit zeggen, zij, tot wie het gezegd werd, zullen het aan anderen zeggen. De evangeliekerk wordt hier niet alleen de berg des Heeren genoemd, maar ook het huis van de God Jakobs, want daarin wordt Gods verbond met Jakob en zijn biddend zaad in stand gehouden en heeft het zijne vervulling, want tot ons heeft Hij thans evenmin als ooit tot hen gezegd: Zoekt Mij tevergeefs, Isaiah 45:19. Zie hier nu:
1. Wat zij zich beloven in dit opgaan tot de berg des Heeren. Daar zal Hij ons leren van Zijn wegen. Gods wegen moeten geleerd worden in Zijn kerk, in gemeenschap met Zijn volk en in het gebruik van de ingestelde genademiddelen, de wegen van de plicht, waarin Hij wil dat wij zullen wandelen, de wegen van de genade, in welke Hij wandelt en tot ons komt. Het is God, die Zijn volk onderwijst door Zijn woord en Geest. Het is de moeite wel waard om op te gaan tot Zijn heilige berg, om er Zijn wegen te leren, want zij, die gewillig zijn om zich die moeite te geven, zullen bevinden dat het geen vergeefse moeite is. Dan zullen wij kennen, indien wij voortgaan de Heer te kennen.
2. Wat zij voor zichzelf en voor elkaar beloven. "Als Hij ons Zijn wegen zal leren, dan zullen wij in Zijn paden wandelen, als Hij ons onze plicht leert kennen, dan zullen wij door Zijn genade er ons met ons geweten op toeleggen om hem te volbrengen. Zij, die met dit nederig besluit acht geven op Gods Woord, zullen niet weggezonden worden zonder dat zij hun les geleerd hebben."
IV. Het middel, waardoor dit tot stand zal worden gebracht. Uit Zion zal de wet uitgaan de nieuwtestamentische wet, de wet van Christus, zoals vanouds de wet van Mozes van de berg Sinaï, en des Heeren woord uit Jeruzalem. Christus zelf begon in Galilea, Matthew 4:23. Maar toen Hij aan Zijn apostelen de opdracht gaf om het evangelie te prediken aan alle volken, zei Hij hun te beginnen in Jeruzalem, Luke 24:1, 47, zie Romans 15:19. Hoewel de meeste van hen in Galilea tehuis behoorden, moesten zij toch te Jeruzalem blijven, om daar de belofte van de Geest te verwachten Acts 1:4. En in de tempel op de berg Zion predikten zij het evangelie, Acts 5:20. Deze eer werd aan Jeruzalem toegestaan, zelfs nadat Christus er gekruisigd was om de wille van wat het geweest is. En het was door dit evangelie, dat zijn oorsprong had in Jeruzalem dat de evangeliekerk gevestigd werd op de top van de bergen. Dit was de scepter van de Goddelijke sterkte, die uit Zion gezonden werd, Psalms 110:2.
V. De oprichting van het koninkrijk van de Verlosser in de wereld. Hij zal richten onder de heidenen, Hij, wiens woord uitgaat uit Zion zal door dat woord niet alleen de zielen aan zich onderwerpen, maar over hen heersen, Isaiah 2:4. Hij zal in wijsheid en gerechtigheid de zaken van de wereld regelen en besturen tot welzijn van Zijn kerk, en hen bestraffen en tenonder houden, die Zijn belangen tegenstaan. Door Zijn Geest, werkende in het geweten van mensen, zal Hij hen oordelen en bestraffend zal Hij hen oordelen en tenonder houden, die Zijn belangen tegenstaan. Zijn koninkrijk is geestelijk, en niet van deze wereld.
VI. De grote vrede, die het gevolg, de uitwerking zal wezen van het succes van het evangelie in de wereld, Isaiah 2:4. Zij zullen hun zwaarden slaan tot spaden, hun oorlogsmaterialen zullen in landbouwgereedschappen veranderd worden, zoals in het tegenovergestelde geval, als de oorlog wordt uitgeroepen, de spaden tot zwaarden geslagen worden, Joel 3:10, het ene volk zal tegen het andere volk geen zwaard opheffen, zoals zij het thans doen, en zij zullen geen oorlog meer leren, want zij zullen geen oorlog meer nodig hebben. Hierdoor wordt alle oorlog onder christenen niet volstrekt onwettig of ongeoorloofd gemaakt, en het is ook geen profetie dat er in de dagen van de Messias geen oorlog meer zijn zal de Joden voeren dit aan als een bewijs, dat Jezus niet de Messias is, daar deze belofte niet vervuld is geworden. Maar
1. Zij werd ten dele vervuld in het vreedzame van de tijd, waarin Christus werd geboren, toen de oorlogen grotendeels hadden opgehouden, getuige de beschrijving, Luke 2:1.
2. De bedoeling en strekking van het evangelie zijn om vrede te maken of te bevorderen, en alle vijandschap te doden. Het heeft de krachtigste verplichtingen en beweegredenen in zich voor de vrede, zodat men redelijkerwijs kon verwachten dat het deze uitwerking zou hebben, en het zou die ook gehad hebben indien de lusten van de mensen, vanwaar ootlogen en vechterijen komen, het niet verhinderd hadden. 3. Joden en heidenen waren verzoend en tot elkaar gebracht door het evangelie, en er waren niet meer zulke oorlogen tussen hen als er geweest zijn, want zij werden tot n kudde onder n herder, Efeziers 2:15.
4. Het evangelie van Christus neigt de mensen tot vrede, het verzacht hun gemoed, en de liefde van Christus, uitgestort in het hart, dringt de mensen om elkaar lief te hebben.
5. De eerste christenen waren vermaard om hun broederlijke liefde, zelfs hun tegenstanders hebben dit opgemerkt.
6. Wij hebben reden te hopen dat deze belofte nog meer ten volle vervuld zal worden in de laatste tijden van de christelijke kerk, als de Geest overvloediger van boven uitgestort zal worden. Dan zal er op aarde vrede wezen. Wie zal leven als God dit doen zal? Maar doen zal Hij het, als de bestemde tijd er voorgekomen is, want God is geen mens, dat Hij zou liegen.
Eindelijk. Hier is een praktische gevolgtrekking, die van dat alles wordt afgeleid, Isaiah 2:5. Komt, gij huis Jakobs, en laat ons wandelen in het licht des Heeren. Met het huis Jakobs wordt bedoeld, hetzij:
1. Israël naar het vlees. Laat hen hierdoor opgewekt worden tot een heilige wedijver Romans 11:14. "Ziende, dat de heidenen aldus bereid en besloten zijn voor God, aldus vol van ijver zijn om op te gaan naar het huis des Heeren", zo laat ons zelf opwekken om ook te gaan. "Laat er nooit gezegd worden dat de zondaars uit de heidenen betere vrienden waren van de heilige berg dan het huis van Jakob." Zo behoort de ijver van sommigen velen op te wekken. Of:
2. Het geestelijk Israël, allen, die tot de God Jakobs zijn gebracht. Zal er in evangelietijden zo'n grote kennis wezen, Isaiah 2:3, en zo'n grote vrede? Isaiah 2:4. En zullen wij delen in deze voorrechten? Komt, laat ons dan dienovereenkomstig leven. Wat anderen ook mogen doen, komt, o komt, laat ons wandelen in het licht des Heeren.
a. Laat ons wandelen met omzichtigheid in het licht des Heeren in het licht van deze kennis. Zal God ons Zijn wegen leren? Zal Hij ons Zijn heerlijkheid doen zien in het aangezicht van Jezus Christus? Zo laat ons dan wandelen als kinderen des lichts, Efeziers 5:8, 1 Thessalonians 5:8, Romans 13:12.
b. Laat ons goedsmoeds wandelen in het licht van deze vrede. Zal er geen oorlog meer wezen? Zo laat ons dan onze weg reizen met blijdschap, en laat deze blijdschap eindigen in God, en onze sterkte wezen, Nehemiah 8:10. Aldus zullen wij wandelen in het licht van de stralen van de zon van de gerechtigheid.
Verzen 1-5
Jesaja 2:1-5Het bijzondere opschrift van deze leerrede, Isaiah 2:1, is hetzelfde als dat van het gehele boek, Isaiah 1:1, alleen wat daar het gezicht wordt genoemd, is hier genoemd het woord, dat Jesaja gezien heeft, of de zaak, die hij gezien heeft, van welker waarheid hij even ten volle overtuigd was in zijn eigen gemoed alsof hij haar met zijn lichamelijke ogen had gezien. Of, dit woord is tot hem gekomen in een gezicht, hij zag iets, toen hij deze boodschap van God ontving. Johannes keerde zich om te zien de stem, die met hem gesproken had, Revelation 1:12.
Deze leerrede begint met de profetie betreffende de laatste dagen, de dagen van de Messias, als Zijn koninkrijk opgericht zal zijn in de wereld, aan het einde van de Mozaïsche bedeling. In de laatste dagen van het aardse Jeruzalem, even voor de verwoesting ervan, zal dit hemelse Jeruzalem opgericht worden, Hebrews 12:22, Galatians 4:26. Evangelietijden zijn de laatste dagen. Want
1. Het duurde lang eer zij kwamen, de oud testamentische heiligen hebben er lang op gewacht, hebben er lang naar uitgezien, maar ten slotte zijn zij gekomen.
2. Wij moeten geen andere bedeling van de genade verwachten, dan die wij hebben in het evangelie, Galatians 1:8, Galatians 1:9
3. Wij moeten de wederkomst van Christus verwachten aan het einde van de tijd, zoals de oud- testamentische heiligen Zijn eerste komst verwacht hebben. Dat is de laatste tijd, 1 John 2:18.
I. Hier nu voorzegt de profeet de oprichting van de christelijke kerk en het planten van de christelijke godsdienst in de wereld. Het christendom zal dan de berg zijn van het huis des Heeren, waar dat beleden wordt, zal God Zijn tegenwoordigheid schenken, de hulde van Zijn volk ontvangen, onderricht en zegen schenken zoals Hij vanouds gedaan heeft in de tempel op de berg Zion. De christelijke kerk, tot een gemeenschap gemaakt door de handvest van Christus, zal dan het middelpunt wezen, waar al het geestelijk zaad van Abraham in samenkomt en zich verenigt. Nu wordt hier beloofd:
1. Dat het christendom openlijk gepredikt en beleden zal worden, het zal bereid worden-zegt de kanttekening-op de top van de bergen, in het gezicht en gehoor van allen. Van daar dat Christus' discipelen vergeleken worden bij een stad op een berg, die niet verborgen kan zijn, Matthew 5:14. Er waren vele ogen op hen gericht. Christus zelf heeft vrijuit tot de wereld gesproken, John 18:20. Wat de apostelen deden was in geen hoek geschied Acts 26:26. Het was het ontsteken van een lichtbaken, het oprichten van een standaard. Dat het overal tegengesproken werd, veronderstelt dat er overal van gesproken werd.
2. Dat het vast bevestigd en geworteld zal zijn, dat het gevestigd zal zijn op de top van de eeuwige bergen, gebouwd op een rots, zodat de poorten van de hel haar niet kunnen overwinnen, tenzij zij de bergen kunnen ontwortelen. Hij, die veilig woont, wordt gezegd in de hoogte te wonen, Isaiah 33:16. De Heer heeft het evangelie Zion gegrond.
3. Dat het niet alleen alle tegenstand zal overwinnen, maar ook alle mededinging zal overtreffen, het zal verheven worden boven de heuvels. De wijsheid van God in een verborgenheid zal al de wijsheid van de wereld overschitteren, al haar filosofie en al haar staatkunde. De geestelijke aanbidding, die het zal inleiden, zal de afgoderij van de heidenen neerwerpen, en in vergelijking met het christendom zullen alle godsdienststelsels laag en verachtelijk blijken te zijn. Zie Psalms 68:17. Waarom springt gij op, gij hoge bergen? Dezen berg heeft God begeerd tot Zijn woning
II. Het toebrengen van de heidenen tot hetzelve.
1. De volken zullen tot hetzelve worden toegelaten, zelfs de onbesnedenen, aan wie het verboden was om in de voorhoven van de tempel te Jeruzalem te komen, de middelmuur van het afscheidsel, die hen buiten hield, hen afweerde, zal dan gebroken zijn.
2. Alle heidenen zullen tot hetzelve toevloeien, zullen vrije toegang tot hetzelve hebben, zij zullen van die vrijheid gebruikmaken, en grote menigten zullen het christendom omhelzen. Zij zullen tot hetzelve toevloeien als waterstromen, hetgeen de menigte van de bekeerlingen aanduidt, die door het evangelie gemaakt zullen worden en de spoed en de blijmoedigheid, waarmee zij in de kerk zullen komen. Zij zullen er niet gedwongen in komen, maar er natuurlijkerwijze heenvloeien. Uw volk zal gewillig zijn, zij zullen allen vrijwilligers wezen, Psalms 1:1-10:3. Tot Christus zal de vergadering des volks wezen Genesis 49:10. Zie Isaiah 60:4, Isaiah 60:5.
III. De wederzijdse hulp en aanmoediging, die deze menigte van bekeerlingen elkaar zullen geven. Hun vrome genegenheden en besluiten zullen hand in hand gaan, zodat zij als een volle stroom zullen aankomen. Gelijk de Joden, als zij van alle delen des lands driemaal in het jaar ter aanbidding opgingen naar Jeruzalem, onderweg hun vrienden bezochten en hen opwekten om met hen te gaan, zo zullen velen van de heidenen hun vrienden en betrekkingen vriendelijk uitnodigen om met hen de christelijke godsdienst te omhelzen, Isaiah 2:3. Komt laat ons opgaan tot de berg des Heeren al gaat het ook bergopwaarts en tegen het hart, het is toch de berg des Heeren en Hij zal onze ziel helpen in het opgaan tot Hem. Zij, die zelf in verbond en gemeenschap met God treden, moeten zovelen als zij kunnen medebrengen, het betaamt christenen elkaar op te wekken tot goede werken en de gemeenschap van de heiligen te bevorderen door elkaar er toe uit te nodigen, niet: "ga gij op tot de berg des Heeren, en bid voor ons, en wij zullen tehuis blijven," noch: "Wij zullen gaan, en doe gij wat gij wilt," maar: "Komt, laat ons opgaan, laat ons gaan in vereniging met elkaar, opdat wij elkaars handen sterken en elkanders eer ophouden." Niet: "wij zullen er eens over denken en er over beraadslagen, en later gaan," maar, "komt, laat ons gaan, laat ons terstond gaan," Psalms 122:1. Velen zullen dit zeggen, zij, tot wie het gezegd werd, zullen het aan anderen zeggen. De evangeliekerk wordt hier niet alleen de berg des Heeren genoemd, maar ook het huis van de God Jakobs, want daarin wordt Gods verbond met Jakob en zijn biddend zaad in stand gehouden en heeft het zijne vervulling, want tot ons heeft Hij thans evenmin als ooit tot hen gezegd: Zoekt Mij tevergeefs, Isaiah 45:19. Zie hier nu:
1. Wat zij zich beloven in dit opgaan tot de berg des Heeren. Daar zal Hij ons leren van Zijn wegen. Gods wegen moeten geleerd worden in Zijn kerk, in gemeenschap met Zijn volk en in het gebruik van de ingestelde genademiddelen, de wegen van de plicht, waarin Hij wil dat wij zullen wandelen, de wegen van de genade, in welke Hij wandelt en tot ons komt. Het is God, die Zijn volk onderwijst door Zijn woord en Geest. Het is de moeite wel waard om op te gaan tot Zijn heilige berg, om er Zijn wegen te leren, want zij, die gewillig zijn om zich die moeite te geven, zullen bevinden dat het geen vergeefse moeite is. Dan zullen wij kennen, indien wij voortgaan de Heer te kennen.
2. Wat zij voor zichzelf en voor elkaar beloven. "Als Hij ons Zijn wegen zal leren, dan zullen wij in Zijn paden wandelen, als Hij ons onze plicht leert kennen, dan zullen wij door Zijn genade er ons met ons geweten op toeleggen om hem te volbrengen. Zij, die met dit nederig besluit acht geven op Gods Woord, zullen niet weggezonden worden zonder dat zij hun les geleerd hebben."
IV. Het middel, waardoor dit tot stand zal worden gebracht. Uit Zion zal de wet uitgaan de nieuwtestamentische wet, de wet van Christus, zoals vanouds de wet van Mozes van de berg Sinaï, en des Heeren woord uit Jeruzalem. Christus zelf begon in Galilea, Matthew 4:23. Maar toen Hij aan Zijn apostelen de opdracht gaf om het evangelie te prediken aan alle volken, zei Hij hun te beginnen in Jeruzalem, Luke 24:1, 47, zie Romans 15:19. Hoewel de meeste van hen in Galilea tehuis behoorden, moesten zij toch te Jeruzalem blijven, om daar de belofte van de Geest te verwachten Acts 1:4. En in de tempel op de berg Zion predikten zij het evangelie, Acts 5:20. Deze eer werd aan Jeruzalem toegestaan, zelfs nadat Christus er gekruisigd was om de wille van wat het geweest is. En het was door dit evangelie, dat zijn oorsprong had in Jeruzalem dat de evangeliekerk gevestigd werd op de top van de bergen. Dit was de scepter van de Goddelijke sterkte, die uit Zion gezonden werd, Psalms 110:2.
V. De oprichting van het koninkrijk van de Verlosser in de wereld. Hij zal richten onder de heidenen, Hij, wiens woord uitgaat uit Zion zal door dat woord niet alleen de zielen aan zich onderwerpen, maar over hen heersen, Isaiah 2:4. Hij zal in wijsheid en gerechtigheid de zaken van de wereld regelen en besturen tot welzijn van Zijn kerk, en hen bestraffen en tenonder houden, die Zijn belangen tegenstaan. Door Zijn Geest, werkende in het geweten van mensen, zal Hij hen oordelen en bestraffend zal Hij hen oordelen en tenonder houden, die Zijn belangen tegenstaan. Zijn koninkrijk is geestelijk, en niet van deze wereld.
VI. De grote vrede, die het gevolg, de uitwerking zal wezen van het succes van het evangelie in de wereld, Isaiah 2:4. Zij zullen hun zwaarden slaan tot spaden, hun oorlogsmaterialen zullen in landbouwgereedschappen veranderd worden, zoals in het tegenovergestelde geval, als de oorlog wordt uitgeroepen, de spaden tot zwaarden geslagen worden, Joel 3:10, het ene volk zal tegen het andere volk geen zwaard opheffen, zoals zij het thans doen, en zij zullen geen oorlog meer leren, want zij zullen geen oorlog meer nodig hebben. Hierdoor wordt alle oorlog onder christenen niet volstrekt onwettig of ongeoorloofd gemaakt, en het is ook geen profetie dat er in de dagen van de Messias geen oorlog meer zijn zal de Joden voeren dit aan als een bewijs, dat Jezus niet de Messias is, daar deze belofte niet vervuld is geworden. Maar
1. Zij werd ten dele vervuld in het vreedzame van de tijd, waarin Christus werd geboren, toen de oorlogen grotendeels hadden opgehouden, getuige de beschrijving, Luke 2:1.
2. De bedoeling en strekking van het evangelie zijn om vrede te maken of te bevorderen, en alle vijandschap te doden. Het heeft de krachtigste verplichtingen en beweegredenen in zich voor de vrede, zodat men redelijkerwijs kon verwachten dat het deze uitwerking zou hebben, en het zou die ook gehad hebben indien de lusten van de mensen, vanwaar ootlogen en vechterijen komen, het niet verhinderd hadden. 3. Joden en heidenen waren verzoend en tot elkaar gebracht door het evangelie, en er waren niet meer zulke oorlogen tussen hen als er geweest zijn, want zij werden tot n kudde onder n herder, Efeziers 2:15.
4. Het evangelie van Christus neigt de mensen tot vrede, het verzacht hun gemoed, en de liefde van Christus, uitgestort in het hart, dringt de mensen om elkaar lief te hebben.
5. De eerste christenen waren vermaard om hun broederlijke liefde, zelfs hun tegenstanders hebben dit opgemerkt.
6. Wij hebben reden te hopen dat deze belofte nog meer ten volle vervuld zal worden in de laatste tijden van de christelijke kerk, als de Geest overvloediger van boven uitgestort zal worden. Dan zal er op aarde vrede wezen. Wie zal leven als God dit doen zal? Maar doen zal Hij het, als de bestemde tijd er voorgekomen is, want God is geen mens, dat Hij zou liegen.
Eindelijk. Hier is een praktische gevolgtrekking, die van dat alles wordt afgeleid, Isaiah 2:5. Komt, gij huis Jakobs, en laat ons wandelen in het licht des Heeren. Met het huis Jakobs wordt bedoeld, hetzij:
1. Israël naar het vlees. Laat hen hierdoor opgewekt worden tot een heilige wedijver Romans 11:14. "Ziende, dat de heidenen aldus bereid en besloten zijn voor God, aldus vol van ijver zijn om op te gaan naar het huis des Heeren", zo laat ons zelf opwekken om ook te gaan. "Laat er nooit gezegd worden dat de zondaars uit de heidenen betere vrienden waren van de heilige berg dan het huis van Jakob." Zo behoort de ijver van sommigen velen op te wekken. Of:
2. Het geestelijk Israël, allen, die tot de God Jakobs zijn gebracht. Zal er in evangelietijden zo'n grote kennis wezen, Isaiah 2:3, en zo'n grote vrede? Isaiah 2:4. En zullen wij delen in deze voorrechten? Komt, laat ons dan dienovereenkomstig leven. Wat anderen ook mogen doen, komt, o komt, laat ons wandelen in het licht des Heeren.
a. Laat ons wandelen met omzichtigheid in het licht des Heeren in het licht van deze kennis. Zal God ons Zijn wegen leren? Zal Hij ons Zijn heerlijkheid doen zien in het aangezicht van Jezus Christus? Zo laat ons dan wandelen als kinderen des lichts, Efeziers 5:8, 1 Thessalonians 5:8, Romans 13:12.
b. Laat ons goedsmoeds wandelen in het licht van deze vrede. Zal er geen oorlog meer wezen? Zo laat ons dan onze weg reizen met blijdschap, en laat deze blijdschap eindigen in God, en onze sterkte wezen, Nehemiah 8:10. Aldus zullen wij wandelen in het licht van de stralen van de zon van de gerechtigheid.
Verzen 6-9
Jesaja 2:6-9Het binnenroepen van de heidenen ging gepaard met de verwerping van de Joden, het was hun val, en hun vermindering was de rijkdom van de heidenen, en hun verwerping was de verzoening van de wereld, Romans 11:15, en het schijnt dat deze verzen daar betrekking op hebben, en dat zij bestemd zijn om God erin te rechtvaardigen, maar toch waren zij waarschijnlijk oorspronkelijk bestemd tot overtuiging en opwekking van de mensen van de tijd, waarin de profeet heeft geleefd, daar het de gewoonte was van de profeten om van de dingen, die toen waren, in genade zowel als in oordeel, te spreken, als typen van de dingen, die hierna zijn zullen. Hier is:
I. Israëls oordeel. Dit wordt aangetoond in twee woorden, het eerste en het laatste van deze paragraaf, maar het zijn twee omzettende woorden en zij tonen aan:
1. Dat hun toestand treurig, zeer treurig was, Isaiah 2:6. Gij hebt Uw volk verlaten. Rampzalig is de toestand van het volk, dat door God werd verlaten en groot moet voorzeker de terging wezen, indien Hij er toe komt om hen te verlaten, die Zijn eigen volk geweest zijn. Dat was de beklagenswaardige staat van de Joodse kerk nadat zij Christus hadden verworpen. (Migremus hinc-Laat ons van hier gaan). Uw huis wordt u woest gelaten, Matthew 23:38. Telkens als er een zware ramp over de Joden kwam, kon de Heer gezegd worden hen verlaten te hebben, als Hij hun Zijn hulp en ondersteuning onthield, want anders zouden zij niet in de handen van hun vijanden zijn gevallen. Maar nooit verlaat God iemand, die niet eerst Hem verlaten heeft.
2. Dat hun toestand volstrekt wanhopig was Isaiah 2:9. Daarom zult Gij het hun niet vergeven of zoals in de engelse overzetting en in de kanttekening is: daarom vergeef het hun niet, en dan is dit profetisch gebed een bedreiging, dat het hun niet vergeven zal worden en sommigen denken dat het ook aldus gelezen kan worden. Dit heeft geen betrekking op particuliere personen (velen hebben zich bekeerd en deze hebben vergeving ontvangen), maar op het volk in zijn geheel, waarover een onherroepelijk vonnis was uitgesproken, namelijk dat zij geheel afgesneden zullen worden, en hun kerk geheel en al ontmanteld, om nooit weer hersteld te worden.
II. Hoe Israël dit oordeel verdiend heeft, en de reden, waarop het gegrond is, in het algemeen: het is zonde, deze is het, en niets anders, die God er toe brengt, om Zijn volk te verlaten. De particuliere zonden, die hij specificeert, zijn dezulken, welke in die tijd onder hen heersten, en die hij vermeldt tot overtuiging van hen, voor wie hij toen predikte, veeleer dan die welke later bleken de mate van hun ongerechtigheid vol te hebben doen worden, namelijk hun kruisigen van Christus en hun vervolgen van Zijn volgelingen, want de zonden van iedere eeuw droegen bij tot het opmaken van de ontzettende rekening ten laatste. En er was een gedeeltelijke en tijdelijke verwerping van hen in de Babylonische gevangenschap, die met rasse schreden naderde, en die een type was van de eindverwoesting, die over hen komen zou door de Romeinen en die door de zonden, werken hier genoemd worden, over hen gebracht werd.
Hun zonden waren van zo'n aard, dat zij in lijnrechte tegenspraak waren met Gods vriendelijke en genaderijke bedoelingen met hen.
1. God heeft hen zich afgezonderd als een bijzonder volk, onderscheiden van en geëerd boven alle andere volken, Numbers 23:9, maar zij zijn vervuld van het oosten, Isaiah 2:6, zij hebben vreemdelingen, die niet tot hun godsdienst waren bekeerd, genaturaliseerd, en hen aangemoedigd om zich onder hen te vestigen en zich met hen te vermengen, Hosea 7:8. Hun land was bevolkt met Syriërs en Chaldeën, Moabieten en Ammonieten, en andere Oosterse volken, en met hen hebben zij ook hun zeden en gewoonten onder zich toegelaten, en aan de kinderen van de vreemden toonden zit hun behagen, zij waren verzot op hen, gaven aan hun land de voorkeur boven hun eigen land, en zij dachten dat hoe meer zij zich in alles naar hen schikten hoe meer beschaafd en verfijnd zij zouden zijn, en aldus hebben zij hun kroon en hun verbond ontheiligd. Diegenen zijn in gevaar om zich van God te vervreemden, die behagen scheppen in het gezelschap van hen, welke vreemdelingen zijn voor God, want wij zullen spoedig de wegen leren van hen met wie wij zo gaarne omgaan.
2. God gaf hun Zijn orakelen, die zij konden raadplegen, niet alleen de Schriften en de zieners, maar ook de borstlap van het gericht, maar deze veronachtzaamden zij, en werden waarzeggers, zoals de Filistijnen, voerden hun kunsten van waarzeggerij in, en gaven gehoor aan hen die door de sterren, of de wolken, of de vrucht van de vogelen, of de ingewanden van dieren, of andere magische bijgelovigheden, pretendeerden verborgenheden te ontdekken, of toekomstige gebeurtenissen te voorspellen. De Filistijnen waren bekend als waarzeggers, I Samuël 6:2. Zij, die de profetie verachten, worden rechtvaardig overgegeven aan liegende waarzeggerij, en zij zullen gewis verlaten worden door God, die aldus Hem en hun weldadigheid verlaten voor valse ijdelheden.
3. God moedigde hen aan om op Hem te vertrouwen, en verzekerde hun dat Hij hun sterkte zou wezen, maar Zijn macht en belofte wantrouwende, stelden zij goud tot hun hoop, en voorzagen zich van paarden en wagens, en vertrouwden daarop voor hun veiligheid, Isaiah 2:7. God had uitdrukkelijk verboden, zelfs aan hun koningen, om de paarden voor zich te vermenigvuldigen en grotelijks arm zilver en goud te vermenigvuldigen, omdat Hij wilde dat zij alleen op Hem zouden betrouwen, maar zij dachten niet dat zij door hun deel in God genoegzaam tegen hun naburen waren opgewassen, tenzij hun schatkist evengoed voorzien was van goud en zilver als de hunne en zij een even geduchte macht van paarden en wagens hadden als zij. Het is niet het hebben van goud en zilver, paarden en wagens, dat een terging was voor God, maar:
a. Een onverzadiglijke begeerte er naar te hebben, zodat er aan hun schatten geen einde is, geen einde aan hun wagens, geen grenzen gesteld aan de begeerte er naar. Diegenen zullen nooit genoeg hebben in God (die alleen algenoegzaam is) die nooit weten wanneer zij genoeg hebben van deze wereld, die, op zijn best genomen, toch ongenoegzaam is.
b. Het steunen en betrouwen erop, alsof wij zonder deze niet veilig en gelukkig konden zijn, en niet anders dan veilig en gelukkig konden zijn daarmee.
4. God zelf was hun God, het enige voorwerp hunner aanbidding, en Hij zelf heeft de regels van de godsverering voor hen vastgesteld, maar zij veronachtzaamden beide Hem en Zijn inzettingen, Isaiah 2:8, hun land was vol afgoden, elke stad had haar goden, Jeremiah 11:13, en naar de goedheid van hun land hebben zij de opgerichte beelden goed gemaakt, Hosea 10:1. Zij, die n God te weinig achten, zullen twee te veel vinden, en toch honderden nog niet genoeg. Zo stompzinnig waren zij, en zo ellendig verdwaasd, dat zij het werk van hun handen aanbaden, alsof dat een god voor hen kon wezen, hetwelk niet alleen een schepsel was, maar hun schepsel, dat zij zelf hadden uitgedacht, en hun eigen vingers hadden gemaakt. Het was een verzwaring van hun afgoderij, dat God hen verrijkt had met zilver en goud, en dat zij van dat zilver en goud afgoden maakten, en zo was het dat Jeshurun vet werd en achteruit sloeg, Hosea 2:7.
5. God had hen verhoogd, en hun eer aangedaan, zij hebben zich laaghartig verminderd en verkleind, Isaiah 2:9. De gewone man bukt zich voor de afgoden, iets dat beneden de geringste is, in wie nog een vonkje van gezond verstand is overgebleven. Zonde is ook voor de armste en voor de geringste in stand een verkleining en verlaging. Het betaamt de gewone man om voor zijn meerdere te bukken, maar zeer weinig betaamt het hem om neer te knielen voor hetgeen van een boom gekomen is, Isaiah 44:19. En het zijn ook niet alleen de ongeletterden, of zij, die weinig verstand hebben, die dat doen, maar zelfs de aanzienlijke man vernedert zich om afgoden te aanbidden, vergoodt mensen, die niet beter zijn dan hij zelf is, en heiligt stenen, die zoveel minder zijn dan hij is. Van afgodendienaars wordt gezegd, dat zij zich vernederen tot de hel toe, Isaiah 57:9. Welk een schande is het, dat aanzienlijke mannen de dienst van de ware God beneden zich achten, en er zich niet toe willen bukken, maar zich wel willen vernederen om voor een afgod te buigen! Sommigen houden dit voor een bedreiging, dat de gewone man naar beneden gebracht, en de aanzienlijke man vernederd zal worden door de oordelen van God, als zij komen met een opdracht.
Verzen 6-9
Jesaja 2:6-9Het binnenroepen van de heidenen ging gepaard met de verwerping van de Joden, het was hun val, en hun vermindering was de rijkdom van de heidenen, en hun verwerping was de verzoening van de wereld, Romans 11:15, en het schijnt dat deze verzen daar betrekking op hebben, en dat zij bestemd zijn om God erin te rechtvaardigen, maar toch waren zij waarschijnlijk oorspronkelijk bestemd tot overtuiging en opwekking van de mensen van de tijd, waarin de profeet heeft geleefd, daar het de gewoonte was van de profeten om van de dingen, die toen waren, in genade zowel als in oordeel, te spreken, als typen van de dingen, die hierna zijn zullen. Hier is:
I. Israëls oordeel. Dit wordt aangetoond in twee woorden, het eerste en het laatste van deze paragraaf, maar het zijn twee omzettende woorden en zij tonen aan:
1. Dat hun toestand treurig, zeer treurig was, Isaiah 2:6. Gij hebt Uw volk verlaten. Rampzalig is de toestand van het volk, dat door God werd verlaten en groot moet voorzeker de terging wezen, indien Hij er toe komt om hen te verlaten, die Zijn eigen volk geweest zijn. Dat was de beklagenswaardige staat van de Joodse kerk nadat zij Christus hadden verworpen. (Migremus hinc-Laat ons van hier gaan). Uw huis wordt u woest gelaten, Matthew 23:38. Telkens als er een zware ramp over de Joden kwam, kon de Heer gezegd worden hen verlaten te hebben, als Hij hun Zijn hulp en ondersteuning onthield, want anders zouden zij niet in de handen van hun vijanden zijn gevallen. Maar nooit verlaat God iemand, die niet eerst Hem verlaten heeft.
2. Dat hun toestand volstrekt wanhopig was Isaiah 2:9. Daarom zult Gij het hun niet vergeven of zoals in de engelse overzetting en in de kanttekening is: daarom vergeef het hun niet, en dan is dit profetisch gebed een bedreiging, dat het hun niet vergeven zal worden en sommigen denken dat het ook aldus gelezen kan worden. Dit heeft geen betrekking op particuliere personen (velen hebben zich bekeerd en deze hebben vergeving ontvangen), maar op het volk in zijn geheel, waarover een onherroepelijk vonnis was uitgesproken, namelijk dat zij geheel afgesneden zullen worden, en hun kerk geheel en al ontmanteld, om nooit weer hersteld te worden.
II. Hoe Israël dit oordeel verdiend heeft, en de reden, waarop het gegrond is, in het algemeen: het is zonde, deze is het, en niets anders, die God er toe brengt, om Zijn volk te verlaten. De particuliere zonden, die hij specificeert, zijn dezulken, welke in die tijd onder hen heersten, en die hij vermeldt tot overtuiging van hen, voor wie hij toen predikte, veeleer dan die welke later bleken de mate van hun ongerechtigheid vol te hebben doen worden, namelijk hun kruisigen van Christus en hun vervolgen van Zijn volgelingen, want de zonden van iedere eeuw droegen bij tot het opmaken van de ontzettende rekening ten laatste. En er was een gedeeltelijke en tijdelijke verwerping van hen in de Babylonische gevangenschap, die met rasse schreden naderde, en die een type was van de eindverwoesting, die over hen komen zou door de Romeinen en die door de zonden, werken hier genoemd worden, over hen gebracht werd.
Hun zonden waren van zo'n aard, dat zij in lijnrechte tegenspraak waren met Gods vriendelijke en genaderijke bedoelingen met hen.
1. God heeft hen zich afgezonderd als een bijzonder volk, onderscheiden van en geëerd boven alle andere volken, Numbers 23:9, maar zij zijn vervuld van het oosten, Isaiah 2:6, zij hebben vreemdelingen, die niet tot hun godsdienst waren bekeerd, genaturaliseerd, en hen aangemoedigd om zich onder hen te vestigen en zich met hen te vermengen, Hosea 7:8. Hun land was bevolkt met Syriërs en Chaldeën, Moabieten en Ammonieten, en andere Oosterse volken, en met hen hebben zij ook hun zeden en gewoonten onder zich toegelaten, en aan de kinderen van de vreemden toonden zit hun behagen, zij waren verzot op hen, gaven aan hun land de voorkeur boven hun eigen land, en zij dachten dat hoe meer zij zich in alles naar hen schikten hoe meer beschaafd en verfijnd zij zouden zijn, en aldus hebben zij hun kroon en hun verbond ontheiligd. Diegenen zijn in gevaar om zich van God te vervreemden, die behagen scheppen in het gezelschap van hen, welke vreemdelingen zijn voor God, want wij zullen spoedig de wegen leren van hen met wie wij zo gaarne omgaan.
2. God gaf hun Zijn orakelen, die zij konden raadplegen, niet alleen de Schriften en de zieners, maar ook de borstlap van het gericht, maar deze veronachtzaamden zij, en werden waarzeggers, zoals de Filistijnen, voerden hun kunsten van waarzeggerij in, en gaven gehoor aan hen die door de sterren, of de wolken, of de vrucht van de vogelen, of de ingewanden van dieren, of andere magische bijgelovigheden, pretendeerden verborgenheden te ontdekken, of toekomstige gebeurtenissen te voorspellen. De Filistijnen waren bekend als waarzeggers, I Samuël 6:2. Zij, die de profetie verachten, worden rechtvaardig overgegeven aan liegende waarzeggerij, en zij zullen gewis verlaten worden door God, die aldus Hem en hun weldadigheid verlaten voor valse ijdelheden.
3. God moedigde hen aan om op Hem te vertrouwen, en verzekerde hun dat Hij hun sterkte zou wezen, maar Zijn macht en belofte wantrouwende, stelden zij goud tot hun hoop, en voorzagen zich van paarden en wagens, en vertrouwden daarop voor hun veiligheid, Isaiah 2:7. God had uitdrukkelijk verboden, zelfs aan hun koningen, om de paarden voor zich te vermenigvuldigen en grotelijks arm zilver en goud te vermenigvuldigen, omdat Hij wilde dat zij alleen op Hem zouden betrouwen, maar zij dachten niet dat zij door hun deel in God genoegzaam tegen hun naburen waren opgewassen, tenzij hun schatkist evengoed voorzien was van goud en zilver als de hunne en zij een even geduchte macht van paarden en wagens hadden als zij. Het is niet het hebben van goud en zilver, paarden en wagens, dat een terging was voor God, maar:
a. Een onverzadiglijke begeerte er naar te hebben, zodat er aan hun schatten geen einde is, geen einde aan hun wagens, geen grenzen gesteld aan de begeerte er naar. Diegenen zullen nooit genoeg hebben in God (die alleen algenoegzaam is) die nooit weten wanneer zij genoeg hebben van deze wereld, die, op zijn best genomen, toch ongenoegzaam is.
b. Het steunen en betrouwen erop, alsof wij zonder deze niet veilig en gelukkig konden zijn, en niet anders dan veilig en gelukkig konden zijn daarmee.
4. God zelf was hun God, het enige voorwerp hunner aanbidding, en Hij zelf heeft de regels van de godsverering voor hen vastgesteld, maar zij veronachtzaamden beide Hem en Zijn inzettingen, Isaiah 2:8, hun land was vol afgoden, elke stad had haar goden, Jeremiah 11:13, en naar de goedheid van hun land hebben zij de opgerichte beelden goed gemaakt, Hosea 10:1. Zij, die n God te weinig achten, zullen twee te veel vinden, en toch honderden nog niet genoeg. Zo stompzinnig waren zij, en zo ellendig verdwaasd, dat zij het werk van hun handen aanbaden, alsof dat een god voor hen kon wezen, hetwelk niet alleen een schepsel was, maar hun schepsel, dat zij zelf hadden uitgedacht, en hun eigen vingers hadden gemaakt. Het was een verzwaring van hun afgoderij, dat God hen verrijkt had met zilver en goud, en dat zij van dat zilver en goud afgoden maakten, en zo was het dat Jeshurun vet werd en achteruit sloeg, Hosea 2:7.
5. God had hen verhoogd, en hun eer aangedaan, zij hebben zich laaghartig verminderd en verkleind, Isaiah 2:9. De gewone man bukt zich voor de afgoden, iets dat beneden de geringste is, in wie nog een vonkje van gezond verstand is overgebleven. Zonde is ook voor de armste en voor de geringste in stand een verkleining en verlaging. Het betaamt de gewone man om voor zijn meerdere te bukken, maar zeer weinig betaamt het hem om neer te knielen voor hetgeen van een boom gekomen is, Isaiah 44:19. En het zijn ook niet alleen de ongeletterden, of zij, die weinig verstand hebben, die dat doen, maar zelfs de aanzienlijke man vernedert zich om afgoden te aanbidden, vergoodt mensen, die niet beter zijn dan hij zelf is, en heiligt stenen, die zoveel minder zijn dan hij is. Van afgodendienaars wordt gezegd, dat zij zich vernederen tot de hel toe, Isaiah 57:9. Welk een schande is het, dat aanzienlijke mannen de dienst van de ware God beneden zich achten, en er zich niet toe willen bukken, maar zich wel willen vernederen om voor een afgod te buigen! Sommigen houden dit voor een bedreiging, dat de gewone man naar beneden gebracht, en de aanzienlijke man vernederd zal worden door de oordelen van God, als zij komen met een opdracht.
Verzen 10-22
Jesaja 2:10-22De profeet gaat hier voort met aan te tonen welke verwoestingen over hun land gebracht zullen worden, nadat God hen verlaten heeft, hetgeen inzonderheid zien kan eerst op hun verwoesting door de Chaldeën, en daarna door de Romeinen, of het kan in het algemeen zien op de methode, die God aanwendt om trotse zondaren op te schrikken en te vernederen, en hun het welbehagen te ontnemen, dat zij hadden in dingen, waarin zij zich verlustigden, en waarop zij vertrouwden meer dan op God.
Hier wordt ons gezegd dat vroeg of laat God een middel zal vinden:
I. Om geruste zondaars op te schrikken en te doen ontwaken, die vrede roepen voor zichzelf, en God en Zijn oordelen trotseren Isaiah 2:10. "Ga in de rotssteen, God zal u aanvallen met zulke verschrikkelijke oordelen, en u met zo'n verschrikking er door slaan, dat gij gedwongen zult zijn om in de rotssteen te gaan en u te verbergen in het stof vanwege de schrik des Heeren". Gij zult al uw moed verliezen, sidderen op het ritselen van een blad, uw hart zal bezwijken van vrees Luke 21:26 en "gij zult vlieden waar geen vervolger is," Proverbs 28:1. Van een zelfde strekking en inhoud is Isaiah 2:10. Zij zullen in de spelonken van de steenrotsen gaan, en in de holen van de aarde, de donkerste en diepste plaatsen, zij zullen roepen tot de rotsen en bergen om op hen te vallen, en hen veeleer te verpletteren dan hen niet te bedekken, Hosea 10:8. Zo is het inzonderheid geweest bij de verwoesting van Jeruzalem door de Romeinen, Luke 23:30, en door de vervolgende heidense machten, Revelation 6:1, en dat alles vanwege de schrik des Heeren en om de heerlijkheid van Zijn majesteit, daar zij dan op Hem zien als een verterend vuur, en op zichzelf als stoppelen voor Zijn aangezicht, wanneer Hij zich opmaken zal om de aarde te verschrikken, en de goddeloze van haar uit te schudden, Job 38:13, en al die aardse steunsels te doen wankelen, waarop zij gesteund hebben, en die van onder hen weg te schudden. Bij God is ontzaglijke majesteit, en zo groot is de heerlijkheid ervan, dat zij vroeg of laat ons allen zal noodzaken om te vlieden van voor Zijn aangezicht. Zij, die God niet willen vrezen en niet tot Hem willen vluchten, zullen genoodzaakt zijn Hem te vrezen en van Hem te vluchten tot een toevlucht van de leugens. Het is dwaasheid van hen, die vervolgd worden door de toorn van God, om te denken dat zij eraan ontkomen kunnen, of er zich tegen kunnen verbergen of beschutten. De dingen van de aarde zijn dingen, die geschud worden, zij zijn aan schokken onderhevig en zij spoeden zich heen naar een algeheel verderf. Het doen schudden van de aarde Isaiah 2:19, zal verschrikkelijk wezen voor hen, die hun hart en hun genegenheden geheel en al op de dingen ervan gezet hebben. Het zal ijdel wezen, om te denken een toevlucht te zullen vinden in de holen van de aarde wanneer de aarde zelf geschud wordt, er zal dan geen schuilplaats zijn dan in God en in de dingen, die boven zijn.
II. Om trotse zondaars te vernederen en te verlagen, die hoog van ogen zijn, hoge gedachten koesteren van zichzelf, en minachtend denken van allen, die om hen heen zijn, Isaiah 2:11. De hoge ogen van de mensen zullen vernederd worden, de ogen die naar hoge dingen zien in de wereld, het aangezicht, waarin de hoogmoed des harten te lezen is, die zullen in schaamte en wanhoop neergeslagen worden en de hoogheid van de mannen zal neergebogen worden, hun moed en geestkracht zullen gebroken zijn, zij zullen moedeloos, terneergeslagen wezen, en over de dingen, waarop zij zo trots waren, zullen zij zich schamen. Dit wordt herhaald in Isaiah 2:17. De hoogheid van de mannen zal vernederd worden. Op de ene of andere wijze zal hoogmoed vallen. De hoogheid van de mannen zal vernederd worden, hetzij dat zij door de genade van God overtuigd zullen worden van het kwaad van hun hoogmoed, en met ootmoedigheid zullen worden bekleed, of doordat de voorzienigheid Gods hen berooft van al de dingen, waarop zij hoogmoedig waren, en ze terneerwerpt. Onze Heiland heeft het dikwijls als een grondbeginsel gesteld dat hij, die zich verhoogt, vernederd zal worden. Hij zal of zichzelf vernederen in waar berouw en bekering, of God zal hem vernederen of verachting over hem uitstorten. Nu wordt ons hier gezegd:
1. Waarom dit gedaan zal worden, namelijk omdat de Heer alleen in die dag verheven zal zijn. Hoogmoedige mensen zullen daarom vernederd worden, omdat de Heer alleen verhoogd. zal worden. Het is de eer van Gods macht om de hoogmoedigen te vernederen, hiermede bewijst Hij zich God te zijn, en weerlegt Hij Jobs aanspraak om met Hem te wedijveren, Job 40:6 :Zie al wat is hoogmoedig is verneder het, dan zal Ik ook u loven. Het is ook voor de eer van Zijn gerechtigheid, hoogmoedige mensen staan in mededinging met God, die ijvert voor Zijn eer en heerlijkheid, en de mensen niet zal toelaten, hetzij om datgene voor henzelf te nemen, of aan een ander te geven, wat Hem alleen toekomt, zij zijn ook in tegenstand met God, zij weerstaan Hem, en daarom wederstaat Hij hen, want Hij zal verhoogd worden onder de heidenen, Psalms 46:11. En de dag komt, wanneer Hij alleen verhoogd zal zijn, als Hij teniet zal doen alle heerschappij en alle macht en kracht, 1 Corinthiers 15:24.
2. Hoe dit gedaan zal worden, door vernederende oordelen, die de mensen zullen vernederen, en hen naar beneden zullen brengen, Isaiah 2:12. De dag des Heeren van de heerscharen, de dag van Zijn toorn en oordeel, zal zijn tegen alle hovaardigen, en daarom lacht Hij nu over hun onbeschaamdheid, omdat Hij ziet dat Zijn dag komt, die dag, die tegen hen komen zal eer zij het weten, Psalms 37:13. Deze dag des Heeren wordt hier gezegd te zijn tegen alle cederbomen die van Libanon, die hoog en verheven zijn. Hiëronymus merkt op dat van de ceders gezegd wordt, dat zij God loven, Psalms 148:9, en dat zij bomen des Heeren zijn, Psalms 104:16, Zijn planting zijn, Isaiah 41:19, en toch gaat hier Gods toorn uit tegen de ceders, hetgeen te kennen geeft-zegt hij-dat sommigen van iedere rang en stand van mensen, sommige groot en aanzienlijk behouden zullen worden, en sommigen zullen omkomen. Het wordt hier te pas gebracht als een voorbeeld van de kracht van Gods stem, dat zij de cederbomen verbreek!, Psalms 29:5, en hier wordt gezegd dat de dag des Heeren zal zijn tegen de ceders, die van de Libanon die de rechtste en statigste waren, tegen de eiken, die van Basan, die de krachtigste en stoerste waren, en, Isaiah 2:14, tegen de natuurlijke hoogten en vestingen, de hoge bergen en verheven heuvelen, die boven de valleien uitsteken en tegen de hemel schenen te stoten, en Isaiah 2:15, tegen de door kunst aangelegde vestingen, tegen elke hoge toren en tegen elke vasten muur. Versta dit:
A. Als voorstellende het hoogmoedige volk zelf, die als de cederbomen en eiken zijn, naar hun eigen begrip vastgeworteld zijn en door geen stormen bewogen kunnen worden, en alles rondom hen als struiken aanziende, deze zijn de hoge bergen en verheven heuvelen, die de aarde schijnen te vervullen, die door allen aangestaard worden, en die wanen onbeweeglijk te zijn, maar het meest blootgesteld zijn aan Gods donderslagen, (teriuntque summos fulmina-de hoogste heuvelen zijn het meest aan de bliksem blootgesteld). En voor de kracht van Gods toom worden deze bergen verstrooid, buigen deze heuvelen en versmelten als was, Psalms 68:9, Habakkuk 3:6. Deze snoevende mannen, die als hoge torens zijn, waarin de luidruchtige klokken zijn opgehangen, op welke de moorddadige schietwerktuigen geplant zijn, deze vaste muren, die zich versterken met hun aangeboren stoutmoedigheid, en zich verschansen in hun sterke stellingen, zullen terneergeworpen worden.
B. Als in bijzonderheden aanduidende de dingen, waarop zij hoogmoedig waren, waardij op vertrouwden, en welke zij roemden. De dag des Heeren zal tegen die dingen zijn, waarop zij vertrouwen als hun kracht en veiligheid, Hij neemt hun gehele wapenrusting, waarop zij vertrouwden. Hebben de inwoners van Libanon geroemd in hun cederbomen, en die van Basan in hun eiken, die door geen andere landen geëvenaard konden worden? De dag des Heeren zal deze cederbomen, deze eiken scheuren, en de huizen, die erven gebouwd zijn. Heeft Jeruzalem geroemd in de bergen, die rondom haar zijn als haar onneembare sterkte, of in haar muren en bolwerken? Zij zullen op de dag des Heeren geslecht en met de grond gelijk gemaakt worden.
Behalve op de dingen, die voor hun sterkte en veiligheid dienden, waren zij ook trots:
a. Op hun handel met het buitenland, maar de dag des Heeren zal wezen tegen alle schepen van Tarsis, zij zullen gebroken worden zoals die van Josafat, zinken in volle zee, of schipbreuk lijden in de haven. Zebulon was aan de haven van de schepen, maar zal zich niet meer verheugen over zijn uittocht. Als God verderf brengt over een volk, dan kan Hij alle takken van inkomsten doen achteruitgaan en vervallen.
b. Op hun versierselen in hun eigen land. Maar de dag des Heeren zal wezen tegen alle gewenste schilderijen, het beschilderen van hun schepen-zo verstaan het sommigen-of de kunstige schilderstukken, die zij uit andere landen meebrachten in hun schepen misschien wel uit Griekenland, dat later beroemd werd om zijn schilders. Op alles wat schoon is om aan te zien, zo verstaan het sommigen. Misschien waren het de portretten van hun bloedverwanten, en om die reden gewenst, of van hun goden, die kostelijke heerlijke dingen waren voor de afgodendienaars of wel zij bewonderden ze om hun fraaie kleuren. Er is geen kwaad in het maken van schilderijen, of in het versieren van onze kamers er mee, mits zij noch het tweede, noch het zevende gebod overtreden. Maar wel in onze schilderijen onder onze gewenste dingen te plaatsen, er verzot op te zijn, er trots op te wezen, datgene er aan te besteden, dat te koste gelegd behoort te worden aan werken van liefdadigheid, ons hart er op te zetten, en gelijk dit weinig betaamt aan hen, die zoveel degelijke zaken hebben om zich in te verlustigen, zo brengt het God er toe om ons van al zulke ijdele versierselen te beroven.
III. Om afgodendienaars beschaamd te maken over hun afgoden en over de genegenheid die zij er voor gekoesterd hebben, en de eerbied, die zij hun hebben bewezen, Isaiah 2:18. Elkeen van de afgoden zal ganselijk vergaan. Als de Heer alleen verheven zal zijn, Isaiah 2:17, dan zal Hij niet alleen verachting uitstorten over hoogmoedige mensen, die, gelijk Farao, zich verheffen tegen Hem, maar nog veel meer over voorgewende godheden, die Zijn mededingers zijn voor goddelijke eerbewijzen, zij zullen vergaan, ganselijk vergaan, hun vrienden zullen hen verlaten, hun vijanden zullen hen vernietigen, zodat men voor goed van hen bevrijd wordt. Zie hier:
1. De ijdelheid van valse goden, zij kunnen zichzelf niet beveiligen, zover is het er vandaan, dat zij instaat zouden zijn, om hun aanbidders te beveiligen of te beschermen.
2. De zegepraal van de ware God over hen want groot is de waarheid, en zij zal zege vieren. Dagon viel voor de ark, en Bal voor de Heer, de God van Elia. De goden van de heidenen zullen uitgeteerd worden, Zephaniah 2:11, en zullen trapsgewijze vergaan, Jeremiah 10:11. De rechtmatige soeverein zal triomferen over alle indringers en overweldigers. En gelijk God de afgoden zal doen vergaan, zo zullen hun aanbidders hen verlaten, hetzij uit een godvruchtige overtuiging van hun ijdelheid en leugen, zoals Efraïm, toen hij zei: Wat heb ik meer met de afgoden te doen? of uit een late en treurige ervaring van hun onmacht om hen te helpen, en van wanhoop om door hen verlichting te verkrijgen, Isaiah 2:20. Als de mensen door de oordelen Gods verschrikt zijn en een toevlucht zoeken in de spelonken van de rotsstenen en de holen van de aarde, en bevinden dat zij tevergeefs pogingen aanwenden om zich te beveiligen, dan zullen zij hun afgoden, die zij zich tot goden gemaakt hebben en hoopten tot hun vrienden te maken in tijden van nood, wegwerpen voor de mollen en de vleermuizen, overal heen, het doet er niet toe waarheen, zo zij slechts buiten hun gezicht zijn, opdat zij, bevrijd zijnde van hun last, kunnen gaan naar de kloven van de rotsstenen vanwege de schrik des Heeren, Isaiah 2:21. Zij die van hun zonden niet weggeredeneerd willen worden, zullen er vroeg of laat van weggeschrikt worden. God kan de mensen doen walgen van de afgoden, waarop zij het meest verzot zijn geweest, zelfs van de afgoden van zilver en de afgoden van goud van de kostbaarsten. Geldgierige mensen maken zilver en goud tot hun afgoden, het geld is hun god, maar de tijd kan komen, wanneer zij het als hun last zullen gevoelen, hoezeer zij er vroeger ook hun vertrouwen op hebben gesteld, zullen bevinden dat zij er door aan gevaar worden blootgesteld, terwijl zij dachten dat zij er door beschut zouden worden, als het hun vijanden aanlokt, als hun schepen vergaan, of als hun vlucht er door vertraagd wordt. Er was een tijd, toen de zeelieden de vaten, die in het schip waren, en zelfs het koren in de zee wierpen, Jonah 1:5, Acts 27:38, en de Syriërs wierpen hun kleren weg in hun haasten, 2 Chronicles 7:15. Of de mensen kunnen het wegwerpen in toorn tegen zichzelf, omdat zij op zo'n gebroken rietstaf hebben gesteund. Zie Ezechiël 7:19. De afgodendienaars werpen hier hun afgoden weg, omdat zij er zich over schamen, en zich schamen over hun eigen dwaasheid om er op te vertrouwen, of omdat zij bevreesd zijn om in hun bezit te worden gevonden, als de oordelen Gods uitgaan, zoals de dief zijn gestolen goederen wegwerpt, als hij gezocht en vervolgd wordt. De donkerste holen, waar de mollen en de vleermuizen huizen, zijn de geschiktste plaatsen voor afgoden, die ogen hebben en niet zien, en God kan de mensen noodzaken om daar hun afgoden te werpen, Isaiah 30:22, als zij zich schamen over de eiken, die zij begeerd hebben, Isaiah 1:29. Moab zal beschaamd worden vanwege Kamos, gelijk als het huis Israëls beschaamd is geworden vanwege Bethel, Jeremiah 48:1, 13. Het is mogelijk dat men van de zonde walgt en van haar aflaat, zonder dat men er toch waar berouw van heeft, men walgt ervan, omdat men er oververzadigd van is, men laat haar na, omdat er geen gelegenheid is om er in voort te gaan, maar men heeft er geen berouw van uit liefde tot God, maar slechts uit slaafse vrees voor Zijn toorn.
IV. Om hen, die op een mensen arm hebben vertrouwd, beschaamd te maken over hun vertrouwen, Isaiah 2:22. "Laat gijlieden dan af van de mens. De voorzienigheid Gods over u zal dit luid tot u spreken, wees dus reeds van tevoren gewaarschuwd, opdat gij de onrust en de schande voorkomt van een teleurstelling, en bedenkt":
1. Hoe zwak de mens is zijn adem is in zijn neus, ieder ogenblik wordt hij uitgeademd, spoedig is hij voor goed, voor altijd, weg. De mens is een stervend schepsel, en kan spoedig sterven, onze neus, waarin onze adem is, behoort tot het uitwendige deel van ons lichaam wat daar is, is als iemand, die aan de deur staat, gereed om te vertrekken, ja de deuren van de neus staan altijd open, de adem er in kan wegglippen eer wij het weten, in een ogenblik tijde. Waarin is de mens de te achten? Helaas, er valt niet op hem te rekenen, want hij is niet wat hij schijnt te zijn, wat hij voorgeeft te zijn, wat wij hem denken te zijn. De mens is aan ijdelheid gelijk, ja hij is ijdelheid, hij is geheel en al ijdelheid, hij is minder, hij is lichter dan ijdelheid, als hij is de weegschaal van het heiligdom wordt gewogen.
2. Hoe wijs zij dus zijn, die aflaten van de mens, het is onze plicht, het is ons belang, om dit te doen. " Vertrouwt niet op de mens, stelt zelfs de aanzienlijkste, de machtigste van de mensen niet tot uw betrouwen, laat af van dit te doen. Laat uw oog niet wezen op de macht van de mens, want zij is eindig en beperkt, ontleend en afhankelijk, het is niet van hem, dat uw oordeel voorkomt, laat hem uw vreze niet zijn, last hem uw hoop niet zijn, maar zie op naar de macht van God, waaraan alle macht van mensen onderworpen en ondergeschikt is, vrees Zijn toorn, verzeker u van Zijn gunst, neem Hem tot uw helper, en laat uw hoop wezen in de Heer uw God."
Verzen 10-22
Jesaja 2:10-22De profeet gaat hier voort met aan te tonen welke verwoestingen over hun land gebracht zullen worden, nadat God hen verlaten heeft, hetgeen inzonderheid zien kan eerst op hun verwoesting door de Chaldeën, en daarna door de Romeinen, of het kan in het algemeen zien op de methode, die God aanwendt om trotse zondaren op te schrikken en te vernederen, en hun het welbehagen te ontnemen, dat zij hadden in dingen, waarin zij zich verlustigden, en waarop zij vertrouwden meer dan op God.
Hier wordt ons gezegd dat vroeg of laat God een middel zal vinden:
I. Om geruste zondaars op te schrikken en te doen ontwaken, die vrede roepen voor zichzelf, en God en Zijn oordelen trotseren Isaiah 2:10. "Ga in de rotssteen, God zal u aanvallen met zulke verschrikkelijke oordelen, en u met zo'n verschrikking er door slaan, dat gij gedwongen zult zijn om in de rotssteen te gaan en u te verbergen in het stof vanwege de schrik des Heeren". Gij zult al uw moed verliezen, sidderen op het ritselen van een blad, uw hart zal bezwijken van vrees Luke 21:26 en "gij zult vlieden waar geen vervolger is," Proverbs 28:1. Van een zelfde strekking en inhoud is Isaiah 2:10. Zij zullen in de spelonken van de steenrotsen gaan, en in de holen van de aarde, de donkerste en diepste plaatsen, zij zullen roepen tot de rotsen en bergen om op hen te vallen, en hen veeleer te verpletteren dan hen niet te bedekken, Hosea 10:8. Zo is het inzonderheid geweest bij de verwoesting van Jeruzalem door de Romeinen, Luke 23:30, en door de vervolgende heidense machten, Revelation 6:1, en dat alles vanwege de schrik des Heeren en om de heerlijkheid van Zijn majesteit, daar zij dan op Hem zien als een verterend vuur, en op zichzelf als stoppelen voor Zijn aangezicht, wanneer Hij zich opmaken zal om de aarde te verschrikken, en de goddeloze van haar uit te schudden, Job 38:13, en al die aardse steunsels te doen wankelen, waarop zij gesteund hebben, en die van onder hen weg te schudden. Bij God is ontzaglijke majesteit, en zo groot is de heerlijkheid ervan, dat zij vroeg of laat ons allen zal noodzaken om te vlieden van voor Zijn aangezicht. Zij, die God niet willen vrezen en niet tot Hem willen vluchten, zullen genoodzaakt zijn Hem te vrezen en van Hem te vluchten tot een toevlucht van de leugens. Het is dwaasheid van hen, die vervolgd worden door de toorn van God, om te denken dat zij eraan ontkomen kunnen, of er zich tegen kunnen verbergen of beschutten. De dingen van de aarde zijn dingen, die geschud worden, zij zijn aan schokken onderhevig en zij spoeden zich heen naar een algeheel verderf. Het doen schudden van de aarde Isaiah 2:19, zal verschrikkelijk wezen voor hen, die hun hart en hun genegenheden geheel en al op de dingen ervan gezet hebben. Het zal ijdel wezen, om te denken een toevlucht te zullen vinden in de holen van de aarde wanneer de aarde zelf geschud wordt, er zal dan geen schuilplaats zijn dan in God en in de dingen, die boven zijn.
II. Om trotse zondaars te vernederen en te verlagen, die hoog van ogen zijn, hoge gedachten koesteren van zichzelf, en minachtend denken van allen, die om hen heen zijn, Isaiah 2:11. De hoge ogen van de mensen zullen vernederd worden, de ogen die naar hoge dingen zien in de wereld, het aangezicht, waarin de hoogmoed des harten te lezen is, die zullen in schaamte en wanhoop neergeslagen worden en de hoogheid van de mannen zal neergebogen worden, hun moed en geestkracht zullen gebroken zijn, zij zullen moedeloos, terneergeslagen wezen, en over de dingen, waarop zij zo trots waren, zullen zij zich schamen. Dit wordt herhaald in Isaiah 2:17. De hoogheid van de mannen zal vernederd worden. Op de ene of andere wijze zal hoogmoed vallen. De hoogheid van de mannen zal vernederd worden, hetzij dat zij door de genade van God overtuigd zullen worden van het kwaad van hun hoogmoed, en met ootmoedigheid zullen worden bekleed, of doordat de voorzienigheid Gods hen berooft van al de dingen, waarop zij hoogmoedig waren, en ze terneerwerpt. Onze Heiland heeft het dikwijls als een grondbeginsel gesteld dat hij, die zich verhoogt, vernederd zal worden. Hij zal of zichzelf vernederen in waar berouw en bekering, of God zal hem vernederen of verachting over hem uitstorten. Nu wordt ons hier gezegd:
1. Waarom dit gedaan zal worden, namelijk omdat de Heer alleen in die dag verheven zal zijn. Hoogmoedige mensen zullen daarom vernederd worden, omdat de Heer alleen verhoogd. zal worden. Het is de eer van Gods macht om de hoogmoedigen te vernederen, hiermede bewijst Hij zich God te zijn, en weerlegt Hij Jobs aanspraak om met Hem te wedijveren, Job 40:6 :Zie al wat is hoogmoedig is verneder het, dan zal Ik ook u loven. Het is ook voor de eer van Zijn gerechtigheid, hoogmoedige mensen staan in mededinging met God, die ijvert voor Zijn eer en heerlijkheid, en de mensen niet zal toelaten, hetzij om datgene voor henzelf te nemen, of aan een ander te geven, wat Hem alleen toekomt, zij zijn ook in tegenstand met God, zij weerstaan Hem, en daarom wederstaat Hij hen, want Hij zal verhoogd worden onder de heidenen, Psalms 46:11. En de dag komt, wanneer Hij alleen verhoogd zal zijn, als Hij teniet zal doen alle heerschappij en alle macht en kracht, 1 Corinthiers 15:24.
2. Hoe dit gedaan zal worden, door vernederende oordelen, die de mensen zullen vernederen, en hen naar beneden zullen brengen, Isaiah 2:12. De dag des Heeren van de heerscharen, de dag van Zijn toorn en oordeel, zal zijn tegen alle hovaardigen, en daarom lacht Hij nu over hun onbeschaamdheid, omdat Hij ziet dat Zijn dag komt, die dag, die tegen hen komen zal eer zij het weten, Psalms 37:13. Deze dag des Heeren wordt hier gezegd te zijn tegen alle cederbomen die van Libanon, die hoog en verheven zijn. Hiëronymus merkt op dat van de ceders gezegd wordt, dat zij God loven, Psalms 148:9, en dat zij bomen des Heeren zijn, Psalms 104:16, Zijn planting zijn, Isaiah 41:19, en toch gaat hier Gods toorn uit tegen de ceders, hetgeen te kennen geeft-zegt hij-dat sommigen van iedere rang en stand van mensen, sommige groot en aanzienlijk behouden zullen worden, en sommigen zullen omkomen. Het wordt hier te pas gebracht als een voorbeeld van de kracht van Gods stem, dat zij de cederbomen verbreek!, Psalms 29:5, en hier wordt gezegd dat de dag des Heeren zal zijn tegen de ceders, die van de Libanon die de rechtste en statigste waren, tegen de eiken, die van Basan, die de krachtigste en stoerste waren, en, Isaiah 2:14, tegen de natuurlijke hoogten en vestingen, de hoge bergen en verheven heuvelen, die boven de valleien uitsteken en tegen de hemel schenen te stoten, en Isaiah 2:15, tegen de door kunst aangelegde vestingen, tegen elke hoge toren en tegen elke vasten muur. Versta dit:
A. Als voorstellende het hoogmoedige volk zelf, die als de cederbomen en eiken zijn, naar hun eigen begrip vastgeworteld zijn en door geen stormen bewogen kunnen worden, en alles rondom hen als struiken aanziende, deze zijn de hoge bergen en verheven heuvelen, die de aarde schijnen te vervullen, die door allen aangestaard worden, en die wanen onbeweeglijk te zijn, maar het meest blootgesteld zijn aan Gods donderslagen, (teriuntque summos fulmina-de hoogste heuvelen zijn het meest aan de bliksem blootgesteld). En voor de kracht van Gods toom worden deze bergen verstrooid, buigen deze heuvelen en versmelten als was, Psalms 68:9, Habakkuk 3:6. Deze snoevende mannen, die als hoge torens zijn, waarin de luidruchtige klokken zijn opgehangen, op welke de moorddadige schietwerktuigen geplant zijn, deze vaste muren, die zich versterken met hun aangeboren stoutmoedigheid, en zich verschansen in hun sterke stellingen, zullen terneergeworpen worden.
B. Als in bijzonderheden aanduidende de dingen, waarop zij hoogmoedig waren, waardij op vertrouwden, en welke zij roemden. De dag des Heeren zal tegen die dingen zijn, waarop zij vertrouwen als hun kracht en veiligheid, Hij neemt hun gehele wapenrusting, waarop zij vertrouwden. Hebben de inwoners van Libanon geroemd in hun cederbomen, en die van Basan in hun eiken, die door geen andere landen geëvenaard konden worden? De dag des Heeren zal deze cederbomen, deze eiken scheuren, en de huizen, die erven gebouwd zijn. Heeft Jeruzalem geroemd in de bergen, die rondom haar zijn als haar onneembare sterkte, of in haar muren en bolwerken? Zij zullen op de dag des Heeren geslecht en met de grond gelijk gemaakt worden.
Behalve op de dingen, die voor hun sterkte en veiligheid dienden, waren zij ook trots:
a. Op hun handel met het buitenland, maar de dag des Heeren zal wezen tegen alle schepen van Tarsis, zij zullen gebroken worden zoals die van Josafat, zinken in volle zee, of schipbreuk lijden in de haven. Zebulon was aan de haven van de schepen, maar zal zich niet meer verheugen over zijn uittocht. Als God verderf brengt over een volk, dan kan Hij alle takken van inkomsten doen achteruitgaan en vervallen.
b. Op hun versierselen in hun eigen land. Maar de dag des Heeren zal wezen tegen alle gewenste schilderijen, het beschilderen van hun schepen-zo verstaan het sommigen-of de kunstige schilderstukken, die zij uit andere landen meebrachten in hun schepen misschien wel uit Griekenland, dat later beroemd werd om zijn schilders. Op alles wat schoon is om aan te zien, zo verstaan het sommigen. Misschien waren het de portretten van hun bloedverwanten, en om die reden gewenst, of van hun goden, die kostelijke heerlijke dingen waren voor de afgodendienaars of wel zij bewonderden ze om hun fraaie kleuren. Er is geen kwaad in het maken van schilderijen, of in het versieren van onze kamers er mee, mits zij noch het tweede, noch het zevende gebod overtreden. Maar wel in onze schilderijen onder onze gewenste dingen te plaatsen, er verzot op te zijn, er trots op te wezen, datgene er aan te besteden, dat te koste gelegd behoort te worden aan werken van liefdadigheid, ons hart er op te zetten, en gelijk dit weinig betaamt aan hen, die zoveel degelijke zaken hebben om zich in te verlustigen, zo brengt het God er toe om ons van al zulke ijdele versierselen te beroven.
III. Om afgodendienaars beschaamd te maken over hun afgoden en over de genegenheid die zij er voor gekoesterd hebben, en de eerbied, die zij hun hebben bewezen, Isaiah 2:18. Elkeen van de afgoden zal ganselijk vergaan. Als de Heer alleen verheven zal zijn, Isaiah 2:17, dan zal Hij niet alleen verachting uitstorten over hoogmoedige mensen, die, gelijk Farao, zich verheffen tegen Hem, maar nog veel meer over voorgewende godheden, die Zijn mededingers zijn voor goddelijke eerbewijzen, zij zullen vergaan, ganselijk vergaan, hun vrienden zullen hen verlaten, hun vijanden zullen hen vernietigen, zodat men voor goed van hen bevrijd wordt. Zie hier:
1. De ijdelheid van valse goden, zij kunnen zichzelf niet beveiligen, zover is het er vandaan, dat zij instaat zouden zijn, om hun aanbidders te beveiligen of te beschermen.
2. De zegepraal van de ware God over hen want groot is de waarheid, en zij zal zege vieren. Dagon viel voor de ark, en Bal voor de Heer, de God van Elia. De goden van de heidenen zullen uitgeteerd worden, Zephaniah 2:11, en zullen trapsgewijze vergaan, Jeremiah 10:11. De rechtmatige soeverein zal triomferen over alle indringers en overweldigers. En gelijk God de afgoden zal doen vergaan, zo zullen hun aanbidders hen verlaten, hetzij uit een godvruchtige overtuiging van hun ijdelheid en leugen, zoals Efraïm, toen hij zei: Wat heb ik meer met de afgoden te doen? of uit een late en treurige ervaring van hun onmacht om hen te helpen, en van wanhoop om door hen verlichting te verkrijgen, Isaiah 2:20. Als de mensen door de oordelen Gods verschrikt zijn en een toevlucht zoeken in de spelonken van de rotsstenen en de holen van de aarde, en bevinden dat zij tevergeefs pogingen aanwenden om zich te beveiligen, dan zullen zij hun afgoden, die zij zich tot goden gemaakt hebben en hoopten tot hun vrienden te maken in tijden van nood, wegwerpen voor de mollen en de vleermuizen, overal heen, het doet er niet toe waarheen, zo zij slechts buiten hun gezicht zijn, opdat zij, bevrijd zijnde van hun last, kunnen gaan naar de kloven van de rotsstenen vanwege de schrik des Heeren, Isaiah 2:21. Zij die van hun zonden niet weggeredeneerd willen worden, zullen er vroeg of laat van weggeschrikt worden. God kan de mensen doen walgen van de afgoden, waarop zij het meest verzot zijn geweest, zelfs van de afgoden van zilver en de afgoden van goud van de kostbaarsten. Geldgierige mensen maken zilver en goud tot hun afgoden, het geld is hun god, maar de tijd kan komen, wanneer zij het als hun last zullen gevoelen, hoezeer zij er vroeger ook hun vertrouwen op hebben gesteld, zullen bevinden dat zij er door aan gevaar worden blootgesteld, terwijl zij dachten dat zij er door beschut zouden worden, als het hun vijanden aanlokt, als hun schepen vergaan, of als hun vlucht er door vertraagd wordt. Er was een tijd, toen de zeelieden de vaten, die in het schip waren, en zelfs het koren in de zee wierpen, Jonah 1:5, Acts 27:38, en de Syriërs wierpen hun kleren weg in hun haasten, 2 Chronicles 7:15. Of de mensen kunnen het wegwerpen in toorn tegen zichzelf, omdat zij op zo'n gebroken rietstaf hebben gesteund. Zie Ezechiël 7:19. De afgodendienaars werpen hier hun afgoden weg, omdat zij er zich over schamen, en zich schamen over hun eigen dwaasheid om er op te vertrouwen, of omdat zij bevreesd zijn om in hun bezit te worden gevonden, als de oordelen Gods uitgaan, zoals de dief zijn gestolen goederen wegwerpt, als hij gezocht en vervolgd wordt. De donkerste holen, waar de mollen en de vleermuizen huizen, zijn de geschiktste plaatsen voor afgoden, die ogen hebben en niet zien, en God kan de mensen noodzaken om daar hun afgoden te werpen, Isaiah 30:22, als zij zich schamen over de eiken, die zij begeerd hebben, Isaiah 1:29. Moab zal beschaamd worden vanwege Kamos, gelijk als het huis Israëls beschaamd is geworden vanwege Bethel, Jeremiah 48:1, 13. Het is mogelijk dat men van de zonde walgt en van haar aflaat, zonder dat men er toch waar berouw van heeft, men walgt ervan, omdat men er oververzadigd van is, men laat haar na, omdat er geen gelegenheid is om er in voort te gaan, maar men heeft er geen berouw van uit liefde tot God, maar slechts uit slaafse vrees voor Zijn toorn.
IV. Om hen, die op een mensen arm hebben vertrouwd, beschaamd te maken over hun vertrouwen, Isaiah 2:22. "Laat gijlieden dan af van de mens. De voorzienigheid Gods over u zal dit luid tot u spreken, wees dus reeds van tevoren gewaarschuwd, opdat gij de onrust en de schande voorkomt van een teleurstelling, en bedenkt":
1. Hoe zwak de mens is zijn adem is in zijn neus, ieder ogenblik wordt hij uitgeademd, spoedig is hij voor goed, voor altijd, weg. De mens is een stervend schepsel, en kan spoedig sterven, onze neus, waarin onze adem is, behoort tot het uitwendige deel van ons lichaam wat daar is, is als iemand, die aan de deur staat, gereed om te vertrekken, ja de deuren van de neus staan altijd open, de adem er in kan wegglippen eer wij het weten, in een ogenblik tijde. Waarin is de mens de te achten? Helaas, er valt niet op hem te rekenen, want hij is niet wat hij schijnt te zijn, wat hij voorgeeft te zijn, wat wij hem denken te zijn. De mens is aan ijdelheid gelijk, ja hij is ijdelheid, hij is geheel en al ijdelheid, hij is minder, hij is lichter dan ijdelheid, als hij is de weegschaal van het heiligdom wordt gewogen.
2. Hoe wijs zij dus zijn, die aflaten van de mens, het is onze plicht, het is ons belang, om dit te doen. " Vertrouwt niet op de mens, stelt zelfs de aanzienlijkste, de machtigste van de mensen niet tot uw betrouwen, laat af van dit te doen. Laat uw oog niet wezen op de macht van de mens, want zij is eindig en beperkt, ontleend en afhankelijk, het is niet van hem, dat uw oordeel voorkomt, laat hem uw vreze niet zijn, last hem uw hoop niet zijn, maar zie op naar de macht van God, waaraan alle macht van mensen onderworpen en ondergeschikt is, vrees Zijn toorn, verzeker u van Zijn gunst, neem Hem tot uw helper, en laat uw hoop wezen in de Heer uw God."