Lectionary Calendar
Friday, November 22nd, 2024
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
Attention!
Tired of seeing ads while studying? Now you can enjoy an "Ads Free" version of the site for as little as 10¢ a day and support a great cause!
Click here to learn more!

Bible Commentaries
Jesaja 3

Dächsel BijbelverklaringDächsel Bijbelverklaring

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, JESAJA 3

Isaiah 3:1. STRAF OVER ONBARMHARTIGHEID EN HOOGMOED. II. Isaiah 3:1-Isaiah 3:4 : 1. Terwijl de profeet de aankondiging des oordeels, in het vorige hoofdstuk meer algemeen gedaan, en in `t licht van `t einde der dingen beschouwd, hier herhaalt, richt hij zich nu in `t bijzonder tot Juda en Jeruzalem en toont aan, dat die strijdvaardigheid onder de regering van Asa en Jotham, Jehova's toorn heeft opgewekt, gelijk dan ook die toorn spoedig daarna begon te ontbranden, en onder Achaz en onder Hizkia slechts voor een tijd afgewend werd. Jehova zal den Joodsen staat doen vergaan, alles wegrukkende, waarop deze steunt; vooral over de regeringsstanden, die het meest ontaard zijn, zal Hij `t oordeel uitspreken, en de hoogmoedige en wellustige vrouwen door de diepste ontering straffen, zodat haar gekunstelde tooi in wanstaltig gebrek zal overgaan, en hare ijdele behaagzucht door de laakbaarste wellustrazernij vervangen wordt.

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, JESAJA 3

Isaiah 3:1. STRAF OVER ONBARMHARTIGHEID EN HOOGMOED. II. Isaiah 3:1-Isaiah 3:4 : 1. Terwijl de profeet de aankondiging des oordeels, in het vorige hoofdstuk meer algemeen gedaan, en in `t licht van `t einde der dingen beschouwd, hier herhaalt, richt hij zich nu in `t bijzonder tot Juda en Jeruzalem en toont aan, dat die strijdvaardigheid onder de regering van Asa en Jotham, Jehova's toorn heeft opgewekt, gelijk dan ook die toorn spoedig daarna begon te ontbranden, en onder Achaz en onder Hizkia slechts voor een tijd afgewend werd. Jehova zal den Joodsen staat doen vergaan, alles wegrukkende, waarop deze steunt; vooral over de regeringsstanden, die het meest ontaard zijn, zal Hij `t oordeel uitspreken, en de hoogmoedige en wellustige vrouwen door de diepste ontering straffen, zodat haar gekunstelde tooi in wanstaltig gebrek zal overgaan, en hare ijdele behaagzucht door de laakbaarste wellustrazernij vervangen wordt.

Vers 1

1. Voor het vertrouwen op mensen, grondtrek van den tegenwoordigen, schijnbaar zo gelukkigen, werkelijk voor het oordeel rijp geworden tijd heb ik, Jesaja, reeds vroeger (Isaiah 2:22) gewaarschuwd; en dat met ene goede bedoeling, daar de tijd niet ver verwijderd is, dat uwe gehele staatsinrichting, nu reeds waggelend, ineen stort. Want ziet, de Heere onweerstaanbaar als de Almachtige, de HEERE der heirscharen, die daarvan ene ontelbare menigte heeft (Isaiah 1:24), zal, wanneer Hij zich tot het oordeel opmaakt, van Jeruzalem en van Juda wegnemen den stok en den staf 1), waarvan het bezit u nu verheugt, allen stok des broods en allen stok des waters, 2) zodat er hongersnood komt (Leviticus 26:26, Jeremiah 14:18. Klaagt. 2:20; 4:10).

1) Luther vertaalt: "allerlei voorraad; " echter blijkt uit Isaiah 3:2 dat die steunsels personen zijn. De profeet gebruikt ene spreekwoordelijke uitdrukking om de nodigste steunsels des levens aan te duiden; want wie kan leven zonder brood en water? .

Hiermede wordt in het algemeen aangegeven, wat verbroken zou worden, m. a. w. alles waarop de mens, waarop Juda in die dagen steunde. In het volgende gedeelte van dit vers en in de volgende verzen wordt nu nader aangegeven welke stutten en sterkten verbroken zouden worden. 2) De Profeet begint met den staf des broods en dien des waters. Brood en water zijn de eerste levensbehoeften voor den mens. Zonder brood en water kan hij niet leven. En dus is brood en water hier het beeld, van al wat de mens nodig heeft om het leven voort te zetten in den strijd tegen den vernietigenden dood.

Dit is ook letterlijk vervuld in de dagen der belegering van Jeruzalem, zowel in die door Babels koning als in die door de Romeinen.

Vers 1

1. Voor het vertrouwen op mensen, grondtrek van den tegenwoordigen, schijnbaar zo gelukkigen, werkelijk voor het oordeel rijp geworden tijd heb ik, Jesaja, reeds vroeger (Isaiah 2:22) gewaarschuwd; en dat met ene goede bedoeling, daar de tijd niet ver verwijderd is, dat uwe gehele staatsinrichting, nu reeds waggelend, ineen stort. Want ziet, de Heere onweerstaanbaar als de Almachtige, de HEERE der heirscharen, die daarvan ene ontelbare menigte heeft (Isaiah 1:24), zal, wanneer Hij zich tot het oordeel opmaakt, van Jeruzalem en van Juda wegnemen den stok en den staf 1), waarvan het bezit u nu verheugt, allen stok des broods en allen stok des waters, 2) zodat er hongersnood komt (Leviticus 26:26, Jeremiah 14:18. Klaagt. 2:20; 4:10).

1) Luther vertaalt: "allerlei voorraad; " echter blijkt uit Isaiah 3:2 dat die steunsels personen zijn. De profeet gebruikt ene spreekwoordelijke uitdrukking om de nodigste steunsels des levens aan te duiden; want wie kan leven zonder brood en water? .

Hiermede wordt in het algemeen aangegeven, wat verbroken zou worden, m. a. w. alles waarop de mens, waarop Juda in die dagen steunde. In het volgende gedeelte van dit vers en in de volgende verzen wordt nu nader aangegeven welke stutten en sterkten verbroken zouden worden. 2) De Profeet begint met den staf des broods en dien des waters. Brood en water zijn de eerste levensbehoeften voor den mens. Zonder brood en water kan hij niet leven. En dus is brood en water hier het beeld, van al wat de mens nodig heeft om het leven voort te zetten in den strijd tegen den vernietigenden dood.

Dit is ook letterlijk vervuld in de dagen der belegering van Jeruzalem, zowel in die door Babels koning als in die door de Romeinen.

Vers 2

2. Den held en den krijgsman, uwe beproefde krijgsoversten en hun tot den krijg toegeruste manschappen, den rechter, door de regering gesteld om het recht te handhaven; en den profeet, die u Gods woord verkondigde, maar naar wie gij niet wilde horen, en den waarzegger dien ij liever aangehoord hebt, en den oude, door u tot een raadsheer gesteld; 3. Den overste van vijftig, want ook de mindere leden van uw staatslichaam zullen niet gespaard worden, en den aanzienlijke, den man van rang (Luke 14:8) en den raadsman, in den ruimeren zin van dit woord, en den wijze onder de werkmeesters (2 Kings 24:14), en dien, die kloek ter tale is 1).

1) Wijze of staatsman en die kloek ter tale of redenaar, eigenlijk wichelaar en slangenbezweerder is, in `t kort, ieder persoon van belang en voorwerp van des volks vertrouwen, `t zij hij dit verdiende of niet, allen zouden door de verwoesting van den oorlog worden weggerukt. Wat baten hun nu die, welke onbekwaam zijn om afgodsbeelden te maken of geheimzinnige toverformules te fluisteren! .

Vers 2

2. Den held en den krijgsman, uwe beproefde krijgsoversten en hun tot den krijg toegeruste manschappen, den rechter, door de regering gesteld om het recht te handhaven; en den profeet, die u Gods woord verkondigde, maar naar wie gij niet wilde horen, en den waarzegger dien ij liever aangehoord hebt, en den oude, door u tot een raadsheer gesteld; 3. Den overste van vijftig, want ook de mindere leden van uw staatslichaam zullen niet gespaard worden, en den aanzienlijke, den man van rang (Luke 14:8) en den raadsman, in den ruimeren zin van dit woord, en den wijze onder de werkmeesters (2 Kings 24:14), en dien, die kloek ter tale is 1).

1) Wijze of staatsman en die kloek ter tale of redenaar, eigenlijk wichelaar en slangenbezweerder is, in `t kort, ieder persoon van belang en voorwerp van des volks vertrouwen, `t zij hij dit verdiende of niet, allen zouden door de verwoesting van den oorlog worden weggerukt. Wat baten hun nu die, welke onbekwaam zijn om afgodsbeelden te maken of geheimzinnige toverformules te fluisteren! .

Vers 4

4. En Ik, spreekt de Heere, zal, opdat op de nu weer herleefde heerlijkheid van Salomo andermaal een tijd als onder Rehabeam volge (1 Kings 12:10), jongelingen stellen tot hun vorsten, raadslieden des konings, en kinderen 1), die het volk maken tot speelbal van hun moedwil, zullen over hen heersen (Ecclesiastes 10:16).

1) Van den koning wordt hier niet gesproken. In die dagen zou de koning een niets doend koning zijn, die, omringd door jongelingen, hun speelbal zou wezen, zodat niet machtigen en aanzienlijken, wijzen en edelen over het volk zouden heersen, maar mannen, die als kinderen zouden handelen, om het land nog meer ten verderve te voeren. Dit is ook de treurige geschiedenis geweest, toen de dusgenaamde hofpartij heerste en zowel den koning als het volk in de engte dreef.

Vers 4

4. En Ik, spreekt de Heere, zal, opdat op de nu weer herleefde heerlijkheid van Salomo andermaal een tijd als onder Rehabeam volge (1 Kings 12:10), jongelingen stellen tot hun vorsten, raadslieden des konings, en kinderen 1), die het volk maken tot speelbal van hun moedwil, zullen over hen heersen (Ecclesiastes 10:16).

1) Van den koning wordt hier niet gesproken. In die dagen zou de koning een niets doend koning zijn, die, omringd door jongelingen, hun speelbal zou wezen, zodat niet machtigen en aanzienlijken, wijzen en edelen over het volk zouden heersen, maar mannen, die als kinderen zouden handelen, om het land nog meer ten verderve te voeren. Dit is ook de treurige geschiedenis geweest, toen de dusgenaamde hofpartij heerste en zowel den koning als het volk in de engte dreef.

Vers 5

5. En het volk zal, bij de vernietiging van alle orde in den staat, door ene volksregering van de ellendigste soort vervangen, gedrongen 1) worden; de een zal zijn tegen den ander, en een iegelijk tegen zijnen naaste, zodat ook alle familiebanden worden verbroken; de jongeling zal, juist in tegenoverstelling van hetgeen door de natuurlijke en de zede-wet wordt bevolen, stout zijn, zich vermetel verzetten tegen den oude; de verachte, die tot de heffe des volks behoort, tegen den eerlijke, 2) die tot nog toe om zijn ambt in ere was.

1) Gedrongen worden in dan zie dat alle liefde tot elkaar zou wijken, en zelfzucht van de laagste soort den toon zou aangeven. Elk zich zelven het naast, zou dan in beoefening worden gebracht. Waar met God niet meer gerekend zou worden, zou men zich zelven zoeken in den meest vulgairen zin van het woord. 2) De een is de tiran van den ander; elk klaagt over verdrukking en is zelf de grootste verdrukker zijner broeders; alle ondergeschiktheid is weggenomen; men heeft niet alleen geen eerbied meer voor aanzien of hoge jaren, maar integendeel ouderdom, rang en geboorte zijn genoeg, om iemand tot het voorwerp van haat te maken.

De Revolutie in Frankrijk en elders (ook in Nederland) in `t laatst der vorige eeuw, gaf dergelijke misvormingen van `t staatsleven te aanschouwen. Dat geslacht is nog niet uitgestorven. Denk b. v. aan Parijs in September 1870.

Vers 5

5. En het volk zal, bij de vernietiging van alle orde in den staat, door ene volksregering van de ellendigste soort vervangen, gedrongen 1) worden; de een zal zijn tegen den ander, en een iegelijk tegen zijnen naaste, zodat ook alle familiebanden worden verbroken; de jongeling zal, juist in tegenoverstelling van hetgeen door de natuurlijke en de zede-wet wordt bevolen, stout zijn, zich vermetel verzetten tegen den oude; de verachte, die tot de heffe des volks behoort, tegen den eerlijke, 2) die tot nog toe om zijn ambt in ere was.

1) Gedrongen worden in dan zie dat alle liefde tot elkaar zou wijken, en zelfzucht van de laagste soort den toon zou aangeven. Elk zich zelven het naast, zou dan in beoefening worden gebracht. Waar met God niet meer gerekend zou worden, zou men zich zelven zoeken in den meest vulgairen zin van het woord. 2) De een is de tiran van den ander; elk klaagt over verdrukking en is zelf de grootste verdrukker zijner broeders; alle ondergeschiktheid is weggenomen; men heeft niet alleen geen eerbied meer voor aanzien of hoge jaren, maar integendeel ouderdom, rang en geboorte zijn genoeg, om iemand tot het voorwerp van haat te maken.

De Revolutie in Frankrijk en elders (ook in Nederland) in `t laatst der vorige eeuw, gaf dergelijke misvormingen van `t staatsleven te aanschouwen. Dat geslacht is nog niet uitgestorven. Denk b. v. aan Parijs in September 1870.

Vers 6

6. Wanneer, terwijl in den Staat alles is omgekeerd, zodat niemand meer lust heeft in een regeringsambt, en juist de opperheerschappij van de heffe des volks des te vuriger de herstelling der orde zal doen begeren, iemand, de eerste de beste, zijnen broeder uit het huis zijne vaders, in de algemene verlegenheid alle betrekkingen ter zijde stellende, zal aangrijpen, om hem te dwingen het landsbeheer op zich te nemen, zeggende: Gij hebt ten minste nog een kleed, al was het slechts een mantel, om u nog in zekeren betamelijken vorm als regent te kunnen vertonen, wees gij ons dan ten overste, laat toch dezen aanstoot, dezen last onder uwe hand wezen, namelijk den zwaren last, om in zulke bange tijden u te stellen aan het hoofd der zaken;

Vers 6

6. Wanneer, terwijl in den Staat alles is omgekeerd, zodat niemand meer lust heeft in een regeringsambt, en juist de opperheerschappij van de heffe des volks des te vuriger de herstelling der orde zal doen begeren, iemand, de eerste de beste, zijnen broeder uit het huis zijne vaders, in de algemene verlegenheid alle betrekkingen ter zijde stellende, zal aangrijpen, om hem te dwingen het landsbeheer op zich te nemen, zeggende: Gij hebt ten minste nog een kleed, al was het slechts een mantel, om u nog in zekeren betamelijken vorm als regent te kunnen vertonen, wees gij ons dan ten overste, laat toch dezen aanstoot, dezen last onder uwe hand wezen, namelijk den zwaren last, om in zulke bange tijden u te stellen aan het hoofd der zaken;

Vers 7

7. Zo zal hij, het aangeboden ereambt plechtig weigerend, in dien dag, dat hij het gelukkigst is, die zich in zijn eigen huis kan terugtrekken en met staatszaken niets heeft te maken, zijne hand tot een eed opheffen, zeggende: Ik kan geen heelmeester wezen, die de gebroken armen en benen van het gevallen staatslichaam weer helen kan; er is ook geen brood en geen kleed in mijn huis; zet mij den naakte en hongerlijdende, die zelf niet kan blijven staan, niet tot een overste des volks.

Vers 7

7. Zo zal hij, het aangeboden ereambt plechtig weigerend, in dien dag, dat hij het gelukkigst is, die zich in zijn eigen huis kan terugtrekken en met staatszaken niets heeft te maken, zijne hand tot een eed opheffen, zeggende: Ik kan geen heelmeester wezen, die de gebroken armen en benen van het gevallen staatslichaam weer helen kan; er is ook geen brood en geen kleed in mijn huis; zet mij den naakte en hongerlijdende, die zelf niet kan blijven staan, niet tot een overste des volks.

Vers 8

8. Deze diepe, tragische ellende is echter slechts ene rechtvaardige vergelding, want Jeruzalem heeft aangestoten, is gestruikeld, en Juda is reeds gevallen, dewijl hun tong en handelingen, hun woorden en daden, tegen den HEERE, hunnen Bondsgod, zijn, om de ogen Zijner heerlijkheid te verbitteren, te trotseren.

De ogen Zijner heerlijkheid, de alziende heilige ogen van Hem, den Rechter der aarde. De ontzedelijking des volks in woord en daad tergt in den hoogsten graad het rein en heilig aangezicht des hemelsen Konings. In de ogen Zijner heerlijkheid weerspiegelt niet alleen de barmhartigheid voor al degenen, die Hem liefhebben, maar ook de toorn jegens allen, die Hem verachten en zich van Hem afwenden. En nu zo diep is Israël gezonken, dat het niet alleen om die ogen der heerlijkheid zich niet meer bekommert, maar met opzet ze trotseert.

Vers 8

8. Deze diepe, tragische ellende is echter slechts ene rechtvaardige vergelding, want Jeruzalem heeft aangestoten, is gestruikeld, en Juda is reeds gevallen, dewijl hun tong en handelingen, hun woorden en daden, tegen den HEERE, hunnen Bondsgod, zijn, om de ogen Zijner heerlijkheid te verbitteren, te trotseren.

De ogen Zijner heerlijkheid, de alziende heilige ogen van Hem, den Rechter der aarde. De ontzedelijking des volks in woord en daad tergt in den hoogsten graad het rein en heilig aangezicht des hemelsen Konings. In de ogen Zijner heerlijkheid weerspiegelt niet alleen de barmhartigheid voor al degenen, die Hem liefhebben, maar ook de toorn jegens allen, die Hem verachten en zich van Hem afwenden. En nu zo diep is Israël gezonken, dat het niet alleen om die ogen der heerlijkheid zich niet meer bekommert, maar met opzet ze trotseert.

Vers 9

9. Het gelaat huns aangezichts getuigt tegen hen, 1) het tekent voor aller oog hun vervreemding van God, en hun zonden spreken zij vrij uit, gelijk Sodom (Genesis 19:5), zij verbergen ze niet, 2) terwijl een nog niet geheel verhard mens althans dit oordeel over zich uitspreekt, dat hij zich voor zijne zonde schaamt en ze niet openbaar maakt. Wee hunlieder ziel, want zij doen door deze uittarting van Gods toorn zich zelven kwaad!

1) Als men hen aanziet, ontdekt men terstond in hen een stout en onverzettelijk gelaat, hetwelk met een stalen voorhoofd gewapend is, dat zij van blikken noch van blozen weten; en geen wonder, zij komen er vermetel voor uit wat zij zijn en verklaren openlijk hun zonden gelijk Sodom. Zij roemen op hun snode handelingen, en verheffen zich op het welgelukken hunner boze bedrijven, die zij in het licht durven zetten, al waren zij nog zo heimelijk gepleegd, en al schreeuwden zij om wraak tegen den Hemel, zodat alle zaden en sprankelen van deze goddelozen ten enenmale weggerot en uitgeblust waren. 2) Mijn onbeschaamd gelaat strekt ten getuige tegen hen, hun zonden roepen ze uit, als die van Sodom. Dieper kunt Gij niet zinken. Het "gieriglijk" en onbeschaamd "bedrijven van alle zedelijke onreinheid, " dat is het toppunt der boosheid. Gelukkig hij, die gevallen zijnde, zich nog schaamt! .

Vers 9

9. Het gelaat huns aangezichts getuigt tegen hen, 1) het tekent voor aller oog hun vervreemding van God, en hun zonden spreken zij vrij uit, gelijk Sodom (Genesis 19:5), zij verbergen ze niet, 2) terwijl een nog niet geheel verhard mens althans dit oordeel over zich uitspreekt, dat hij zich voor zijne zonde schaamt en ze niet openbaar maakt. Wee hunlieder ziel, want zij doen door deze uittarting van Gods toorn zich zelven kwaad!

1) Als men hen aanziet, ontdekt men terstond in hen een stout en onverzettelijk gelaat, hetwelk met een stalen voorhoofd gewapend is, dat zij van blikken noch van blozen weten; en geen wonder, zij komen er vermetel voor uit wat zij zijn en verklaren openlijk hun zonden gelijk Sodom. Zij roemen op hun snode handelingen, en verheffen zich op het welgelukken hunner boze bedrijven, die zij in het licht durven zetten, al waren zij nog zo heimelijk gepleegd, en al schreeuwden zij om wraak tegen den Hemel, zodat alle zaden en sprankelen van deze goddelozen ten enenmale weggerot en uitgeblust waren. 2) Mijn onbeschaamd gelaat strekt ten getuige tegen hen, hun zonden roepen ze uit, als die van Sodom. Dieper kunt Gij niet zinken. Het "gieriglijk" en onbeschaamd "bedrijven van alle zedelijke onreinheid, " dat is het toppunt der boosheid. Gelukkig hij, die gevallen zijnde, zich nog schaamt! .

Vers 10

10. Zegt, opdat Juda en Jeruzalem als `t nog mogelijk is, eer het te laat is, nog den weg der gerechtigheid verkiezen, en Gods volk getroost worden, den rechtvaardige, dat het hem welgaan zal, al gaat het hem een tijd lang kwalijk; dat zij namelijk de vrucht hunner werken zullen eten 1) in allerlei geluk en zegen, die hun ten deel zal worden (Psalms 37:37.) 1) De uitspraak is zeer duidelijk, welke de vromen, in de tegenspoeden dezer wereld, het hoofd omhoog doet houden en ondersteunt. Dikwijls toch gebeurt het dat veel hen treft in den loop der wereldse dingen, wat tegen hunnen wens en de stemming van hun gemoed ingaat, of ook dat zij in de algemene oordelen en verliezen van dit leven worden ingewikkeld. Maar de zekere hoop houdt hen staande, dat God zijne dienaren niet aan hun lot overlaat. Dit leert de rede, dit bevestigd en heeft bevestigd de ondervinding van alle tijden, maar bovenal is het de vaste en de troostvolle leer van Gods Woord. Zelfs de tegenspoeden worden voor zijne vrienden, door de verwonderlijke goedheid en wijsheid Gods, ten goede gewend.

De vromen in die dagen worden hiermede getroost, dat als de Heere met Zijne oordelen zal komen, Hij hen niet zal vergeten, en aan hen zelf overlaten. De Heere had vroeger een Lot bewaard, en uitgered, toen Hij Sodom en Gomorra verwoestte, welnu Gods volk kan altijd op Zijne genade en genadige bescherming rekenen, indien het maar niet vergeet dat Hij immer op Zijne, d i. op goddelijke wijze de zijnen zegent.

Vers 10

10. Zegt, opdat Juda en Jeruzalem als `t nog mogelijk is, eer het te laat is, nog den weg der gerechtigheid verkiezen, en Gods volk getroost worden, den rechtvaardige, dat het hem welgaan zal, al gaat het hem een tijd lang kwalijk; dat zij namelijk de vrucht hunner werken zullen eten 1) in allerlei geluk en zegen, die hun ten deel zal worden (Psalms 37:37.) 1) De uitspraak is zeer duidelijk, welke de vromen, in de tegenspoeden dezer wereld, het hoofd omhoog doet houden en ondersteunt. Dikwijls toch gebeurt het dat veel hen treft in den loop der wereldse dingen, wat tegen hunnen wens en de stemming van hun gemoed ingaat, of ook dat zij in de algemene oordelen en verliezen van dit leven worden ingewikkeld. Maar de zekere hoop houdt hen staande, dat God zijne dienaren niet aan hun lot overlaat. Dit leert de rede, dit bevestigd en heeft bevestigd de ondervinding van alle tijden, maar bovenal is het de vaste en de troostvolle leer van Gods Woord. Zelfs de tegenspoeden worden voor zijne vrienden, door de verwonderlijke goedheid en wijsheid Gods, ten goede gewend.

De vromen in die dagen worden hiermede getroost, dat als de Heere met Zijne oordelen zal komen, Hij hen niet zal vergeten, en aan hen zelf overlaten. De Heere had vroeger een Lot bewaard, en uitgered, toen Hij Sodom en Gomorra verwoestte, welnu Gods volk kan altijd op Zijne genade en genadige bescherming rekenen, indien het maar niet vergeet dat Hij immer op Zijne, d i. op goddelijke wijze de zijnen zegent.

Vers 11

11. Maar wee den goddeloze, al schijnt hij een tijd lang midden in de vreugde te zijn, het zal hem kwalijk gaan! want de vergelding zijner handen zal, als de ure der Goddelijke afrekening daar is, hem geschieden 1) Proverbs 1:31).

1) Dit vers is een rechtstreekse tegenstelling met het vorige. De Heere wil er mede zeggen, dat de goddeloze er niet op te rekenen heeft, dat ook hij in die bescherming en uitredding Gods zou delen.

De geschiedenis van Israël heeft dit te aller tijde bewezen. Het pad door de Rode zee was voor Israël tot heil, maar voor Farao ten verderf.

Vers 11

11. Maar wee den goddeloze, al schijnt hij een tijd lang midden in de vreugde te zijn, het zal hem kwalijk gaan! want de vergelding zijner handen zal, als de ure der Goddelijke afrekening daar is, hem geschieden 1) Proverbs 1:31).

1) Dit vers is een rechtstreekse tegenstelling met het vorige. De Heere wil er mede zeggen, dat de goddeloze er niet op te rekenen heeft, dat ook hij in die bescherming en uitredding Gods zou delen.

De geschiedenis van Israël heeft dit te aller tijde bewezen. Het pad door de Rode zee was voor Israël tot heil, maar voor Farao ten verderf.

Vers 12

12. Toch heeft het volk minder schuld dan zijne leidslieden; en juist dit maakt den toestand zo treurig en troosteloos, dat het in de hogere standen zo ellendig gesteld is. De drijvers mijns volks zijn, daar zij hun ondergeschikten tot een speelbal maken van luim en willekeur, ofschoon in jaren gevorderd, toch wat hun gezindheid en daden aangaat moedwillige kinderen, en vrouwen heersen uit het vrouwenverblijf over hetzelve, terwijl zij koningen en vorsten, wier lusten zij dienen, naar haren wil weten te leiden. O mijn volk! die u leiden, de profeten aan het hof, door wie men u verzekeren laat, dat alles goed gaat en er geen gevaar is, verleiden u, en den weg uwer paden naar Gods wil tot uw heil, slokken zij in 1) zodat uwe ogen dien niet kunnen zien, en uwe voeten die niet kunnen vinden. 1) Van een koning is ook hier weer geen sprake, wel van zijne raadslieden, van zijne hofpartij, die zich laat leiden door vrouwen, en daarom als onzelfstandige kinderen optreden, zodat zij, in plaats van op te treden voor de belangen van het volk, het volk verdrukken.

Waarbij nog komt dat ook de profeten dwaalleringen voortbrachten. En hiermee was de zonde volmaakt. Israël's koning was een theocratisch koning, en daarom had de Heere Zijne profeten aan des koning hof om den koning te raden in overeenstemming met de wet en de ordinantiën Gods. Helaas, de theocratische koning was een schijnkoning geworden, en de profeten, in plaats van de wegen des Heren bekend te maken, hadden den weg Gods verkeerd, hadden de wet ingeslokt, zodat zij als het ware niet meer werd gevonden. En daarom kon niet anders dan het verderf van land en volk aanstaande zijn.

Vers 12

12. Toch heeft het volk minder schuld dan zijne leidslieden; en juist dit maakt den toestand zo treurig en troosteloos, dat het in de hogere standen zo ellendig gesteld is. De drijvers mijns volks zijn, daar zij hun ondergeschikten tot een speelbal maken van luim en willekeur, ofschoon in jaren gevorderd, toch wat hun gezindheid en daden aangaat moedwillige kinderen, en vrouwen heersen uit het vrouwenverblijf over hetzelve, terwijl zij koningen en vorsten, wier lusten zij dienen, naar haren wil weten te leiden. O mijn volk! die u leiden, de profeten aan het hof, door wie men u verzekeren laat, dat alles goed gaat en er geen gevaar is, verleiden u, en den weg uwer paden naar Gods wil tot uw heil, slokken zij in 1) zodat uwe ogen dien niet kunnen zien, en uwe voeten die niet kunnen vinden. 1) Van een koning is ook hier weer geen sprake, wel van zijne raadslieden, van zijne hofpartij, die zich laat leiden door vrouwen, en daarom als onzelfstandige kinderen optreden, zodat zij, in plaats van op te treden voor de belangen van het volk, het volk verdrukken.

Waarbij nog komt dat ook de profeten dwaalleringen voortbrachten. En hiermee was de zonde volmaakt. Israël's koning was een theocratisch koning, en daarom had de Heere Zijne profeten aan des koning hof om den koning te raden in overeenstemming met de wet en de ordinantiën Gods. Helaas, de theocratische koning was een schijnkoning geworden, en de profeten, in plaats van de wegen des Heren bekend te maken, hadden den weg Gods verkeerd, hadden de wet ingeslokt, zodat zij als het ware niet meer werd gevonden. En daarom kon niet anders dan het verderf van land en volk aanstaande zijn.

Vers 13

13. Maar lang zal dat niet meer duren, want de HEERE is reeds opgerezen van Zijn zetel in den hemel, en stelt Zich om met Zijne tegenpartijen te pleiten, en Hij staat, heeft zich opgemaakt om de volken te richten.

1) In Isaiah 3:13, Isaiah 3:14, wordt niet gesproken van de uitvoering van het vonnis, welke later zal plaats hebben, maar leiden in, in de rechtshandel van den Heere, het gaan zitten op zijn Rechterstoel, en het indagen der overtreders van Zijn heilige Wet.

In Isaiah 3:15 wordt dan ook de Heers als Rechter sprekende ingevoerd, die de hoofden, de burgerlijke en de geestelijke hoofden des volks, ter verantwoording roept. Op majestueuzen toon hoort hij den Heere spreken: Wat is ulieden, d. i. hoe hebt gij het durven bestaan tegen Mijne wet en tegen Zijne ordinantiën in, de aangezichten der ellendigen te versmaden! Maar aleer Hij verder gaat ten opzichte van de hoofden des volks, zal de Heere eerst de vrouwen, de dochters Jeruzalems, aanspreken, gelijk dan ook in de volgende verzen geschiedt.

Vers 13

13. Maar lang zal dat niet meer duren, want de HEERE is reeds opgerezen van Zijn zetel in den hemel, en stelt Zich om met Zijne tegenpartijen te pleiten, en Hij staat, heeft zich opgemaakt om de volken te richten.

1) In Isaiah 3:13, Isaiah 3:14, wordt niet gesproken van de uitvoering van het vonnis, welke later zal plaats hebben, maar leiden in, in de rechtshandel van den Heere, het gaan zitten op zijn Rechterstoel, en het indagen der overtreders van Zijn heilige Wet.

In Isaiah 3:15 wordt dan ook de Heers als Rechter sprekende ingevoerd, die de hoofden, de burgerlijke en de geestelijke hoofden des volks, ter verantwoording roept. Op majestueuzen toon hoort hij den Heere spreken: Wat is ulieden, d. i. hoe hebt gij het durven bestaan tegen Mijne wet en tegen Zijne ordinantiën in, de aangezichten der ellendigen te versmaden! Maar aleer Hij verder gaat ten opzichte van de hoofden des volks, zal de Heere eerst de vrouwen, de dochters Jeruzalems, aanspreken, gelijk dan ook in de volgende verzen geschiedt.

Vers 14

14. De HEERE komt ten gerichte, keert Zich vooral tegen de oudsten Zijns volks en des zelfs vorsten, die in plaats van leiders te zijn, verleiders daarvan zijn geworden, en zal zelf tot hun aanklager bij hen worden. Dan zal Hij zeggen: Ik kom met Mijne oordelen over u, want gijlieden hebt dezen wijngaard, Mijns volks (Isaiah 5:1), dien Ik u ter bewaring en verpleging gegeven had, zo weinig bewaard en verpleegd, dat gij dien integendeel verteerd, zelf afgeweid en u daaraan vergrepen hebt; en dit is het duidelijkste bewijs dat gij, als wijngaardeniers aangesteld, zeer ver gekomen zijt: de door u hun afgeperste door des ellendigen is in uwe huizen.

Vers 14

14. De HEERE komt ten gerichte, keert Zich vooral tegen de oudsten Zijns volks en des zelfs vorsten, die in plaats van leiders te zijn, verleiders daarvan zijn geworden, en zal zelf tot hun aanklager bij hen worden. Dan zal Hij zeggen: Ik kom met Mijne oordelen over u, want gijlieden hebt dezen wijngaard, Mijns volks (Isaiah 5:1), dien Ik u ter bewaring en verpleging gegeven had, zo weinig bewaard en verpleegd, dat gij dien integendeel verteerd, zelf afgeweid en u daaraan vergrepen hebt; en dit is het duidelijkste bewijs dat gij, als wijngaardeniers aangesteld, zeer ver gekomen zijt: de door u hun afgeperste door des ellendigen is in uwe huizen.

Vers 15

15. Wat is ulieden, dat gij Mijn volk verbrijzelt, hoe kunt gij er toe overgaan Mijn volk te vertrappen, en hoe komt het u toch in den zin, dat gij de aangezichten der ellendigen vermaalt 1), hen, die reeds z diep zijn neergebogen, door onbarmhartigheid van u afstotende en tot vertwijfeling brengende, spreekt de Heere, de Almachtige, HEERE der heirscharen, voor wie men toch moest vrezen, om Zijn eigendom en Zijne bijzondere beschermelingen niet aan te tasten. 1) Dit woord vermalen is zeer sterk; er is toch geen gewelddadiger verdrukking en verbrijzeling dan die van het koren tussen de molenstenen.

Hoe kunnen zij verdragen de vernietigende vraag van God: "Waarom verbrijzelt gij mijn volk?" Zij geven geen antwoord, want zij zijn door deze aanspraak als van den bliksem getroffen. De bestraffende aanspraak van Jehova is in `t algemeen vol schokkende waarheid en vooral het vooraan geplaatste een verpletterend donderwoord: "En gij, juist gij, juist gij. " . 25681-971008-2029-Isa3. 16 Isaiah 3:16-Isaiah 3:4 :1. De vrouwen der aanzienlijken in haren weelderigen zin en uiterlijken tooi spreiden bijzonder den strafbaren overmoed des volks ten toon. Tot haar wendt zich derhalve thans de mond des verontwaardigden redenaars, en met treffende ironie ontkleedt hij haar stuk voor stuk van hare pronksieraden. Daar staan zij nu walgelijk naakt, nog daarenboven in een tijd arm aan mannen, daar de kracht der natie gevallen is in den krijg! . 16. Verder, ook dit woord wordt mij openbaar aangaande de vrouwen, welke wel de meeste gaven en roeping hadden om den zuiveren godsdienst te bewaren, maar haar invloed mede tot verderf van mijn volk aanwenden (Isaiah 3:12), alzo zegt de HEERE: Daarom dat de dochters van Zion, de voorname en rijke vrouwen in Juda en vooral in Jeruzalem, welke hare rechte waardigheid zo geheel vergeten (1 Peter 3:3), zich trots verheffen, en gaan met uitgestrekten hals, het hoofd omhoog, en lonken met de ogen (2 Peter 2:14), al gaande en trippelende 1) daarhenen treden, en alsof hare voeten gebonden waren, "hare voetringen 2) doen klinken" .

1) Men kan hiermede het woord van Goethe vergelijken: "Hoe edel is haar gang, terwijl zij voor zich ziet. Het golvend slepen met haar kleed behaagt haar niet. " Wat den trippelenden gang betreft, die is als van kinderen, "de trippelende gang met kleine pasjes. "

Ofschoon volleerd en oud van jaren, willen de Jeruzalemse dames nog zeer jong schijnen. 2) De voorname vrouwen van dien tijd droegen boven de voetenkels gouden ringen, door gouden ketentjes onderling verbonden, waardoor de gang belemmerd werd, zij liepen zo, dat de enkels tegen elkaar sloegen, ook waren die gouden ketentjes met belletjes voorzien, om zo te laten bemerken dat zij naderden.

Vers 15

15. Wat is ulieden, dat gij Mijn volk verbrijzelt, hoe kunt gij er toe overgaan Mijn volk te vertrappen, en hoe komt het u toch in den zin, dat gij de aangezichten der ellendigen vermaalt 1), hen, die reeds z diep zijn neergebogen, door onbarmhartigheid van u afstotende en tot vertwijfeling brengende, spreekt de Heere, de Almachtige, HEERE der heirscharen, voor wie men toch moest vrezen, om Zijn eigendom en Zijne bijzondere beschermelingen niet aan te tasten. 1) Dit woord vermalen is zeer sterk; er is toch geen gewelddadiger verdrukking en verbrijzeling dan die van het koren tussen de molenstenen.

Hoe kunnen zij verdragen de vernietigende vraag van God: "Waarom verbrijzelt gij mijn volk?" Zij geven geen antwoord, want zij zijn door deze aanspraak als van den bliksem getroffen. De bestraffende aanspraak van Jehova is in `t algemeen vol schokkende waarheid en vooral het vooraan geplaatste een verpletterend donderwoord: "En gij, juist gij, juist gij. " . 25681-971008-2029-Isa3. 16 Isaiah 3:16-Isaiah 3:4 :1. De vrouwen der aanzienlijken in haren weelderigen zin en uiterlijken tooi spreiden bijzonder den strafbaren overmoed des volks ten toon. Tot haar wendt zich derhalve thans de mond des verontwaardigden redenaars, en met treffende ironie ontkleedt hij haar stuk voor stuk van hare pronksieraden. Daar staan zij nu walgelijk naakt, nog daarenboven in een tijd arm aan mannen, daar de kracht der natie gevallen is in den krijg! . 16. Verder, ook dit woord wordt mij openbaar aangaande de vrouwen, welke wel de meeste gaven en roeping hadden om den zuiveren godsdienst te bewaren, maar haar invloed mede tot verderf van mijn volk aanwenden (Isaiah 3:12), alzo zegt de HEERE: Daarom dat de dochters van Zion, de voorname en rijke vrouwen in Juda en vooral in Jeruzalem, welke hare rechte waardigheid zo geheel vergeten (1 Peter 3:3), zich trots verheffen, en gaan met uitgestrekten hals, het hoofd omhoog, en lonken met de ogen (2 Peter 2:14), al gaande en trippelende 1) daarhenen treden, en alsof hare voeten gebonden waren, "hare voetringen 2) doen klinken" .

1) Men kan hiermede het woord van Goethe vergelijken: "Hoe edel is haar gang, terwijl zij voor zich ziet. Het golvend slepen met haar kleed behaagt haar niet. " Wat den trippelenden gang betreft, die is als van kinderen, "de trippelende gang met kleine pasjes. "

Ofschoon volleerd en oud van jaren, willen de Jeruzalemse dames nog zeer jong schijnen. 2) De voorname vrouwen van dien tijd droegen boven de voetenkels gouden ringen, door gouden ketentjes onderling verbonden, waardoor de gang belemmerd werd, zij liepen zo, dat de enkels tegen elkaar sloegen, ook waren die gouden ketentjes met belletjes voorzien, om zo te laten bemerken dat zij naderden.

Vers 17

17. Zo zal de Heere U den schedel der dochters van Zion, waarvan nu de lange haarlokken afgolven, schurftig maken 1), en de HEERE zal hare schaamte ontbloten 2), haar overgevende ter ontering aan de ruwe krijgsknechten (Zacht 14:2).

1) Het grondwoord betekent uitvallen, wegvloeien. De profeet voorspelt hier ene kaalheid des hoofds, het uitvallen der haren, dat aan vuile ziekten, aan schurftheid en melaatsheid zijn oorsprong verschuldigd is.

Groot is de invloed ter bekoring, welke de natuurlijke gratie (bevalligheid), verhoogd door `t geen de kunst aanbrengt, uitoefent, maar de profeet, voor al die pracht blind, ziet alleen de vuiligheid der zielen en schildert voor die voorname vrouwen het smakeloos, walgelijk gewaad dat haar bereid is. 2) Wat wil ene met hare geile ogen lonkende vrouw, als `t er op aankomt ofschoon dan soms ook onbewust-toch anders dan `t geen hier gedreigd wordt, maar dan ook werkelijk met alle afschuwelijkheden der ruwheid moet gepaard gaan! God bezoekt in dat deel des lichaams, waarmee men gewoon is te zondigen. Men bezoeke slechts de hospitalen, waar de priesters en priesteressen der ontucht verpleegd worden.

De Oosterse vrouw, omhulde zich schier geheel door haren sluier voor den blik der vreemde mannen; wat haar hier gedreigd wordt, was derhalve een voor haar zeer onterende straf en bezoeking, als zij straks in het vreemde land, of reeds bij de belegering van hare kleding zou worden beroofd. De zonde van boelering, wordt hier met een de zonde evenarende straf geboet.

Vers 17

17. Zo zal de Heere U den schedel der dochters van Zion, waarvan nu de lange haarlokken afgolven, schurftig maken 1), en de HEERE zal hare schaamte ontbloten 2), haar overgevende ter ontering aan de ruwe krijgsknechten (Zacht 14:2).

1) Het grondwoord betekent uitvallen, wegvloeien. De profeet voorspelt hier ene kaalheid des hoofds, het uitvallen der haren, dat aan vuile ziekten, aan schurftheid en melaatsheid zijn oorsprong verschuldigd is.

Groot is de invloed ter bekoring, welke de natuurlijke gratie (bevalligheid), verhoogd door `t geen de kunst aanbrengt, uitoefent, maar de profeet, voor al die pracht blind, ziet alleen de vuiligheid der zielen en schildert voor die voorname vrouwen het smakeloos, walgelijk gewaad dat haar bereid is. 2) Wat wil ene met hare geile ogen lonkende vrouw, als `t er op aankomt ofschoon dan soms ook onbewust-toch anders dan `t geen hier gedreigd wordt, maar dan ook werkelijk met alle afschuwelijkheden der ruwheid moet gepaard gaan! God bezoekt in dat deel des lichaams, waarmee men gewoon is te zondigen. Men bezoeke slechts de hospitalen, waar de priesters en priesteressen der ontucht verpleegd worden.

De Oosterse vrouw, omhulde zich schier geheel door haren sluier voor den blik der vreemde mannen; wat haar hier gedreigd wordt, was derhalve een voor haar zeer onterende straf en bezoeking, als zij straks in het vreemde land, of reeds bij de belegering van hare kleding zou worden beroofd. De zonde van boelering, wordt hier met een de zonde evenarende straf geboet.

Vers 18

18. Tenzelven dage, wanneer de dreigende nood door oorlog, duurte, pest en oproer aanwezig is, zal de Heere wegnemen het sieraad der kousenbanden, 1) en de netjes, en de maantjes 2),

1) Het sieraad der kousenbanden. Banden gewoonlijk van goud gemaakt, even boven den enkel om het been vastgemaakt, dus voetringen.

Anderen vertalen: "netwerken, klederen, doorschijnend gebreid, vensters der oneerbaarheid genoemd. " 2) De netjes en de maantjes. De Staten-overzetters nemen "netjes" in den zin van sluiers, dun doorzichtig doek.

Anderen zon- en maan sieraden, zonnetjes (van goud) en maantjes (van zilver), die men om den hals droeg. Uit Judges 8:21 blijkt, dat men die gekroonde maantjes als sieraden den kamelen om den hals hing.

Vers 18

18. Tenzelven dage, wanneer de dreigende nood door oorlog, duurte, pest en oproer aanwezig is, zal de Heere wegnemen het sieraad der kousenbanden, 1) en de netjes, en de maantjes 2),

1) Het sieraad der kousenbanden. Banden gewoonlijk van goud gemaakt, even boven den enkel om het been vastgemaakt, dus voetringen.

Anderen vertalen: "netwerken, klederen, doorschijnend gebreid, vensters der oneerbaarheid genoemd. " 2) De netjes en de maantjes. De Staten-overzetters nemen "netjes" in den zin van sluiers, dun doorzichtig doek.

Anderen zon- en maan sieraden, zonnetjes (van goud) en maantjes (van zilver), die men om den hals droeg. Uit Judges 8:21 blijkt, dat men die gekroonde maantjes als sieraden den kamelen om den hals hing.

Vers 19

19. De reukdoosjes, 1) en de kleine ketentjes, en de glinsterende kledingen 2),

1) Men verstaat daaronder de gouden of zilveren doosjes met muskus of andere specerijen gevuld, gedragen aan den hals of op de borsten, of tussen deze. Anderen vertalen oorsiersels. 2) Of sluiers, de gewone dracht der Oosterse vrouwen, uit twee delen bestaande; het ene deel bedekte aangezicht en borsten, het andere achterhoofd en schouders.

Vers 19

19. De reukdoosjes, 1) en de kleine ketentjes, en de glinsterende kledingen 2),

1) Men verstaat daaronder de gouden of zilveren doosjes met muskus of andere specerijen gevuld, gedragen aan den hals of op de borsten, of tussen deze. Anderen vertalen oorsiersels. 2) Of sluiers, de gewone dracht der Oosterse vrouwen, uit twee delen bestaande; het ene deel bedekte aangezicht en borsten, het andere achterhoofd en schouders.

Vers 20

20. De hoofdkroning, diadeem, en de armversierselen 1), en de bindselen, smalle gordels van ene edele stof (Jeremiah 2:32), en de reukballetjes, reukdoosjes in den vorm van appelen, in den gordel gedragen, en de oorringen 2), in de oren of aan den hals gedragen amuletten, of behoedmiddelen tegen boze invloeden;

1) Anderen: voetketentjes, behorende bij de oorringen. (zie Isaiah 3:18). 2) Oorringen: eigenlijk slangetjes, ene soort van talismans, dunne gouden plaatjes, slangswijze gevormd en met toverkarakters gegraveerd als een behoedmiddel tegen bezweringen.

Vers 20

20. De hoofdkroning, diadeem, en de armversierselen 1), en de bindselen, smalle gordels van ene edele stof (Jeremiah 2:32), en de reukballetjes, reukdoosjes in den vorm van appelen, in den gordel gedragen, en de oorringen 2), in de oren of aan den hals gedragen amuletten, of behoedmiddelen tegen boze invloeden;

1) Anderen: voetketentjes, behorende bij de oorringen. (zie Isaiah 3:18). 2) Oorringen: eigenlijk slangetjes, ene soort van talismans, dunne gouden plaatjes, slangswijze gevormd en met toverkarakters gegraveerd als een behoedmiddel tegen bezweringen.

Vers 21

21. De ringen en de voorhoofdsierselen, Umbreit: De vingerringen en de neusringen. Voorhoofdsierselen waren, die over het voorhoofd tot op den neus hingen.

Vers 21

21. De ringen en de voorhoofdsierselen, Umbreit: De vingerringen en de neusringen. Voorhoofdsierselen waren, die over het voorhoofd tot op den neus hingen.

Vers 22

22. De wisselklederen, gedragen bij feestelijke gelegenheden, ene soort van gala-kostuum, en de manteltjes, over de gewone kleding heen gedragen, en de hoedjes 1), en de zijden, met goud gestikte geld-buidels,

1) Manteltjes en hoedjes, anderen: De rokken en de mantels. Voor hoedjes heeft Luther sluiers, omslagdoeken (zie Ruth 3:15).

Vers 22

22. De wisselklederen, gedragen bij feestelijke gelegenheden, ene soort van gala-kostuum, en de manteltjes, over de gewone kleding heen gedragen, en de hoedjes 1), en de zijden, met goud gestikte geld-buidels,

1) Manteltjes en hoedjes, anderen: De rokken en de mantels. Voor hoedjes heeft Luther sluiers, omslagdoeken (zie Ruth 3:15).

Vers 23

23. De spiegels (vervaardigd van gepolijste metalen platen (Job 37:18), en de fijn linnen deksels, borstklederen of voorhemden van het fijnste linnen en de hulledoeken, uit veelvervige doeken saamgestelde hoofddeksels of tulbanden, en de sluiers 1), over de andere klederen gedragen.

Isaiah 3:18-Isaiah 3:23. "Wegnemen zal Ik dat alles, al dat sieraad: die kousenbanden, netjes (of zonnen) maantjes enz. " Met deze profetie is `t Jesaja te doen, om sterk tegenover elkaar te stellen, al de bont uitgedoste heerlijkheid der wereld, en de ware, geestelijke, goddelijke eenvoudige, inwendig verheerlijkende schoonheid, welke de Heere voor Zijn volk bereid heeft.

Vers 23

23. De spiegels (vervaardigd van gepolijste metalen platen (Job 37:18), en de fijn linnen deksels, borstklederen of voorhemden van het fijnste linnen en de hulledoeken, uit veelvervige doeken saamgestelde hoofddeksels of tulbanden, en de sluiers 1), over de andere klederen gedragen.

Isaiah 3:18-Isaiah 3:23. "Wegnemen zal Ik dat alles, al dat sieraad: die kousenbanden, netjes (of zonnen) maantjes enz. " Met deze profetie is `t Jesaja te doen, om sterk tegenover elkaar te stellen, al de bont uitgedoste heerlijkheid der wereld, en de ware, geestelijke, goddelijke eenvoudige, inwendig verheerlijkende schoonheid, welke de Heere voor Zijn volk bereid heeft.

Vers 24

24. Al deze 21 toilet-artikelen-een drievoudig boos zevental! zal de Heere wegnemen. En het zal geschieden, dat er voor specerij uit de reukdoosjes (Isaiah 3:20) stank zal zijn, als bij vuile etterende, slecht verbonden wonden is op te merken, en lossigheid, 1) voor enen gordel (bindselen Isaiah 3:20), en kaalheid, 2) een kaal hoofd, in plaats van krullende, golvende haarvlechten, gelijk de zucht om zich op te pronken, die door allerlei middelen weet te vormen, en omgording eens zaks, gelijk door treurenden en boetenden gedragen wordt (Genesis 37:34), in plaats van enen wijden rok, een prachtig overkleed (Isaiah 3:22), en verbranding 3), in plaats van die schoonheid, waarop gij nu zo trots zijt.

1) In het Hebreeën Nikpah. Beter een strik, waarmee de slavinnen of gevangen vrouwen werden vastgehouden. In plaats dus van den gordel het teken van vrijheid en sieraad, zou de vrouwen een strik worden aangelegd als bewijs van slavernij en gevangenschap. 2) Dit is niet een hoofd beroofd van haren alleen, meer een zeer hoofd, geheel het tegenovergestelde van schoonheid. 3) Dit wil niet zeggen dat haar gelaat door de zon zou verbrand worden, maar dat zij op hare voorhoofden het brandmerk der slavernij zouden ontvangen.

Vers 24

24. Al deze 21 toilet-artikelen-een drievoudig boos zevental! zal de Heere wegnemen. En het zal geschieden, dat er voor specerij uit de reukdoosjes (Isaiah 3:20) stank zal zijn, als bij vuile etterende, slecht verbonden wonden is op te merken, en lossigheid, 1) voor enen gordel (bindselen Isaiah 3:20), en kaalheid, 2) een kaal hoofd, in plaats van krullende, golvende haarvlechten, gelijk de zucht om zich op te pronken, die door allerlei middelen weet te vormen, en omgording eens zaks, gelijk door treurenden en boetenden gedragen wordt (Genesis 37:34), in plaats van enen wijden rok, een prachtig overkleed (Isaiah 3:22), en verbranding 3), in plaats van die schoonheid, waarop gij nu zo trots zijt.

1) In het Hebreeën Nikpah. Beter een strik, waarmee de slavinnen of gevangen vrouwen werden vastgehouden. In plaats dus van den gordel het teken van vrijheid en sieraad, zou de vrouwen een strik worden aangelegd als bewijs van slavernij en gevangenschap. 2) Dit is niet een hoofd beroofd van haren alleen, meer een zeer hoofd, geheel het tegenovergestelde van schoonheid. 3) Dit wil niet zeggen dat haar gelaat door de zon zou verbrand worden, maar dat zij op hare voorhoofden het brandmerk der slavernij zouden ontvangen.

Vers 25

25. Uwe, der dochter Zions, mannen zullen door het zwaard vallen, en uwe voornaamste helden in den strijd (Klaagt. 2:21).

Vers 25

25. Uwe, der dochter Zions, mannen zullen door het zwaard vallen, en uwe voornaamste helden in den strijd (Klaagt. 2:21).

Vers 26

26. En hare, der dochter Zions of Jeruzalems poorten zullen treuren en leed dragen, omdat zij, eenmaal de verzamelplaatsen der talrijke mannen, nu eenzaam en verlaten zijn, en zij zal, van hare tegenwoordige hoogte afgeworpen (Isaiah 47:1) en ledig gemaakt zijnde, op de aarde zitten 1) als ene weduwe, welke haren jammerstaat beweent. 1) Zij bedoelen door al deze versierselen de manluiden te bekoren, te begoochelen, en hun genegenheid te winnen, maar er zal niemand zijn, die er zich door kan laten verstrikken, want de mannen zouden door het zwaard vernield en de helden in den strijd gedood worden.

Het vuur zou de jongelingen verteren en dan zouden de jonge maagden niet meer ten huwelijk gegeven worden. Als het een tijd is om te oorlogen, trekken de machtigen ten strijde op, en worden wel eens het eerst geveld. En als God Zion in toorn bezoeken en het van alle zijne sieraden ontkleden wil, laat Hij er de vijanden heersen, de stad verwoesten, haar inwoners verderven of verjagen en noodzaakt hun om als een eenzame tortelduif te kirren en te klagen, en daarin wordt letterlijk bewaarheid, alles wat de profeet hier den ondeugenden volke voorspeld heeft.

Vers 26

26. En hare, der dochter Zions of Jeruzalems poorten zullen treuren en leed dragen, omdat zij, eenmaal de verzamelplaatsen der talrijke mannen, nu eenzaam en verlaten zijn, en zij zal, van hare tegenwoordige hoogte afgeworpen (Isaiah 47:1) en ledig gemaakt zijnde, op de aarde zitten 1) als ene weduwe, welke haren jammerstaat beweent. 1) Zij bedoelen door al deze versierselen de manluiden te bekoren, te begoochelen, en hun genegenheid te winnen, maar er zal niemand zijn, die er zich door kan laten verstrikken, want de mannen zouden door het zwaard vernield en de helden in den strijd gedood worden.

Het vuur zou de jongelingen verteren en dan zouden de jonge maagden niet meer ten huwelijk gegeven worden. Als het een tijd is om te oorlogen, trekken de machtigen ten strijde op, en worden wel eens het eerst geveld. En als God Zion in toorn bezoeken en het van alle zijne sieraden ontkleden wil, laat Hij er de vijanden heersen, de stad verwoesten, haar inwoners verderven of verjagen en noodzaakt hun om als een eenzame tortelduif te kirren en te klagen, en daarin wordt letterlijk bewaarheid, alles wat de profeet hier den ondeugenden volke voorspeld heeft.

Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Isaiah 3". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/isaiah-3.html. 1862-80.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile