Lectionary Calendar
Friday, November 22nd, 2024
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
advertisement
advertisement
advertisement
Attention!
For 10¢ a day you can enjoy StudyLight.org ads
free while helping to build churches and support pastors in Uganda.
Click here to learn more!
free while helping to build churches and support pastors in Uganda.
Click here to learn more!
Bible Commentaries
Bijbelverkaring van Matthew Henry Henry's compleet
Auteursrechtverklaring
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Bibliografische Informatie
Henry, Matthew. "Commentaar op Isaiah 28". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/commentaries/dut/mhm/isaiah-28.html. 1706.
Henry, Matthew. "Commentaar op Isaiah 28". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/
Whole Bible (3)
Inleiding
Bijbelverkaring van Matthew Henry, JESAJA 28In dit hoofdstuk:
I. Worden de Efraïmieten bestraft en gedreigd om hun hoogmoed en hun dronkenschap, hun valse gerustheid en zinnelijkheid, Isaiah 28:1, maar in het midden daarvan is hier een genaderijke belofte van Gods gunst jegens het overblijfsel Zijns volks, Isaiah 28:5, Isaiah 28:6.
II. Zij worden ook bestraft en gedreigd om hun stompzinnigheid en hun onbekwaamheid om te profiteren van het onderwijs, dat de profeet hun in de naam van God gaf, Isaiah 28:9.
III. De oversten van Jeruzalem worden bestraft en gedreigd om hun onbeschaamde minachting van Gods oordelen en hun trotseren ervan, en na een genaderijke belofte van Christus en Zijn genade, wordt hun bekend gemaakt dat de ijdele hoop, waarmee zij zich vleien om aan Gods oordelen te ontkomen, hen voorzeker teleur zal stellen, Isaiah 28:14.
IV. Dit alles wordt bevestigd door een beeld of gelijkenis, ontleend aan de methode, die de landman aanwendt voor zijn brood en zijn graan, daarnaar moeten zij verwachten dat God handelen zal met Zijn volk, dat Hij onlangs Zijn dorsing en de tarwe Zijns dorsvloers had genoemd, Isaiah 21:10, Isaiah 28:23. Dit is geschreven tot onze vermaning en is nuttig om ons te waarschuwen en te bestraffen.
Inleiding
Bijbelverkaring van Matthew Henry, JESAJA 28In dit hoofdstuk:
I. Worden de Efraïmieten bestraft en gedreigd om hun hoogmoed en hun dronkenschap, hun valse gerustheid en zinnelijkheid, Isaiah 28:1, maar in het midden daarvan is hier een genaderijke belofte van Gods gunst jegens het overblijfsel Zijns volks, Isaiah 28:5, Isaiah 28:6.
II. Zij worden ook bestraft en gedreigd om hun stompzinnigheid en hun onbekwaamheid om te profiteren van het onderwijs, dat de profeet hun in de naam van God gaf, Isaiah 28:9.
III. De oversten van Jeruzalem worden bestraft en gedreigd om hun onbeschaamde minachting van Gods oordelen en hun trotseren ervan, en na een genaderijke belofte van Christus en Zijn genade, wordt hun bekend gemaakt dat de ijdele hoop, waarmee zij zich vleien om aan Gods oordelen te ontkomen, hen voorzeker teleur zal stellen, Isaiah 28:14.
IV. Dit alles wordt bevestigd door een beeld of gelijkenis, ontleend aan de methode, die de landman aanwendt voor zijn brood en zijn graan, daarnaar moeten zij verwachten dat God handelen zal met Zijn volk, dat Hij onlangs Zijn dorsing en de tarwe Zijns dorsvloers had genoemd, Isaiah 21:10, Isaiah 28:23. Dit is geschreven tot onze vermaning en is nuttig om ons te waarschuwen en te bestraffen.
Verzen 1-8
Jesaja 28:1-8I. Hier waarschuwt de profeet het rijk van de tien stammen voor de oordelen, die over hen zullen komen wegens hun zonden, die spoedig daarna volvoerd werden door de koning van Assyrië, die hun land verwoestte en het volk gevankelijk wegvoerde. Efraïm had zijn naam ontleend aan vruchtbaarheid, hun grond zeer vruchtbaar zijnde, en de voortbrengselen ervan waren zeer overvloedig en de beste van hun soort, zij hadden zeer veel vette valleien Isaiah 28:1, Isaiah 28:4, en Samaria, dat op een heuvel was gelegen, was, als het ware, aan het hoofd van de vette valleien. Hun land was rijk en lieflijk, en als de hof des Heeren, het was de roem van Kanan, zoals Kanan de roem was van alle landen, hun korenoogsten hun wijnoogst weren het heerlijk sieraad op het hoofd van hun valleien, die geheel bedekt waren met koren en wijnstokken. Merk nu op:
1. Welk een slecht gebruik zij maakten van hun overvloed. Wat God hun gaf om Hem er mee te dienen, verdierven zij, misbruikten zij door het tot voedsel en brandstof te maken voor hun lusten.
A. Zij waren er door opgeblazen van hoogmoed. De goedheid, waarmee God hun jaren kroonde, die Hem een heerlijk sieraad des lofs behoorde te wezen, was hun een sieraad des hoogmoeds. Zij, die rijk zijn in de wereld, zijn licht hoogmoedig, 1 Timothy 6:17. Hun koning, die de kroon droeg, was er trots op dat hij over zo'n rijk land regeerde. Samaria, hun koninklijke stad, was bekend om haar hoogmoed. Misschien was het onder hen gebruikelijk om op hun feesten guirlandes te dragen, vervaardigd van bloemen en korenaren, die zij droegen ter ere van hun vruchtbaar land. Hoogmoed was een zonde, die algemeen onder hen heerste, en daarom heeft de profeet in de naam van Hem, die de hovaardigen wederstaat, vrijmoedig een wee uitgeroepen over de hovaardige kroon. Als zij, die kronen dragen, er hoogmoedig op zijn, dan moeten zij niet denken dat zij aan dat wee zullen ontkomen. Hetgeen waar de mensen hoogmoedig op zijn, is hun, al is het ook nog zo nietig, een kroon, hij, die hoogmoedig is, denkt dat hij zo groot is als een koning, maar wee hun, die aldus zichzelf verhogen, zij zullen vernederd worden, hun hoogmoed is de voorbode van hun verderf.
B. Ze gaven zich toe in zinnelijkheid, Efraïm was bekend, of berucht, om zijn dronkenschap en uitgieting van overdadigheid. Samaria, het hoofd van de vette valleien, was vol van degenen die geslagen waren van de wijn, er door gebro ken waren, zoals de kanttekening zegt. Zie hoe dwaas dronkaards handelen, en geen wonder, daar zij in het bedrijven van de zonde reeds dwazen of dieren van zichzelf maken.
a. Zij laten zich overwinnen door de zonde, laten de zonde over zich heersen, worden er de dienstknechten van, 2 Peter 2:1, zij worden er gevangen door geleid, en de gevangenschap is zoveel smadelijker omdat zij vrijwillig is. Sommigen van deze slaven hebben zelf erkend dat er geen zwaarder werk ter wereld is dan drinken. Zij zijn verslagen, niet door de wijn, maar door hun liefde ervoor.
b. Zij onderwerpen zich om er door in het verderf gestort te worden, zij zijn verbroken door de wijn hun gezondheid is er door te gronde gericht zij zijn gebroken in hun beroep, hun bezittingen en hun gezin worden er in het verderf door gestort, hun vrede met God is verbroken, en hun zielen zijn in gevaar om voor eeuwig verloren te gaan, en dit alles voor de bevrediging van een lage lust. Wee die dronkaards van Efraïm! De leraren moeten het algemene wee van het woord toepassen op bijzondere plaatsen en personen. Wij moeten zeggen: Wee de dronkaards! hun toestand is een toestand van wee en ellende hun dierlijke genietingen moeten beklaagd, niet benijd worden, "zij zullen het koninkrijk Gods niet beërven," 1 Corinthiers 6:10, de vloek is van kracht tegen hen, Deuteronomy 29:19, Deuteronomy 29:20. Ja, wij moeten nog verder gaan en zeggen: Wee de dronkaards van zo'n plaats, opdat zij mogen horen en vrezen, ja, en wee deze of die persoon, als hij een dronkaard is. Er is een bijzonder wee over de dronkaards van Efraïm, want zij behoren tot Gods belijdend volk, en hun betaamt dronkenschap minder de aan anderen, zij weten beter en daarom moeten zij een beter voorbeeld geven. Sommigen houden het er voor dat de hovaardige kroon behoort tot de dronkaards, en dat er de guirlandes mee bedoeld zijn, waarmee zij gekroond werden, die in hun wedstrijden bij hun drinkgelagen de overwinning hadden behaald over de overigen van het gezelschap, dat is, meer hadden kunnen drinken dan een hunner: zij waren er trots op sterke wijndrinkers te zijn, maar wee hun, die aldus roemen in hun schande.
2. De rechtvaardigheid Gods in het wegnemen van hun overvloed, die zij aldus misbruikt hadden. Hun heerlijk sieraad, de overvloed, waarop zij trots waren is slechts een verwelkende bloem, het is spijze, die vergaat. De beste vruchten zijn, als God ze verderft, er op blaast, slechts verwelkende bloemen, Isaiah 28:1. God kan gemakkelijk "hun koren wegnemen op zijn tijd," Hosea 2:8, en locum valtatum, grond die vervreemd was en braak ligt, herstellen, dit Zijn goed, dat zij voor Bal bereid hebben. God heeft een beambte, gereed en bereid om beslag te leggen voor Hem. Hij heeft tot Zijn dienst een sterke en machtige, die in staat is het werk te doen namelijk de koning van Assyrië, die met de hand ter aarde zal werpen, gemakkelijk en als door het omwenden van de hand zal ter nederwerpen en vernietigen, al hetgeen waarop zij hoogmoedig zijn en waarin zij een welbehagen hebben, Isaiah 28:2. Hij zal het ter aarde werpen om in stukken te worden gebroken met een sterke hand, waartegen zij niets vermogen. Dan zullen de hovaardige kroon en de dronkenen van Efraïm met voeten vertreden worden Isaiah 28:3, zij zullen aan verachting worden blootgesteld, en niet in staat zijn om zich te herstellen. Dronkaards zijn in hun dwaasheid er licht toe geneigd om trotselijk te spreken, en dan het meest op zichzelf te roemen, als zij het meest over zichzelf beschaamd moesten zijn, maar hierdoor maken zij zich slechts des te meer bespottelijk. Het sieraad hunner valleien, waarin zij roemden, zal wezen:
a. Als een verwelkende bloem (zoals tevoren, Isaiah 28:1) het zal vanzelf verdorren, en heeft in zich de beginselen van zijn eigen bederf, het zal mettertijd door zijn eigen mot en roest verdorven worden.
b. Gelijk de rijpe vrucht zodra zij ontdekt is geplukt en gegeten wordt, zo is de rijkdom van de wereld, behalve nog dat hij vanzelf kan vervallen en tenietgaan, ook er aan blootgesteld om door anderen te worden verslonden, en wel met evenveel gretigheid als de eerste rijpe vruchten, als er sterk naar verlangd wordt, Micah 7:1. Dieven breken door en stelen. De oogst, waar de wereldling trots op is, wordt door de hongerigen verteerd, Job 5:5, niet zodra bespeuren zij de prooi, of zij steken de hand er naar uit, en verslinden al wat zij er machtig van kunnen worden, hij wordt even gemakkelijk verslonden als de vruchten, die rijp zijn, voordat zij tot haar volle wasdom zijn gekomen en zeer klein zijnde, opgegeten worden, en van weinig waarde zijnde, worden zij niet bewaard, maar terstond opgegeten.
II. Vervolgens wendt hij zich tot het rijk van Juda, dat hij de overgeblevenen Zijns volks noemt, Isaiah 28:5, want zij waren slechts twee stammen tegen tien in het rijk van Israël. 1. Hij belooft hun Gods gunst, en dat zij onder Zijn leiding en bescherming genomen zullen worden, als het sieraad van Efraïm blootgesteld zal zijn om vertreden en verslonden te worden, Isaiah 28:5,Isaiah 28:6. Te die dage als het Assyrische leger Israël zal verwoesten, en Juda zou kunnen denken dat het huis van hun buurman in brand staande, hun eigen huis gevaar liep van ook in brand te geraken, te die dagen van vertreding en benauwdheid, zal God de overgeblevenen Zijns volks zijn alles wat zij nodig hebben en kunnen begeren, niet alleen voor het rijk van Juda, maar ook voor diegenen van Israël, die aan hun oprechtheid hebben vastgehouden, en die, zoals waarschijnlijk het geval was met sommigen van hen, zich naar het land van Juda hebben begeven om zich onder de bescherming van de Godvruchtige koning Hizkia te stellen. Toen de Assyriër, deze machtige en sterke, in Israël was als een hagelstorm, knetterend en bulderend, als een verwoestende stormwind, alles terneer werpende, inzonderheid op zee, en als een vloed van de sterke wateren, die overvloeien, het land overstromen, Isaiah 28:2, dan zal in die dag de Heere van de heirscharen van alle heirscharen, door bijzondere gunsten Zijn volk onderscheiden, die zich onderscheiden hebben door een standvastig aankleven van Hem, en wat zij het meest behoeven, zal Hij zelf dan voor hen wezen. De waarde van de beloften wordt er zeer door verhoogd dat God, zich verbindende om een algenoegzaam God te zijn voor Zijn volk, het op zich neemt om zelf alles voor hen te zijn, dat zij kunnen begeren. Hij zal hun al de eer aandoen, die nodig is, niet alleen om hen voor smaad en minachting te behoeden, maar om hun eer en achting te doen verwerven. Hij zal hun tot een heerlijke kroon wezen en tot een sierlijke krans. Zij, die de hovaardige kroon droegen, hebben met minachting neergezien op Gods volk, en het vertreden, en zij-Gods volk-waren het snarenspel van de dronkenen van Efraïm, maar God zal door Zijn voorzienigheid zo voor hen verschijnen, dat het blijkbaar wordt dat Zijn gunst over hen is, en dat zal hun een heerlijke kroon wezen, immers welke grotere heerlijkheid of eer kan een volk hebben, dan om door God als de Zijnen erkend te worden? En Hij zal door Zijn genade zo aan hen verschijnen, dat het blijkbaar wordt dat Zijn beeld in hen vernieuwd is, en dat zal hun tot een sierlijke krans wezen, immers welk groter sieraad kan iemand hebben dan het sieraad van de heiligheid? Zij, die God tot hun God hebben, hebben Hem tot een kroon van de heerlijkheid en tot een sierlijker krans, want zij zijn Hem tot koningen en priesters gemaakt.
b. Hij zal hun al de wijsheid en genade geven die zij nodig hebben om de plicht van hun plaats en roeping naar de eis te vervullen. Voor hen, die ten gerichte zitten zal Hij zelf een geest des gerichts of des oordeels wezen, de raadslieden van de kroon zullen door wijsheid worden geleid en bestuurd, en de rechters zullen regeren door recht en billijkheid. Het is voor ieder volk een grote zegen als zij, die tot openbare ambten geroepen worden, bekwaam zijn voor hun post, als zij, die ten oordeel zitten, een geest des oordeels hebben, een geest van bestuur en regering.
c. Hij zal hun al de moed en de vrijmoedigheid geven die nodig zijn, om hen vastberaden te doen heengaan door al de moeilijkheden en de tegenstand, die zij waarschijnlijk zullen ontmoeten, Hij zal tot een sterkte wezen degenen, die de strijd afkeren tot de poort toe, tot de poort van de vijand, wiens steden zij belegeren, of tot hun eigen poorten, als zij een uitval doen tegen de vijanden, die hen belegeren. De kracht van het krijgsvolk is evenzeer van God afhankelijk als de wijsheid van de magistraten, als God die beide geeft dan is Hij een kroon van de heerlijkheid voor Zijn volk. Dit kan zeer wel verondersteld worden op Christus te wezen, en zo wordt het door de Chaldeeuwse paraphrase ook uitgelegd: te dien dage zal de Messias een heerlijke kroon zijn. Simeon noemt Hem de heerlijkheid van Zijn volk Israël, en Hij is ons geworden wijsheid en rechtvaardigheid en kracht van God. 2. Hij klaagt over de verdorvenheden, die onder hen gevonden werden, en over de vele verdorvenen, Isaiah 28:7. En ook dezen, ook velen van Juda, dwalen van de wijn. Er zijn dronkenen van Jeruzalem, zowel als dronkenen van Efraïm, en daarom moet de genade Gods te meer bewonderd worden dat Hij de heerlijkheid van Juda niet verdorven heeft, zoals Hij de heerlijkheid van Efraïm heeft verdorven. Sparende genade legt ons zeer bijzondere verplichtingen op, als zij aldus onderscheidend voor ons is. Efraïms zonden worden in Juda gevonden, maar toch niet Efraïms verderf. Zij dwalen door wijn, hun onmatig drinken is zelf reeds een practische dwaling, zij denken hun verbeeldingskracht er door te verhogen, maar zij verderven hun oordeel er mede, en aldus bedriegen zij zichzelf, zij denken er hun gezondheid door te bevorderen, er hun spijsvertering gemakkelijk door te maken, maar zij bederven hun lichaamsgestel, en verhaasten ziekte en de dood. En het is de aanleiding tot zeer vele dwalingen in beginsel, hun verstand wordt er door beneveld, het geweten verleid, en daarom zullen zij, om er zich in te steunen, verdorven meningen omhelzen, en hun verstand, hun geest geweld aandoen, om zich toe te geven in hun lusten. Waarschijnlijk zijn sommigen door hun liefde tot de wijn en sterken drank er toe gebracht om afgoden te aanbidden, want bij hun afgodische feesten werd daar een overvloedig gebruik van gemaakt, en zo dwaalden zij door de wijn, zoals Israël zich door zijn liefde voor de dochteren van Moab aan Bal-Peor gekoppeld heeft.
Drie dingen worden hier opgemerkt als verzwaringen van deze zonde:
A. Dat diegenen er zich aan schuldig maakten, wier roeping het was om anderen er tegen te waarschuwen, hen betere dingen te leren, en die dus een beter voorbeeld hadden moeten geven. De priester en de profeet zijn verslonden van de wijn hun ambt is er geheel in bedolven, teniet gedaan. De priesters waren als offeraars door een speciale wet verplicht om matig te zijn, Leviticus 10:9, en als oversten en magistraten kwam het hun niet toe wijn te drinken, Proverbs 31:4. De profeten waren een soort van nazireërs, zoals blijkt uit Amos 2:11, en daar zij naar hun ambt bestraffers waren, was het hun plicht om zich op de grootst mogelijke afstand te houden van de zonden, die zij in anderen bestraften, en toch waren velen van hen verstrikt in deze zonde. Hoe, een priester, een profeet, een bedienaar van het Evangelie, en toch dronken! Vertel het niet te Gath. Zulk een ergernis, zo'n schande zijn zij voor hun gewaad.
B. Dat de gevolgen ervan zeer verderflijk waren, niet alleen door de slechte invloed van hun voorbeeld maar als de profeet dronken was dan dwaalde hij in het gezicht, de valse profeten maakten zich duidelijk als de zodanigen bekend, als zij door de drank waren bevangen. De priester vergat de inzetting en veranderde de rechtzaak aller verdrukten, Proverbs 31:5, hij was even onvast in de werkingen van zich geest als in de bewegingen van zijn lichaam. Welke wijsheid of gerechtigheid kan men verwachten van hen, die verstand en deugd en geweten en alles wat van waarde is opofferen aan zo'n lage lust als de liefde tot sterke drank is? Welgelukzalig zijt gij land, welks vorsten ter rechter tijd eten, tot sterkte, en niet tot drinkerij, Ecclesiastes 10:17.
C. Dat de ziekte epidemisch was, en dat de meesten van hen, die open tafel hielden, er door besmet waren. Alle tafels zijn vol van uitspuwsel, Isaiah 28:8. Zie hoe hatelijk een zaak de zonde van de dronkenschap is, welk een belediging zij is voor de menselijke samenleving, zij is grof, ongemanierd, in zo'n mate, dat de toeschouwers ervan walgen, want de tafels, waaraan zij hun spijs eten, zijn vuil, bevlekt door de tekenen van hun zonde, die de zondaars bekend maken zoals Sodom, hun tafels zijn vol van uitspuwsel. Zodat de overwinnaar, in plaats van fier te zijn op zijn kroon, er zich veeleer over moest schamen. Het is voor ieder volk een slecht voorteken, als zo'n domme zonde een nationale zonde geworden is.
Verzen 1-8
Jesaja 28:1-8I. Hier waarschuwt de profeet het rijk van de tien stammen voor de oordelen, die over hen zullen komen wegens hun zonden, die spoedig daarna volvoerd werden door de koning van Assyrië, die hun land verwoestte en het volk gevankelijk wegvoerde. Efraïm had zijn naam ontleend aan vruchtbaarheid, hun grond zeer vruchtbaar zijnde, en de voortbrengselen ervan waren zeer overvloedig en de beste van hun soort, zij hadden zeer veel vette valleien Isaiah 28:1, Isaiah 28:4, en Samaria, dat op een heuvel was gelegen, was, als het ware, aan het hoofd van de vette valleien. Hun land was rijk en lieflijk, en als de hof des Heeren, het was de roem van Kanan, zoals Kanan de roem was van alle landen, hun korenoogsten hun wijnoogst weren het heerlijk sieraad op het hoofd van hun valleien, die geheel bedekt waren met koren en wijnstokken. Merk nu op:
1. Welk een slecht gebruik zij maakten van hun overvloed. Wat God hun gaf om Hem er mee te dienen, verdierven zij, misbruikten zij door het tot voedsel en brandstof te maken voor hun lusten.
A. Zij waren er door opgeblazen van hoogmoed. De goedheid, waarmee God hun jaren kroonde, die Hem een heerlijk sieraad des lofs behoorde te wezen, was hun een sieraad des hoogmoeds. Zij, die rijk zijn in de wereld, zijn licht hoogmoedig, 1 Timothy 6:17. Hun koning, die de kroon droeg, was er trots op dat hij over zo'n rijk land regeerde. Samaria, hun koninklijke stad, was bekend om haar hoogmoed. Misschien was het onder hen gebruikelijk om op hun feesten guirlandes te dragen, vervaardigd van bloemen en korenaren, die zij droegen ter ere van hun vruchtbaar land. Hoogmoed was een zonde, die algemeen onder hen heerste, en daarom heeft de profeet in de naam van Hem, die de hovaardigen wederstaat, vrijmoedig een wee uitgeroepen over de hovaardige kroon. Als zij, die kronen dragen, er hoogmoedig op zijn, dan moeten zij niet denken dat zij aan dat wee zullen ontkomen. Hetgeen waar de mensen hoogmoedig op zijn, is hun, al is het ook nog zo nietig, een kroon, hij, die hoogmoedig is, denkt dat hij zo groot is als een koning, maar wee hun, die aldus zichzelf verhogen, zij zullen vernederd worden, hun hoogmoed is de voorbode van hun verderf.
B. Ze gaven zich toe in zinnelijkheid, Efraïm was bekend, of berucht, om zijn dronkenschap en uitgieting van overdadigheid. Samaria, het hoofd van de vette valleien, was vol van degenen die geslagen waren van de wijn, er door gebro ken waren, zoals de kanttekening zegt. Zie hoe dwaas dronkaards handelen, en geen wonder, daar zij in het bedrijven van de zonde reeds dwazen of dieren van zichzelf maken.
a. Zij laten zich overwinnen door de zonde, laten de zonde over zich heersen, worden er de dienstknechten van, 2 Peter 2:1, zij worden er gevangen door geleid, en de gevangenschap is zoveel smadelijker omdat zij vrijwillig is. Sommigen van deze slaven hebben zelf erkend dat er geen zwaarder werk ter wereld is dan drinken. Zij zijn verslagen, niet door de wijn, maar door hun liefde ervoor.
b. Zij onderwerpen zich om er door in het verderf gestort te worden, zij zijn verbroken door de wijn hun gezondheid is er door te gronde gericht zij zijn gebroken in hun beroep, hun bezittingen en hun gezin worden er in het verderf door gestort, hun vrede met God is verbroken, en hun zielen zijn in gevaar om voor eeuwig verloren te gaan, en dit alles voor de bevrediging van een lage lust. Wee die dronkaards van Efraïm! De leraren moeten het algemene wee van het woord toepassen op bijzondere plaatsen en personen. Wij moeten zeggen: Wee de dronkaards! hun toestand is een toestand van wee en ellende hun dierlijke genietingen moeten beklaagd, niet benijd worden, "zij zullen het koninkrijk Gods niet beërven," 1 Corinthiers 6:10, de vloek is van kracht tegen hen, Deuteronomy 29:19, Deuteronomy 29:20. Ja, wij moeten nog verder gaan en zeggen: Wee de dronkaards van zo'n plaats, opdat zij mogen horen en vrezen, ja, en wee deze of die persoon, als hij een dronkaard is. Er is een bijzonder wee over de dronkaards van Efraïm, want zij behoren tot Gods belijdend volk, en hun betaamt dronkenschap minder de aan anderen, zij weten beter en daarom moeten zij een beter voorbeeld geven. Sommigen houden het er voor dat de hovaardige kroon behoort tot de dronkaards, en dat er de guirlandes mee bedoeld zijn, waarmee zij gekroond werden, die in hun wedstrijden bij hun drinkgelagen de overwinning hadden behaald over de overigen van het gezelschap, dat is, meer hadden kunnen drinken dan een hunner: zij waren er trots op sterke wijndrinkers te zijn, maar wee hun, die aldus roemen in hun schande.
2. De rechtvaardigheid Gods in het wegnemen van hun overvloed, die zij aldus misbruikt hadden. Hun heerlijk sieraad, de overvloed, waarop zij trots waren is slechts een verwelkende bloem, het is spijze, die vergaat. De beste vruchten zijn, als God ze verderft, er op blaast, slechts verwelkende bloemen, Isaiah 28:1. God kan gemakkelijk "hun koren wegnemen op zijn tijd," Hosea 2:8, en locum valtatum, grond die vervreemd was en braak ligt, herstellen, dit Zijn goed, dat zij voor Bal bereid hebben. God heeft een beambte, gereed en bereid om beslag te leggen voor Hem. Hij heeft tot Zijn dienst een sterke en machtige, die in staat is het werk te doen namelijk de koning van Assyrië, die met de hand ter aarde zal werpen, gemakkelijk en als door het omwenden van de hand zal ter nederwerpen en vernietigen, al hetgeen waarop zij hoogmoedig zijn en waarin zij een welbehagen hebben, Isaiah 28:2. Hij zal het ter aarde werpen om in stukken te worden gebroken met een sterke hand, waartegen zij niets vermogen. Dan zullen de hovaardige kroon en de dronkenen van Efraïm met voeten vertreden worden Isaiah 28:3, zij zullen aan verachting worden blootgesteld, en niet in staat zijn om zich te herstellen. Dronkaards zijn in hun dwaasheid er licht toe geneigd om trotselijk te spreken, en dan het meest op zichzelf te roemen, als zij het meest over zichzelf beschaamd moesten zijn, maar hierdoor maken zij zich slechts des te meer bespottelijk. Het sieraad hunner valleien, waarin zij roemden, zal wezen:
a. Als een verwelkende bloem (zoals tevoren, Isaiah 28:1) het zal vanzelf verdorren, en heeft in zich de beginselen van zijn eigen bederf, het zal mettertijd door zijn eigen mot en roest verdorven worden.
b. Gelijk de rijpe vrucht zodra zij ontdekt is geplukt en gegeten wordt, zo is de rijkdom van de wereld, behalve nog dat hij vanzelf kan vervallen en tenietgaan, ook er aan blootgesteld om door anderen te worden verslonden, en wel met evenveel gretigheid als de eerste rijpe vruchten, als er sterk naar verlangd wordt, Micah 7:1. Dieven breken door en stelen. De oogst, waar de wereldling trots op is, wordt door de hongerigen verteerd, Job 5:5, niet zodra bespeuren zij de prooi, of zij steken de hand er naar uit, en verslinden al wat zij er machtig van kunnen worden, hij wordt even gemakkelijk verslonden als de vruchten, die rijp zijn, voordat zij tot haar volle wasdom zijn gekomen en zeer klein zijnde, opgegeten worden, en van weinig waarde zijnde, worden zij niet bewaard, maar terstond opgegeten.
II. Vervolgens wendt hij zich tot het rijk van Juda, dat hij de overgeblevenen Zijns volks noemt, Isaiah 28:5, want zij waren slechts twee stammen tegen tien in het rijk van Israël. 1. Hij belooft hun Gods gunst, en dat zij onder Zijn leiding en bescherming genomen zullen worden, als het sieraad van Efraïm blootgesteld zal zijn om vertreden en verslonden te worden, Isaiah 28:5,Isaiah 28:6. Te die dage als het Assyrische leger Israël zal verwoesten, en Juda zou kunnen denken dat het huis van hun buurman in brand staande, hun eigen huis gevaar liep van ook in brand te geraken, te die dagen van vertreding en benauwdheid, zal God de overgeblevenen Zijns volks zijn alles wat zij nodig hebben en kunnen begeren, niet alleen voor het rijk van Juda, maar ook voor diegenen van Israël, die aan hun oprechtheid hebben vastgehouden, en die, zoals waarschijnlijk het geval was met sommigen van hen, zich naar het land van Juda hebben begeven om zich onder de bescherming van de Godvruchtige koning Hizkia te stellen. Toen de Assyriër, deze machtige en sterke, in Israël was als een hagelstorm, knetterend en bulderend, als een verwoestende stormwind, alles terneer werpende, inzonderheid op zee, en als een vloed van de sterke wateren, die overvloeien, het land overstromen, Isaiah 28:2, dan zal in die dag de Heere van de heirscharen van alle heirscharen, door bijzondere gunsten Zijn volk onderscheiden, die zich onderscheiden hebben door een standvastig aankleven van Hem, en wat zij het meest behoeven, zal Hij zelf dan voor hen wezen. De waarde van de beloften wordt er zeer door verhoogd dat God, zich verbindende om een algenoegzaam God te zijn voor Zijn volk, het op zich neemt om zelf alles voor hen te zijn, dat zij kunnen begeren. Hij zal hun al de eer aandoen, die nodig is, niet alleen om hen voor smaad en minachting te behoeden, maar om hun eer en achting te doen verwerven. Hij zal hun tot een heerlijke kroon wezen en tot een sierlijke krans. Zij, die de hovaardige kroon droegen, hebben met minachting neergezien op Gods volk, en het vertreden, en zij-Gods volk-waren het snarenspel van de dronkenen van Efraïm, maar God zal door Zijn voorzienigheid zo voor hen verschijnen, dat het blijkbaar wordt dat Zijn gunst over hen is, en dat zal hun een heerlijke kroon wezen, immers welke grotere heerlijkheid of eer kan een volk hebben, dan om door God als de Zijnen erkend te worden? En Hij zal door Zijn genade zo aan hen verschijnen, dat het blijkbaar wordt dat Zijn beeld in hen vernieuwd is, en dat zal hun tot een sierlijke krans wezen, immers welk groter sieraad kan iemand hebben dan het sieraad van de heiligheid? Zij, die God tot hun God hebben, hebben Hem tot een kroon van de heerlijkheid en tot een sierlijker krans, want zij zijn Hem tot koningen en priesters gemaakt.
b. Hij zal hun al de wijsheid en genade geven die zij nodig hebben om de plicht van hun plaats en roeping naar de eis te vervullen. Voor hen, die ten gerichte zitten zal Hij zelf een geest des gerichts of des oordeels wezen, de raadslieden van de kroon zullen door wijsheid worden geleid en bestuurd, en de rechters zullen regeren door recht en billijkheid. Het is voor ieder volk een grote zegen als zij, die tot openbare ambten geroepen worden, bekwaam zijn voor hun post, als zij, die ten oordeel zitten, een geest des oordeels hebben, een geest van bestuur en regering.
c. Hij zal hun al de moed en de vrijmoedigheid geven die nodig zijn, om hen vastberaden te doen heengaan door al de moeilijkheden en de tegenstand, die zij waarschijnlijk zullen ontmoeten, Hij zal tot een sterkte wezen degenen, die de strijd afkeren tot de poort toe, tot de poort van de vijand, wiens steden zij belegeren, of tot hun eigen poorten, als zij een uitval doen tegen de vijanden, die hen belegeren. De kracht van het krijgsvolk is evenzeer van God afhankelijk als de wijsheid van de magistraten, als God die beide geeft dan is Hij een kroon van de heerlijkheid voor Zijn volk. Dit kan zeer wel verondersteld worden op Christus te wezen, en zo wordt het door de Chaldeeuwse paraphrase ook uitgelegd: te dien dage zal de Messias een heerlijke kroon zijn. Simeon noemt Hem de heerlijkheid van Zijn volk Israël, en Hij is ons geworden wijsheid en rechtvaardigheid en kracht van God. 2. Hij klaagt over de verdorvenheden, die onder hen gevonden werden, en over de vele verdorvenen, Isaiah 28:7. En ook dezen, ook velen van Juda, dwalen van de wijn. Er zijn dronkenen van Jeruzalem, zowel als dronkenen van Efraïm, en daarom moet de genade Gods te meer bewonderd worden dat Hij de heerlijkheid van Juda niet verdorven heeft, zoals Hij de heerlijkheid van Efraïm heeft verdorven. Sparende genade legt ons zeer bijzondere verplichtingen op, als zij aldus onderscheidend voor ons is. Efraïms zonden worden in Juda gevonden, maar toch niet Efraïms verderf. Zij dwalen door wijn, hun onmatig drinken is zelf reeds een practische dwaling, zij denken hun verbeeldingskracht er door te verhogen, maar zij verderven hun oordeel er mede, en aldus bedriegen zij zichzelf, zij denken er hun gezondheid door te bevorderen, er hun spijsvertering gemakkelijk door te maken, maar zij bederven hun lichaamsgestel, en verhaasten ziekte en de dood. En het is de aanleiding tot zeer vele dwalingen in beginsel, hun verstand wordt er door beneveld, het geweten verleid, en daarom zullen zij, om er zich in te steunen, verdorven meningen omhelzen, en hun verstand, hun geest geweld aandoen, om zich toe te geven in hun lusten. Waarschijnlijk zijn sommigen door hun liefde tot de wijn en sterken drank er toe gebracht om afgoden te aanbidden, want bij hun afgodische feesten werd daar een overvloedig gebruik van gemaakt, en zo dwaalden zij door de wijn, zoals Israël zich door zijn liefde voor de dochteren van Moab aan Bal-Peor gekoppeld heeft.
Drie dingen worden hier opgemerkt als verzwaringen van deze zonde:
A. Dat diegenen er zich aan schuldig maakten, wier roeping het was om anderen er tegen te waarschuwen, hen betere dingen te leren, en die dus een beter voorbeeld hadden moeten geven. De priester en de profeet zijn verslonden van de wijn hun ambt is er geheel in bedolven, teniet gedaan. De priesters waren als offeraars door een speciale wet verplicht om matig te zijn, Leviticus 10:9, en als oversten en magistraten kwam het hun niet toe wijn te drinken, Proverbs 31:4. De profeten waren een soort van nazireërs, zoals blijkt uit Amos 2:11, en daar zij naar hun ambt bestraffers waren, was het hun plicht om zich op de grootst mogelijke afstand te houden van de zonden, die zij in anderen bestraften, en toch waren velen van hen verstrikt in deze zonde. Hoe, een priester, een profeet, een bedienaar van het Evangelie, en toch dronken! Vertel het niet te Gath. Zulk een ergernis, zo'n schande zijn zij voor hun gewaad.
B. Dat de gevolgen ervan zeer verderflijk waren, niet alleen door de slechte invloed van hun voorbeeld maar als de profeet dronken was dan dwaalde hij in het gezicht, de valse profeten maakten zich duidelijk als de zodanigen bekend, als zij door de drank waren bevangen. De priester vergat de inzetting en veranderde de rechtzaak aller verdrukten, Proverbs 31:5, hij was even onvast in de werkingen van zich geest als in de bewegingen van zijn lichaam. Welke wijsheid of gerechtigheid kan men verwachten van hen, die verstand en deugd en geweten en alles wat van waarde is opofferen aan zo'n lage lust als de liefde tot sterke drank is? Welgelukzalig zijt gij land, welks vorsten ter rechter tijd eten, tot sterkte, en niet tot drinkerij, Ecclesiastes 10:17.
C. Dat de ziekte epidemisch was, en dat de meesten van hen, die open tafel hielden, er door besmet waren. Alle tafels zijn vol van uitspuwsel, Isaiah 28:8. Zie hoe hatelijk een zaak de zonde van de dronkenschap is, welk een belediging zij is voor de menselijke samenleving, zij is grof, ongemanierd, in zo'n mate, dat de toeschouwers ervan walgen, want de tafels, waaraan zij hun spijs eten, zijn vuil, bevlekt door de tekenen van hun zonde, die de zondaars bekend maken zoals Sodom, hun tafels zijn vol van uitspuwsel. Zodat de overwinnaar, in plaats van fier te zijn op zijn kroon, er zich veeleer over moest schamen. Het is voor ieder volk een slecht voorteken, als zo'n domme zonde een nationale zonde geworden is.
Verzen 9-13
Jesaja 28:9-13De profeet klaagt hier over de erbarmelijke domheid van het volk, dat zij onleerzaam waren, zich niet verbeterden door de middelen van de genade, die zij deelachtig waren, zij bleven nog zoals zij waren, hun vergissingen werden niet hersteld, hun hart werd niet vernieuwd hun levensgedrag niet verbeterd.
Merk op:
I. Wat het was, dat hun profeten en leraren bedoelden, het was hen kennis te leren, de kennis van God en van Zijn wil, en hen het gehoorde te doen verstaan, Isaiah 28:9. Dit is Gods wijze van handelen met de mensen, eerst hun geest te verlichten met de kennis van Zijn waarheid, en aldus hun genegenheden te winnen, en hun wil in onderwerping te brengen aan Zijn wetten, aldus komt Hij in door de deur, terwijl de dief en moordenaar langs een andere weg naar binnen klimt.
II. Welke methoden zij aanwendden om dit doel te bereiken. Zij lieten geen middel onbeproefd om hun goed te doen, maar onderwezen hen, zoals kinderen onderwezen worden kleine kinderen, die pas beginnen te leren, die van de borst worden genomen om naar de boeken te gaan, Isaiah 28:9, want onder de Joden was het gebruikelijk dat moeders haar kinderen zoogden totdat zij drie jaren oud waren, en dus bijna gereed waren om naar school te geen. En het is goed om bijtijds te beginnen met kinderen, naar hun vatbaarheid, de goede kennis des Heeren te leren, en hun onderricht te geven reeds zodra zij gespeend zijn van de moedermelk.
De profeten onderwezen hen, zoals kinderen onderwezen worden, want
1. Zij waren vlijtig en standvastig in hen te onderwijzen, zij gaven zich veel moeite met ben, en gebruikten veel wijsheid om hen te onderrichten naar hun behoefte, en naar dat zij in staat waren het onderwijs te dragen, Isaiah 28:10. Gebod op gebod zo moet het zijn, of, zoals sommigen het lezen: zo is het geweest. Zij werden onderwezen, zoals aan kinderen lezen wordt geleerd, door gebod op gebod, en zoals hen schrijven wordt geleerd, door regel op regel, hier een weinig, daar een weinig van deze zaak, en een weinig van een andere zaak, opdat de afwisseling in het onderwijs aangenaam en uitlokkend zou zijn, een weinig van het ene, en een weinig van het andere, opdat hun geheugen niet overladen zou worden, een weinig van de ene profeet, en een weinig van een anderen opdat iedereen behagen kan hebben in zijn vriend en deze kan bewonderen. Voor ons onderricht in de dingen Gods is het nodig dat wij gebod op gebod hebben, en regel op regel, opdat aldus het een gebod, gevolgd en versterkt zou worden door een ander gebod en de ene regel door de anderen, het gebod van gerechtigheid moet volgen op dat van de Godsvrucht, en het gebod van de liefde op dat van de gerechtigheid. Ja het is nodig dat hetzelfde gebod en dezelfde regel dikwijls herhaald worden, ons worden ingeprent, opdat wij ze te beter zullen verstaan, en ze ons zoveel gemakkelijker voor de geest kunnen brengen als wij ze nodig hebben. Onderwijzers behoren zich te schikken naar de vatbaarheid van hun leerlingen, zij moeten hun geven hetgeen zij het meest van node hebben en het best kunnen dragen en zij moeten hun weinig tegelijk geven, Deuteronomy 6:6, Deuteronomy 6:7.
2. Zij spraken hen vriendelijk aan, Isaiah 28:12. Door Zijn profeten zei God tot hen: Deze weg, die wij u wijzen en op dewelken wij u leiden en besturen is de rust, de enige rust waarmee gij de vermoeide kunt doen rusten, en dit zal de verkwikking zijn voor uw eigen zielen, en zal rust aanbrengen voor uw land van de oorlog en de andere rampen, waardoor het zo lang geteisterd werd." Door Zijn Woord roept God ons tot niets anders dan tot hetgeen tot ons eigen voordeel en welzijn is, want de dienst van God is de enige ware rust voor hen, die de dienst van de zonde moede zijn, en er is geen verkwikking dan onder het zachte juk van de Heere Jezus.
III. Hoe weinig uitwerking dit alles gehad heeft op het volk, zij waren even ongeschikt om te leren als kinderen, die pas van de melk gespeend zijn, en het was even onmogelijk om hen iets te doen verstaan, Isaiah 28:9, ja men zou liever een kind van twee jaar willen onderwijzen dan het op zich te nemen om hen te onderwijzen, want evenals zo'n kind hebben zij niet slechts het vermogen niet, om in zich op te nemen wat hen geleerd wordt, maar zij zijn er tegen bevooroordeeld. Evenals kinderen "hebben zij melk van node, en kunnen geen vaste spijze verdragen," Hebrews 5:12.
1. Zij wilden niet horen, Isaiah 28:12, neen, zelfs niet hetgeen hun tot rust en verkwikking zou zijn, zij hadden geen lust om het te horen, het woord van God eiste hun ernstige aandacht, maar kon haar niet verkrijgen, zij bevonden zich ter plaatse waar het gepredikt werd, maar zij neigden er hun oor niet naar of het ging bij hen het een oor in en het andere oor uit.
2. Zij wilden niet opmerken, het was voor hen gebod op gebod, en regel op regel, Isaiah 28:13, zij gingen voort op een weg van uitwendige verrichtingen, zij hielden de oude gewoonten aan om de prediking bij te wonen van de profeten, en zij weerklonk voortdurend in hun oren, maar dat was alles, zij maakte geen indruk op hen, zij hadden de letter van het gebod, maar geen ervaring van de kracht en de geest ervan, het sloeg gedurig tegen hen aan, maar het sloeg niet in hen. Ja meer:
3. Zij schenen de spot te drijven met de prediking van de profeten, het woord des Heeren was hun tsau latsau, kau lakau (het oorspronkelijke is op rijm) zij maakten een deun van de woorden van de profeten, en zongen ze als zij vrolijk waren bij de wijn. David was het snarenspel van de dronkaards. Het is zeer goddeloos en een zware belediging voor God om een grapje te maken van heilige dingen, ijdellijk te spreken van hetgeen ons ernstig moest maken.
IV. Hoe streng God hiervoor met hen zal afrekenen:
1. Hij zal hen beroven van het voorrecht van een duidelijke prediking, en met stamelende lippen en een andere tong tot hen spreken, Isaiah 28:11. Zij, die niet willen verstaan wat duidelijk is, maar dit geringachten als nietig en beuzelachtig, worden terecht in spanning gehouden door hetgeen boven hun bevatting is. Of, God zal vreemde legers onder hen zenden, wier taal zij niet verstaan, om hun land te verwoesten. Aan hen, die de troostrijke stem van Gods Woord niet willen horen, zal de verschrikkelijke stem te horen gegeven worden van Zijn roede. Of, deze woorden kunnen opgevat worden als aanduidende Gods nederbuigende goedheid, daar Hij zich nederbuigt tot hun bevatting in Zijn handelingen met hen, Hij lispelt voor hen in hun eigen spraak, zoals een voedster doet met een kindeke, met stamelende lippen om hun genoegen te doen. Hij veranderde Zijn stem, beproefde eerst de ene manier met hen en toen een andere. De apostel haalt het aan als een gunst, 1 Corinthiers 14:21, het toepassende op de gave van de talen, en klagende dat zij met dat al toch niet wilden horen.
2. Hij zal een algeheel verderf over hen brengen. door hun goddeloos verachten van God en Zijn Woord verhaasten zij slechts hun eigen verderf, maken zij er zich rijp voor, het is opdat zij henengaan en achterwaarts vallen, al erger en erger zullen worden al verder en verder van God zullen afwijken van de ene zonde tot de andere zullen gaan, totdat zij geheel verbroken zijn, verstrikt en gevangen zullen worden, en in het verderf gestort, Isaiah 28:13. Zij hebben hier een weinig en daar een weinig van het woord van God, zij denken dat het te veel is, en zeggen tot de zieners: Ziet niet, maar het blijkt te weinig te zijn om hen tot bekering te brengen, en zal blijken genoeg te wezen om hen te veroordelen. Als het geen reuk des levens is ten leven dan zal het een reuk des doods zijn ten dode.
Verzen 9-13
Jesaja 28:9-13De profeet klaagt hier over de erbarmelijke domheid van het volk, dat zij onleerzaam waren, zich niet verbeterden door de middelen van de genade, die zij deelachtig waren, zij bleven nog zoals zij waren, hun vergissingen werden niet hersteld, hun hart werd niet vernieuwd hun levensgedrag niet verbeterd.
Merk op:
I. Wat het was, dat hun profeten en leraren bedoelden, het was hen kennis te leren, de kennis van God en van Zijn wil, en hen het gehoorde te doen verstaan, Isaiah 28:9. Dit is Gods wijze van handelen met de mensen, eerst hun geest te verlichten met de kennis van Zijn waarheid, en aldus hun genegenheden te winnen, en hun wil in onderwerping te brengen aan Zijn wetten, aldus komt Hij in door de deur, terwijl de dief en moordenaar langs een andere weg naar binnen klimt.
II. Welke methoden zij aanwendden om dit doel te bereiken. Zij lieten geen middel onbeproefd om hun goed te doen, maar onderwezen hen, zoals kinderen onderwezen worden kleine kinderen, die pas beginnen te leren, die van de borst worden genomen om naar de boeken te gaan, Isaiah 28:9, want onder de Joden was het gebruikelijk dat moeders haar kinderen zoogden totdat zij drie jaren oud waren, en dus bijna gereed waren om naar school te geen. En het is goed om bijtijds te beginnen met kinderen, naar hun vatbaarheid, de goede kennis des Heeren te leren, en hun onderricht te geven reeds zodra zij gespeend zijn van de moedermelk.
De profeten onderwezen hen, zoals kinderen onderwezen worden, want
1. Zij waren vlijtig en standvastig in hen te onderwijzen, zij gaven zich veel moeite met ben, en gebruikten veel wijsheid om hen te onderrichten naar hun behoefte, en naar dat zij in staat waren het onderwijs te dragen, Isaiah 28:10. Gebod op gebod zo moet het zijn, of, zoals sommigen het lezen: zo is het geweest. Zij werden onderwezen, zoals aan kinderen lezen wordt geleerd, door gebod op gebod, en zoals hen schrijven wordt geleerd, door regel op regel, hier een weinig, daar een weinig van deze zaak, en een weinig van een andere zaak, opdat de afwisseling in het onderwijs aangenaam en uitlokkend zou zijn, een weinig van het ene, en een weinig van het andere, opdat hun geheugen niet overladen zou worden, een weinig van de ene profeet, en een weinig van een anderen opdat iedereen behagen kan hebben in zijn vriend en deze kan bewonderen. Voor ons onderricht in de dingen Gods is het nodig dat wij gebod op gebod hebben, en regel op regel, opdat aldus het een gebod, gevolgd en versterkt zou worden door een ander gebod en de ene regel door de anderen, het gebod van gerechtigheid moet volgen op dat van de Godsvrucht, en het gebod van de liefde op dat van de gerechtigheid. Ja het is nodig dat hetzelfde gebod en dezelfde regel dikwijls herhaald worden, ons worden ingeprent, opdat wij ze te beter zullen verstaan, en ze ons zoveel gemakkelijker voor de geest kunnen brengen als wij ze nodig hebben. Onderwijzers behoren zich te schikken naar de vatbaarheid van hun leerlingen, zij moeten hun geven hetgeen zij het meest van node hebben en het best kunnen dragen en zij moeten hun weinig tegelijk geven, Deuteronomy 6:6, Deuteronomy 6:7.
2. Zij spraken hen vriendelijk aan, Isaiah 28:12. Door Zijn profeten zei God tot hen: Deze weg, die wij u wijzen en op dewelken wij u leiden en besturen is de rust, de enige rust waarmee gij de vermoeide kunt doen rusten, en dit zal de verkwikking zijn voor uw eigen zielen, en zal rust aanbrengen voor uw land van de oorlog en de andere rampen, waardoor het zo lang geteisterd werd." Door Zijn Woord roept God ons tot niets anders dan tot hetgeen tot ons eigen voordeel en welzijn is, want de dienst van God is de enige ware rust voor hen, die de dienst van de zonde moede zijn, en er is geen verkwikking dan onder het zachte juk van de Heere Jezus.
III. Hoe weinig uitwerking dit alles gehad heeft op het volk, zij waren even ongeschikt om te leren als kinderen, die pas van de melk gespeend zijn, en het was even onmogelijk om hen iets te doen verstaan, Isaiah 28:9, ja men zou liever een kind van twee jaar willen onderwijzen dan het op zich te nemen om hen te onderwijzen, want evenals zo'n kind hebben zij niet slechts het vermogen niet, om in zich op te nemen wat hen geleerd wordt, maar zij zijn er tegen bevooroordeeld. Evenals kinderen "hebben zij melk van node, en kunnen geen vaste spijze verdragen," Hebrews 5:12.
1. Zij wilden niet horen, Isaiah 28:12, neen, zelfs niet hetgeen hun tot rust en verkwikking zou zijn, zij hadden geen lust om het te horen, het woord van God eiste hun ernstige aandacht, maar kon haar niet verkrijgen, zij bevonden zich ter plaatse waar het gepredikt werd, maar zij neigden er hun oor niet naar of het ging bij hen het een oor in en het andere oor uit.
2. Zij wilden niet opmerken, het was voor hen gebod op gebod, en regel op regel, Isaiah 28:13, zij gingen voort op een weg van uitwendige verrichtingen, zij hielden de oude gewoonten aan om de prediking bij te wonen van de profeten, en zij weerklonk voortdurend in hun oren, maar dat was alles, zij maakte geen indruk op hen, zij hadden de letter van het gebod, maar geen ervaring van de kracht en de geest ervan, het sloeg gedurig tegen hen aan, maar het sloeg niet in hen. Ja meer:
3. Zij schenen de spot te drijven met de prediking van de profeten, het woord des Heeren was hun tsau latsau, kau lakau (het oorspronkelijke is op rijm) zij maakten een deun van de woorden van de profeten, en zongen ze als zij vrolijk waren bij de wijn. David was het snarenspel van de dronkaards. Het is zeer goddeloos en een zware belediging voor God om een grapje te maken van heilige dingen, ijdellijk te spreken van hetgeen ons ernstig moest maken.
IV. Hoe streng God hiervoor met hen zal afrekenen:
1. Hij zal hen beroven van het voorrecht van een duidelijke prediking, en met stamelende lippen en een andere tong tot hen spreken, Isaiah 28:11. Zij, die niet willen verstaan wat duidelijk is, maar dit geringachten als nietig en beuzelachtig, worden terecht in spanning gehouden door hetgeen boven hun bevatting is. Of, God zal vreemde legers onder hen zenden, wier taal zij niet verstaan, om hun land te verwoesten. Aan hen, die de troostrijke stem van Gods Woord niet willen horen, zal de verschrikkelijke stem te horen gegeven worden van Zijn roede. Of, deze woorden kunnen opgevat worden als aanduidende Gods nederbuigende goedheid, daar Hij zich nederbuigt tot hun bevatting in Zijn handelingen met hen, Hij lispelt voor hen in hun eigen spraak, zoals een voedster doet met een kindeke, met stamelende lippen om hun genoegen te doen. Hij veranderde Zijn stem, beproefde eerst de ene manier met hen en toen een andere. De apostel haalt het aan als een gunst, 1 Corinthiers 14:21, het toepassende op de gave van de talen, en klagende dat zij met dat al toch niet wilden horen.
2. Hij zal een algeheel verderf over hen brengen. door hun goddeloos verachten van God en Zijn Woord verhaasten zij slechts hun eigen verderf, maken zij er zich rijp voor, het is opdat zij henengaan en achterwaarts vallen, al erger en erger zullen worden al verder en verder van God zullen afwijken van de ene zonde tot de andere zullen gaan, totdat zij geheel verbroken zijn, verstrikt en gevangen zullen worden, en in het verderf gestort, Isaiah 28:13. Zij hebben hier een weinig en daar een weinig van het woord van God, zij denken dat het te veel is, en zeggen tot de zieners: Ziet niet, maar het blijkt te weinig te zijn om hen tot bekering te brengen, en zal blijken genoeg te wezen om hen te veroordelen. Als het geen reuk des levens is ten leven dan zal het een reuk des doods zijn ten dode.
Verzen 14-22
Jesaja 28:14-22De profeet, hen bestraft hebbende, die spotten met het woord van God, gaat nu voort en bestraft hen, die spotten met Gods oordelen en ze trotseerden, want Hij is een naijverig God. en zal niet dulden dat zijn inzettingen en Zijn voorzienigheid geminacht worden. Hij richt zich tot de spotters, die heersen in Jeruzalem, die de magistraten waren van de stad, Isaiah 28:14. Het staat slecht met een volk, als hun stoelen des gerichts het gestoelte worden van de spotters, als heersers spotters zijn, maar dat de heersers van Jeruzalem mannen zijn van zulk een karakter, dat zij de oordelen Gods geringachten, en het beneden zich achten om op de tekenen van Zijn misnoegen te letten, dat, voorwaar, is zeer treurig. Wie zullen treurenden zijn in Zion, als deze spotters zijn?
Merk op:
I. Hoe deze bespotters zich in hun vleselijke gerustheid in slaap susten, en zelfs God Almachtig uittartten om maar Zijn ergst te doen, Isaiah 28:15. Gij zegt: Wij hebben een verbond gemaakt met de dood en het graf. Zij dachten zo zeker te zijn van hun leven, zelfs toen de meest verwoestende oordelen waren uitgegaan, alsof zij een verdrag hadden aangegaan met de dood, om niet tot hen te komen voor zij hem riepen, noch hen door geweld weg te rakken, maar dat zij slechts van ouderdom zouden sterven. Als wij met God verzoend zijn en met Hem een verbond gesloten hebben, dan hebben wij in waarheid een verbond gemaakt met de dood, en dan komt hij op de geschiktsten tijd zodat, wanneer hij komt, hij nooit een verschrikking voor ons zijn zal, noch ons wezenlijk kwaad zal doen. De dood is van ons, indien wij van Christus zijn, 1 Corinthiers 3:22, maar te denken om de dood tot onze vriend te maken, of in verbond met hem te zijn, terwijl wij door de zonde God tot onze vijand maken en in oorlog zijn met Hem, dat is wel de grootste ongerijmdheid, die men zich denken kan. Het was een ijdele waan van deze spotters, dat, "wanneer de overvloeiende gesel doortrekken zal door ons land, en anderen er onder vallen zullen, die toch tot ons niet komen zal, ons niet zal bereiken, hoewel hij zich ver uitstrekt, zal hij ons toch niet terneerwerpen, al is hij dan ook een overvloeiende gesel." Het is voor onboetvaardige zondaars de grootste dwaasheid om te denken dat het hun, hetzij in deze wereld of in de andere, beter zal gaan dan hun naburen. Maar wat is de grond van hun vertrouwen? Wel waarlijk: Wij hebben de leugen ons tot een toevlucht gesteld. Hetzij:
1. Dat hetgeen de profeten hun zeiden leugen was, en hen zal bedriegen, ofschoon zij het als een degelijke omheining beschouwden. De bescherming van hun afgoden, de beloften, waarmee hun valse profeten hen susten, hun staatkundig beleid, hun rijkdom. hun invloed op het volk, dat waren de dingen, waarop ze vertrouwden, en niet op God, ja zij vertrouwden erop tegen God. Of
2. De dingen, die leugen en bedrog moesten zijn voor de vijand, die de flagellum Dei-de gesel Gods was, de overvloeiende gesel, wilden zij zich verzekeren door de vijand te misleiden door krijgslisten, of met hun geveinsde onderwerping in vredesverdragen. De overige steden van Juda werden genomen omdat zij zich hardnekkig verdedigden, maar de oversten van Jeruzalem hopen beter te slagen, zij denken bekwamer staatslieden te zijn dan de oversten van de landsteden, zij zullen de koning van Assyrië vleien met een belofte van onderwerping, van hun stad aan hem over te geven, of van hem schatplichtig te zullen worden, terwijl zo het voornemen koesteren om zijn juk af te werpen zodra het gevaar voorbij is, er zich niet om bekreunende, dat "zij leugenaars bij hem bevonden zullen worden," zoals de uitdrukking is in Deuteronomy 33:29. Diegenen bedriegen zichzelf, die denken hun doel te kunnen bereiken door hen te bedriegen met wie zij omgaan of te doen hebben. Zij die hun doeleinden najagen door slinksheid en bedrog, door lage armzalige middeltjes, kunnen ze misschien wel bereiken, maar zij kunnen niet verwachten er wezenlijk genot of genoegen in te zullen smaken. Eerlijkheid is de beste staatkunde. Maar tot zulke toevluchten worden zij heengedreven, die van God afwijken en zich aldus buiten Zijn bescherming stellen.
II. Hoe God door Zijn profeet hen opwekt uit deze slaap en hun de dwaasheid toont van hun gerustheid.
1. Hij zegt hun op welke gronden zij gerust kunnen zijn. Hij verstoort hun vals vertrouwen niet voor Hij hun de vaste grond toont waarop ze kunnen rusten, Isaiah 28:16. Ziet, Ik leg een grondsteen in Zion. Deze grond, dit fundament is:
a. Zijn beloften in het algemeen, Zijn woord, waarop Hij Zijn volk heeft doen hopen, Zijn verbond met Abraham, dat Hij hem en de zijnen tot een God zal zijn, dit is een fundament, een fundament van steen, stevig en duurzaam, voor het geloof, om op te bouwen, het is een beproefde steen, want al de heiligen hebben erop gesteund, en hij heeft hun nooit gefaald.
b. De belofte van Christus in het bijzonder, want op Hem is dit uitdrukkelijk toegepast in het Nieuwe Testament, 1 Peter 2:6. Hij is de steen, die het hoofd des hoeks is geworden. De grote belofte van de Messias en Zijn koninkrijk, dat beginnen moest te Jeruzalem, was voldoende om Gods volk ook in de zwaarste tijden gerust te stellen, want zij wisten zeer goed dat tot aan Zijn komst de scepter niet zou wijken van Juda. Zion zal blijven zolang als dit fundament daar gelegd zal worden. Dit zegt de Heere Jahweh tot vertroosting van hen, die geen leugen tot hun toevlucht durven stellen. "Zie, en beschouw Mij als een, die het op zich genomen heeft, om een grondsteen te leggen in Zion." Jezus Christus is een fundament, dat God zelf heeft gelegd, dit is van de Heere geschiedt, Hij is gelegd in Zion, in de kerk, op de heiligen berg. Hij is een beproefde steen, een beproevende steen, zoals sommigen de uitdrukking verstaan, een toetssteen, die onderscheiden zal tussen hetgeen echt is en hetgeen nagemaakt is. Hij is een kostelijke steen, want zodanig zijn de fundamentstenen van het Nieuwe Jeruzalem, Revelation 21:19, een hoeksteen, in dewelken de zijden van het gebouw verenigd zijn, de hoofdsteen des hoeks. En hij, die deze beloften gelooft en er op vertrouwt, zal niet haasten, zal niet haastig en gejaagd heen en weer lopen, zoals mensen, die ten einde raad zijn, niet hier en daar naar middeltjes uitzien om zich te redden, noch zal hij door schrik en angst op zijn voeten gedreven worden, zoals de goddeloze, Job 18:11, maar met een vast hart zal hit kalm en rustig de gebeurtenis afwachten, zeggende: de wil van God is mij welkom. Hij zal niet haasten in zijn verwachtingen, zodat hij de tijd niet vooruitloopt, die in de raad Gods bepaald is, maar zo Hij vertoeft, zal hij toch de bestemde ure afwachten wetende dat Hij, die staat te komen, zal komen en niet zal toeven. Hij, die gelooft, zal niet meer haasten dan met goede spoed overeenkomt, want hij is ervan overtuigd dat Gods tijd de beste is, en die zal hij geduldig verbeiden. Naar de LXX wordt dit door de apostel aldus uitgedrukt: "die gelooft, zal niet beschaamd worden," 1 Peter 2:6, zijn verwachtingen zullen niet verijdeld, maar ver overtroffen worden.
2. Hij zegt hun dat zij op de grond, waar zij nu op bouwden, niet veilig kunnen zijn, maar dat hetgeen, waar zij op vertrouwden, hun gewis zal falen, Isaiah 28:17. Ik zal het gericht stellen naar het richtsnoer, en de gerechtigheid naar het paslood. Dit kan aanduiden: A. Het opbouwen van Zijn kerk, het fundament gelegd hebbende, Isaiah 28:16, zal Hij nu het gebouw oprichten, zoals bouwlieden doen, naar meetsnoer en paslood, Zacheria 4:10. Gericht zal het richtsnoer, en gerechtigheid het paslood zijn. De kerk, gesondeerd zijnde op Christus, zal geformeerd en gereformeerd worden naar de Schrift, de maatstaf van recht en gerechtigheid, "het oordeel zal wederkeren tot de gerechtigheid," Psalms 94:15. Of,
B. De straf van de vijanden van de kerk, tegen wie Hij naar streng recht zal optreden, overeenkomstig de bedreigingen van de wet, Hij zal naar verdienste met hen handelen, en het oordeel over hen brengen, dat zij uitgetart hebben, maar ook in wijsheid en naar een nauwkeuriger regel, opdat met het onkruid niet ook de tarwe uitgerukt zal worden. En wanneer God aldus komt om het oordeel uit te voeren:
a. Dan zullen deze spotters beschaamd worden in de ijdele verwachtingen, waarmee zij zichzelf misleid hebben.
Ten eerste. Zij hadden het plan, om de leugen tot hun toevlucht te stellen, maar het zal blijken, dat dit in werkelijkheid een toevlucht van de leugen, een bedrieglijke toevlucht is, die de hagel zal wegvagen, die hagelvloed, waarvan gesproken is in Isaiah 28:2. Zij, die de leugen tot hun toevlucht stellen, bouwen op het zand, en als de storm komt, zal het gebouw vallen en de bouwer onder het puin begraven. Zij, die iets anders dan Christus tot hun schuilplaats stellen, zullen zien dat de wateren het overstromen, zoals elke schuilplaats buiten de ark door de wateren van de zondvloed overstroomd en weggevaagd werd. Zodanig is de hoop van de geveinsde, dat zal het einde wezen van al zijn vertrouwen.
Ten tweede. Zij snoefden op een verbond met de dood en een verdrag met het graf, maar het zal teniet gedaan worden, als gemaakt zijnde zonder de toestemming van Hem, die de sleutelen heeft van de hel en de dood, en er de souvereine heerschappij over heeft. Diegenen misleiden slechts zichzelf, die denken door enigerlei list aan het oordeel Gods te ontkomen.
Ten derde. Zij waanden dat de overvloeiende gesel niet tot hen zal komen, als hij doorgaat door het land, maar de profeet zegt hun dat zij, als anderen vallen onder de algemene ramp, niet alleen er in zullen delen, maar er door vertreden zullen worden. "Gij zult er als een nederdorsing voor zijn, zij zal over u triomferen, evenzeer als over ieder ander, en gij zult er de gemakkelijke prooi van worden."
Hun wordt verder gezegd, Isaiah 28:19 :
1. Dat het met hen zal beginnen. Zij zullen er zo weinig aan ontkomen, dat zij de eersten zullen zijn om er door te vallen. Van de tijd af, als hij doortrekt, zal hij ulieden wegnemen, alsof hij opzettelijk gekomen was om u te grijpen.
2. Dat hij hen dicht zal achtervolgen, "Want alle morgen zal hij doortrekken, even stipt en gestadig als de dag weerkeert, zult gij van de een of andere verwoesting horen, die er door aangericht is, want de Goddelijke gerechtigheid zal volgen op zijn slag, nooit zult gij veilig en gerust wezen, bij dag noch bij nacht, er zal een pestilentie zijn, die in de donkerheid wandelt en een verderf, dat op de middag verwoest."
3. Dat er niet aan te omkomen zal zijn. "Het horen van het bericht van zijn nadering zal u geen gelegenheid geven om te ontsnappen, want er zal geen weg ter ontkoming open zijn, het zal slechts een kwelling voor u zijn, dat gij hem ziet komen, maar geen middel zult vinden om u te verweren." Of, zelfs het gerucht ervan uit de verte zal een verschrikking voor wezen, en wat zal dan de zaak zelf voor u zijn?" Boze tijdingen zijn een verschrikking en kwelling voor de spotters, maar hij wiens hart vast is, vertrouwende op de Heere, vreest ze niet, terwijl als de overvloeiende gesel komt, alle vertroosting en alle vertrouwen faalt aan de spotters, Isaiah 28:20.
aa. Hetgeen, waarin zij dachten rust te zullen vinden, reikt niet tot de lengte van hun verwachtingen, et bed zal korter zijn dan dat men zich daarop uitstrekken kan, zodat men genoodzaakt is zich in te krimpen of zich te krommen.
bb. Hetgeen, waarin zij dachten zich te beschutten, blijkt ongenoegzaam om aan het doel te beantwoorden. Het deksel zal te smal wezen als men zich daaronder voegt. Zij, die niet bouwen op Christus als hun fundament, maar on hun eigen gerechtigheid betrouwen, zullen in het einde blijken zichzelf bedrogen te hebben, zij kunnen nooit gerust noch veilig, nooit warm zijn, het bed is te kort, het deksel te smal, zoals de vijgebladeren van onze eerste ouders, de schande van hun naaktheid zal toch gezien worden.
b. God zal verheerlijkt worden in de volbrenging van Zijn raad, Isaiah 28:21. Als God komt om met deze spotters te twisten, dan zal Hij:
Ten eerste. Zijn werk doen en Zijn daad tot stand brengen, Hij zal werken voor Zijn eigen eer en heerlijkheid, overeenkomstig zijn eigen raad, het werk zal voor allen, die het zien, openbaar worden als het werk van God, de rechtvaardigen Rechter van de aarde.
Ten tweede. Hij zal het nu doen tegen Zijn volk, zoals Hij het vroeger deed tegen hun vijanden, waaruit zal blijken dat Zijn gerechtigheid onpartijdig is. Hij zal nu opwaken tegen Jeruzalem, zoals in Davids tijd tegen de Filistijnen op de berg Perazim 2 Samuel 5:20, en zoals in Jozua's tijd tegen de Kananieten in het dal van Gibeon. Als zij die beleden leden te zijn van Gods kerk, zich door hun hoogmoed en hun minachting als Filistijnen en Kananieten maken, dan moeten zij verwachten als de zodanigen behandeld te worden.
Ten derde. Dit zal Zijn vreemde werk wezen, Zijn vreemde daad, het is werk, dat Hij niet gaarne doet, Hij verlustigt zich veeleer in genade te betonen, en beproeft niet van harte, niet gaarne, het is werk, waaraan Hij niet gewoon is, wat betreft eigen volk. Hij beschermt en begunstigt het, het is in waarheid een vreemd werk, als Hij zich hun in een vijand verkeert en tegen hen strijdt, Isaiah 63:10, het is een werk, waarover al de naburige volken zich zullen verbazen, Deuteronomy 29:24, en daarom worden de puinhopen van Jeruzalem gezegd tot verbazing te zijn, Jeremiah 25:18.
Eindelijk. Wij hebben de toepassing van dit alles in Isaiah 28:22. Nu dan, drijft de spot niet of weest dus geen spotters) durft niet spotten met de bestraffingen van Gods woord noch met het naderen van Zijn oordelen." Het bespotten van de boden Gods was Jeruzalems zonde, die er het meest toe bijdroeg om de maat van haar ongerechtigheid vol te doen worden. De gedachte aan Gods oordelen, die over geveinsde belijders zullen komen, moet de spotters tot zwijgen brengen en hen tot ernst stemmen. "Drijft de spot niet, opdat uw banden niet vaster gemaakt worden, zowel de banden, waarmee gij gebonden zijt onder de heerschappij van de zonde-want er is weinig hoop dat spotters bekeerd zullen worden-als de banden die u onder de oordelen Gods doen komen." God heeft banden van gerechtigheid, sterk genoeg om hen vast te houden, die al de banden verbreken van Zijn wet, en al Zijn touwen van zich werpen. Laat deze spotters de Goddelijke bedreigingen niet gering achten, want de profeet (die n dergenen is, met wie de verborgenheid des Heeren is) verzekert hun dat hij van de Heere Heere van de heirscharen gehoord heeft, dat een verdelging vast besloten is over het gehele land en kunnen zij dan denken er aan te zullen ontkomen? Of zal hun ongeloof de bedreiging teniet doen?
Verzen 14-22
Jesaja 28:14-22De profeet, hen bestraft hebbende, die spotten met het woord van God, gaat nu voort en bestraft hen, die spotten met Gods oordelen en ze trotseerden, want Hij is een naijverig God. en zal niet dulden dat zijn inzettingen en Zijn voorzienigheid geminacht worden. Hij richt zich tot de spotters, die heersen in Jeruzalem, die de magistraten waren van de stad, Isaiah 28:14. Het staat slecht met een volk, als hun stoelen des gerichts het gestoelte worden van de spotters, als heersers spotters zijn, maar dat de heersers van Jeruzalem mannen zijn van zulk een karakter, dat zij de oordelen Gods geringachten, en het beneden zich achten om op de tekenen van Zijn misnoegen te letten, dat, voorwaar, is zeer treurig. Wie zullen treurenden zijn in Zion, als deze spotters zijn?
Merk op:
I. Hoe deze bespotters zich in hun vleselijke gerustheid in slaap susten, en zelfs God Almachtig uittartten om maar Zijn ergst te doen, Isaiah 28:15. Gij zegt: Wij hebben een verbond gemaakt met de dood en het graf. Zij dachten zo zeker te zijn van hun leven, zelfs toen de meest verwoestende oordelen waren uitgegaan, alsof zij een verdrag hadden aangegaan met de dood, om niet tot hen te komen voor zij hem riepen, noch hen door geweld weg te rakken, maar dat zij slechts van ouderdom zouden sterven. Als wij met God verzoend zijn en met Hem een verbond gesloten hebben, dan hebben wij in waarheid een verbond gemaakt met de dood, en dan komt hij op de geschiktsten tijd zodat, wanneer hij komt, hij nooit een verschrikking voor ons zijn zal, noch ons wezenlijk kwaad zal doen. De dood is van ons, indien wij van Christus zijn, 1 Corinthiers 3:22, maar te denken om de dood tot onze vriend te maken, of in verbond met hem te zijn, terwijl wij door de zonde God tot onze vijand maken en in oorlog zijn met Hem, dat is wel de grootste ongerijmdheid, die men zich denken kan. Het was een ijdele waan van deze spotters, dat, "wanneer de overvloeiende gesel doortrekken zal door ons land, en anderen er onder vallen zullen, die toch tot ons niet komen zal, ons niet zal bereiken, hoewel hij zich ver uitstrekt, zal hij ons toch niet terneerwerpen, al is hij dan ook een overvloeiende gesel." Het is voor onboetvaardige zondaars de grootste dwaasheid om te denken dat het hun, hetzij in deze wereld of in de andere, beter zal gaan dan hun naburen. Maar wat is de grond van hun vertrouwen? Wel waarlijk: Wij hebben de leugen ons tot een toevlucht gesteld. Hetzij:
1. Dat hetgeen de profeten hun zeiden leugen was, en hen zal bedriegen, ofschoon zij het als een degelijke omheining beschouwden. De bescherming van hun afgoden, de beloften, waarmee hun valse profeten hen susten, hun staatkundig beleid, hun rijkdom. hun invloed op het volk, dat waren de dingen, waarop ze vertrouwden, en niet op God, ja zij vertrouwden erop tegen God. Of
2. De dingen, die leugen en bedrog moesten zijn voor de vijand, die de flagellum Dei-de gesel Gods was, de overvloeiende gesel, wilden zij zich verzekeren door de vijand te misleiden door krijgslisten, of met hun geveinsde onderwerping in vredesverdragen. De overige steden van Juda werden genomen omdat zij zich hardnekkig verdedigden, maar de oversten van Jeruzalem hopen beter te slagen, zij denken bekwamer staatslieden te zijn dan de oversten van de landsteden, zij zullen de koning van Assyrië vleien met een belofte van onderwerping, van hun stad aan hem over te geven, of van hem schatplichtig te zullen worden, terwijl zo het voornemen koesteren om zijn juk af te werpen zodra het gevaar voorbij is, er zich niet om bekreunende, dat "zij leugenaars bij hem bevonden zullen worden," zoals de uitdrukking is in Deuteronomy 33:29. Diegenen bedriegen zichzelf, die denken hun doel te kunnen bereiken door hen te bedriegen met wie zij omgaan of te doen hebben. Zij die hun doeleinden najagen door slinksheid en bedrog, door lage armzalige middeltjes, kunnen ze misschien wel bereiken, maar zij kunnen niet verwachten er wezenlijk genot of genoegen in te zullen smaken. Eerlijkheid is de beste staatkunde. Maar tot zulke toevluchten worden zij heengedreven, die van God afwijken en zich aldus buiten Zijn bescherming stellen.
II. Hoe God door Zijn profeet hen opwekt uit deze slaap en hun de dwaasheid toont van hun gerustheid.
1. Hij zegt hun op welke gronden zij gerust kunnen zijn. Hij verstoort hun vals vertrouwen niet voor Hij hun de vaste grond toont waarop ze kunnen rusten, Isaiah 28:16. Ziet, Ik leg een grondsteen in Zion. Deze grond, dit fundament is:
a. Zijn beloften in het algemeen, Zijn woord, waarop Hij Zijn volk heeft doen hopen, Zijn verbond met Abraham, dat Hij hem en de zijnen tot een God zal zijn, dit is een fundament, een fundament van steen, stevig en duurzaam, voor het geloof, om op te bouwen, het is een beproefde steen, want al de heiligen hebben erop gesteund, en hij heeft hun nooit gefaald.
b. De belofte van Christus in het bijzonder, want op Hem is dit uitdrukkelijk toegepast in het Nieuwe Testament, 1 Peter 2:6. Hij is de steen, die het hoofd des hoeks is geworden. De grote belofte van de Messias en Zijn koninkrijk, dat beginnen moest te Jeruzalem, was voldoende om Gods volk ook in de zwaarste tijden gerust te stellen, want zij wisten zeer goed dat tot aan Zijn komst de scepter niet zou wijken van Juda. Zion zal blijven zolang als dit fundament daar gelegd zal worden. Dit zegt de Heere Jahweh tot vertroosting van hen, die geen leugen tot hun toevlucht durven stellen. "Zie, en beschouw Mij als een, die het op zich genomen heeft, om een grondsteen te leggen in Zion." Jezus Christus is een fundament, dat God zelf heeft gelegd, dit is van de Heere geschiedt, Hij is gelegd in Zion, in de kerk, op de heiligen berg. Hij is een beproefde steen, een beproevende steen, zoals sommigen de uitdrukking verstaan, een toetssteen, die onderscheiden zal tussen hetgeen echt is en hetgeen nagemaakt is. Hij is een kostelijke steen, want zodanig zijn de fundamentstenen van het Nieuwe Jeruzalem, Revelation 21:19, een hoeksteen, in dewelken de zijden van het gebouw verenigd zijn, de hoofdsteen des hoeks. En hij, die deze beloften gelooft en er op vertrouwt, zal niet haasten, zal niet haastig en gejaagd heen en weer lopen, zoals mensen, die ten einde raad zijn, niet hier en daar naar middeltjes uitzien om zich te redden, noch zal hij door schrik en angst op zijn voeten gedreven worden, zoals de goddeloze, Job 18:11, maar met een vast hart zal hit kalm en rustig de gebeurtenis afwachten, zeggende: de wil van God is mij welkom. Hij zal niet haasten in zijn verwachtingen, zodat hij de tijd niet vooruitloopt, die in de raad Gods bepaald is, maar zo Hij vertoeft, zal hij toch de bestemde ure afwachten wetende dat Hij, die staat te komen, zal komen en niet zal toeven. Hij, die gelooft, zal niet meer haasten dan met goede spoed overeenkomt, want hij is ervan overtuigd dat Gods tijd de beste is, en die zal hij geduldig verbeiden. Naar de LXX wordt dit door de apostel aldus uitgedrukt: "die gelooft, zal niet beschaamd worden," 1 Peter 2:6, zijn verwachtingen zullen niet verijdeld, maar ver overtroffen worden.
2. Hij zegt hun dat zij op de grond, waar zij nu op bouwden, niet veilig kunnen zijn, maar dat hetgeen, waar zij op vertrouwden, hun gewis zal falen, Isaiah 28:17. Ik zal het gericht stellen naar het richtsnoer, en de gerechtigheid naar het paslood. Dit kan aanduiden: A. Het opbouwen van Zijn kerk, het fundament gelegd hebbende, Isaiah 28:16, zal Hij nu het gebouw oprichten, zoals bouwlieden doen, naar meetsnoer en paslood, Zacheria 4:10. Gericht zal het richtsnoer, en gerechtigheid het paslood zijn. De kerk, gesondeerd zijnde op Christus, zal geformeerd en gereformeerd worden naar de Schrift, de maatstaf van recht en gerechtigheid, "het oordeel zal wederkeren tot de gerechtigheid," Psalms 94:15. Of,
B. De straf van de vijanden van de kerk, tegen wie Hij naar streng recht zal optreden, overeenkomstig de bedreigingen van de wet, Hij zal naar verdienste met hen handelen, en het oordeel over hen brengen, dat zij uitgetart hebben, maar ook in wijsheid en naar een nauwkeuriger regel, opdat met het onkruid niet ook de tarwe uitgerukt zal worden. En wanneer God aldus komt om het oordeel uit te voeren:
a. Dan zullen deze spotters beschaamd worden in de ijdele verwachtingen, waarmee zij zichzelf misleid hebben.
Ten eerste. Zij hadden het plan, om de leugen tot hun toevlucht te stellen, maar het zal blijken, dat dit in werkelijkheid een toevlucht van de leugen, een bedrieglijke toevlucht is, die de hagel zal wegvagen, die hagelvloed, waarvan gesproken is in Isaiah 28:2. Zij, die de leugen tot hun toevlucht stellen, bouwen op het zand, en als de storm komt, zal het gebouw vallen en de bouwer onder het puin begraven. Zij, die iets anders dan Christus tot hun schuilplaats stellen, zullen zien dat de wateren het overstromen, zoals elke schuilplaats buiten de ark door de wateren van de zondvloed overstroomd en weggevaagd werd. Zodanig is de hoop van de geveinsde, dat zal het einde wezen van al zijn vertrouwen.
Ten tweede. Zij snoefden op een verbond met de dood en een verdrag met het graf, maar het zal teniet gedaan worden, als gemaakt zijnde zonder de toestemming van Hem, die de sleutelen heeft van de hel en de dood, en er de souvereine heerschappij over heeft. Diegenen misleiden slechts zichzelf, die denken door enigerlei list aan het oordeel Gods te ontkomen.
Ten derde. Zij waanden dat de overvloeiende gesel niet tot hen zal komen, als hij doorgaat door het land, maar de profeet zegt hun dat zij, als anderen vallen onder de algemene ramp, niet alleen er in zullen delen, maar er door vertreden zullen worden. "Gij zult er als een nederdorsing voor zijn, zij zal over u triomferen, evenzeer als over ieder ander, en gij zult er de gemakkelijke prooi van worden."
Hun wordt verder gezegd, Isaiah 28:19 :
1. Dat het met hen zal beginnen. Zij zullen er zo weinig aan ontkomen, dat zij de eersten zullen zijn om er door te vallen. Van de tijd af, als hij doortrekt, zal hij ulieden wegnemen, alsof hij opzettelijk gekomen was om u te grijpen.
2. Dat hij hen dicht zal achtervolgen, "Want alle morgen zal hij doortrekken, even stipt en gestadig als de dag weerkeert, zult gij van de een of andere verwoesting horen, die er door aangericht is, want de Goddelijke gerechtigheid zal volgen op zijn slag, nooit zult gij veilig en gerust wezen, bij dag noch bij nacht, er zal een pestilentie zijn, die in de donkerheid wandelt en een verderf, dat op de middag verwoest."
3. Dat er niet aan te omkomen zal zijn. "Het horen van het bericht van zijn nadering zal u geen gelegenheid geven om te ontsnappen, want er zal geen weg ter ontkoming open zijn, het zal slechts een kwelling voor u zijn, dat gij hem ziet komen, maar geen middel zult vinden om u te verweren." Of, zelfs het gerucht ervan uit de verte zal een verschrikking voor wezen, en wat zal dan de zaak zelf voor u zijn?" Boze tijdingen zijn een verschrikking en kwelling voor de spotters, maar hij wiens hart vast is, vertrouwende op de Heere, vreest ze niet, terwijl als de overvloeiende gesel komt, alle vertroosting en alle vertrouwen faalt aan de spotters, Isaiah 28:20.
aa. Hetgeen, waarin zij dachten rust te zullen vinden, reikt niet tot de lengte van hun verwachtingen, et bed zal korter zijn dan dat men zich daarop uitstrekken kan, zodat men genoodzaakt is zich in te krimpen of zich te krommen.
bb. Hetgeen, waarin zij dachten zich te beschutten, blijkt ongenoegzaam om aan het doel te beantwoorden. Het deksel zal te smal wezen als men zich daaronder voegt. Zij, die niet bouwen op Christus als hun fundament, maar on hun eigen gerechtigheid betrouwen, zullen in het einde blijken zichzelf bedrogen te hebben, zij kunnen nooit gerust noch veilig, nooit warm zijn, het bed is te kort, het deksel te smal, zoals de vijgebladeren van onze eerste ouders, de schande van hun naaktheid zal toch gezien worden.
b. God zal verheerlijkt worden in de volbrenging van Zijn raad, Isaiah 28:21. Als God komt om met deze spotters te twisten, dan zal Hij:
Ten eerste. Zijn werk doen en Zijn daad tot stand brengen, Hij zal werken voor Zijn eigen eer en heerlijkheid, overeenkomstig zijn eigen raad, het werk zal voor allen, die het zien, openbaar worden als het werk van God, de rechtvaardigen Rechter van de aarde.
Ten tweede. Hij zal het nu doen tegen Zijn volk, zoals Hij het vroeger deed tegen hun vijanden, waaruit zal blijken dat Zijn gerechtigheid onpartijdig is. Hij zal nu opwaken tegen Jeruzalem, zoals in Davids tijd tegen de Filistijnen op de berg Perazim 2 Samuel 5:20, en zoals in Jozua's tijd tegen de Kananieten in het dal van Gibeon. Als zij die beleden leden te zijn van Gods kerk, zich door hun hoogmoed en hun minachting als Filistijnen en Kananieten maken, dan moeten zij verwachten als de zodanigen behandeld te worden.
Ten derde. Dit zal Zijn vreemde werk wezen, Zijn vreemde daad, het is werk, dat Hij niet gaarne doet, Hij verlustigt zich veeleer in genade te betonen, en beproeft niet van harte, niet gaarne, het is werk, waaraan Hij niet gewoon is, wat betreft eigen volk. Hij beschermt en begunstigt het, het is in waarheid een vreemd werk, als Hij zich hun in een vijand verkeert en tegen hen strijdt, Isaiah 63:10, het is een werk, waarover al de naburige volken zich zullen verbazen, Deuteronomy 29:24, en daarom worden de puinhopen van Jeruzalem gezegd tot verbazing te zijn, Jeremiah 25:18.
Eindelijk. Wij hebben de toepassing van dit alles in Isaiah 28:22. Nu dan, drijft de spot niet of weest dus geen spotters) durft niet spotten met de bestraffingen van Gods woord noch met het naderen van Zijn oordelen." Het bespotten van de boden Gods was Jeruzalems zonde, die er het meest toe bijdroeg om de maat van haar ongerechtigheid vol te doen worden. De gedachte aan Gods oordelen, die over geveinsde belijders zullen komen, moet de spotters tot zwijgen brengen en hen tot ernst stemmen. "Drijft de spot niet, opdat uw banden niet vaster gemaakt worden, zowel de banden, waarmee gij gebonden zijt onder de heerschappij van de zonde-want er is weinig hoop dat spotters bekeerd zullen worden-als de banden die u onder de oordelen Gods doen komen." God heeft banden van gerechtigheid, sterk genoeg om hen vast te houden, die al de banden verbreken van Zijn wet, en al Zijn touwen van zich werpen. Laat deze spotters de Goddelijke bedreigingen niet gering achten, want de profeet (die n dergenen is, met wie de verborgenheid des Heeren is) verzekert hun dat hij van de Heere Heere van de heirscharen gehoord heeft, dat een verdelging vast besloten is over het gehele land en kunnen zij dan denken er aan te zullen ontkomen? Of zal hun ongeloof de bedreiging teniet doen?
Verzen 23-29
Jesaja 28:23-29Deze gelijkenis is, -evenals vele van de gelijkenissen van onze Zaligmaker-ontleend aan het beroep van de landman, en wordt ingeleid met een ernstige opwekking tot aandacht, wie oren heeft om te horen, dat hij hore, hore en versta, Isaiah 28:23.
I. De gelijkenis is duidelijk genoeg, de landman legt zich met grote zorgvuldigheid en wijs beleid toe op zijn werk, en geeft zich daarbij veel moeite, secundum artem-naar de regel-en naar zijn oordeel hem leidt volgt hij methode en orde bij zijn werk.
1. Bij zijn ploegen en zaaien. Ploegt de ploeger de gehele dag om te zaaien? Ja, dat doet hij, en hij ploegt op hope en hij zaait op hope, 1 Corinthiers 9:10. Opent en egt hij zijn land? Ja, dat doet hij, opdat het geschikt zou zijn om het zaad te ontvangen. En wanneer hij aldus het bovenste effen heeft gemaakt, zaait hij dan niet zijn zaad, zaad, dat geschikt is voor de grond? Want de landman weet welk graan geschikt is voor de kleiachtigen grond, en welk voor de zandgrond, en dienovereenkomstig zaait hij iedere soort in de geschikte plaats ervoor tarwe in de voornaamste plaats, zoals de kanttekening zegt, want dat is het voornaamste graan, en was een van de voornaamste voortbrengselen van Kanan. Ezechiël 27:17, "en gerst aan Mijn plaats." De wijsheid en goedheid van de God van de natuur kunnen hierop opgemerkt worden, dat Hij om aan Zijn schepselen een aangename verscheidenheid van voortbrengselen te geven, de verschillende grondsoorten daarvoor geschikt heeft gemaakt.
2. In zijn dorsen, Isaiah 28:27,Isaiah 28:28, ook dat doet hij naar de aard van het graan, dat uitgedorst moet worden, de wikken en het komijn, die gemakkelijk door de hulzen of aren losgelaten worden, worden slechts met een staf en een stok gedorst, maar het broodkoren vereist meer kracht, en daarom moet dit verbrijzeld worden met een dorsslede, die van onder met ijzer beslagen was, die werd er heen en weer over getrokken, om er het koren uit te slaan, en toch zal hij het niet altijd door dorsen, niet langer dan nodig is, om het koren van het kaf los te maken, Hij zal het niet breken of verbrijzelen in de grond met zijn wagenrad, doch verbrijzelt hij het met zijn paarden, het vermalen ervan geschiedde door een andere bewerking. Merk hier meteen op, welk een moeite er gedaan moet worden voor ons noodzakelijk voedsel, niet alleen om het te verdienen, maar ook om het te bereiden, en toch is dit met dat al slechts spijze, die vergaat, zal het ons dan verdrieten om nog veel meer moeite te doen voor de spijze, die blijft tot in het eeuwige leven Het broodkoren wordt verbrijzeld, Christus was dit, het behaagde de Heere Hem te verbrijzelen opdat Hij voor ons het brood des levens zijn zou.
II. De verklaring van de gelijkenis is niet zo duidelijk. De meeste uitleggers houden haar voor nog een nader antwoord aan hen, die de oordelen Gods trotseerden: "Laat hen weten, dat, gelijk de landman niet altijd ploegt, maar ten laatste zijn zaad zal zaaien, zo zal God niet altijd dreigen, maar ten slotte Zijn bedreigingen ten uitvoer brengen, en over de zondaren de oordelen doen komen, die zij verdiend hebben, doch Hij zal het doen in wijsheid en in evenredigheid met hun kracht, opdat zij er niet ten verderve, maar tot bekering en verbetering van leven door worden gebracht. Maar ik denk dat wij aan deze gelijkenis een ruimere strekking kunnen geven.
1. In het algemeen: dat God, die aan de landman deze wijsheid geeft, zelf ongetwijfeld oneindig wijs is. Het is God, die de landman onderricht van de wijze, dat is, hem wijsheid leert, als zijn God, Isaiah 28:26. Landbouwers hebben wijsheid nodig om hun zaken, hun werkzaamheden te regelen, en zij behoren die werkzaamheden niet op zich te nemen, tenzij dat zij ze tenminste enigermate verstaan, en zij moeten er zich op toeleggen om door waarneming en ervaring hun kennis te vermeerderen. Daar de koning zelf van het veld wordt gediend is de bevordering van de landbouwkunde een algemene dienst aan de mensheid, veel meer dan die van iedere andere kunst of wetenschap. De bekwaamheid van de landman is uit God, zoals iedere goede en volmaakte gave dit is. Het neemt iets af van het gewicht en de verschrikking van het vonnis, dat over de mens werd uitgesproken om de zonde, dat toen God, om het te voltrekken, de mens heenzond om de aarde te bebouwen, Hij hem leerde om dit op de voor hem voordeligste wijze te doen want anders zou hij in de grootheid van zijn dwaasheid in plaats van de grond altijd door het zand van de zee bebouwd hebben, tevergeefs arbeidende. Hij is het, die aan de mensen de bekwaamheid geeft voor dit beroep, die er hun de neiging toe geeft, die er hen vermaak in doet vinden, en indien sommigen, die er door Gods voorzienigheid als voor gemaakt waren, er als voor geknipt waren, zoals wij zeggen, er zich niet in verblijdden en verlustigden, zoals Issaschar die stam van landbouwers, zich verblijdden in hun tenten, in weerwil van de zware arbeid en de vermoeienis, die aan dit beroep zijn verbonden, dan zouden wij spoedig gebrek hebben aan het nodige levensonderhoud. Indien sommigen verstandiger en oordeelkundiger zijn in het bestuur van deze of van welke andere zaken ook dan anderen, dan moet God daarin erkend worden, en Hem moeten de landbouwers bidden om wijsheid in hun zaken, want meer dan ieder ander zijn zij onmiddellijk afhankelijk van Gods voorzienigheid. Ten opzichte van de andere voorbeelden van des landmans beleid in het dorsen van zijn koren, daarvan wordt gezegd: zulks komt ook voort van de Heere van de heirscharen, Isaiah 28:29. Ook de eenvoudigste voorschriften van rede en gezond verstand moeten erkend worden te zijn voortgekomen van de Heere van de heirscharen. En het is van Hem, als de mensen hun zaken doen met verstand en beleid, en wij moeten Hem erkennen als wonderlijk te zijn van raad en groot van daad, Gods werking is naar Zijn wil, nooit handelt Hij tegen zijn eigen wil en gevoelen, zoals de mensen dikwijls doen, en er is een raad in geheel zijn wil, Hij is groot van daad, omdat Hij wonderlijk is van raad.
2. Gods kerk is Zijn akkerwerk, 1 Corinthiers 3:9. Als Christus de ware wijnstok is, dan is Zijn Vader de landman, John 15:1, en voortdurend bebouwt hij het land door Zijn Woord en Zijn inzettingen. Ploegt de ploeger de gehele dag, en egt hij zijn grond opdat hij het zaad kan ontvangen, en egt God niet door Zijn dienstknechten het braakland? Strooit niet de ploeger, als de grond geschikt en gereed is voor het zaad, het zaad in de geschikte plaatsen? Dat doet Hij, en zo zaait de grote God Zijn zaad door de hand van Zijn dienstknechten, Matthew 13:19, die het woord van de waarheid recht moeten snijden, om aan ieder zijn deel te geven. Hoedanig de grond van het hart ook moge zijn, er is in het Woord het een of andere zaad, dat er geschikt voor is. En evenals van het woord Gods, zo wordt ook van de roede Gods een wijs gebruik gemaakt. Beproevingen zijn Gods dorswerktuigen, bestemd om ons los te maken van de wereld, ons te scheiden van ons kaf, en ons te bereiden om gebruikt te worden. En God zal er gebruik van maken naar Hij het nodig oordeelt, maar Hij zal ze in evenredigheid zenden met onze kracht, zij zullen niet zwaarder zijn dan nodig is. Indien de staf en de stok aan het doel beantwoorden, dan zal Hij geen gebruik maken van Zijn wagenrad en Zijn paarden. En wanneer deze nodig zijn, zoals voor het verbrijzelen van het broodkoren (dat niet anders van het stro bevrijd kan worden), dan zal Hij het toch niet altijd dorsen Hij zal niet altoos twisten, maar Zijn toorn zei slechts voor een ogenblik zijn, noch zal Hij de gevangenen van de aarde onder Zijn voeten verbrijzelen. En hierin moeten wij Hem erkennen te zijn wonderlijk van raad en groot van daad.
Verzen 23-29
Jesaja 28:23-29Deze gelijkenis is, -evenals vele van de gelijkenissen van onze Zaligmaker-ontleend aan het beroep van de landman, en wordt ingeleid met een ernstige opwekking tot aandacht, wie oren heeft om te horen, dat hij hore, hore en versta, Isaiah 28:23.
I. De gelijkenis is duidelijk genoeg, de landman legt zich met grote zorgvuldigheid en wijs beleid toe op zijn werk, en geeft zich daarbij veel moeite, secundum artem-naar de regel-en naar zijn oordeel hem leidt volgt hij methode en orde bij zijn werk.
1. Bij zijn ploegen en zaaien. Ploegt de ploeger de gehele dag om te zaaien? Ja, dat doet hij, en hij ploegt op hope en hij zaait op hope, 1 Corinthiers 9:10. Opent en egt hij zijn land? Ja, dat doet hij, opdat het geschikt zou zijn om het zaad te ontvangen. En wanneer hij aldus het bovenste effen heeft gemaakt, zaait hij dan niet zijn zaad, zaad, dat geschikt is voor de grond? Want de landman weet welk graan geschikt is voor de kleiachtigen grond, en welk voor de zandgrond, en dienovereenkomstig zaait hij iedere soort in de geschikte plaats ervoor tarwe in de voornaamste plaats, zoals de kanttekening zegt, want dat is het voornaamste graan, en was een van de voornaamste voortbrengselen van Kanan. Ezechiël 27:17, "en gerst aan Mijn plaats." De wijsheid en goedheid van de God van de natuur kunnen hierop opgemerkt worden, dat Hij om aan Zijn schepselen een aangename verscheidenheid van voortbrengselen te geven, de verschillende grondsoorten daarvoor geschikt heeft gemaakt.
2. In zijn dorsen, Isaiah 28:27,Isaiah 28:28, ook dat doet hij naar de aard van het graan, dat uitgedorst moet worden, de wikken en het komijn, die gemakkelijk door de hulzen of aren losgelaten worden, worden slechts met een staf en een stok gedorst, maar het broodkoren vereist meer kracht, en daarom moet dit verbrijzeld worden met een dorsslede, die van onder met ijzer beslagen was, die werd er heen en weer over getrokken, om er het koren uit te slaan, en toch zal hij het niet altijd door dorsen, niet langer dan nodig is, om het koren van het kaf los te maken, Hij zal het niet breken of verbrijzelen in de grond met zijn wagenrad, doch verbrijzelt hij het met zijn paarden, het vermalen ervan geschiedde door een andere bewerking. Merk hier meteen op, welk een moeite er gedaan moet worden voor ons noodzakelijk voedsel, niet alleen om het te verdienen, maar ook om het te bereiden, en toch is dit met dat al slechts spijze, die vergaat, zal het ons dan verdrieten om nog veel meer moeite te doen voor de spijze, die blijft tot in het eeuwige leven Het broodkoren wordt verbrijzeld, Christus was dit, het behaagde de Heere Hem te verbrijzelen opdat Hij voor ons het brood des levens zijn zou.
II. De verklaring van de gelijkenis is niet zo duidelijk. De meeste uitleggers houden haar voor nog een nader antwoord aan hen, die de oordelen Gods trotseerden: "Laat hen weten, dat, gelijk de landman niet altijd ploegt, maar ten laatste zijn zaad zal zaaien, zo zal God niet altijd dreigen, maar ten slotte Zijn bedreigingen ten uitvoer brengen, en over de zondaren de oordelen doen komen, die zij verdiend hebben, doch Hij zal het doen in wijsheid en in evenredigheid met hun kracht, opdat zij er niet ten verderve, maar tot bekering en verbetering van leven door worden gebracht. Maar ik denk dat wij aan deze gelijkenis een ruimere strekking kunnen geven.
1. In het algemeen: dat God, die aan de landman deze wijsheid geeft, zelf ongetwijfeld oneindig wijs is. Het is God, die de landman onderricht van de wijze, dat is, hem wijsheid leert, als zijn God, Isaiah 28:26. Landbouwers hebben wijsheid nodig om hun zaken, hun werkzaamheden te regelen, en zij behoren die werkzaamheden niet op zich te nemen, tenzij dat zij ze tenminste enigermate verstaan, en zij moeten er zich op toeleggen om door waarneming en ervaring hun kennis te vermeerderen. Daar de koning zelf van het veld wordt gediend is de bevordering van de landbouwkunde een algemene dienst aan de mensheid, veel meer dan die van iedere andere kunst of wetenschap. De bekwaamheid van de landman is uit God, zoals iedere goede en volmaakte gave dit is. Het neemt iets af van het gewicht en de verschrikking van het vonnis, dat over de mens werd uitgesproken om de zonde, dat toen God, om het te voltrekken, de mens heenzond om de aarde te bebouwen, Hij hem leerde om dit op de voor hem voordeligste wijze te doen want anders zou hij in de grootheid van zijn dwaasheid in plaats van de grond altijd door het zand van de zee bebouwd hebben, tevergeefs arbeidende. Hij is het, die aan de mensen de bekwaamheid geeft voor dit beroep, die er hun de neiging toe geeft, die er hen vermaak in doet vinden, en indien sommigen, die er door Gods voorzienigheid als voor gemaakt waren, er als voor geknipt waren, zoals wij zeggen, er zich niet in verblijdden en verlustigden, zoals Issaschar die stam van landbouwers, zich verblijdden in hun tenten, in weerwil van de zware arbeid en de vermoeienis, die aan dit beroep zijn verbonden, dan zouden wij spoedig gebrek hebben aan het nodige levensonderhoud. Indien sommigen verstandiger en oordeelkundiger zijn in het bestuur van deze of van welke andere zaken ook dan anderen, dan moet God daarin erkend worden, en Hem moeten de landbouwers bidden om wijsheid in hun zaken, want meer dan ieder ander zijn zij onmiddellijk afhankelijk van Gods voorzienigheid. Ten opzichte van de andere voorbeelden van des landmans beleid in het dorsen van zijn koren, daarvan wordt gezegd: zulks komt ook voort van de Heere van de heirscharen, Isaiah 28:29. Ook de eenvoudigste voorschriften van rede en gezond verstand moeten erkend worden te zijn voortgekomen van de Heere van de heirscharen. En het is van Hem, als de mensen hun zaken doen met verstand en beleid, en wij moeten Hem erkennen als wonderlijk te zijn van raad en groot van daad, Gods werking is naar Zijn wil, nooit handelt Hij tegen zijn eigen wil en gevoelen, zoals de mensen dikwijls doen, en er is een raad in geheel zijn wil, Hij is groot van daad, omdat Hij wonderlijk is van raad.
2. Gods kerk is Zijn akkerwerk, 1 Corinthiers 3:9. Als Christus de ware wijnstok is, dan is Zijn Vader de landman, John 15:1, en voortdurend bebouwt hij het land door Zijn Woord en Zijn inzettingen. Ploegt de ploeger de gehele dag, en egt hij zijn grond opdat hij het zaad kan ontvangen, en egt God niet door Zijn dienstknechten het braakland? Strooit niet de ploeger, als de grond geschikt en gereed is voor het zaad, het zaad in de geschikte plaatsen? Dat doet Hij, en zo zaait de grote God Zijn zaad door de hand van Zijn dienstknechten, Matthew 13:19, die het woord van de waarheid recht moeten snijden, om aan ieder zijn deel te geven. Hoedanig de grond van het hart ook moge zijn, er is in het Woord het een of andere zaad, dat er geschikt voor is. En evenals van het woord Gods, zo wordt ook van de roede Gods een wijs gebruik gemaakt. Beproevingen zijn Gods dorswerktuigen, bestemd om ons los te maken van de wereld, ons te scheiden van ons kaf, en ons te bereiden om gebruikt te worden. En God zal er gebruik van maken naar Hij het nodig oordeelt, maar Hij zal ze in evenredigheid zenden met onze kracht, zij zullen niet zwaarder zijn dan nodig is. Indien de staf en de stok aan het doel beantwoorden, dan zal Hij geen gebruik maken van Zijn wagenrad en Zijn paarden. En wanneer deze nodig zijn, zoals voor het verbrijzelen van het broodkoren (dat niet anders van het stro bevrijd kan worden), dan zal Hij het toch niet altijd dorsen Hij zal niet altoos twisten, maar Zijn toorn zei slechts voor een ogenblik zijn, noch zal Hij de gevangenen van de aarde onder Zijn voeten verbrijzelen. En hierin moeten wij Hem erkennen te zijn wonderlijk van raad en groot van daad.