Lectionary Calendar
Friday, November 22nd, 2024
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
advertisement
advertisement
advertisement
Attention!
For 10¢ a day you can enjoy StudyLight.org ads
free while helping to build churches and support pastors in Uganda.
Click here to learn more!
free while helping to build churches and support pastors in Uganda.
Click here to learn more!
Bible Commentaries
Dächsel Bijbelverklaring Dächsel Bijbelverklaring
Auteursrechtverklaring
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Isaiah 28". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/isaiah-28.html. 1862-80.
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Isaiah 28". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/
Whole Bible (3)
Inleiding
Bijbelverkaring van Dchsel, JESAJA 28Isaiah 28:1.
LAST VAN HET RIJK VAN ISRAËL EN JUDA.
Evenals hij Hosea 1:1 wordt opgemerkt, groepeert zich de gehele profetische werkzaamheid van Jesaja om twee punten, zijne ontmoeting met Achaz op des akker des vollers aan de ene zijde (Isaiah 7:3) en de boodschap, die hij aan Hizkia moet brengen, als het leger der ASSYRIËRS 28 jaren later op dezelfde plaats stond (Isaiah 36:1, 38), aan de andere zijde. In Isaiah 2:1-27 hebben wij de ene groep zijner voorzeggingen, die te zamen op die eerste gebeurtenis betrekking hebben en daarin hun brandpunt hebben, voor ons. Daar karakteriseerden Isaiah 2:1-5 op voorbereidende wijze het volk Gods als rijp voor het gericht; Isaiah 6:1 berichtte zijne overgave aan het gericht der verharding; Isaiah 7:1 meldde dadelijk de bevestiging van dit gericht in de afwijzing der Goddelijke hulp, Isaiah 7:1-12 stelden nader voor wat de Assyrische hulp, die in plaats van de Goddelijke gekozen was, het volk zou veroorzaken, hoe ook Assur, wanneer het buiten zijne zending voor Israël zou gaan, ten gunste van de later op te richten alleen ware algemene monarchie zou worden vernietigd. Isaiah 13:17 verklaarde nader, hoe in dit gericht der vernietiging behalve Assur ook alle overige vijandige machten der wereld en het gehele wezen der wereld in `t algemeen zou vernietigd worden, om voor het rijk van God en Zijne heerlijkheid plaats te maken. Met Isaiah 28:1-35 daarentegen wordt ene tweede groep van voorzeggingen geopend en deze Hoofdstukken zijn op gelijke wijze voorbereiding tot Isaiah 36:1, 37, als dit met Isaiah 2:1-6 ten opzichte van Isaiah 7:1 het geval was; zij wijzen aan, hoe het gericht, dat in Isaiah 6:9, op het volk werd gelegd, nog altijd, hoewel de tijdsomstandigheden volgens hun uitwendige verschijning sedert de regering van Hizkia werkelijk veranderd waren, van kracht waren, daar het volk van Juda inwendig niet anders was geworden, dan het te voren was geweest.
I. Isaiah 28:1-Isaiah 28:29. Jesaja opent Zijne bewijsvoering daarmee, dat hij op een tijd, toen de in Isaiah 36:1, 37 medegedeelde inval van Sanherib ongeveer nabij was, een woord, v r meer dan 20 jaren over Efraïm gesproken, dat intussen volledig aan dat rijk vervuld is, herhaalt (Isaiah 28:1-Isaiah 28:6) en op Juda toepast. Dat laatste toch is evenzo ontaard als vroeger Efraïm (Isaiah 28:7, Isaiah 28:8) was, en wel in zulk ene sterke mate, dat aan terechtbrenging door onderwijzing niet meer te denken is, waarom de Heere door strenge bezoeking met hen zal handelen (Isaiah 28:9-Isaiah 28:13). Dit gericht over Juda wordt weer voorgesteld als een zodanig, welks zwaarte de Heere nauwkeurig volgens de wet der vergelding, naar de zwaarte van hun zonde afmeet (Isaiah 28:14-Isaiah 28:22), meer vervolgens als een zodanig, waarbij de Heere de rechte maat bepaalt en met wijze berekening op een goed einde doelt (Isaiah 28:23-Isaiah 28:29), even als ook de aan het begin van het Hoofdstuk herhaalde vroegere uitspraak in zijn tweede deel (Isaiah 28:5, Isaiah 28:6) op een goed einde wijst, nadat het eerste deel (Isaiah 28:1-Isaiah 28:4) een oordeel van zware bezoeking heeft aangekondigd.
Inleiding
Bijbelverkaring van Dchsel, JESAJA 28Isaiah 28:1.
LAST VAN HET RIJK VAN ISRAËL EN JUDA.
Evenals hij Hosea 1:1 wordt opgemerkt, groepeert zich de gehele profetische werkzaamheid van Jesaja om twee punten, zijne ontmoeting met Achaz op des akker des vollers aan de ene zijde (Isaiah 7:3) en de boodschap, die hij aan Hizkia moet brengen, als het leger der ASSYRIËRS 28 jaren later op dezelfde plaats stond (Isaiah 36:1, 38), aan de andere zijde. In Isaiah 2:1-27 hebben wij de ene groep zijner voorzeggingen, die te zamen op die eerste gebeurtenis betrekking hebben en daarin hun brandpunt hebben, voor ons. Daar karakteriseerden Isaiah 2:1-5 op voorbereidende wijze het volk Gods als rijp voor het gericht; Isaiah 6:1 berichtte zijne overgave aan het gericht der verharding; Isaiah 7:1 meldde dadelijk de bevestiging van dit gericht in de afwijzing der Goddelijke hulp, Isaiah 7:1-12 stelden nader voor wat de Assyrische hulp, die in plaats van de Goddelijke gekozen was, het volk zou veroorzaken, hoe ook Assur, wanneer het buiten zijne zending voor Israël zou gaan, ten gunste van de later op te richten alleen ware algemene monarchie zou worden vernietigd. Isaiah 13:17 verklaarde nader, hoe in dit gericht der vernietiging behalve Assur ook alle overige vijandige machten der wereld en het gehele wezen der wereld in `t algemeen zou vernietigd worden, om voor het rijk van God en Zijne heerlijkheid plaats te maken. Met Isaiah 28:1-35 daarentegen wordt ene tweede groep van voorzeggingen geopend en deze Hoofdstukken zijn op gelijke wijze voorbereiding tot Isaiah 36:1, 37, als dit met Isaiah 2:1-6 ten opzichte van Isaiah 7:1 het geval was; zij wijzen aan, hoe het gericht, dat in Isaiah 6:9, op het volk werd gelegd, nog altijd, hoewel de tijdsomstandigheden volgens hun uitwendige verschijning sedert de regering van Hizkia werkelijk veranderd waren, van kracht waren, daar het volk van Juda inwendig niet anders was geworden, dan het te voren was geweest.
I. Isaiah 28:1-Isaiah 28:29. Jesaja opent Zijne bewijsvoering daarmee, dat hij op een tijd, toen de in Isaiah 36:1, 37 medegedeelde inval van Sanherib ongeveer nabij was, een woord, v r meer dan 20 jaren over Efraïm gesproken, dat intussen volledig aan dat rijk vervuld is, herhaalt (Isaiah 28:1-Isaiah 28:6) en op Juda toepast. Dat laatste toch is evenzo ontaard als vroeger Efraïm (Isaiah 28:7, Isaiah 28:8) was, en wel in zulk ene sterke mate, dat aan terechtbrenging door onderwijzing niet meer te denken is, waarom de Heere door strenge bezoeking met hen zal handelen (Isaiah 28:9-Isaiah 28:13). Dit gericht over Juda wordt weer voorgesteld als een zodanig, welks zwaarte de Heere nauwkeurig volgens de wet der vergelding, naar de zwaarte van hun zonde afmeet (Isaiah 28:14-Isaiah 28:22), meer vervolgens als een zodanig, waarbij de Heere de rechte maat bepaalt en met wijze berekening op een goed einde doelt (Isaiah 28:23-Isaiah 28:29), even als ook de aan het begin van het Hoofdstuk herhaalde vroegere uitspraak in zijn tweede deel (Isaiah 28:5, Isaiah 28:6) op een goed einde wijst, nadat het eerste deel (Isaiah 28:1-Isaiah 28:4) een oordeel van zware bezoeking heeft aangekondigd.
Vers 1
1. Wee de hovaardige kroon der dronkenen van Efraïm, van de Efraïmieten, die door een geest van bedwelming zijn aangegrepen. Wee die stad, die op een terrasvormigen heuvel zo prachtig als een krans op het hoofd gelegen is, de hoofdstad Samaria (1 Kings 16:24), welker heerlijk sieraad, op welke zo velen roemen, doch die reeds aan het verwelken is, is ene afvallende bloem, die daar is op het hoofd der zeer vette vallei, der geslagenen van den wijn, van degenen, die het onrecht als water dronken (Job 15:16) en nu, verstokt van hart, voor alle waarschuwing en vermaning geheel ontoegankelijk zijn geworden.1) Efraïm wordt geschetst als een wijndrinker, die het hoofd met bloemen bekranst heeft; zijn krans is Samaria; maar hare heerlijkheid is aan `t vergaan, als die van enen verwelkenden bloemkrans.
Samaria lag op enen schonen ronden heuvel, die den omtrek koninklijk beheerste (Amos 4:1; Amos 6:1) in een dal, dat door een reusachtigen krans van hoge bergen (Amos 3:9) was omgeven, en ongeveer twee uren in doorsnede had. De ligging was als van ene heerseres, de heuvel was tot boven toe terrasvormig gebouwd, de omgeving heerlijk en vruchtbaar.
Hoe gepast is bij deze ligging het beeld van de kroon! Samaria is gelijk aan den diadeem op den top van den heuvel, die zich als een hoofd boven de vlakte van het dal verheft; door de woorden "die daar is op het hoofd der zeer vette vallei" moet Samaria, in tegenstelling tegen Jeruzalem met zijne onvruchtbare, sombere omgeving, als een waar pronkstuk in ieder opzicht worden voorgesteld.
Vatten sommigen het woord dronkenen op alleen in den natuurlijken zin van het woord, wij zijn van mening dat het hier meer dichterlijk gezegd wordt van geestelijk dronkenen, d. w. z. van degenen, die in plaats van den Heere God te dienen, in hun verstand beneveld zijn en hun hart vervreemd hebben van den waren dienst van God. De omgeving van wijnbergen, waarin Samaria lag, is gebruikt, om een beeld te geven van hun geestelijk verdwaasden en benevelden toestand.
Vers 1
1. Wee de hovaardige kroon der dronkenen van Efraïm, van de Efraïmieten, die door een geest van bedwelming zijn aangegrepen. Wee die stad, die op een terrasvormigen heuvel zo prachtig als een krans op het hoofd gelegen is, de hoofdstad Samaria (1 Kings 16:24), welker heerlijk sieraad, op welke zo velen roemen, doch die reeds aan het verwelken is, is ene afvallende bloem, die daar is op het hoofd der zeer vette vallei, der geslagenen van den wijn, van degenen, die het onrecht als water dronken (Job 15:16) en nu, verstokt van hart, voor alle waarschuwing en vermaning geheel ontoegankelijk zijn geworden.1) Efraïm wordt geschetst als een wijndrinker, die het hoofd met bloemen bekranst heeft; zijn krans is Samaria; maar hare heerlijkheid is aan `t vergaan, als die van enen verwelkenden bloemkrans.
Samaria lag op enen schonen ronden heuvel, die den omtrek koninklijk beheerste (Amos 4:1; Amos 6:1) in een dal, dat door een reusachtigen krans van hoge bergen (Amos 3:9) was omgeven, en ongeveer twee uren in doorsnede had. De ligging was als van ene heerseres, de heuvel was tot boven toe terrasvormig gebouwd, de omgeving heerlijk en vruchtbaar.
Hoe gepast is bij deze ligging het beeld van de kroon! Samaria is gelijk aan den diadeem op den top van den heuvel, die zich als een hoofd boven de vlakte van het dal verheft; door de woorden "die daar is op het hoofd der zeer vette vallei" moet Samaria, in tegenstelling tegen Jeruzalem met zijne onvruchtbare, sombere omgeving, als een waar pronkstuk in ieder opzicht worden voorgesteld.
Vatten sommigen het woord dronkenen op alleen in den natuurlijken zin van het woord, wij zijn van mening dat het hier meer dichterlijk gezegd wordt van geestelijk dronkenen, d. w. z. van degenen, die in plaats van den Heere God te dienen, in hun verstand beneveld zijn en hun hart vervreemd hebben van den waren dienst van God. De omgeving van wijnbergen, waarin Samaria lag, is gebruikt, om een beeld te geven van hun geestelijk verdwaasden en benevelden toestand.
Vers 2
2. Ziet, de, Heere, de Albestuurder, heeft enen sterke en machtige, (den koning, van ASSYRIË, Salmanassar of Sargon (2 Kings 17:4); er is gelijk een hagelvloed, ene poort des verderfs 1), als een adem van pest verbreid; gelijk een vloed der sterke wateren, die overvloeien, zal Hij ze ter aarde neerwerpen met de hand 2) Zijner almacht.1) In het Hebreeën Sar kteb. Beter: een storm, die verderf aanbrengt, d. i. een verpestende storm.
2) Dit: "zal Hij ter aarde neerwerpen met de hand" betekent ene neder werping met groot geweld, gelijk een aarden vat ter aarde wordt geworpen en verbrijzeld.
Niet alleen dat de neder werping met kracht en geweld zal zijn, door de almachtige hand Gods, maar ook wil de Profeet hiermede uitdrukken, dat die machtige en sterke, die verpestende stormwind, Assur, het instrument Gods zal wezen.
Vers 2
2. Ziet, de, Heere, de Albestuurder, heeft enen sterke en machtige, (den koning, van ASSYRIË, Salmanassar of Sargon (2 Kings 17:4); er is gelijk een hagelvloed, ene poort des verderfs 1), als een adem van pest verbreid; gelijk een vloed der sterke wateren, die overvloeien, zal Hij ze ter aarde neerwerpen met de hand 2) Zijner almacht.1) In het Hebreeën Sar kteb. Beter: een storm, die verderf aanbrengt, d. i. een verpestende storm.
2) Dit: "zal Hij ter aarde neerwerpen met de hand" betekent ene neder werping met groot geweld, gelijk een aarden vat ter aarde wordt geworpen en verbrijzeld.
Niet alleen dat de neder werping met kracht en geweld zal zijn, door de almachtige hand Gods, maar ook wil de Profeet hiermede uitdrukken, dat die machtige en sterke, die verpestende stormwind, Assur, het instrument Gods zal wezen.
Vers 3
3. De hovaardige kronen der dronkenen van Efraïm, over welke te voren (Isaiah 28:1) het wee werd uitgesproken, zullen tegen den grond geworpen en met voeten vertreden worden (in het jaar 722-21 v. C. Isaiah 28:6). 4. En de afvallende bloem zijns heerlijken sieraads, die op het hoofd der zeer vette vallei is, gelijk Samaria in Isaiah 28:1 genoemd werd, zal zijn gelijk ene vroegrijpe vrucht voor den zomer, die v r den eigenlijken oogsttijd in Augustus is gerijpt, welke, wanneer ze iemand ziet, met bijzondere begeerte wordt afgeplukt, en terwijl zij nog in zijne hand is, slokt hij ze op.Het punt van vergelijking ligt in de wegslepende snelheid, waarmee de vroegrijpe vrucht verdwijnt "Daarop is ook de gehele rede in ons vers zo kunstig aangelegd. Tot hiertoe enkel talmen, eerst het uitvoerige in hetgeen tot lof van Samaria dient; vervolgens in de woorden, die tot voorbereiding der catastrofe dienen, welk een duidelijk terughouden, totdat eindelijk in de slotwoorden plotseling een haast wordt opgemerkt, met een stoot het lot wordt toegedeeld. Tussen het plukken, wanneer de vrucht eens gezien is, en het verslinden kan het oog geen tussenruimte zien. " Dat dus Salmanassar of zijn opvolger Sargon eerst na verloop van drie jaren Samaria veroverde (2 Kings 13:9) neemt de waarheid der profetie niet weg; "genoeg, dat zowel de begerigheid van den veroveraar als de gehele verdelging der stad overeenkomstig de voorzegging was, " hoewel ook de belegering van drie jaren in vergelijking met de veel langere belegeringen van dien tijd, tot 17 jaren toe, ene zeer korte was.
Vers 3
3. De hovaardige kronen der dronkenen van Efraïm, over welke te voren (Isaiah 28:1) het wee werd uitgesproken, zullen tegen den grond geworpen en met voeten vertreden worden (in het jaar 722-21 v. C. Isaiah 28:6). 4. En de afvallende bloem zijns heerlijken sieraads, die op het hoofd der zeer vette vallei is, gelijk Samaria in Isaiah 28:1 genoemd werd, zal zijn gelijk ene vroegrijpe vrucht voor den zomer, die v r den eigenlijken oogsttijd in Augustus is gerijpt, welke, wanneer ze iemand ziet, met bijzondere begeerte wordt afgeplukt, en terwijl zij nog in zijne hand is, slokt hij ze op.Het punt van vergelijking ligt in de wegslepende snelheid, waarmee de vroegrijpe vrucht verdwijnt "Daarop is ook de gehele rede in ons vers zo kunstig aangelegd. Tot hiertoe enkel talmen, eerst het uitvoerige in hetgeen tot lof van Samaria dient; vervolgens in de woorden, die tot voorbereiding der catastrofe dienen, welk een duidelijk terughouden, totdat eindelijk in de slotwoorden plotseling een haast wordt opgemerkt, met een stoot het lot wordt toegedeeld. Tussen het plukken, wanneer de vrucht eens gezien is, en het verslinden kan het oog geen tussenruimte zien. " Dat dus Salmanassar of zijn opvolger Sargon eerst na verloop van drie jaren Samaria veroverde (2 Kings 13:9) neemt de waarheid der profetie niet weg; "genoeg, dat zowel de begerigheid van den veroveraar als de gehele verdelging der stad overeenkomstig de voorzegging was, " hoewel ook de belegering van drie jaren in vergelijking met de veel langere belegeringen van dien tijd, tot 17 jaren toe, ene zeer korte was.
Vers 5
5. Te dien dage, wanneer Hij Zich, als de enige en algenoegzame God, op het duidelijkst heeft geopenbaard, zal de HEERE der heirscharen, in plaats van die valse en nietige kroon, waarmee men pronkt (Isaiah 28:1), tot ene heerlijke kroon en in plaats van de verwelkende bloemen, waarop men zijn vertrouwen stelt, tot enen sierlijken krans zijn den overgeblevenen Zijns volks, het nog behouden Juda en het nog overgebleven deel van het ten ondergegaan Efraïm;Vers 5
5. Te dien dage, wanneer Hij Zich, als de enige en algenoegzame God, op het duidelijkst heeft geopenbaard, zal de HEERE der heirscharen, in plaats van die valse en nietige kroon, waarmee men pronkt (Isaiah 28:1), tot ene heerlijke kroon en in plaats van de verwelkende bloemen, waarop men zijn vertrouwen stelt, tot enen sierlijken krans zijn den overgeblevenen Zijns volks, het nog behouden Juda en het nog overgebleven deel van het ten ondergegaan Efraïm;Vers 6
6. En, opdat de maatschappij voortaan zowel bij de werken des vredes als bij die van den krijg op de rechte grondstellingen ruste, zal de Heere zijn tot enen Geest des oordeels dien (Isaiah 11:2), die ten oordeel zit, den rechter, en tot ene sterkte degenen, die den strijd afkeren tot de poort toe, 1) dien strijd terugdrijven tot de poort des vijands, waarvan die is uitgegaan (Genesis 22:17; Genesis 24:60. Amos 5:3); de oorlogen zijn alzo alsdan niet meer dan verdelging, alleen een afweren van onrechtvaardige aanvallen.1) God zou hen verder alle die wijsheid en genade geven, welke zij tot het behoorlijk volbrengen aller plichten van hunnen toestand en beroep mochten van node hebben. Hij zou hun, die ten oordeel zitten, aan wie het staat om het recht uit te spreken, een Geest des oordeels mededelen, opdat ze verstandig en wijs in `t raad geven, rechtvaardig en billijk in het vonnissen mochten zijn: en het is een grote zegen voor een volk, als zij, die aan het roer der regering zitten, en zij die het recht moeten uitspreken, tot hun wettige ambten en bezigheden bekwaam zijn. Voorts zou God hun al dien moed en stoutheid geven, die vereist werd, om hen onverschrokken door alle moeiten, gevaren en tegenstanden heen te voeren, die hen op hunnen weg mochten ontmoeten.
In Isaiah 28:1-Isaiah 28:6 hebben wij, zo als Drechsler heeft aangetoond, ene uitspraak van den profeet voor ons, die hij reeds gedaan had ongeveer ten tijde toen de uitdrukking: "de afvallende bloem zijns heerlijken sieraads" ene juiste vervulling had gevonden in de verzwakking van het rijk van Efraïm door Tiglath-Pilezer (2 Kings 15:29). Hij stelt die hier aan het hoofd van de tweede groep zijner profetieën op gelijke wijze, als hij aan het hoofd der eerste groep een woord van zijnen ambt- en tijdgenoot Micha gesteld heeft (vgl. Isaiah 2:2-Isaiah 2:4), en zo als op de laatste plaats Israël's ware en Israël's valse heerlijkheid tegenover elkaar werden gesteld, zo staan op onze plaats Israël's valse en Israël's ware sieraad tegenover elkaar. Wat nu het tweede gedeelte van die vroegere uitspraak aangaat, zo had de tijd der regering van koning Hizkia, ten minste op voorafbeeldende, voorbereidende wijze, de vervulling van de profetie, daarin vervat, moeten aanbrengen, en van buiten af beschouwd, scheen het werkelijk ook zo, alsof deze tijd het beeld van den hogen en heerlijken geluksstaat, waarvan in beide verzen 5, 6 spreken, aan Juda zou verwezenlijken. Terwijl verder Achaz' openlijke afval van den Heere gewoon was geworden, en meer en meer was toegenomen, zodat eindelijk de deuren van den tempel gesloten werden (2 Chronicles 28:24), was Hizkia daarmee begonnen, dat hij boete deed, den gruwel, die te voren plaats had, uitroeide, en de rechte Godsverering vollediger dan ooit weer instelde. Ook had met het begin der regering van dezen koning de maatschappelijke toestand bijna volkomen de gedaante overeenkomstig de wet aangenomen, zodat men in het rijk van Juda zich met de verwachting vleide, dat de profeten het volk alleen wat liefs en goeds zouden hebben te zeggen; van kastijdingen en strafgerichten, die er zouden komen, kon geen sprake meer zijn. Nu is het doel van Jesaja aan het volk in deze tweede groep zijner voorzeggingen te betuigen, hoe nog altijd het vonnis, dat in Isaiah 6:9, over hen is uitgesproken, van kracht was. Want het was meer alleen de uitwendige verschijning, die in den tijd van Hizkia, vergeleken met dien onder Achaz, was veranderd; in het wezenlijke en `t inwendige van het met Juda bij het oude gebleven, nog altijd heerste dezelfde ongevoeligheid, dezelfde verharding tegen de waarheid. Den door den koning gegeven stoot volgende, hadden zij zich wel op de wegen der wetsvervulling laten leiden, maar hun belijdenis was enkel lippenwerk, hun godsdienst aangeleerd mensenwerk, hun gehele rechtzinnigheid niets dan een begin van Farizeïsme, een begin van schriftgeleerdheid, waarmee in beginsel Sadduceïsme en Libertinisme, dienst des vlezes en wereldzin, hand aan hand gingen, beide Godverloochenend in hunnen meest inwendigen kern en volgens hunnen gehelen aard. En even als nu Achaz in zijnen tijd, zo kozen ook zij de hulp van de wereldse macht veel liever dan den bijstand des Heren, terwijl zij met grote belangstelling en onder het brengen van gene kleine offers een verbond met Egypte zochten. Deze is de toestand der tijdsomstandigheden, van welke de profeet vervolgens verder spreekt. Zich aan de vroeger over Efraïm gedane uitspraak aanknopende, wil hij aan het volk van Juda betuigen, hoe verre het er van af was, dat het in Isaiah 28:5, Isaiah 28:6 ontworpen beeld werkelijkheid zou worden en het integendeel aan het volk van Efraïm in het Isaiah 28:1-Isaiah 28:4 getekende beeld daarvan juist gelijk was, zo sterk, als het dit ooit was geweest.
Vers 6
6. En, opdat de maatschappij voortaan zowel bij de werken des vredes als bij die van den krijg op de rechte grondstellingen ruste, zal de Heere zijn tot enen Geest des oordeels dien (Isaiah 11:2), die ten oordeel zit, den rechter, en tot ene sterkte degenen, die den strijd afkeren tot de poort toe, 1) dien strijd terugdrijven tot de poort des vijands, waarvan die is uitgegaan (Genesis 22:17; Genesis 24:60. Amos 5:3); de oorlogen zijn alzo alsdan niet meer dan verdelging, alleen een afweren van onrechtvaardige aanvallen.1) God zou hen verder alle die wijsheid en genade geven, welke zij tot het behoorlijk volbrengen aller plichten van hunnen toestand en beroep mochten van node hebben. Hij zou hun, die ten oordeel zitten, aan wie het staat om het recht uit te spreken, een Geest des oordeels mededelen, opdat ze verstandig en wijs in `t raad geven, rechtvaardig en billijk in het vonnissen mochten zijn: en het is een grote zegen voor een volk, als zij, die aan het roer der regering zitten, en zij die het recht moeten uitspreken, tot hun wettige ambten en bezigheden bekwaam zijn. Voorts zou God hun al dien moed en stoutheid geven, die vereist werd, om hen onverschrokken door alle moeiten, gevaren en tegenstanden heen te voeren, die hen op hunnen weg mochten ontmoeten.
In Isaiah 28:1-Isaiah 28:6 hebben wij, zo als Drechsler heeft aangetoond, ene uitspraak van den profeet voor ons, die hij reeds gedaan had ongeveer ten tijde toen de uitdrukking: "de afvallende bloem zijns heerlijken sieraads" ene juiste vervulling had gevonden in de verzwakking van het rijk van Efraïm door Tiglath-Pilezer (2 Kings 15:29). Hij stelt die hier aan het hoofd van de tweede groep zijner profetieën op gelijke wijze, als hij aan het hoofd der eerste groep een woord van zijnen ambt- en tijdgenoot Micha gesteld heeft (vgl. Isaiah 2:2-Isaiah 2:4), en zo als op de laatste plaats Israël's ware en Israël's valse heerlijkheid tegenover elkaar werden gesteld, zo staan op onze plaats Israël's valse en Israël's ware sieraad tegenover elkaar. Wat nu het tweede gedeelte van die vroegere uitspraak aangaat, zo had de tijd der regering van koning Hizkia, ten minste op voorafbeeldende, voorbereidende wijze, de vervulling van de profetie, daarin vervat, moeten aanbrengen, en van buiten af beschouwd, scheen het werkelijk ook zo, alsof deze tijd het beeld van den hogen en heerlijken geluksstaat, waarvan in beide verzen 5, 6 spreken, aan Juda zou verwezenlijken. Terwijl verder Achaz' openlijke afval van den Heere gewoon was geworden, en meer en meer was toegenomen, zodat eindelijk de deuren van den tempel gesloten werden (2 Chronicles 28:24), was Hizkia daarmee begonnen, dat hij boete deed, den gruwel, die te voren plaats had, uitroeide, en de rechte Godsverering vollediger dan ooit weer instelde. Ook had met het begin der regering van dezen koning de maatschappelijke toestand bijna volkomen de gedaante overeenkomstig de wet aangenomen, zodat men in het rijk van Juda zich met de verwachting vleide, dat de profeten het volk alleen wat liefs en goeds zouden hebben te zeggen; van kastijdingen en strafgerichten, die er zouden komen, kon geen sprake meer zijn. Nu is het doel van Jesaja aan het volk in deze tweede groep zijner voorzeggingen te betuigen, hoe nog altijd het vonnis, dat in Isaiah 6:9, over hen is uitgesproken, van kracht was. Want het was meer alleen de uitwendige verschijning, die in den tijd van Hizkia, vergeleken met dien onder Achaz, was veranderd; in het wezenlijke en `t inwendige van het met Juda bij het oude gebleven, nog altijd heerste dezelfde ongevoeligheid, dezelfde verharding tegen de waarheid. Den door den koning gegeven stoot volgende, hadden zij zich wel op de wegen der wetsvervulling laten leiden, maar hun belijdenis was enkel lippenwerk, hun godsdienst aangeleerd mensenwerk, hun gehele rechtzinnigheid niets dan een begin van Farizeïsme, een begin van schriftgeleerdheid, waarmee in beginsel Sadduceïsme en Libertinisme, dienst des vlezes en wereldzin, hand aan hand gingen, beide Godverloochenend in hunnen meest inwendigen kern en volgens hunnen gehelen aard. En even als nu Achaz in zijnen tijd, zo kozen ook zij de hulp van de wereldse macht veel liever dan den bijstand des Heren, terwijl zij met grote belangstelling en onder het brengen van gene kleine offers een verbond met Egypte zochten. Deze is de toestand der tijdsomstandigheden, van welke de profeet vervolgens verder spreekt. Zich aan de vroeger over Efraïm gedane uitspraak aanknopende, wil hij aan het volk van Juda betuigen, hoe verre het er van af was, dat het in Isaiah 28:5, Isaiah 28:6 ontworpen beeld werkelijkheid zou worden en het integendeel aan het volk van Efraïm in het Isaiah 28:1-Isaiah 28:4 getekende beeld daarvan juist gelijk was, zo sterk, als het dit ooit was geweest.
Vers 7
7. a) En ook dwalen dezen deze Judeeërs (2 Kings 17:19) van den wijn, en zij dolen van den sterken drank (Numbers 6:4), niet alleen verlopen zij zich in eigenlijk gezegde dronkenschap, maar zij zijn ook geheel verdwaasd door den zwijmelwijn van vooroordelen en valse begrippen, zodat zij zich met niets betekenende kleinigheden ophouden en hunnen wezenlijken welstand verwaarlozen. Dit is niet alleen het bestaan van het gros des Joodsen volks, maar ook van de hoofden en voorgangers; zij, die wachters moesten zijn, de priester en de profeet dwalen van den sterken drank, de gezichten, die zij zien, en de woorden, die zij uiten, ademen den geest der verblinding, door welken zij vervuld zijn; zij zijn verslonden van den wijn, zij dolen van sterken drank; zij dwalen in het gezicht, zij waggelen in het gericht.a) Isaiah 5:11.
Jesaja bootst in zijne rede het stotteren der drinkers na (even als het Latijnse: sta pes, sta mi pes, sta pes, de latere mi pes) in de driemaal herhaalde uitdrukking: shagoe-taghoe, shagoe-taghoe, shagoe-pakoe.
Met dit vers, door het inleidende en ook, gaat de Profeet van Efraïm op Juda over.
Vers 7
7. a) En ook dwalen dezen deze Judeeërs (2 Kings 17:19) van den wijn, en zij dolen van den sterken drank (Numbers 6:4), niet alleen verlopen zij zich in eigenlijk gezegde dronkenschap, maar zij zijn ook geheel verdwaasd door den zwijmelwijn van vooroordelen en valse begrippen, zodat zij zich met niets betekenende kleinigheden ophouden en hunnen wezenlijken welstand verwaarlozen. Dit is niet alleen het bestaan van het gros des Joodsen volks, maar ook van de hoofden en voorgangers; zij, die wachters moesten zijn, de priester en de profeet dwalen van den sterken drank, de gezichten, die zij zien, en de woorden, die zij uiten, ademen den geest der verblinding, door welken zij vervuld zijn; zij zijn verslonden van den wijn, zij dolen van sterken drank; zij dwalen in het gezicht, zij waggelen in het gericht.a) Isaiah 5:11.
Jesaja bootst in zijne rede het stotteren der drinkers na (even als het Latijnse: sta pes, sta mi pes, sta pes, de latere mi pes) in de driemaal herhaalde uitdrukking: shagoe-taghoe, shagoe-taghoe, shagoe-pakoe.
Met dit vers, door het inleidende en ook, gaat de Profeet van Efraïm op Juda over.
Vers 8
8. Want alle tafels zijn vol van uitspuwsel en van drek, zodat er gene plaats schoon is; in alle zaken van het leven is die geest der dronkenschap doorgedrongen.Men vergete niet, dat wij een werk van oosterse retorica voor ons hebben en bedenke wel, dat het de heilige toorn van den profeet is, de afschuw voor zulke dingen, die hem de woorden in den mond legt.
Vers 8
8. Want alle tafels zijn vol van uitspuwsel en van drek, zodat er gene plaats schoon is; in alle zaken van het leven is die geest der dronkenschap doorgedrongen.Men vergete niet, dat wij een werk van oosterse retorica voor ons hebben en bedenke wel, dat het de heilige toorn van den profeet is, de afschuw voor zulke dingen, die hem de woorden in den mond legt.
Vers 9
9. Wie zou Hij dan de kennis, het recht begrip van Goddelijke zaken in `t algemeen en voornamelijk de Goddelijke beschikkingen in de gebeurtenissen van dezen tijd leren? en wie zou Hij het gehoorde te verstaan geven omtrent het nabijzijnd gericht en hetgeen daarmee samenhangt, den gespeenden van de melk? den afgetrokkenen van de borsten?1) In Isaiah 28:9, Isaiah 28:10 voert de Profeet de spotters met het woord van God sprekende in. Zij wenden zich af van Zijn strafredenen door spottend te vragen, of hij dan denkt dat zij kleine, niets wetende, van niets geen verstand hebbende kinderen zijn, die noch alles van meer af aan moeten leren. Zij spreken dan ook van gebod op gebod, regel op regel en dit bij herhaling, er spottend bijvoegende: hier een weinig, daar een weinig.
Vers 9
9. Wie zou Hij dan de kennis, het recht begrip van Goddelijke zaken in `t algemeen en voornamelijk de Goddelijke beschikkingen in de gebeurtenissen van dezen tijd leren? en wie zou Hij het gehoorde te verstaan geven omtrent het nabijzijnd gericht en hetgeen daarmee samenhangt, den gespeenden van de melk? den afgetrokkenen van de borsten?1) In Isaiah 28:9, Isaiah 28:10 voert de Profeet de spotters met het woord van God sprekende in. Zij wenden zich af van Zijn strafredenen door spottend te vragen, of hij dan denkt dat zij kleine, niets wetende, van niets geen verstand hebbende kinderen zijn, die noch alles van meer af aan moeten leren. Zij spreken dan ook van gebod op gebod, regel op regel en dit bij herhaling, er spottend bijvoegende: hier een weinig, daar een weinig.
Vers 10
10. Want, zich van Hem afwendende zeggen zij: het is gebod op gebod, gebod op gebod, regel op regel, regel op regel, hier een weinig, daar een weinig. 1)1) Zij hadden de letter wel van het gebod, maar geen bevinding van dezelfde kracht en geest, het klopte gedurig bij hen aan, maar werd nooit bij hen ingelaten. Wat nog erger was, men dreef er den spot mede, des Heren Woord was bij hen gebod op gebod, regel op regel, als een relletje, want men zong er van en maakte het als tot een spot en schimprede, als men onder zijn glazen, bekers of bokalen zat.
Vers 10
10. Want, zich van Hem afwendende zeggen zij: het is gebod op gebod, gebod op gebod, regel op regel, regel op regel, hier een weinig, daar een weinig. 1)1) Zij hadden de letter wel van het gebod, maar geen bevinding van dezelfde kracht en geest, het klopte gedurig bij hen aan, maar werd nooit bij hen ingelaten. Wat nog erger was, men dreef er den spot mede, des Heren Woord was bij hen gebod op gebod, regel op regel, als een relletje, want men zong er van en maakte het als tot een spot en schimprede, als men onder zijn glazen, bekers of bokalen zat.
Vers 11
11. Daarom, omdat zij den Heere en Zijne ware profeten zo verachtelijk en spottend afwijzen, zal Hij, wanneer Zijn tijd komt, hen met gelijke munt betalen; door belachelijke, stamelende lippen en door ene andere tong, namelijk door die van ruwe en barbaarse volken, van welke Hij Zich ter kastijding bedient, zal Hij tot dit volk spreken. 1)1) De Heere voorspelt hier aan de spotters met zijn Woord, dat Hij tot hen een volk zal zenden, om door dat volk tot hen te spreken, hetwelk stamelende van spraak en van een anderen of vreemden tong zou zijn, d. i. dat het tot hen zo zou spreken, dat zij het niet verstaan konden, maar daarom toch wel gevoelen zouden.
De Heere dreigt hun met de tuchtiging door Assur, een volk wiens spraak verwant was aan die der Joden, maar welke toch in hun oren een vreemde taal zou wezen en heel moeilijk om te verstaan.
2) In 1 Corinthians 14:21 gebruikt de Apostel Paulus onze plaats, om ene eenzijdige waardering van het spreken in talen tegen te staan. De Apostel vermaant de Corinthiërs niet uit het oog te verliezen, wat het eigenlijk stichtelijke, het opbouwende was; het spreken in vreemde talen zou nooit, zo als dit op onze plaats het geval is, kunnen optreden in de eigenschap van een gericht, als laatste en uiterste proef, om het verharde ongeloof te verbreken, wanneer het niet een zeker exoterisch (op degenen, die daar buiten zijn, berekend) karakter volgens zijne natuur bezat.
Vers 11
11. Daarom, omdat zij den Heere en Zijne ware profeten zo verachtelijk en spottend afwijzen, zal Hij, wanneer Zijn tijd komt, hen met gelijke munt betalen; door belachelijke, stamelende lippen en door ene andere tong, namelijk door die van ruwe en barbaarse volken, van welke Hij Zich ter kastijding bedient, zal Hij tot dit volk spreken. 1)1) De Heere voorspelt hier aan de spotters met zijn Woord, dat Hij tot hen een volk zal zenden, om door dat volk tot hen te spreken, hetwelk stamelende van spraak en van een anderen of vreemden tong zou zijn, d. i. dat het tot hen zo zou spreken, dat zij het niet verstaan konden, maar daarom toch wel gevoelen zouden.
De Heere dreigt hun met de tuchtiging door Assur, een volk wiens spraak verwant was aan die der Joden, maar welke toch in hun oren een vreemde taal zou wezen en heel moeilijk om te verstaan.
2) In 1 Corinthians 14:21 gebruikt de Apostel Paulus onze plaats, om ene eenzijdige waardering van het spreken in talen tegen te staan. De Apostel vermaant de Corinthiërs niet uit het oog te verliezen, wat het eigenlijk stichtelijke, het opbouwende was; het spreken in vreemde talen zou nooit, zo als dit op onze plaats het geval is, kunnen optreden in de eigenschap van een gericht, als laatste en uiterste proef, om het verharde ongeloof te verbreken, wanneer het niet een zeker exoterisch (op degenen, die daar buiten zijn, berekend) karakter volgens zijne natuur bezat.
Vers 12
12. Tot dewelke Hij door Zijne profeten gezegd heeft: Dit daar is de rust, dat gij aan anderen die rust bereidt, geeft den moede rust, en dit is de verkwikking; doch zij hebben niet willen horen.Jehova wees hen door Zijne profeten, na de zwaar genoeg ervaren gerichten, die tot hiertoe hadden plaats gehad (Isaiah 14:30), op den rechten weg tot rust en herstel (Jeremiah 6:16), en vermaande hen aan het volk, dat onder Achaz door de oorlogslasten zoveel geleden had (2 Kron. 28) toch rust te gunnen, en het niet door aanhitsing tegen Assur in een nieuwen oorlog te wikkelen, door het kopen van hulp van Egypte, noch boven de schatting, die aan Assur moest worden betaald (2 Kings 18:16) te belasten. Maar zij wilden niet horen, hun staatkunde is ene andere dan die van stil zich, geloven en wachten, zo zal dan het woord van Jehova, dat zij voor een eindeloze rij van nietige instellingen hielden, veranderd worden in een eindeloze rij van pijnen en smarten. Zie de onder Isaiah 28:13.
Vers 12
12. Tot dewelke Hij door Zijne profeten gezegd heeft: Dit daar is de rust, dat gij aan anderen die rust bereidt, geeft den moede rust, en dit is de verkwikking; doch zij hebben niet willen horen.Jehova wees hen door Zijne profeten, na de zwaar genoeg ervaren gerichten, die tot hiertoe hadden plaats gehad (Isaiah 14:30), op den rechten weg tot rust en herstel (Jeremiah 6:16), en vermaande hen aan het volk, dat onder Achaz door de oorlogslasten zoveel geleden had (2 Kron. 28) toch rust te gunnen, en het niet door aanhitsing tegen Assur in een nieuwen oorlog te wikkelen, door het kopen van hulp van Egypte, noch boven de schatting, die aan Assur moest worden betaald (2 Kings 18:16) te belasten. Maar zij wilden niet horen, hun staatkunde is ene andere dan die van stil zich, geloven en wachten, zo zal dan het woord van Jehova, dat zij voor een eindeloze rij van nietige instellingen hielden, veranderd worden in een eindeloze rij van pijnen en smarten. Zie de onder Isaiah 28:13.
Vers 13
13. Zo zal tot rechtvaardige vergelding hun het woord des HEEREN zijn, zo als zij dit zelf te voren hebben gezegd (Isaiah 28:10): gebod op gebod, gebod op gebod, regel op regel, regel op regel, hier een weinig, daar een weinig, a) opdat zij heengaan en achterwaarts vallen, en verbreken, en verstrikt en gevangen worden (Isaiah 8:15).a) 2 Corinthians 2:16.
Isaiah 28:11-Isaiah 28:13 worden aldus verklaard door Umbreit. Hij tekent aan: "Laat hen slechts spotten, deze valse profeten en onrechtvaardige rechters des volks wanneer zij in afgebrokene woorden van dronken geklap over de menigerlei verordeningen en bepalingen der heilige wet bezwaren uiten, als behoefden zij, aan `t onderricht der kinderen ontwassen, de terechtwijzende prediking des Goddelijken Woords niet-de gehoonde gerechtigheid des Heren zal hun nog lastiger leraars zenden door volken van vreemde spraak, die in ene onverstaanbare taal, welke klinkt als het stamelen van bedwelmden, wetten op wetten voorschrijven, die hen van alle vrijheid en zelfstandigheid beroven. De dwazen! De wet van den Heilige, welker opvolging hun vrede en ware vrijheid zou gebracht hebben, hebben zij verworpen, en door deze verwerping de vreemde wetten der vijanden over zich gehaald, die hen in slaafse boeien slaan en in `t verderf storten. Waar en treffend noemt Jesaja de wet ene rustplaats en ene verkwikking voor den vermoeiden, waartegen hij de geboden des volks van vreemde spraak als stenen voorstelt, die hun tot aanstoot, val en verplettering worden, of de strikken en garens, die hen verstrikken en vangen. Ja! de wet des Heren is zoeter dan honing en honingzeem (Psalms 19:11). Zijne geboden zijn hartverblijdend, ogen verlichtend (Isaiah 28:9). Zijn juk is zacht en Zijn last is licht. "
V. d. Palm zegt: "Dewijl zij Jehova's waarschuwingen en vermaningen spottend uitmaken voor meesterachtig onderricht aan pas gespeende kinderen, welaan! zo zal God hen voortaan als kinderen behandelen, hen tot wie Hij anders sprak: "dit is de rust enz. " dat is hen, die Hij anders met de openbaring van de gewichtigste waarheden des heils begunstigde, en in last gaf die ook anderen te verkondigen, als ene ruste voor de moede, deze zal Hij als kinderen behandelen, wier gebroken kindertaal men nabootst, terwijl men stamelend, bijkans belachelijk met hen spreekt en kinderachtig verbasterde woorden tot hen gebruikt. Zijn woord tot hen zal voortaan zijn, gebod op gebod enz. Hij zal hun gene rust laten, maar gedurig Zijne verwijtingen, berispingen, vermaningen, bedreigingen, herhalen; zo mogen zij als kinderen struikelen, achterover slaan, zich bezeren en verstrikt, gevangen worden, als dwaze, balsturige kinderen, moedwillig in hun ongeluk lopen. Wij hopen, dat deze onze uitlegging ener zeer duistere zinsnede met de ongedwongendste in gelijken rang gesteld mag worden. "
Vers 13
13. Zo zal tot rechtvaardige vergelding hun het woord des HEEREN zijn, zo als zij dit zelf te voren hebben gezegd (Isaiah 28:10): gebod op gebod, gebod op gebod, regel op regel, regel op regel, hier een weinig, daar een weinig, a) opdat zij heengaan en achterwaarts vallen, en verbreken, en verstrikt en gevangen worden (Isaiah 8:15).a) 2 Corinthians 2:16.
Isaiah 28:11-Isaiah 28:13 worden aldus verklaard door Umbreit. Hij tekent aan: "Laat hen slechts spotten, deze valse profeten en onrechtvaardige rechters des volks wanneer zij in afgebrokene woorden van dronken geklap over de menigerlei verordeningen en bepalingen der heilige wet bezwaren uiten, als behoefden zij, aan `t onderricht der kinderen ontwassen, de terechtwijzende prediking des Goddelijken Woords niet-de gehoonde gerechtigheid des Heren zal hun nog lastiger leraars zenden door volken van vreemde spraak, die in ene onverstaanbare taal, welke klinkt als het stamelen van bedwelmden, wetten op wetten voorschrijven, die hen van alle vrijheid en zelfstandigheid beroven. De dwazen! De wet van den Heilige, welker opvolging hun vrede en ware vrijheid zou gebracht hebben, hebben zij verworpen, en door deze verwerping de vreemde wetten der vijanden over zich gehaald, die hen in slaafse boeien slaan en in `t verderf storten. Waar en treffend noemt Jesaja de wet ene rustplaats en ene verkwikking voor den vermoeiden, waartegen hij de geboden des volks van vreemde spraak als stenen voorstelt, die hun tot aanstoot, val en verplettering worden, of de strikken en garens, die hen verstrikken en vangen. Ja! de wet des Heren is zoeter dan honing en honingzeem (Psalms 19:11). Zijne geboden zijn hartverblijdend, ogen verlichtend (Isaiah 28:9). Zijn juk is zacht en Zijn last is licht. "
V. d. Palm zegt: "Dewijl zij Jehova's waarschuwingen en vermaningen spottend uitmaken voor meesterachtig onderricht aan pas gespeende kinderen, welaan! zo zal God hen voortaan als kinderen behandelen, hen tot wie Hij anders sprak: "dit is de rust enz. " dat is hen, die Hij anders met de openbaring van de gewichtigste waarheden des heils begunstigde, en in last gaf die ook anderen te verkondigen, als ene ruste voor de moede, deze zal Hij als kinderen behandelen, wier gebroken kindertaal men nabootst, terwijl men stamelend, bijkans belachelijk met hen spreekt en kinderachtig verbasterde woorden tot hen gebruikt. Zijn woord tot hen zal voortaan zijn, gebod op gebod enz. Hij zal hun gene rust laten, maar gedurig Zijne verwijtingen, berispingen, vermaningen, bedreigingen, herhalen; zo mogen zij als kinderen struikelen, achterover slaan, zich bezeren en verstrikt, gevangen worden, als dwaze, balsturige kinderen, moedwillig in hun ongeluk lopen. Wij hopen, dat deze onze uitlegging ener zeer duistere zinsnede met de ongedwongendste in gelijken rang gesteld mag worden. "
Vers 14
14. Daarom, omdat gij voor terechtwijzing in goedheid zo ontoegankelijk zijt (Isaiah 28:12), hoort des HEEREN woord, dat tot uwe straf over u is gekomen, gij bespotten gij heersers over dit volk, dat te Jeruzalem is, gij, die met uwe spotwoorden (Isaiah 28:10) het volk van den Heere afleidt, in plaats van het tot Hem te leiden, zo als uwe roeping was.Vers 14
14. Daarom, omdat gij voor terechtwijzing in goedheid zo ontoegankelijk zijt (Isaiah 28:12), hoort des HEEREN woord, dat tot uwe straf over u is gekomen, gij bespotten gij heersers over dit volk, dat te Jeruzalem is, gij, die met uwe spotwoorden (Isaiah 28:10) het volk van den Heere afleidt, in plaats van het tot Hem te leiden, zo als uwe roeping was.Vers 15
15. Omdat gijlieden in uwe harten zegt, wanneer gij de vermaningen der profeten hoort, die u met verderf en ondergang bedreigen, en het gericht ook werkelijk van dag tot dag nader komt: Wij hebben, daar wij ons aan de grote macht van Egypte, die sterk is in `t beschermen, hebben aangesloten, een verbond met den dood gemaakt, en met de hel, met het graf, hebben wij een voorzichtig verdrag gemaakt, 1) zodat zij niet, gelijk de profeten dreigen, ons, maar onze vijanden, de ASSYRIËRS, zullen verslinden. Egypte is sterk genoeg, om ons tegen alle gevaar te beschermen; wanneer de overvloeiende gesel van ASSYRIË doortrekken zal, als verwoesting alles overstroomt, zal hij tot ons niet komen, maar tegen de hulp van Egypte als tegen ene rots teruggestoten worden; want wij hebben de leugen ons tot ene toevlucht gesteld, en onder de valsheid 2) hebben wij ons verborgen; wij zullen onze aansluiting aan die grote macht voorzichtig en lang genoeg voor ASSYRIË weten te verbergen, totdat de tijd om openlijk af te vallen, rijp is geworden (2 Kings 18:16).1) Onder dood en hel hebben we hier niet te verstaan, zoals sommigen willen de ASSYRIËRS, want zij waren feitelijk knechten van dit volk, maar het verderf, wat de Heere God in Isaiah 28:11-Isaiah 28:13 heeft aangekondigd, werkelijk dood en verderf. Zij zijn in hun opgeblazen dronkemanswaanzin zo verzekerd dat hun geen verderf zal overkomen, dat zij spottend durven zeggen, dat zij er een verdrag mee hebben gemaakt. 2) Onder leugen en valsheid is bedoeld de geoefendheid in listen en streken van allerlei aard, de kunst van verbergen, van heimelijk intrigeren, en wat verder nog tot de middelen ener valse diplomatiek en lage politiek behoort. Dat zich de tegenstanders, met welke Jesaja te doen heeft, met veel ijver op dit gebied bewogen, is uit Isaiah 30:1 v. 31:1 v. te zien; ook den Heere behandelen zij als ene macht der wereld, tegenover welke men iets kon geheim houden en verbergen (Isaiah 29:25); ook deze berekening hunner krankzinnigheid, en deze in de eerste plaats, behoort daartoe. Overigens heeft de profeet de uitdrukkingen gekozen van zijn standpunt af, zij zelf hadden zonder twijfel voor dat alles de prachtigste namen.
Ook kan hier onder verstaan worden, en naar onze mening allereerst, de trouwbreuk met ASSYRIË, welke zij op het oog hebben. De on-theocratische hofpartij bij Hizkia had het oog gevestigd op Egypte, en was van zins alle knechtschap aan Assyrië op te zeggen.
Vers 15
15. Omdat gijlieden in uwe harten zegt, wanneer gij de vermaningen der profeten hoort, die u met verderf en ondergang bedreigen, en het gericht ook werkelijk van dag tot dag nader komt: Wij hebben, daar wij ons aan de grote macht van Egypte, die sterk is in `t beschermen, hebben aangesloten, een verbond met den dood gemaakt, en met de hel, met het graf, hebben wij een voorzichtig verdrag gemaakt, 1) zodat zij niet, gelijk de profeten dreigen, ons, maar onze vijanden, de ASSYRIËRS, zullen verslinden. Egypte is sterk genoeg, om ons tegen alle gevaar te beschermen; wanneer de overvloeiende gesel van ASSYRIË doortrekken zal, als verwoesting alles overstroomt, zal hij tot ons niet komen, maar tegen de hulp van Egypte als tegen ene rots teruggestoten worden; want wij hebben de leugen ons tot ene toevlucht gesteld, en onder de valsheid 2) hebben wij ons verborgen; wij zullen onze aansluiting aan die grote macht voorzichtig en lang genoeg voor ASSYRIË weten te verbergen, totdat de tijd om openlijk af te vallen, rijp is geworden (2 Kings 18:16).1) Onder dood en hel hebben we hier niet te verstaan, zoals sommigen willen de ASSYRIËRS, want zij waren feitelijk knechten van dit volk, maar het verderf, wat de Heere God in Isaiah 28:11-Isaiah 28:13 heeft aangekondigd, werkelijk dood en verderf. Zij zijn in hun opgeblazen dronkemanswaanzin zo verzekerd dat hun geen verderf zal overkomen, dat zij spottend durven zeggen, dat zij er een verdrag mee hebben gemaakt. 2) Onder leugen en valsheid is bedoeld de geoefendheid in listen en streken van allerlei aard, de kunst van verbergen, van heimelijk intrigeren, en wat verder nog tot de middelen ener valse diplomatiek en lage politiek behoort. Dat zich de tegenstanders, met welke Jesaja te doen heeft, met veel ijver op dit gebied bewogen, is uit Isaiah 30:1 v. 31:1 v. te zien; ook den Heere behandelen zij als ene macht der wereld, tegenover welke men iets kon geheim houden en verbergen (Isaiah 29:25); ook deze berekening hunner krankzinnigheid, en deze in de eerste plaats, behoort daartoe. Overigens heeft de profeet de uitdrukkingen gekozen van zijn standpunt af, zij zelf hadden zonder twijfel voor dat alles de prachtigste namen.
Ook kan hier onder verstaan worden, en naar onze mening allereerst, de trouwbreuk met ASSYRIË, welke zij op het oog hebben. De on-theocratische hofpartij bij Hizkia had het oog gevestigd op Egypte, en was van zins alle knechtschap aan Assyrië op te zeggen.
Vers 16
16. Daarom zal de Heere u geheel op dezelfde wijze behandelen als vroeger Achaz, toen deze dezelfde politiek volgde, wie ene Messiaanse profetie werd gegeven, die, wat den zaligenden inhoud betrof, hem zelven niets aanging, maar hare vloek-zijde tegen hem keerde en een reuk des doods ten dode voor hem werd (Isaiah 7:14). Alzo zegt de Heere HEERE: Ziet, Ik ben het, die Jeruzalem bescherm, maar niet uwe Egyptische politiek is de hulp tegen Assur a), ik leg enen grondsteen 1), ene hulp niet alleen tegen den nabijzijnden, maar tegen elke nood in Zion, enen beproefden steen, die zich betoond heeft de eigenlijke drager van Mijn Gods-gebouw op aarde te zijn en zich verder altijd betonen zal, tevens een steen der bewaring en der beproeving te zijn, bij welken de gedachten van veler harten openbaar worden (Isaiah 8:14, Luke 2:34), enen kostelijken, uit het kostbaarste materiaal gehouwen hoeksteen, die, gelijk hij in zijne eigenschap als hoeksteen de beide, uit Joden en Heidenen samengevoegde muren der kerk tot een geheel verbindt (Ephesians 2:14), wel vast gegrondvest is, 2) die door zijne eigene vaste en diepe grondvesting aan alles, wat er op gebouwd wordt, onveranderlijke vastheid geeft. Wie gelooft, in geloof op dezen grondsteen bouwt, die zal niet haasten 3); hoewel alles schijnt verloren te zijn, weet hij, dat ook de poorten der hel de Kerk niet kunnen overweldigen en hij blijft standvastig op zijnen post.a) Psalms 118:22. Matthew 21:42. Acts 4:11 Romans 9:33; Romans 10:11. 1 Corinthians 3:11. Ephesians 2:20. 1 Peter 2:6, 1 Peter 2:7, 1 Peter 2:8.
1) Niet Hizkia als persoon, maar Hizkia als de drager der verbondsgedachte, als de type van den Christus Gods, wordt hier in de allereerste plaats bedoeld. Omdat God een eeuwig verbond met zijnen knecht David had gemaakt, daarom zou Juda niet uitgeroeid worden, al zou het straks en later hevig getuchtigd worden.
Maar gelijk Hizkia, de type in deze was van den Christus, zo is ook deze profetie weer een Messiaanse, die haar volkomen vervulling heeft gekregen in Hem, dien de Apostelen aanduiden als den hoeksteen in Zion gelegd.
Gelijk Hizkia als de drager der verbondsgedachte het teken was, dat de Heere zijn volk niet zou verlaten, zo is Christus Jezus als het Hoofd des Verbonds de van God gegeven Naam tot zaligheid. Wie in Hem gelooft, zal niet behoeven te vluchten, zal niet beschaamd worden, ook al dreigt wereld en Satan met verderf en ondergang.
2) Zowel Paulus als Petrus hebben deze uitspraak van niemand anders dan den Messias verklaard, en we weten niet, wat ons verhinderen zou, die verklaring de ware te noemen. Jesaja is in dit hoofdstuk bezig met Gods oordelen wel allereerst aan Efraïm, maar ook aan Juda te voorspellen. Zo ver was ook in het laatste rijk de lichtzinnigheid van velen gestegen, dat zij alle palen te buiten ging. Tegenover het trotse zelfvertrouwen, dat zich beroemde zelfs met den dood een verbond gesloten te hebben, wijst nu de profeet in Jehova's naam op een beteren, den enigen grond van vertrouwen. Op een steen wordt gewezen, die aan den hoek van het fundament is geplaatst en alzo ten rustpunt voor geheel een gebouw kan verstrekken; die daarop bouwt, heeft niet te vrezen dat hij geschud of bewogen zal worden. Wij behoeven niet aan te nemen, dat hier enkel en uitsluitend op den Messias gedoeld wordt, die, eerst zo vele eeuwen later verschenen, in geen geval het rijk van Juda van het hier gedreigde verderf heeft verlost. Maar in ieder geval klinkt, althans in onze oren, de uitspraak te verheven, om op niemand dan Hizkia te zien. Wij zullen wel niet dwalen, wanneer wij menen, dat hier van David's huis in het algemeen wordt gesproken, met dien verstande nochtans, dat hetgeen hier van dat geslacht wordt gezegd, pas zijne volle vervulling door dien groten Koning ontvangt, die David's troon zou beklimmen. Dat vorstengeslacht, waarvan Hizkia een sieraad was, maar de Christus de Kroon zou uitmaken, was door God bestemd en verordend om de steun van den Staat te zijn in tegenwoordigen dreigend gevaar. Wie op dezen steen bouwde, d. i. op dit geslacht, waaruit de Messias zou voortkomen, zijn nationale verwachting bleef vestigen, had niets van die gevaren te duchten; hij zou, gelijk Petrus en Paulus vertalen op het voetspoor der zeventigen, niet beschaamd worden. In Hizkia's dagen aanvankelijk vervuld, voor zoverre deze godvruchtige vorst in gezindheid en werkzaamheid een schaduwbeeld van den groten Davidsspruit heten mocht, is dat antwoord ten volle bewaarheid geworden in Hem, op welken het gehele gebouw, bekwamelijk te zamen gevoegd zijnde, opwast tot een heiligen tempel in den Heere. "
Haasten is bij den Profeet niet anders te zeggen, als door een vertrouwen op zich zelf den Christus (om zo te spreken) voorbijgaan, of door een vertrouwen op de Wet der rechtvaardigheid, die de onbedachtzame mensen hebben gezocht, de rechtvaardigheid, die uit het geloof is verwaarlozen en door zich zelf en door zijne werken, tot de zaligheid willen komen. Het ontwijfelbaar gevolg nu van dezen voorbarigen en onbedachtzamen handel is schaamte. Want gelijkerwijs degenen, die geloven en den Christus als hun leidsman volgen, niet beschaamd worden, alzo moeten diegenen, die zich een eigen rechtvaardigheid oprichten en de wet der rechtvaardigheid zoeken, noodzakelijk beschaamd worden. Derhalve hebben de Apostelen datgene, wat Jesaja gezegd heeft: Die in Hem gelooft, zal niet haasten, verklaringshalve zeer wel vertaald op deze wijze: Een iegelijk, die in Hem gelooft, zal niet beschaamd worden, dewijl de haastenden geen andere uitkomsten als van schaamte bekomen.
3) Beter: "die zal niet vlieden, " of "die heeft niets te vrezen. " In `t Nieuwe Testament "die zal niet beschaamd worden. " Onze Staten-overzetters verklaren: "Versta hierbij: "en derhalve komt hij niet te schande" maar hij krijgt eindelijk die zalige uitkomst, die hij met geduld verwacht heeft, gerust en weltevreden zijnde, geen anderen troost of toevlucht zoekende dan Christus Jezus. "
Vers 16
16. Daarom zal de Heere u geheel op dezelfde wijze behandelen als vroeger Achaz, toen deze dezelfde politiek volgde, wie ene Messiaanse profetie werd gegeven, die, wat den zaligenden inhoud betrof, hem zelven niets aanging, maar hare vloek-zijde tegen hem keerde en een reuk des doods ten dode voor hem werd (Isaiah 7:14). Alzo zegt de Heere HEERE: Ziet, Ik ben het, die Jeruzalem bescherm, maar niet uwe Egyptische politiek is de hulp tegen Assur a), ik leg enen grondsteen 1), ene hulp niet alleen tegen den nabijzijnden, maar tegen elke nood in Zion, enen beproefden steen, die zich betoond heeft de eigenlijke drager van Mijn Gods-gebouw op aarde te zijn en zich verder altijd betonen zal, tevens een steen der bewaring en der beproeving te zijn, bij welken de gedachten van veler harten openbaar worden (Isaiah 8:14, Luke 2:34), enen kostelijken, uit het kostbaarste materiaal gehouwen hoeksteen, die, gelijk hij in zijne eigenschap als hoeksteen de beide, uit Joden en Heidenen samengevoegde muren der kerk tot een geheel verbindt (Ephesians 2:14), wel vast gegrondvest is, 2) die door zijne eigene vaste en diepe grondvesting aan alles, wat er op gebouwd wordt, onveranderlijke vastheid geeft. Wie gelooft, in geloof op dezen grondsteen bouwt, die zal niet haasten 3); hoewel alles schijnt verloren te zijn, weet hij, dat ook de poorten der hel de Kerk niet kunnen overweldigen en hij blijft standvastig op zijnen post.a) Psalms 118:22. Matthew 21:42. Acts 4:11 Romans 9:33; Romans 10:11. 1 Corinthians 3:11. Ephesians 2:20. 1 Peter 2:6, 1 Peter 2:7, 1 Peter 2:8.
1) Niet Hizkia als persoon, maar Hizkia als de drager der verbondsgedachte, als de type van den Christus Gods, wordt hier in de allereerste plaats bedoeld. Omdat God een eeuwig verbond met zijnen knecht David had gemaakt, daarom zou Juda niet uitgeroeid worden, al zou het straks en later hevig getuchtigd worden.
Maar gelijk Hizkia, de type in deze was van den Christus, zo is ook deze profetie weer een Messiaanse, die haar volkomen vervulling heeft gekregen in Hem, dien de Apostelen aanduiden als den hoeksteen in Zion gelegd.
Gelijk Hizkia als de drager der verbondsgedachte het teken was, dat de Heere zijn volk niet zou verlaten, zo is Christus Jezus als het Hoofd des Verbonds de van God gegeven Naam tot zaligheid. Wie in Hem gelooft, zal niet behoeven te vluchten, zal niet beschaamd worden, ook al dreigt wereld en Satan met verderf en ondergang.
2) Zowel Paulus als Petrus hebben deze uitspraak van niemand anders dan den Messias verklaard, en we weten niet, wat ons verhinderen zou, die verklaring de ware te noemen. Jesaja is in dit hoofdstuk bezig met Gods oordelen wel allereerst aan Efraïm, maar ook aan Juda te voorspellen. Zo ver was ook in het laatste rijk de lichtzinnigheid van velen gestegen, dat zij alle palen te buiten ging. Tegenover het trotse zelfvertrouwen, dat zich beroemde zelfs met den dood een verbond gesloten te hebben, wijst nu de profeet in Jehova's naam op een beteren, den enigen grond van vertrouwen. Op een steen wordt gewezen, die aan den hoek van het fundament is geplaatst en alzo ten rustpunt voor geheel een gebouw kan verstrekken; die daarop bouwt, heeft niet te vrezen dat hij geschud of bewogen zal worden. Wij behoeven niet aan te nemen, dat hier enkel en uitsluitend op den Messias gedoeld wordt, die, eerst zo vele eeuwen later verschenen, in geen geval het rijk van Juda van het hier gedreigde verderf heeft verlost. Maar in ieder geval klinkt, althans in onze oren, de uitspraak te verheven, om op niemand dan Hizkia te zien. Wij zullen wel niet dwalen, wanneer wij menen, dat hier van David's huis in het algemeen wordt gesproken, met dien verstande nochtans, dat hetgeen hier van dat geslacht wordt gezegd, pas zijne volle vervulling door dien groten Koning ontvangt, die David's troon zou beklimmen. Dat vorstengeslacht, waarvan Hizkia een sieraad was, maar de Christus de Kroon zou uitmaken, was door God bestemd en verordend om de steun van den Staat te zijn in tegenwoordigen dreigend gevaar. Wie op dezen steen bouwde, d. i. op dit geslacht, waaruit de Messias zou voortkomen, zijn nationale verwachting bleef vestigen, had niets van die gevaren te duchten; hij zou, gelijk Petrus en Paulus vertalen op het voetspoor der zeventigen, niet beschaamd worden. In Hizkia's dagen aanvankelijk vervuld, voor zoverre deze godvruchtige vorst in gezindheid en werkzaamheid een schaduwbeeld van den groten Davidsspruit heten mocht, is dat antwoord ten volle bewaarheid geworden in Hem, op welken het gehele gebouw, bekwamelijk te zamen gevoegd zijnde, opwast tot een heiligen tempel in den Heere. "
Haasten is bij den Profeet niet anders te zeggen, als door een vertrouwen op zich zelf den Christus (om zo te spreken) voorbijgaan, of door een vertrouwen op de Wet der rechtvaardigheid, die de onbedachtzame mensen hebben gezocht, de rechtvaardigheid, die uit het geloof is verwaarlozen en door zich zelf en door zijne werken, tot de zaligheid willen komen. Het ontwijfelbaar gevolg nu van dezen voorbarigen en onbedachtzamen handel is schaamte. Want gelijkerwijs degenen, die geloven en den Christus als hun leidsman volgen, niet beschaamd worden, alzo moeten diegenen, die zich een eigen rechtvaardigheid oprichten en de wet der rechtvaardigheid zoeken, noodzakelijk beschaamd worden. Derhalve hebben de Apostelen datgene, wat Jesaja gezegd heeft: Die in Hem gelooft, zal niet haasten, verklaringshalve zeer wel vertaald op deze wijze: Een iegelijk, die in Hem gelooft, zal niet beschaamd worden, dewijl de haastenden geen andere uitkomsten als van schaamte bekomen.
3) Beter: "die zal niet vlieden, " of "die heeft niets te vrezen. " In `t Nieuwe Testament "die zal niet beschaamd worden. " Onze Staten-overzetters verklaren: "Versta hierbij: "en derhalve komt hij niet te schande" maar hij krijgt eindelijk die zalige uitkomst, die hij met geduld verwacht heeft, gerust en weltevreden zijnde, geen anderen troost of toevlucht zoekende dan Christus Jezus. "
Vers 17
17. En ik zal, terwijl Ik in Mijn Zion dien daarin gelegden grondsteen stel, en degenen, die niet geloven, van dezen waren grond tot vertrouwen wegvluchten en tot valse hulp hun toevlucht nemen, het gericht stellen naar het richtsnoer, juist en volkomen vergelding doen zonder enige genade te schenken, en de gerechtigheid naar het paslood; 1) Mijn handelen zal zijn naar de strengste regelen van billijkheid; en de hagel, Mijn nu beginnend gericht, zal de toevlucht der leugen, de valse hoop der groten in Jeruzalem, die zich op Egypte, in plaats van op Mij, verlaten, wegvagen. Van dit leugendak zal geen enkele spar bij den anderen blijven, en de wateren van Mijnen toorn, die als een regen neervallen, zullen de schuilplaats, die zij door hun leugens en hun huichelarij (Isaiah 28:15) tussen zich en het dreigend gevaar tot verberging hadden gesteld, overlopen. Alle bedrieglijke gronden van vertrouwen zullen op eenmaal wegzinken.1) Eigenlijk: het recht stellen tot richtsnoer, en de gerechtigheid tot een paslood. Dat is: volgens recht en gerechtigheid zal de Heere zijne oordelen zenden tegen Juda. Het gericht en de oordelen, welke de Heere zenden zal worden hier vergeleken bij een gebouw, dat naar de strengste eisen wordt opgetrokken. Zo zou ook aan de uitvoering van Zijn voornemen niets ontbreken om met zijn gericht te komen over die partij, die, Hem verlatende, vertrouwen op den mens had gesteld.
Vers 17
17. En ik zal, terwijl Ik in Mijn Zion dien daarin gelegden grondsteen stel, en degenen, die niet geloven, van dezen waren grond tot vertrouwen wegvluchten en tot valse hulp hun toevlucht nemen, het gericht stellen naar het richtsnoer, juist en volkomen vergelding doen zonder enige genade te schenken, en de gerechtigheid naar het paslood; 1) Mijn handelen zal zijn naar de strengste regelen van billijkheid; en de hagel, Mijn nu beginnend gericht, zal de toevlucht der leugen, de valse hoop der groten in Jeruzalem, die zich op Egypte, in plaats van op Mij, verlaten, wegvagen. Van dit leugendak zal geen enkele spar bij den anderen blijven, en de wateren van Mijnen toorn, die als een regen neervallen, zullen de schuilplaats, die zij door hun leugens en hun huichelarij (Isaiah 28:15) tussen zich en het dreigend gevaar tot verberging hadden gesteld, overlopen. Alle bedrieglijke gronden van vertrouwen zullen op eenmaal wegzinken.1) Eigenlijk: het recht stellen tot richtsnoer, en de gerechtigheid tot een paslood. Dat is: volgens recht en gerechtigheid zal de Heere zijne oordelen zenden tegen Juda. Het gericht en de oordelen, welke de Heere zenden zal worden hier vergeleken bij een gebouw, dat naar de strengste eisen wordt opgetrokken. Zo zou ook aan de uitvoering van Zijn voornemen niets ontbreken om met zijn gericht te komen over die partij, die, Hem verlatende, vertrouwen op den mens had gesteld.
Vers 18
18. En ulieder verbond met den dood, waarop gij u beroemt, zal te niet gedaan worden, en uw voorzichtig verdrag met den hel (Isaiah 28:15) zal niet bestaan, maar dood en hel zullen volkomen macht hebben om u te verslinden; wanneer de overvloeiende gesel, de menigte der heirlegers als een overstromende vloed doortrekken zal, gelijk zij ook werkelijk zal komen, dan zult gijlieden van deze vijandelijke macht vertreden worden gelijk slijk op de straten (Isaiah 10:6).Vers 18
18. En ulieder verbond met den dood, waarop gij u beroemt, zal te niet gedaan worden, en uw voorzichtig verdrag met den hel (Isaiah 28:15) zal niet bestaan, maar dood en hel zullen volkomen macht hebben om u te verslinden; wanneer de overvloeiende gesel, de menigte der heirlegers als een overstromende vloed doortrekken zal, gelijk zij ook werkelijk zal komen, dan zult gijlieden van deze vijandelijke macht vertreden worden gelijk slijk op de straten (Isaiah 10:6).Vers 19
19. Van den tijd af, als hij doortrekt, zal hij ulieden wegnemen, want alle morgen zal hij doortrekken, bij dag en bij nacht; met elke morgen begint de ellende op nieuw, en zij woedt den gansen dag en den volgenden nacht tot aan den nieuwen morgen; en het zal geschieden, dat het gerucht te verstaan, enkel beroering zal wezen 1); het horen alleen van `t naderen des vijands zal allen met schrik vervullen.1) Luther vertaalt deze laatste woorden: "de aanvechting alleen leert op het woord merken. " Zo ook Umbreit: "Schrik slechts doet openbaring verstaan. "
Wij verkiezen de vertaling der Staten-Overzetters, in dezen zin, dat de Profeet hier voorspelt, dat zelfs het gerucht van den doortrekkenden gesel ene siddering zal veroorzaken.
Vers 19
19. Van den tijd af, als hij doortrekt, zal hij ulieden wegnemen, want alle morgen zal hij doortrekken, bij dag en bij nacht; met elke morgen begint de ellende op nieuw, en zij woedt den gansen dag en den volgenden nacht tot aan den nieuwen morgen; en het zal geschieden, dat het gerucht te verstaan, enkel beroering zal wezen 1); het horen alleen van `t naderen des vijands zal allen met schrik vervullen.1) Luther vertaalt deze laatste woorden: "de aanvechting alleen leert op het woord merken. " Zo ook Umbreit: "Schrik slechts doet openbaring verstaan. "
Wij verkiezen de vertaling der Staten-Overzetters, in dezen zin, dat de Profeet hier voorspelt, dat zelfs het gerucht van den doortrekkenden gesel ene siddering zal veroorzaken.
Vers 20
20. Want het verbond met Egypte, waarin men meende rust en bescherming te zullen vinden, zal in een toestand brengen, waarvan het spreekwoord geldt: het bed zal korter zijn, dan dat men zich daarop uitstrekken kunne, en het deksel zal te smal wezen, als men zich daaronder voegt, de wereld zal hun te nauw zijn. Zij zullen in die akelige omstandigheid zijn, als wanneer iemand alles te eng en te bang is.Men vindt hier twee spreekwoordelijke gezegden, welke te kennen geven, dat alle aardse verkwikkingen niet in staat zijn tot het genezen der kwalen, waartoe zij worden gebruikt, en dat menselijke uitvindingen te kort schieten, om ons te beveiligen tegen de hand der Voorzienigheid, wanneer die ons wil vinden, om ons te straffen.
Geen schuilplaats zou zich voor hen opdoen, geen berging zou er voor hen wezen. Zo gaat het ook met degenen, die zich niet in Christus grondvesten, maar op hun eigene gerechtigheid steunen en zich daarmee willen bedekken. Deze bedriegen zich ook en vinden in het einde evenals onze eerste ouders, dat die vijgenbladeren niet toereikend zijn om de schande der naaktheid te bedekken.
Vers 20
20. Want het verbond met Egypte, waarin men meende rust en bescherming te zullen vinden, zal in een toestand brengen, waarvan het spreekwoord geldt: het bed zal korter zijn, dan dat men zich daarop uitstrekken kunne, en het deksel zal te smal wezen, als men zich daaronder voegt, de wereld zal hun te nauw zijn. Zij zullen in die akelige omstandigheid zijn, als wanneer iemand alles te eng en te bang is.Men vindt hier twee spreekwoordelijke gezegden, welke te kennen geven, dat alle aardse verkwikkingen niet in staat zijn tot het genezen der kwalen, waartoe zij worden gebruikt, en dat menselijke uitvindingen te kort schieten, om ons te beveiligen tegen de hand der Voorzienigheid, wanneer die ons wil vinden, om ons te straffen.
Geen schuilplaats zou zich voor hen opdoen, geen berging zou er voor hen wezen. Zo gaat het ook met degenen, die zich niet in Christus grondvesten, maar op hun eigene gerechtigheid steunen en zich daarmee willen bedekken. Deze bedriegen zich ook en vinden in het einde evenals onze eerste ouders, dat die vijgenbladeren niet toereikend zijn om de schande der naaktheid te bedekken.
Vers 21
21. Hoe hebben zij zich ten opzichte van dit verbond jammerlijk in hun verwachtingen bedrogen gezien; want de HEERE zal Zich opmaken, gelijk op den berg Gerazim, gelijk Hij van deze hoogte bij de vlakte van Refaïm Zich tegen de Filistijnen opmaakte en hun ene beslissende nederlaag, toebracht (2 Samuel 5:17-2 Samuel 5:21. 1 Chronicles 14:8-1 Chronicles 14:12 Hij zal beroerd zijn, in toorn ontstoken, gelijk in het dal van Gibeon, 1) om Zijn werk, dat Hij tegen het huis van Juda had voorgenomen, te doen, Zijn werk zal vreemd zijn, en om Zijne daad te doen, Zijne daad zal vreemd zijn: Hij zal op buitengewone, raadselachtige wijze handelen, daar Hij nu als een vijand doet tegen degenen, die toch Zijn eigendom zijn, en die tot hiertoe met ontelbare bewijzen van de tederste zorg door Hem zijn overladen.1) De reden waarom Jesaja uit de geschiedenis van `t verledene juist deze beide voorvallen ter vergelijking heeft gekozen, is gelegen in de beelden, waardoor in ons Hoofdstuk de gerichten Gods worden voorgesteld. De Heere sloeg de Kananieten in het dal bij Gibeon met hagel; vergelijk daarmee in Isaiah 28:2, Isaiah 28:17 van ons Hoofdstuk de uitdrukking: "hagelvloed en hagel. " Machtig en onweerstaanbaar, als wateren voortsleurend, had de Heere in het dal van Efraïm de Filistijnen door de hand van David neergeworpen. Vergelijk daarmee het beeld: "vloed der sterke wateren, " (Isaiah 28:2, Isaiah 28:17, ook wat 17, 18 van den vloed is gezegd.
Ook is het mogelijk dat de Profeet hier ziet op het feit dat David de Filistijnen heeft geslagen van Gibeon tot Gezer toe (1 Chronicles 14:16). Dit is te meer waarschijnlijk, dewijl in datzelfde hoofdstuk eerst van Perzim gesproken wordt. De Heere God wil dan daarmee zeggen, dat gelijk aan zijn knecht David, den eersten theocratische koning, den man naar Zijn hart, macht gegeven werd, om de vijanden zijns volks te verslaan, het nu omgekeerd zal zijn. Nu zal het geschieden, dat het volk, dewijl het zich van Jehova's dienst afwendt en Hem verlaten heeft door de vijanden zal geslagen worden.
Vers 21
21. Hoe hebben zij zich ten opzichte van dit verbond jammerlijk in hun verwachtingen bedrogen gezien; want de HEERE zal Zich opmaken, gelijk op den berg Gerazim, gelijk Hij van deze hoogte bij de vlakte van Refaïm Zich tegen de Filistijnen opmaakte en hun ene beslissende nederlaag, toebracht (2 Samuel 5:17-2 Samuel 5:21. 1 Chronicles 14:8-1 Chronicles 14:12 Hij zal beroerd zijn, in toorn ontstoken, gelijk in het dal van Gibeon, 1) om Zijn werk, dat Hij tegen het huis van Juda had voorgenomen, te doen, Zijn werk zal vreemd zijn, en om Zijne daad te doen, Zijne daad zal vreemd zijn: Hij zal op buitengewone, raadselachtige wijze handelen, daar Hij nu als een vijand doet tegen degenen, die toch Zijn eigendom zijn, en die tot hiertoe met ontelbare bewijzen van de tederste zorg door Hem zijn overladen.1) De reden waarom Jesaja uit de geschiedenis van `t verledene juist deze beide voorvallen ter vergelijking heeft gekozen, is gelegen in de beelden, waardoor in ons Hoofdstuk de gerichten Gods worden voorgesteld. De Heere sloeg de Kananieten in het dal bij Gibeon met hagel; vergelijk daarmee in Isaiah 28:2, Isaiah 28:17 van ons Hoofdstuk de uitdrukking: "hagelvloed en hagel. " Machtig en onweerstaanbaar, als wateren voortsleurend, had de Heere in het dal van Efraïm de Filistijnen door de hand van David neergeworpen. Vergelijk daarmee het beeld: "vloed der sterke wateren, " (Isaiah 28:2, Isaiah 28:17, ook wat 17, 18 van den vloed is gezegd.
Ook is het mogelijk dat de Profeet hier ziet op het feit dat David de Filistijnen heeft geslagen van Gibeon tot Gezer toe (1 Chronicles 14:16). Dit is te meer waarschijnlijk, dewijl in datzelfde hoofdstuk eerst van Perzim gesproken wordt. De Heere God wil dan daarmee zeggen, dat gelijk aan zijn knecht David, den eersten theocratische koning, den man naar Zijn hart, macht gegeven werd, om de vijanden zijns volks te verslaan, het nu omgekeerd zal zijn. Nu zal het geschieden, dat het volk, dewijl het zich van Jehova's dienst afwendt en Hem verlaten heeft door de vijanden zal geslagen worden.
Vers 22
22. Nu dan drijft ten minste hierbij den spot niet, waarmee gij tot hiertoe alle profetische vermaningen en waarschuwingen hebt verworpen (Isaiah 28:9), opdat uwe handen, met welke gij door de machten des verderfs zijt vastgebonden en waarmee gij u aan Assur gebonden hebt, niet vaster gemaakt worden dan zij reeds zijn, en het gericht tot ene onverdraaglijke hoogte zou moeten stijgen; want ik heb van den Heere, den Almachtige, HEERE der heirscharen gehoord ene verdelging (Isaiah 10:23), ja, ene, die vast besloten is over het ganse land, over de ganse aarde. 1) Er is nu wel aan de ene zijde gene keuze over, de tijd van lankmoedigheid en geduld is voorbij en het verderf zal komen, maar aan de andere zijde kunt gij het nog mogelijk maken, dat de smart u ten zegen wordt.1) Na de dreiging noch de vermaning tot boete en bekering. De Heere laat hier nog waarschuwen om op te houden met het steunen op eigen inzichten en verwachting te hebben van eigen voornemens. En om nu deze vermaning te klemmender te maken, laat de Heere door den Profeet zeggen, dat een onherroepelijk verderf over de ganse aarde is besloten.
Hiermede eindigt in dit hoofdstuk de dreiging tegen de spotters, want in Isaiah 28:23 komt de Heere bij wijze van een vergelijking, aan het dagelijks leven in den oogsttijd ontleend, met een troostwoord tot Zijn volk, tot de gelovigen.
Immers, als de oordelen Gods over land en volk gaan, ontkomen ook de gelovigen er niet aan. Maar wat voor de ongelovigen een straf en een oordeel is, is voor de gelovigen een beproeving ten goede, opdat er voor hen nog een vreedzame vrucht der gerechtigheid uit zou geboren worden.
Vers 22
22. Nu dan drijft ten minste hierbij den spot niet, waarmee gij tot hiertoe alle profetische vermaningen en waarschuwingen hebt verworpen (Isaiah 28:9), opdat uwe handen, met welke gij door de machten des verderfs zijt vastgebonden en waarmee gij u aan Assur gebonden hebt, niet vaster gemaakt worden dan zij reeds zijn, en het gericht tot ene onverdraaglijke hoogte zou moeten stijgen; want ik heb van den Heere, den Almachtige, HEERE der heirscharen gehoord ene verdelging (Isaiah 10:23), ja, ene, die vast besloten is over het ganse land, over de ganse aarde. 1) Er is nu wel aan de ene zijde gene keuze over, de tijd van lankmoedigheid en geduld is voorbij en het verderf zal komen, maar aan de andere zijde kunt gij het nog mogelijk maken, dat de smart u ten zegen wordt.1) Na de dreiging noch de vermaning tot boete en bekering. De Heere laat hier nog waarschuwen om op te houden met het steunen op eigen inzichten en verwachting te hebben van eigen voornemens. En om nu deze vermaning te klemmender te maken, laat de Heere door den Profeet zeggen, dat een onherroepelijk verderf over de ganse aarde is besloten.
Hiermede eindigt in dit hoofdstuk de dreiging tegen de spotters, want in Isaiah 28:23 komt de Heere bij wijze van een vergelijking, aan het dagelijks leven in den oogsttijd ontleend, met een troostwoord tot Zijn volk, tot de gelovigen.
Immers, als de oordelen Gods over land en volk gaan, ontkomen ook de gelovigen er niet aan. Maar wat voor de ongelovigen een straf en een oordeel is, is voor de gelovigen een beproeving ten goede, opdat er voor hen nog een vreedzame vrucht der gerechtigheid uit zou geboren worden.
Vers 23
23. Neemt alzo ter oren en hoort mijne stem, merkt op en hoort mijne rede; ik wil u door ene aan `t menselijke ontleende gelijkenis duidelijk maken, hoe Gods gericht ten verderve over zijne vijanden toch nog naar een gezegend einde kan leiden!Vers 23
23. Neemt alzo ter oren en hoort mijne stem, merkt op en hoort mijne rede; ik wil u door ene aan `t menselijke ontleende gelijkenis duidelijk maken, hoe Gods gericht ten verderve over zijne vijanden toch nog naar een gezegend einde kan leiden!Vers 24
24. Ploegt de ploeger den gehelen dag om te zaaien? opent (Job 38:10) en egt hij zijn land den gehele dag, zodat het doorwoelen van den grond zijn enig doel en zijne vreugde is?Vers 24
24. Ploegt de ploeger den gehelen dag om te zaaien? opent (Job 38:10) en egt hij zijn land den gehele dag, zodat het doorwoelen van den grond zijn enig doel en zijne vreugde is?Vers 25
25. Is het niet integendeel alzo? wanneer hij het bovenste daarvan door ploegen en eggen bereid en effen gemaakt heeft, zodat het voor het ontvangen van het zaad bereid is, dan strooit hij wikken en spreidt, zaait komijn, of hij werpt er van de beste tarwe in, of uitgelezene, gerst of spelt, elk aan zijne plaats, die daarvoor naar zijne mening de geschiktste is.Vers 25
25. Is het niet integendeel alzo? wanneer hij het bovenste daarvan door ploegen en eggen bereid en effen gemaakt heeft, zodat het voor het ontvangen van het zaad bereid is, dan strooit hij wikken en spreidt, zaait komijn, of hij werpt er van de beste tarwe in, of uitgelezene, gerst of spelt, elk aan zijne plaats, die daarvoor naar zijne mening de geschiktste is.Vers 26
26. En zijn God onderricht hem van de wijze, Hij leert hem."Of onderwijst hem tot bescheidenheid. " Deze woorden dus vertaald, melden de reden, waarom de landman zo omzichtig en voorzichtig handelt in het bestuur van zijne zaken, namelijk, omdat God hem begiftigd heeft met wijsheid en verstand om zo te doen (Job 35:11). Dit geeft te kennen, dat hij, die den landbouwer dit leert, veelmeer zelf te werk zou gaan op ene bescheidene en voorzichtige wijze in het uitvoeren Zijner thans gedreigde oordelen op bekwame tijden, en in het volmaken Zijner werken. Dit is buiten twijfel beoogd in de ganse gelijkenis. Maar er is ene andere lezing en vertaling, welke beter schijnen overeen te komen met de woorden van den tekst en met den samenhang: namelijk "en hij slaat het uit volgens de wijze, welke zijn God hem leert. " Volgens deze opvatting gaat de profeet hier over van de bescheidenheid des landbouwers in het zaaien tot zijn verstandig gedrag in het dorsen en uitslaan van het zaad, dat in Isaiah 28:27, Isaiah 28:28 uitvoeriger wordt beschreven. Ploegt de ploeger van dag tot dag, vraagt de tekst en het antwoord is aanstonds ontkennend. Zulk een arbeid zou volstrekt nodeloos zijn; hij drijft de ploegschaar slechts zo lang en zo vaak door den bodem als nodig is, om de voren te maken en de zaden te strooien. Een dagelijkse omwoeling der akkers, ook dan wanneer de levenskiem rijpt, zou alle beginselen des levens verstikken. Zo verlopen er dan weken en maanden tussen het harde ploegen en het hevige dorsen, waarin de vrucht zich in stille kalmte ontwikkelt. De landbouwer kent den juisten tijd, waarop akker en zaad dien harden proef moet doorstaan, en niet langer dan beider behoefte het vordert, onderwerpt hij die aan zo strenge bewerking. Niet anders is het in het Koninkrijk Gods. Elke beproeving, die God aan zijn gelovigen zendt, is binnen even juiste grenzen beperkt.
Vers 26
26. En zijn God onderricht hem van de wijze, Hij leert hem."Of onderwijst hem tot bescheidenheid. " Deze woorden dus vertaald, melden de reden, waarom de landman zo omzichtig en voorzichtig handelt in het bestuur van zijne zaken, namelijk, omdat God hem begiftigd heeft met wijsheid en verstand om zo te doen (Job 35:11). Dit geeft te kennen, dat hij, die den landbouwer dit leert, veelmeer zelf te werk zou gaan op ene bescheidene en voorzichtige wijze in het uitvoeren Zijner thans gedreigde oordelen op bekwame tijden, en in het volmaken Zijner werken. Dit is buiten twijfel beoogd in de ganse gelijkenis. Maar er is ene andere lezing en vertaling, welke beter schijnen overeen te komen met de woorden van den tekst en met den samenhang: namelijk "en hij slaat het uit volgens de wijze, welke zijn God hem leert. " Volgens deze opvatting gaat de profeet hier over van de bescheidenheid des landbouwers in het zaaien tot zijn verstandig gedrag in het dorsen en uitslaan van het zaad, dat in Isaiah 28:27, Isaiah 28:28 uitvoeriger wordt beschreven. Ploegt de ploeger van dag tot dag, vraagt de tekst en het antwoord is aanstonds ontkennend. Zulk een arbeid zou volstrekt nodeloos zijn; hij drijft de ploegschaar slechts zo lang en zo vaak door den bodem als nodig is, om de voren te maken en de zaden te strooien. Een dagelijkse omwoeling der akkers, ook dan wanneer de levenskiem rijpt, zou alle beginselen des levens verstikken. Zo verlopen er dan weken en maanden tussen het harde ploegen en het hevige dorsen, waarin de vrucht zich in stille kalmte ontwikkelt. De landbouwer kent den juisten tijd, waarop akker en zaad dien harden proef moet doorstaan, en niet langer dan beider behoefte het vordert, onderwerpt hij die aan zo strenge bewerking. Niet anders is het in het Koninkrijk Gods. Elke beproeving, die God aan zijn gelovigen zendt, is binnen even juiste grenzen beperkt.
Vers 27
27. Uit deze gelijkenis blijkt duidelijk, dat de Heere niet de kastijding zelf wil, maar nauwkeurig de maat houdt, en de richting daaraan geeft, dat zij niet ten dode, maar ten zegen zij; want men dorst de wikken niet met den dorswagen (Deuteronomy 25:4); en men laat het wagenrad niet rondom over het komijn gaan, omdat men anders deze tedere peulvruchten zou verderven; maar de wikken slaat men uit met enen staf, en het komijn met enen stok, zo als men met het koren doet, als men het slechts weinig heeft (Judges 6:11. Ruth 2:17).Hier komt de drievoudige manier van het dorsen in `t Oosten in aanmerking: 1. men laat het koren door ossen uittreden, die of aan palen gebonden worden, waaraan zij in een kring moeten rondlopen, of ook vrij over het koren rondgaan. (vgl. Hosea 10:11 Micah 4:12, Micah 4:13. Deuteronomy 25:4). Dit is de eenvoudigste en oudste manier. 2. `t Geschiedt door ene soort van sleden, die over het opgehoopte koren zo lang getrokken worden, totdat de korrels zijn uitgevallen. Deze sleden zijn van tweeërlei soort. Of zij bestaan alleen uit enige planken, die met scherpe stenen bezet zijn, waardoor het koren aan tweeën gesneden wordt, of zij zijn van rollen voorzien, aan welke ijzeren prikkels zijn vastgemaakt. Zo beschrijft deze machines reeds Varro L. I. c 57 (vgl. Isaiah 41:15.) 3. Men slaat met een stok de korrels uit, `t geen echter bij `t koren zelden geschiedt, alleen wanneer het in geringe mate voorhanden is (vgl. Judges 5:11. Ruth 2:17), doch bij peulvruchten was het de meest gewone manier van dorsen.
Vers 27
27. Uit deze gelijkenis blijkt duidelijk, dat de Heere niet de kastijding zelf wil, maar nauwkeurig de maat houdt, en de richting daaraan geeft, dat zij niet ten dode, maar ten zegen zij; want men dorst de wikken niet met den dorswagen (Deuteronomy 25:4); en men laat het wagenrad niet rondom over het komijn gaan, omdat men anders deze tedere peulvruchten zou verderven; maar de wikken slaat men uit met enen staf, en het komijn met enen stok, zo als men met het koren doet, als men het slechts weinig heeft (Judges 6:11. Ruth 2:17).Hier komt de drievoudige manier van het dorsen in `t Oosten in aanmerking: 1. men laat het koren door ossen uittreden, die of aan palen gebonden worden, waaraan zij in een kring moeten rondlopen, of ook vrij over het koren rondgaan. (vgl. Hosea 10:11 Micah 4:12, Micah 4:13. Deuteronomy 25:4). Dit is de eenvoudigste en oudste manier. 2. `t Geschiedt door ene soort van sleden, die over het opgehoopte koren zo lang getrokken worden, totdat de korrels zijn uitgevallen. Deze sleden zijn van tweeërlei soort. Of zij bestaan alleen uit enige planken, die met scherpe stenen bezet zijn, waardoor het koren aan tweeën gesneden wordt, of zij zijn van rollen voorzien, aan welke ijzeren prikkels zijn vastgemaakt. Zo beschrijft deze machines reeds Varro L. I. c 57 (vgl. Isaiah 41:15.) 3. Men slaat met een stok de korrels uit, `t geen echter bij `t koren zelden geschiedt, alleen wanneer het in geringe mate voorhanden is (vgl. Judges 5:11. Ruth 2:17), doch bij peulvruchten was het de meest gewone manier van dorsen.
Vers 28
28. Het broodkoren moet verbrijzeld worden maar de landman doet dit niet om het te vernietigen, integendeel, opdat het tot brood worde; maar hij dorst het ook niet geduriglijk dorsende, noch hij breekt het met het wiel zijns wagens, noch hij verbrijzelt het met zijne paarden, hij doet niets om ten gronde te richten, maar alles ten nutte.Het broodkoren wordt in een mortier gestampt, of in een molen gemalen en zo tot meel gemaakt, vermits de dorstuigen daartoe niet in staat zijn.
Gataker vertaalt in zijnen "cinnus" deze woorden "noch het broodkoren enz. ", met invulling van het ontkennend woordje uit Isaiah 28:27, dat is: het wordt door dorsen niet tot meel gemaakt, maar zo men dat wil in een mortier gestampt, of in een molen gemalen "Men kan" zegt hij, omtrent het tweede lid ook vertalen: "want hij zal het dorsende niet altoos dorsen. " Ene der redenen, waarom het broodkoren niet verbrijzeld wordt, is deze, dat hij de dorsslede daarover niet onophoudelijk laat gaan, of toelaat, dat de beesten het te lang betreden; maar wanneer het uit de bast geperst en van het stro afgezonderd, zo houdt hij stil en laat af van dorsen. Gelijk nu de landman zijn koren niet altijd dorst, zo kastijdt God niet altoos de Zijnen; indien Hij dat deed zouden hun harten geheel bezwijken (Psalms 103:9; Psalms 125:3. Isaiah 57:16. Klaagt. 3:31, 32). Verder staat in `t Hebreeën "en hij breekt het eer, " zodat hier wederom een voorbeeld is van het ontbreken van het woordje van ontkenning, dat hier moest worden ingevuld. Deze is ene tweede reden, waarom het koren niet verdorven wordt, namelijk omdat de landman het werk dermate weet te schikken, dat noch de hoeven der paarden, noch het wiel der dorswagens, schoon bezet met ijzeren tanden, het graan zelf in dier voege treffen, dat het nutteloos zij. Zo ook, schoon God de zijnen soms beproeft met harde dingen (Psalms 60:4, Psalms 60:5; Psalms 66:11, Psalms 66:12. Isaiah 17:6), zo matigt Hij echter de verzoeking naar hun kracht (Psalms 103:13, Psalms 103:14. 1 Corinthians 10:13 en schikt alles in Zijne wijze en heilige Voorzienigheid dermate, dat zij daarin niet vergaan (Ezechiël. 11:16. Luke 21:16, Luke 21:18. Romans 8:28). " .
Elk kind van God heeft een bijzonderen weg van opvoeding en tuchtiging nodig, gelijk niet voor alle gewassen dezelfde wijze van dorsing geschikt is. God die de verschillende harten formeerde, kent ook de verschillende zijden, waar zij voor de zonde het meest zijn geopend, en die vooral moeten aangevat worden, zullen zij door tuchtiging worden vernieuwd en veredeld.
Vers 28
28. Het broodkoren moet verbrijzeld worden maar de landman doet dit niet om het te vernietigen, integendeel, opdat het tot brood worde; maar hij dorst het ook niet geduriglijk dorsende, noch hij breekt het met het wiel zijns wagens, noch hij verbrijzelt het met zijne paarden, hij doet niets om ten gronde te richten, maar alles ten nutte.Het broodkoren wordt in een mortier gestampt, of in een molen gemalen en zo tot meel gemaakt, vermits de dorstuigen daartoe niet in staat zijn.
Gataker vertaalt in zijnen "cinnus" deze woorden "noch het broodkoren enz. ", met invulling van het ontkennend woordje uit Isaiah 28:27, dat is: het wordt door dorsen niet tot meel gemaakt, maar zo men dat wil in een mortier gestampt, of in een molen gemalen "Men kan" zegt hij, omtrent het tweede lid ook vertalen: "want hij zal het dorsende niet altoos dorsen. " Ene der redenen, waarom het broodkoren niet verbrijzeld wordt, is deze, dat hij de dorsslede daarover niet onophoudelijk laat gaan, of toelaat, dat de beesten het te lang betreden; maar wanneer het uit de bast geperst en van het stro afgezonderd, zo houdt hij stil en laat af van dorsen. Gelijk nu de landman zijn koren niet altijd dorst, zo kastijdt God niet altoos de Zijnen; indien Hij dat deed zouden hun harten geheel bezwijken (Psalms 103:9; Psalms 125:3. Isaiah 57:16. Klaagt. 3:31, 32). Verder staat in `t Hebreeën "en hij breekt het eer, " zodat hier wederom een voorbeeld is van het ontbreken van het woordje van ontkenning, dat hier moest worden ingevuld. Deze is ene tweede reden, waarom het koren niet verdorven wordt, namelijk omdat de landman het werk dermate weet te schikken, dat noch de hoeven der paarden, noch het wiel der dorswagens, schoon bezet met ijzeren tanden, het graan zelf in dier voege treffen, dat het nutteloos zij. Zo ook, schoon God de zijnen soms beproeft met harde dingen (Psalms 60:4, Psalms 60:5; Psalms 66:11, Psalms 66:12. Isaiah 17:6), zo matigt Hij echter de verzoeking naar hun kracht (Psalms 103:13, Psalms 103:14. 1 Corinthians 10:13 en schikt alles in Zijne wijze en heilige Voorzienigheid dermate, dat zij daarin niet vergaan (Ezechiël. 11:16. Luke 21:16, Luke 21:18. Romans 8:28). " .
Elk kind van God heeft een bijzonderen weg van opvoeding en tuchtiging nodig, gelijk niet voor alle gewassen dezelfde wijze van dorsing geschikt is. God die de verschillende harten formeerde, kent ook de verschillende zijden, waar zij voor de zonde het meest zijn geopend, en die vooral moeten aangevat worden, zullen zij door tuchtiging worden vernieuwd en veredeld.
Vers 29
29. Zulks komt ook voort van den HEERE der heirscharen ten opzichte van Zijn volk Israël. Er mogen ook nog zulke vreselijke gerichten komen, bij welke maat noch doel op te merken is. God heeft daarom nog gene verdelging op het oog: Hij is wonderlijk van raad, Hij a) is groot van daad. Wat Hij in Zijne wijsheid besloten heeft, weet Hij alzo te volbrengen, dat ook in de wegen en middelen, van welke Hij zich bedient, wijsheid openbaar wordt.a) Jeremiah 32:19
De ernstige les, de lieflijke troost achter den sluier van de parabel is in `t kort deze: Jehova straft, maar om te kunnen zegenen; Hij want, maar vernietigt niet; Hij dorst de Zijnen niet, maar Hij klopt ze, en zo Hij ook dorste, zo kunnen zij zich troosten in `t gezicht op den tijd van het gericht, die hen wacht, zij worden niet verpletterd.
God, de landman, heeft Zijn land Kanan als met moeite en harden arbeid bereid, om daar Zijn zaad, het kroost der aartsvaders, te doen wortelen. Doch dit zaad is van verschillende soort. Efraïm en Juda: God behandelt het ook verschillend. Beiden worden zij gedorst in het Goddelijk gericht, doch het een wordt slechts lichtelijk geslagen, gelijk Juda door de ASSYRIËRS: het andere wordt onder den ijzeren dorswagen gebracht, gelijk Efraïm; doch ook dit zou niet worden verpletterd, en de Assyrische verdrukking zou aan Efraïm geen einde maken. Zie! zo schikt God, anders zo onnavolgbaar in Zijne raadslagen en handelingen, zich menigmaal naar de eenvoudigste bezigheden van het dagelijks leven.
Hij weet, hoe Hij doen moet met al Zijne schepselen, zodat dit het meest beantwoordt aan hetgeen tot Zijne verheerlijking dient. Wanneer Zijn doel bereikt is, zullen de droefenissen en vervolgingen van Zijn volk ophouden. Zijn koren zal verzameld worden in de schuur, maar het kaf zal worden verbrand met onuitblusselijk vuur. De strafgerichten op den grond der mensheid zijn noodzakelijk, gelijk het ploegen, eggen, zaaien en dorsen om het brood tot voeding te winnen, ten zegen en tot heil des lands; niet op het dorsen komt het ten slotte aan, maar op het verkrijgen van graankorrels. Maar, gelijk naar ene onverbrekelijke wet de bearbeidingen van `t land en van zijne voortbrengselen in regelmatige opvolging menigvuldig zijn, zo ook de louterende opvoedingsmiddelen des volks naar den raad der Goddelijke wijsheid, en gelijk elk gewas opdat het gedije en vrucht drage, zo laat de wijze Landheer des hemels op den akker Zijns volks de verschillende vruchten verschillend dorsen en ziften.
Vers 29
29. Zulks komt ook voort van den HEERE der heirscharen ten opzichte van Zijn volk Israël. Er mogen ook nog zulke vreselijke gerichten komen, bij welke maat noch doel op te merken is. God heeft daarom nog gene verdelging op het oog: Hij is wonderlijk van raad, Hij a) is groot van daad. Wat Hij in Zijne wijsheid besloten heeft, weet Hij alzo te volbrengen, dat ook in de wegen en middelen, van welke Hij zich bedient, wijsheid openbaar wordt.a) Jeremiah 32:19
De ernstige les, de lieflijke troost achter den sluier van de parabel is in `t kort deze: Jehova straft, maar om te kunnen zegenen; Hij want, maar vernietigt niet; Hij dorst de Zijnen niet, maar Hij klopt ze, en zo Hij ook dorste, zo kunnen zij zich troosten in `t gezicht op den tijd van het gericht, die hen wacht, zij worden niet verpletterd.
God, de landman, heeft Zijn land Kanan als met moeite en harden arbeid bereid, om daar Zijn zaad, het kroost der aartsvaders, te doen wortelen. Doch dit zaad is van verschillende soort. Efraïm en Juda: God behandelt het ook verschillend. Beiden worden zij gedorst in het Goddelijk gericht, doch het een wordt slechts lichtelijk geslagen, gelijk Juda door de ASSYRIËRS: het andere wordt onder den ijzeren dorswagen gebracht, gelijk Efraïm; doch ook dit zou niet worden verpletterd, en de Assyrische verdrukking zou aan Efraïm geen einde maken. Zie! zo schikt God, anders zo onnavolgbaar in Zijne raadslagen en handelingen, zich menigmaal naar de eenvoudigste bezigheden van het dagelijks leven.
Hij weet, hoe Hij doen moet met al Zijne schepselen, zodat dit het meest beantwoordt aan hetgeen tot Zijne verheerlijking dient. Wanneer Zijn doel bereikt is, zullen de droefenissen en vervolgingen van Zijn volk ophouden. Zijn koren zal verzameld worden in de schuur, maar het kaf zal worden verbrand met onuitblusselijk vuur. De strafgerichten op den grond der mensheid zijn noodzakelijk, gelijk het ploegen, eggen, zaaien en dorsen om het brood tot voeding te winnen, ten zegen en tot heil des lands; niet op het dorsen komt het ten slotte aan, maar op het verkrijgen van graankorrels. Maar, gelijk naar ene onverbrekelijke wet de bearbeidingen van `t land en van zijne voortbrengselen in regelmatige opvolging menigvuldig zijn, zo ook de louterende opvoedingsmiddelen des volks naar den raad der Goddelijke wijsheid, en gelijk elk gewas opdat het gedije en vrucht drage, zo laat de wijze Landheer des hemels op den akker Zijns volks de verschillende vruchten verschillend dorsen en ziften.