Lectionary Calendar
Monday, December 23rd, 2024
the Fourth Week of Advent
Attention!
Tired of seeing ads while studying? Now you can enjoy an "Ads Free" version of the site for as little as 10¢ a day and support a great cause!
Click here to learn more!

Bible Commentaries
Jesaja 26

Bijbelverkaring van Matthew HenryHenry's compleet

Zoek naar…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, JESAJA 26

Dit hoofdstuk is een lied van heilige blijdschap en lof, waarin de grote dingen die God in het vorige hoofdstuk beloofd heeft te zullen doen voor Zijn volk tegen zijn en hun vijanden, bezongen worden, het is gemaakt om gezongen te worden als deze profetie vervuld zal zijn, want wij moeten ons beijveren om God te ontmoeten met onze dankzeggingen, als Hij tot ons komt met Zijn zegeningen. Nu wordt het volk van God hier geleerd:

I. Te juichen in de veiligheid en heilige gerustheid beide van de kerk in het algemeen en van ieder particulier lid ervan onder de bescherming van God, Isaiah 26:1.

II. Te triomferen over alle tegenstaande machten, Isaiah 26:5, Isaiah 26:6.

III. Met God te wandelen en op Hem te wachten ook in de donkerste, zwaarste tijden, Isaiah 26:7.

IV. Te treuren over de stompzinnigheid van hen, die geen acht sloegen op de leidingen van Gods voorzienigheid, evenmin op die welke ten zegen, als op die, welke ter beproeving waren, Isaiah 26:10,Isaiah 26:11.

V. Zichzelf en anderer te bemoedigen met de hoop dat God nog zal voortgang met hun goed te doen, Isaiah 26:12, Isaiah 26:14, zichzelf verbindende om in Zijn dienst te volharden, Isaiah 26:13.

Vl. Te gedenken aan de leidingen van Gods voorzienigheid met hen in hun staat van benauwdheid en beproeving en hun gedrag onde. deze leidingen, Isaiah 26:15.

VII. Zich te verblijden in de hoop op een heerlijke verlossing, die voor hen als een opstanding zal zijn uit de doden, Isaiah 26:19, en zich terug te trekken in de verwachting ervan, Isaiah 26:20, Isaiah 26:21. En dit is geschreven tot hulp en ondersteuning van het geloof en de hoop van Gods volk in alle tijden, zelfs die, op welke de einden van de eeuwen gekomen zijn.

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, JESAJA 26

Dit hoofdstuk is een lied van heilige blijdschap en lof, waarin de grote dingen die God in het vorige hoofdstuk beloofd heeft te zullen doen voor Zijn volk tegen zijn en hun vijanden, bezongen worden, het is gemaakt om gezongen te worden als deze profetie vervuld zal zijn, want wij moeten ons beijveren om God te ontmoeten met onze dankzeggingen, als Hij tot ons komt met Zijn zegeningen. Nu wordt het volk van God hier geleerd:

I. Te juichen in de veiligheid en heilige gerustheid beide van de kerk in het algemeen en van ieder particulier lid ervan onder de bescherming van God, Isaiah 26:1.

II. Te triomferen over alle tegenstaande machten, Isaiah 26:5, Isaiah 26:6.

III. Met God te wandelen en op Hem te wachten ook in de donkerste, zwaarste tijden, Isaiah 26:7.

IV. Te treuren over de stompzinnigheid van hen, die geen acht sloegen op de leidingen van Gods voorzienigheid, evenmin op die welke ten zegen, als op die, welke ter beproeving waren, Isaiah 26:10,Isaiah 26:11.

V. Zichzelf en anderer te bemoedigen met de hoop dat God nog zal voortgang met hun goed te doen, Isaiah 26:12, Isaiah 26:14, zichzelf verbindende om in Zijn dienst te volharden, Isaiah 26:13.

Vl. Te gedenken aan de leidingen van Gods voorzienigheid met hen in hun staat van benauwdheid en beproeving en hun gedrag onde. deze leidingen, Isaiah 26:15.

VII. Zich te verblijden in de hoop op een heerlijke verlossing, die voor hen als een opstanding zal zijn uit de doden, Isaiah 26:19, en zich terug te trekken in de verwachting ervan, Isaiah 26:20, Isaiah 26:21. En dit is geschreven tot hulp en ondersteuning van het geloof en de hoop van Gods volk in alle tijden, zelfs die, op welke de einden van de eeuwen gekomen zijn.

Verzen 1-4

Jesaja 26:1-4

Aan de profetieën van Evangelie-genade is zeer gepast een lied toegevoegd, waarin wij Gode de eer geven van die genade en voor onszelf de vertroosting ervan nemen. Te die dage, ten dage van het Evangelie, waarvan de dag van de overwinningen en verruimingen van de Oud- Testamentische kerk een type was (en op sommige daarvan kan dit in de eerste plaats zien), te dien dage zal dit lied gezongen worden, er zullen personen zijn om het te zingen, er zal oorzaak en er zullen harten zijn om het te zingen, het zal gezongen worden in het land van Juda, dat een beeld was van de Evangeliekerk, want het Evangelieverbond is gezegd gemaakt te zijn met het huis van Juda, Hebrews 8:8. Heerlijke dingen worden hier van de kerk van God gezegd.

I. Dat zij zeer versterkt is tegen hen, die slecht zijn, Isaiah 26:1. Wij hebben een sterke stad, tot een stad gemaakt door de handvest van het eeuwig verbond, geschikt om allen te ontvangen, die door dat verbond tot vrijen zijn gemaakt, om er hun werk en hun vermaak in te vinden, het is een sterke stad, zoals Jeruzalem geweest is toen zij wel samengevoegd was en God zelf tot een vurige muur rondom haar had, zo sterk, dat niemand zou hebben kunnen geloven "dat de tegenstander en vijand tot haar poorten zou ingaan," Lamentations 4:12. De kerk is een sterke stad, want zij heeft muren en bolwerken die door God zelf gemaakt zijn, want Hij heeft in Zijn belofte de zaligheid zelf tot haar verdediging gesteld. Zij, die voor de zaligheid bestemd zijn zullen bevinden dat deze hun bescherming is, I Petrus 1:4.

II. Dat zij vervuld is van hen, die goed zijn, en deze zijn er in de plaats van versterkingen voor. Want indien de inwoners van Jeruzalem zijn zoals zij behoren te wezen, dan zijn zij haar sterkte, Zacheria 12:5. Er wordt hier bevel gegeven, dat de poorten geopend zullen worden, opdat het rechtvaardige volk daar inga, hetwelk de getrouwheden bewaart, Isaiah 26:2. Zij waren door de ongerechtigheid van vroegere tijden gebannen en uitgeworpen, maar nu zijn de wetten, die tegen hen gemaakt werden, afgeschaft, en zij hebben vrijheid om weer naar binnen te gaan. Of, er is een wet voor een algemene naturalisatie van al de rechtvaardigen, tot welke natie zij ook mogen behoren, hen aanmoedigende om te komen en zich te vestigen in Jeruzalem. Als God voor een plaats of een volk grote dingen gedaan heeft, dan verwacht Hij dat zij aldus zullen vergelden naar de weldaad, die hun bewezen is, namelijk dat zij vriendelijk zullen zijn voor Zijn volk, en hen onder hun bescherming zullen nemen, hun hartelijke, broederlijke liefde zullen betonen. Het is de aard van de rechtvaardigen, dat zij de getrouwheden bewaren, Gods waarheid bewaren, het vaste geloof daaraan zal een gebiedenden invloed hebben op geheel hun wandel. Goede beginselen, vast in het hoofd geprent, zullen goede besluiten brengen in het hart, en een goede praktijk teweegbrengen in het leven. Het is het belang van staten om de zodanigen te steunen, en hen te lokken om in hun midden te komen wonen, want zij brengen een zegen mede.

III. Dat allen, die er toe behoren, veilig en gerust zijn, en een heilige kalmte van gemoed smaken in de verzekerdheid van Gods gunst. Dat is hetgeen hier beloofd is, Isaiah 26:3. Gij zult hem in volkomen vrede bewaren, vrede, volkomen vrede, inwendigen vrede, uitwendigen vrede, vrede met God, vrede van de consciëntie, in alle tijden, onder alle gebeurtenissen, in deze vrede zal hij gesteld worden, en het bezit ervan zal hem bewaard blijven, wiens hart op God steunt, omdat hij op Hem vertrouwt. Het is de eigenschap van iedere goede mens, dat hij op God vertrouwt, zich stelt onder Zijn leiding en bestuur, en er vast op rekent dat het hem grotelijks tot voordeel zal zijn om dit te doen. Zij, die op God vertrouwen, moeten hun hart op Hem doen steunen, in Hem gerust doen zijn, moeten te allen tijde en onder alle omstandigheden op Hem vertrouwen, zij moeten Hem standvastig en getrouw aankleven meteen volkomen voldoening in Hem. Hen, die dat doen, zal God in bestendige vrede bewaren, en die vrede zal hen bewaren. Als slechte tijdingen gehoord worden, zullen zij kalm de gebeurtenissen afwachten, en niet beroerd worden door schrikmaren, door die tijdingen teweeggebracht, want "hun hart is vast, vertrouwende op de Heere," Psalms 112:7.

Het is een zaak van voorschrift of gebod, Isaiah 26:4. "Laat ons gerust zijn, ons hart geruststellen door tot in eeuwigheid op de Heere te vertrouwen, daar God vrede beloofd heeft aan hen, die op Hem steunen, zo laat ons het voordeel van die belofte niet verliezen, maar een algeheel vertrouwen in Hem stellen. Vertrouw op Hem tot in eeuwigheid, in alle tijden, als gij niets anders hebt om op te vertrouwen, vertrouw op Hem voor die vrede, dat deel, hetwelk is tot in eeuwigheid." Al hetgeen, waarvoor wij op de wereld vertrouwen, is slechts voor een ogenblik, alles wat wij er van verwachten is beperkt binnen de grenzen van de tijd, maar hetgeen waarvoor wij op God vertrouwen, zal duren zolang als wijzelf duren. Want in de Heere Jahweh, in Hem, die was, is en zijn zal, Is een rots van de eeuwen, een vast en stevig fundament voor het geloof om op te bouwen, en het huis, dat op die rots gebouwd is, zal staan blijven in de storm. Zij, die op God vertrouwen, zullen in Hem niet alleen eeuwige sterkte vinden, maar van Hem ontvangen, want in de Heere Jahweh is eeuwige sterkte, Isaiah 26:4, sterkte, die hen zal heenvoeren naar het eeuwige leven, naar de zaligheid, die tot in eeuwigheid is, en daarom moeten zij op Hem vertrouwen tot in eeuwigheid, en nooit hun vertrouwen wegwerpen.

Verzen 1-4

Jesaja 26:1-4

Aan de profetieën van Evangelie-genade is zeer gepast een lied toegevoegd, waarin wij Gode de eer geven van die genade en voor onszelf de vertroosting ervan nemen. Te die dage, ten dage van het Evangelie, waarvan de dag van de overwinningen en verruimingen van de Oud- Testamentische kerk een type was (en op sommige daarvan kan dit in de eerste plaats zien), te dien dage zal dit lied gezongen worden, er zullen personen zijn om het te zingen, er zal oorzaak en er zullen harten zijn om het te zingen, het zal gezongen worden in het land van Juda, dat een beeld was van de Evangeliekerk, want het Evangelieverbond is gezegd gemaakt te zijn met het huis van Juda, Hebrews 8:8. Heerlijke dingen worden hier van de kerk van God gezegd.

I. Dat zij zeer versterkt is tegen hen, die slecht zijn, Isaiah 26:1. Wij hebben een sterke stad, tot een stad gemaakt door de handvest van het eeuwig verbond, geschikt om allen te ontvangen, die door dat verbond tot vrijen zijn gemaakt, om er hun werk en hun vermaak in te vinden, het is een sterke stad, zoals Jeruzalem geweest is toen zij wel samengevoegd was en God zelf tot een vurige muur rondom haar had, zo sterk, dat niemand zou hebben kunnen geloven "dat de tegenstander en vijand tot haar poorten zou ingaan," Lamentations 4:12. De kerk is een sterke stad, want zij heeft muren en bolwerken die door God zelf gemaakt zijn, want Hij heeft in Zijn belofte de zaligheid zelf tot haar verdediging gesteld. Zij, die voor de zaligheid bestemd zijn zullen bevinden dat deze hun bescherming is, I Petrus 1:4.

II. Dat zij vervuld is van hen, die goed zijn, en deze zijn er in de plaats van versterkingen voor. Want indien de inwoners van Jeruzalem zijn zoals zij behoren te wezen, dan zijn zij haar sterkte, Zacheria 12:5. Er wordt hier bevel gegeven, dat de poorten geopend zullen worden, opdat het rechtvaardige volk daar inga, hetwelk de getrouwheden bewaart, Isaiah 26:2. Zij waren door de ongerechtigheid van vroegere tijden gebannen en uitgeworpen, maar nu zijn de wetten, die tegen hen gemaakt werden, afgeschaft, en zij hebben vrijheid om weer naar binnen te gaan. Of, er is een wet voor een algemene naturalisatie van al de rechtvaardigen, tot welke natie zij ook mogen behoren, hen aanmoedigende om te komen en zich te vestigen in Jeruzalem. Als God voor een plaats of een volk grote dingen gedaan heeft, dan verwacht Hij dat zij aldus zullen vergelden naar de weldaad, die hun bewezen is, namelijk dat zij vriendelijk zullen zijn voor Zijn volk, en hen onder hun bescherming zullen nemen, hun hartelijke, broederlijke liefde zullen betonen. Het is de aard van de rechtvaardigen, dat zij de getrouwheden bewaren, Gods waarheid bewaren, het vaste geloof daaraan zal een gebiedenden invloed hebben op geheel hun wandel. Goede beginselen, vast in het hoofd geprent, zullen goede besluiten brengen in het hart, en een goede praktijk teweegbrengen in het leven. Het is het belang van staten om de zodanigen te steunen, en hen te lokken om in hun midden te komen wonen, want zij brengen een zegen mede.

III. Dat allen, die er toe behoren, veilig en gerust zijn, en een heilige kalmte van gemoed smaken in de verzekerdheid van Gods gunst. Dat is hetgeen hier beloofd is, Isaiah 26:3. Gij zult hem in volkomen vrede bewaren, vrede, volkomen vrede, inwendigen vrede, uitwendigen vrede, vrede met God, vrede van de consciëntie, in alle tijden, onder alle gebeurtenissen, in deze vrede zal hij gesteld worden, en het bezit ervan zal hem bewaard blijven, wiens hart op God steunt, omdat hij op Hem vertrouwt. Het is de eigenschap van iedere goede mens, dat hij op God vertrouwt, zich stelt onder Zijn leiding en bestuur, en er vast op rekent dat het hem grotelijks tot voordeel zal zijn om dit te doen. Zij, die op God vertrouwen, moeten hun hart op Hem doen steunen, in Hem gerust doen zijn, moeten te allen tijde en onder alle omstandigheden op Hem vertrouwen, zij moeten Hem standvastig en getrouw aankleven meteen volkomen voldoening in Hem. Hen, die dat doen, zal God in bestendige vrede bewaren, en die vrede zal hen bewaren. Als slechte tijdingen gehoord worden, zullen zij kalm de gebeurtenissen afwachten, en niet beroerd worden door schrikmaren, door die tijdingen teweeggebracht, want "hun hart is vast, vertrouwende op de Heere," Psalms 112:7.

Het is een zaak van voorschrift of gebod, Isaiah 26:4. "Laat ons gerust zijn, ons hart geruststellen door tot in eeuwigheid op de Heere te vertrouwen, daar God vrede beloofd heeft aan hen, die op Hem steunen, zo laat ons het voordeel van die belofte niet verliezen, maar een algeheel vertrouwen in Hem stellen. Vertrouw op Hem tot in eeuwigheid, in alle tijden, als gij niets anders hebt om op te vertrouwen, vertrouw op Hem voor die vrede, dat deel, hetwelk is tot in eeuwigheid." Al hetgeen, waarvoor wij op de wereld vertrouwen, is slechts voor een ogenblik, alles wat wij er van verwachten is beperkt binnen de grenzen van de tijd, maar hetgeen waarvoor wij op God vertrouwen, zal duren zolang als wijzelf duren. Want in de Heere Jahweh, in Hem, die was, is en zijn zal, Is een rots van de eeuwen, een vast en stevig fundament voor het geloof om op te bouwen, en het huis, dat op die rots gebouwd is, zal staan blijven in de storm. Zij, die op God vertrouwen, zullen in Hem niet alleen eeuwige sterkte vinden, maar van Hem ontvangen, want in de Heere Jahweh is eeuwige sterkte, Isaiah 26:4, sterkte, die hen zal heenvoeren naar het eeuwige leven, naar de zaligheid, die tot in eeuwigheid is, en daarom moeten zij op Hem vertrouwen tot in eeuwigheid, en nooit hun vertrouwen wegwerpen.

Verzen 5-11

Jesaja 26:5-11

Hier moedigt de profeet ons nog verder aan om op de Heere te vertrouwen tot in eeuwigheid, en op Hem te blijven wachten.

I. Hij zal nederige zielen, die op Hem vertrouwen doen triomferen over hun trotse vijanden Isaiah 26:5, Isaiah 26:6. Zij, die zichzelf verhogen, zullen vernederd worden, want Hij buigt de hooggezetenen, en in hetgeen waarin zij trotselijk nederzitten, is Hij boven hen, zelfs de verheven stad. Babel of Ninev vernedert Hij, Isaiah 25:12. Hij kan het doen, al is zij ook nog zo wel versterkt. Hij heeft het dikwijls gedaan, Hij zal het doen, want Hij weerstaat de hovaardigen, het is Zijn eer om het te doen, want Hij bewijst zich God te zijn door "alle hoogmoedigen te zien en tenonder te brengen," Job 40:7. Zij daarentegen, die zichzelf vernederen, zullen verhoogd worden, want de voeten van de armen zullen op de verheven steden treden, Isaiah 26:6. Hij zegt niet: grote legers zullen ze vertreden, maar als God het gedaan wil hebben, zullen de voeten van de armen het doen, Malachi 4:3. "Gij zult de goddelozen vertreden. Treedt toe, zet uw voeten op de halzen van deze koningen." Zie Psalms 147:6, Romans 16:20.

II. Hij neemt kennis van de weg Zijns volks en heeft er een welgevallen aan, Isaiah 26:7. Het pad des rechtvaardigen is geheel effen, het is zijn streven en voortdurende zorg om met God te wandelen in gestadige gehoorzaamheid en een heilige levenswandel, mijn "voet staat op effen baan," gaat op een effen pad, Psalms 26:12. En het is hun geluk, hun voorrecht, dat God hun weg effen en gemakkelijk voor hen maakt. O Gij rechtvaardige, Gij maakt het pad van de rechtvaardigen effen, Isaiah 26:7, door datgene te voorkomen of weg te nemen, dat een struikelblok voor hen zou kunnen zijn, zodat niets een aanstoot voor hen zal zijn, Psalms 119:165. God weegt hun pad, aldus lezen wij het. Hij beschouwt het, gaat het na, en zal hun genade geven, die voor hen genoeg is om over alle moeilijkheden heen te komen, die zij op hun weg kunnen ontmoeten. Aldus zal God zich met de oprechten oprecht betonen.

III. Het is onze plicht en zal onze troost zijn om op God te wachten, en heilige begeerten naar Hem te blijven koesteren, ook in de donkerste meest moedbenemende tijden, Isaiah 26:8, Isaiah 26:9. Dit is altijd de praktijk geweest van Gods volk, zelfs dan, als Hij hen misnoegd aanzag.

1. Voortdurend op Hem te steunen, "Wij hebben ook in de weg van Uw gerichten U, o Heere, verwacht, als Gij ons gekastijd hebt, dan hebben wij naar geen andere hand dan de Uwe uitgezien, om verlichting te verkrijgen," zoals "de dienstknecht alleen op de hand zijns heren ziet totdat hij hem genadig" is, Psalms 123:2. Wij kunnen ons van Gods gerechtigheid op niets anders beroepen dan op Zijn genade. Als Gods oordelen lang duren, als het een weg van oordelen is - dat is de betekenis van het woord-dan moeten wij het wachten toch niet moede zijn, maar blijven wachten.

2. Heilige begeerten tot Hem op te zenden. Onze benauwdheden, hoe zwaar die ook zijn, moeten ons nooit de Godsdienst moede doen zijn, ons nooit van God afwenden, nog altijd moet tot Zijn naam en Zijn gedachtenis de begeerte van onze ziel zijn, en in de nacht, de donkerste, langste nacht van de beproeving, moeten wij met onze ziel Hem begeren.

a. Onze grote belangstellende zorg moet zijn betreffende Gods naam, en onze ernstige begeerte dat die verheerlijkt moge worden, wat er dan ook van onze naam moge worden. Dat is hetgeen, waarop wij moeten wachten en waarvoor wij moeten bidden: "Vader, verheerlijk Uw naam, en dan zijn wij tevreden."

b. Onze grote vertroosting moet wezen in de gedachtenis van die naam, van alles, waardoor God zich bekend heeft gemaakt. De gedachtenis van God moet onze grote steun en ons genot, ons vermaak wezen, en hoewel vrij soms Hem niet gedachtig zijn, moet toch onze begeerte naar Zijn gedachtenis wezen, en wij moeten ons moeite geven met ons eigen hart, om Hem steeds voor onze geest te hebben.

c. Onze begeerte naar God moet inwendig wezen, vurig en oprecht. Met onze ziel moeten wij Hem begeren, met onze ziel moeten wij naar Hem smachten Psalms 42:2, en met onze geest, die in het binnenste van ons is, met de innerlijkste gedachten van ons hart moeten wij Hem vroeg zoeken. Onze Godsdienst is van geen betekenis, als wij er geen hartewerk van maken.

d. Zelfs in de donkerste nacht van beproeving moet onze begeerte naar God zijn als onze zijn en ons schild, want hoe of op wat wijze het God ook behaagt met ons te handelen, nooit moeten wij daarom slechte gedachten van Hem koesteren, onze liefde tot Hem laten verkoelen.

e. Indien onze begeerten wezenlijk naar God zijn, dan moeten wij dit tonen door Hem te zoeken, Hem vroeg te zoeken als degenen, die wensen Hem te vinden, en de gedachte vrezen Hem te zullen missen. Zij die God willen zoeken en vinden, moeten Hem bijtijds zoeken, Hem ernstig zoeken. Al komen wij nog zo vroeg, zullen wij Hem gereed en bereid vinden om ons te ontvangen.

IV. In Zijn zenden van oordelen is het Gods genaderijk doeleinde, om de mensen er toe te brengen Hem te zoeken en Hem te dienen. Wanneer Uw gerichten op de aarde zijn, die alles verwoesten, dan hebben wij reden te verwachten dat niet alleen Gods belijdend volk, maar zelfs de inwoners van de wereld gerechtigheid zullen leren, dat hun vergissingen gerectificeerd zullen worden, hun leven verbeterd zal worden, dat zij er toe gebracht zullen worden om Gods rechtvaardigheid te erkennen in hen te straffen, dat zij berouw zullen hebben van hun eigen ongerechtigheid door God te beledigen, en er aldus toe gebracht worden om op rechte wegen te wandelen. Zij zullen dit doen, de gerichten zijn bedoeld om hen hiertoe te brengen, zij hebben de strekking om die uitwerking teweeg te brengen, en hoewel velen hardnekkig blijven, zijn er toch sommigen, zelfs van de inwoners van de wereld, die hun voordeel zullen doen met deze tucht, en gerechtigheid zullen leren, voorzeker zullen zij het, zij zouden wel zeer stompzinnig zijn, indien zij het niet deden. De bedoeling van de beproevingen is ons gerechtigheid te leren, en welgelukzalig is de man, die God tuchtigt en aldus leert, Psalms 94:12. Discife justitiam morite, et non temnere divos-Laat deze bestraffing u leren gerechtigheid aan te kweken en u doen aflaten van de goden te verachten. Virgillus.

V. Diegenen zijn in waarheid goddeloos, die niet willen dat de gunstige methoden, welke God gebruikt om hen tenonder te brengen en te verbeteren, enigerlei uitwerking op hen zullen hebben, zodat het nodig is dat God streng met hen zal handelen door Zijn gerichten, welke hen zullen vernederen, die op geen andere wijze vernederd willen worden.

Merk op:

1. Hoe de zondaars in tegenheid wandelen met God, en weigeren zich te onderwerpen aan de middelen, die gebruikt worden tot hun verbetering en aan het doel ervan te beantwoorden. A. Er wordt hun gunst betoond, zij ontvangen vele zegeningen van God, Hij doet Zijn zon over hen schijnen, en doet Zijn regen op hen nederdalen. Hij maakt hen voorspoedig en geeft hun overvloed, aan velen van de slagen van Gods gerichten ontkomen zij, door welke anderen, minder goddeloos dan zij zijn, afgesneden werden, in sommige bijzondere gevallen schijnen zij op merkwaardige wijze bevoorrecht te zijn boven hun naburen, en de bedoeling van dat alles is hen te winnen om God, die hen aldus bevoorrecht, lief te hebben en te dienen, en toch is het alles tevergeefs, zij willen geen gerechtigheid leren, willen niet tot bekering gebracht worden door de goedheid van God, en dan is het nodig dat God Zijn oordelen zendt op de aarde, om met de mensen af te rekenen voor hun misbruiken van zegeningen.

B. Zij leven in een geheel richtig land, in een land van oprechtheid, waar de Godsdienst beleden wordt en in ere is, waar het Woord van God wordt gepredikt, en waar hun veel goede voorbeelden worden gegeven, in een effen land, waar niet zovele struikelblokken zijn als in andere plaatsen, in een land waar ondeugd en goddeloosheid tegengegaan en gestraft worden, en toch zullen zij daar onrechtvaardig handelen en volharden op hun boze wegen. Zij, die goddelooslijk handelen, handelen onrechtvaardiglijk tegenover God en de mensen, en met hun eigen ziel, en zij, die niet terecht gebracht willen worden door de gerechtigheid des volks, kunnen verwachten, dat de oordelen God over hen zullen komen. Ook kunnen zij geen plaats verwachten in het land van de gelukzaligheid hiernamaals, die zich thans niet onderwerpen aan de wetten en de gewoonten, noch gebruik maken van de voorrechten en voordelen van het land van de oprechtheid. En waarom doen zij het niet? Het is omdat zij de hoogheid des Heeren niet willen aanzien, niet willen geloven) niet willen bedenken welk een God van ontzaglijke majesteit Hij is, wiens wetten en gerechtigheid zij blijven minachten. Gods majesteit openbaart zich in al de beschikkingen van Zijn voorzienigheid, maar zij slaan er geen acht op, en daarom streven zij er ook niet naar om aan deze beschikkingen te beantwoorden. Zelfs als wij de zegeningen en goedertierenheden des Heeren ontvangen, dan moeten wij nog op de hoogheid des Heeren zien en op Zijn goedheid.

C. God heft Zijn hand op om hen te waarschuwen opdat zij door berouw en gebed zich met Hem zullen verzoenen, maar zij letten er niet op, zij hebben er geen bewustheid van dat God toornig op hen is, of tegen hen uitgaat. Zij willen niet zien, en niemand is zo blind als zij, die niet willen zien, die hun ogen sluiten voor de klaarste overtuigingen van schuld en toorn, die aan het toeval of "het gemene lot" toeschrijven, wat duidelijk en blijkbaar een Goddelijke bestraffing is, die op de dreigende tekenen van hun eigen verderf geen acht slaan, maar vrede roepen voor zichzelf als de rechtvaardige God krijg tegen hen voert.

2. Hoe God hun ten laatste te sterk zal zijn, want als Hij oordeelt, zal Hij overwinnen. Zij willen niet zien, maar zij zullen zien, zij zullen genoodzaakt worden te zien, of zij willen of niet, dat God toornig op hen is. Atheïsten, spotters en zij, die zich aan vleselijke gerustheid overgeven, zullen weldra gevoelen wat zij nu niet willen geloven, namelijk dat het vreeslijk is om te vallen in de handen van de levenden God Zij willen het kwaad niet zien van de zonde, inzonderheid van de zonde om het volk van God te haten en te vervolgen, maar door de tekenen van Gods misnoegen tegen hen, en in de uitreddingen, die God werkt voor Zijn volk, zullen zij zien, dat wat tegen hen, dat is tegen Gods volk, gedaan wordt, beschouwd zal worden als tegen Hemzelf gedaan, en dienovereenkomstig afrekening er voor zal worden gehouden. Zij zullen zien dat zij aan Gods volk groot en veel onrecht hebben gedaan, en zij zullen beschaamd worden om hun vijandschap tegen en hun afgunst van hen, en hun slechte behandeling van hen, die een betere behandeling verdiend hadden. Zij, die kwaadwillig gezind zijn jegens Gods volk, hebben reden om er zich over te schamen omdat het zo ongerijmd, zo onredelijk is, en vroeg of laat zullen zij er zich ook over schamen, zal de herinnering er aan hen doen blozen. Sommigen lezen dit: Zij zullen zien, en beschaamd worden over de ijver van het volk, door de ijver, die God betonen zal voor Zijn volk, als het hun te weten zal gedaan worden, dat God ijvert voor de eer en het welzijn van Zijn volk, dan zullen zij beschaamd worden bij de gedachte dat zij hadden kunnen behoren tot dat volk, maar het niet hebben gewild. Daarom is hun oordeel dat, dewijl zij het geluk van Gods vrienden hebben geminacht, het vuur van Gods tegenstanders hen zal verteren, Isaiah 26:11, het vuur, dat bestemd is voor Gods vijanden, en waarmee zij verteerd zullen worden, het vuur, bestemd voor de duivel en zijn engelen. Zij, die vijanden zijn van Gods volk en het benijden, worden door God beschouwd als Zijn vijanden, en dienovereenkomstig zal Hij met hen handelen.

Verzen 5-11

Jesaja 26:5-11

Hier moedigt de profeet ons nog verder aan om op de Heere te vertrouwen tot in eeuwigheid, en op Hem te blijven wachten.

I. Hij zal nederige zielen, die op Hem vertrouwen doen triomferen over hun trotse vijanden Isaiah 26:5, Isaiah 26:6. Zij, die zichzelf verhogen, zullen vernederd worden, want Hij buigt de hooggezetenen, en in hetgeen waarin zij trotselijk nederzitten, is Hij boven hen, zelfs de verheven stad. Babel of Ninev vernedert Hij, Isaiah 25:12. Hij kan het doen, al is zij ook nog zo wel versterkt. Hij heeft het dikwijls gedaan, Hij zal het doen, want Hij weerstaat de hovaardigen, het is Zijn eer om het te doen, want Hij bewijst zich God te zijn door "alle hoogmoedigen te zien en tenonder te brengen," Job 40:7. Zij daarentegen, die zichzelf vernederen, zullen verhoogd worden, want de voeten van de armen zullen op de verheven steden treden, Isaiah 26:6. Hij zegt niet: grote legers zullen ze vertreden, maar als God het gedaan wil hebben, zullen de voeten van de armen het doen, Malachi 4:3. "Gij zult de goddelozen vertreden. Treedt toe, zet uw voeten op de halzen van deze koningen." Zie Psalms 147:6, Romans 16:20.

II. Hij neemt kennis van de weg Zijns volks en heeft er een welgevallen aan, Isaiah 26:7. Het pad des rechtvaardigen is geheel effen, het is zijn streven en voortdurende zorg om met God te wandelen in gestadige gehoorzaamheid en een heilige levenswandel, mijn "voet staat op effen baan," gaat op een effen pad, Psalms 26:12. En het is hun geluk, hun voorrecht, dat God hun weg effen en gemakkelijk voor hen maakt. O Gij rechtvaardige, Gij maakt het pad van de rechtvaardigen effen, Isaiah 26:7, door datgene te voorkomen of weg te nemen, dat een struikelblok voor hen zou kunnen zijn, zodat niets een aanstoot voor hen zal zijn, Psalms 119:165. God weegt hun pad, aldus lezen wij het. Hij beschouwt het, gaat het na, en zal hun genade geven, die voor hen genoeg is om over alle moeilijkheden heen te komen, die zij op hun weg kunnen ontmoeten. Aldus zal God zich met de oprechten oprecht betonen.

III. Het is onze plicht en zal onze troost zijn om op God te wachten, en heilige begeerten naar Hem te blijven koesteren, ook in de donkerste meest moedbenemende tijden, Isaiah 26:8, Isaiah 26:9. Dit is altijd de praktijk geweest van Gods volk, zelfs dan, als Hij hen misnoegd aanzag.

1. Voortdurend op Hem te steunen, "Wij hebben ook in de weg van Uw gerichten U, o Heere, verwacht, als Gij ons gekastijd hebt, dan hebben wij naar geen andere hand dan de Uwe uitgezien, om verlichting te verkrijgen," zoals "de dienstknecht alleen op de hand zijns heren ziet totdat hij hem genadig" is, Psalms 123:2. Wij kunnen ons van Gods gerechtigheid op niets anders beroepen dan op Zijn genade. Als Gods oordelen lang duren, als het een weg van oordelen is - dat is de betekenis van het woord-dan moeten wij het wachten toch niet moede zijn, maar blijven wachten.

2. Heilige begeerten tot Hem op te zenden. Onze benauwdheden, hoe zwaar die ook zijn, moeten ons nooit de Godsdienst moede doen zijn, ons nooit van God afwenden, nog altijd moet tot Zijn naam en Zijn gedachtenis de begeerte van onze ziel zijn, en in de nacht, de donkerste, langste nacht van de beproeving, moeten wij met onze ziel Hem begeren.

a. Onze grote belangstellende zorg moet zijn betreffende Gods naam, en onze ernstige begeerte dat die verheerlijkt moge worden, wat er dan ook van onze naam moge worden. Dat is hetgeen, waarop wij moeten wachten en waarvoor wij moeten bidden: "Vader, verheerlijk Uw naam, en dan zijn wij tevreden."

b. Onze grote vertroosting moet wezen in de gedachtenis van die naam, van alles, waardoor God zich bekend heeft gemaakt. De gedachtenis van God moet onze grote steun en ons genot, ons vermaak wezen, en hoewel vrij soms Hem niet gedachtig zijn, moet toch onze begeerte naar Zijn gedachtenis wezen, en wij moeten ons moeite geven met ons eigen hart, om Hem steeds voor onze geest te hebben.

c. Onze begeerte naar God moet inwendig wezen, vurig en oprecht. Met onze ziel moeten wij Hem begeren, met onze ziel moeten wij naar Hem smachten Psalms 42:2, en met onze geest, die in het binnenste van ons is, met de innerlijkste gedachten van ons hart moeten wij Hem vroeg zoeken. Onze Godsdienst is van geen betekenis, als wij er geen hartewerk van maken.

d. Zelfs in de donkerste nacht van beproeving moet onze begeerte naar God zijn als onze zijn en ons schild, want hoe of op wat wijze het God ook behaagt met ons te handelen, nooit moeten wij daarom slechte gedachten van Hem koesteren, onze liefde tot Hem laten verkoelen.

e. Indien onze begeerten wezenlijk naar God zijn, dan moeten wij dit tonen door Hem te zoeken, Hem vroeg te zoeken als degenen, die wensen Hem te vinden, en de gedachte vrezen Hem te zullen missen. Zij die God willen zoeken en vinden, moeten Hem bijtijds zoeken, Hem ernstig zoeken. Al komen wij nog zo vroeg, zullen wij Hem gereed en bereid vinden om ons te ontvangen.

IV. In Zijn zenden van oordelen is het Gods genaderijk doeleinde, om de mensen er toe te brengen Hem te zoeken en Hem te dienen. Wanneer Uw gerichten op de aarde zijn, die alles verwoesten, dan hebben wij reden te verwachten dat niet alleen Gods belijdend volk, maar zelfs de inwoners van de wereld gerechtigheid zullen leren, dat hun vergissingen gerectificeerd zullen worden, hun leven verbeterd zal worden, dat zij er toe gebracht zullen worden om Gods rechtvaardigheid te erkennen in hen te straffen, dat zij berouw zullen hebben van hun eigen ongerechtigheid door God te beledigen, en er aldus toe gebracht worden om op rechte wegen te wandelen. Zij zullen dit doen, de gerichten zijn bedoeld om hen hiertoe te brengen, zij hebben de strekking om die uitwerking teweeg te brengen, en hoewel velen hardnekkig blijven, zijn er toch sommigen, zelfs van de inwoners van de wereld, die hun voordeel zullen doen met deze tucht, en gerechtigheid zullen leren, voorzeker zullen zij het, zij zouden wel zeer stompzinnig zijn, indien zij het niet deden. De bedoeling van de beproevingen is ons gerechtigheid te leren, en welgelukzalig is de man, die God tuchtigt en aldus leert, Psalms 94:12. Discife justitiam morite, et non temnere divos-Laat deze bestraffing u leren gerechtigheid aan te kweken en u doen aflaten van de goden te verachten. Virgillus.

V. Diegenen zijn in waarheid goddeloos, die niet willen dat de gunstige methoden, welke God gebruikt om hen tenonder te brengen en te verbeteren, enigerlei uitwerking op hen zullen hebben, zodat het nodig is dat God streng met hen zal handelen door Zijn gerichten, welke hen zullen vernederen, die op geen andere wijze vernederd willen worden.

Merk op:

1. Hoe de zondaars in tegenheid wandelen met God, en weigeren zich te onderwerpen aan de middelen, die gebruikt worden tot hun verbetering en aan het doel ervan te beantwoorden. A. Er wordt hun gunst betoond, zij ontvangen vele zegeningen van God, Hij doet Zijn zon over hen schijnen, en doet Zijn regen op hen nederdalen. Hij maakt hen voorspoedig en geeft hun overvloed, aan velen van de slagen van Gods gerichten ontkomen zij, door welke anderen, minder goddeloos dan zij zijn, afgesneden werden, in sommige bijzondere gevallen schijnen zij op merkwaardige wijze bevoorrecht te zijn boven hun naburen, en de bedoeling van dat alles is hen te winnen om God, die hen aldus bevoorrecht, lief te hebben en te dienen, en toch is het alles tevergeefs, zij willen geen gerechtigheid leren, willen niet tot bekering gebracht worden door de goedheid van God, en dan is het nodig dat God Zijn oordelen zendt op de aarde, om met de mensen af te rekenen voor hun misbruiken van zegeningen.

B. Zij leven in een geheel richtig land, in een land van oprechtheid, waar de Godsdienst beleden wordt en in ere is, waar het Woord van God wordt gepredikt, en waar hun veel goede voorbeelden worden gegeven, in een effen land, waar niet zovele struikelblokken zijn als in andere plaatsen, in een land waar ondeugd en goddeloosheid tegengegaan en gestraft worden, en toch zullen zij daar onrechtvaardig handelen en volharden op hun boze wegen. Zij, die goddelooslijk handelen, handelen onrechtvaardiglijk tegenover God en de mensen, en met hun eigen ziel, en zij, die niet terecht gebracht willen worden door de gerechtigheid des volks, kunnen verwachten, dat de oordelen God over hen zullen komen. Ook kunnen zij geen plaats verwachten in het land van de gelukzaligheid hiernamaals, die zich thans niet onderwerpen aan de wetten en de gewoonten, noch gebruik maken van de voorrechten en voordelen van het land van de oprechtheid. En waarom doen zij het niet? Het is omdat zij de hoogheid des Heeren niet willen aanzien, niet willen geloven) niet willen bedenken welk een God van ontzaglijke majesteit Hij is, wiens wetten en gerechtigheid zij blijven minachten. Gods majesteit openbaart zich in al de beschikkingen van Zijn voorzienigheid, maar zij slaan er geen acht op, en daarom streven zij er ook niet naar om aan deze beschikkingen te beantwoorden. Zelfs als wij de zegeningen en goedertierenheden des Heeren ontvangen, dan moeten wij nog op de hoogheid des Heeren zien en op Zijn goedheid.

C. God heft Zijn hand op om hen te waarschuwen opdat zij door berouw en gebed zich met Hem zullen verzoenen, maar zij letten er niet op, zij hebben er geen bewustheid van dat God toornig op hen is, of tegen hen uitgaat. Zij willen niet zien, en niemand is zo blind als zij, die niet willen zien, die hun ogen sluiten voor de klaarste overtuigingen van schuld en toorn, die aan het toeval of "het gemene lot" toeschrijven, wat duidelijk en blijkbaar een Goddelijke bestraffing is, die op de dreigende tekenen van hun eigen verderf geen acht slaan, maar vrede roepen voor zichzelf als de rechtvaardige God krijg tegen hen voert.

2. Hoe God hun ten laatste te sterk zal zijn, want als Hij oordeelt, zal Hij overwinnen. Zij willen niet zien, maar zij zullen zien, zij zullen genoodzaakt worden te zien, of zij willen of niet, dat God toornig op hen is. Atheïsten, spotters en zij, die zich aan vleselijke gerustheid overgeven, zullen weldra gevoelen wat zij nu niet willen geloven, namelijk dat het vreeslijk is om te vallen in de handen van de levenden God Zij willen het kwaad niet zien van de zonde, inzonderheid van de zonde om het volk van God te haten en te vervolgen, maar door de tekenen van Gods misnoegen tegen hen, en in de uitreddingen, die God werkt voor Zijn volk, zullen zij zien, dat wat tegen hen, dat is tegen Gods volk, gedaan wordt, beschouwd zal worden als tegen Hemzelf gedaan, en dienovereenkomstig afrekening er voor zal worden gehouden. Zij zullen zien dat zij aan Gods volk groot en veel onrecht hebben gedaan, en zij zullen beschaamd worden om hun vijandschap tegen en hun afgunst van hen, en hun slechte behandeling van hen, die een betere behandeling verdiend hadden. Zij, die kwaadwillig gezind zijn jegens Gods volk, hebben reden om er zich over te schamen omdat het zo ongerijmd, zo onredelijk is, en vroeg of laat zullen zij er zich ook over schamen, zal de herinnering er aan hen doen blozen. Sommigen lezen dit: Zij zullen zien, en beschaamd worden over de ijver van het volk, door de ijver, die God betonen zal voor Zijn volk, als het hun te weten zal gedaan worden, dat God ijvert voor de eer en het welzijn van Zijn volk, dan zullen zij beschaamd worden bij de gedachte dat zij hadden kunnen behoren tot dat volk, maar het niet hebben gewild. Daarom is hun oordeel dat, dewijl zij het geluk van Gods vrienden hebben geminacht, het vuur van Gods tegenstanders hen zal verteren, Isaiah 26:11, het vuur, dat bestemd is voor Gods vijanden, en waarmee zij verteerd zullen worden, het vuur, bestemd voor de duivel en zijn engelen. Zij, die vijanden zijn van Gods volk en het benijden, worden door God beschouwd als Zijn vijanden, en dienovereenkomstig zal Hij met hen handelen.

Verzen 12-19

Jesaja 26:12-19

In deze verzen ziet de profeet terug op hetgeen God met hen gedaan heeft in Zijn goedertierenheden en in Zijn oordelen, en van beiden zingt hij Gode, en dan ziet hij voorwaarts op hetgeen hij hoopt dat God voor hen doen zal.

Merk op:

I. Zijn beschouwingen en overleggingen zijn gemengd. Als hij terugziet op de toestand van de kerk, dan bevindt hij:

1. Dat God in veel opzichten zeer genadig voor hen is geweest, en grote dingen voor hen heeft gedaan, Isaiah 26:12. Gij hebt al onze werken in ons gewerkt, of voor ons gewerkt. Welk goed werk ook door ons gedaan wordt, het is toe te schrijven aan het goede werk, dat door Gods genade in ons werd gewerkt, Hij is het, die goede gedachten en neigingen in ons hart geeft, als zij daar te eniger tijd zijn, en die beide het willen en het werken in ons werkt naar Zijn welbehagen. Daar er nu op ons gewerkt is, werken of handelen wij. En als ons enigerlei vriendelijkheid betoond wordt, of als het voorspoedig gaat met onze zaken, dan is het God, die dit voor ons gewerkt heeft, en als een schepsel, of een zaak nuttig is voor ons welzijn en ons lieflijk is, dan is Hij het, die ze aldus voor ons doet zijn, soms doet Hij datgene voor ons werken, hetwelk tegen ons scheen te zijn.

In het bijzonder: Gij, o Heere, hebt dit volk vermeerderd, Isaiah 26:15, zodat een kleine tot duizend is geworden, in Egypte werden zij uitermate vermenigvuldigd, en later in Kanan, zodat zij het land vervulden, en hierin zijt Gij verheerlijkt, want de menigte des volks is de eer van de vorst, en hierin werd God verheerlijkt als zijnde getrouw aan Zijn verbond met Abraham, dat Hij hem de vader van vele volken zou doen worden. Gods volk is een toenemend volk, en het is de heerlijkheid Gods dat het dit is. De toeneming van de kerk, dat heilig volk, is hetgeen, waarin wij ons daarom moeten verblijden, omdat het de toeneming is van hen, die het tot hun levenswerk maken om God te verheerlijken in de wereld.

2. Dat Hij hen echter onder Zijn bestraffing had gelegd.

A. De naburige volken hadden hen soms verdrukt, over hen geheerst, Isaiah 26:13, hen getiranniseerd. Heere, onze God. Gij die alleen recht hebt om over ons te heersen, wiens onderdanen en dienstknechten wij zijn, tot U brengen wij onze klacht-immers, tot wie anders zullen wij er mee gaan? -dat andere heren, behalve Gij, over ons geheerst hebben." Niet alleen in de dagen van de richteren, maar ook later heeft God hen herhaaldelijk verkocht in de hand hunner vijanden, of liever, door hun ongerechtigheden hebben zij zichzelf verkocht, Isaiah 52:3. Als zij zorgeloos en onachtzaam zijn geweest in de dienst van God, dan heeft God het toegelaten, dat hun vijanden heerschappij over hen hadden, opdat zij het verschil zouden leren kennen tussen Zijn dienst en de dienst van de koninkrijken van de landen. Het kan opgevat worden als een belijdenis van zonde, namelijk dat zij andere goden gediend hebben, en zich hebben onderworpen aan de bijgelovige wetten en gebruiken van hun naburen, door welke andere heren (want zij noemden hun afgoden Balim, heren) over hen geheerst hebben behalve God. Maar nu beloven zij dat dit niet meer zo zijn zal, van nu voortaan zullen wij door U alleen Uw naam gedenken, U alleen zullen wij aanbidden en alleen op de wijze, die door U verordineerd is." Dit kan ook onze berouwvolle overdenking wezen: Andere heren, behalve God, hebben over ons geheerst, iedere lust is onze heer geweest, en wij zijn er gevankelijk door gevoerd, en dat heeft lang genoeg, ja te lang, geduurd, dat wij aldus God en onszelf onrecht hebben gedaan. Daarom moet ook door ons hetzelfde vrome besluit worden genomen, dat van nu voortaan wij alleen Gods naam zullen gedenken, en dat wij ons nauw aan God en onze plicht zullen houden en Hem nimmer zullen verlaten.

B. Soms zijn zij voor het aangezicht hunner vijanden gevankelijk weggevoerd, Isaiah 26:15. "Het volk, dat Gij in het eerst vermeerderd hebt en wortel hebt doen schieten, hebt Gij nu verminderd, weggerukt, "in alle einden des aardrijks verre weggedaan," zoals bedreigd is in Deuteronomy 30:4, Deuteronomy 28:64. Doch merk op: tussen de vermelding van hun vermeerdering, en die van hun wegneming wordt gezegd: Gij waart verheerlijkt, want de oordelen, die God over Zijn volk brengt om hun zonden, zijn Hem tot eer en heerlijkheid, zowel als de zegeningen die Hij hun schenkt ter vervulling van Zijn belofte.

C. Hij gedenkt er aan dat zij, toen zij aldus verdrukt en gevankelijk weggevoerd werden tot God riepen, hetgeen een goed bewijs was dat zij noch Hem geheel hadden verlaten, noch geheel verlaten waren door Hem, en dat er genaderijke bedoelingen waren in de oordelen, die over hen waren gekomen, Isaiah 26:16. Heere, in benauwdheid hebben zij U bezocht. Dit ging gewoonlijk zo met het volk van Israël, zoals wij dikwijls bevinden in de dagen van de richteren, toen "andere heren over hen geheerst hebben, dan verootmoedigden zij zich en zeiden: de Heere is rechtvaardig", 2 Chronicles 12:6. Zie hier:

a. Hoe nodig beproevingen voor ons zijn, zij zijn nodig tot opwekking van gebed. Als er gezegd wordt: in benauwdheid hebben zij U bezocht, dan ligt daarin opgesloten dat zij, toen zij vrede en voorspoed hadden, vreemdelingen waren voor God, zich op een afstand van Hem hielden en zelden tot Hem naderden, alsof zij, als zij in gunst waren bij de wereld, Zijn gunsten niet nodig hadden.

b. Het nut en voordeel, dat wij dikwijls hebben uit beproevingen, zij brengen ons tot God, wekken ons op tot onze plicht, en tonen ons onze afhankelijkheid van Hem. Zij die tevoren zelden naar God zagen, bezoeken Hem thans, zij komen dikwijls tot Hem, zij worden vriendelijk, maken Hem het hof. Tevoren kwam het gebed drupsgewijze, maar nu storten zij hun gebed uit, nu komt het als water uit een fontein, niet als water uit een filtreerketel. Zij hebben hun verborgen rede uitgestort- aldus de kanttekening-Bidden is spreken tot God, maar het is een verborgen spreken, want het is de taal van het hart, waarmee wij vrijer en uitvoeriger kunnen zijn in ons spreken tot Hem, dan wanneer wij in het openbaar tot Hem spreken. In benauwdheid zullen diegenen God vroeg zoeken, die tevoren traag waren om Hem te zoeken, Hosea 5:15. Het zal de mensen vurig en vloeiend maken in het gebed. "Zij hebben een gebed uitgestort, zoals de dankoffers uitgestort werden, als Uw tuchtiging over hen was." Maar het is te vrezen dat zij, als de tuchtiging van hen weggenomen is, langzamerhand tot hun vorige zorgeloosheid zullen terugkeren, zoals zij dikwijls gedaan hebben.

D. Hij klaagt dat hun worstelingen om hun vrijheid zeer smartelijk en gevaarlijk zijn geweest, maar toch niet voorspoedig zijn geweest, Isaiah 26:17, Isaiah 26:18. a. Zij hadden de smarten en weeën, die zij vreesden. "Gelijk een bevruchte vrouw als zij nadert tot het baren, smarten heeft en schreeuwt in haar weeën, alzo zijn wij geweest. Wij hebben met grote zorg en moeite gepoogd onszelf te helpen, maar onze smarten en benauwdheden zijn nog vermeerderd door die pogingen," zoals toen Mozes kwam om Israël te verlossen, het getal van de tichelstenen verdubbeld werd. Hun gebeden werden opgewekt door de hevigheid van hun smarten, en werden sterk en dringend als de kreten van een vrouw in barensnood, alzo zijn wij geweest in Uw ogen, o Heere! Het was in hun benauwdheid een troost en voldoening voor hen dat Gods oog op hen was, dat al hun ellende voor Zijn ogen was, Hij was geen vreemdeling voor hun smarten, noch voor hun gebeden. "Heere, voor U is al mijn begeerte, en mijn zuchten is voor U niet verborgen," Psalms 38:10. Telkenmale als zij tot de Heere kwamen met hun smekingen en klachten, waren zij in pijn en smart als een barende vrouw.

Zij hadden de voorspoed, het goede gevolg niet, dat zij begeerden en waarop zij hoopten. "Wij waren bevrucht, wij hebben de hoop gekoesterd op een spoedige en gelukkige verlossing, en als wij smarten leden, hebben wij ons hiermede vertroost, dat de vreugdevolle geboorte onze ellende zou doen vergeten, John 16:21. Maar helaas, niet dan wind gebaard, het bleek een valse ontvangenis te zijn, onze verwachtingen werden teleurgesteld, en onze smarten schenen veeleer smarten des doods dan barensweeën te zijn. Al onze pogingen bleven zonder gevolg, wij deden de lande geen behoudenis aan, wij hebben geen verlossing gewerkt, noch voor onszelf, noch voor onze vrienden en bondgenoten, veeleer hebben wij onze eigen toestand en de hunne noch slechter gemaakt, en de inwoners van de wereld, met wie wij gestreden hebben, vielen niet voor ons aangezicht, hun macht is niet verminderd, hun hoop is niet neergeslagen, zij zijn nog even hoog en aanmatigend als ooit. Een rechtvaardige zaak kan krachtig bepleit worden, beide door gebed en door streven, zowel voor God als voor de mensen, en kan toch gedurende lange tijd lijden, zodat het doel niet wordt bereikt.

II. Zijn hoop en vooruitzicht zijn zeer lieflijk. In het algemeen: "HEERE, Gij zult ons vrede bestellen, al het goede, dat de nood van onze toestand vereist." Alle vrede, waarop de kerk hoopt, is van Gods bestel. En wij kunnen ons hiermede vertroosten, dat welke benauwdheid ook voor een tijd beschikt wordt over het volk van God ten laatste toch vrede besteld, verordineerd zei worden voor hen, want het einde van die mannen zal vrede zijn. En indien God door Zijn Geest al onze werken in ons werkt, dan zal Hij ons vrede bestellen, want het werk van de gerechtigheid zal vrede zijn. En de vrede, die God bestelt of verordineert, is ware, duurzame vrede, die de wereld noch geven noch wegnemen kan, want voor hen, die hem hebben, is hij onveranderlijk zoals de verordinering van dag en nacht. En naar hetgeen God voor ons gedaan heeft, kunnen wij hopen dat Hij ons ook nog verder goed zal doen. Heere, Gij hebt de wens van de zachtmoedigen gehoord, en daarom zult Gij, Psalms 10:17, en als deze vrede voor ons besteld is, dan zullen wij door U alleen Uw naam gedenken, Isaiah 26:13, aan U alleen zullen wij er de eer van geven, en aan niemand anders. En alleen op Uw genade zullen wij steunen, om ons hiertoe in staat te stellen." Wij kunnen Gods naam niet anders loven dan door Zijn kracht. De profeet vertroost de kerk inzonderheid door het vooruitzicht van twee dingen.

1. Het verbazingwekkende verderf van haar vijanden, Isaiah 26:14. Zij, die andere heren, zijn dood, die over ons geheerst hebben, hun macht is onherroepelijk verbroken, zij zijn volkomen afgesneden, teniet gedaan, en zij zullen niet weer leven, zullen nooit weer in staat zijn om hun hoofd op te houden. Overleden zijnde, zullen zij niet weer opstaan, maar, gelijk Haman, als zij begonnen zijn te vallen voor het zaad van de Joden, zullen zij verzinken als een steen. Daarom omdat zij veroordeeld zijn tot dit algehele verderf, heeft God ingevolge van dit vonnis hen bezocht in toorn als een rechtvaardig rechter, en beide de mensen zelf afgesneden-Gij hebt hen verdelgd-en hun gedachtenis, -Gij hebt al hun gedachtenis doen vergaan. Zij en hun namen zijn te zamen in het stof begraven. Zij zijn of vergeten, of er wordt met verfoeiing en afkeer melding van hen gemaakt. De zaak, die voorgestaan wordt tegen God en Zijn koninkrijk onder de mensen, kan wel voor een wijle voorspoedig zijn, maar ten laatste zal zij vallen, en allen, die haar aanhangen, zullen met haar vergaan. De Joodse geleerden, dit vergelijkende met Isaiah 26:19, leiden er uit af dat de opstanding van de doden alleen voor de Joden is, en dat zij, die tot andere volken behoren, niet zullen opstaan, maar wij weten beter, wij weten dat allen die in de graven zijn de stem zullen horen van de Zoon van God, en dat dit spreekt van het eindelijke verderf van Christus' vijanden, hetwelk is de tweede dood.

2. De verbazingwekkende opstanding van haar vrienden, Isaiah 26:19. Hoewel de kerk zich niet verheugt in de geboorte van het jongsken, waarvan zij in barensnood was, maar niet dan wind gebaard heeft, zal de teleurstelling toch op gelijkwaardige wijze opgewogen worden. Uw doden zullen leven, zij, van wie men dacht dat zij dood waren, die in zichzelf het vonnis des doods hadden ontvangen, die buitengeworpen waren, alsof zij de natuurlijke dood waren gestorven, zullen wederom verschijnen in hun vorige kracht. Een geest des levens uit God is in de gedode getuigen gegaan, en zij zullen wederom profeteren, Revelation 11:11. "De dorre doodsbeenderen zullen leven en een geheel zeer groot heir worden," Ezechiël 37:10 "Met mijn dood lichaam zullen zij opstaan." Als wij de opstanding van de doden geloven, van onze dode lichamen ten laatsten dage, zoals Job en de profeet hier, het geloofd hebben, dan zal dit het geloof voor ons gemakkelijk maken in de beloofde herstelling van de luister en de kracht van de kerk in deze wereld. In hoe vervallen toestand zij ook moge wezen, als Gods tijd gekomen is, zullen zij opgewekt worden, zullen zij herleven, zelfs Jeruzalem, de stad Gods, maar die nu nederligt als een dood lichaam tot hetwelk de arenden vergaderd worden. God erkent haar nog als de Zijne, en dat doet ook de profeet, maar zij zal opstaan, zal herbouwd worden en wederom bloeien. En daarom: laat het arme, verlaten, treurige overblijfsel van haar inwoners, die als in het stof wonen, opwaken en zingen, want zij zullen "Jeruzalem, de stad hunner bijeenkomsten, een geruste woonplaats zien," Isaiah 33:1. 20. De dauw van Gods gunst zal hun zijn als een avonddauw voor de moeskruiden, die de gehele dag verdroogd en verdord waren door de hitte van de zon, en nu weer verkwikt en verfrist worden. En als de lentedauw, die de aarde bevochtigt en de kruiden, die erin begraven zijn, doet uitspruiten zo zullen zij wederom bloeien, en het land zal de overledenen uitwerpen, zoals het de kruiden uit haar wortelen werpt. De aarde waarin zij verloren schenen, zal bijdragen tot hun herleving. Als de kerk en haar belangen hersteld moeten worden, dan zullen de dauw des hemels en de vettigheid van de aarde niet in gebreke blijven om er het hun voor te doen Nu kan dit, (evenals Ezechiëls visioen, dat er een verklaring van is) gevoegelijk toegepast worden:

a. Op de geestelijke herleving van hen, die dood waren in de zonde, door de kracht van Christus' Evangelie en genade. Aldus wordt het door Dr. Lightfoot toegepast, Hor. Hebreeën in John. 12. De heidenen zullen leven, met mijn dood lichaam zullen zij opstaan, zij zullen na Christus' opstanding binnengeroepen worden, zullen met Hem opstaan, en met Hem neer zitten in de hemel, ja zij zullen mijn lichaam opwekken, zegt hij, zij zullen het mystieke lichaam van Christus worden, en zullen opstaan als een deel van Hem.

b. Op de laatste opstanding, als de dode heiligen zullen leven en met Christus' lichaam zullen opstaan, want Hij is opgestaan als de eersteling, en de gelovigen zullen opstaan krachtens hun vereniging met Hem en hun gemeenschap in Zijn opstanding.

Verzen 12-19

Jesaja 26:12-19

In deze verzen ziet de profeet terug op hetgeen God met hen gedaan heeft in Zijn goedertierenheden en in Zijn oordelen, en van beiden zingt hij Gode, en dan ziet hij voorwaarts op hetgeen hij hoopt dat God voor hen doen zal.

Merk op:

I. Zijn beschouwingen en overleggingen zijn gemengd. Als hij terugziet op de toestand van de kerk, dan bevindt hij:

1. Dat God in veel opzichten zeer genadig voor hen is geweest, en grote dingen voor hen heeft gedaan, Isaiah 26:12. Gij hebt al onze werken in ons gewerkt, of voor ons gewerkt. Welk goed werk ook door ons gedaan wordt, het is toe te schrijven aan het goede werk, dat door Gods genade in ons werd gewerkt, Hij is het, die goede gedachten en neigingen in ons hart geeft, als zij daar te eniger tijd zijn, en die beide het willen en het werken in ons werkt naar Zijn welbehagen. Daar er nu op ons gewerkt is, werken of handelen wij. En als ons enigerlei vriendelijkheid betoond wordt, of als het voorspoedig gaat met onze zaken, dan is het God, die dit voor ons gewerkt heeft, en als een schepsel, of een zaak nuttig is voor ons welzijn en ons lieflijk is, dan is Hij het, die ze aldus voor ons doet zijn, soms doet Hij datgene voor ons werken, hetwelk tegen ons scheen te zijn.

In het bijzonder: Gij, o Heere, hebt dit volk vermeerderd, Isaiah 26:15, zodat een kleine tot duizend is geworden, in Egypte werden zij uitermate vermenigvuldigd, en later in Kanan, zodat zij het land vervulden, en hierin zijt Gij verheerlijkt, want de menigte des volks is de eer van de vorst, en hierin werd God verheerlijkt als zijnde getrouw aan Zijn verbond met Abraham, dat Hij hem de vader van vele volken zou doen worden. Gods volk is een toenemend volk, en het is de heerlijkheid Gods dat het dit is. De toeneming van de kerk, dat heilig volk, is hetgeen, waarin wij ons daarom moeten verblijden, omdat het de toeneming is van hen, die het tot hun levenswerk maken om God te verheerlijken in de wereld.

2. Dat Hij hen echter onder Zijn bestraffing had gelegd.

A. De naburige volken hadden hen soms verdrukt, over hen geheerst, Isaiah 26:13, hen getiranniseerd. Heere, onze God. Gij die alleen recht hebt om over ons te heersen, wiens onderdanen en dienstknechten wij zijn, tot U brengen wij onze klacht-immers, tot wie anders zullen wij er mee gaan? -dat andere heren, behalve Gij, over ons geheerst hebben." Niet alleen in de dagen van de richteren, maar ook later heeft God hen herhaaldelijk verkocht in de hand hunner vijanden, of liever, door hun ongerechtigheden hebben zij zichzelf verkocht, Isaiah 52:3. Als zij zorgeloos en onachtzaam zijn geweest in de dienst van God, dan heeft God het toegelaten, dat hun vijanden heerschappij over hen hadden, opdat zij het verschil zouden leren kennen tussen Zijn dienst en de dienst van de koninkrijken van de landen. Het kan opgevat worden als een belijdenis van zonde, namelijk dat zij andere goden gediend hebben, en zich hebben onderworpen aan de bijgelovige wetten en gebruiken van hun naburen, door welke andere heren (want zij noemden hun afgoden Balim, heren) over hen geheerst hebben behalve God. Maar nu beloven zij dat dit niet meer zo zijn zal, van nu voortaan zullen wij door U alleen Uw naam gedenken, U alleen zullen wij aanbidden en alleen op de wijze, die door U verordineerd is." Dit kan ook onze berouwvolle overdenking wezen: Andere heren, behalve God, hebben over ons geheerst, iedere lust is onze heer geweest, en wij zijn er gevankelijk door gevoerd, en dat heeft lang genoeg, ja te lang, geduurd, dat wij aldus God en onszelf onrecht hebben gedaan. Daarom moet ook door ons hetzelfde vrome besluit worden genomen, dat van nu voortaan wij alleen Gods naam zullen gedenken, en dat wij ons nauw aan God en onze plicht zullen houden en Hem nimmer zullen verlaten.

B. Soms zijn zij voor het aangezicht hunner vijanden gevankelijk weggevoerd, Isaiah 26:15. "Het volk, dat Gij in het eerst vermeerderd hebt en wortel hebt doen schieten, hebt Gij nu verminderd, weggerukt, "in alle einden des aardrijks verre weggedaan," zoals bedreigd is in Deuteronomy 30:4, Deuteronomy 28:64. Doch merk op: tussen de vermelding van hun vermeerdering, en die van hun wegneming wordt gezegd: Gij waart verheerlijkt, want de oordelen, die God over Zijn volk brengt om hun zonden, zijn Hem tot eer en heerlijkheid, zowel als de zegeningen die Hij hun schenkt ter vervulling van Zijn belofte.

C. Hij gedenkt er aan dat zij, toen zij aldus verdrukt en gevankelijk weggevoerd werden tot God riepen, hetgeen een goed bewijs was dat zij noch Hem geheel hadden verlaten, noch geheel verlaten waren door Hem, en dat er genaderijke bedoelingen waren in de oordelen, die over hen waren gekomen, Isaiah 26:16. Heere, in benauwdheid hebben zij U bezocht. Dit ging gewoonlijk zo met het volk van Israël, zoals wij dikwijls bevinden in de dagen van de richteren, toen "andere heren over hen geheerst hebben, dan verootmoedigden zij zich en zeiden: de Heere is rechtvaardig", 2 Chronicles 12:6. Zie hier:

a. Hoe nodig beproevingen voor ons zijn, zij zijn nodig tot opwekking van gebed. Als er gezegd wordt: in benauwdheid hebben zij U bezocht, dan ligt daarin opgesloten dat zij, toen zij vrede en voorspoed hadden, vreemdelingen waren voor God, zich op een afstand van Hem hielden en zelden tot Hem naderden, alsof zij, als zij in gunst waren bij de wereld, Zijn gunsten niet nodig hadden.

b. Het nut en voordeel, dat wij dikwijls hebben uit beproevingen, zij brengen ons tot God, wekken ons op tot onze plicht, en tonen ons onze afhankelijkheid van Hem. Zij die tevoren zelden naar God zagen, bezoeken Hem thans, zij komen dikwijls tot Hem, zij worden vriendelijk, maken Hem het hof. Tevoren kwam het gebed drupsgewijze, maar nu storten zij hun gebed uit, nu komt het als water uit een fontein, niet als water uit een filtreerketel. Zij hebben hun verborgen rede uitgestort- aldus de kanttekening-Bidden is spreken tot God, maar het is een verborgen spreken, want het is de taal van het hart, waarmee wij vrijer en uitvoeriger kunnen zijn in ons spreken tot Hem, dan wanneer wij in het openbaar tot Hem spreken. In benauwdheid zullen diegenen God vroeg zoeken, die tevoren traag waren om Hem te zoeken, Hosea 5:15. Het zal de mensen vurig en vloeiend maken in het gebed. "Zij hebben een gebed uitgestort, zoals de dankoffers uitgestort werden, als Uw tuchtiging over hen was." Maar het is te vrezen dat zij, als de tuchtiging van hen weggenomen is, langzamerhand tot hun vorige zorgeloosheid zullen terugkeren, zoals zij dikwijls gedaan hebben.

D. Hij klaagt dat hun worstelingen om hun vrijheid zeer smartelijk en gevaarlijk zijn geweest, maar toch niet voorspoedig zijn geweest, Isaiah 26:17, Isaiah 26:18. a. Zij hadden de smarten en weeën, die zij vreesden. "Gelijk een bevruchte vrouw als zij nadert tot het baren, smarten heeft en schreeuwt in haar weeën, alzo zijn wij geweest. Wij hebben met grote zorg en moeite gepoogd onszelf te helpen, maar onze smarten en benauwdheden zijn nog vermeerderd door die pogingen," zoals toen Mozes kwam om Israël te verlossen, het getal van de tichelstenen verdubbeld werd. Hun gebeden werden opgewekt door de hevigheid van hun smarten, en werden sterk en dringend als de kreten van een vrouw in barensnood, alzo zijn wij geweest in Uw ogen, o Heere! Het was in hun benauwdheid een troost en voldoening voor hen dat Gods oog op hen was, dat al hun ellende voor Zijn ogen was, Hij was geen vreemdeling voor hun smarten, noch voor hun gebeden. "Heere, voor U is al mijn begeerte, en mijn zuchten is voor U niet verborgen," Psalms 38:10. Telkenmale als zij tot de Heere kwamen met hun smekingen en klachten, waren zij in pijn en smart als een barende vrouw.

Zij hadden de voorspoed, het goede gevolg niet, dat zij begeerden en waarop zij hoopten. "Wij waren bevrucht, wij hebben de hoop gekoesterd op een spoedige en gelukkige verlossing, en als wij smarten leden, hebben wij ons hiermede vertroost, dat de vreugdevolle geboorte onze ellende zou doen vergeten, John 16:21. Maar helaas, niet dan wind gebaard, het bleek een valse ontvangenis te zijn, onze verwachtingen werden teleurgesteld, en onze smarten schenen veeleer smarten des doods dan barensweeën te zijn. Al onze pogingen bleven zonder gevolg, wij deden de lande geen behoudenis aan, wij hebben geen verlossing gewerkt, noch voor onszelf, noch voor onze vrienden en bondgenoten, veeleer hebben wij onze eigen toestand en de hunne noch slechter gemaakt, en de inwoners van de wereld, met wie wij gestreden hebben, vielen niet voor ons aangezicht, hun macht is niet verminderd, hun hoop is niet neergeslagen, zij zijn nog even hoog en aanmatigend als ooit. Een rechtvaardige zaak kan krachtig bepleit worden, beide door gebed en door streven, zowel voor God als voor de mensen, en kan toch gedurende lange tijd lijden, zodat het doel niet wordt bereikt.

II. Zijn hoop en vooruitzicht zijn zeer lieflijk. In het algemeen: "HEERE, Gij zult ons vrede bestellen, al het goede, dat de nood van onze toestand vereist." Alle vrede, waarop de kerk hoopt, is van Gods bestel. En wij kunnen ons hiermede vertroosten, dat welke benauwdheid ook voor een tijd beschikt wordt over het volk van God ten laatste toch vrede besteld, verordineerd zei worden voor hen, want het einde van die mannen zal vrede zijn. En indien God door Zijn Geest al onze werken in ons werkt, dan zal Hij ons vrede bestellen, want het werk van de gerechtigheid zal vrede zijn. En de vrede, die God bestelt of verordineert, is ware, duurzame vrede, die de wereld noch geven noch wegnemen kan, want voor hen, die hem hebben, is hij onveranderlijk zoals de verordinering van dag en nacht. En naar hetgeen God voor ons gedaan heeft, kunnen wij hopen dat Hij ons ook nog verder goed zal doen. Heere, Gij hebt de wens van de zachtmoedigen gehoord, en daarom zult Gij, Psalms 10:17, en als deze vrede voor ons besteld is, dan zullen wij door U alleen Uw naam gedenken, Isaiah 26:13, aan U alleen zullen wij er de eer van geven, en aan niemand anders. En alleen op Uw genade zullen wij steunen, om ons hiertoe in staat te stellen." Wij kunnen Gods naam niet anders loven dan door Zijn kracht. De profeet vertroost de kerk inzonderheid door het vooruitzicht van twee dingen.

1. Het verbazingwekkende verderf van haar vijanden, Isaiah 26:14. Zij, die andere heren, zijn dood, die over ons geheerst hebben, hun macht is onherroepelijk verbroken, zij zijn volkomen afgesneden, teniet gedaan, en zij zullen niet weer leven, zullen nooit weer in staat zijn om hun hoofd op te houden. Overleden zijnde, zullen zij niet weer opstaan, maar, gelijk Haman, als zij begonnen zijn te vallen voor het zaad van de Joden, zullen zij verzinken als een steen. Daarom omdat zij veroordeeld zijn tot dit algehele verderf, heeft God ingevolge van dit vonnis hen bezocht in toorn als een rechtvaardig rechter, en beide de mensen zelf afgesneden-Gij hebt hen verdelgd-en hun gedachtenis, -Gij hebt al hun gedachtenis doen vergaan. Zij en hun namen zijn te zamen in het stof begraven. Zij zijn of vergeten, of er wordt met verfoeiing en afkeer melding van hen gemaakt. De zaak, die voorgestaan wordt tegen God en Zijn koninkrijk onder de mensen, kan wel voor een wijle voorspoedig zijn, maar ten laatste zal zij vallen, en allen, die haar aanhangen, zullen met haar vergaan. De Joodse geleerden, dit vergelijkende met Isaiah 26:19, leiden er uit af dat de opstanding van de doden alleen voor de Joden is, en dat zij, die tot andere volken behoren, niet zullen opstaan, maar wij weten beter, wij weten dat allen die in de graven zijn de stem zullen horen van de Zoon van God, en dat dit spreekt van het eindelijke verderf van Christus' vijanden, hetwelk is de tweede dood.

2. De verbazingwekkende opstanding van haar vrienden, Isaiah 26:19. Hoewel de kerk zich niet verheugt in de geboorte van het jongsken, waarvan zij in barensnood was, maar niet dan wind gebaard heeft, zal de teleurstelling toch op gelijkwaardige wijze opgewogen worden. Uw doden zullen leven, zij, van wie men dacht dat zij dood waren, die in zichzelf het vonnis des doods hadden ontvangen, die buitengeworpen waren, alsof zij de natuurlijke dood waren gestorven, zullen wederom verschijnen in hun vorige kracht. Een geest des levens uit God is in de gedode getuigen gegaan, en zij zullen wederom profeteren, Revelation 11:11. "De dorre doodsbeenderen zullen leven en een geheel zeer groot heir worden," Ezechiël 37:10 "Met mijn dood lichaam zullen zij opstaan." Als wij de opstanding van de doden geloven, van onze dode lichamen ten laatsten dage, zoals Job en de profeet hier, het geloofd hebben, dan zal dit het geloof voor ons gemakkelijk maken in de beloofde herstelling van de luister en de kracht van de kerk in deze wereld. In hoe vervallen toestand zij ook moge wezen, als Gods tijd gekomen is, zullen zij opgewekt worden, zullen zij herleven, zelfs Jeruzalem, de stad Gods, maar die nu nederligt als een dood lichaam tot hetwelk de arenden vergaderd worden. God erkent haar nog als de Zijne, en dat doet ook de profeet, maar zij zal opstaan, zal herbouwd worden en wederom bloeien. En daarom: laat het arme, verlaten, treurige overblijfsel van haar inwoners, die als in het stof wonen, opwaken en zingen, want zij zullen "Jeruzalem, de stad hunner bijeenkomsten, een geruste woonplaats zien," Isaiah 33:1. 20. De dauw van Gods gunst zal hun zijn als een avonddauw voor de moeskruiden, die de gehele dag verdroogd en verdord waren door de hitte van de zon, en nu weer verkwikt en verfrist worden. En als de lentedauw, die de aarde bevochtigt en de kruiden, die erin begraven zijn, doet uitspruiten zo zullen zij wederom bloeien, en het land zal de overledenen uitwerpen, zoals het de kruiden uit haar wortelen werpt. De aarde waarin zij verloren schenen, zal bijdragen tot hun herleving. Als de kerk en haar belangen hersteld moeten worden, dan zullen de dauw des hemels en de vettigheid van de aarde niet in gebreke blijven om er het hun voor te doen Nu kan dit, (evenals Ezechiëls visioen, dat er een verklaring van is) gevoegelijk toegepast worden:

a. Op de geestelijke herleving van hen, die dood waren in de zonde, door de kracht van Christus' Evangelie en genade. Aldus wordt het door Dr. Lightfoot toegepast, Hor. Hebreeën in John. 12. De heidenen zullen leven, met mijn dood lichaam zullen zij opstaan, zij zullen na Christus' opstanding binnengeroepen worden, zullen met Hem opstaan, en met Hem neer zitten in de hemel, ja zij zullen mijn lichaam opwekken, zegt hij, zij zullen het mystieke lichaam van Christus worden, en zullen opstaan als een deel van Hem.

b. Op de laatste opstanding, als de dode heiligen zullen leven en met Christus' lichaam zullen opstaan, want Hij is opgestaan als de eersteling, en de gelovigen zullen opstaan krachtens hun vereniging met Hem en hun gemeenschap in Zijn opstanding.

Verzen 20-21

Jesaja 26:20-21

Deze twee verzen worden verondersteld niet te behoren tot het lied, dat het overige deel van het hoofdstuk inneemt, maar dat er een nieuw onderwerp mee begint, en zij dus veeleer een inleiding zijn tot het volgende hoofdstuk, dan het slot van dit. Of, terwijl in het voorafgaande lied het volk van God tot Hem had gesproken, klagende over hun leed, geeft Hij hier een antwoord op hun klachten, waarin

1. Hij hen uitnodigt om in hun binnenste kamers te gaan, Isaiah 26:20. "Kom, Mijn volk, kom tot Mij, kom bij Mij", (Hij roept hij naar geen andere plaats, dan die, waar Hij zelf hen zal vergezellen), "laat de storm, die anderen verspreidt, u nader tot elkaar brengen. Kom, ga in uw binnenste kamers, blijf niet buiten, opdat u de storm niet overvalle, zoals de Egyptenaren door de hagelstorm overvallen waren," Exodus 9:21.

a. Kom in kamers van onderscheiding, kom in uw eigen vertrekken, en blijf niet langer vermengd met de kinderen van Babel, "Ga uit het midden van hen", "en scheid u af," 2 Corinthiers 6:17. Revelation 18:4. Als God de Godvruchtigen voor zich heeft afgezonderd, dan behoren zij zichzelf af te zonderen.

b. "In de kamers van de verdediging in welker verberging of kracht gij veilig kunt zijn ook in de zwaarste tijden." De hoedanigheden Gods zijn "het verborgene van Zijn tent," Psalms 27:5. Zijn naam is een sterke toren, waarheden wij kunnen lopen om er beschut te zijn, Proverbs 18:10. Wij moeten door het geloof een weg vinden naar deze kamers en er ons verbergen, met een heilige gerustheid en kalmte van gemoed moeten wij ons onder de Goddelijke bescherming stellen. Kom, zoals Noach in de ark, want Hij sloot de deur achter hem toe. Als gevaren dreigen, dan is het goed om zich terug te trekken en verborgen te zijn, zoals Elia bij de beek Krith.

c. In kamers van gebed, "ga in uw binnenkamer, en sluit de deur," Matthew 6:6. Wees in het verborgene met God, ga in uw binnenkamer om uw eigen hart te onderzoeken en spreek met uw hart om te bidden en u te verootmoedigen voor God." Dit werk moet gedaan worden in tijden van benauwdheid en gevaar, en aldus verbergen wij ons, wij bevelen ons Gode aan om ons te verbergen, en Hij zal ons verbergen, hetzij onder de hemel of in de hemel. Israël moet binnenshuis blijven als de verderf engel uitgaat om de eerstgeborenen van Egypte te doden, want anders zal het bloed aan de posten van hun deuren hen niet beveiligen. Dat moesten ook Rachab en haar gezin toen Jericho verwoest werd, Diegenen zijn het veiligst, die het minst gezien worden. Qui bene latuit, bene vixit. Hij heeft goed geleefd, die een gepaste mate van verberging gezocht heeft.

2. Hij verzekert hun dat binnen zeer korte tijd de benauwdheid voorbij zal zijn, dat zij niet lang in angst en gevaar zullen zijn. Verberg U als een klein ogenblik, het kleinste deel van de tijd, dat wij ons kunnen voorstellen zoals een atoom van stof, ja, indien gij u een ogenblik kunt voorstellen, dat korter is dan een ander, het is slechts een klein ogenblik, kleiner dan gij denkt, als hij voorbij is, zal hij u als niets toeschijnen, gij zult er u over verwonderen dat hij zo spoedig voorbij is. Gij zult niet lang verborgen behoeven te blijven, de gramschap zal weldra overgaan, de gramschap van de vijanden tegen u, hun woede en hun macht om te vervolgen, die u noodzaken u te verbergen. Dit zal spoedig voorbij zijn. God zal hen afsnijden, hun macht verbreken, hun raadslagen tenietdoen, en een middel ter ontkoming voor u vinden." Toen Athanasius door een edict van Julianus uit Alexandrië was verbannen en zijn vrienden in diepe droefheid hierover waren zei hij hun goedsmoeds te zijn. Nebucula est quae cito per transibit- " het is een wolkje dat spoedig voorbij zal drijven. Gij zult een verdrukking hebben van tien dagen, en dat is alles, Revelation 2:10. Dit stelt Gods lijdend volk in staat om hun verdrukking een lichte verdrukking te noemen, die zeer haast voorbijgaat.

3. Hij verzekert hun dat er met hun vijanden afgerekend zal worden voor al het kwaads dat zij hun gedaan hebben door het zwaard hetzij van de strijd of van vervolging, Isaiah 26:21. De Heere zal hen bezoeken, hen straffen, voor het bloed, dat zij vergoten hebben. Hier is

De vierschaar gespannen en het proces begonnen. De Heere zal uit Zijn plaats uitgaan om de ongerechtigheid van de inwoners van de aarde over hen te bezoeken, de ongerechtigheid, waarmee zij allen, die om hen heen zijn, hebben beroerd. Er is zeer veel ongerechtigheid onder de inwoners van de aarde, maar hoewel zij er zich allen in verenigen, hoewel zij al hun macht samenvoegen om de ongerechtigheid te werken zal zij toch niet ongestraft blijven. Behalve nog de eeuwige straf, die de goddelozen wacht hiernamaals, zijn er nog merkwaardige voorbeelden van hoe wreedheid, verdrukking en vervolging reeds in deze wereld gestraft worden. Als van de mensen gramschap is overgegaan en zij hun ergst gedaan hebben, laat hen de Gods gramschap verwachten "want Hij ziet dat Zijn dag komt," Psalm 37:is. God zal uitgaan uit Zijn plaats om te straffen, Hij openbaart zich op buitengewone wijze van de hemel, het uitspansel van Zijn macht, van het heiligdom, de woonplaats van Zijn genade, Hij is ontwaakt uit Zijn heilige woning, toen Hij zich tevoren scheen te verbergen, en nu zal Hij iets groots doen, als het voortbrengsel van Zijn wijzen, rechtvaardigen en verborgen raad, als een vorst, die te velde trekt, Zacheria 2:13. Sommigen merken op dat Gods plaats, het verzoendeksel-de genadetroon-is, daar verlustigt Hij zich te wezen, als Hij uitgaat om te straffen, dan gaat Hij uit Zijn plaats, want Hij heeft geen lust, geen welgevallen aan de dood van de zondaren.

4. De misdadigers zijn schuldig verklaard, daar de feiten klaar en overtuigend zijn bewezen. De aarde zal haar bloed ontdekken, het onschuldige bloed, het bloed van de heiligen en martelaren, dat als water op de aarde vergoten is geworden en dat door de aarde ingedronken werd, er in verborgen en er door bedekt was, zal nu aan het licht worden gebracht en in rekening worden gebracht, want God zoekt de bloedstortingen, en Hij zal hun, die bloed vergoten hebben, bloed geven te drinken, want zij zijn het waardig. Moorden, die in het geheim werden gepleegd, en andere verborgen ongerechtigheden, zullen vroeg of laat ontdekt worden. En de verslagenen, die lang door de aarde bedekt waren zullen niet langer door haar bedekt worden, zij zullen ontdekt worden als bewijzen tegen de moordenaars. De stem van het bloed van Abel roept van de aarde, Genesis 4:10,Genesis 4:11. De zonden die in vergetelheid begraven schenen, zullen in de herinnering teruggeroepen worden en weer afgelezen worden, als de dag van de afrekening komt. Zo laat Gods volk dan geduldig een wijle wachten, want zie, de Rechter is aan de deur.

Verzen 20-21

Jesaja 26:20-21

Deze twee verzen worden verondersteld niet te behoren tot het lied, dat het overige deel van het hoofdstuk inneemt, maar dat er een nieuw onderwerp mee begint, en zij dus veeleer een inleiding zijn tot het volgende hoofdstuk, dan het slot van dit. Of, terwijl in het voorafgaande lied het volk van God tot Hem had gesproken, klagende over hun leed, geeft Hij hier een antwoord op hun klachten, waarin

1. Hij hen uitnodigt om in hun binnenste kamers te gaan, Isaiah 26:20. "Kom, Mijn volk, kom tot Mij, kom bij Mij", (Hij roept hij naar geen andere plaats, dan die, waar Hij zelf hen zal vergezellen), "laat de storm, die anderen verspreidt, u nader tot elkaar brengen. Kom, ga in uw binnenste kamers, blijf niet buiten, opdat u de storm niet overvalle, zoals de Egyptenaren door de hagelstorm overvallen waren," Exodus 9:21.

a. Kom in kamers van onderscheiding, kom in uw eigen vertrekken, en blijf niet langer vermengd met de kinderen van Babel, "Ga uit het midden van hen", "en scheid u af," 2 Corinthiers 6:17. Revelation 18:4. Als God de Godvruchtigen voor zich heeft afgezonderd, dan behoren zij zichzelf af te zonderen.

b. "In de kamers van de verdediging in welker verberging of kracht gij veilig kunt zijn ook in de zwaarste tijden." De hoedanigheden Gods zijn "het verborgene van Zijn tent," Psalms 27:5. Zijn naam is een sterke toren, waarheden wij kunnen lopen om er beschut te zijn, Proverbs 18:10. Wij moeten door het geloof een weg vinden naar deze kamers en er ons verbergen, met een heilige gerustheid en kalmte van gemoed moeten wij ons onder de Goddelijke bescherming stellen. Kom, zoals Noach in de ark, want Hij sloot de deur achter hem toe. Als gevaren dreigen, dan is het goed om zich terug te trekken en verborgen te zijn, zoals Elia bij de beek Krith.

c. In kamers van gebed, "ga in uw binnenkamer, en sluit de deur," Matthew 6:6. Wees in het verborgene met God, ga in uw binnenkamer om uw eigen hart te onderzoeken en spreek met uw hart om te bidden en u te verootmoedigen voor God." Dit werk moet gedaan worden in tijden van benauwdheid en gevaar, en aldus verbergen wij ons, wij bevelen ons Gode aan om ons te verbergen, en Hij zal ons verbergen, hetzij onder de hemel of in de hemel. Israël moet binnenshuis blijven als de verderf engel uitgaat om de eerstgeborenen van Egypte te doden, want anders zal het bloed aan de posten van hun deuren hen niet beveiligen. Dat moesten ook Rachab en haar gezin toen Jericho verwoest werd, Diegenen zijn het veiligst, die het minst gezien worden. Qui bene latuit, bene vixit. Hij heeft goed geleefd, die een gepaste mate van verberging gezocht heeft.

2. Hij verzekert hun dat binnen zeer korte tijd de benauwdheid voorbij zal zijn, dat zij niet lang in angst en gevaar zullen zijn. Verberg U als een klein ogenblik, het kleinste deel van de tijd, dat wij ons kunnen voorstellen zoals een atoom van stof, ja, indien gij u een ogenblik kunt voorstellen, dat korter is dan een ander, het is slechts een klein ogenblik, kleiner dan gij denkt, als hij voorbij is, zal hij u als niets toeschijnen, gij zult er u over verwonderen dat hij zo spoedig voorbij is. Gij zult niet lang verborgen behoeven te blijven, de gramschap zal weldra overgaan, de gramschap van de vijanden tegen u, hun woede en hun macht om te vervolgen, die u noodzaken u te verbergen. Dit zal spoedig voorbij zijn. God zal hen afsnijden, hun macht verbreken, hun raadslagen tenietdoen, en een middel ter ontkoming voor u vinden." Toen Athanasius door een edict van Julianus uit Alexandrië was verbannen en zijn vrienden in diepe droefheid hierover waren zei hij hun goedsmoeds te zijn. Nebucula est quae cito per transibit- " het is een wolkje dat spoedig voorbij zal drijven. Gij zult een verdrukking hebben van tien dagen, en dat is alles, Revelation 2:10. Dit stelt Gods lijdend volk in staat om hun verdrukking een lichte verdrukking te noemen, die zeer haast voorbijgaat.

3. Hij verzekert hun dat er met hun vijanden afgerekend zal worden voor al het kwaads dat zij hun gedaan hebben door het zwaard hetzij van de strijd of van vervolging, Isaiah 26:21. De Heere zal hen bezoeken, hen straffen, voor het bloed, dat zij vergoten hebben. Hier is

De vierschaar gespannen en het proces begonnen. De Heere zal uit Zijn plaats uitgaan om de ongerechtigheid van de inwoners van de aarde over hen te bezoeken, de ongerechtigheid, waarmee zij allen, die om hen heen zijn, hebben beroerd. Er is zeer veel ongerechtigheid onder de inwoners van de aarde, maar hoewel zij er zich allen in verenigen, hoewel zij al hun macht samenvoegen om de ongerechtigheid te werken zal zij toch niet ongestraft blijven. Behalve nog de eeuwige straf, die de goddelozen wacht hiernamaals, zijn er nog merkwaardige voorbeelden van hoe wreedheid, verdrukking en vervolging reeds in deze wereld gestraft worden. Als van de mensen gramschap is overgegaan en zij hun ergst gedaan hebben, laat hen de Gods gramschap verwachten "want Hij ziet dat Zijn dag komt," Psalm 37:is. God zal uitgaan uit Zijn plaats om te straffen, Hij openbaart zich op buitengewone wijze van de hemel, het uitspansel van Zijn macht, van het heiligdom, de woonplaats van Zijn genade, Hij is ontwaakt uit Zijn heilige woning, toen Hij zich tevoren scheen te verbergen, en nu zal Hij iets groots doen, als het voortbrengsel van Zijn wijzen, rechtvaardigen en verborgen raad, als een vorst, die te velde trekt, Zacheria 2:13. Sommigen merken op dat Gods plaats, het verzoendeksel-de genadetroon-is, daar verlustigt Hij zich te wezen, als Hij uitgaat om te straffen, dan gaat Hij uit Zijn plaats, want Hij heeft geen lust, geen welgevallen aan de dood van de zondaren.

4. De misdadigers zijn schuldig verklaard, daar de feiten klaar en overtuigend zijn bewezen. De aarde zal haar bloed ontdekken, het onschuldige bloed, het bloed van de heiligen en martelaren, dat als water op de aarde vergoten is geworden en dat door de aarde ingedronken werd, er in verborgen en er door bedekt was, zal nu aan het licht worden gebracht en in rekening worden gebracht, want God zoekt de bloedstortingen, en Hij zal hun, die bloed vergoten hebben, bloed geven te drinken, want zij zijn het waardig. Moorden, die in het geheim werden gepleegd, en andere verborgen ongerechtigheden, zullen vroeg of laat ontdekt worden. En de verslagenen, die lang door de aarde bedekt waren zullen niet langer door haar bedekt worden, zij zullen ontdekt worden als bewijzen tegen de moordenaars. De stem van het bloed van Abel roept van de aarde, Genesis 4:10,Genesis 4:11. De zonden die in vergetelheid begraven schenen, zullen in de herinnering teruggeroepen worden en weer afgelezen worden, als de dag van de afrekening komt. Zo laat Gods volk dan geduldig een wijle wachten, want zie, de Rechter is aan de deur.

Bibliografische Informatie
Henry, Matthew. "Commentaar op Isaiah 26". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/commentaries/dut/mhm/isaiah-26.html. 1706.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile