Lectionary Calendar
Monday, December 23rd, 2024
the Fourth Week of Advent
Attention!
Tired of seeing ads while studying? Now you can enjoy an "Ads Free" version of the site for as little as 10¢ a day and support a great cause!
Click here to learn more!

Bible Commentaries
Jesaja 25

Bijbelverkaring van Matthew HenryHenry's compleet

Zoek naar…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, JESAJA 25

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, JESAJA 25

Verzen 1-5

Jesaja 25:1-5

Aan het einde van het vorige hoofdstuk was gezegd dat de Heere van de heirscharen heerlijk zal regeren, in overeenstemming daarmee spreekt de profeet hier van "de eer van de heerlijkheid Mijns koninkrijks," Psalms 145:12 en geeft hij er Hem de eer van, en ofschoon dit zijn vervulling zal hebben in de verwoesting van Babel en de bevrijding van de Joden uit hun gevangenschap aldaar, schijnt het toch nog verder te zien, namelijk op de lofzeggingen, die Gode geofferd zullen worden door de Evangeliekerk voor Christus' overwinningen over onze geestelijke vijanden, en de vertroostingen, die Hij voorzien heeft voor alle gelovigen. Hier:

I. Besluit de profeet om zelf God te loven, want zij, die anderen willen opwekken om God te loven, moeten er in de eerste plaats zichzelf toe opwekken, Isaiah 25:1. "Heere, Gij zijt mijn God, een God in verbond met mij." Als God bezoeking doen zal over de koningen des aardbodems op de aardbodem, en hen voor Zijn aangezicht doet beven, kan een arme profeet tot Hem gaan en met nederige vrijmoedigheid zeggen: Heere, Gij zijt mijn God, daarom zal ik U verhogen en Uw naam loven. Zij, die de Heere tot hun God hebben, zijn gehouden en verplicht Hem te loven, want Hij heeft ons aangenomen tot Zijn volk, opdat wij Hem tot een naam en tot lof en tot heerlijkheid zouden zijn, Jeremiah 13:11. Door God te loven, verhogen wij Hem, niet dat wij Hem hoger kunnen maken dan Hij is, maar wij moeten Hem voor onszelf en voor anderen hoger doen worden. Zie Exodus 15:2.

II. Verlustigt hij zich in de gedachte dat ook anderen er toe gebracht zullen worden, om God te loven, Isaiah 25:3 "Daarom, om de verwoestingen, die Gij door Uw voorzienigheid "aanricht op de aarde," Psalms 46:9, en de rechtvaardige wraak, die Gij gedaan hebt aan Uw vijanden en aan de vijanden van Uw kerk zal U een machtig volk eren, zal de stad van de tirannische volken, de hoofdstad, of de steden van zulke volken, "U vrezen." Dit kan verstaan worden:

1. Van de volken, die sterk en vreeslijk waren tegen God, zij, die vijanden zijn geweest van Gods koninkrijk en met grote kracht en verschrikking tegen zijn belangen hebben gestreden, zullen of bekeerd worden en God verheerlijken door zich met Zijn volk te verenigen in Zijn dienst, of ten minste overtuigd worden, zodat zij zich overwonnen erkennen. Zij, die de schrik van de helden zijn geweest, zullen genoodzaakt zijn te beven voor Gods oordelen, en tevergeefs zullen zij tot bergen en rotsen roepen om hen te verbergen. Of

2. Van hen, die nu sterk en vreeslijk gemaakt zullen worden door God en voor God, hoewel zij tevoren zwak en vertreden waren. Hij zal zo blijkbaar voor hen verschijnen voor hen optreden, die God vrezen en Hem verheerlijken, dat allen zullen erkennen dat zij een sterk volk zijn, en ontzag voor hen zullen hebben. Er was een tijd, "toen velen uit de volkeren des lands Joden werden, omdat de vrees van de Joden op hen was gevallen," Esther 8:17, en dat zij, die hun God kenden, sterk waren en krachtige daden deden," Daniel 11:32, waarvoor zij God verheerlijkten.

III. Hij merkt op wat het onderwerp is en behoort te wezen van deze lof. Wij en anderen moeten God verhogen en Hem loven, want

1. Hij heeft wonderen gedaan, naar de raad van Zijn wil, Isaiah 25:1. Wij verhogen God door wat Hij gedaan heeft te bewonderen als waarlijk wonderbaar, als wonderbare bewijzen van Zijn macht boven hetgeen door schepselen gedaan kan worden, en wondervolle bewijzen van Zijn goedheid boven hetgeen zondige schepselen, zoals wij zijn, konden verwachten. Deze wonderbare dingen, die nieuw en verrassend voor ons zijn en geheel ongedacht, zijn naar Hij ze beraadslaagd heeft van verre, dat is: van ouds, beraamd door Zijn wijsheid en bedoeld tot Zijn heerlijkheid en tot vertroosting van Zijn volk. Al de werkingen van de voorzienigheid zijn naar de eeuwige raad Gods, en die is waarheid en vastigheid, in overeenstemming met Zijn hoedanigheden en in overeenstemming met elkaar, en op hun tijd zullen zij gewis volbracht worden.

2. Hij heeft inzonderheid de hoogmoed van de machtigen van de aarde vernederd en hun macht verbroken, Isaiah 25:2. "Gij hebt van de stad, van menige stad, een steenhoop, een puinhoop gemaakt, van menige vaste stad, die zich wel bewaard waande door natuur en kunst, en haar talrijke, kloekmoedige strijdkrachten, hebt Gij een vervallen hoop gemaakt." Welke geschapen sterkte kan stand houden tegen de Almacht? "Menige stad, die zo rijk gebouwd was dat zij een paleis genoemd kon worden, en zo druk bezocht werd door personen van de hoogste rang uit alle plaatsen, dat zij het paleis van de vreemdelingen genoemd kon worden, hebt Gij zo doen vervallen, dat zij geen stad meer is, zij is met de grond gelijk gemaakt, en niet een steen is op de anderen gebleven, en zij zal nooit herbouwd worden." Dit is het geval geweest met vele steden in onderscheidene delen van de wereld inzonderheid met die van ons eigen volk, steden, die eens gebloeid hebben, zijn in verval geraakt, en als verloren, en het is nauwelijks meer bekend, behalve door opgegraven urnen en muntstukken, waar zij gestaan hebben. Hoe vele van de steden Israëls zijn reeds sedert lang niets meer dan puinhopen. Hierdoor leert God ons dat wij hier geen blijvende stad hebben, en daarom een toekomende moeten zoeken, die nooit tot een puinhoop zal worden, nooit zal vervallen.

3. Hij heeft tijdig Zijn nooddruftig volk geholpen en ondersteund, Isaiah 25:4. Gij zijt de arme een sterkte geweest, een sterkte de nooddruftige. Gelijk God de sterken, die hoogmoedig en gerust zijn, verzwakt, zo versterkt Hij de zwakken, die nederig en ernstig zijn en op Hem steunen. Ja meer, Hij maakt hen niet alleen sterk, maar Hij zelf is hun sterkte, want in Hem sterken zij zich, en het is Zijn gunst en genade die de sterkte is van hun hart. Hij is een sterkte voor de nooddruftige als hij bang is, als hij sterkte nodig heeft en als zijn benauwdheid hem uitdrijft tot God. En gelijk Hij hen sterkt tegen hun innerlijk verval, zo beschermt en beschut Hij hen tegen aanvallen van buiten, Hij is een toevlucht tegen de vloed, tegen de storm van regen of hagel, en een schaduw tegen de verschroeiende hitte van de zomer. God is een algenoegzame bescherming voor Zijn volk in iedere weersgesteldheid, beide in hitte en in nat weer en in droog weer. "De wapenen van de gerechtigheid zijn dienstig voor de rechter- en voor de linkerzijde, 2 Corinthiers 6:7. In welke gevaren of moeilijkheden, benauwdheden Gods volk ook mogen wezen, er is afdoende voor gezorgd dat hun geen wezenlijk kwaad zal overkomen. Als de gevaren het meest dreigen en verschrikken, dan zal God verschijnen tot veiligheid van Zijn volk, als het blazen van de tirannen als een vloed, een storm, is tegen de wand, die een groot gedruis maakt, maar de muur niet om ver kan werpen. De vijanden van Gods armen zijn tirannen, zij doen alles wat zij kunnen om zich vreeslijk voor hen te maken, hun woeden is als het huilen van de stormwind, luid en bulderend, onstuimig en verwoed, maar evenals de wind is hun woeden onder Goddelijk bedwang, want God heeft de wind in Zijn vuisten verzameld, en God zal zo'n beschutting wezen voor Zijn volk, dat zij in staat zullen zijn de schok te verduren, stand te houden vast te houden aan hun oprechtheid en hun vrede te bewaren. Een storm, die tegen een schip aankomt, doet het heen en weer slingeren, maar die tegen een muur aankomt, beweegt hem niet, Psalms 76:11, Psalms 138:7.

4. Dat Hij hen, die op Hem betrouwen, beschut en zal beschutten tegen de onbeschoftheid van hun trotse verdrukkers, Isaiah 25:5. Gij zult de onstuimigheid van de vreemdelingen neerdrukken, Gij zult haar doen bedaren, tot zwijgen brengen, zoals de hitte in een dorre plaats verminderd en gematigd wordt door de schaduw van een wolk, het gezang, of het triomferend gejuich, van de tirannen zal vernederd worden, en zij zullen genoodzaakt worden van toon te veranderen.

Merk hier op:

a. De verdrukkers van Gods volk worden vreemdelingen genoemd, want zij vergeten dat degenen, die zij verdrukken, van hetzelfde stof zijn gemaakt als zij zelf, en dat zij met hen van n bloede zijn. Zij worden tirannen, of vreeslijken genoemd, want zij bedoelen dit te zijn, zij worden liever gevreesd dan bemind.

b. Hun onbeschoftheid jegens het volk van God is luidruchtig, maakt gedruis, maar dat is ook alles, het is slechts het geraas van vreemdelingen, die door allen die op hun weg zijn te dreigen en te overbluffen en door grootspreken hun doel denken te bereiken. "Farao, de koning van Egypte is maar een gedruis," Jeremiah 46:17. Het is slechts als de hitte van de zon, verschroeiend op het midden van de dag, maar waar is zij, als de zon is ondergegaan?

c. Hun gedruis en hun hitte en al hun triomferen zullen vernederd worden, in hun verwachtingen zullen zij teleurgesteld worden, en al hun eer zal in het stof worden gelegd. De tak van de vreeslijken, zelfs de bovenste tak, zal verbroken worden, op de mesthoop worden geworpen.

d. Als de arbeiders in Gods wijngaard te eniger tijd geroepen worden om de last en de hitte des daags te dragen, dan zal Hij wel een middel vinden om hen te verkwikken, als onder de schaduw van een wolk, opdat zij niet bovenmate gedrukt zullen worden.

Verzen 1-5

Jesaja 25:1-5

Aan het einde van het vorige hoofdstuk was gezegd dat de Heere van de heirscharen heerlijk zal regeren, in overeenstemming daarmee spreekt de profeet hier van "de eer van de heerlijkheid Mijns koninkrijks," Psalms 145:12 en geeft hij er Hem de eer van, en ofschoon dit zijn vervulling zal hebben in de verwoesting van Babel en de bevrijding van de Joden uit hun gevangenschap aldaar, schijnt het toch nog verder te zien, namelijk op de lofzeggingen, die Gode geofferd zullen worden door de Evangeliekerk voor Christus' overwinningen over onze geestelijke vijanden, en de vertroostingen, die Hij voorzien heeft voor alle gelovigen. Hier:

I. Besluit de profeet om zelf God te loven, want zij, die anderen willen opwekken om God te loven, moeten er in de eerste plaats zichzelf toe opwekken, Isaiah 25:1. "Heere, Gij zijt mijn God, een God in verbond met mij." Als God bezoeking doen zal over de koningen des aardbodems op de aardbodem, en hen voor Zijn aangezicht doet beven, kan een arme profeet tot Hem gaan en met nederige vrijmoedigheid zeggen: Heere, Gij zijt mijn God, daarom zal ik U verhogen en Uw naam loven. Zij, die de Heere tot hun God hebben, zijn gehouden en verplicht Hem te loven, want Hij heeft ons aangenomen tot Zijn volk, opdat wij Hem tot een naam en tot lof en tot heerlijkheid zouden zijn, Jeremiah 13:11. Door God te loven, verhogen wij Hem, niet dat wij Hem hoger kunnen maken dan Hij is, maar wij moeten Hem voor onszelf en voor anderen hoger doen worden. Zie Exodus 15:2.

II. Verlustigt hij zich in de gedachte dat ook anderen er toe gebracht zullen worden, om God te loven, Isaiah 25:3 "Daarom, om de verwoestingen, die Gij door Uw voorzienigheid "aanricht op de aarde," Psalms 46:9, en de rechtvaardige wraak, die Gij gedaan hebt aan Uw vijanden en aan de vijanden van Uw kerk zal U een machtig volk eren, zal de stad van de tirannische volken, de hoofdstad, of de steden van zulke volken, "U vrezen." Dit kan verstaan worden:

1. Van de volken, die sterk en vreeslijk waren tegen God, zij, die vijanden zijn geweest van Gods koninkrijk en met grote kracht en verschrikking tegen zijn belangen hebben gestreden, zullen of bekeerd worden en God verheerlijken door zich met Zijn volk te verenigen in Zijn dienst, of ten minste overtuigd worden, zodat zij zich overwonnen erkennen. Zij, die de schrik van de helden zijn geweest, zullen genoodzaakt zijn te beven voor Gods oordelen, en tevergeefs zullen zij tot bergen en rotsen roepen om hen te verbergen. Of

2. Van hen, die nu sterk en vreeslijk gemaakt zullen worden door God en voor God, hoewel zij tevoren zwak en vertreden waren. Hij zal zo blijkbaar voor hen verschijnen voor hen optreden, die God vrezen en Hem verheerlijken, dat allen zullen erkennen dat zij een sterk volk zijn, en ontzag voor hen zullen hebben. Er was een tijd, "toen velen uit de volkeren des lands Joden werden, omdat de vrees van de Joden op hen was gevallen," Esther 8:17, en dat zij, die hun God kenden, sterk waren en krachtige daden deden," Daniel 11:32, waarvoor zij God verheerlijkten.

III. Hij merkt op wat het onderwerp is en behoort te wezen van deze lof. Wij en anderen moeten God verhogen en Hem loven, want

1. Hij heeft wonderen gedaan, naar de raad van Zijn wil, Isaiah 25:1. Wij verhogen God door wat Hij gedaan heeft te bewonderen als waarlijk wonderbaar, als wonderbare bewijzen van Zijn macht boven hetgeen door schepselen gedaan kan worden, en wondervolle bewijzen van Zijn goedheid boven hetgeen zondige schepselen, zoals wij zijn, konden verwachten. Deze wonderbare dingen, die nieuw en verrassend voor ons zijn en geheel ongedacht, zijn naar Hij ze beraadslaagd heeft van verre, dat is: van ouds, beraamd door Zijn wijsheid en bedoeld tot Zijn heerlijkheid en tot vertroosting van Zijn volk. Al de werkingen van de voorzienigheid zijn naar de eeuwige raad Gods, en die is waarheid en vastigheid, in overeenstemming met Zijn hoedanigheden en in overeenstemming met elkaar, en op hun tijd zullen zij gewis volbracht worden.

2. Hij heeft inzonderheid de hoogmoed van de machtigen van de aarde vernederd en hun macht verbroken, Isaiah 25:2. "Gij hebt van de stad, van menige stad, een steenhoop, een puinhoop gemaakt, van menige vaste stad, die zich wel bewaard waande door natuur en kunst, en haar talrijke, kloekmoedige strijdkrachten, hebt Gij een vervallen hoop gemaakt." Welke geschapen sterkte kan stand houden tegen de Almacht? "Menige stad, die zo rijk gebouwd was dat zij een paleis genoemd kon worden, en zo druk bezocht werd door personen van de hoogste rang uit alle plaatsen, dat zij het paleis van de vreemdelingen genoemd kon worden, hebt Gij zo doen vervallen, dat zij geen stad meer is, zij is met de grond gelijk gemaakt, en niet een steen is op de anderen gebleven, en zij zal nooit herbouwd worden." Dit is het geval geweest met vele steden in onderscheidene delen van de wereld inzonderheid met die van ons eigen volk, steden, die eens gebloeid hebben, zijn in verval geraakt, en als verloren, en het is nauwelijks meer bekend, behalve door opgegraven urnen en muntstukken, waar zij gestaan hebben. Hoe vele van de steden Israëls zijn reeds sedert lang niets meer dan puinhopen. Hierdoor leert God ons dat wij hier geen blijvende stad hebben, en daarom een toekomende moeten zoeken, die nooit tot een puinhoop zal worden, nooit zal vervallen.

3. Hij heeft tijdig Zijn nooddruftig volk geholpen en ondersteund, Isaiah 25:4. Gij zijt de arme een sterkte geweest, een sterkte de nooddruftige. Gelijk God de sterken, die hoogmoedig en gerust zijn, verzwakt, zo versterkt Hij de zwakken, die nederig en ernstig zijn en op Hem steunen. Ja meer, Hij maakt hen niet alleen sterk, maar Hij zelf is hun sterkte, want in Hem sterken zij zich, en het is Zijn gunst en genade die de sterkte is van hun hart. Hij is een sterkte voor de nooddruftige als hij bang is, als hij sterkte nodig heeft en als zijn benauwdheid hem uitdrijft tot God. En gelijk Hij hen sterkt tegen hun innerlijk verval, zo beschermt en beschut Hij hen tegen aanvallen van buiten, Hij is een toevlucht tegen de vloed, tegen de storm van regen of hagel, en een schaduw tegen de verschroeiende hitte van de zomer. God is een algenoegzame bescherming voor Zijn volk in iedere weersgesteldheid, beide in hitte en in nat weer en in droog weer. "De wapenen van de gerechtigheid zijn dienstig voor de rechter- en voor de linkerzijde, 2 Corinthiers 6:7. In welke gevaren of moeilijkheden, benauwdheden Gods volk ook mogen wezen, er is afdoende voor gezorgd dat hun geen wezenlijk kwaad zal overkomen. Als de gevaren het meest dreigen en verschrikken, dan zal God verschijnen tot veiligheid van Zijn volk, als het blazen van de tirannen als een vloed, een storm, is tegen de wand, die een groot gedruis maakt, maar de muur niet om ver kan werpen. De vijanden van Gods armen zijn tirannen, zij doen alles wat zij kunnen om zich vreeslijk voor hen te maken, hun woeden is als het huilen van de stormwind, luid en bulderend, onstuimig en verwoed, maar evenals de wind is hun woeden onder Goddelijk bedwang, want God heeft de wind in Zijn vuisten verzameld, en God zal zo'n beschutting wezen voor Zijn volk, dat zij in staat zullen zijn de schok te verduren, stand te houden vast te houden aan hun oprechtheid en hun vrede te bewaren. Een storm, die tegen een schip aankomt, doet het heen en weer slingeren, maar die tegen een muur aankomt, beweegt hem niet, Psalms 76:11, Psalms 138:7.

4. Dat Hij hen, die op Hem betrouwen, beschut en zal beschutten tegen de onbeschoftheid van hun trotse verdrukkers, Isaiah 25:5. Gij zult de onstuimigheid van de vreemdelingen neerdrukken, Gij zult haar doen bedaren, tot zwijgen brengen, zoals de hitte in een dorre plaats verminderd en gematigd wordt door de schaduw van een wolk, het gezang, of het triomferend gejuich, van de tirannen zal vernederd worden, en zij zullen genoodzaakt worden van toon te veranderen.

Merk hier op:

a. De verdrukkers van Gods volk worden vreemdelingen genoemd, want zij vergeten dat degenen, die zij verdrukken, van hetzelfde stof zijn gemaakt als zij zelf, en dat zij met hen van n bloede zijn. Zij worden tirannen, of vreeslijken genoemd, want zij bedoelen dit te zijn, zij worden liever gevreesd dan bemind.

b. Hun onbeschoftheid jegens het volk van God is luidruchtig, maakt gedruis, maar dat is ook alles, het is slechts het geraas van vreemdelingen, die door allen die op hun weg zijn te dreigen en te overbluffen en door grootspreken hun doel denken te bereiken. "Farao, de koning van Egypte is maar een gedruis," Jeremiah 46:17. Het is slechts als de hitte van de zon, verschroeiend op het midden van de dag, maar waar is zij, als de zon is ondergegaan?

c. Hun gedruis en hun hitte en al hun triomferen zullen vernederd worden, in hun verwachtingen zullen zij teleurgesteld worden, en al hun eer zal in het stof worden gelegd. De tak van de vreeslijken, zelfs de bovenste tak, zal verbroken worden, op de mesthoop worden geworpen.

d. Als de arbeiders in Gods wijngaard te eniger tijd geroepen worden om de last en de hitte des daags te dragen, dan zal Hij wel een middel vinden om hen te verkwikken, als onder de schaduw van een wolk, opdat zij niet bovenmate gedrukt zullen worden.

Verzen 6-8

Jesaja 25:6-8

Wij (gelijk velen) veronderstellen dat dit betrekking heeft op de grote blijdschap, die in Zion en Jeruzalem zal zijn, hetzij nadat het leger van de Assyriërs verslagen was door een engel, of nadat de Joden uit hun gevangenschap in Babel bevrijd waren, of bij gelegenheid van een andere even grote en verbazingwekkende verlossing, maar wij kunnen niet anders dan geloven dat het nog verder ziet, namelijk op de genade van het Evangelie en de heerlijkheid die de kroon en de voltooiing is van die genade, want het is bij onze opstanding door Christus, dat hetgeen hier gezegd is zal geschieden, dan, en niet eerder, zal het (als wij de apostel Paulus kunnen geloven) zijn algehele vervulling erlangen, "dan zal de dood verslonden zijn tot overwinning," 1 Corinthiers 15:54. Dat is de sleutel tot de overige beloften, die hier saamverbonden zijn. En zo hebben wij hier een profetie van de zaligheid en de genade die ons aangebracht zijn door Jezus Christus, "van welke zaligheid ondervraagd en onderzocht hebben de profeten," 1 Peter 1:10.

1. Dat de genade van het Evangelie een koninklijke feestmaaltijd zal zijn voor al het volk, niet zoals die van Ahasveros, die alleen ten doel had de grootheid van de gever van het feestmaal te tonen, Esther 1:4, weshalve, terwijl bij die maaltijd alles voor het vertoon was, hier, bij deze maaltijd alles ten genoegen van de gasten en voor de substantie, het wezen, is. De toebereidselen, die in het evangelie gemaakt zijn voor de vriendelijke ontvangst van boetvaardigen en smekelingen bij God, zijn dikwijls in het Nieuwe Testament voorgesteld door de gelijkenis van een maaltijd, Matthew 22:1 en verv, dat aan hetgeen hier gezegd wordt ontleend schijnt te zijn.

a. God zelf heeft deze feestmaaltijd bereid, en wij kunnen er zeker van zijn dat Zijn toebereiding is naar het Hem betaamt te geven, veeleer dan naar het ons betaamt te ontvangen. De Heere van de heirscharen richt die maaltijd aan.

b. De genodigde gasten zijn alle volkeren, heidenen, zowel als Joden. Gaat henen in de gehele wereld, predikt het Evangelie aan alle creaturen. Er is genoeg voor allen, en al wie wil kan komen en om niet nemen, zelfs degenen, die vergaderd zijn van de uitgangen van de wegen en van de heggen.

c. De plaats is de berg Zion, vandaar is de prediking des Evangelies uitgegaan, de predikers moesten beginnen te Jeruzalem. De Evangeliekerk is het Jeruzalem, dat boven is, daar is deze maaltijd bereid, en tot die maaltijd moeten al de genodigde gasten komen.

d. De voorziening is zeer rijk, en alles is er van het beste, het is een maaltijd, die overvloed en verscheidenheid veronderstelt, het is een voortdurend feestmaal voor de gelovigen, als het dit niet is, dan is het hun eigen schuld. Het is een maaltijd van vet vol merg, zo smakelijk, zo voedzaam zijn de vertroostingen van het Evangelie voor allen, die er op leven en teren. De teruggekeerde verloren zoon werd onthaald op het gemeste kalf. En David smaakt in zijn gemeenschap met God een genot, waarmee zijn ziel verzadigd wordt als met merg en vet. Het is een maaltijd van zuivere wijn, de krachtigsten wan, die gezuiverd is, helder en rein is. Er is in het Evangelie datgene, hetwelk evenals wijn, die met matigheid gebruikt wordt, het hart verheugt, de moed opwekt en geschikt is voor hen, die een bezwaard hart hebben, omdat zij overtuigd zijn van zonde en er om treuren, opdat zij drinken en hun ellende vergeten (want dat is het goede gebruik van wijn, hij is een hartsterking voor hen, die hem nodig hebben, Proverbs 31:6, Proverbs 31:7,) opdat Zij goedsmoeds zijn, wetende dat hun zonden zijn vergeven, en opdat zij krachtig zullen zijn in hun geestelijke arbeid en strijd, als een krachtig man, die verkwikt is door de wijn.

2. Dat de wereld bevrijd zal zijn van de duisternis van de onwetendheid en dwaling, in welker nevelen zij zo lang verloren en begraven was, Isaiah 25:7. Hij zal op deze berg verslinden het bewindsel des aangezichts, waarmee alle volken bedekt zijn-geblinddoekt zijn, zodat zij hun weg niet kunnen zien, hun werk niet kunnen doen, weshalve zij eindeloos omdolen. Hun aangezichten zijn bedekt, zoals van mensen, die ter dood veroordeeld zijn, of zoals van doden. Er is een deksel, waarmee alle natiën bedekt zijn, want allen waren zij in duisternis gezeten, en geen wonder, daar zelfs de Joden, onder wie "God bekend was, een deksel op hun hart hadden," 2 Corinthiers 3:15. Maar dit deksel zal de Heere vernietigen door het licht van Zijn Evangelie, dat in de wereld schijnt, en de kracht van Zijn Geest, die van de mensen ogen opent, om het te ontvangen. Hij zal hen opwekken tot geestelijk leven, die gedurende lange tijd dood zijn geweest in zonden en misdaden.

3. Dat de dood overwonnen zal zijn, de kracht ervan verbroken, en de eigenschap ervan veranderd zal worden. "Hij zal de dood verslinden tot overwinning," Isaiah 25:8.

a. Christus zelf zal in Zijn opstanding triomferen over de dood, zijn banden verbreken en al zijn koorden wegwerpen. Het graf scheen Hem te verslinden, maar in werkelijkheid heeft Hij het graf verslonden.

b. De zaligheid van de heiligen zal buiten het bereik zijn van de dood, die een einde maakt aan al de genietingen van de wereld, ze verbittert en haar schoonheid bederft.

c. De gelovigen kunnen triomferen over de dood, en op hem zien als op een overwonnen vijand: Dood, waar is uw prikkel?

d. Als de dode lichamen van de heiligen opgewekt zullen worden op de grote dag en hun sterflijkheid verslonden zal zijn door het leven, dan zal de dood voor eeuwig verslonden zijn tot overwinning, en hij is de laatste vijand.

4. Dat de smart verbannen zal zijn, en dat er een volkomen en eindeloze blijdschap zal wezen, de Heere Heere zal de tranen van uw aangezichten afwissen, zij, die treuren om de zonde, zullen vertroost worden, en zij zullen vrede hebben in hun gemoed. Er is in het verbond van de genade datgene, hetwelk genoegzaam opwegen kan tegen alle smart en leed van de tegenwoordige tijd, genoeg om onze tranen af te wissen en ons te verkwikken. Zij inzonderheid, die lijden om Christus wil, zullen overvloedige vertroostingen ontvangen, naardat hun beproevingen overvloedig zijn. Maar het is in de blijdschap des hemels en in geen mindere dan die, dat dit woord, evenals het vorige, vervuld zal worden, want daar is het, dat "God alle tranen van hun ogen zal afwissen," Revelation 7:17, Revelation 21:4. : En daarom zal er geen smart meer zijn, omdat er geen dood meer zal wezen. De hoop hierop behoort thans de al te overvloedige tranen af te wissen, al het wenen te matigen, hetwelk het zaaien zou belemmeren.

5. Dat al de smaad, die op de Godsdienst en de ernstige belijders ervan geworpen is, voor altijd afgewenteld zal zijn. Hij zal de smaadheid Zijns volks, waaronder zij zo lang geleefd hebben, de laster en de verkeerde voorstellingen, die hen zwart hebben gemaakt, de onbeschoftheid en wreedheid, waarmee hun vervolgers hen vertreden hebben, wegnemen. Hun gerechtigheid zal voortgebracht worden als het licht, ten aanschouwe van de gehele wereld, die ervan overtuigd zal zijn dat zij niet de zodanigen zijn als boosaardig gezegd werd, en zo zal het onrecht, dat hun als zodanig aangedaan werd, ophouden. Soms doet God reeds in deze wereld datgene voor Zijn volk, waardoor de smaad van hen wordt weggenomen. Maar hoe dit nu zij, het zal voorzeker krachtdadig gedaan worden op de grote dag, want de Heere heeft het gesproken, en Hij kan en zal Zijn woord gestand doen. Laat ons thans smart en schande geduldig verdragen, en van beide een goed gebruik maken, want beide zullen weldra weggenomen worden.

Verzen 6-8

Jesaja 25:6-8

Wij (gelijk velen) veronderstellen dat dit betrekking heeft op de grote blijdschap, die in Zion en Jeruzalem zal zijn, hetzij nadat het leger van de Assyriërs verslagen was door een engel, of nadat de Joden uit hun gevangenschap in Babel bevrijd waren, of bij gelegenheid van een andere even grote en verbazingwekkende verlossing, maar wij kunnen niet anders dan geloven dat het nog verder ziet, namelijk op de genade van het Evangelie en de heerlijkheid die de kroon en de voltooiing is van die genade, want het is bij onze opstanding door Christus, dat hetgeen hier gezegd is zal geschieden, dan, en niet eerder, zal het (als wij de apostel Paulus kunnen geloven) zijn algehele vervulling erlangen, "dan zal de dood verslonden zijn tot overwinning," 1 Corinthiers 15:54. Dat is de sleutel tot de overige beloften, die hier saamverbonden zijn. En zo hebben wij hier een profetie van de zaligheid en de genade die ons aangebracht zijn door Jezus Christus, "van welke zaligheid ondervraagd en onderzocht hebben de profeten," 1 Peter 1:10.

1. Dat de genade van het Evangelie een koninklijke feestmaaltijd zal zijn voor al het volk, niet zoals die van Ahasveros, die alleen ten doel had de grootheid van de gever van het feestmaal te tonen, Esther 1:4, weshalve, terwijl bij die maaltijd alles voor het vertoon was, hier, bij deze maaltijd alles ten genoegen van de gasten en voor de substantie, het wezen, is. De toebereidselen, die in het evangelie gemaakt zijn voor de vriendelijke ontvangst van boetvaardigen en smekelingen bij God, zijn dikwijls in het Nieuwe Testament voorgesteld door de gelijkenis van een maaltijd, Matthew 22:1 en verv, dat aan hetgeen hier gezegd wordt ontleend schijnt te zijn.

a. God zelf heeft deze feestmaaltijd bereid, en wij kunnen er zeker van zijn dat Zijn toebereiding is naar het Hem betaamt te geven, veeleer dan naar het ons betaamt te ontvangen. De Heere van de heirscharen richt die maaltijd aan.

b. De genodigde gasten zijn alle volkeren, heidenen, zowel als Joden. Gaat henen in de gehele wereld, predikt het Evangelie aan alle creaturen. Er is genoeg voor allen, en al wie wil kan komen en om niet nemen, zelfs degenen, die vergaderd zijn van de uitgangen van de wegen en van de heggen.

c. De plaats is de berg Zion, vandaar is de prediking des Evangelies uitgegaan, de predikers moesten beginnen te Jeruzalem. De Evangeliekerk is het Jeruzalem, dat boven is, daar is deze maaltijd bereid, en tot die maaltijd moeten al de genodigde gasten komen.

d. De voorziening is zeer rijk, en alles is er van het beste, het is een maaltijd, die overvloed en verscheidenheid veronderstelt, het is een voortdurend feestmaal voor de gelovigen, als het dit niet is, dan is het hun eigen schuld. Het is een maaltijd van vet vol merg, zo smakelijk, zo voedzaam zijn de vertroostingen van het Evangelie voor allen, die er op leven en teren. De teruggekeerde verloren zoon werd onthaald op het gemeste kalf. En David smaakt in zijn gemeenschap met God een genot, waarmee zijn ziel verzadigd wordt als met merg en vet. Het is een maaltijd van zuivere wijn, de krachtigsten wan, die gezuiverd is, helder en rein is. Er is in het Evangelie datgene, hetwelk evenals wijn, die met matigheid gebruikt wordt, het hart verheugt, de moed opwekt en geschikt is voor hen, die een bezwaard hart hebben, omdat zij overtuigd zijn van zonde en er om treuren, opdat zij drinken en hun ellende vergeten (want dat is het goede gebruik van wijn, hij is een hartsterking voor hen, die hem nodig hebben, Proverbs 31:6, Proverbs 31:7,) opdat Zij goedsmoeds zijn, wetende dat hun zonden zijn vergeven, en opdat zij krachtig zullen zijn in hun geestelijke arbeid en strijd, als een krachtig man, die verkwikt is door de wijn.

2. Dat de wereld bevrijd zal zijn van de duisternis van de onwetendheid en dwaling, in welker nevelen zij zo lang verloren en begraven was, Isaiah 25:7. Hij zal op deze berg verslinden het bewindsel des aangezichts, waarmee alle volken bedekt zijn-geblinddoekt zijn, zodat zij hun weg niet kunnen zien, hun werk niet kunnen doen, weshalve zij eindeloos omdolen. Hun aangezichten zijn bedekt, zoals van mensen, die ter dood veroordeeld zijn, of zoals van doden. Er is een deksel, waarmee alle natiën bedekt zijn, want allen waren zij in duisternis gezeten, en geen wonder, daar zelfs de Joden, onder wie "God bekend was, een deksel op hun hart hadden," 2 Corinthiers 3:15. Maar dit deksel zal de Heere vernietigen door het licht van Zijn Evangelie, dat in de wereld schijnt, en de kracht van Zijn Geest, die van de mensen ogen opent, om het te ontvangen. Hij zal hen opwekken tot geestelijk leven, die gedurende lange tijd dood zijn geweest in zonden en misdaden.

3. Dat de dood overwonnen zal zijn, de kracht ervan verbroken, en de eigenschap ervan veranderd zal worden. "Hij zal de dood verslinden tot overwinning," Isaiah 25:8.

a. Christus zelf zal in Zijn opstanding triomferen over de dood, zijn banden verbreken en al zijn koorden wegwerpen. Het graf scheen Hem te verslinden, maar in werkelijkheid heeft Hij het graf verslonden.

b. De zaligheid van de heiligen zal buiten het bereik zijn van de dood, die een einde maakt aan al de genietingen van de wereld, ze verbittert en haar schoonheid bederft.

c. De gelovigen kunnen triomferen over de dood, en op hem zien als op een overwonnen vijand: Dood, waar is uw prikkel?

d. Als de dode lichamen van de heiligen opgewekt zullen worden op de grote dag en hun sterflijkheid verslonden zal zijn door het leven, dan zal de dood voor eeuwig verslonden zijn tot overwinning, en hij is de laatste vijand.

4. Dat de smart verbannen zal zijn, en dat er een volkomen en eindeloze blijdschap zal wezen, de Heere Heere zal de tranen van uw aangezichten afwissen, zij, die treuren om de zonde, zullen vertroost worden, en zij zullen vrede hebben in hun gemoed. Er is in het verbond van de genade datgene, hetwelk genoegzaam opwegen kan tegen alle smart en leed van de tegenwoordige tijd, genoeg om onze tranen af te wissen en ons te verkwikken. Zij inzonderheid, die lijden om Christus wil, zullen overvloedige vertroostingen ontvangen, naardat hun beproevingen overvloedig zijn. Maar het is in de blijdschap des hemels en in geen mindere dan die, dat dit woord, evenals het vorige, vervuld zal worden, want daar is het, dat "God alle tranen van hun ogen zal afwissen," Revelation 7:17, Revelation 21:4. : En daarom zal er geen smart meer zijn, omdat er geen dood meer zal wezen. De hoop hierop behoort thans de al te overvloedige tranen af te wissen, al het wenen te matigen, hetwelk het zaaien zou belemmeren.

5. Dat al de smaad, die op de Godsdienst en de ernstige belijders ervan geworpen is, voor altijd afgewenteld zal zijn. Hij zal de smaadheid Zijns volks, waaronder zij zo lang geleefd hebben, de laster en de verkeerde voorstellingen, die hen zwart hebben gemaakt, de onbeschoftheid en wreedheid, waarmee hun vervolgers hen vertreden hebben, wegnemen. Hun gerechtigheid zal voortgebracht worden als het licht, ten aanschouwe van de gehele wereld, die ervan overtuigd zal zijn dat zij niet de zodanigen zijn als boosaardig gezegd werd, en zo zal het onrecht, dat hun als zodanig aangedaan werd, ophouden. Soms doet God reeds in deze wereld datgene voor Zijn volk, waardoor de smaad van hen wordt weggenomen. Maar hoe dit nu zij, het zal voorzeker krachtdadig gedaan worden op de grote dag, want de Heere heeft het gesproken, en Hij kan en zal Zijn woord gestand doen. Laat ons thans smart en schande geduldig verdragen, en van beide een goed gebruik maken, want beide zullen weldra weggenomen worden.

Verzen 9-12

Jesaja 25:9-12

Hier is het welkom, dat de kerk zal geven aan de zegeningen, die in de vorige verzen beloofd zijn, Isaiah 25:9. Men zal te dien dage zeggen met een nederig, heilig triomferen en juichen: Zie, deze is onze God, wij hebben Hem verwacht. Aldus zal de verlossing van de kerk uit langdurige en zware benauwdheden gevierd worden, aldus zal het als een leven uit de doden voor haar zijn. Met zo'n vervoering van vreugde en lof zullen diegenen de blijde boodschap van de Verlosser ontvangen, die Hem verwachten en door Hem de verlossing verwachten in Jeruzalem, en met zo'n lied van de overwinning zullen de verheerlijkte heiligen ingaan tot de vreugde des Heeren.

1. God zelf moet van alles de eer ontvangen, Zie, deze is onze God, deze is de Heere. Dit, hetwelk gedaan is, is Zijn doen, en het is wonderlijk in onze ogen. Hierin heeft Hij gehandeld naar Hij is, in overeenstemming met Zijn aard, Zijn wezen, Hij heeft er Zijn wijsheid macht en goedheid in verheerlijkt. Hierin heeft Hij voor ons gedaan als onze God, een God in verbond met ons, en die wij dienen. Onze triomfen moeten niet eindigen in hetgeen God voor ons doet, in hetgeen Hij ons geeft, maar door deze heen moeten zij gaan tot Hem, die er de werker en gever van is: Deze is onze God. Heeft een van de volkeren van de aarde zo'n God om op te vertrouwen? Neen, hun rotssteen is niet gelijk onze rotssteen, niemand is er gelijk God, o Jeshurun.

2. Hoe langer het verwacht werd, hoe meer welkom het is. Deze is het, die wij hebben verwacht, vertrouwende op Zijn woord van de belofte, en ten volle verzekerd zijnde dat Hij op de bestemde, de juiste tijd komen zal, en daarom waren wij gewillig om op Zijn tijd te wachten. En nu bevinden wij dat wij niet tevergeefs op Hem hebben gewacht, want de zegen komt ten laatste met een overvloedige beloning, of vergoeding, voor het uitstel.

3. Het is een oorzaak van onuitsprekelijke vreugde. "Wij zullen ons verheugen en verblijden in Zijn zaligheid. Wij, die in de weldaad, het voordeel ervan delen, zullen instemmen met de blijde dankzegging er voor."

4. Het is een aanmoediging om te hopen op de voortduur en de voltooiing van deze zaligheid. Wij hebben Hem verwacht, en Hij zal ons zalig maken, zal voleinden wat Hij heeft begonnen, want Gods werk is volmaakt.

II. Een vooruitzicht van nog verdere zegeningen ter bevestiging en bestendiging van dezen.

1. De macht van God zal voor hen aangewend worden, Hij zal hun belangen blijven voorstaan. De hand des Heeren zal op deze berg rusten, Isaiah 25:10. De kerk en het volk van God zullen blijvende bewijzen hebben van Gods tegenwoordigheid, van Zijn wonen onder hen, voortdurend zal Zijn hand over hen wezen om hen te beschermen en te bewaren, voortdurend uitgestrekt zijn om te voorzien in hun behoeften. De berg Zion is Zijn rust lot in eeuwigheid, hier zal Hij wonen.

2. De macht hunner vijanden, die tegen hen aangewend is, zal verbroken wordend. Moab wordt hier genomen voor al de tegenstanders van Gods volk, die kwellend voor hen zijn, zij zullen allen vertreden, of gedorst worden (want in die tijd dorste men het koren door er op te treden) en weggeworpen worden, als stro op de mesthoop nergens anders toe deugende. God heeft Zijn hand doen rusten op deze berg, en zij zal geen hand zijn, die slap neerhangt, geen gevouwen hand zijn, geen zwakke werkeloze hand, maar Hij zal Zijn handen uitbreiden in het midden van hen, in het midden van Zijn volk, als een, die zwemt, hetgeen te kennen geeft dat Hij Zijn macht zal gebruiken en krachtdadiglijk voor hen zal aanwenden, dat Hij aan alle zijden voor hen zal werken, dat Hij gemakkelijk en krachtdadiglijk de tegenstand tegen Zijn genaderijke doeleinden met hen zal tenietdoen, en daardoor Zijn goed werk onder hen zal bevorderen, en dat Hij gestadiglijk werkzaam zal zijn tot hun behoeve, want aldus is het zwemmen. Er is inzonderheid voorzegd wat Hij voor hen zal doen.

a. Hij zal de hoogmoed van hun vijanden nederwerpen, (de hoogmoed, waaraan naar ieder wist, Moab schuldig was, Isaiah 16:6), door het een vernederende oordeel na het andere, van hen wegnemende hetgeen waarop ze hoogmoedig zijn.

b. Hij zal de roof van hun handen neerwerpen, hun ontnemen wat zij door roof en afpersing verkregen hebben, Hij zal de wapenen van hun handen neerwerpen die opgeheven zijn tegen Gods Israël, Hij zal hun macht ganselijk verbreken en hen buiten staat stellen om nog meer kwaad te doen.

c. Hij zal al hun versterkingen vernietigen, hun fortificaties verdoen, Isaiah 25:12. Moab heeft zijn muren en hoge vesten, waarmee hij hoopt zich te beveiligen, en van welke hij voornemens is Gods volk te kwellen, maar God zal ze vernederen, ja Hij zal ze ter aarde tot het stof toe doen reiken, en zo zullen zij, die er op vertrouwd hebben geheel weerloos zijn. Er is geen oninneembare vesting voor de Almacht, geen veste zo hoog, of de arm des Heeren kan er over heen gaan en haar ternederwerpen. Deze verwoesting van Moab is een type of beeld van Christus' zegevieren over de dood, waarvan gesproken is in Isaiah 25:8, Zijn beroven van overheden en machten, Coloss. 2:15, Zijn nederwerpen van Satans sterkten door de prediking van Zijn Evangelie, 2 Corinthiers 10:4, en Zijn heersen totdat "Zijn vijanden gezet zullen zijn tot een voetbank van Zijn voeten," Psalms 110:1.

Verzen 9-12

Jesaja 25:9-12

Hier is het welkom, dat de kerk zal geven aan de zegeningen, die in de vorige verzen beloofd zijn, Isaiah 25:9. Men zal te dien dage zeggen met een nederig, heilig triomferen en juichen: Zie, deze is onze God, wij hebben Hem verwacht. Aldus zal de verlossing van de kerk uit langdurige en zware benauwdheden gevierd worden, aldus zal het als een leven uit de doden voor haar zijn. Met zo'n vervoering van vreugde en lof zullen diegenen de blijde boodschap van de Verlosser ontvangen, die Hem verwachten en door Hem de verlossing verwachten in Jeruzalem, en met zo'n lied van de overwinning zullen de verheerlijkte heiligen ingaan tot de vreugde des Heeren.

1. God zelf moet van alles de eer ontvangen, Zie, deze is onze God, deze is de Heere. Dit, hetwelk gedaan is, is Zijn doen, en het is wonderlijk in onze ogen. Hierin heeft Hij gehandeld naar Hij is, in overeenstemming met Zijn aard, Zijn wezen, Hij heeft er Zijn wijsheid macht en goedheid in verheerlijkt. Hierin heeft Hij voor ons gedaan als onze God, een God in verbond met ons, en die wij dienen. Onze triomfen moeten niet eindigen in hetgeen God voor ons doet, in hetgeen Hij ons geeft, maar door deze heen moeten zij gaan tot Hem, die er de werker en gever van is: Deze is onze God. Heeft een van de volkeren van de aarde zo'n God om op te vertrouwen? Neen, hun rotssteen is niet gelijk onze rotssteen, niemand is er gelijk God, o Jeshurun.

2. Hoe langer het verwacht werd, hoe meer welkom het is. Deze is het, die wij hebben verwacht, vertrouwende op Zijn woord van de belofte, en ten volle verzekerd zijnde dat Hij op de bestemde, de juiste tijd komen zal, en daarom waren wij gewillig om op Zijn tijd te wachten. En nu bevinden wij dat wij niet tevergeefs op Hem hebben gewacht, want de zegen komt ten laatste met een overvloedige beloning, of vergoeding, voor het uitstel.

3. Het is een oorzaak van onuitsprekelijke vreugde. "Wij zullen ons verheugen en verblijden in Zijn zaligheid. Wij, die in de weldaad, het voordeel ervan delen, zullen instemmen met de blijde dankzegging er voor."

4. Het is een aanmoediging om te hopen op de voortduur en de voltooiing van deze zaligheid. Wij hebben Hem verwacht, en Hij zal ons zalig maken, zal voleinden wat Hij heeft begonnen, want Gods werk is volmaakt.

II. Een vooruitzicht van nog verdere zegeningen ter bevestiging en bestendiging van dezen.

1. De macht van God zal voor hen aangewend worden, Hij zal hun belangen blijven voorstaan. De hand des Heeren zal op deze berg rusten, Isaiah 25:10. De kerk en het volk van God zullen blijvende bewijzen hebben van Gods tegenwoordigheid, van Zijn wonen onder hen, voortdurend zal Zijn hand over hen wezen om hen te beschermen en te bewaren, voortdurend uitgestrekt zijn om te voorzien in hun behoeften. De berg Zion is Zijn rust lot in eeuwigheid, hier zal Hij wonen.

2. De macht hunner vijanden, die tegen hen aangewend is, zal verbroken wordend. Moab wordt hier genomen voor al de tegenstanders van Gods volk, die kwellend voor hen zijn, zij zullen allen vertreden, of gedorst worden (want in die tijd dorste men het koren door er op te treden) en weggeworpen worden, als stro op de mesthoop nergens anders toe deugende. God heeft Zijn hand doen rusten op deze berg, en zij zal geen hand zijn, die slap neerhangt, geen gevouwen hand zijn, geen zwakke werkeloze hand, maar Hij zal Zijn handen uitbreiden in het midden van hen, in het midden van Zijn volk, als een, die zwemt, hetgeen te kennen geeft dat Hij Zijn macht zal gebruiken en krachtdadiglijk voor hen zal aanwenden, dat Hij aan alle zijden voor hen zal werken, dat Hij gemakkelijk en krachtdadiglijk de tegenstand tegen Zijn genaderijke doeleinden met hen zal tenietdoen, en daardoor Zijn goed werk onder hen zal bevorderen, en dat Hij gestadiglijk werkzaam zal zijn tot hun behoeve, want aldus is het zwemmen. Er is inzonderheid voorzegd wat Hij voor hen zal doen.

a. Hij zal de hoogmoed van hun vijanden nederwerpen, (de hoogmoed, waaraan naar ieder wist, Moab schuldig was, Isaiah 16:6), door het een vernederende oordeel na het andere, van hen wegnemende hetgeen waarop ze hoogmoedig zijn.

b. Hij zal de roof van hun handen neerwerpen, hun ontnemen wat zij door roof en afpersing verkregen hebben, Hij zal de wapenen van hun handen neerwerpen die opgeheven zijn tegen Gods Israël, Hij zal hun macht ganselijk verbreken en hen buiten staat stellen om nog meer kwaad te doen.

c. Hij zal al hun versterkingen vernietigen, hun fortificaties verdoen, Isaiah 25:12. Moab heeft zijn muren en hoge vesten, waarmee hij hoopt zich te beveiligen, en van welke hij voornemens is Gods volk te kwellen, maar God zal ze vernederen, ja Hij zal ze ter aarde tot het stof toe doen reiken, en zo zullen zij, die er op vertrouwd hebben geheel weerloos zijn. Er is geen oninneembare vesting voor de Almacht, geen veste zo hoog, of de arm des Heeren kan er over heen gaan en haar ternederwerpen. Deze verwoesting van Moab is een type of beeld van Christus' zegevieren over de dood, waarvan gesproken is in Isaiah 25:8, Zijn beroven van overheden en machten, Coloss. 2:15, Zijn nederwerpen van Satans sterkten door de prediking van Zijn Evangelie, 2 Corinthiers 10:4, en Zijn heersen totdat "Zijn vijanden gezet zullen zijn tot een voetbank van Zijn voeten," Psalms 110:1.

Bibliografische Informatie
Henry, Matthew. "Commentaar op Isaiah 25". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/commentaries/dut/mhm/isaiah-25.html. 1706.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile