Lectionary Calendar
Monday, December 23rd, 2024
the Fourth Week of Advent
Attention!
StudyLight.org has pledged to help build churches in Uganda. Help us with that pledge and support pastors in the heart of Africa.
Click here to join the effort!

Bible Commentaries
Hosea 3

Bijbelverkaring van Matthew HenryHenry's compleet

Search for…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, HOSEA 3

God spreekt nog door de profeet en beschuldigt het zorgeloze volk van dezelfde zonde, en vrijwel op dezelfde manier als in het vorige hoofdstuk, door een type of teken, hoe een man handelt met een overspelige vrouw. In dit hoofdstuk hebben wij,

I. Het slechte gedrag van het toenmalig Israël: zij hadden zich, wat ook van de inwoners van Athene gezegd wordt, Acts 17:16 geheel aan afgoderij overgegeven, Hosea 3:1.

II. Tot welke lage staat het door zijn gevangenschap zou vernederd worden, met andere voorbeelden van Gods twist met hen, Hosea 3:2.

III. De gezegende hervorming, die in de laatste dagen hun deel Zou zijn Hosea 3:5.

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, HOSEA 3

God spreekt nog door de profeet en beschuldigt het zorgeloze volk van dezelfde zonde, en vrijwel op dezelfde manier als in het vorige hoofdstuk, door een type of teken, hoe een man handelt met een overspelige vrouw. In dit hoofdstuk hebben wij,

I. Het slechte gedrag van het toenmalig Israël: zij hadden zich, wat ook van de inwoners van Athene gezegd wordt, Acts 17:16 geheel aan afgoderij overgegeven, Hosea 3:1.

II. Tot welke lage staat het door zijn gevangenschap zou vernederd worden, met andere voorbeelden van Gods twist met hen, Hosea 3:2.

III. De gezegende hervorming, die in de laatste dagen hun deel Zou zijn Hosea 3:5.

Verzen 1-5

Hosea 3:1-5

Sommigen menen, dat dit hoofdstuk betrekking heeft op Juda, de twee stammen, daar de overspeelster, die de profeet tot vrouw nemen moest, Hosea 1:3, de tien stammen voorstelt, deze wordt niet met een scheidbrief weggezonden, zoals de tien stammen, maar lange tijd alleen gelaten, en dan mag zij terugkeren, zoals het met de twee stammen gegaan is. Maar deze worden genoemd de kinderen Israëls wat de tien stammen beduidt, en daarom is het waarschijnlijker, dat deze gelijkenis evenals die van het vorige hoofdstuk, op de tien stammen slaat. Ga herhaal het, zegt God tot de profeet, Ga wederom heen. Zie, om zondaren te overtuigen en terug te voeren, is nodig regel op regel, gebod op gebod. Indien zij het ne teken niet zullen geloven, probeer dan een ander, Exodus 4:8, Exodus 4:9. Nu,

I. Merken wij in deze gelijkenis op,

1. Gods goedheid en Israëls verdorvenheid, die onderling een scherpe tegenstelling vormen, Hosea 3:1. Israël is een vrouw, van haar vriend bemind, hetzij van haar echtgenoot, hetzij door degene, die haar tot huisvrouw begeert, en toch is zij een overspeelster, zo is de verhouding tussen God en Israël. Wij zeggen met het oog op twee mensen, wier genegenheid of liefde wederkerig is, dat de liefde van beide zijden moet komen, maar hier vinden wij grote liefde van Gods zijde verloren of weggeworpen aan een onwaardig en ondankbaar volk. De God Israëls koestert nog immer veel liefde voor de kinderen Israëls, en toch zijn ze een boos en overspelig geslacht. Ontzet u hierover, gij hemelen, en word verschrikt, o aarde!

a. Dat Gods goedheid aan die goddeloosheid geen einde heeft gemaakt, de Heere heeft hen nog lief, betoont hun nog goedertierenheid, wordt daarvan niet moede. Dat weten zij, zij kunnen niet ontkennen, dat Hij een Vriend en Vader voor hen geweest is. En toch zien zij naar andere goden, die zij zien kunnen, en tot wie zij zich door het oog voelen aangetrokken. Zij zien ze aan met een blik van bewondering (zij bieden hun de dienst aan) en met een gebaar van onderworpenheid (zij verwachten van hun troost). Als zij niet weerhouden werden, de knie voor die afgoden te buigen, toch gaven zij ze een vriendelijk knikje met ogen vol geestelijk overspel. Zij beminden de flessen van de druiven, zij voegden zich bij de afgodendienaren, omdat zij gaarne vrolijk leefden en veel dronken, zij hadden een hart voor andere goden, om wille van de overvloed van wijn waarop zij in derzelver tempels onthaald werden. Afgoderij en zinnelijkheid gaan gewoonlijk samen, zij, die van de buik hun god maken, zoals dronkaards doen, zullen gemakkelijk ook van andere dingen hun goden maken. Gods priesters mochten geen wijn drinken, als zij de bediening hadden, en Nazareërs helemaal niet. Maar de aanbidders van andere goden dronken wijn in bekers, ja, minder dan flessen wijn voldeden hen niet.

b. Hun goddeloosheid had Gods goedheid niet doen ophouden noch de stroom van Zijn gunstbewijzen gestremd. Dit is wel een wonder van barmhartigheid, dat zij zo door haar vriend bemind wordt, ofschoon zij overspel bedrijft, zodanig is de liefde des Heeren jegens de kinderen Israëls. Ga, zegt God, bemin een vrouw, zie of gij het in uw hart kunt vinden, dat te doen. Neen, dat kunt ge niet, de boezem eens mans kan zulke liefde niet koesteren, toch is zodanig Mijn liefde tot de kinderen Israëls. Het is liefde voor de liefdelozen, voor de onbeminnelijken, voor degenen, die Mijn liefde duizendmaal verbeurd hebben. Zie, in Gods welbehagen in arme zondaars zijn Zijn wegen en gedachten oneindig hoog boven de onze verheven, en Zijn liefde is meer neerbuigend en mededogend dan de onze is of ook hen zijn, hierin, gelijk in zo veel opzichten, is Hij God en geen mens, Hosea 11:9. 2. Op welke wijze een God zo goed en een volk zo slecht weer samengebracht worden, daarop doelt God en wat Hij bedoelt, geschiedt ook. Tot onze grote verbazing vinden wij een breuk, zo wijd als de zee, inderdaad overbrugd, de wonderen houden niet op, zolang Zijn goddelijke genade niet eindigt.

Merk hier op.

a. De weg, die God volgt, om ze te vernederen en tot zelfkennis te leiden, Hosea 3:2. Ik kocht ze Mij voor vijftien zilverlingen en n homer gerst en n halve homer gerst, dat is: Ik lokte haar om zich te laten verzoenen, haar zondige wegen te verlaten en tot haar eerste man terug te keren, zie Hosea 2:13. Ik lokte haar en sprak naar haar hart, gelijk de Leviet, die zijn bijwijf na toog om naar haar hart te spreken en haar weer te halen, hoewel zij gehoereerd had Judges 19:3. Maar de koopprijs, hier genoemd om haar terug te halen, is niet heel groot, die moet dienen tot haar persoonlijk onderhoud, en nu wordt zij kort gehouden, en, om haar voor haar hoogmoed te straffen, moet ze er niet welvarend uitzien. Toen Simson ging om zich met Zijn vrouw te verzoenen, die hem zo'n slechte dienst had bewezen, bezocht hij haar met een geitebokje, Judges 15:1, een schoon geschenk. Maar de profeet bezocht haar hier met vijftien zilverlingen, een kleine som, waarvan zij vele dagen moet leven tot zolang als haar man het gepast oordeelt, haar tot haar vorige rang terug te brengen. Ook ontvangt zij nog anderhalve homer gerst om brood te bakken, dat is al wat zij ontvangt, totdat zij door een voldoende tijd van beproeving behoorlijk verootmoedigd is, en duidelijke bewijzen heeft gegeven, dat zij zich inderdaad bekeerd heeft. Laat zij verstaan, dat haar man haar niet om haar eigen verdienste terughaalt, hij schat haar prijs niet hoog. De prijs van een dienstknecht of dienstmaagd werd geschat op dertig zilverlingen, Exodus 21:32. Die prijs was half zoveel, toch moet zij verstaan, dat het meer is dan zij waard is. God had eenmaal Egypte gegeven tot een rantsoen voor Israël, zo kostelijk was het in Zijn ogen, Isaiah 43:3, Isaiah 43:4. Maar nu zij van Hem afgehoereerd hebben, wil Hij maar vijftien zilverlingen geven, zo zeer zijn zij door haar goddeloosheid in waarde gedaald.

Merk op, hen, voor wie God eer en troost bestelt, maakt Hij eerst opmerkzaam op hun eigen onwaardigheid en leidt ze tot de bekentenis, gelijk eens de verloren zoon: Ik ben niet meer waard, uw zoon genaamd te worden. Er was een tijd geweest, toen Israël gespijsd werd met het vette van de tarwe maar het werd losbandig, en beminde de flessen van de druiven. Daarom, ten einde het te verootmoedigen en nederig te maken, moest het in het land van zijn gevangenschap gebracht worden en gerstebrood eten en dankbaar leren zijn dat het althans dit nog had, zelfs nu het hun werd toegemeten, hoewel zij vroeger overvloed gekend hadden. Zie, armoede en ongenade blijken soms goede middelen te zijn om grote zondaars waarlijk boetvaardig te maken.

b. De nieuwe voorwaarden, waarop God bereid is, haar weder op te nemen, Hosea 3:3. Gij zult vele dagen na mij blijven zitten, en ik ook na u. Hij kon haar billijk de scheidbrief gegeven hebben en besloten, zich voor goed van haar af te wenden. Maar Hij is bereid, haar vriendelijkheid te bewijzen, en een verzoening te treffen. Hij handelt haar niet naar strikt recht, naar de strengheid van de wet, maar naar de veelheid van Zijn barmhartigheden. Het toont Gods genadevolle handelingen met het afvallig mensenras, dat van Hem afgehoereerd heeft. Hij kocht het inderdaad voor een lage prijs, niet tot des mensen eer, maar tot eer van Zijn eigen gerechtigheid. Nu is het voorstel, dat Hij doet het Genadeverbond, dat Hij met hen wil sluiten. Zij zullen Hem tot een volk zijn en Hij wil hun God zijn, hetzelfde dat Hij hier Israël voorstelt. A. Zij moeten zich schamen over hun afval van Hem, en de straf daarvoor gewillig dragen. Gij zult vele dagen na mij blijven zitten in eenzaamheid en stilte, gelijk een weduwe, die alleen gelaten en vol smart is. Zij moeten hun versierselen afrukken, en met geduld en onderwerping wachten om te weten wat God met hen doen zal, en of het Hem behagen zal, zulke onwaardige afvalligen weder in Zijn gunst op te nemen, Exodus 33:4. Hun vader, hun man, had hun smadelijk in het aangezicht gespogen (wat God zeide aangaande Mirjam), heeft Zijn ongenoegen duidelijk laten blijken, en daarom moet ze zeven dagen beschaamd zijn en buiten het leger gesloten worden, Numbers 12:14, totdat hun onbesneden harten gebogen worden, Leviticus 26:41. Hij zitte eenzaam en zwijge stil, wachtende op het heil des Heren, en laat hem het juk in zijn jeugd dragen, Lamentations 3:26. Laat hem niet verwachten, dat God haastiglijk in genade tot hem wederkeert, gelijk Hij wel eens gedaan heeft, die troost zou goedkoop en gemakkelijk zijn, leer hem er naar verlangen, laat hem wachten vele dagen, gedurende al de dagen van zijn gevangenschap, en het een wonder van genade noemen, de moeite van het wachten wel waard, als de verlossing tenslotte komt. Zie, degenen, voor wie Hij barmhartigheid bestemt, leert Hij eerst zich te verootmoedigen en Zijn gunsten op prijs stellen.

B. Zij mogen nimmer tot dwaasheid wederkeren, op die voorwaarde wil God van vrede spreken tot Zijn volk en Zijn gunstgenoten Psalms 85:9. "Gij zult niet hoereren", zult de afgoden van het land uwer ballingschap niet dienen, omdat gij wegens uw onreinheid afgezonderd geweest zijt. Zie, het is niet genoeg, ons te schamen over de bedreven zonden, en God te rechtvaardigen, die ons daarom straft, maar wij moeten ook besluiten, in de kracht van Zijn genade, niet meer te overtreden, niet weer van God af te dwalen en de wereld en het vlees na te wandelen. Geprezen zij God, ofschoon dat de wet des verbonds is, het is niet de voorwaarde des verbonds, dat wij nimmermeer iets verkeerds doen. Gij zult niet hoereren, noch een andere man toebehoren gij zult geen andere goden dienen." In het land hunner ballingschap werden zij verlokt om de goden van het land te dienen, dat was hun een beproeving, een lange beproeving, vele dagen lang. "Maar zo gij stand houdt en aan uw gerechtigheid vasthoudt, wanneer u dit alles overkomt, en gij uw hand naar geen vreemde god uitstrekt, dan zult gij bekwaam zijn om Gods vernieuwde gunsten te genieten." Zie, het is een zeker teken, dat onze beproevingen ons allerlei goeds brengen en nog meer beloven zo wij door Gods genade bewaard worden voor de verleiding van de smart.

C. Op deze voorwaarden wil haar Maker weder haar Man worden: En Ik ook na u. Dit is het verbond tussen God en terugkerende zondaars, dat, zo zij Hem willen dienen, Hij hen verlossen zal. Laat hen alle mededingers van God vaarwel zeggen en afzweren en van de troon in hun hart afwerpen, en zich geheel en al aan Hem toewijden, dan zal Hij hun een algenoegzaam God zijn. Indien wij in de weg van de gehoorzaamheid getrouw en standvastig voor God zijn en Hem nimmer verlaten of verzaken dan zal Hij ons een barmhartig en genadig God zijn, en ons evenmin verlaten noch verzaken. Een schoner voorstel kan ons niet gedaan worden.

II. In de beide laatste verzen vinden wij de verklaring van de gelijkenis en haar toepassing op Israël.

1. Zij moesten lang blijven zitten, als een weduwe, van al haar sieraden en eere beroofd, Lamentations 4:1, Lamentations 4:2. De kinderen Israëls zullen vele dagen blijven zitten, zonder koning en zonder vorst, een volk in die toestand mag wel een weduwe genoemd worden. Zij derven de zegen a. Van een eigen burgerlijk bestuur. Zij zullen zijn zonder eigen koning, en zonder eigen vorst. Er waren koningen en vorsten over hen, die hen verdrukten en hen met hardheid regeerden, maar zij hadden geen koning of vorst om hen te beschermen, om hun strijd voor hen te strijden, en hun recht te doen, en voor hun openbare veiligheid en welvaart te zorgen. Zie, een Overheid is een grote zegen voor een volk, en het is een droevig, treurig oordeel, die te missen.

b. Van openbare godsverering. Zij zullen blijven zitten zonder offer en opgericht beeld (of standbeeld of pilaar), het woord wordt ook gebruikt voor de stenen en gedenktekenen, die Jacob heeft opgericht, Genesis 28:18, Genesis 31:45, Genesis 35:20, en zonder efod en terafim. Daar efod en terafim hier in ( n adem genoemd worden, menen sommigen, dat hier de urim en thummim in de borstlap van de hogepriester bedoeld zijn. De betekenis is deze, dat zij gedurende de ballingschap niet alleen geen volk zouden zijn, maar ook geen kerk hebben, zij zouden niet (gelijk een geleerde verklaarder zeg de vrijheid hebben, een openbaren godsdienst er op na te houden, waar of vals, van hun eigen keuze). Zij zullen geen offer noch altaar hebben (zoo luidt de vertaling van de zeventigen), en daarom geen offer, omdat er geen altaar is. Zij zullen geen efod, noch terafim hebben, geen wettig priesterschap, geen middel om Gods wil te weten, geen godspraak om in twijfelachtige gevallen te raadplegen, maar alles zal in het duister liggen. Zie, de zaak van diegenen staat hachelijk, die van alle gelegenheid om God in het openbaar te aanbidden verstoken zijn. Zo stond het met de Joden in hun ballingschap, en zo staat het ook met de Joden van onze tijd, die, al hebben zij hun synagogen, toch allen tempeldienst derven. Diep treurig is inderdaad de toestand van hen, die van gemeenschap met God zijn uitgesloten, die geen gelegenheid hebben door offer en altaar tot God te naderen, en door efod en serafim aanwijzingen van Hem te ontvangen.

2. Ten laatste zal zij weder als zijn vrouw ontvangen worden, Hosea 3:5. Daarna, na verloop van tijd, wanneer al die kastijding doorgemaakt is, zullen zij zich bekeren, dat is: Zij zullen berouw hebben over hun afgoderijen en die verlaten, zij zullen God zoeken en Hem achteraankleven, en door Hem worden aangenomen. Twee dingen worden hier beloofd als tekenen hunner bekering en hunner aanneming door God als zij hun goddelozen weg verlaten.

a. Hun zoeken van God: Zij zullen zoeken de Heere hun God en David hun koning. Zie, degenen, die God willen zoeken en genade bij Hem vinden, moeten naar Hem vragen en Hem leren kennen, begeren met Hem verzoend te worden, Hem liefhebben en er naar streven, door Hem aangenomen te worden. Dat zij Hem zoeken veronderstelt, dat zij Hem verloren hebben dat zij dat verlies betreuren en begerig zijn, het verlorene te herwinnen. Zij zullen Hem zoeken als hun God, want zou een volk niet naar zijn God zoeken? En zij zullen David, hun koning, zoeken, die niemand anders kan zijn dan hun Messias, onze Here Jezus Christus, de Zone Davids, de wortel en het geslacht van David, die David zelf zijn Heere noemde, Psalms 110:1, en wie God de Heere de troon van zijn vader David geven zou, Luke 1:32. In het Chaldeeuwsch lezen wij: Zij zullen zoeken de dienst van de Here hun God en zullen gehoorzamen de Messias, de Zone Davids hun koning. Vergelijk dit met Jeremiah 30:9, Eze. 34:23, 37:25. Zie, degenen, die de Heere wensen te zoeken om Hem te vinden, moeten tot Jezus Christus komen en Hem als hun koning begeren, Zijn gewillig volk worden en Hem houw en trouw zweren

b. De eerbied, die ze God verschuldigd zijn, Zij zullen vrezende tot de Heere en Zijn goedheid komen, Hosea 3:5. Sommigen verstaan onder Zijn goedheid, Zijn tempel, waarheen zij het oog zullen richten, als zij tot Hem bidden. De Joden zeggen: er waren drie dingen, die Israël in de dagen van Rehabeam wegwierp: het koninkrijk van de hemelen, het huis Davids en het Huis des heiligdoms, en het zal nimmer wel met hen worden, totdat zij terugkeren en al deze drie dingen zoeken, hetgeen hier beloofd wordt. Zij zullen het koninkrijk van de hemelen zoeken in de Heere hun God, het koningshuis in David, hun koning, en de tempel in de goedheid des Heeren. Anderen zien in Zijn goedheid Christus, denzelfde als David, hun koning. Maar juister vatten wij des Heren goedheid op in de zin van die eigenschap des Heren, waarin Hij Zijn heerlijkheid openbaart en Zijn naam bekend maakt. Zie, wij moeten niet alleen de Heere en Zijn grootheid vrezen, maar ook Zijn goedheid, niet slechts Zijn majesteit, maar ook Zijn genade. Zij zullen uit vreze tot de Heere en Zijn goedheid vluchten (gelijk sommigen het verstaan) zullen tot Hem vluchten als hun toevluchtsoord Wij moeten Gods goedheid vrezen, dat is, ze bewonderen, er verbaasd over staan, ze aanbidden en vereren, gelijk Mozes deed, toen de Naam werd uitgesproken. Exodus 34:6. Wij moeten bevreesd zijn, Zijn goedheid te beledigen of met ondankbaarheid te vergelden en ze zo te verbeuren. Bij God is vergeving, opdat Hij gevreesd worde, Psalms 130:4. Wij moeten ons verheugen met beving over de goedheid Gods, niet hooggevoelende zijn, maar vrezen. deze belofte nu werd vervuld, toen door het Evangelie van Jezus Christus menigten beide van Joden en heidenen tot God werden gebracht en in de Nieuwtestamentische kerk ingelijfd God in Christus begonnen te dienen, met kinderlijke vreze de goddelijke genade aannamen, en door de God Israëls aangenomen werden. En sommigen menen, dat die belofte nog verder zal vervuld worden in de bekering van die Joden tot het geloof in Christus, die nog in hun ongeloof volharden, wanneer zij hun Messias als David hun koning zullen zoeken en door Hem gans Israël zalig zal worden, als te volheid van de heidenen ingegaan is. Er was een tijd. dat de Joden Hem zuchten te doden, zeggende: "Wij hebben geen koning dan de keizer", maar de dag nadert, waarop zij Hem zullen zoeken, om Hem tot hun Hoofd te stellen, en hun hals onder Zijn juk te buigen. Hij, die hier beloofd heeft, dat zij het zullen doen, zal hen bekwamen om het te doen en op Zijn tijd en wijze het tot stand brengen, in de laatste dagen van de laatste tijden, de tijden van de Messias. Maar, helaas! wie zal leven als God dit doen zal? In hoeverre wij een algemene bekering van dat volk mogen verwachten, kan ik niet zeggen, maar ik ben zeker, dat wij moeten bidden, dat de Joden tot bekering mogen komen.

Verzen 1-5

Hosea 3:1-5

Sommigen menen, dat dit hoofdstuk betrekking heeft op Juda, de twee stammen, daar de overspeelster, die de profeet tot vrouw nemen moest, Hosea 1:3, de tien stammen voorstelt, deze wordt niet met een scheidbrief weggezonden, zoals de tien stammen, maar lange tijd alleen gelaten, en dan mag zij terugkeren, zoals het met de twee stammen gegaan is. Maar deze worden genoemd de kinderen Israëls wat de tien stammen beduidt, en daarom is het waarschijnlijker, dat deze gelijkenis evenals die van het vorige hoofdstuk, op de tien stammen slaat. Ga herhaal het, zegt God tot de profeet, Ga wederom heen. Zie, om zondaren te overtuigen en terug te voeren, is nodig regel op regel, gebod op gebod. Indien zij het ne teken niet zullen geloven, probeer dan een ander, Exodus 4:8, Exodus 4:9. Nu,

I. Merken wij in deze gelijkenis op,

1. Gods goedheid en Israëls verdorvenheid, die onderling een scherpe tegenstelling vormen, Hosea 3:1. Israël is een vrouw, van haar vriend bemind, hetzij van haar echtgenoot, hetzij door degene, die haar tot huisvrouw begeert, en toch is zij een overspeelster, zo is de verhouding tussen God en Israël. Wij zeggen met het oog op twee mensen, wier genegenheid of liefde wederkerig is, dat de liefde van beide zijden moet komen, maar hier vinden wij grote liefde van Gods zijde verloren of weggeworpen aan een onwaardig en ondankbaar volk. De God Israëls koestert nog immer veel liefde voor de kinderen Israëls, en toch zijn ze een boos en overspelig geslacht. Ontzet u hierover, gij hemelen, en word verschrikt, o aarde!

a. Dat Gods goedheid aan die goddeloosheid geen einde heeft gemaakt, de Heere heeft hen nog lief, betoont hun nog goedertierenheid, wordt daarvan niet moede. Dat weten zij, zij kunnen niet ontkennen, dat Hij een Vriend en Vader voor hen geweest is. En toch zien zij naar andere goden, die zij zien kunnen, en tot wie zij zich door het oog voelen aangetrokken. Zij zien ze aan met een blik van bewondering (zij bieden hun de dienst aan) en met een gebaar van onderworpenheid (zij verwachten van hun troost). Als zij niet weerhouden werden, de knie voor die afgoden te buigen, toch gaven zij ze een vriendelijk knikje met ogen vol geestelijk overspel. Zij beminden de flessen van de druiven, zij voegden zich bij de afgodendienaren, omdat zij gaarne vrolijk leefden en veel dronken, zij hadden een hart voor andere goden, om wille van de overvloed van wijn waarop zij in derzelver tempels onthaald werden. Afgoderij en zinnelijkheid gaan gewoonlijk samen, zij, die van de buik hun god maken, zoals dronkaards doen, zullen gemakkelijk ook van andere dingen hun goden maken. Gods priesters mochten geen wijn drinken, als zij de bediening hadden, en Nazareërs helemaal niet. Maar de aanbidders van andere goden dronken wijn in bekers, ja, minder dan flessen wijn voldeden hen niet.

b. Hun goddeloosheid had Gods goedheid niet doen ophouden noch de stroom van Zijn gunstbewijzen gestremd. Dit is wel een wonder van barmhartigheid, dat zij zo door haar vriend bemind wordt, ofschoon zij overspel bedrijft, zodanig is de liefde des Heeren jegens de kinderen Israëls. Ga, zegt God, bemin een vrouw, zie of gij het in uw hart kunt vinden, dat te doen. Neen, dat kunt ge niet, de boezem eens mans kan zulke liefde niet koesteren, toch is zodanig Mijn liefde tot de kinderen Israëls. Het is liefde voor de liefdelozen, voor de onbeminnelijken, voor degenen, die Mijn liefde duizendmaal verbeurd hebben. Zie, in Gods welbehagen in arme zondaars zijn Zijn wegen en gedachten oneindig hoog boven de onze verheven, en Zijn liefde is meer neerbuigend en mededogend dan de onze is of ook hen zijn, hierin, gelijk in zo veel opzichten, is Hij God en geen mens, Hosea 11:9. 2. Op welke wijze een God zo goed en een volk zo slecht weer samengebracht worden, daarop doelt God en wat Hij bedoelt, geschiedt ook. Tot onze grote verbazing vinden wij een breuk, zo wijd als de zee, inderdaad overbrugd, de wonderen houden niet op, zolang Zijn goddelijke genade niet eindigt.

Merk hier op.

a. De weg, die God volgt, om ze te vernederen en tot zelfkennis te leiden, Hosea 3:2. Ik kocht ze Mij voor vijftien zilverlingen en n homer gerst en n halve homer gerst, dat is: Ik lokte haar om zich te laten verzoenen, haar zondige wegen te verlaten en tot haar eerste man terug te keren, zie Hosea 2:13. Ik lokte haar en sprak naar haar hart, gelijk de Leviet, die zijn bijwijf na toog om naar haar hart te spreken en haar weer te halen, hoewel zij gehoereerd had Judges 19:3. Maar de koopprijs, hier genoemd om haar terug te halen, is niet heel groot, die moet dienen tot haar persoonlijk onderhoud, en nu wordt zij kort gehouden, en, om haar voor haar hoogmoed te straffen, moet ze er niet welvarend uitzien. Toen Simson ging om zich met Zijn vrouw te verzoenen, die hem zo'n slechte dienst had bewezen, bezocht hij haar met een geitebokje, Judges 15:1, een schoon geschenk. Maar de profeet bezocht haar hier met vijftien zilverlingen, een kleine som, waarvan zij vele dagen moet leven tot zolang als haar man het gepast oordeelt, haar tot haar vorige rang terug te brengen. Ook ontvangt zij nog anderhalve homer gerst om brood te bakken, dat is al wat zij ontvangt, totdat zij door een voldoende tijd van beproeving behoorlijk verootmoedigd is, en duidelijke bewijzen heeft gegeven, dat zij zich inderdaad bekeerd heeft. Laat zij verstaan, dat haar man haar niet om haar eigen verdienste terughaalt, hij schat haar prijs niet hoog. De prijs van een dienstknecht of dienstmaagd werd geschat op dertig zilverlingen, Exodus 21:32. Die prijs was half zoveel, toch moet zij verstaan, dat het meer is dan zij waard is. God had eenmaal Egypte gegeven tot een rantsoen voor Israël, zo kostelijk was het in Zijn ogen, Isaiah 43:3, Isaiah 43:4. Maar nu zij van Hem afgehoereerd hebben, wil Hij maar vijftien zilverlingen geven, zo zeer zijn zij door haar goddeloosheid in waarde gedaald.

Merk op, hen, voor wie God eer en troost bestelt, maakt Hij eerst opmerkzaam op hun eigen onwaardigheid en leidt ze tot de bekentenis, gelijk eens de verloren zoon: Ik ben niet meer waard, uw zoon genaamd te worden. Er was een tijd geweest, toen Israël gespijsd werd met het vette van de tarwe maar het werd losbandig, en beminde de flessen van de druiven. Daarom, ten einde het te verootmoedigen en nederig te maken, moest het in het land van zijn gevangenschap gebracht worden en gerstebrood eten en dankbaar leren zijn dat het althans dit nog had, zelfs nu het hun werd toegemeten, hoewel zij vroeger overvloed gekend hadden. Zie, armoede en ongenade blijken soms goede middelen te zijn om grote zondaars waarlijk boetvaardig te maken.

b. De nieuwe voorwaarden, waarop God bereid is, haar weder op te nemen, Hosea 3:3. Gij zult vele dagen na mij blijven zitten, en ik ook na u. Hij kon haar billijk de scheidbrief gegeven hebben en besloten, zich voor goed van haar af te wenden. Maar Hij is bereid, haar vriendelijkheid te bewijzen, en een verzoening te treffen. Hij handelt haar niet naar strikt recht, naar de strengheid van de wet, maar naar de veelheid van Zijn barmhartigheden. Het toont Gods genadevolle handelingen met het afvallig mensenras, dat van Hem afgehoereerd heeft. Hij kocht het inderdaad voor een lage prijs, niet tot des mensen eer, maar tot eer van Zijn eigen gerechtigheid. Nu is het voorstel, dat Hij doet het Genadeverbond, dat Hij met hen wil sluiten. Zij zullen Hem tot een volk zijn en Hij wil hun God zijn, hetzelfde dat Hij hier Israël voorstelt. A. Zij moeten zich schamen over hun afval van Hem, en de straf daarvoor gewillig dragen. Gij zult vele dagen na mij blijven zitten in eenzaamheid en stilte, gelijk een weduwe, die alleen gelaten en vol smart is. Zij moeten hun versierselen afrukken, en met geduld en onderwerping wachten om te weten wat God met hen doen zal, en of het Hem behagen zal, zulke onwaardige afvalligen weder in Zijn gunst op te nemen, Exodus 33:4. Hun vader, hun man, had hun smadelijk in het aangezicht gespogen (wat God zeide aangaande Mirjam), heeft Zijn ongenoegen duidelijk laten blijken, en daarom moet ze zeven dagen beschaamd zijn en buiten het leger gesloten worden, Numbers 12:14, totdat hun onbesneden harten gebogen worden, Leviticus 26:41. Hij zitte eenzaam en zwijge stil, wachtende op het heil des Heren, en laat hem het juk in zijn jeugd dragen, Lamentations 3:26. Laat hem niet verwachten, dat God haastiglijk in genade tot hem wederkeert, gelijk Hij wel eens gedaan heeft, die troost zou goedkoop en gemakkelijk zijn, leer hem er naar verlangen, laat hem wachten vele dagen, gedurende al de dagen van zijn gevangenschap, en het een wonder van genade noemen, de moeite van het wachten wel waard, als de verlossing tenslotte komt. Zie, degenen, voor wie Hij barmhartigheid bestemt, leert Hij eerst zich te verootmoedigen en Zijn gunsten op prijs stellen.

B. Zij mogen nimmer tot dwaasheid wederkeren, op die voorwaarde wil God van vrede spreken tot Zijn volk en Zijn gunstgenoten Psalms 85:9. "Gij zult niet hoereren", zult de afgoden van het land uwer ballingschap niet dienen, omdat gij wegens uw onreinheid afgezonderd geweest zijt. Zie, het is niet genoeg, ons te schamen over de bedreven zonden, en God te rechtvaardigen, die ons daarom straft, maar wij moeten ook besluiten, in de kracht van Zijn genade, niet meer te overtreden, niet weer van God af te dwalen en de wereld en het vlees na te wandelen. Geprezen zij God, ofschoon dat de wet des verbonds is, het is niet de voorwaarde des verbonds, dat wij nimmermeer iets verkeerds doen. Gij zult niet hoereren, noch een andere man toebehoren gij zult geen andere goden dienen." In het land hunner ballingschap werden zij verlokt om de goden van het land te dienen, dat was hun een beproeving, een lange beproeving, vele dagen lang. "Maar zo gij stand houdt en aan uw gerechtigheid vasthoudt, wanneer u dit alles overkomt, en gij uw hand naar geen vreemde god uitstrekt, dan zult gij bekwaam zijn om Gods vernieuwde gunsten te genieten." Zie, het is een zeker teken, dat onze beproevingen ons allerlei goeds brengen en nog meer beloven zo wij door Gods genade bewaard worden voor de verleiding van de smart.

C. Op deze voorwaarden wil haar Maker weder haar Man worden: En Ik ook na u. Dit is het verbond tussen God en terugkerende zondaars, dat, zo zij Hem willen dienen, Hij hen verlossen zal. Laat hen alle mededingers van God vaarwel zeggen en afzweren en van de troon in hun hart afwerpen, en zich geheel en al aan Hem toewijden, dan zal Hij hun een algenoegzaam God zijn. Indien wij in de weg van de gehoorzaamheid getrouw en standvastig voor God zijn en Hem nimmer verlaten of verzaken dan zal Hij ons een barmhartig en genadig God zijn, en ons evenmin verlaten noch verzaken. Een schoner voorstel kan ons niet gedaan worden.

II. In de beide laatste verzen vinden wij de verklaring van de gelijkenis en haar toepassing op Israël.

1. Zij moesten lang blijven zitten, als een weduwe, van al haar sieraden en eere beroofd, Lamentations 4:1, Lamentations 4:2. De kinderen Israëls zullen vele dagen blijven zitten, zonder koning en zonder vorst, een volk in die toestand mag wel een weduwe genoemd worden. Zij derven de zegen a. Van een eigen burgerlijk bestuur. Zij zullen zijn zonder eigen koning, en zonder eigen vorst. Er waren koningen en vorsten over hen, die hen verdrukten en hen met hardheid regeerden, maar zij hadden geen koning of vorst om hen te beschermen, om hun strijd voor hen te strijden, en hun recht te doen, en voor hun openbare veiligheid en welvaart te zorgen. Zie, een Overheid is een grote zegen voor een volk, en het is een droevig, treurig oordeel, die te missen.

b. Van openbare godsverering. Zij zullen blijven zitten zonder offer en opgericht beeld (of standbeeld of pilaar), het woord wordt ook gebruikt voor de stenen en gedenktekenen, die Jacob heeft opgericht, Genesis 28:18, Genesis 31:45, Genesis 35:20, en zonder efod en terafim. Daar efod en terafim hier in ( n adem genoemd worden, menen sommigen, dat hier de urim en thummim in de borstlap van de hogepriester bedoeld zijn. De betekenis is deze, dat zij gedurende de ballingschap niet alleen geen volk zouden zijn, maar ook geen kerk hebben, zij zouden niet (gelijk een geleerde verklaarder zeg de vrijheid hebben, een openbaren godsdienst er op na te houden, waar of vals, van hun eigen keuze). Zij zullen geen offer noch altaar hebben (zoo luidt de vertaling van de zeventigen), en daarom geen offer, omdat er geen altaar is. Zij zullen geen efod, noch terafim hebben, geen wettig priesterschap, geen middel om Gods wil te weten, geen godspraak om in twijfelachtige gevallen te raadplegen, maar alles zal in het duister liggen. Zie, de zaak van diegenen staat hachelijk, die van alle gelegenheid om God in het openbaar te aanbidden verstoken zijn. Zo stond het met de Joden in hun ballingschap, en zo staat het ook met de Joden van onze tijd, die, al hebben zij hun synagogen, toch allen tempeldienst derven. Diep treurig is inderdaad de toestand van hen, die van gemeenschap met God zijn uitgesloten, die geen gelegenheid hebben door offer en altaar tot God te naderen, en door efod en serafim aanwijzingen van Hem te ontvangen.

2. Ten laatste zal zij weder als zijn vrouw ontvangen worden, Hosea 3:5. Daarna, na verloop van tijd, wanneer al die kastijding doorgemaakt is, zullen zij zich bekeren, dat is: Zij zullen berouw hebben over hun afgoderijen en die verlaten, zij zullen God zoeken en Hem achteraankleven, en door Hem worden aangenomen. Twee dingen worden hier beloofd als tekenen hunner bekering en hunner aanneming door God als zij hun goddelozen weg verlaten.

a. Hun zoeken van God: Zij zullen zoeken de Heere hun God en David hun koning. Zie, degenen, die God willen zoeken en genade bij Hem vinden, moeten naar Hem vragen en Hem leren kennen, begeren met Hem verzoend te worden, Hem liefhebben en er naar streven, door Hem aangenomen te worden. Dat zij Hem zoeken veronderstelt, dat zij Hem verloren hebben dat zij dat verlies betreuren en begerig zijn, het verlorene te herwinnen. Zij zullen Hem zoeken als hun God, want zou een volk niet naar zijn God zoeken? En zij zullen David, hun koning, zoeken, die niemand anders kan zijn dan hun Messias, onze Here Jezus Christus, de Zone Davids, de wortel en het geslacht van David, die David zelf zijn Heere noemde, Psalms 110:1, en wie God de Heere de troon van zijn vader David geven zou, Luke 1:32. In het Chaldeeuwsch lezen wij: Zij zullen zoeken de dienst van de Here hun God en zullen gehoorzamen de Messias, de Zone Davids hun koning. Vergelijk dit met Jeremiah 30:9, Eze. 34:23, 37:25. Zie, degenen, die de Heere wensen te zoeken om Hem te vinden, moeten tot Jezus Christus komen en Hem als hun koning begeren, Zijn gewillig volk worden en Hem houw en trouw zweren

b. De eerbied, die ze God verschuldigd zijn, Zij zullen vrezende tot de Heere en Zijn goedheid komen, Hosea 3:5. Sommigen verstaan onder Zijn goedheid, Zijn tempel, waarheen zij het oog zullen richten, als zij tot Hem bidden. De Joden zeggen: er waren drie dingen, die Israël in de dagen van Rehabeam wegwierp: het koninkrijk van de hemelen, het huis Davids en het Huis des heiligdoms, en het zal nimmer wel met hen worden, totdat zij terugkeren en al deze drie dingen zoeken, hetgeen hier beloofd wordt. Zij zullen het koninkrijk van de hemelen zoeken in de Heere hun God, het koningshuis in David, hun koning, en de tempel in de goedheid des Heeren. Anderen zien in Zijn goedheid Christus, denzelfde als David, hun koning. Maar juister vatten wij des Heren goedheid op in de zin van die eigenschap des Heren, waarin Hij Zijn heerlijkheid openbaart en Zijn naam bekend maakt. Zie, wij moeten niet alleen de Heere en Zijn grootheid vrezen, maar ook Zijn goedheid, niet slechts Zijn majesteit, maar ook Zijn genade. Zij zullen uit vreze tot de Heere en Zijn goedheid vluchten (gelijk sommigen het verstaan) zullen tot Hem vluchten als hun toevluchtsoord Wij moeten Gods goedheid vrezen, dat is, ze bewonderen, er verbaasd over staan, ze aanbidden en vereren, gelijk Mozes deed, toen de Naam werd uitgesproken. Exodus 34:6. Wij moeten bevreesd zijn, Zijn goedheid te beledigen of met ondankbaarheid te vergelden en ze zo te verbeuren. Bij God is vergeving, opdat Hij gevreesd worde, Psalms 130:4. Wij moeten ons verheugen met beving over de goedheid Gods, niet hooggevoelende zijn, maar vrezen. deze belofte nu werd vervuld, toen door het Evangelie van Jezus Christus menigten beide van Joden en heidenen tot God werden gebracht en in de Nieuwtestamentische kerk ingelijfd God in Christus begonnen te dienen, met kinderlijke vreze de goddelijke genade aannamen, en door de God Israëls aangenomen werden. En sommigen menen, dat die belofte nog verder zal vervuld worden in de bekering van die Joden tot het geloof in Christus, die nog in hun ongeloof volharden, wanneer zij hun Messias als David hun koning zullen zoeken en door Hem gans Israël zalig zal worden, als te volheid van de heidenen ingegaan is. Er was een tijd. dat de Joden Hem zuchten te doden, zeggende: "Wij hebben geen koning dan de keizer", maar de dag nadert, waarop zij Hem zullen zoeken, om Hem tot hun Hoofd te stellen, en hun hals onder Zijn juk te buigen. Hij, die hier beloofd heeft, dat zij het zullen doen, zal hen bekwamen om het te doen en op Zijn tijd en wijze het tot stand brengen, in de laatste dagen van de laatste tijden, de tijden van de Messias. Maar, helaas! wie zal leven als God dit doen zal? In hoeverre wij een algemene bekering van dat volk mogen verwachten, kan ik niet zeggen, maar ik ben zeker, dat wij moeten bidden, dat de Joden tot bekering mogen komen.

Bibliografische Informatie
Henry, Matthew. "Commentaar op Hosea 3". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/commentaries/dut/mhm/hosea-3.html. 1706.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile