Lectionary Calendar
Monday, December 23rd, 2024
the Fourth Week of Advent
Attention!
Tired of seeing ads while studying? Now you can enjoy an "Ads Free" version of the site for as little as 10¢ a day and support a great cause!
Click here to learn more!

Bible Commentaries
Hosea 4

Bijbelverkaring van Matthew HenryHenry's compleet

Zoek naar…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, HOSEA 4

Profeten zijn uitgezonden om te bestraffen, het volk zijn zonden voor te houden, het te waarschuwen voor de oordelen Gods, waaraan ze zich door hun zonden blootstelden, en tot die dienst wordt de profeet in dit en volgende hoofdstukken geroepen. Hij opent hier als raadsman van de Koning van de koningen, een gerechtelijk onderzoek tegen het volk Israëls, en tracht hen van hun zonde te overtuigen, en van hun ellende en gevaar om hun zonden, opdat hu iets goeds uitwerken mocht in de weg hunner boete en bekering.

I. Hij toont hun de reden van Gods twist met hen, een algemeen op-den-voorgrond-treden van ondeugd en heiligschennis Hosea 4:1, Hosea 4:2, onwetendheid en vergetelheid omtrent God, Hosea 4:6, Hosea 4:7, de wereldgezindheid van de priesters, Hosea 4:8, de dronkenschap en onreinheid Hosea 4:11, waarzeggerij en tooverij, Hosea 4:12, offeren en roken op de hooge plaatsen, Hosea 4:13, hoererij, Hosea 4:14, Hosea 4:18, omkoperij onder de regenten, Hosea 4:18.

II Hij toont hun, wat de gevolgen zullen zijn van Gods twist. God zou ze om deze dingen straffen, Hosea 4:9. Het ganse land zal verwoest worden, Hosea 4:3 allerlei volk afgesneden, Hosea 4:5, hun eer verloren Hosea 4:7, hun aardse behoefte onvoldaan, Hosea 4:10, en zij zelf beschaamd, Hosea 4:19. En wat hier, als het ergste van alles, dikwijls herhaald wordt, zij zouden aan hun zonden worden overgelaten, Hosea 4:17 zij zullen elkander niet bestraffen, Hosea 4:4, God zei ze niet straffen Hosea 4:14, ja, Hij zal ze voorspoedig maken, Hosea 4:16.

III. Hij waarschuwt Juda, niet in de voetstappen van Israël te treden, omdat zij zagen, dat die voetstappen naar de hel afdaalden. Hosea 4:15.

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, HOSEA 4

Profeten zijn uitgezonden om te bestraffen, het volk zijn zonden voor te houden, het te waarschuwen voor de oordelen Gods, waaraan ze zich door hun zonden blootstelden, en tot die dienst wordt de profeet in dit en volgende hoofdstukken geroepen. Hij opent hier als raadsman van de Koning van de koningen, een gerechtelijk onderzoek tegen het volk Israëls, en tracht hen van hun zonde te overtuigen, en van hun ellende en gevaar om hun zonden, opdat hu iets goeds uitwerken mocht in de weg hunner boete en bekering.

I. Hij toont hun de reden van Gods twist met hen, een algemeen op-den-voorgrond-treden van ondeugd en heiligschennis Hosea 4:1, Hosea 4:2, onwetendheid en vergetelheid omtrent God, Hosea 4:6, Hosea 4:7, de wereldgezindheid van de priesters, Hosea 4:8, de dronkenschap en onreinheid Hosea 4:11, waarzeggerij en tooverij, Hosea 4:12, offeren en roken op de hooge plaatsen, Hosea 4:13, hoererij, Hosea 4:14, Hosea 4:18, omkoperij onder de regenten, Hosea 4:18.

II Hij toont hun, wat de gevolgen zullen zijn van Gods twist. God zou ze om deze dingen straffen, Hosea 4:9. Het ganse land zal verwoest worden, Hosea 4:3 allerlei volk afgesneden, Hosea 4:5, hun eer verloren Hosea 4:7, hun aardse behoefte onvoldaan, Hosea 4:10, en zij zelf beschaamd, Hosea 4:19. En wat hier, als het ergste van alles, dikwijls herhaald wordt, zij zouden aan hun zonden worden overgelaten, Hosea 4:17 zij zullen elkander niet bestraffen, Hosea 4:4, God zei ze niet straffen Hosea 4:14, ja, Hij zal ze voorspoedig maken, Hosea 4:16.

III. Hij waarschuwt Juda, niet in de voetstappen van Israël te treden, omdat zij zagen, dat die voetstappen naar de hel afdaalden. Hosea 4:15.

Verzen 1-19

Hosea 4:1-19

I. Hier wordt de vierschaar gespannen, samenkomen en opmerkzaamheid gevorderd: Hoort des Heeren woord, gij kinderen van Israël, want tot u wordt het woord van deze beschuldiging gericht, hetzij gij horen, hetzij gij niet horen wilt. Van wie kan God verwachten, dat zij oplettend naar Hem luisteren zullen en zich laten waarschuwen, dan van de kinderen Israëls, Zijn eigen, uitverkoren volk? Ja, zij zullen gans bereid zijn, te horen welke troostwoorden God gaat spreken, maar zijn ze even bereid om te luisteren, als Hij met hen wil twisten? Ja, zij moeten naar Hem luisteren, wanneer Hij tegen hen pleit, wanneer Hij hun iets ten laste heeft te leggen: De Heere heeft een twist met de inwoners des lands, van dit land, van het Heilige Land. Zie, de zonde brengt alle kwaad voort, ze strooit verdeeldheid tussen God en Israël. God ziet zonde in Zijn eigen volk en roept het daarom voor Zijn rechterstoel. Sommige bijzondere punten van aanklacht bestaan tegen Zijn eigen volk, die niet bestaan tegen andere zondaars. Hij heeft een twist met hen, omdat zij Zijn verbond verbroken hebben, omdat ze Hem hebben gesmaad en Zijn gunsten met ondankbaarheid vergolden. Gods twist zal bepleit worden, bepleit met de oordelen Zijns monds, voordat de oordelen, van Zijn hand komen, opdat Hij gerechtvaardigd worde in al Zijn doen. En Gods twist moet men aanhoren, want vroeger of later verkrijgt Hij toch gehoor.

II. De aanklacht wordt gelezen, waarbij het ganse volk wordt beschuldigd van ergerlijke misdaden, die God grotelijks vertoornd hebben.

1. Zij worden beschuldigd van als volk hun voornaamste plichten nagelaten te hebben. Er is geen toorn noch weldadigheid, barmhartigheid noch recht, dit zwaarste van de wet, als onze Heiland ze noemt, Matthew 23:23 :het oordeel de barmhartigheid en het geloof. Het volk in zijn geheel scheen heel geen besef te hebben van wat men eerlijkheid noemt, zij maakten geen bezwaar te zeggen en te doen wat lijnrecht in strijd was met trouw en hun natuur verongelijkte. Veel minder hadden zij enig besef van barmhartigheid of van hun verplichting de armen te troosten en te helpen. En het is niet vreemd, dat er geen trouw en weldadigheid waren, want er was geen kennis Gods in het land. Wat voor goed kan verwacht worden, wanneer er geen kennis van God is? Het was juist het voorrecht van het land, dat God in Israël bekend was, en Zijn naam groot was hetgeen hun zonde verzwaarde, dat zij Hem niet kenden, Psalms 76:1.

2. Hieruit volgen de nationale zonden van de ergste aard, beide tegen de eerste en tweede tafel, want men stoorde zich nergens aan. Vloeken en liegen en doodslaan en stelen en overspel doen, zonden tegen het derde, negende, zesde, achtste en zevende gebod, werden in alle hoeken des lands gevonden, en onder alle rangen en standen van de maatschappij, Hosea 4:2. Het bederf was algemeen, wie goed was, bleefverborgen of verscholen of verborg zichzelf. Daarin breken ze door, dat is, gaan alle palen en perken van geweten en verstand en goddelijke wet te buiten. Zij hebben de overhand genomen, Job 36:7, zij zijn al te goddeloos en al te dwaas, Psalms 7:17, zij vieren hun verdorvenheid de vrijen teugel en breken door alles heen wat hun in de weg staat of hun in hun zondige loopbaan wil stuiten, gelijk water, dat buiten zijn oevers treedt. Zie, de zonde is een geweldige macht en staat voor niets, het hart van de kinderen van de mensen in hen is vol om kwaad te doen, Psalms 8:9. Wanneer zij dus doorbreken, raken bloedschulden aan bloedschulden, dat is, moorden worden overvloediglijk bedreven in alle delen des lands, als in een geregelde en aanhoudende opeenvolging. "Caedus aliae aliis sunt contiguae". Moorden raken aan moorden, een stroom bloeds vloeit onder hen af, zelfs koninklijk bloed. Het was juist omtrent die tijd, dat zoveel bloed werd vergoten om telkens de kroon machtig te worden, Sallum doodde Zacharia, Pekah doodde Pekahia, en Hosea doodde Pekah, en men mag aannemen, dat er toen ook onder de aanhangers van die koningen heel wat bloed is gestort, zodat het land door deze bloedschulden is ontheiligd geworden, Psalm. 106:38, het was van het ene einde tot het andere met onschuldig bloed vervuld, 2 Kings 21:16.

III. Het oordeel wordt over dit schuldige en verontreinigde land uitgesproken, Hosea 4:3. Het zal geheel verwoest worden. Het ganse land is met zonde besmet, en daarom zal het ganse land treuren onder Gods bittere oordelen, het zal rouwen en van alle welvaart en schoonheid beroofd zijn. Gelijk gezegd was, dat de dalen juichten en zongen van vreugde toen er overvloed en vrede was, zo wordt hier gezegd, dat het land treurt, omdat oorlog en hongersnood het woest maken. Het ganse land zal zijn zwavel en zout van de verbranding, werd in de wet gedreigd, Deuteronomy 29:23. Zij hadden alle Gods geboden verbroken, en nu dreigt God, al hun nooddruft te zullen wegnemen. Het land treurt, wanneer er noch gras voor het vee, noch kruid voor de dienst des mensen is, en dan zal ieder die daarin woont, kwijnen uit gebrek aan voedsel om het leven te onderhouden en tevergeefs verlangen naar wat het kan veraangenamen. De dieren des velds zullen kwijnen, Jeremiah 14:5, Jeremiah 14:6. Ja, de verwoesting van de vruchten van de aarde zal zo groot zijn, dat er voor de vogels des hemels niets te pikken zal zijn om in het leven te blijven. Zij zullen lijden met de mens, en hun vermageren en sterven zal een straf zijn voor degenen, die gewoon waren hun tafel met gevogelte bedekt te zien. Ja, de vissen van de zee zullen weggenomen worden of samenvergaderd, opdat zij in scholen aftrekken en betere wateren zoeken, en dan zal de visvangst niets meer betekenen. Deze verwoesting zal te die opzichte algemener zijn dan de vloed in Noachs tijd, want die liet de vissen van de zee ongemoeid. Het behoort tot de Egyptische plagen, dat Hij hun vis sloeg, Psalms 105:29, wanneer de wateren opdrogen, sterft de vis, Isaiah 50:2, Zephaniah 1:2, Zephaniah 1:3. Zie, wanneer de mens jegens God ongehoorzaam wordt, is het billijk, dat de lagere schepselen de mens niet langer ten dienste staan. O, hoeveel reden hebben wij, Gods geduld en barmhartigheid met ons land te bewonderen, omdat er, ondanks zoveel vloeken en liegen en moorden en stelen en overspel, nog zo'n overvloed van vlees en vis en gevogelte op onze dis wordt gevonden!

IV. Een bevel van de rechtbank, dat geen moeite moet genomen worden om de veroordeelden misdadiger tot berouw te brengen, met de reden van dat bevel.

Merk op,

1. Het bevel zelf, Hosea 4:4 :doch niemand twiste noch bestraffe iemand, laat geen middel beproefd worden om ze tot inkeer te brengen en terug te voeren, laat hun geneesheren ze opgeven als onherstelbaar en hun ziekte als ongeneeslijk. Het betekent, dat, zolang als er enige hoop voor zondaars is, wij hen om hun zonden moeten vermanen, het is een plicht, die wij elkander verschuldigd zijn, vermaan te geven en te ontvangen, het was een van de wetten van Mozes, Leviticus 19:17, Gij zult uw naaste naarstig berispen, het is een teken van broederlijke liefde. Soms is er noodzaak om scherp te berispen, niet maar te vermanen, maar met meer nadruk op te treden, zo traag zijn de mensen, hun zonden te laten varen. Maar het is een teken, dat personen en volken het verderf ten prooi gegeven worden, wanneer God zegt: "niemand twiste of bestraffe iemand." Toch luidt zo soms Gods bevel tot de profeten, niet voor hen te bidden, ondanks het gebod voor die zondaars. Maar de betekenis is: zij zijn zo verhard in de zonde, en zo rijp voor de ondergang, dat het wel niet baten zal, met hen te spreken of met God voor hen te spreken. Zie, het ziet er slecht met een volk uit, wanneer bestraffers het stilzwijgen wordt opgelegd, en zij, die tegen de zonden des tijds moesten getuigen, zich terugtrekken en de zaak opgeven. Zie 2 Chronicles 25:16.

2. De redenen van dit bevel. Niemand twiste of bestraffe iemand, want,

a. Zij zijn vast besloten, in de zonde voort te gaan, en geen bestraffing zal hen daarvan genezen: uw volk is als die met de priester twisten, zij zijn zo onbeschaamd geworden in hun zonde, zo brutaal en ongeduldig onder de bestraffing, dat zij zelfs een priester in het aangezicht zullen vliegen, als hij ze ook maar op de zachtste wijze hun kwaad voorhoudt, zonder enige eerbied voor hun ambt en plicht, hoe kunnen zij dan een gewoon mens geduldig aanhoren? Zie, die zondaars tonen, hoe verhard hun hart is, die met hun voorgangers twisten, omdat die hen getrouw vermanen, en zij, die zich tegen zulk vermaan verzetten, dat naar Gods ordening tot hun behoud moet dienen, hebben het voorrecht van broederlijke terechtwijzing verbeurd. Misschien slaat dit op de goddeloosheid van Joas, koning van Juda, en van zijn volk van die tijd, die Zacharias, de zoon van Jojada, stenigden, omdat hij hun een boodschap van God overbracht, 2 Chronicles 24:21. Die was een priester, zij twistten met hem, toen hij zijn ambt waarnam tussen de tempel en het altaar. Dr. Lightfoot meent, dat de profeet op dit voorval het oog had, toen hij sprak, Hosea 4:2, van bloedschulden, die aan bloedschulden raken, het bloed van de offeraar werd gemengd met dat van het offer. Dat, zegt hij, is het toppunt van goddeloosheid, van toen af dateert hun val, Matthew 23:1-35, gelijk dit hun onbekeerlijkheid bewijst, dat het volk met de priester twist, daarom moet niemand met iemand twisten, niemand een ander vermanen. Want

b. God is eveneens besloten met hun val voortgang te maken, Hosea 4:5 :"Daarom, omdat gij geen bestraffing, geen raad wilt aannemen, zult gij vallen, en het is ijdele moeite, daartegen enigen maatregel te nemen, want het besluit is uitgegaan. Gij zult struikelen en vallen bij dag, en de profeet, de valse profeet die u vleide en verleidde, zal zelfs met u vallen bij nacht, beide gij en uw profeet zullen bij dag en bij nacht vallen, het zal een doorlopende val zijn, van de een ramp in de andere, de duisternis des nachts zal u niet beschutten noch het licht des daags u helpen om te vlieden." De profeten zijn blinde leidslieden en het volk blinde volgelingen, voor blinden zijn dag en nacht gelijk. Hetzij dus bij dag of bij nacht zij zullen samen in de gracht vallen. "Gij zult vallen bij dag, wanneer gij het minst zult vrezen te vallen en u veilig waant, wanneer het door anderen gezien en opgemerkt wordt, en gij dus beschaamd zult staan. En de profeet zal bij nacht vallen, wanneer het voor hem het afschrikwekkendst zal zijn." Zie, de ondergang dergenen, die anderen ten ondergang gebracht hebben, zal in bijzondere mate ondragelijk zijn. En meenden de kinderen, dat zij, in gevaar van te vallen, door hun moeder zouden geholpen worden? IJdelheid zal het zijn, dat te verwachten, want Ik zal uw moeder uitroeien, Hosea 4:5, uw moeder Samaria, de moederstad, de gehele staat, het ganse koninkrijk, dat als een moeder over allen staat. Alles zal tot zwijgen gebracht worden. Zie, als allen met elkander schuld hebben, dan kan niets anders verwacht worden dan dat allen in de ondergang begrepen worden.

God gaat hier voort, met volk en priesters te twisten. Het volk als degenen, die met de priester twisten, Hosea 4:4, wanneer het priesters had, die hun plicht deden. Maar de meesten leefden in gestadige verwaarlozing van hun plicht, en daarom is hier ook een woord voor die priesters en voor het volk, dat gaarne zulke priesters had, Jeremiah 5:31. En het is opmerkelijk, hoe de straf op de zonde past, en hoe God, om Zijn doen te rechtvaardigen, de n tegenover de andere plaatst. I. Het volk twistte met de priesters, die hun de kennis van God zouden geleerd hebben, billijkerwijze werden zij daarom uitgeroeid, omdat zij zonder kennis waren, Hosea 4:6. Zie, degenen die tegen het licht opstaan, kunnen niets anders verwachten dan in de duisternis om te komen. Of het is een aanklacht tegen de priesters, die het volk moesten onderwezen hebben, Psalms 12:9, maar het niet gedaan hadden of zo gedaan, dat het was als niet gedaan, zodat er geen kennis Gods in het land was en omdat er geen profetie was, werd het volk ontbloot Spreuk. 29:18. Zie, onwetendheid is niet de moeder van vroomheid, maar veeleer van verwoesting, gemis aan kennis is de ondergang van de enkele mens en van het volk. Zij zijn Mijn volk, dat dus uitgeroeid wordt, hun betrekking tot God als Zijn volk verergert zowel de zonde van geen moeite te nemen om kennis van God te verkrijgen, onder Wiens bestuur zij staan en met Wien zij geen verbond hadden als de zonde dergenen, die hen moesten onderricht hebben. God had Zijn kinderen in hun school gezonden, maar zij hadden er niet aan gedacht, inderdaad aan die kinderen onderwijs te geven.

II. Beiden, priesters en volk, verwierpen de kennis, en daarom is God rechtvaardig, als Hij hen verwerpt. De reden, waarom het volk niet leerde, en de priesters niet onderwezen, was niet, dat zij geen licht hadden, maar omdat zij het licht haatten, niet omdat zij geen middelen kenden om kennis van God te verkrijgen en die mee te delen, maar omdat ze er geen hart voor hadden, zij verwierpen ze. Zij begeerden de kennis van Gods wegen niet, maar hielden zich van verre, zij sloten hun ogen voor het licht, en daarom zegt God: Ik heb u ook verworpen, Ik weiger, u te kennen en u te erkennen. Gij wilt Mij niet kennen, maar wijkt van Mij, daarom zeg Ik: Wijkt van Mij, gij werkers van de ongerechtigheid, Ik ken u niet."

1. De priesters zullen niet langer hun voorrechten genieten of in de dienst gebruikt worden, noch er ooit weer voor in aanmerking komen, gelijk wij dat vinden Ezechiël 44:13. Zie, predikanten, die zelf de kennis verwerpen, die ergerlijk onwetend zijn, moeten niet als predikanten erkend worden, ook hetgeen zij schijnen te hebben, moet hun ontnomen worden, Luke 8:18.

2. Het volk zal niet langer zijn wat het geweest is, een koninklijk priesterdom, een koninkrijk van priesters, Exodus 19:6. Door de kennis te verwerpen, verbeurt Gods volk zijn eer en bezoedelt zijn kroon.

III. Zij hadden de wet Gods vergeten, wensten noch trachtten die te onthouden, noch de kennis ervan aan het nageslacht over te leveren, en daarom zal God ze terecht met hun kinderen vergeten, kinderen van het volk, zij hadden ze niet opgevoed, gelijk behoorde, in de kennis van God en hun plicht jegens Hem, en daarom verloochent God ze en acht Zijn verbond verbroken. Zie, als ouders hun kinderen niet onderwijzen wanneer zij jong zijn, hun Schepper te gedenken, dan kunnen zij niet verwachten, dat hun Schepper hen gedenken zal. Ook kan het op de kinderen van de priesters slaan, die zullen hun vaderen in de bediening niet opvolgen, maar tot armoede vervallen, gelijk Eli's huis gedreigd was, 1 Samuel 2:20.

IV. Zij onteerden God met datgene, wat hun eer was, en daarom zal God hen terecht van die eer beroven, Hosea 4:7. Het was hun eer, dat zij in aantal waren toegenomen, tevens in welvaart, macht en waardigheid. Het begin des volks was gering, maar in verloop van tijd nam het zeer toe en werd aanzienlijk, de priesterfamilie vooral breidde zich wonderlijk uit. Maar, toen zij toenamen, zondigden zij tegen God. Hoe talrijker het volk werd, des te meer zondigde het, des te meer heiligschennis beging het, hun welvaart, eer en macht deed hen des te meer zondigen. Daarom, zegt God, zal Ik hunlieder eer in schande veranderen. Is hun aantal hun eer? God zal dat aantal verminderen en weinigen doen overblijven. Is hun rijkdom hun eer? God zal ze verarmen en omlaag brengen, zodat ze beschaamd zullen staan over datgene, waarin ze eens roemden. Hun priesters zullen verachtelijk en onwaard gemaakt worden, I Samuël 2:9. Zie, datgene, wat onze eer is, zal, als wij er God mee onteren, vroeger of later, onze schande worden, want wie God versmaden, zullen licht geacht worden, 1 Samuel 2:30.

V. De priesters aten de zonde van Gods volk, en daarom zullen zij eten, maar niet zat worden.

1. Zij misbruikten het deel, dat de priesters was toegewezen, de priesters van het huis Arons, volgens Gods wet, voor de zelfgemaakte priesters bij de kalveren hunner eigen vinding, Hosea 4:8. Zij eten de zonde van Mijn volk, dit is hun zondoffers. Indien dat bedoeld is van de priesters van de gouden kalveren, dan betekent het, dat die namen waarop zij heel geen recht hadden, zij matigden zich de inkomsten van de priesters aan, hoewel zij geen oprechte priesters waren. Wordt het evenwel bedoeld van de echte priesters, dan ziet het op de gretigheid, waarmede zij beslag legden op wat hun ambt toekwam, terwijl ze van hun ambt zelf weinig werk maakten. Zij mestten zich vet van hun deel van de offers des Heeren, doch vergaten het werk, waarvoor zij zo goed betaald worden. Zij zetten hun hart op des volks ongerechtigheden, zij hieven hun ziel tot hen op, dat is: zij waren blij, als het volk ongerechtigheid bedreef, omdat het daarvoor genoopt werd, zoenoffers te brengen, waarvan zij hun deel kregen. Hoe meer zonde, des te meer offeranden, en daarom bekommerden zij zich niet ons de zonden des volks. In plaats van het volk voor de zonde te waarschuwen, moedigden zij het aan om te zondigen, met het oog op de offers, die hun juist moesten tonen, welk een kwaad tegen God de zonde was, die zulk een verzoening nodig maakte, en wezen het op de goedkoopte van de zonde, die zo gemakkelijk uitgewist werd zo hadden zij behagen in de zonden des volks en hielpen in stand houden wat neergeworpen moest worden. Zie, het is zeer goddeloos, zich te verheugen over de zonde van anderen, wanneer daarin voor ons voordeel gelegen is.

2. God zal hun daarom de zegen van hun onderhoud wezen, Hosea 4:10. Zij zullen eten, maar niet zat worden. Ofschoon zij grote overvloed hebben vanwege de menigvuldige offers, die gebracht worden, toch zullen zij er geen voldoening van smaken. Of hun voedsel gedijt niet, of hun honger is onverzadelijk. Zie, wat onwettig verkregen wordt kan geen baat geven, ook niet wat onmatig begeerd wordt, juist die onverzadelijke begeerten kunnen niet verzadigd worden, en zij zullen nooit genoeg hebben, die nooit weten wat genoeg is. Zie Micah 6:14, Hagg. 1:6.

Vl. Hoe meer zij toenamen, des te meer zondigden zij, Hosea 4:7, en daarom, ofschoon zij hoereerden, ofschoon zij de goddelooste middelen gebruikten om het volk te vermenigvuldigen, zij zouden niet uitbreken in menigte. Al hebben zij vele vrouwen en bijwijven, gelijk Salomo toch zullen hun huizen niet gebouwd worden' hun nakomelingschap niet talrijk zijn, evenmin als die van Salomo. Zie, degenen, die op onwettige wijze of vermenigvuldiging aansturen, zullen teleurgesteld worden. En daarom zal God in al hun plannen blazen, omdat zij nagelaten hebben de Heere in acht te nemen. Er was een tijd geweest, dat zij de Heere wel in acht namen, dat Zijn gezag en wet bij hen gewicht in de schaal legden, maar zij hebben het nagelaten, zij letten niet meer op Zijn woord noch op Zijn doen, zij kennen Hem in geen van beide. Zij verlaten Hem en nemen Hem niet in acht: zij zijn zo afvallig geworden, dat zij God heel niet meer achten, maar volslagen zonder God in de wereld zijn. Zie, zij, die nalaten de Heere in acht te nemen, laten alle goed na, en kunnen niets anders verwachten dan dat alle goed hen verlaat. VII. Volk en priesters verhardden elkander in de zonde, en daarom zullen zij dezelfde straf delen, Hosea 4:9. Daarom gelijk het volk, alzo zal de priester zijn. Zij stonden schuldig aan dezelfde zonde, priesters en volk waren even onwetend en onheilig, zonder eerbied voor God en Zijn wet, en overgegeven aan afgoderij, daarom zullen ze dezelfde straf lijden. God zal oordelen over hen brengen, namelijk de verwoesting van priester en volk, de hongersnood die het volk zijn spijs ontneemt, zal de priesters van hun spijsoffers beroven, Joel 1:9. Het maakt een deel uit van de beschrijving van een algehele verwoesting, dat het zal zijn met het volk als met de priester, Isaiah 24:2. Gods oordelen maken geen verschil, als ze eenmaal uitgestort worden. Zie, die deel hebben aan de zonde, zullen ook deel hebben aan de straf. zo zal God hun beider wegen over hen beide bezoeken, en hun beider handelingen hun vergelden. God zal hun handelingen op hen doen wederkeren ( zo luidt het letterlijk), wanneer de zonde bedreven is, meent de zondaar, dat ze voorbij is en niemand er meer van zal horen, maar hij zal ervaren, dat ze openbaar gemaakt wordt en op zijn hoofd wederkeert, hetzij tot verootmoediging of tot veroordeling.

VIII. Zij gaven zich aan zinnelijk genot over, om hun hart tevreden te stellen, maar zij zullen ondervinden, dat hun land weggenomen wordt, Hosea 4:11. Hoererij, en wijn en most neemt het hart weg. Sommigen verbinden deze woorden met de vorige. Zij hebben de Heere verlaten, om te hoereren en om wijn en most. Of: omdat zij het hart weggenomen hebben. Hun zinnelijk genot heeft hen vervreemd van hun godsvrucht en al het goede in hen gesmoord. Of: wij kunnen het opvatten als een bijzonder vonnis, waarin een grote waarheid verborgen ligt, die wij door de ervaring van iedere dag bevestigd vinden, dat dronkenschap en onreinheid zonden zijn, die de mens verdwazen en dronken maken, verzwakken en krachteloos maken. zowel de moed als het verstand gaan zo verloren.

In deze verzen hebben wij als tevoren,

I. Het volk Israëls beschuldigd van de zonden, waarom God met Zijn volk twistte, die zijn:

1. Geestelijke hoererij of afgoderij. Zij hebben in hun hart een geest van de hoererijen, een sterke neiging tot die zonde, de begeerte en het verlangen huns harten ligt geheel in die richting, het is hun eigen goddeloosheid, zij worden er met een onverklaarbaar geweld heengetrokken, en dit doet hen dwalen. Zie, de dwalingen en fouten van het verstand zijn gewoonlijk een gevolg van bedorven genegenheden daarom hebben de mensen een goede gedachte van de zonde, omdat ze ertoe geneigd zijn. En als ze zulke verkeerde voorstellingen van de afgoden hebben, is het geen wonder, dat ze met zo'n hoofd en zo'n hart van onder hun God weghoereren. Hosea 4:12. Zij hadden Hem als hun Hoofd en Man onderdanig moeten zijn onder Zijn leiding en bestuur blijven, maar zij braken die trouw en stelden zich onder leiding en bescherming van valse goden. zo, Hosea 4:15, had Israël overspel bedreven, hun gedrag is de verering hunner afgoden, was dat ener overspeelster, lichtzinnig en onbeschaamd. En, Hosea 4:16, Israël is onbandig als een onbandige koe, als een ongewend kalf (gelijk sommigen vertalen), of als een verdorvene en weerspannige (volgens anderen), gelijk een razende koe als krankzinnig door de weide rent, of, zo ze onder het juk is, achteruit wil in plaats van vooruit, en haar nek van het juk tracht te ontdoen, en haar poot uit de voer te rukken. zo onwillig, onbandig, onhandelbaar, was het volk Israël. Het was begonnen met het juk van Gods geboden op de nek te nemen, maar het sloeg achteruit, als kinderen Belials, die geen juk dragen. En toen de profeten waren gezonden met de prikkels van bestraffing om ze voort te drijven, sloegen ze tegen de prikkels en liepen achteruit. Alles samengenomen, Hosea 4:17, is dit: Efraïm is vergezeld met de afgoden, is ermede getrouwd, zijn genegenheden zijn voor, en zijn hart is gesteld op de afgoden. Twee voorbeelden van deze geestelijke hoererij worden gegeven, in beide gaven ze hun afgoden de eer, die Gode alleen toekwam.

a. Zij raadpleegden hun orakels en maakten gebruik van dat soort waarzeggerij, dat zij van hun afgodische priesters geleerd hadden, Hosea 4:12 :Mijn volk vraagt zijn hout, zijn houten afgoden, zij roepen die aan om raad en voorschrift in hetgeen zij te doen hebben en wat hun overkomt. Zij zeggen tot een hout: Gij zijt mijn vader, Jeremiah 2:27. Ware het inderdaad hun vader, dan zou het ook eer waardig zijn. Maar dat was een hoon jegens God, die inderdaad hun Vader was, en Wiens levende orakels zij bij zich hadden, welke zij ten allen tijde mochten vragen. Hoe dwaas en ondankbaar dus, een hout te vragen. En zij verwachtten, dat hun hout het hun bekend zou maken, wat zij niet wisten, en hoe zij handelen moesten. Waarschijnlijk doelt dit op goddeloze wegen van waarzeggerij, onder de heidenen in zwang, die de Joden van hun overnamen, door een stak hout, of een stok, of, gelijk Nebukadnezar deed, door pijlen, Ezechiël 21:11. Zie, zij, die Gods godspraken verlaten, nemen de gebruiken van de wereld en des vleeses over, raadplegen wezenlijk slechts hout en stenen.

b. Zij brachten hun offers als waren het goden, wier gunst zij nodig hadden, en wier wraak zij vreesden en wensten te ontgaan, Hosea 4:13. Zij offerden hun, om ze te verzoenen en tevreden te stellen, en rookten hun, om hun aangenaam te zijn en te behagen, en hoopten door beide middelen hun gunst te verwerven. God had een plaats gekozen, waar Hij wonen wilde en Zijn naam bekend maken, maar zij versmaadden die en namen andere plaatsen voor hun ongodsdienstige plechtigheden, die hun eigen verbeelding prikkelden. Zij kozen,

A. Hooge plaatsen, de hoogten van de bergen en de heuvelen, dwaselijk menende, dat de hoogte van de bodem hun enig voordeel zou geven, wanneer ze de hemel naderden

B. Beschaduwde plaatsen, onder eiken, en populieren, en iepen, omdat hun schaduw goed was, vooral in die hete landen en daarom geloofden zij, daarmede hun goden te believen, of zij verbeeldden zich, dat donkere schaduw overpeinzingen begunstigt, de geest ontzag inboezemt en daarom geschikt is voor godsdienstplechtigheden.

2. Lichamelijke hoererij is een tweede misdaad, die hun ten laste wordt gelegd, Hosea 4:18 :Zij doen niet dan hoereren. Zij dreven handel in onreinigheden, het geschiedde niet nu en dan, maar het was een doorgaand bedrijf, gelijk het geval is bij velen, wier ogen vol overspel zijn, en die niet ophouden van zondigen, 2 Peter 2:14. De afschuwelijke vuilheid en wulpsheid, die in Israël werd gevonden, wordt hier genoemd,

a. Als hand aan hand gaande met hun afgoderij, hun valse goden dreven er hen toe, want de duivel, die zij dienden, hoewel een geest, is een onreine geest. Zij, die de afgoden aanbaden, scheidden zichzelf af met de hoeren en offerden met de snoodste hoeren, want, omdat het hun niet goeddacht, God in erkentenis te houden, maar zij Hem onteerden, daarom gaf God hen ook over in de begeerlijkheden van hun harten tot onreinigheid om hun lichamen onder elkander te onteren, Romans 1:24, Romans 1:28.

b. Als straf daarvoor. De mannen, die de afgoden vereerden, werden afgescheiden met de hoeren, die de afgodische plechtigheden bijwoonden, als in de dienst van Bal-Peor, Numbers 25:1,Numbers 25:2. Om hen daarvoor te tuchtigen, gaf God hun vrouwen en dochters aan dezelfde vuile begeerten over: Zij hoereerder en bedreven overspel, Hosea 4:13, wat haar mannen en vaders tot groot verdriet moest zijn. Zij, die zelf niet kuisch zijn, begeren toch, dat hun vrouwen en dochters het zijn. Maar nu konden zij haar zonde lezen in hun straf, gelijk Davids overspel gestraft werd, toen zijn eigen zoon tot zijn bijwijven inging, 2 Samuel 12:11. Zie, wanneer dezelfde zonde, die een mens begaan heeft, hem in anderen smart en droefheid veroorzaakt, dan moet hij erkennen, dat de Heere rechtvaardig is.

3. Dat het recht verbroken wordt, Hosea 4:18. Hun schilden (dit is hun overheden) het is een schande! beminnen het woord: Geeft! dit is zij worden gaarne omgekocht, daarom hebben zij gedurig in hun mond het woord Geeft. Zij houden van vuil gewin, iedereen, die een rechtzaak met hen te behandelen heeft, moet de vraag verwachten: Wat wilt ge geven? Ofschoon zij als overheden verplicht zijn recht te spreken zonder enige beloning, kan men er zeker op rekenen, dat zij voor geld onrecht doen. Zie, de geldgierigheid, dit is de begeerte naar geld is de dood voor rechtvaardigheid en de wortel van alle kwaad. Maar is dat van alle mensen waar, bijzonder toch is het voor overheden (die mannen moeten zijn, God vrezende en de gierigheid hatende) een schande, dit woord: Geeft! te beminnen. Misschien wordt dit bedoeld met het woord van beschuldiging: Hun zuiperij is afvallig, hun drank is zuur, smaakt niet, ontbreekt geheel. Wanneer het recht rechtvaardiglijk wordt uitgeoefend, dan is het verfrissend, als drank voor de dorstige, want als het struikelt in de straten, en de rechters zich laten omkopen om de onschuldige te veroordelen en de schuldige vrij te spreken, dan is het als zure drank, dan verandert het recht in alsem, Amos 5:7. Ook kan het in het algemeen wijzen op de verdorven zeden van het hele volk, alle leven en geest was verloren, zij waren Gode zo walgelijk geworden als zuur drinken ons is. Zie Deuteronomy 31:29.

II. De tekenen van Gods toorn tegen hen om hun zonden.

1. Hun vrouwen en dochters zouden niet gestraft worden voor het onrecht en de schande, die zij haar gezinnen aandeden, Hosea 4:14 :Ik zal over uw dochteren geen bezoeking doen, en als zij zonder straf bleven. zouden zij er niet in voortgaan. Zie, de straffeloosheid van de ne zondaar is soms de straf voor de anderen. Of: Ik zal haar niet straffen zoals Ik u straffen zal, want gij moet erkennen, gelijk Juda tegenover zijn schoondochter deed: Gij zijt rechtvaardiger dan ik, Genesis 38:26.

2. Zij zouden zelf voor een tijd voorspoed hebben, maar hun voorspoed zou tot hun ondergang medewerken. Het komt als een teken van Gods wraak, Hosea 4:16 :Nu zal de Heere hen weiden als een lam in de ruimte, zij zullen een vette, grote weide hebben, waarin zij tot verzadiging toe eten zullen en wel van het beste, maar het zal alleen zijn om ze voor de slachtbank gereed te maken, als een vetgemest kalf. Als zij vet en groot worden, is het alleen voor de slachter. Maar anderen laten ze weiden als een lam op de gemeenteweide, inderdaad een ruime plaats, maar waar het gras kort en geen schaduw te vinden is. De Herder Israëls zal ze beide uit Zijn weiden en Zijn bescherming verstoten.

3. Geen middelen moeten aangewend worden om ze tot bekering te brengen, Hosea 4:17 :Efraïm is vergezeld met de afgoden, bemint ze en heeft er zich aan overgegeven, en daarom: laat hem varen, als in Hosea 4:4. Dat niemand iemand twiste noch bestraffe. Laat hem wandelen naar het goeddunken zijns harten, naar zijn eigen raadslagen, wij wilden hem helen maar hij wilde niet geheeld worden, daarom laat hem varen. Zie wat hun einde zal zijn Deuteronomy 32:20. Zie, het is een droevig en treurig oordeel voor iemand, als hij aan zijn zonde wordt overgelaten, want God zegt aangaande de zondaar: Hij is vergezeld met de afgoden, met de wereld en het vlees, hij is ongeneeslijk trots, begerig, onheilig, een onverbeterlijke dronkaard of overspeler, laat hem varen, prediker, laat hem varen, goddelijke bemoeienis, laat hem varen. Laat niets hem wekken, totdat hij ontwaakt in het helse vuur. De vader vermaant zijn weerspannige zoon niet meer wanneer hij besluit hem te onterven. Zij, die in hun zonde niet tot nadenken zijn te brengen, zullen om hun zonde omkomen.

4. Zij zouden met een snelle en beschamende verwoesting weggedreven worden, Hosea 4:19 :Een wind heeft hen gebonden in zijn vleugelen, om ze weg te voeren in gevangenschap, plotseling, met geweld, onweerstaanbaar, hij zal ze wegvoeren als een wervelwind, Psalms 58:9. Dan zullen zij beschaamd worden wegens hun offeranden, beschaamd over hun zonde van afgoden offers te brengen, beschaamd over hun dwaasheid, zoveel ten koste gelegd te hebben voor afgoden, die geen macht bezitten hen te helpen, en daardoor God tot hun vijand te maken, die almachtig is en hen kan verderven. Zie, er zijn offers, waarover de mens eens beschaamd zal staan. Zij, die hun tijd, kracht eer, gemak aan de wereld en het vlees hebben opgeofferd, zullen zich eenmaal daarover schamen. Ja, en wie God blinde, en lamme, en gebrekkige offers brengen, zal daarover eveneens beschaamd worden.

III. De waarschuwing, tot Juda gericht, om niet te zondigen naar het voorbeeld van Israëls overtreding. Aan het einde van Hosea 4:14 wordt gezegd: Het volk dan, dat geen verstand heeft, zal omgekeerd worden. Zij zullen noodzakelijk vallen, die niet verstaan, hoe zij de struikelblokken moeten vermijden of te boven komen, die zij ontmoeten (en daarom wie meent te staan, zie toe, dat hij niet valle), wat vooral de twee stammen geldt, Hosea 4:15:zo gij, o Israël! wilt hoereren, dat immers Juda niet schuldig worde. Hoewel Israël zich aan afgoderij heeft overgegeven, laat Juda er niet door besmet worden. Nu,

1. Is dat een zeer nodige waarschuwing. De mannen Israëls waren broeders en naaste buren van de mannen Juda's. Israël was talrijker en in die tijd in voorspoedige omstandigheden, en daaruit groeide een gevaar voor Juda, om hun weg te leren en in die strik gevangen te worden. Zie, hoe dichter we bij de besmetting van de zonde leven, des te meer moeten wij op onze hoede zijn.

2. Het was een zeer redelijke waarschuwing. zo gij, o Israël! wilt hoereren, dat Juda niet schuldig worde, want Juda kan beter kennis verkrijgen dan Israël, het heeft de tempel en de priesterschap en een koning uit het huis van David. De Silo moet uit Juda komen, voor Juda heeft God nog menigen groter zegen bestemd. Laat dus Juda niet schuldig worden, want van Juda wordt nog meer verwacht dan van Israël. Juda zal het dus ook harder te verantwoorden hebben, zo het overtreedt, en God zal het Juda meer kwalijk nemen. Als Israël wilt hoereren, laat Juda het niet doen, want dan heeft God geen volk meer, dat Zijn naam belijdt. God spreekt hier tegen Juda, als eens Christus tot de twaalven, toen velen Hem de rug toekeerden en Hem verlieten: Wilt gijlieden ook niet weggaan? John 6:67. Zie degenen, die tot hiertoe aan hun oprechtheid hebben vastgehouden, moeten, juist daarom, blijven vasthouden, zelfs in tijden van algemene afval. Om nu Juda te bewaren van Israël hierin na te volgen, worden twee regelen gegeven:

a. Om niet aan afgoderij zich schuldig te maken, moeten zij van de plaatsen van de afgoderij verre blijven: Komt gij toch niet te Gilgal, waar al hun boosheid is, Hosea 9:15, Hosea 12:11, , daar maakten ze des overtredens veel, Amos 4:4. Misschien koesterden zij een bepaalde eerbied voor die plaats, omdat Jozua van haar eens was gezegd: De plaats, waar gij staat, is heiig land, Joshua 5:15. Daarom wordt hun verboden: komt niet te Gilgal, Amos 5:5. En om dezelfde reden moeten zij niet naar Beth-Aven opgaan, het huis van de ijdelheid, terwijl Beth- El Huis Gods betekent. Zie, zij, die niet begeren in de zonde te vallen en de duivel ten buit te worden, moeten met overleg de aanleiding tot en de plaatsen van de zonde vermijden, niet op des duivels grond treden.

b. Om niet aan afgoderij schuldig te worden, moeten ze zich voor heiligschennis wachten, niet zweren: zo waarachtig als de Heere leeft. Zij moeten die woorden niet lichtzinnig op de lippen nemen, maar zeggen: zo waarachtig als de Heere leeft! in waarheid in recht en in gerechtigheid, Isaiah 1:2. Wat verboden wordt, is het zweren in leugen en ongerechtigheid, onbedacht en vals zweren, om te misleiden en niet zweren bij de Heere en bij Malcham, Zephaniah 1:5. Zie, zij die bij de Heere willen blijven, moeten ontzag en vreze voor Hem hebben, immer met ernst en eerbied van Hem spreken. Want wie Gods naam als in scherts of onbedacht op de lippen nemen, kunnen overal een god van maken.

Verzen 1-19

Hosea 4:1-19

I. Hier wordt de vierschaar gespannen, samenkomen en opmerkzaamheid gevorderd: Hoort des Heeren woord, gij kinderen van Israël, want tot u wordt het woord van deze beschuldiging gericht, hetzij gij horen, hetzij gij niet horen wilt. Van wie kan God verwachten, dat zij oplettend naar Hem luisteren zullen en zich laten waarschuwen, dan van de kinderen Israëls, Zijn eigen, uitverkoren volk? Ja, zij zullen gans bereid zijn, te horen welke troostwoorden God gaat spreken, maar zijn ze even bereid om te luisteren, als Hij met hen wil twisten? Ja, zij moeten naar Hem luisteren, wanneer Hij tegen hen pleit, wanneer Hij hun iets ten laste heeft te leggen: De Heere heeft een twist met de inwoners des lands, van dit land, van het Heilige Land. Zie, de zonde brengt alle kwaad voort, ze strooit verdeeldheid tussen God en Israël. God ziet zonde in Zijn eigen volk en roept het daarom voor Zijn rechterstoel. Sommige bijzondere punten van aanklacht bestaan tegen Zijn eigen volk, die niet bestaan tegen andere zondaars. Hij heeft een twist met hen, omdat zij Zijn verbond verbroken hebben, omdat ze Hem hebben gesmaad en Zijn gunsten met ondankbaarheid vergolden. Gods twist zal bepleit worden, bepleit met de oordelen Zijns monds, voordat de oordelen, van Zijn hand komen, opdat Hij gerechtvaardigd worde in al Zijn doen. En Gods twist moet men aanhoren, want vroeger of later verkrijgt Hij toch gehoor.

II. De aanklacht wordt gelezen, waarbij het ganse volk wordt beschuldigd van ergerlijke misdaden, die God grotelijks vertoornd hebben.

1. Zij worden beschuldigd van als volk hun voornaamste plichten nagelaten te hebben. Er is geen toorn noch weldadigheid, barmhartigheid noch recht, dit zwaarste van de wet, als onze Heiland ze noemt, Matthew 23:23 :het oordeel de barmhartigheid en het geloof. Het volk in zijn geheel scheen heel geen besef te hebben van wat men eerlijkheid noemt, zij maakten geen bezwaar te zeggen en te doen wat lijnrecht in strijd was met trouw en hun natuur verongelijkte. Veel minder hadden zij enig besef van barmhartigheid of van hun verplichting de armen te troosten en te helpen. En het is niet vreemd, dat er geen trouw en weldadigheid waren, want er was geen kennis Gods in het land. Wat voor goed kan verwacht worden, wanneer er geen kennis van God is? Het was juist het voorrecht van het land, dat God in Israël bekend was, en Zijn naam groot was hetgeen hun zonde verzwaarde, dat zij Hem niet kenden, Psalms 76:1.

2. Hieruit volgen de nationale zonden van de ergste aard, beide tegen de eerste en tweede tafel, want men stoorde zich nergens aan. Vloeken en liegen en doodslaan en stelen en overspel doen, zonden tegen het derde, negende, zesde, achtste en zevende gebod, werden in alle hoeken des lands gevonden, en onder alle rangen en standen van de maatschappij, Hosea 4:2. Het bederf was algemeen, wie goed was, bleefverborgen of verscholen of verborg zichzelf. Daarin breken ze door, dat is, gaan alle palen en perken van geweten en verstand en goddelijke wet te buiten. Zij hebben de overhand genomen, Job 36:7, zij zijn al te goddeloos en al te dwaas, Psalms 7:17, zij vieren hun verdorvenheid de vrijen teugel en breken door alles heen wat hun in de weg staat of hun in hun zondige loopbaan wil stuiten, gelijk water, dat buiten zijn oevers treedt. Zie, de zonde is een geweldige macht en staat voor niets, het hart van de kinderen van de mensen in hen is vol om kwaad te doen, Psalms 8:9. Wanneer zij dus doorbreken, raken bloedschulden aan bloedschulden, dat is, moorden worden overvloediglijk bedreven in alle delen des lands, als in een geregelde en aanhoudende opeenvolging. "Caedus aliae aliis sunt contiguae". Moorden raken aan moorden, een stroom bloeds vloeit onder hen af, zelfs koninklijk bloed. Het was juist omtrent die tijd, dat zoveel bloed werd vergoten om telkens de kroon machtig te worden, Sallum doodde Zacharia, Pekah doodde Pekahia, en Hosea doodde Pekah, en men mag aannemen, dat er toen ook onder de aanhangers van die koningen heel wat bloed is gestort, zodat het land door deze bloedschulden is ontheiligd geworden, Psalm. 106:38, het was van het ene einde tot het andere met onschuldig bloed vervuld, 2 Kings 21:16.

III. Het oordeel wordt over dit schuldige en verontreinigde land uitgesproken, Hosea 4:3. Het zal geheel verwoest worden. Het ganse land is met zonde besmet, en daarom zal het ganse land treuren onder Gods bittere oordelen, het zal rouwen en van alle welvaart en schoonheid beroofd zijn. Gelijk gezegd was, dat de dalen juichten en zongen van vreugde toen er overvloed en vrede was, zo wordt hier gezegd, dat het land treurt, omdat oorlog en hongersnood het woest maken. Het ganse land zal zijn zwavel en zout van de verbranding, werd in de wet gedreigd, Deuteronomy 29:23. Zij hadden alle Gods geboden verbroken, en nu dreigt God, al hun nooddruft te zullen wegnemen. Het land treurt, wanneer er noch gras voor het vee, noch kruid voor de dienst des mensen is, en dan zal ieder die daarin woont, kwijnen uit gebrek aan voedsel om het leven te onderhouden en tevergeefs verlangen naar wat het kan veraangenamen. De dieren des velds zullen kwijnen, Jeremiah 14:5, Jeremiah 14:6. Ja, de verwoesting van de vruchten van de aarde zal zo groot zijn, dat er voor de vogels des hemels niets te pikken zal zijn om in het leven te blijven. Zij zullen lijden met de mens, en hun vermageren en sterven zal een straf zijn voor degenen, die gewoon waren hun tafel met gevogelte bedekt te zien. Ja, de vissen van de zee zullen weggenomen worden of samenvergaderd, opdat zij in scholen aftrekken en betere wateren zoeken, en dan zal de visvangst niets meer betekenen. Deze verwoesting zal te die opzichte algemener zijn dan de vloed in Noachs tijd, want die liet de vissen van de zee ongemoeid. Het behoort tot de Egyptische plagen, dat Hij hun vis sloeg, Psalms 105:29, wanneer de wateren opdrogen, sterft de vis, Isaiah 50:2, Zephaniah 1:2, Zephaniah 1:3. Zie, wanneer de mens jegens God ongehoorzaam wordt, is het billijk, dat de lagere schepselen de mens niet langer ten dienste staan. O, hoeveel reden hebben wij, Gods geduld en barmhartigheid met ons land te bewonderen, omdat er, ondanks zoveel vloeken en liegen en moorden en stelen en overspel, nog zo'n overvloed van vlees en vis en gevogelte op onze dis wordt gevonden!

IV. Een bevel van de rechtbank, dat geen moeite moet genomen worden om de veroordeelden misdadiger tot berouw te brengen, met de reden van dat bevel.

Merk op,

1. Het bevel zelf, Hosea 4:4 :doch niemand twiste noch bestraffe iemand, laat geen middel beproefd worden om ze tot inkeer te brengen en terug te voeren, laat hun geneesheren ze opgeven als onherstelbaar en hun ziekte als ongeneeslijk. Het betekent, dat, zolang als er enige hoop voor zondaars is, wij hen om hun zonden moeten vermanen, het is een plicht, die wij elkander verschuldigd zijn, vermaan te geven en te ontvangen, het was een van de wetten van Mozes, Leviticus 19:17, Gij zult uw naaste naarstig berispen, het is een teken van broederlijke liefde. Soms is er noodzaak om scherp te berispen, niet maar te vermanen, maar met meer nadruk op te treden, zo traag zijn de mensen, hun zonden te laten varen. Maar het is een teken, dat personen en volken het verderf ten prooi gegeven worden, wanneer God zegt: "niemand twiste of bestraffe iemand." Toch luidt zo soms Gods bevel tot de profeten, niet voor hen te bidden, ondanks het gebod voor die zondaars. Maar de betekenis is: zij zijn zo verhard in de zonde, en zo rijp voor de ondergang, dat het wel niet baten zal, met hen te spreken of met God voor hen te spreken. Zie, het ziet er slecht met een volk uit, wanneer bestraffers het stilzwijgen wordt opgelegd, en zij, die tegen de zonden des tijds moesten getuigen, zich terugtrekken en de zaak opgeven. Zie 2 Chronicles 25:16.

2. De redenen van dit bevel. Niemand twiste of bestraffe iemand, want,

a. Zij zijn vast besloten, in de zonde voort te gaan, en geen bestraffing zal hen daarvan genezen: uw volk is als die met de priester twisten, zij zijn zo onbeschaamd geworden in hun zonde, zo brutaal en ongeduldig onder de bestraffing, dat zij zelfs een priester in het aangezicht zullen vliegen, als hij ze ook maar op de zachtste wijze hun kwaad voorhoudt, zonder enige eerbied voor hun ambt en plicht, hoe kunnen zij dan een gewoon mens geduldig aanhoren? Zie, die zondaars tonen, hoe verhard hun hart is, die met hun voorgangers twisten, omdat die hen getrouw vermanen, en zij, die zich tegen zulk vermaan verzetten, dat naar Gods ordening tot hun behoud moet dienen, hebben het voorrecht van broederlijke terechtwijzing verbeurd. Misschien slaat dit op de goddeloosheid van Joas, koning van Juda, en van zijn volk van die tijd, die Zacharias, de zoon van Jojada, stenigden, omdat hij hun een boodschap van God overbracht, 2 Chronicles 24:21. Die was een priester, zij twistten met hem, toen hij zijn ambt waarnam tussen de tempel en het altaar. Dr. Lightfoot meent, dat de profeet op dit voorval het oog had, toen hij sprak, Hosea 4:2, van bloedschulden, die aan bloedschulden raken, het bloed van de offeraar werd gemengd met dat van het offer. Dat, zegt hij, is het toppunt van goddeloosheid, van toen af dateert hun val, Matthew 23:1-35, gelijk dit hun onbekeerlijkheid bewijst, dat het volk met de priester twist, daarom moet niemand met iemand twisten, niemand een ander vermanen. Want

b. God is eveneens besloten met hun val voortgang te maken, Hosea 4:5 :"Daarom, omdat gij geen bestraffing, geen raad wilt aannemen, zult gij vallen, en het is ijdele moeite, daartegen enigen maatregel te nemen, want het besluit is uitgegaan. Gij zult struikelen en vallen bij dag, en de profeet, de valse profeet die u vleide en verleidde, zal zelfs met u vallen bij nacht, beide gij en uw profeet zullen bij dag en bij nacht vallen, het zal een doorlopende val zijn, van de een ramp in de andere, de duisternis des nachts zal u niet beschutten noch het licht des daags u helpen om te vlieden." De profeten zijn blinde leidslieden en het volk blinde volgelingen, voor blinden zijn dag en nacht gelijk. Hetzij dus bij dag of bij nacht zij zullen samen in de gracht vallen. "Gij zult vallen bij dag, wanneer gij het minst zult vrezen te vallen en u veilig waant, wanneer het door anderen gezien en opgemerkt wordt, en gij dus beschaamd zult staan. En de profeet zal bij nacht vallen, wanneer het voor hem het afschrikwekkendst zal zijn." Zie, de ondergang dergenen, die anderen ten ondergang gebracht hebben, zal in bijzondere mate ondragelijk zijn. En meenden de kinderen, dat zij, in gevaar van te vallen, door hun moeder zouden geholpen worden? IJdelheid zal het zijn, dat te verwachten, want Ik zal uw moeder uitroeien, Hosea 4:5, uw moeder Samaria, de moederstad, de gehele staat, het ganse koninkrijk, dat als een moeder over allen staat. Alles zal tot zwijgen gebracht worden. Zie, als allen met elkander schuld hebben, dan kan niets anders verwacht worden dan dat allen in de ondergang begrepen worden.

God gaat hier voort, met volk en priesters te twisten. Het volk als degenen, die met de priester twisten, Hosea 4:4, wanneer het priesters had, die hun plicht deden. Maar de meesten leefden in gestadige verwaarlozing van hun plicht, en daarom is hier ook een woord voor die priesters en voor het volk, dat gaarne zulke priesters had, Jeremiah 5:31. En het is opmerkelijk, hoe de straf op de zonde past, en hoe God, om Zijn doen te rechtvaardigen, de n tegenover de andere plaatst. I. Het volk twistte met de priesters, die hun de kennis van God zouden geleerd hebben, billijkerwijze werden zij daarom uitgeroeid, omdat zij zonder kennis waren, Hosea 4:6. Zie, degenen die tegen het licht opstaan, kunnen niets anders verwachten dan in de duisternis om te komen. Of het is een aanklacht tegen de priesters, die het volk moesten onderwezen hebben, Psalms 12:9, maar het niet gedaan hadden of zo gedaan, dat het was als niet gedaan, zodat er geen kennis Gods in het land was en omdat er geen profetie was, werd het volk ontbloot Spreuk. 29:18. Zie, onwetendheid is niet de moeder van vroomheid, maar veeleer van verwoesting, gemis aan kennis is de ondergang van de enkele mens en van het volk. Zij zijn Mijn volk, dat dus uitgeroeid wordt, hun betrekking tot God als Zijn volk verergert zowel de zonde van geen moeite te nemen om kennis van God te verkrijgen, onder Wiens bestuur zij staan en met Wien zij geen verbond hadden als de zonde dergenen, die hen moesten onderricht hebben. God had Zijn kinderen in hun school gezonden, maar zij hadden er niet aan gedacht, inderdaad aan die kinderen onderwijs te geven.

II. Beiden, priesters en volk, verwierpen de kennis, en daarom is God rechtvaardig, als Hij hen verwerpt. De reden, waarom het volk niet leerde, en de priesters niet onderwezen, was niet, dat zij geen licht hadden, maar omdat zij het licht haatten, niet omdat zij geen middelen kenden om kennis van God te verkrijgen en die mee te delen, maar omdat ze er geen hart voor hadden, zij verwierpen ze. Zij begeerden de kennis van Gods wegen niet, maar hielden zich van verre, zij sloten hun ogen voor het licht, en daarom zegt God: Ik heb u ook verworpen, Ik weiger, u te kennen en u te erkennen. Gij wilt Mij niet kennen, maar wijkt van Mij, daarom zeg Ik: Wijkt van Mij, gij werkers van de ongerechtigheid, Ik ken u niet."

1. De priesters zullen niet langer hun voorrechten genieten of in de dienst gebruikt worden, noch er ooit weer voor in aanmerking komen, gelijk wij dat vinden Ezechiël 44:13. Zie, predikanten, die zelf de kennis verwerpen, die ergerlijk onwetend zijn, moeten niet als predikanten erkend worden, ook hetgeen zij schijnen te hebben, moet hun ontnomen worden, Luke 8:18.

2. Het volk zal niet langer zijn wat het geweest is, een koninklijk priesterdom, een koninkrijk van priesters, Exodus 19:6. Door de kennis te verwerpen, verbeurt Gods volk zijn eer en bezoedelt zijn kroon.

III. Zij hadden de wet Gods vergeten, wensten noch trachtten die te onthouden, noch de kennis ervan aan het nageslacht over te leveren, en daarom zal God ze terecht met hun kinderen vergeten, kinderen van het volk, zij hadden ze niet opgevoed, gelijk behoorde, in de kennis van God en hun plicht jegens Hem, en daarom verloochent God ze en acht Zijn verbond verbroken. Zie, als ouders hun kinderen niet onderwijzen wanneer zij jong zijn, hun Schepper te gedenken, dan kunnen zij niet verwachten, dat hun Schepper hen gedenken zal. Ook kan het op de kinderen van de priesters slaan, die zullen hun vaderen in de bediening niet opvolgen, maar tot armoede vervallen, gelijk Eli's huis gedreigd was, 1 Samuel 2:20.

IV. Zij onteerden God met datgene, wat hun eer was, en daarom zal God hen terecht van die eer beroven, Hosea 4:7. Het was hun eer, dat zij in aantal waren toegenomen, tevens in welvaart, macht en waardigheid. Het begin des volks was gering, maar in verloop van tijd nam het zeer toe en werd aanzienlijk, de priesterfamilie vooral breidde zich wonderlijk uit. Maar, toen zij toenamen, zondigden zij tegen God. Hoe talrijker het volk werd, des te meer zondigde het, des te meer heiligschennis beging het, hun welvaart, eer en macht deed hen des te meer zondigen. Daarom, zegt God, zal Ik hunlieder eer in schande veranderen. Is hun aantal hun eer? God zal dat aantal verminderen en weinigen doen overblijven. Is hun rijkdom hun eer? God zal ze verarmen en omlaag brengen, zodat ze beschaamd zullen staan over datgene, waarin ze eens roemden. Hun priesters zullen verachtelijk en onwaard gemaakt worden, I Samuël 2:9. Zie, datgene, wat onze eer is, zal, als wij er God mee onteren, vroeger of later, onze schande worden, want wie God versmaden, zullen licht geacht worden, 1 Samuel 2:30.

V. De priesters aten de zonde van Gods volk, en daarom zullen zij eten, maar niet zat worden.

1. Zij misbruikten het deel, dat de priesters was toegewezen, de priesters van het huis Arons, volgens Gods wet, voor de zelfgemaakte priesters bij de kalveren hunner eigen vinding, Hosea 4:8. Zij eten de zonde van Mijn volk, dit is hun zondoffers. Indien dat bedoeld is van de priesters van de gouden kalveren, dan betekent het, dat die namen waarop zij heel geen recht hadden, zij matigden zich de inkomsten van de priesters aan, hoewel zij geen oprechte priesters waren. Wordt het evenwel bedoeld van de echte priesters, dan ziet het op de gretigheid, waarmede zij beslag legden op wat hun ambt toekwam, terwijl ze van hun ambt zelf weinig werk maakten. Zij mestten zich vet van hun deel van de offers des Heeren, doch vergaten het werk, waarvoor zij zo goed betaald worden. Zij zetten hun hart op des volks ongerechtigheden, zij hieven hun ziel tot hen op, dat is: zij waren blij, als het volk ongerechtigheid bedreef, omdat het daarvoor genoopt werd, zoenoffers te brengen, waarvan zij hun deel kregen. Hoe meer zonde, des te meer offeranden, en daarom bekommerden zij zich niet ons de zonden des volks. In plaats van het volk voor de zonde te waarschuwen, moedigden zij het aan om te zondigen, met het oog op de offers, die hun juist moesten tonen, welk een kwaad tegen God de zonde was, die zulk een verzoening nodig maakte, en wezen het op de goedkoopte van de zonde, die zo gemakkelijk uitgewist werd zo hadden zij behagen in de zonden des volks en hielpen in stand houden wat neergeworpen moest worden. Zie, het is zeer goddeloos, zich te verheugen over de zonde van anderen, wanneer daarin voor ons voordeel gelegen is.

2. God zal hun daarom de zegen van hun onderhoud wezen, Hosea 4:10. Zij zullen eten, maar niet zat worden. Ofschoon zij grote overvloed hebben vanwege de menigvuldige offers, die gebracht worden, toch zullen zij er geen voldoening van smaken. Of hun voedsel gedijt niet, of hun honger is onverzadelijk. Zie, wat onwettig verkregen wordt kan geen baat geven, ook niet wat onmatig begeerd wordt, juist die onverzadelijke begeerten kunnen niet verzadigd worden, en zij zullen nooit genoeg hebben, die nooit weten wat genoeg is. Zie Micah 6:14, Hagg. 1:6.

Vl. Hoe meer zij toenamen, des te meer zondigden zij, Hosea 4:7, en daarom, ofschoon zij hoereerden, ofschoon zij de goddelooste middelen gebruikten om het volk te vermenigvuldigen, zij zouden niet uitbreken in menigte. Al hebben zij vele vrouwen en bijwijven, gelijk Salomo toch zullen hun huizen niet gebouwd worden' hun nakomelingschap niet talrijk zijn, evenmin als die van Salomo. Zie, degenen, die op onwettige wijze of vermenigvuldiging aansturen, zullen teleurgesteld worden. En daarom zal God in al hun plannen blazen, omdat zij nagelaten hebben de Heere in acht te nemen. Er was een tijd geweest, dat zij de Heere wel in acht namen, dat Zijn gezag en wet bij hen gewicht in de schaal legden, maar zij hebben het nagelaten, zij letten niet meer op Zijn woord noch op Zijn doen, zij kennen Hem in geen van beide. Zij verlaten Hem en nemen Hem niet in acht: zij zijn zo afvallig geworden, dat zij God heel niet meer achten, maar volslagen zonder God in de wereld zijn. Zie, zij, die nalaten de Heere in acht te nemen, laten alle goed na, en kunnen niets anders verwachten dan dat alle goed hen verlaat. VII. Volk en priesters verhardden elkander in de zonde, en daarom zullen zij dezelfde straf delen, Hosea 4:9. Daarom gelijk het volk, alzo zal de priester zijn. Zij stonden schuldig aan dezelfde zonde, priesters en volk waren even onwetend en onheilig, zonder eerbied voor God en Zijn wet, en overgegeven aan afgoderij, daarom zullen ze dezelfde straf lijden. God zal oordelen over hen brengen, namelijk de verwoesting van priester en volk, de hongersnood die het volk zijn spijs ontneemt, zal de priesters van hun spijsoffers beroven, Joel 1:9. Het maakt een deel uit van de beschrijving van een algehele verwoesting, dat het zal zijn met het volk als met de priester, Isaiah 24:2. Gods oordelen maken geen verschil, als ze eenmaal uitgestort worden. Zie, die deel hebben aan de zonde, zullen ook deel hebben aan de straf. zo zal God hun beider wegen over hen beide bezoeken, en hun beider handelingen hun vergelden. God zal hun handelingen op hen doen wederkeren ( zo luidt het letterlijk), wanneer de zonde bedreven is, meent de zondaar, dat ze voorbij is en niemand er meer van zal horen, maar hij zal ervaren, dat ze openbaar gemaakt wordt en op zijn hoofd wederkeert, hetzij tot verootmoediging of tot veroordeling.

VIII. Zij gaven zich aan zinnelijk genot over, om hun hart tevreden te stellen, maar zij zullen ondervinden, dat hun land weggenomen wordt, Hosea 4:11. Hoererij, en wijn en most neemt het hart weg. Sommigen verbinden deze woorden met de vorige. Zij hebben de Heere verlaten, om te hoereren en om wijn en most. Of: omdat zij het hart weggenomen hebben. Hun zinnelijk genot heeft hen vervreemd van hun godsvrucht en al het goede in hen gesmoord. Of: wij kunnen het opvatten als een bijzonder vonnis, waarin een grote waarheid verborgen ligt, die wij door de ervaring van iedere dag bevestigd vinden, dat dronkenschap en onreinheid zonden zijn, die de mens verdwazen en dronken maken, verzwakken en krachteloos maken. zowel de moed als het verstand gaan zo verloren.

In deze verzen hebben wij als tevoren,

I. Het volk Israëls beschuldigd van de zonden, waarom God met Zijn volk twistte, die zijn:

1. Geestelijke hoererij of afgoderij. Zij hebben in hun hart een geest van de hoererijen, een sterke neiging tot die zonde, de begeerte en het verlangen huns harten ligt geheel in die richting, het is hun eigen goddeloosheid, zij worden er met een onverklaarbaar geweld heengetrokken, en dit doet hen dwalen. Zie, de dwalingen en fouten van het verstand zijn gewoonlijk een gevolg van bedorven genegenheden daarom hebben de mensen een goede gedachte van de zonde, omdat ze ertoe geneigd zijn. En als ze zulke verkeerde voorstellingen van de afgoden hebben, is het geen wonder, dat ze met zo'n hoofd en zo'n hart van onder hun God weghoereren. Hosea 4:12. Zij hadden Hem als hun Hoofd en Man onderdanig moeten zijn onder Zijn leiding en bestuur blijven, maar zij braken die trouw en stelden zich onder leiding en bescherming van valse goden. zo, Hosea 4:15, had Israël overspel bedreven, hun gedrag is de verering hunner afgoden, was dat ener overspeelster, lichtzinnig en onbeschaamd. En, Hosea 4:16, Israël is onbandig als een onbandige koe, als een ongewend kalf (gelijk sommigen vertalen), of als een verdorvene en weerspannige (volgens anderen), gelijk een razende koe als krankzinnig door de weide rent, of, zo ze onder het juk is, achteruit wil in plaats van vooruit, en haar nek van het juk tracht te ontdoen, en haar poot uit de voer te rukken. zo onwillig, onbandig, onhandelbaar, was het volk Israël. Het was begonnen met het juk van Gods geboden op de nek te nemen, maar het sloeg achteruit, als kinderen Belials, die geen juk dragen. En toen de profeten waren gezonden met de prikkels van bestraffing om ze voort te drijven, sloegen ze tegen de prikkels en liepen achteruit. Alles samengenomen, Hosea 4:17, is dit: Efraïm is vergezeld met de afgoden, is ermede getrouwd, zijn genegenheden zijn voor, en zijn hart is gesteld op de afgoden. Twee voorbeelden van deze geestelijke hoererij worden gegeven, in beide gaven ze hun afgoden de eer, die Gode alleen toekwam.

a. Zij raadpleegden hun orakels en maakten gebruik van dat soort waarzeggerij, dat zij van hun afgodische priesters geleerd hadden, Hosea 4:12 :Mijn volk vraagt zijn hout, zijn houten afgoden, zij roepen die aan om raad en voorschrift in hetgeen zij te doen hebben en wat hun overkomt. Zij zeggen tot een hout: Gij zijt mijn vader, Jeremiah 2:27. Ware het inderdaad hun vader, dan zou het ook eer waardig zijn. Maar dat was een hoon jegens God, die inderdaad hun Vader was, en Wiens levende orakels zij bij zich hadden, welke zij ten allen tijde mochten vragen. Hoe dwaas en ondankbaar dus, een hout te vragen. En zij verwachtten, dat hun hout het hun bekend zou maken, wat zij niet wisten, en hoe zij handelen moesten. Waarschijnlijk doelt dit op goddeloze wegen van waarzeggerij, onder de heidenen in zwang, die de Joden van hun overnamen, door een stak hout, of een stok, of, gelijk Nebukadnezar deed, door pijlen, Ezechiël 21:11. Zie, zij, die Gods godspraken verlaten, nemen de gebruiken van de wereld en des vleeses over, raadplegen wezenlijk slechts hout en stenen.

b. Zij brachten hun offers als waren het goden, wier gunst zij nodig hadden, en wier wraak zij vreesden en wensten te ontgaan, Hosea 4:13. Zij offerden hun, om ze te verzoenen en tevreden te stellen, en rookten hun, om hun aangenaam te zijn en te behagen, en hoopten door beide middelen hun gunst te verwerven. God had een plaats gekozen, waar Hij wonen wilde en Zijn naam bekend maken, maar zij versmaadden die en namen andere plaatsen voor hun ongodsdienstige plechtigheden, die hun eigen verbeelding prikkelden. Zij kozen,

A. Hooge plaatsen, de hoogten van de bergen en de heuvelen, dwaselijk menende, dat de hoogte van de bodem hun enig voordeel zou geven, wanneer ze de hemel naderden

B. Beschaduwde plaatsen, onder eiken, en populieren, en iepen, omdat hun schaduw goed was, vooral in die hete landen en daarom geloofden zij, daarmede hun goden te believen, of zij verbeeldden zich, dat donkere schaduw overpeinzingen begunstigt, de geest ontzag inboezemt en daarom geschikt is voor godsdienstplechtigheden.

2. Lichamelijke hoererij is een tweede misdaad, die hun ten laste wordt gelegd, Hosea 4:18 :Zij doen niet dan hoereren. Zij dreven handel in onreinigheden, het geschiedde niet nu en dan, maar het was een doorgaand bedrijf, gelijk het geval is bij velen, wier ogen vol overspel zijn, en die niet ophouden van zondigen, 2 Peter 2:14. De afschuwelijke vuilheid en wulpsheid, die in Israël werd gevonden, wordt hier genoemd,

a. Als hand aan hand gaande met hun afgoderij, hun valse goden dreven er hen toe, want de duivel, die zij dienden, hoewel een geest, is een onreine geest. Zij, die de afgoden aanbaden, scheidden zichzelf af met de hoeren en offerden met de snoodste hoeren, want, omdat het hun niet goeddacht, God in erkentenis te houden, maar zij Hem onteerden, daarom gaf God hen ook over in de begeerlijkheden van hun harten tot onreinigheid om hun lichamen onder elkander te onteren, Romans 1:24, Romans 1:28.

b. Als straf daarvoor. De mannen, die de afgoden vereerden, werden afgescheiden met de hoeren, die de afgodische plechtigheden bijwoonden, als in de dienst van Bal-Peor, Numbers 25:1,Numbers 25:2. Om hen daarvoor te tuchtigen, gaf God hun vrouwen en dochters aan dezelfde vuile begeerten over: Zij hoereerder en bedreven overspel, Hosea 4:13, wat haar mannen en vaders tot groot verdriet moest zijn. Zij, die zelf niet kuisch zijn, begeren toch, dat hun vrouwen en dochters het zijn. Maar nu konden zij haar zonde lezen in hun straf, gelijk Davids overspel gestraft werd, toen zijn eigen zoon tot zijn bijwijven inging, 2 Samuel 12:11. Zie, wanneer dezelfde zonde, die een mens begaan heeft, hem in anderen smart en droefheid veroorzaakt, dan moet hij erkennen, dat de Heere rechtvaardig is.

3. Dat het recht verbroken wordt, Hosea 4:18. Hun schilden (dit is hun overheden) het is een schande! beminnen het woord: Geeft! dit is zij worden gaarne omgekocht, daarom hebben zij gedurig in hun mond het woord Geeft. Zij houden van vuil gewin, iedereen, die een rechtzaak met hen te behandelen heeft, moet de vraag verwachten: Wat wilt ge geven? Ofschoon zij als overheden verplicht zijn recht te spreken zonder enige beloning, kan men er zeker op rekenen, dat zij voor geld onrecht doen. Zie, de geldgierigheid, dit is de begeerte naar geld is de dood voor rechtvaardigheid en de wortel van alle kwaad. Maar is dat van alle mensen waar, bijzonder toch is het voor overheden (die mannen moeten zijn, God vrezende en de gierigheid hatende) een schande, dit woord: Geeft! te beminnen. Misschien wordt dit bedoeld met het woord van beschuldiging: Hun zuiperij is afvallig, hun drank is zuur, smaakt niet, ontbreekt geheel. Wanneer het recht rechtvaardiglijk wordt uitgeoefend, dan is het verfrissend, als drank voor de dorstige, want als het struikelt in de straten, en de rechters zich laten omkopen om de onschuldige te veroordelen en de schuldige vrij te spreken, dan is het als zure drank, dan verandert het recht in alsem, Amos 5:7. Ook kan het in het algemeen wijzen op de verdorven zeden van het hele volk, alle leven en geest was verloren, zij waren Gode zo walgelijk geworden als zuur drinken ons is. Zie Deuteronomy 31:29.

II. De tekenen van Gods toorn tegen hen om hun zonden.

1. Hun vrouwen en dochters zouden niet gestraft worden voor het onrecht en de schande, die zij haar gezinnen aandeden, Hosea 4:14 :Ik zal over uw dochteren geen bezoeking doen, en als zij zonder straf bleven. zouden zij er niet in voortgaan. Zie, de straffeloosheid van de ne zondaar is soms de straf voor de anderen. Of: Ik zal haar niet straffen zoals Ik u straffen zal, want gij moet erkennen, gelijk Juda tegenover zijn schoondochter deed: Gij zijt rechtvaardiger dan ik, Genesis 38:26.

2. Zij zouden zelf voor een tijd voorspoed hebben, maar hun voorspoed zou tot hun ondergang medewerken. Het komt als een teken van Gods wraak, Hosea 4:16 :Nu zal de Heere hen weiden als een lam in de ruimte, zij zullen een vette, grote weide hebben, waarin zij tot verzadiging toe eten zullen en wel van het beste, maar het zal alleen zijn om ze voor de slachtbank gereed te maken, als een vetgemest kalf. Als zij vet en groot worden, is het alleen voor de slachter. Maar anderen laten ze weiden als een lam op de gemeenteweide, inderdaad een ruime plaats, maar waar het gras kort en geen schaduw te vinden is. De Herder Israëls zal ze beide uit Zijn weiden en Zijn bescherming verstoten.

3. Geen middelen moeten aangewend worden om ze tot bekering te brengen, Hosea 4:17 :Efraïm is vergezeld met de afgoden, bemint ze en heeft er zich aan overgegeven, en daarom: laat hem varen, als in Hosea 4:4. Dat niemand iemand twiste noch bestraffe. Laat hem wandelen naar het goeddunken zijns harten, naar zijn eigen raadslagen, wij wilden hem helen maar hij wilde niet geheeld worden, daarom laat hem varen. Zie wat hun einde zal zijn Deuteronomy 32:20. Zie, het is een droevig en treurig oordeel voor iemand, als hij aan zijn zonde wordt overgelaten, want God zegt aangaande de zondaar: Hij is vergezeld met de afgoden, met de wereld en het vlees, hij is ongeneeslijk trots, begerig, onheilig, een onverbeterlijke dronkaard of overspeler, laat hem varen, prediker, laat hem varen, goddelijke bemoeienis, laat hem varen. Laat niets hem wekken, totdat hij ontwaakt in het helse vuur. De vader vermaant zijn weerspannige zoon niet meer wanneer hij besluit hem te onterven. Zij, die in hun zonde niet tot nadenken zijn te brengen, zullen om hun zonde omkomen.

4. Zij zouden met een snelle en beschamende verwoesting weggedreven worden, Hosea 4:19 :Een wind heeft hen gebonden in zijn vleugelen, om ze weg te voeren in gevangenschap, plotseling, met geweld, onweerstaanbaar, hij zal ze wegvoeren als een wervelwind, Psalms 58:9. Dan zullen zij beschaamd worden wegens hun offeranden, beschaamd over hun zonde van afgoden offers te brengen, beschaamd over hun dwaasheid, zoveel ten koste gelegd te hebben voor afgoden, die geen macht bezitten hen te helpen, en daardoor God tot hun vijand te maken, die almachtig is en hen kan verderven. Zie, er zijn offers, waarover de mens eens beschaamd zal staan. Zij, die hun tijd, kracht eer, gemak aan de wereld en het vlees hebben opgeofferd, zullen zich eenmaal daarover schamen. Ja, en wie God blinde, en lamme, en gebrekkige offers brengen, zal daarover eveneens beschaamd worden.

III. De waarschuwing, tot Juda gericht, om niet te zondigen naar het voorbeeld van Israëls overtreding. Aan het einde van Hosea 4:14 wordt gezegd: Het volk dan, dat geen verstand heeft, zal omgekeerd worden. Zij zullen noodzakelijk vallen, die niet verstaan, hoe zij de struikelblokken moeten vermijden of te boven komen, die zij ontmoeten (en daarom wie meent te staan, zie toe, dat hij niet valle), wat vooral de twee stammen geldt, Hosea 4:15:zo gij, o Israël! wilt hoereren, dat immers Juda niet schuldig worde. Hoewel Israël zich aan afgoderij heeft overgegeven, laat Juda er niet door besmet worden. Nu,

1. Is dat een zeer nodige waarschuwing. De mannen Israëls waren broeders en naaste buren van de mannen Juda's. Israël was talrijker en in die tijd in voorspoedige omstandigheden, en daaruit groeide een gevaar voor Juda, om hun weg te leren en in die strik gevangen te worden. Zie, hoe dichter we bij de besmetting van de zonde leven, des te meer moeten wij op onze hoede zijn.

2. Het was een zeer redelijke waarschuwing. zo gij, o Israël! wilt hoereren, dat Juda niet schuldig worde, want Juda kan beter kennis verkrijgen dan Israël, het heeft de tempel en de priesterschap en een koning uit het huis van David. De Silo moet uit Juda komen, voor Juda heeft God nog menigen groter zegen bestemd. Laat dus Juda niet schuldig worden, want van Juda wordt nog meer verwacht dan van Israël. Juda zal het dus ook harder te verantwoorden hebben, zo het overtreedt, en God zal het Juda meer kwalijk nemen. Als Israël wilt hoereren, laat Juda het niet doen, want dan heeft God geen volk meer, dat Zijn naam belijdt. God spreekt hier tegen Juda, als eens Christus tot de twaalven, toen velen Hem de rug toekeerden en Hem verlieten: Wilt gijlieden ook niet weggaan? John 6:67. Zie degenen, die tot hiertoe aan hun oprechtheid hebben vastgehouden, moeten, juist daarom, blijven vasthouden, zelfs in tijden van algemene afval. Om nu Juda te bewaren van Israël hierin na te volgen, worden twee regelen gegeven:

a. Om niet aan afgoderij zich schuldig te maken, moeten zij van de plaatsen van de afgoderij verre blijven: Komt gij toch niet te Gilgal, waar al hun boosheid is, Hosea 9:15, Hosea 12:11, , daar maakten ze des overtredens veel, Amos 4:4. Misschien koesterden zij een bepaalde eerbied voor die plaats, omdat Jozua van haar eens was gezegd: De plaats, waar gij staat, is heiig land, Joshua 5:15. Daarom wordt hun verboden: komt niet te Gilgal, Amos 5:5. En om dezelfde reden moeten zij niet naar Beth-Aven opgaan, het huis van de ijdelheid, terwijl Beth- El Huis Gods betekent. Zie, zij, die niet begeren in de zonde te vallen en de duivel ten buit te worden, moeten met overleg de aanleiding tot en de plaatsen van de zonde vermijden, niet op des duivels grond treden.

b. Om niet aan afgoderij schuldig te worden, moeten ze zich voor heiligschennis wachten, niet zweren: zo waarachtig als de Heere leeft. Zij moeten die woorden niet lichtzinnig op de lippen nemen, maar zeggen: zo waarachtig als de Heere leeft! in waarheid in recht en in gerechtigheid, Isaiah 1:2. Wat verboden wordt, is het zweren in leugen en ongerechtigheid, onbedacht en vals zweren, om te misleiden en niet zweren bij de Heere en bij Malcham, Zephaniah 1:5. Zie, zij die bij de Heere willen blijven, moeten ontzag en vreze voor Hem hebben, immer met ernst en eerbied van Hem spreken. Want wie Gods naam als in scherts of onbedacht op de lippen nemen, kunnen overal een god van maken.

Bibliografische Informatie
Henry, Matthew. "Commentaar op Hosea 4". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/commentaries/dut/mhm/hosea-4.html. 1706.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile