Lectionary Calendar
Monday, December 23rd, 2024
the Fourth Week of Advent
the Fourth Week of Advent
advertisement
advertisement
advertisement
Attention!
StudyLight.org has pledged to help build churches in Uganda. Help us with that pledge and support pastors in the heart of Africa.
Click here to join the effort!
Click here to join the effort!
Bible Commentaries
Bijbelverkaring van Matthew Henry Henry's compleet
Auteursrechtverklaring
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Bibliografische Informatie
Henry, Matthew. "Commentaar op Hosea 5". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/commentaries/dut/mhm/hosea-5.html. 1706.
Henry, Matthew. "Commentaar op Hosea 5". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/
Whole Bible (3)
Inleiding
Bijbelverkaring van Matthew Henry, HOSEA 5Dit hoofdstuk heeft dezelfde inhoud als het voorgaande, de zonde van Israël. Juda wordt ontdekt en Gods oordeel daarover aangekondigd.
I. Zij worden opgeroepen, de aanklacht te horen, Hosea 5:1, Hosea 5:8.
II. Zij worden van tal van zonden beschuldigd, die hier erger voorgesteld worden:
1. Vervolging, vers l, 2,
2. Geestelijke hoererij, Hosea 5:3, Hosea 5:4,
3. Hoogmoed, Hosea 5:5,
4. Afval van God, Hosea 5:7, Hosea 5:5, Tirannie van de vorsten en gedweeheid des volks, dat zich zulks laat welgevallen, Hosea 5:10,Hosea 5:11.
III. Zij werden bedreigd met Gods ongenoegen om hun zonden, Hij kent al hun goddeloosheid Hosea 5:3, en maakt Zijn toorn daartegen bekend, Hosea 5:9.
1. Zij zullen vallen in hun ongerechtigheid, Hosea 5:5.
2. God zal hen verlaten, Hosea 5:9,
3. Hun delen zullen verteerd worden, Hosea 5:7,
4. God zal ze bestraffen en Zijn toorn over hen uitgieten, Hosea 5:9,Hosea 5:10,
5. Zij zullen verdrukt worden, Hosea 5:11,
6. God zal als een mot voor hen zijn in verborgen oordelen, Hosea 5:12, en als een leeuw in openbare oordelen, Hosea 5:14.
IV. Zij worden berispt om de verkeerde weg, die zij onder hun beproevingen zijn ingeslagen, Hosea 5:13.
V. Voorspeld wordt, dat zij ten laatste de rechte weg zullen terugvinden, Hosea 5:15. Hoe algemener deze dingen worden voorgesteld, zoveel algemener gebruik kunnen wij ervan maken tot onze lering en vooral tot onze vermaning.
Inleiding
Bijbelverkaring van Matthew Henry, HOSEA 5Dit hoofdstuk heeft dezelfde inhoud als het voorgaande, de zonde van Israël. Juda wordt ontdekt en Gods oordeel daarover aangekondigd.
I. Zij worden opgeroepen, de aanklacht te horen, Hosea 5:1, Hosea 5:8.
II. Zij worden van tal van zonden beschuldigd, die hier erger voorgesteld worden:
1. Vervolging, vers l, 2,
2. Geestelijke hoererij, Hosea 5:3, Hosea 5:4,
3. Hoogmoed, Hosea 5:5,
4. Afval van God, Hosea 5:7, Hosea 5:5, Tirannie van de vorsten en gedweeheid des volks, dat zich zulks laat welgevallen, Hosea 5:10,Hosea 5:11.
III. Zij werden bedreigd met Gods ongenoegen om hun zonden, Hij kent al hun goddeloosheid Hosea 5:3, en maakt Zijn toorn daartegen bekend, Hosea 5:9.
1. Zij zullen vallen in hun ongerechtigheid, Hosea 5:5.
2. God zal hen verlaten, Hosea 5:9,
3. Hun delen zullen verteerd worden, Hosea 5:7,
4. God zal ze bestraffen en Zijn toorn over hen uitgieten, Hosea 5:9,Hosea 5:10,
5. Zij zullen verdrukt worden, Hosea 5:11,
6. God zal als een mot voor hen zijn in verborgen oordelen, Hosea 5:12, en als een leeuw in openbare oordelen, Hosea 5:14.
IV. Zij worden berispt om de verkeerde weg, die zij onder hun beproevingen zijn ingeslagen, Hosea 5:13.
V. Voorspeld wordt, dat zij ten laatste de rechte weg zullen terugvinden, Hosea 5:15. Hoe algemener deze dingen worden voorgesteld, zoveel algemener gebruik kunnen wij ervan maken tot onze lering en vooral tot onze vermaning.
Verzen 1-15
Hosea 5:1-15Hier worden,
I. Alle rangen en standen van mensen opgeroepen om te verschijnen en zich te verantwoorden over de dingen, die hun ten laste zullen gelegd worden, Hosea 5:1 :Hoort dit, gij priesters! hetzij in de heilige dienst bezig (zoals die in Juda en wellicht ook velen in Israël, want in de tien stammen lagen verscheidene steden met priesters en levieten, die waarschijnlijk de Heere getrouw gebleven waren na de afval van die tien stammen en hun ambt, zo ver van de tempel, zo getrouw mogelijk waarnamen) hetzij onder de schijn van de heilige dienst, maar inderdaad als dienaar van de kalveren, welke, naar sommigen menen, hierbij ingesloten worden. "Hoort, gij huis Israëls, gij volk in het algemeen, en neemt ter oren, gij huis des konings! Laat allen acht geven, want allen liggen onder de nationale schuld, en allen zullen delen in de nationale oordelen. Zie, zo noch de heiligheid van de priesterlijke waardigheid noch de majesteit van de koninklijke bediening in staat is, voor de zonde te bewaren, dan kan men ook niet verwachten, dat zij voor de straf behouden zullen. Indien de priesters en het huis des konings ondanks hun verheven plaats in de staat, zondigen gelijk de anderen, dan zal die verheven plaats geen verontschuldiging voor hen zijn, dat zij niet met de anderen zouden lijden. Ook zal het voor het huis Israëls geen pleitgrond uitmaken, dat zij door priesters en vorsten misleid zijn, maar zij zullen met hen hun loon ontvangen, noch hun lage stand noch hun menigte zal hen beschermen.
II. Getuigenis wordt tegen hen voorgebracht, een voor duizend, het is Gods alwetendheid Hosea 5:3. Ik ken Efraïm, en Israël is voor Mij niet verborgen. De Heere kennen zij niet, Hosea 5:4, maar de Heere heeft hen gekend, hun ware aard, hoe verborgen zij die ook hielden, kent hun geheime goddeloosheid, hoe ook bedekt. Zie, als mensen de kennis Gods verwerpen, dan verhinderen ze God niet, hen te kennen. Wanneer Hij met hen twist, zal Hij bewijzen, hun zonde door Zijn eigen kennis te weten, zodat Hij met volle recht hen schuldig zal verklaren.
III. Zeer slechte dingen worden hun ten laste gelegd.
1. Zij waren zeer vindingrijk en ijverig geweest om mensen in zonde en moeite te brengen. Gij zijt een schrik geworden te Mizpa, en een uitgespannen net op Thabor, Hosea 5:1, dit is zulke strikken en netten, als jagers gewoon waren op de bergen uit te zetten om hun wild te vangen. Toen de kalverendienst in Israël werd ingevoerd, trachtten de bewerkers dier afgoderij op alle mogelijke wijzen en met allerlei listen het volk over te halen om daaraan deel te nemen en diegenen ermee te verzoenen, die er eerst voor vreesden. Zie, zij, die anderen tot zonde verleiden, zijn, hoe zeer zij ook vriendschap en welwillendheid voorwenden, toch niets dan netten en strikken voor hen, en hun handen zijn banden, Psalms 7:26. Maar voor degenen, die zich niet tot zonde lieten overhalen, waren zij netten en strikken om hen in moeite te brengen. Sommigen menen, dat zij er op uit waren, spionnen op de wegen vooral op de bergen Mizpa en Thabor, ten tijde van de plechtige feesten te Jeruzalem, te plaatsen, ten einde hen, die met vrome zin daarheen trokken, te beloeren en te beschuldigen, opdat men ze vervolgen mocht. Zo deden zij duivelswerk, zij verontrustten wie ze niet verleiden konden.
2. Zij waren listig en wreed geweest in het volbrengen van deze plannen, Hosea 5:2. Die afwijken verdiepen zich om te slachten. Zie, degenen, die van de waarheid Gods afvallig zijn geworden, zijn dikwijls de slimste en ongevoeligste vervolgers dergenen, die aan die waarheid vasthouden. Niets voldoet hen, zo zij niet slachten kunnen (het is het bloed van de heilige, waarnaar zij dorsten), en aan Satans engel paren zij zijn list, zij verdiepen zich om dat te doen. O, die diepte van de diepten des Satans, die goddeloosheid van zijn handlangers, dergenen, die diep afgeweken zijn, Isaiah 31:6. Wat hun zonde zeer verzwaarde, was, dat zij zo talloze malen waren bestraft en gewaarschuwd. Ik zal hun allen een tuchtmeester zijn. Dat was de profeet hun geweest, een ambtelijk tuchtmeester. Hij had hun menigmaal over het kwaad hunner wegen en handelingen gesproken, en hun allen dat duidelijk voorgehouden, hij had de priesters noch het koninklijk paleis gespaard. God zelf was hun tuchtmeester geweest door hun eigen geweten en Zijn leidingen. Zie, zonden tegen de vermaning in zijn dubbele zonden, Proverbs 29:1.
3. Zij hadden hoererij bedreven, hadden hun eigen lichaam met vleselijken lust en hun eigen ziel met de dienst van de afgoden verontreinigd, Hosea 5:3. Daarom was God getuige, al was zulks nog zo geheim gedaan en zorgvuldig verborgen gehouden. Ja, Gods doordringend oog had de geest van de hoererijen in het midden van hen gezien, hun geheime neiging en gezindheid voor die zonden, hun voorliefde voor dat kwaad, de heerschappij dier zonde over hen, ook hoe zeer zij onder die geest van de hoererijen stonden, die wortel van de bitterheid, die gal en alsem voortbracht, die verdorven en vergiftigde bron.
4. Zij hadden volstrekt geen begeerte om tot kennis en gemeenschap met God te komen. De geest van de hoererijen, die hen van God deed afdwalen, hield ze in bestendige vervreemding van Hem, Hosea 5:4..
a. De Heere kenden zij niet noch wensen Hem te dienen, ze keren zich van die kennis af en vrezen ze, want ze zou hun op hun zondige wegen lastig zijn.
b. Daarom stellen zij hun handelingen niet aan, om zich tot hun God te bekeren, waardoor openbaar wordt, dat zij Hem niet recht kenden. Dit wijst op hun hardnekkig volhouden in hun afval van God, zij wilden zich niet tot God bekeren, hoewel Hij hun God was, hun Verbondsgod, naar Wiens naam zij genoemd waren, en Die zij dus gehouden waren te dienen. Zij wilden niet terugkeren tot de dienst van Hem, van Wien ze zich afgekeerd hadden. Ja, zij wilden hun handelingen niet aanstellen om zich tot hun God te bekeren. Zij wilden hun wegen niet overdenken, noch zich aan ernstig nadenken overgeven, noch hun zin zetten op die dingen, welke hen tot God zouden brengen. Wij kunnen weliswaar, door eigen kracht, zonder de bijzondere genade Gods, niet tot Hem ons bekeren, maar wel kunnen wij, door een recht gebruik van onze vermogens, en de gewone hulp des Geestes, onze handelingen aanstellen om ons tot Hem te bekeren. Wie dat niet doen willen, richten hun hart niet om de Heere te zoeken, 2 Chronicles 12:14, het is hun eigen schuld, zo zij niet bekeerd worden. Zij sterven omdat zij sterven willen. Maar wie hiermede beginnen zullen verdere genade ontvangen.
c. Zij stonden schuldig aan openlijke verwaandheid en onbeschaamdheid in hun zonde, Hosea 5:5. Dies zal Israël hoovaardig in zijn aangezicht getuigen, zal hen aanklagen, dat hij een rebel is tegen God en Diens gezag. De geest van de hoererijen, die in het midden van hen is, sprak zich uit in de dartelheid en wulpschheid van hun afgodsdienst, gelijk een hoer kenbaar is door haar kleding, Proverbs 7:10. De opzichtigheid harer kleding spreekt openlijk uit, dat zij geen zedige vrouw is. Of: hun hoogmoed, als zij de profeten, die God hun zond, en dier boodschap, Isaiah 43:2, minachtten, of hun hooghartig gedrag en spottende gebaren tegen hun broeders en minderen, die God getrouw bleven, getuigden tegen hen, dat zij Gods volk niet waren en rechtvaardigen God in al de vernederende oordelen, die Hij over hen bracht. Zijn hoogmoed getuigt in zijn aangezicht, zo lezen sommigen, naar Isaiah 3:9. Het gelaat huns aangezichts getuigt tegen hen. Zij hebben de hoge ogen die de Heere haat, Proverbs 6:17. d. Zij hadden God verlaten en zich tot afgoden gekeerd en hunne kinderen tot afgoderij opgevoed, Hosea 5:7. Zij hebben trouwelooslijk gehandeld tegen de Heere, gelijk een vrouw, die met verachting van haar huwelijksbond, haar man verlaat en met een ander in overspel leeft. Zij dus, die schuldig staan aan geestelijke afgoderij, wier god het geld is, of wier god de buik is, handelen trouwelooslijk tegen de Heere, zij verbreken hun trouw jegens Hem en verijdelen Zijn verwachtingen aangaande hen. Zie, wie willens en wetens zondigen, handelen trouwelooslijk Zij hebben vreemde kinderen gewonnen, dat is de kinderen, die zij gewonnen hebben, zijn van God vervreemd en opgevoed in een valse godsdienst, zij zijn onechte kinderen, kinderen uit hoererij geboren, John 8:41, die God verloochenen. Zie, zij handelen inderdaad trouwelooslijk tegen God, die zich niet alleen afkeren om Hem te volgen, maar ook hun kinderen leren, op verkeerde wegen te wandelen.
IV. Zeer droevig zal dus hun vonnis zijn. In `t algemeen, Hosea 5:1, "Gijlieden gaat dit oordeel aan. God verschijnt om met u te twisten en Zijn ongenoegen jegens u om uw zonden te betuigen". Het is tijd te luisteren, wanneer ons het oordeel aangaat. In `t bijzonder
1. Door hun ongerechtigheid zullen zij vallen. Dit volgt op de woorden: Dies zal Israëls hoovaardij in zin aangezicht getuigen, Hosea 5:5. Daarom zullen Israël en Efraïm door hun ongerechtigheid vallen. Zie, hoogmoed komt voor de val, hij is er een zeker teken en voorloper van. Die zichzelf verhogen, zullen vernederd worden. Het aangezicht, waarin hoovaardij getuigt, zal met beschaamdheid vervuld worden. Zij zullen niet slechts vallen, maar vallen door hun ongerechtigheid, de droevigste val, die men kan doen. Hun hoovaardij hield hen terug van berouw over hun ongerechtigheid, en daarom zullen zij daardoor vallen. Zie, degenen, die zich niet verootmoedigen over hun zonden, zullen voor eeuwig in hun zonden omkomen. Er wordt aan toegevoegd: Ook zal Juda met hen vallen. Gelijk de tien stammen om hun afgoderij naar Assyrië gevankelijk weggevoerd werden, zo zullen ook, in verloop van tijd, de twee stammen naar Babel in ballingschap worden verdreven, omdat die het voorbeeld van de tien stammen gevolgd hebben. Maar deze werden geheel verworpen, terwijl de twee stammen vielen om weer op te staan. Juda had de tempel en de priesterschap, maar die zullen haar niet beveiligen zo ze de zonden van Israël en Efraïm navolgt, zal ze insgelijks vallen.
2. Zij zullen Gods gunst derven, wanneer ze zullen beweren, die te zoeken, Hosea 5:6. Met hun schapen en met hun runderen zullen zij dan gaan, om de Heere te zoeken, maar tevergeefs zij zullen Hem niet vinden. Dit schijnt vooral van Juda gezegd te worden, dat Israëls ongerechtigheid navolgde en er in viel
a. Toen Juda in Israëls voetstappen ging wandelen, zocht het de Heere, maar het zocht niet alleen Hem, en daarom vond het Hem niet. Toen het vreemde goden diende, bewaarde het de schijn van de dienst van de ware God, als gewoonlijk gingen zij met hun schapen en met hun runderen om de Heere te zoeken, maar hun harten waren niet recht voor Hem, en daarom nam Hij hen niet aan. Dan alleen laat Hij Zich vinden, wanneer wij Hem zoeken met ons gehele hart, niet verdeeld tussen God en Bal, Ezechiël 14:3.
b. Toen zij in hun ongerechtigheid vielen of gewaar werden, dat zij erin vielen, zochten zij de Heere, maar zij zochten Hem niet vroeg, en daarom liet Hij zich niet door hen vinden. Zij zullen zien, dat het verderf hen overkomt en dan, in hun nood, tot God vluchten, en menen Hem tot vriend te maken door slachtoffers en brandoffers, maar het zal te laat zijn om Zijn toorn af te keren, wanneer het besluit is uitgegaan. Zelfs Josia's reformatie kon Gods toorn niet afwenden, 2 Kings 23:25, 2 Kings 23:26. Zij, die alleen met hun schapen en runderen de Heere gaan zoeken, en niet met hun hart en ziel, kunnen niet verwachten Hem te zullen vinden, want Zijn gunst is niet te koop voor duizenden van rammen. Ook zij zullen niet voorspoedig zijn, die Hem niet zoeken, terwijl Hij te vinden is, want er is een tijd, dat Hij niet te vinden is. Zij zullen Hem niet vinden, want Hij heeft zich teruggetrokken. Hij wil niet, dat zij naar Hem vragen zullen, maar houdt Zich doof voor hun gebeden en slaat geen acht op hun offeranden. Zie, van hoeveel belang het is God vroeg te zoeken, terwijl het de welaangename tijd, de dag van de zaligheid is.
3. Zij en hun delen zullen verteerd worden. Zij hebben trouweloos gehandeld tegen de Heere en gemeend, zich daarin te sterken door verbonden met vreemde kinderen, maar nu zal hen de nieuwe maand verteren met hun delen dat is met hun goederen en erfenissen, met alles wat zij als hun deel hebben beschouwd. Of met hun delen wordt bedoeld: hun afgoden, die zij voor hun deel hebben gekozen inplaats van God. Zie, zij, die van de wereld een afgod maken door ze tot hun deel te kiezen, zullen met hun deel vergaan. De nieuwe maand zal ze verteren of opeten, op de bepaalde tijd, en wel zeer spoedig. Wanneer Gods oordelen beginnen, is het einde niet ver meer weg, een maand zal daarvoor genoeg zijn. Hoe zwak kan niet een lichaam worden door een maand ziek zijn, of een koninkrijk verzwakt door een maand oorlog! Ik heb, zegt God, drie herders in een maand afgesneden, Zacheria 11:8. Zie Gods oordelen maken soms grote haast met een zondig volk. En maand verteert meer en meer delen dan vele jaren kunnen herstellen.
Hier vinden wij
I. Luid alarm geslagen, om de komende oordelen aan te kondigen, Hosea 5:8, Blaast de bazuin te Gibea, de trompet te Rama, twee steden nabij elkander aan de grenzen van Juda en Israël gelegen, Gibea aan de landpalen van Israël, Rama aan die van Juda, zodat de waarschuwing in beide koninkrijken wordt gehoord. Roept luid te Beth-Aven of Bethel, welke plaats reeds door de vijand schijnt ingenomen te zijn, daarom wordt aldaar geen instrument gebruikt, maar hoort men de kreten dergenen, die er de overhand hebben, gemengd met die van hen, die overwonnen zijn. Laat hen luid roepen. Achter u, Benjamin! komt de vijand. De stam van Efraïm is reeds veroverd, en de vijand is u op de hielen, o Benjamin! binnen korte tijd is het uw beurt. De beker van de siddering gaat rond. De profeet had Gods twist met hen beschreven als een rechtsgeding, Hosea 4:1, hier beschrijft hij die als een oorlog, en hier ook overwint Hij, als Hij oordeelt. Laat alles zich dus voorbereiden, zijn God te ontmoeten. Hij had tevoren van de oordelen gesproken als zekerlijk komende, hier zegt hij, dat ze nabij zijn, en wanneer ze gevreesd worden als voor de deur, verschrikken ze en schudden de slapenden wakker. Het blazen van de bazuin wordt verklaard, Hosea 5:9, onder de stammen Israëls heb Ik bekend gemaakt wat gewis is, wat waar of zeker is, naar de tekst luidt. Zie de verwoesting van de onboetvaardige zondaars is iets, waaraan niet te twijfelen valt, het is geen praatje om ze bang te maken, het is een onherroepelijk vonnis. En het is een gunstbewijs voor ons, dat het ons bekend gemaakt wordt opdat wij de toekomende toorn mogen ontvlieden. Het is het voorrecht van de stammen Israëls, dat hun niet alleen hun plicht, maar ook hun gevaar wordt bekend gemaakt, namelijk door de godspraken, die hun worden toevertrouwd.
II. Waarom God een twist met hen heeft.
1. Hij heeft een twist met de vorsten van Juda, omdat die de stoutmoedige voorgangers in de zonde waren, Hosea 5:10. Zij zijn geworden als die de landpalen verrekken, de oude grenzen. God had hun Zijn wet gegeven, als een omheining om Zijn eigendom. Maar zij hebben die heiligschennend verbroken en op zijde gezet. Zij hebben inbreuk gemaakt op Gods recht en het onderscheid tussen goed en kwaad met voeten getreden, de heiligste verplichtingen van recht en billijkheden versmaad, omdat zij vorsten waren en daarom mochten doen wat zij wilden. "Quicquid libet, licet", Hun wil was hun wet. Het kan ook verstaan worden van hun inbreuk op vrijheid en eigendom hunner onderdanen, op grond van hun vermeend koningsrecht, wat gelijk stond met het verrekken of verzetten van de oude landpalen. Sommigen hebben de opmerking gemaakt, dat de vorsten van Juda meer alleenheersers waren en zich meer willekeurige macht aanmatigden dan de vorsten van Israël. Daarom heeft God een twist met hen: Ik zal Mijn verbolgenheid als water over hen uitgieten, in grote overvloed, al de wateren van de vloed, die uitgestort werden over de geweldigen van de oude wereld, omdat hun geweld de aarde vervuld had, Genesis 6:13. Zie, er zijn grenzen, welke zelfs vorsten niet mogen overschrijden, grenzen, door godsdienst en recht gesteld, die hen binden. Als zij die te buiten gaan, moeten zij weten, dat er een God is, die hen ter verantwoording zal roepen.
2. Hij heeft een twist met het volk van Efraïm, omdat zij tersluiks eveneens de zonde dienden, Hosea 5:11, Hij heeft zo gewild, hij heeft gewandeld naar het gebod, dit is het gebod van Jerobeam en volgende koningen van Israël, die hun onderdanen dwongen, de gouden kalveren te Dan en Bethel te aanbidden en nimmer op te gaan naar Jeruzalem. Dat was het gebod, de wet des lands, door staatsgezag gesteund. En het volk wandelde daarnaar, niet in blinde gehoorzaamheid aan het gezag van zijn overheid maar gewillig, uit geheime tegenzin tegen de dienst van God en heimelijke rust in de dienst van de afgoden. Zie, een gemakkelijk volgen van de geboden van mensen, die met de geboden Gods in strijd zijn, maakt een volk rijp voor het verderf, zo goed als iets anders en de straf voor die gedweeë ongehoorzaamheid (als ik ze zo mag noemen), beantwoordt aan die zonde, want daarom is Efraïm verdrukt, verpletterd met recht, omdat hij alle burgerlijk recht en vrijheid verbroken en onder de voet getreden had. En,
a. Het is rechtvaardig, dat God dit zou doen, want zij, die Gods eigendom verraden, behoren het hunne te verliezen, wie zijn geweten onderwerpt aan een feilbaren rechter en willekeurige macht, zal beide spoedig zat worden.
b. Er is in de zaak zelf eene natuurlijke drijfkracht daarheen. Zij, die willen en wandelen, dit is gewillig wandelen naar het gebod, al gaat dat gebod ook tegen Gods gebod in, zullen het gebod een indringer vinden, die te meer eist, naarmate zij hem meer toegeven. Zie, niets bevordert een trotse tirannie meer, die woest en ruw zich toont, meer dan laffe onderwerping, mat en krachteloos. Zo is Efraïm verdekt en verpletterd met recht, dit is: hem wordt onrecht gedaan onder de schijn van recht. Zie, het is een droevig en somber oordeel over een volk, wanneer het verdrukt wordt in de naam van het recht. Dit verklaart de bedreiging, Hosea 5:9. Efraïm zal ter verwoesting worden ten dage van de straf. Zie onbeschaamde zondaars moeten er op rekenen, dat de dag van de vergelding komt, en wel zo'n dag van de vergelding, dat zij verwoest worden en van allen voorspoed beroofd, waarop ze hun hoop gebouwd hadden.
III. De verschillende behandeling, die Juda en Efraïm zullen ondergaan, nu eens deze, dan weer die, soms beide tegelijk, door alle drie brengt hij een algehele ondergang over hen.
1. Hij wilde nu lichter oordeler aanvangen, die soms in stilte en ongemerkt hun werk doen Hosea 5:12. Daarom zal Ik, dit is, mijn oordeel, Efraïm zijn als een wet, ja (gelijk het kan aangevuld worden), zij zijn Efraïm als een mot, want zulk eene krankheid ziet Efraïm nu woeden Hosea 5:13. Zie Gods oordelen zijn een zondig volk soms als een mot, en als een verrotting en als een worm. Het eerste beduidt die diertjes, die in kleren huizen, de laatste, die in hout leven, zij verteren kleren en hout. Zo zullen de oordelen Gods hen verteren.
a. In stilte, zonder enig geruis te maken in de wereld, ja, zonder zelfs opgemerkt te worden. Men acht zich veilig en welvarend, maar wanneer men nauwlettender toeziet, dan vindt men verval en achteruitgang.
b. Langzaam, met veel uitstel en tussenpozen, opdat er tijd zij tot boete en berouw. Menig volk en menigen mens sterft, in de lente des levens, aan tuberculose.
c. Allengskens. God brengt lichtere oordelen over zondaars, om ze voor zwaardere te bewaren, zo zij wijs zijn en de tucht aannemen, Hij komt hun tegen stap voor stap, om hun aan te tonen, dat Hij niet wil, dat zij verloren gaan.
d. De mot huist in kleren de worm woont in het hout, zo worden de zondaars verteerd door een vuur, dat zij zelf hebben aangestoken.
2. Wanneer het zou blijken, dat die lichter oordelen hun werk met geen goede uitslag gedaan hadden, zou Hij zwaarder zenden, Hosea 5:14, Ik zal Efraïm zijn als een felle leeuw, en de huize Juda als een jonge leeuw, hoewel Juda zelf in Jacobs zegenspreuken, een leeuwenwelp genoemd wordt, opdat niemand aan Zijn macht mocht twijfelen, wanneer Hij een mot geheten wordt, daarom noemt Hij Zich nu een leeuw niet alleen om hen door Zijn gebrul te verschrikken, maar om hen ook te verscheuren. Zie, zo geringer straffen ontoereikend blijken, zendt God groter straffen. Christus heet wel de Leeuw uit de stam van Juda, hier is Hij een leeuw tegen die stam.
Merk op wat God een volk doen zal, dat in zijn zonde zo zeker is: Ik zal verscheuren. Hij schijnt Zich daarop te beroemen als Zijn voorrecht, als een enig Wetgever te kunnen verderven, James 4:12. "Ik, Ik zal verscheuren en wegvoeren, Ik zal het werk in Mijn eigen hand nemen, Ik zeg het en zal het doen." In sommige oordelen openbaart God zich meer onmiddellijk dan in andere. Ik zal verscheuren en weggaan (Engelsche vertaling). Hij zal weggaan,
a. Wijl Hij hen niet vreest, Hij zal weggaan met majesteit, gelijk de leeuw zijn prooi wegvoert.
b. Zonder hen te helpen. Indien God door Zijn roede verscheurt, maar met Zijn genade en goedertierenheid bij ons blijft dan is het wel, maar onze toestand is treurig zo Hij verscheurt en weggaat, als Hij ons onze voorrechten ontneemt, als Hij zelf ons verlaat. Als Hij weggaat, neemt Hij mee al wat ons lief en dierbaar is, want als God gaat, gaat alle goed mede. Hij zal wegvoeren (onze vertaling) en niemand zal uit Zijn hand verlossen, gelijk niemand redt, wanneer een jonge leeuw vertreedt en verscheurt, Micah 5:7. Let op, niemand kan uit de hand van de goddelijke gerechtigheid gered worden, dan zij, die in de hand van Zijn genade worden overgeleverd. Het is vergeefs voor een mens, met zijn Maker te twisten
IV. De verschillende uitwerking van deze verschillende behandeling.
1. Toen God met hen twistte door lichter oordelen, gaven zij daarop geen acht, zij zochten hulp bij schepselen, maar vonden niet, Hosea 5:13. Toen God hun als een mot, en een verrotting was, bemerkten zij hun krankheid en hun wond, na enige tijd bespeurden zij, dat zij achteruitgingen, dat hun zaken niet meer bloeiden, hun bezitting verarmde. Toen zonden zij tot de Assyriërs, om hun ter hulp te komen, zij maakten koning Jareb het hof, naar men meent dezelfde als Pul of Tiglath-Pilezer, koningen van Assyrië, tot wie beide Israël en Juda de toevlucht namen om in hun ellende geholpen te worden. Door een verbond met hen hoopten zij hun zaken te herstellen en weer op dreef te komen. Zie, vleselijk gezinde harten zien in tijden van ellende hun krankheid en hun wond, maar niet de zonde die er de oorzaak van is. Zij zijn er niet toe te brengen, die te erkennen noch de hand Gods erin te zien, die machtige hand, veel min Zijn rechtvaardige hand. Daarom, in plaats van de rechte weg te bewandelen, die naar hun Schepper, die hen kan verlossen, geven zij zich alle moeite om hulp van het schepsel te verkrijgen, dat hun geen nut kan doen. Zij, die geen berouw hebben, dat zij tegen God hebben gezondigd en overtreden, zijn traag om in hun smart naar Hem op te zien, en zoeken hulp overal behalve bij Hem. En wat is daarvan het gevolg? Die zal ulieden niet kunnen genezen en zal het gezwel van ulieden niet helen. Zie, zij, die God niet achten en bij het schepsel steun zoeken, zullen zeker teleurgesteld worden, zij, die daarop rekenen om geholpen te worden, zullen ze vinden, niet een vaste rots, maar gebroken riet, geen fonteinen des heils, maar gebroken bakken, moeilijke vertroosters en geneesmeesters, bij welke geen baat te vinden is. De koningen van Assyrië, tot wie juda en Israël zich keerden, benauwden hen, maar sterkten hen niet 2 Chronicles 28:16, 2 Chronicles 28:20. Sommigen menen, dat Jareb betekent: de grote, machtige, heerlijke koning, want zij rekenden zeer op zijn macht, anderen: de koning, die zal of zou pleiten, omdat zij op zijn wijsheid en welsprekendheid steunden, en geloofden dat hij belang in hen stelde. Zij hadden hem een geschenk gezonden, Hoofdst 10:6, een grote gift om zo raad van hem te verlangen, en nu twijfelden ze niet aan zijn trouw. Maar hij bedroog hen, als een vlesen arm degenen, die daarop vertrouwen, Jeremiah 17:5, Jeremiah 17:6.
2. Toen God, om hen van hun dwaasheid te overtuigen, zwaarder oordelen zond, zouden zij tenslotte wel genoodzaakt worden, zich tot Hem te wenden, Hosea 5:15. Wanneer Hij ze als een leeuw verscheurd heeft,
a. Zal Hij ze verlaten: Ik zal heengaan en keer weer tot Mijn plaats, naar de hemel, of naar het verzoendeksel, de troon van de genade, die Zijn heerlijkheid is. Wanneer God zondaars straft gaat Hij uit Zijn plaats uit Isaiah 26:21. Maar wanneer Hij hun gunst wij bewijzen, keert Hij tot Zijn plaats weer, waar Hij, om hun genadig te zijn, wacht op hun onderwerping. Of Hij zal naar zijn plaats terugkeren, als Hij ze genezen heeft, als zag Hij niet op hen, als verborg Hij Zijn aangezicht voor hen en gaf niet verder echt op hun moeiten en gebeden, en dit tot hun verdere verootmoediging, totdat ze genoegzaam bekwaam gemaakt zijn om Zijn vernieuwde gunst te ontvangen.
b. Hij zal zich ten laatste aan hen openbaren en ze door hun beproevingen bij zich thuis brengen, om zich niet weer aan hen te onttrekken. Twee dingen worden hier vermeld als bewijzen van Zijn vernieuwde gunst.
A. Hun berouwvolle schuldbelijdenis: Totdat zij zichzelf schuldig kennen, Engelsche kanttekening: totdat zij schuldig zijn, dat is: tot zij hun schuld beseffen en ze erkennen en zich deswege voor God verootmoedigen. Zie wanneer de mensen zich meer over hun zonden dan over hun beproevingen beginnen te beklagen, dan komt er hoop voor hen. En dat is het, wat God van ons eist, wanneer wij onder Zijn kastijdende hand verkeren, dat wij onze zonde en de rechtvaardigheid van de straf inzien.
B. Hun nederige smeking om Gods gunst. Totdat zij Mijn aangezicht zoeken, hetgeen zij, naar men mag verwachten, doen zullen, wanneer zij ten einde raad zijn, als alle andere middelen zijn uitgeput. Als zij bang zullen zijn, zullen zij Mij vroeg zoeken, dat is: ijverig en ernstig en met grote aandrang. Als zij dus zoeken in alle oprechtheid, al ware het ook een laat zoeken omdat het lang geduurd heeft eer zij er toe kwamen, en toch nog niet te laat, dan wil Hij dat nog wel genadiglijk een vroeg zoeken noemen, zo gewillig is Hij, ware boetvaardigen die tot Hem terugkeren, aan te nemen. Zie, wanneer wij van zonde overtuigd zijn en de kastijding van de roede aanvaarden, dan is het ons ernstigste streven Gods aangezicht te zoeken, dan begeren wij Hem te kennen en Zijn gemeenschap te genieten, opdat Hij zich aan ons openbare en de vrede tussen Hem en ons herstelle. En het mag redelijk verwacht worden, dat de beproeving degenen tot Hem terugvoeren zal, die lang van Hem gedwaald en zich op een afstand gehouden hadden. Daarom keert God zich voor een tijd van ons af, opdat Hij ons doe terugkeren en dan Zelf tot ons terugkeere. Is iemand onder u in lijden, dat hij bidde.
Verzen 1-15
Hosea 5:1-15Hier worden,
I. Alle rangen en standen van mensen opgeroepen om te verschijnen en zich te verantwoorden over de dingen, die hun ten laste zullen gelegd worden, Hosea 5:1 :Hoort dit, gij priesters! hetzij in de heilige dienst bezig (zoals die in Juda en wellicht ook velen in Israël, want in de tien stammen lagen verscheidene steden met priesters en levieten, die waarschijnlijk de Heere getrouw gebleven waren na de afval van die tien stammen en hun ambt, zo ver van de tempel, zo getrouw mogelijk waarnamen) hetzij onder de schijn van de heilige dienst, maar inderdaad als dienaar van de kalveren, welke, naar sommigen menen, hierbij ingesloten worden. "Hoort, gij huis Israëls, gij volk in het algemeen, en neemt ter oren, gij huis des konings! Laat allen acht geven, want allen liggen onder de nationale schuld, en allen zullen delen in de nationale oordelen. Zie, zo noch de heiligheid van de priesterlijke waardigheid noch de majesteit van de koninklijke bediening in staat is, voor de zonde te bewaren, dan kan men ook niet verwachten, dat zij voor de straf behouden zullen. Indien de priesters en het huis des konings ondanks hun verheven plaats in de staat, zondigen gelijk de anderen, dan zal die verheven plaats geen verontschuldiging voor hen zijn, dat zij niet met de anderen zouden lijden. Ook zal het voor het huis Israëls geen pleitgrond uitmaken, dat zij door priesters en vorsten misleid zijn, maar zij zullen met hen hun loon ontvangen, noch hun lage stand noch hun menigte zal hen beschermen.
II. Getuigenis wordt tegen hen voorgebracht, een voor duizend, het is Gods alwetendheid Hosea 5:3. Ik ken Efraïm, en Israël is voor Mij niet verborgen. De Heere kennen zij niet, Hosea 5:4, maar de Heere heeft hen gekend, hun ware aard, hoe verborgen zij die ook hielden, kent hun geheime goddeloosheid, hoe ook bedekt. Zie, als mensen de kennis Gods verwerpen, dan verhinderen ze God niet, hen te kennen. Wanneer Hij met hen twist, zal Hij bewijzen, hun zonde door Zijn eigen kennis te weten, zodat Hij met volle recht hen schuldig zal verklaren.
III. Zeer slechte dingen worden hun ten laste gelegd.
1. Zij waren zeer vindingrijk en ijverig geweest om mensen in zonde en moeite te brengen. Gij zijt een schrik geworden te Mizpa, en een uitgespannen net op Thabor, Hosea 5:1, dit is zulke strikken en netten, als jagers gewoon waren op de bergen uit te zetten om hun wild te vangen. Toen de kalverendienst in Israël werd ingevoerd, trachtten de bewerkers dier afgoderij op alle mogelijke wijzen en met allerlei listen het volk over te halen om daaraan deel te nemen en diegenen ermee te verzoenen, die er eerst voor vreesden. Zie, zij, die anderen tot zonde verleiden, zijn, hoe zeer zij ook vriendschap en welwillendheid voorwenden, toch niets dan netten en strikken voor hen, en hun handen zijn banden, Psalms 7:26. Maar voor degenen, die zich niet tot zonde lieten overhalen, waren zij netten en strikken om hen in moeite te brengen. Sommigen menen, dat zij er op uit waren, spionnen op de wegen vooral op de bergen Mizpa en Thabor, ten tijde van de plechtige feesten te Jeruzalem, te plaatsen, ten einde hen, die met vrome zin daarheen trokken, te beloeren en te beschuldigen, opdat men ze vervolgen mocht. Zo deden zij duivelswerk, zij verontrustten wie ze niet verleiden konden.
2. Zij waren listig en wreed geweest in het volbrengen van deze plannen, Hosea 5:2. Die afwijken verdiepen zich om te slachten. Zie, degenen, die van de waarheid Gods afvallig zijn geworden, zijn dikwijls de slimste en ongevoeligste vervolgers dergenen, die aan die waarheid vasthouden. Niets voldoet hen, zo zij niet slachten kunnen (het is het bloed van de heilige, waarnaar zij dorsten), en aan Satans engel paren zij zijn list, zij verdiepen zich om dat te doen. O, die diepte van de diepten des Satans, die goddeloosheid van zijn handlangers, dergenen, die diep afgeweken zijn, Isaiah 31:6. Wat hun zonde zeer verzwaarde, was, dat zij zo talloze malen waren bestraft en gewaarschuwd. Ik zal hun allen een tuchtmeester zijn. Dat was de profeet hun geweest, een ambtelijk tuchtmeester. Hij had hun menigmaal over het kwaad hunner wegen en handelingen gesproken, en hun allen dat duidelijk voorgehouden, hij had de priesters noch het koninklijk paleis gespaard. God zelf was hun tuchtmeester geweest door hun eigen geweten en Zijn leidingen. Zie, zonden tegen de vermaning in zijn dubbele zonden, Proverbs 29:1.
3. Zij hadden hoererij bedreven, hadden hun eigen lichaam met vleselijken lust en hun eigen ziel met de dienst van de afgoden verontreinigd, Hosea 5:3. Daarom was God getuige, al was zulks nog zo geheim gedaan en zorgvuldig verborgen gehouden. Ja, Gods doordringend oog had de geest van de hoererijen in het midden van hen gezien, hun geheime neiging en gezindheid voor die zonden, hun voorliefde voor dat kwaad, de heerschappij dier zonde over hen, ook hoe zeer zij onder die geest van de hoererijen stonden, die wortel van de bitterheid, die gal en alsem voortbracht, die verdorven en vergiftigde bron.
4. Zij hadden volstrekt geen begeerte om tot kennis en gemeenschap met God te komen. De geest van de hoererijen, die hen van God deed afdwalen, hield ze in bestendige vervreemding van Hem, Hosea 5:4..
a. De Heere kenden zij niet noch wensen Hem te dienen, ze keren zich van die kennis af en vrezen ze, want ze zou hun op hun zondige wegen lastig zijn.
b. Daarom stellen zij hun handelingen niet aan, om zich tot hun God te bekeren, waardoor openbaar wordt, dat zij Hem niet recht kenden. Dit wijst op hun hardnekkig volhouden in hun afval van God, zij wilden zich niet tot God bekeren, hoewel Hij hun God was, hun Verbondsgod, naar Wiens naam zij genoemd waren, en Die zij dus gehouden waren te dienen. Zij wilden niet terugkeren tot de dienst van Hem, van Wien ze zich afgekeerd hadden. Ja, zij wilden hun handelingen niet aanstellen om zich tot hun God te bekeren. Zij wilden hun wegen niet overdenken, noch zich aan ernstig nadenken overgeven, noch hun zin zetten op die dingen, welke hen tot God zouden brengen. Wij kunnen weliswaar, door eigen kracht, zonder de bijzondere genade Gods, niet tot Hem ons bekeren, maar wel kunnen wij, door een recht gebruik van onze vermogens, en de gewone hulp des Geestes, onze handelingen aanstellen om ons tot Hem te bekeren. Wie dat niet doen willen, richten hun hart niet om de Heere te zoeken, 2 Chronicles 12:14, het is hun eigen schuld, zo zij niet bekeerd worden. Zij sterven omdat zij sterven willen. Maar wie hiermede beginnen zullen verdere genade ontvangen.
c. Zij stonden schuldig aan openlijke verwaandheid en onbeschaamdheid in hun zonde, Hosea 5:5. Dies zal Israël hoovaardig in zijn aangezicht getuigen, zal hen aanklagen, dat hij een rebel is tegen God en Diens gezag. De geest van de hoererijen, die in het midden van hen is, sprak zich uit in de dartelheid en wulpschheid van hun afgodsdienst, gelijk een hoer kenbaar is door haar kleding, Proverbs 7:10. De opzichtigheid harer kleding spreekt openlijk uit, dat zij geen zedige vrouw is. Of: hun hoogmoed, als zij de profeten, die God hun zond, en dier boodschap, Isaiah 43:2, minachtten, of hun hooghartig gedrag en spottende gebaren tegen hun broeders en minderen, die God getrouw bleven, getuigden tegen hen, dat zij Gods volk niet waren en rechtvaardigen God in al de vernederende oordelen, die Hij over hen bracht. Zijn hoogmoed getuigt in zijn aangezicht, zo lezen sommigen, naar Isaiah 3:9. Het gelaat huns aangezichts getuigt tegen hen. Zij hebben de hoge ogen die de Heere haat, Proverbs 6:17. d. Zij hadden God verlaten en zich tot afgoden gekeerd en hunne kinderen tot afgoderij opgevoed, Hosea 5:7. Zij hebben trouwelooslijk gehandeld tegen de Heere, gelijk een vrouw, die met verachting van haar huwelijksbond, haar man verlaat en met een ander in overspel leeft. Zij dus, die schuldig staan aan geestelijke afgoderij, wier god het geld is, of wier god de buik is, handelen trouwelooslijk tegen de Heere, zij verbreken hun trouw jegens Hem en verijdelen Zijn verwachtingen aangaande hen. Zie, wie willens en wetens zondigen, handelen trouwelooslijk Zij hebben vreemde kinderen gewonnen, dat is de kinderen, die zij gewonnen hebben, zijn van God vervreemd en opgevoed in een valse godsdienst, zij zijn onechte kinderen, kinderen uit hoererij geboren, John 8:41, die God verloochenen. Zie, zij handelen inderdaad trouwelooslijk tegen God, die zich niet alleen afkeren om Hem te volgen, maar ook hun kinderen leren, op verkeerde wegen te wandelen.
IV. Zeer droevig zal dus hun vonnis zijn. In `t algemeen, Hosea 5:1, "Gijlieden gaat dit oordeel aan. God verschijnt om met u te twisten en Zijn ongenoegen jegens u om uw zonden te betuigen". Het is tijd te luisteren, wanneer ons het oordeel aangaat. In `t bijzonder
1. Door hun ongerechtigheid zullen zij vallen. Dit volgt op de woorden: Dies zal Israëls hoovaardij in zin aangezicht getuigen, Hosea 5:5. Daarom zullen Israël en Efraïm door hun ongerechtigheid vallen. Zie, hoogmoed komt voor de val, hij is er een zeker teken en voorloper van. Die zichzelf verhogen, zullen vernederd worden. Het aangezicht, waarin hoovaardij getuigt, zal met beschaamdheid vervuld worden. Zij zullen niet slechts vallen, maar vallen door hun ongerechtigheid, de droevigste val, die men kan doen. Hun hoovaardij hield hen terug van berouw over hun ongerechtigheid, en daarom zullen zij daardoor vallen. Zie, degenen, die zich niet verootmoedigen over hun zonden, zullen voor eeuwig in hun zonden omkomen. Er wordt aan toegevoegd: Ook zal Juda met hen vallen. Gelijk de tien stammen om hun afgoderij naar Assyrië gevankelijk weggevoerd werden, zo zullen ook, in verloop van tijd, de twee stammen naar Babel in ballingschap worden verdreven, omdat die het voorbeeld van de tien stammen gevolgd hebben. Maar deze werden geheel verworpen, terwijl de twee stammen vielen om weer op te staan. Juda had de tempel en de priesterschap, maar die zullen haar niet beveiligen zo ze de zonden van Israël en Efraïm navolgt, zal ze insgelijks vallen.
2. Zij zullen Gods gunst derven, wanneer ze zullen beweren, die te zoeken, Hosea 5:6. Met hun schapen en met hun runderen zullen zij dan gaan, om de Heere te zoeken, maar tevergeefs zij zullen Hem niet vinden. Dit schijnt vooral van Juda gezegd te worden, dat Israëls ongerechtigheid navolgde en er in viel
a. Toen Juda in Israëls voetstappen ging wandelen, zocht het de Heere, maar het zocht niet alleen Hem, en daarom vond het Hem niet. Toen het vreemde goden diende, bewaarde het de schijn van de dienst van de ware God, als gewoonlijk gingen zij met hun schapen en met hun runderen om de Heere te zoeken, maar hun harten waren niet recht voor Hem, en daarom nam Hij hen niet aan. Dan alleen laat Hij Zich vinden, wanneer wij Hem zoeken met ons gehele hart, niet verdeeld tussen God en Bal, Ezechiël 14:3.
b. Toen zij in hun ongerechtigheid vielen of gewaar werden, dat zij erin vielen, zochten zij de Heere, maar zij zochten Hem niet vroeg, en daarom liet Hij zich niet door hen vinden. Zij zullen zien, dat het verderf hen overkomt en dan, in hun nood, tot God vluchten, en menen Hem tot vriend te maken door slachtoffers en brandoffers, maar het zal te laat zijn om Zijn toorn af te keren, wanneer het besluit is uitgegaan. Zelfs Josia's reformatie kon Gods toorn niet afwenden, 2 Kings 23:25, 2 Kings 23:26. Zij, die alleen met hun schapen en runderen de Heere gaan zoeken, en niet met hun hart en ziel, kunnen niet verwachten Hem te zullen vinden, want Zijn gunst is niet te koop voor duizenden van rammen. Ook zij zullen niet voorspoedig zijn, die Hem niet zoeken, terwijl Hij te vinden is, want er is een tijd, dat Hij niet te vinden is. Zij zullen Hem niet vinden, want Hij heeft zich teruggetrokken. Hij wil niet, dat zij naar Hem vragen zullen, maar houdt Zich doof voor hun gebeden en slaat geen acht op hun offeranden. Zie, van hoeveel belang het is God vroeg te zoeken, terwijl het de welaangename tijd, de dag van de zaligheid is.
3. Zij en hun delen zullen verteerd worden. Zij hebben trouweloos gehandeld tegen de Heere en gemeend, zich daarin te sterken door verbonden met vreemde kinderen, maar nu zal hen de nieuwe maand verteren met hun delen dat is met hun goederen en erfenissen, met alles wat zij als hun deel hebben beschouwd. Of met hun delen wordt bedoeld: hun afgoden, die zij voor hun deel hebben gekozen inplaats van God. Zie, zij, die van de wereld een afgod maken door ze tot hun deel te kiezen, zullen met hun deel vergaan. De nieuwe maand zal ze verteren of opeten, op de bepaalde tijd, en wel zeer spoedig. Wanneer Gods oordelen beginnen, is het einde niet ver meer weg, een maand zal daarvoor genoeg zijn. Hoe zwak kan niet een lichaam worden door een maand ziek zijn, of een koninkrijk verzwakt door een maand oorlog! Ik heb, zegt God, drie herders in een maand afgesneden, Zacheria 11:8. Zie Gods oordelen maken soms grote haast met een zondig volk. En maand verteert meer en meer delen dan vele jaren kunnen herstellen.
Hier vinden wij
I. Luid alarm geslagen, om de komende oordelen aan te kondigen, Hosea 5:8, Blaast de bazuin te Gibea, de trompet te Rama, twee steden nabij elkander aan de grenzen van Juda en Israël gelegen, Gibea aan de landpalen van Israël, Rama aan die van Juda, zodat de waarschuwing in beide koninkrijken wordt gehoord. Roept luid te Beth-Aven of Bethel, welke plaats reeds door de vijand schijnt ingenomen te zijn, daarom wordt aldaar geen instrument gebruikt, maar hoort men de kreten dergenen, die er de overhand hebben, gemengd met die van hen, die overwonnen zijn. Laat hen luid roepen. Achter u, Benjamin! komt de vijand. De stam van Efraïm is reeds veroverd, en de vijand is u op de hielen, o Benjamin! binnen korte tijd is het uw beurt. De beker van de siddering gaat rond. De profeet had Gods twist met hen beschreven als een rechtsgeding, Hosea 4:1, hier beschrijft hij die als een oorlog, en hier ook overwint Hij, als Hij oordeelt. Laat alles zich dus voorbereiden, zijn God te ontmoeten. Hij had tevoren van de oordelen gesproken als zekerlijk komende, hier zegt hij, dat ze nabij zijn, en wanneer ze gevreesd worden als voor de deur, verschrikken ze en schudden de slapenden wakker. Het blazen van de bazuin wordt verklaard, Hosea 5:9, onder de stammen Israëls heb Ik bekend gemaakt wat gewis is, wat waar of zeker is, naar de tekst luidt. Zie de verwoesting van de onboetvaardige zondaars is iets, waaraan niet te twijfelen valt, het is geen praatje om ze bang te maken, het is een onherroepelijk vonnis. En het is een gunstbewijs voor ons, dat het ons bekend gemaakt wordt opdat wij de toekomende toorn mogen ontvlieden. Het is het voorrecht van de stammen Israëls, dat hun niet alleen hun plicht, maar ook hun gevaar wordt bekend gemaakt, namelijk door de godspraken, die hun worden toevertrouwd.
II. Waarom God een twist met hen heeft.
1. Hij heeft een twist met de vorsten van Juda, omdat die de stoutmoedige voorgangers in de zonde waren, Hosea 5:10. Zij zijn geworden als die de landpalen verrekken, de oude grenzen. God had hun Zijn wet gegeven, als een omheining om Zijn eigendom. Maar zij hebben die heiligschennend verbroken en op zijde gezet. Zij hebben inbreuk gemaakt op Gods recht en het onderscheid tussen goed en kwaad met voeten getreden, de heiligste verplichtingen van recht en billijkheden versmaad, omdat zij vorsten waren en daarom mochten doen wat zij wilden. "Quicquid libet, licet", Hun wil was hun wet. Het kan ook verstaan worden van hun inbreuk op vrijheid en eigendom hunner onderdanen, op grond van hun vermeend koningsrecht, wat gelijk stond met het verrekken of verzetten van de oude landpalen. Sommigen hebben de opmerking gemaakt, dat de vorsten van Juda meer alleenheersers waren en zich meer willekeurige macht aanmatigden dan de vorsten van Israël. Daarom heeft God een twist met hen: Ik zal Mijn verbolgenheid als water over hen uitgieten, in grote overvloed, al de wateren van de vloed, die uitgestort werden over de geweldigen van de oude wereld, omdat hun geweld de aarde vervuld had, Genesis 6:13. Zie, er zijn grenzen, welke zelfs vorsten niet mogen overschrijden, grenzen, door godsdienst en recht gesteld, die hen binden. Als zij die te buiten gaan, moeten zij weten, dat er een God is, die hen ter verantwoording zal roepen.
2. Hij heeft een twist met het volk van Efraïm, omdat zij tersluiks eveneens de zonde dienden, Hosea 5:11, Hij heeft zo gewild, hij heeft gewandeld naar het gebod, dit is het gebod van Jerobeam en volgende koningen van Israël, die hun onderdanen dwongen, de gouden kalveren te Dan en Bethel te aanbidden en nimmer op te gaan naar Jeruzalem. Dat was het gebod, de wet des lands, door staatsgezag gesteund. En het volk wandelde daarnaar, niet in blinde gehoorzaamheid aan het gezag van zijn overheid maar gewillig, uit geheime tegenzin tegen de dienst van God en heimelijke rust in de dienst van de afgoden. Zie, een gemakkelijk volgen van de geboden van mensen, die met de geboden Gods in strijd zijn, maakt een volk rijp voor het verderf, zo goed als iets anders en de straf voor die gedweeë ongehoorzaamheid (als ik ze zo mag noemen), beantwoordt aan die zonde, want daarom is Efraïm verdrukt, verpletterd met recht, omdat hij alle burgerlijk recht en vrijheid verbroken en onder de voet getreden had. En,
a. Het is rechtvaardig, dat God dit zou doen, want zij, die Gods eigendom verraden, behoren het hunne te verliezen, wie zijn geweten onderwerpt aan een feilbaren rechter en willekeurige macht, zal beide spoedig zat worden.
b. Er is in de zaak zelf eene natuurlijke drijfkracht daarheen. Zij, die willen en wandelen, dit is gewillig wandelen naar het gebod, al gaat dat gebod ook tegen Gods gebod in, zullen het gebod een indringer vinden, die te meer eist, naarmate zij hem meer toegeven. Zie, niets bevordert een trotse tirannie meer, die woest en ruw zich toont, meer dan laffe onderwerping, mat en krachteloos. Zo is Efraïm verdekt en verpletterd met recht, dit is: hem wordt onrecht gedaan onder de schijn van recht. Zie, het is een droevig en somber oordeel over een volk, wanneer het verdrukt wordt in de naam van het recht. Dit verklaart de bedreiging, Hosea 5:9. Efraïm zal ter verwoesting worden ten dage van de straf. Zie onbeschaamde zondaars moeten er op rekenen, dat de dag van de vergelding komt, en wel zo'n dag van de vergelding, dat zij verwoest worden en van allen voorspoed beroofd, waarop ze hun hoop gebouwd hadden.
III. De verschillende behandeling, die Juda en Efraïm zullen ondergaan, nu eens deze, dan weer die, soms beide tegelijk, door alle drie brengt hij een algehele ondergang over hen.
1. Hij wilde nu lichter oordeler aanvangen, die soms in stilte en ongemerkt hun werk doen Hosea 5:12. Daarom zal Ik, dit is, mijn oordeel, Efraïm zijn als een wet, ja (gelijk het kan aangevuld worden), zij zijn Efraïm als een mot, want zulk eene krankheid ziet Efraïm nu woeden Hosea 5:13. Zie Gods oordelen zijn een zondig volk soms als een mot, en als een verrotting en als een worm. Het eerste beduidt die diertjes, die in kleren huizen, de laatste, die in hout leven, zij verteren kleren en hout. Zo zullen de oordelen Gods hen verteren.
a. In stilte, zonder enig geruis te maken in de wereld, ja, zonder zelfs opgemerkt te worden. Men acht zich veilig en welvarend, maar wanneer men nauwlettender toeziet, dan vindt men verval en achteruitgang.
b. Langzaam, met veel uitstel en tussenpozen, opdat er tijd zij tot boete en berouw. Menig volk en menigen mens sterft, in de lente des levens, aan tuberculose.
c. Allengskens. God brengt lichtere oordelen over zondaars, om ze voor zwaardere te bewaren, zo zij wijs zijn en de tucht aannemen, Hij komt hun tegen stap voor stap, om hun aan te tonen, dat Hij niet wil, dat zij verloren gaan.
d. De mot huist in kleren de worm woont in het hout, zo worden de zondaars verteerd door een vuur, dat zij zelf hebben aangestoken.
2. Wanneer het zou blijken, dat die lichter oordelen hun werk met geen goede uitslag gedaan hadden, zou Hij zwaarder zenden, Hosea 5:14, Ik zal Efraïm zijn als een felle leeuw, en de huize Juda als een jonge leeuw, hoewel Juda zelf in Jacobs zegenspreuken, een leeuwenwelp genoemd wordt, opdat niemand aan Zijn macht mocht twijfelen, wanneer Hij een mot geheten wordt, daarom noemt Hij Zich nu een leeuw niet alleen om hen door Zijn gebrul te verschrikken, maar om hen ook te verscheuren. Zie, zo geringer straffen ontoereikend blijken, zendt God groter straffen. Christus heet wel de Leeuw uit de stam van Juda, hier is Hij een leeuw tegen die stam.
Merk op wat God een volk doen zal, dat in zijn zonde zo zeker is: Ik zal verscheuren. Hij schijnt Zich daarop te beroemen als Zijn voorrecht, als een enig Wetgever te kunnen verderven, James 4:12. "Ik, Ik zal verscheuren en wegvoeren, Ik zal het werk in Mijn eigen hand nemen, Ik zeg het en zal het doen." In sommige oordelen openbaart God zich meer onmiddellijk dan in andere. Ik zal verscheuren en weggaan (Engelsche vertaling). Hij zal weggaan,
a. Wijl Hij hen niet vreest, Hij zal weggaan met majesteit, gelijk de leeuw zijn prooi wegvoert.
b. Zonder hen te helpen. Indien God door Zijn roede verscheurt, maar met Zijn genade en goedertierenheid bij ons blijft dan is het wel, maar onze toestand is treurig zo Hij verscheurt en weggaat, als Hij ons onze voorrechten ontneemt, als Hij zelf ons verlaat. Als Hij weggaat, neemt Hij mee al wat ons lief en dierbaar is, want als God gaat, gaat alle goed mede. Hij zal wegvoeren (onze vertaling) en niemand zal uit Zijn hand verlossen, gelijk niemand redt, wanneer een jonge leeuw vertreedt en verscheurt, Micah 5:7. Let op, niemand kan uit de hand van de goddelijke gerechtigheid gered worden, dan zij, die in de hand van Zijn genade worden overgeleverd. Het is vergeefs voor een mens, met zijn Maker te twisten
IV. De verschillende uitwerking van deze verschillende behandeling.
1. Toen God met hen twistte door lichter oordelen, gaven zij daarop geen acht, zij zochten hulp bij schepselen, maar vonden niet, Hosea 5:13. Toen God hun als een mot, en een verrotting was, bemerkten zij hun krankheid en hun wond, na enige tijd bespeurden zij, dat zij achteruitgingen, dat hun zaken niet meer bloeiden, hun bezitting verarmde. Toen zonden zij tot de Assyriërs, om hun ter hulp te komen, zij maakten koning Jareb het hof, naar men meent dezelfde als Pul of Tiglath-Pilezer, koningen van Assyrië, tot wie beide Israël en Juda de toevlucht namen om in hun ellende geholpen te worden. Door een verbond met hen hoopten zij hun zaken te herstellen en weer op dreef te komen. Zie, vleselijk gezinde harten zien in tijden van ellende hun krankheid en hun wond, maar niet de zonde die er de oorzaak van is. Zij zijn er niet toe te brengen, die te erkennen noch de hand Gods erin te zien, die machtige hand, veel min Zijn rechtvaardige hand. Daarom, in plaats van de rechte weg te bewandelen, die naar hun Schepper, die hen kan verlossen, geven zij zich alle moeite om hulp van het schepsel te verkrijgen, dat hun geen nut kan doen. Zij, die geen berouw hebben, dat zij tegen God hebben gezondigd en overtreden, zijn traag om in hun smart naar Hem op te zien, en zoeken hulp overal behalve bij Hem. En wat is daarvan het gevolg? Die zal ulieden niet kunnen genezen en zal het gezwel van ulieden niet helen. Zie, zij, die God niet achten en bij het schepsel steun zoeken, zullen zeker teleurgesteld worden, zij, die daarop rekenen om geholpen te worden, zullen ze vinden, niet een vaste rots, maar gebroken riet, geen fonteinen des heils, maar gebroken bakken, moeilijke vertroosters en geneesmeesters, bij welke geen baat te vinden is. De koningen van Assyrië, tot wie juda en Israël zich keerden, benauwden hen, maar sterkten hen niet 2 Chronicles 28:16, 2 Chronicles 28:20. Sommigen menen, dat Jareb betekent: de grote, machtige, heerlijke koning, want zij rekenden zeer op zijn macht, anderen: de koning, die zal of zou pleiten, omdat zij op zijn wijsheid en welsprekendheid steunden, en geloofden dat hij belang in hen stelde. Zij hadden hem een geschenk gezonden, Hoofdst 10:6, een grote gift om zo raad van hem te verlangen, en nu twijfelden ze niet aan zijn trouw. Maar hij bedroog hen, als een vlesen arm degenen, die daarop vertrouwen, Jeremiah 17:5, Jeremiah 17:6.
2. Toen God, om hen van hun dwaasheid te overtuigen, zwaarder oordelen zond, zouden zij tenslotte wel genoodzaakt worden, zich tot Hem te wenden, Hosea 5:15. Wanneer Hij ze als een leeuw verscheurd heeft,
a. Zal Hij ze verlaten: Ik zal heengaan en keer weer tot Mijn plaats, naar de hemel, of naar het verzoendeksel, de troon van de genade, die Zijn heerlijkheid is. Wanneer God zondaars straft gaat Hij uit Zijn plaats uit Isaiah 26:21. Maar wanneer Hij hun gunst wij bewijzen, keert Hij tot Zijn plaats weer, waar Hij, om hun genadig te zijn, wacht op hun onderwerping. Of Hij zal naar zijn plaats terugkeren, als Hij ze genezen heeft, als zag Hij niet op hen, als verborg Hij Zijn aangezicht voor hen en gaf niet verder echt op hun moeiten en gebeden, en dit tot hun verdere verootmoediging, totdat ze genoegzaam bekwaam gemaakt zijn om Zijn vernieuwde gunst te ontvangen.
b. Hij zal zich ten laatste aan hen openbaren en ze door hun beproevingen bij zich thuis brengen, om zich niet weer aan hen te onttrekken. Twee dingen worden hier vermeld als bewijzen van Zijn vernieuwde gunst.
A. Hun berouwvolle schuldbelijdenis: Totdat zij zichzelf schuldig kennen, Engelsche kanttekening: totdat zij schuldig zijn, dat is: tot zij hun schuld beseffen en ze erkennen en zich deswege voor God verootmoedigen. Zie wanneer de mensen zich meer over hun zonden dan over hun beproevingen beginnen te beklagen, dan komt er hoop voor hen. En dat is het, wat God van ons eist, wanneer wij onder Zijn kastijdende hand verkeren, dat wij onze zonde en de rechtvaardigheid van de straf inzien.
B. Hun nederige smeking om Gods gunst. Totdat zij Mijn aangezicht zoeken, hetgeen zij, naar men mag verwachten, doen zullen, wanneer zij ten einde raad zijn, als alle andere middelen zijn uitgeput. Als zij bang zullen zijn, zullen zij Mij vroeg zoeken, dat is: ijverig en ernstig en met grote aandrang. Als zij dus zoeken in alle oprechtheid, al ware het ook een laat zoeken omdat het lang geduurd heeft eer zij er toe kwamen, en toch nog niet te laat, dan wil Hij dat nog wel genadiglijk een vroeg zoeken noemen, zo gewillig is Hij, ware boetvaardigen die tot Hem terugkeren, aan te nemen. Zie, wanneer wij van zonde overtuigd zijn en de kastijding van de roede aanvaarden, dan is het ons ernstigste streven Gods aangezicht te zoeken, dan begeren wij Hem te kennen en Zijn gemeenschap te genieten, opdat Hij zich aan ons openbare en de vrede tussen Hem en ons herstelle. En het mag redelijk verwacht worden, dat de beproeving degenen tot Hem terugvoeren zal, die lang van Hem gedwaald en zich op een afstand gehouden hadden. Daarom keert God zich voor een tijd van ons af, opdat Hij ons doe terugkeren en dan Zelf tot ons terugkeere. Is iemand onder u in lijden, dat hij bidde.