Lectionary Calendar
Monday, December 23rd, 2024
the Fourth Week of Advent
Attention!
StudyLight.org has pledged to help build churches in Uganda. Help us with that pledge and support pastors in the heart of Africa.
Click here to join the effort!

Bible Commentaries
Hosea 6

Bijbelverkaring van Matthew HenryHenry's compleet

Zoek naar…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, HOSEA 6

De laatste woorden van het vorige hoofdstuk gaven ons enige hoop, dat God en Zijn Israël, ondanks hun zonden en Zijn toorn, weer gelukkig samengebracht zouden worden, dat zij Hem zouden zoeken, en Hij zich door hen zou laten vinden. Dit hoofdstuk zet die goede zaak voort. Sommigen knopen het begin van dit hoofdstuk aan het einde van het vorige vast dus: Zij zullen Mij vroeg zoeken, zeggende: "Komt en laat ons weerkeren." Maar God klaagt hier weer over de goddeloosheid van Zijn volk, want, ofschoon sommigen boete doen en zich bekeren, het merendeel blijft hardnekkig.

Merk op,

I. Hun besluit, tot God terug te keren, en de troost, waarmede ze zich bemoedigen in hun terugkeer, Hosea 6:1.

II. De onstandvastigheid van velen onder hen in hun belijdenis en beloften van bekering, en de strenge maatregelen die God daarom met hen neemt Hosea 6:4, Hosea 6:5.

III. Het verbond, dat God met hen gemaakt heeft, en Zijn verwachtingen van hen, Hosea 6:6, hun verbreken van dat verbond en verijdelen van Zijn verwachtingen, Hosea 6:7.

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, HOSEA 6

De laatste woorden van het vorige hoofdstuk gaven ons enige hoop, dat God en Zijn Israël, ondanks hun zonden en Zijn toorn, weer gelukkig samengebracht zouden worden, dat zij Hem zouden zoeken, en Hij zich door hen zou laten vinden. Dit hoofdstuk zet die goede zaak voort. Sommigen knopen het begin van dit hoofdstuk aan het einde van het vorige vast dus: Zij zullen Mij vroeg zoeken, zeggende: "Komt en laat ons weerkeren." Maar God klaagt hier weer over de goddeloosheid van Zijn volk, want, ofschoon sommigen boete doen en zich bekeren, het merendeel blijft hardnekkig.

Merk op,

I. Hun besluit, tot God terug te keren, en de troost, waarmede ze zich bemoedigen in hun terugkeer, Hosea 6:1.

II. De onstandvastigheid van velen onder hen in hun belijdenis en beloften van bekering, en de strenge maatregelen die God daarom met hen neemt Hosea 6:4, Hosea 6:5.

III. Het verbond, dat God met hen gemaakt heeft, en Zijn verwachtingen van hen, Hosea 6:6, hun verbreken van dat verbond en verijdelen van Zijn verwachtingen, Hosea 6:7.

Verzen 1-11

Hosea 6:1-11

Dit kan gehouden worden voor de woorden van de profeet tot het volk, als hij het tot bekering roept, of voor de onderlinge woorden van het volk, als ze elkander opwekken en aansporen, de Heere te zoeken en zich voor Hem te verootmoedigen, in de hoop, bij Hem genade te zullen vinden. God had gezegd: Als zij bang zullen zijn, zullen zij Mij vroeg zoeken, de profeet en zijn vrienden, de godvrezenden onder het volk willen het ijzer smeden nu het heet is en gebruik maken van de gezindheid, die het volk schijnt te bezielen. Zie, zij, die geneigd zijn naar God weer te keren, moeten al doen wat zij kunnen om anderen op te wekken en aan te moedigen, ook tot Hem terug te keren.

Merk op

I. Waartoe zij anderen aanmoedigen: "Komt en laat ons weerkeren tot de Heere, Hosea 6:1. Laat ons niet meer naar de Assyriërs gaan, noch naar koning Jareb zenden, daarvan hebben wij genoeg gehad. Maar laat ons weerkeren tot de Heere, van onze afgoderij naar Zijn dienst terugkeren, en van al ons vertrouwen op het schepsel tot onze hope op Hem." Zie, het is van het uiterste belang voor degenen die tegen God opgestaan zijn, dat zij tot Hem weerkeren. En degenen, die gemeenschappelijk, met elkaar, van Hem afgeweken zijn, moeten gemeenschappelijk met elkaar, tot Hem terugkeren, waardoor Hij verheerlijkt en zij opgebouwd zullen worden.

II. Op welke gronden zij dus elkander tot die weerkeer opwekken.

1. De ervaring, die zij van Zijn ongenoegen hadden opgedaan. Laat ons tot Hem wederkeren, want Hij heeft verscheurd, Hij heeft geslagen. Wij zijn verscheurd, en Hij is het, die ons verscheurd heeft, wij zijn geslagen, en Hij is het, die ons heeft geslagen. Daarom laat ons weerkeren tot Hem, omdat het is om onze opstand tegen Hem, dat Hij in Zijn toorn ons heeft verscheurd en geslagen. Wij kunnen niet verwachten, met Hem verzoend te worden, totdat wij tot Hem terugkeren, daarom heeft Hij ons bedroefd, opdat het ons brengen zou tot terugkeer tot Hem. Zijn hand zal Hij nog uitgestrekt houden, indien het volk zich niet keert tot Dien die het slaat, Isaiah 9:12, Isaiah 9:13. Zie, de overdenking van Gods oordelen over ons en ons land moeten ons opwekken, vooral als het scheurende en slaande oordelen zijn, om Hem te zoeken met bekering, gebed en levensvernieuwing.

2. Welke verwachting zij van Zijn gunst hadden. "Hij, die ons verscheurd heeft, zal ons genezen, Hij, die ons geslagen heeft, zal ons verblijden, gelijk een bekwaam heelmeester met vaste en zachte hand het gebroken been zet en de bloedende wond verbindt.

Merk op, dezelfde voorzienigheid Gods, die Zijn volk beproeft verheft het weer, en dezelfde Geest Gods, die de zondaren verootmoedigt, vertroost ze ook weer wat eerst is een geest van de dienstbaarheid, wordt naderhand een geest van de aanneming. Dit is de erkenning van Gods macht (Hij kan genezen, hoe verscheurd wij ook zijn) en van Zijn genade (Hij zal het ook doen). Ja daarom heeft Hij verscheurd, opdat Hij geneze. Sommigen menen, dat dit bepaald ziet op de terugkeer uit Babel, toen zij de Heere zochten en Hem aanhingen, in de verwachting van Zijn genadevolle terugkeer tot hen in een weg van barmhartigheid. Zie, het zal onder onze beproeving een grote steun en bij ons berouw een grote bemoediging zijn, wanneer wij goede gedachten omtrent God koesteren, aangaande Zijn bedoelingen en plannen met ons. Deze gunst, die zij hier van God verwachten, wordt op verschillende wijze uitgesproken. A. Zij beloven zich, dat hun verlossing uit hun ellende zal zijn als leven uit de dood, Hosea 6:2 :Na twee dagen zal Hij ons levend maken (dat is binnen zeer korte tijd), en op de derde dag zal Hij ons doen verrijzen, de derde dag, wanneer wij zouden verwachten, dat het lijk ontbinden en vergaan zal en buiten ons gezicht begraven zal worden. Dan zal Hij ons doen verrijzen, en wij zullen voor Zijn aangezicht leven, wij zullen Zijn aangezicht met blijdschap zien en het zal ons doen herleven. Ofschoon Hij Zijn aangezicht van ons een ogenblik verbergt, zal Hij met eeuwige goedertierenheid Zich van onze ontfermen. Zie, Gods volk kan niet slechts verscheurd en geslagen worden, maar zelfs voor dood blijven liggen, en lang in die toestand volharden, maar het zal niet immer zo blijven maar lang in die staat verkeren. God zal het in weinig tijds doen verrijzen en herleven. En de zekerheid, die te dien aanzien wordt geschonken, moet het opwekken om terug te keren en Hem achterna te kleven. Maar het schijnt ook verder betrekking te hebben op de opstanding van Jezus Christus, de opgenoemde tijd is twee dagen en de derde dag, het kan dan zeer wel een type en voorbeeld zijn van Christus' verrijzenis ten derde dage, volgens de Schriften. Al de profeten namelijk hebben tevoren getuigd van het lijden van Christus en de heerlijkheid, daarna volgende, 1 Peter 1:11. Laat ons de wijsheid en goedheid Gods zien en bewonderen, nu Hij de woorden van de profeet zo heeft bestuurd, dat ze, de verlossing van de kerk uit haar ellende voorspellende, tegelijkertijd op onze zaligheid door Christus wijst, waarvan de eerste verlossing zowel type als vrucht is. Al werd het mysterie, in deze woorden neergelegd, toen niet begrepen, toch is het, nu het letterlijk in de opstanding van Christus vervuld is, een bevestiging van ons geloof, dat Hij degene is, die komen zou, en wij geen andere te verwachten hebben. En het is in ieder opzicht gepast, dat een voorspelling van Jezus' opstanding aldus uitgedrukt werd: Hij zal ons doen verrijzen en wij zullen leven, want Christus stond op als de eersteling, en wij staan met Hem op, wij leven door Hem. Hij stond op tot onze rechtvaardigmaking, en alle gelovigen werden gezegd, met Christus opgestaan te zijn, zie Isaiah 26:19. Het zou ook toen een troost van de kerk zijn, en een verzekering, dat God ze uit haar vernedering zou verhogen, want in de volheid des tijds zou Hij Zijn Zoon uit het graf doen verrijzen, die het leven en de heerlijkheid van Zijn volk Israël zou zijn. Zie, een blik des geloofs op de verrezen Christus is een grote troost voor de lijdende Christen en geeft de berouwvol terugkerende zondaar overvloedige bemoediging, Hij heeft immers gezegd: Ik leef en gij zult leven.

B. Zij zullen toenemen in de kennis van God, Hosea 6:3 : Dan zullen wij kennen, wij zullen vervolgen van de Heere te kennen. Dan, wanneer God in genade tot Zijn volk wederkeert en het gunst bewijst, zal Hij het, als pand en vrucht van die gunst, meer kennis aangaande Hem zelf geven. De aarde zal vol zijn van kennisse des Heeren, Isaiah 11:9. De wetenschap zal vermenigvuldigd worden Daniel 12:4. Zij zullen Mij alleen kennen, Jeremiah 3:1, :34. Wij zullen kennen, wij zullen voortgaande kennen (zoo luidt het letterlijk). Het moet als de vrucht van Christus' verrijzenis beschouwd worden in het leven, dat wij door Christus voor Gods aangezicht leven, dat wij niet allen beter middelen zullen bezitten om Hem te leren kennen, maar van die kennis ook een ruimer gebruik maken. Zie, wanneer God een volk barmhartigheid wil bewijzen, geeft Hij het een hart om Hem te kennen, Jeremiah 24:7. Hun, die met Christus opgewekt zijn, wordt de geest van de wijsheid en de openbaring geschonken. En als wij ons leven voor Zijn aangezicht verstaan, gelijk de Chaldeeuwsche paraphrase doet, van de dag van de opstanding van de doden, dan sluit zich hierbij het vervolg aan, Wij zullen kennen, om de Heere te kennen. Want in die dag zullen wij Hem zien gelijk Hij is, en onze kennis van Hem zal volkomen worden en eeuwig toenemen. Of, als wij het meer op die oude tijd toepasselijk achten en lezen: indien wij voortgaan te kennen, dan hebben wij hier a. Een kostelijke zegen beloofd: Dan zullen wij kennen, zullen de Heere kennen, wanneer wij tot Hem terugkeren. Zij, die tot God komen zullen in gemeenschap met Hem treden. Als wij aangewezen zijn, te leven voor Zijn aangezicht, dan geeft Hij ons Hem te kennen, want dit is het eeuwige leven, dat zij Hem kennen de enige waarachtige God, John 17:3.

b. De weg en de middelen om die zegen deelachtig te worden. Wij moeten vervolgen om de Heere te kennen. Wij moeten de kennis van God als de hoogste kennis op prijs stellen en achten: wij moeten er om roepen en ernaar graven, Spreuk. 2:3, 4, ons vermengen in alle bestendige wijsheid, Spreuk. 18:1, wij moeten voortgaan met ons onderzoek naar die kennis en ons pogen die uit te breiden. En als wij daarin onze voorgeschreven plicht betrachten, dan hebben wij reden, de beloofde genade te zullen ontvangen, dat wij God meer en beter zullen leren kennen en toenemen in Zijn kennis.

C. Dan zal de goddelijke vertroosting overvloeiend zijn. Zijn uitgang is bereid als de dageraad, dat is, de terugkeer van Zijn gunst, die Hij ons ontnomen had toen Hij Zich van ons afkeerde en weerkeerde tot Zijn plaats. Zijn uitgaan is weer bereid en ons verzekerd even vast als de terugkeer van de morgen na een duistere nacht, en wij verwachten die als de wachters de morgen na een lange nacht, zij zijn zeker, dat die op de gezette tijd zal komen en niet uitblijven. Het lieflijke licht van Zijn aanschijn zal ons welkom zijn en ons sterken tot de volle dag, gelijk het zonlicht van de morgen, Hij zal tot ons komen als een regen, als de spade regen en vroege regen des lands, die het land verfrist en vruchtbaar maakt. Dit nu heeft een wijdere strekking dan de verlossing uit de ballingschap en zal ongetwijfeld zijn volle vervulling in Christus en de genade des Evangelies vinden. De Oudtestamentische heiligen vervolgden om de Heere te kennen, zagen met vurig verlangen uit naar de verlossing in Jeruzalem. En eindelijk was de uitgang van de goddelijke genade in Hem, in Zijn komst om de wereld te verlossen.

a. Gelijk de morgen voor de aarde na de donkerheid, want Hij kwam als de Zonne der gerechtigheid, de opgang uit de hoogte bezocht ons in Hem. Zijn uitgang was bereid als de dageraad, want Hij verscheen in de volheid des tijds. Johannes de Doper was Zijn voorloper, en Hij zelf de heldere Morgenster.

b. Gelijk de regen voor de dorstige aarde, Hij zal nederdalen als een regen op het nagras, Psalms 72:6. In Hem dalen stromen van zegeningen op de aarde neder, die de zaaier zaad en de eter brood geven, Isaiah 55:1, 10. En Gods gunst in Christus is wat van des konings wedervallen gezegd wordt, als een wolk des spaden regens, Spreuk. 16:15. De genade Gods in Christus is beide vroege en spade regen, want daardoor wordt het goede werk, dat in ons vrucht draagt, zowel begonnen als voleindigd.

Van twee dingen, twee boze dingen worden hier beide Juda en Efraïm beschuldigd

I. Dat zij niet standvastig bleven in hun overtuiging, maar wankelbaar waren, bewegelijk als water, Hosea 6:4, Hosea 6:5. Wat zal Ik u doen, o Efraïm! wat zal Ik u doen, o Juda! Dat is een vreemde uitdrukking. Kan de oneindige Wijsheid niet weten wat ze doen moet? Kan ze falen en tot nieuwe maatregelen gedwongen worden? Geenszins, maar God spreekt hier op mensenmanier, om aan te tonen, hoe onzinnig en onredelijk het volk, en hoe rechtvaardig Zijn handelwijze was. Laat hen niet zeggen dat God, als Hij hen verscheurt en slaat, ruw en wreed is, want wat kan hij anders doen? Welke andere weg kan Hij met hen inslaan? God heeft verschillende middelen met hen beproefd (wat was er meer te doen aan zijn wijngaard, hetwelk Hij aan hem niet gedaan had? Isaiah 5:4) en was traag om de dingen tot een uiterste te laten komen, Hij redeneert met Zich zelf (als in Hosea 11:8): Hoe zou Ik u vergeven, o Efraïm? God had hun goed willen doen, maar zij bleken er niet geschikt voor. "Wat zal Ik u doen? Wat anders kan Ik u doen, dan u afsnijden, als Ik u niet met eer redden kan?" Zie, God verdelgt nooit zondaars, totdat Hij ziet dat er geen andere weg meer is. Zie hier,

1. Wat hun gedrag jegens God was: Hun weldadigheid is als een morgenwolk. Sommigen verstaan dit van hun weldadigheid voor zichzelf en hun eigen ziel, als zij berouw hadden. Het is inderdaad barmhartigheid jegens ons zelf, als wij berouw hebben over onze zonden, maar weldra lieten zij die barmhartigheid varen, maakten ze ongedaan en deden hun eigen ziel even groot onrecht aan als ooit tevoren. Maar het moest eer op hun vroomheid en godsdienst slaan, wat daarin goed was, verdween spoedig gelijk een morgenwolk en een vroegkomende dauw. Zo was Israëls barmhartigheid geweest in Jehu's tijd, en die van Juda in de dagen van Hiskia en Josia, maar ze was spoedig verdwenen. In tijden van droogte belooft de morgenwolk regen, en de vroegkomende dauw is een dadelijke verfrissing voor de aarde. Maar de wolk is verstrooid (en huichelaars worden vergeleken met waterloze wolken, Judas: 1, en de dauw dringt niet in de grond, maar wordt weer in de lucht opgetrokken, en de aarde blijft dorstig. Wat zal Hij met hen doen? Zal Hij hun barmhartigheid aannemen? Neen, want zij gaat henen, en "factum non dicitur quod non perseverat", wat niet doorgezet wordt kan nauwelijks gezegd worden, gedaan te zijn. Zie, die barmhartigheid kan God nimmer behagen noch ons zelf voordelig zijn, die is als een morgenwolk of als een vroegkomende dauw. Wanneer de mensen schone beloften doen, maar ze niet houden, wanneer zij hun godsdienst goed beginnen, maar niet trouw blijven, wanneer zij hun eerste liefde en hun eerste werken verlaten, of, al verlaten ze die niet geheel, toch ongestadig, onstandvastig en onbestendig zijn, dan is hun barmhartigheid als een morgenwolk en als een vroegkomende dauw.

2. Welke weg God met hen houdt, Hosea 6:5 :"Daarom, omdat zij ruw en wanstaltig zijn, heb Ik hen behouwen door de profeten, als timmerhout en steen behouwen wordt voor `t gebruik. Ik heb ze gedood door de redenen Mijns monds". Wat de profeten deden, deed het woord Gods in hun mond, dat nooit ledig weerkeerde. Zij werden door het woord gedood, maar achtten zich door de profeten omgebracht, en kwalijk door hen behandeld, wanneer die profeten slechts getrouw waren geweest.

a. De profeten behieuwen ze door overtuiging van zonde, als zij moeite deden om hun overtredingen van hen weg te doen. Zij waren onvast in hun godsdienst, Hosea 6:4, daarom behieuw God hen. Het hart van de zondaars is niet alleen gelijk steen maar gelijk ruwe steen, die heel wat moeite vereist om een ooglijke vorm te krijgen, of als kwasterig hout, dat slechts met veel arbeid gladgeschaafd wordt. Het is het werk van de predikanten, ze te behouwen, en God behouwt ze door hen, want bij de verkeerde bewijst Hij Zich een Worstelaar. En er zijn er, die door hun predikanten scherpelijk moeten vermaand worden, ieder woord moet snijden, en al vliegen er spaanders, en al vliegt de bestrafte de bestraffer in `t aangezicht, toch gaat hij voort met zijn arbeid.

b. Zijn redenen sloegen ze door de voorspelling van Zijn wraak, als Hij de naderende straf aankondigde, gelijk Ezechiël gezegd werd, de stad verwoest te hebben, toen hij haar verwoesting aanzeide, Ezechiël 43:3. En God vervulde wat voorspeld was: "Ik heb ze gedood door de redenen Mijns monds, naar de woorden Mijns monds". Zie, het woord Gods is de dood of van de zonde, of van de zondaar, een reuk des doods ten doods, of een reuk des levens ten leven. Sommigen lezen: "Ik heb de profeten behouwen en hen door de redenen Mijns monds gedood, dat is: Ik heb ze gebruikt in zwaren arbeid tot heil Mijns volks, waardoor hun kracht gebroken is, zij zijn uitgeput, en hun sterkte is vergaan in Mijn dienst, en menigeen heeft er het leven bij ingeschoten". Zie, predikanten zijn de werktuigen, waarvan God Zich bedient om Zijn volk te bearbeiden, en al is heel wat arbeid vergeefs, toch zal God hun afmattend werk gedenken.

c. God werd hierdoor gerechtvaardigd in Zijn strengst optreden tegen Zijn volk in later tijd. Zijn profeten hadden zich heel wet moeite voor het volk gegeven, zij hadden het om Zijn zonde vermaand en voor het gevaar gewaarschuwd, maar de aangewende middelen hadden de gewenste uitwerking niet gehad. Voor `t ogenblik waren wel goede indrukken gemaakt, maar die sleten uit en verdwenen als een morgenwolk, en nu kunnen zij God niet van te grote strengheid beschuldigen, wanneer Hij de gedreigde ellende over hen brengt. De profeet keert zich tot God en erkent: Uw oordelen zullen voortkomen aan het licht, als klaarblijkelijk, rechtvaardig en billijk. Zie, al worden zondaars door de moeite, die de predikant zich voor hen geeft, niet terechtgebracht, toch wordt God gerechtvaardigd wanneer Hij spreekt, en rein, als Hij richt, Psalms 51:6. Zie Matthew 17:1-19.

II. Dat zij trouw waren aan Gods verbond met hen, Hosea 6:6,Hosea 6:7.

Merk hier op,

1. Wat het voor een verbond was, dat God met hen gemaakt had, en op welke voorwaarden zij Zijn gunst en aanneming zouden verkrijgen, Hosea 6:6. Want Ik heb lust tot weldadigheid en niet tot offer (dat is: meer dan tot offer), en stond meer op de kennis Gods dan op brandofferen. Weldadigheid is hier hetzelfde woord dat ook wel door vroomheid, heiligheid vertaald wordt, het betekent alleen practischer godsdienst, het is hetzelfde als liefde in het Nieuwe Testament, de liefde Gods en de naastenliefde. En dit gepaard met en voortvloeiende uit kennis Gods, die zich in Zijn woord heeft geopenbaard een Beloner dergenen die Hem zoeken. Genegenheid tot goddelijke dingen, geleid dooreen goed oordeel, waarvan een godzalige wandel het gevolg mocht zijn. Dat eist God met Zijn verbond, en geen offer of brandoffer. Dit wordt in de breede verklaard door Jeremiah 7:22, Jeremiah 7:23. Ik heb met uw vaderen, ten dage als Ik hen uit Egypteland uit voerde, niet gesproken noch hun geboden van zaken des brandoffers of slachtoffers (dat was het minste, waarover Ik met hen sprak, waarop Ik de geringste nadruk legde). Maar dit heb Ik hun geboden, zeggende, Hoort naar Mijn stem, Micah 6:6. God lief te hebben en de naaste is meer dan al de brandofferen en slachtofferen, Mark 12:33, Psalms 50:16, Psalms 50:17. Wel werden offers geëist, zij hadden hun nut, en zo zij gepaard gingen met barmhartigheid en kennis Gods, waren zij Hem aangenaam, maar zonder dat zag Hij ze niet aan en had er geen lust aan, Isaiah 1:10, Isaiah 1:11. Misschien wordt dit hier genoemd om het verschil aan te tonen tussen God, die zij verlieten, en de goden tot wie zij zich wendden. De trouwe God bedoelde niets meer dan dat zij goede mensen zouden zijn, en de plechtigheden van de offerdiensten waren de kleinste van de wetten, waarmede zij Hem eerden. De valse goden evenwel vroegen alleen daarnaar, als hun priesters maar met offeranden overladen werden, dan mocht het volk leven zoals het verkoos. Wat dwazen waren toch degenen, welke een God verlieten, die Zijn aanbidders een nieuw hart wilde geven, en dat voor Joden, die slechts zich zelf een naam begeerden te maken! Ook wordt uitgesproken, dat Gods twist met hen niet was om het nalaten van de offeranden (om uw offeranden zal Ik u niet straffen, Psalms 50:8), maar omdat er geen gerechtigheid, geen barmhartigheid, geen kennisse Gods onder hen was, Hosea 4:1, en om ons allen te leren, dat de kracht van de godzaligheid het voornaamste is, waarop God let en dat Hij eist, en zonder hetwelk de gedaante van de godzaligheid niets waard is. Oprechte vroomheid in hart en leven is het een nodige, en zonder dat is de uiterlijke godsdienst, hoe nauwkeurig of kostbaar, van generlei waarde. Onze Heiland haalt dit aan om te tonen, dat een heilig leven hoger staat dan uiterlijke plechtigheden, wanneer ze in conflict komen, en om zichzelf te rechtvaardigen wanneer Hij eet met tollenaren en zondaren, omdat Hij hun ziel wilde behouden. Even zo wanneer Hij op de sabbatdag genas, omdat Hij daarmede hun lichaam weldeed, waarvoor ceremonie en sabbatsrust wijken moeten, Matthew 9:13, Matthew 12:7.

2. Hoe weinig ze op dit verbond acht hadden geslagen, hoewel het in ieder opzicht zo goed geregeld was, en zij, niet God, er bij konden winnen.

A. In het algemeen braken zij met God en bleken trouweloos te zijn: Goede dingen waren hun toevertrouwd om de kleinoden van barmhartigheid en vroomheid en kennis van God in het omhulsel van brandoffer en slachtoffer te bewaren. Maar zij hadden het vertrouwen geschonden, het omhulsel bewaard, maar de kleinoden verpand om aan hun lage lusten bot te vieren en daarom twist God terecht met hen, Hosea 6:7 : Zij hebben het verbond vertreden als mensen (Engelsche vertaling, de onze heeft: als Adam), het verbond, dat God met hen gemaakt had, zij hebben de voorwaarden niet gehouden en de zegen verbeurd, door barmhartigheid en de kennis van God te verlaten en andere ongehoorzaamheid.

a. Zij hadden zich aan meineed en verbondsbreuk schuldig gemaakt, zij waren als mensen, die een verbond verbreken, dat zij plechtig bezworen hebben, waarover de geheele wereld schande roept. Mensen, die dat doen, verdienen niet dat men ze verder acht of vertrouwt of met hen handelt. "Daar, in deze zaak, hebben zij trouwelooslijk tegen Mij gehandeld, zij zijn trouweloze, lage, valse kinderen geweest, in wie geen trouw was, ofschoon Ik op hen rekende, dat zij kinderen waren, die niet zouden liegen"

b. Daarin hadden zij gehandeld als mensen, die gemeenlijk vals en ontrouw zijn, en in wiens verdorven natuur het ligt, verraderlijk te handelen. Alle mensen zijn leugenaars, en zij zijn gelijk de rest van dat ontaard geslacht, allen afgeweken, Psalms 14:2, Psalms 14:3. Zij hebben het verbond overtreden als mensen (gelijk de heidenen, die van nature het verbond verbroken hadden), als lage mensen (het woord, hier gebruikt wordt soms gebezigd voor mensen van lagen stand). Zij hebben trouwelooslijk gehandeld gelijk de laagstaande mensen, die geen eergevoel hebben.

c. Hiermede traden zij in het voetspoor van onze eerste ouders. Zij hebben het verbond als Adam (zo kan het ook zeer wel vertaald worden), gelijk hij het verbond van de onschuld, het werkverbond heeft overtreden, zo hebben zij het genadeverbond verbroken even verraderlijk, even dwaas. Daar, in het Paradijs, heeft Adam zijn verplichting jegens God geschonden, en hier, in een ander Paradijs hebben zij hun verplichting verbroken. En, gelijk Adam, hebben zij het, door hun trouweloosheid voor zichzelf en de hunnen bedorven, Zie, de zonde is te erger, naarmate er meer gelijkheid in is met de overtreding van Adam, Romans 5:14.

d. Geringe gedachten aangaande God en Diens gezag en gunst lagen aan dit alles ten grondslag, want zo lezen sommigen: Zij hebben het verbond overtreden, als eens mensen verbond als ware het slechts met een mens gesloten, die met hen gelijk stond, als waren de geboden van het verbond niets dan die van een mens als zij zelf, en de barmhartigheid, die daarin lag, niet meer dan die van een mens. Er is iets heiligs en bindende in eens mensen verbond (gelijk de Apostel aanwijst! Galatians 3:15), maar veel meer in een verbond Gods, waaraan zij toch weinig waarde gehecht hebben. Daar, in dat verbond, hebben zij trouwelooslijk gehandeld, schone beloften gedaan, maar ze niet volbracht. Trouwelooslijk met God handelen wordt hier genoemd: trouwelooslijk tegen Hem handelen, want het is zowel een belediging als een opstand. Deserteurs zijn verraders en worden als zodanig behandeld, het onwillige hart is in opstand.

B. Enkele bijzondere gevallen van hun trouweloosheid worden hier gegeven: Daar hebben zij trouwelooslijk gehandeld, dat is in de plaatsen, hierna genoemd.

a. Zie naar de andere zijde van de Jordaan, naar het land, dat het meest blootgesteld lag aan de aanvallen van naburige volken, en waar de inwoners dus de grootste behoefte hadden aan goddelijke bescherming, en toch vindt men juist daar de onbeschaamdste verguizing van de goddelijke Majesteit, Hosea 6:8. Gilead, dat in `t gebied van Gad en de halve stam van Manasse lag, was een stad van werkers van de ongerechtigheid. Goddeloosheid was de handel, die men daar dreef, het land heette Gilead, maar het werd een stad genoemd, omdat allen een vereniging van rebellen tegen God vormden. Of (gelijk de meesten denken) Ramoth in Gilead is de hier bedoelde stad, een van de drie vrijsteden aan de andere kant van de Jordaan, en een Levietenstad. De inwoners, ofschoon van de heilige stam, waren werkers van de ongerechtigheid leefden er in en deden niet anders. Zie, het staat inderdaad kwaad, wanneer een Levietenstad een stad is dergenen, die de ongerechtigheid werken, als zij, die de goede leer te verkondigen hebben, een slecht leven leiden. Bijzonder in het betreden, dit is, verontreinigd, van bloed, als waren de goddeloze Levieten daaraan in bijzondere mate schuldig. In Roomse landen vormt de geestelijkheid de bloedigste vervolgers. Of, het was een vrijstad, die door misbruik te maken van haar recht tot onderzoek, met bloed bedekt was. Om geld beschermde ze degenen, die ze ter dood had moeten brengen, en om geld leverde ze de bloedwreker de onschuldigen over, die arm waren en niets te geven hadden, op beide wijzen werd ze met bloed bevlekt. Zie, bloed verontreinigt het land, waarop het wordt gestort, als geen onderzoek ingesteld of geen wrake genomen wordt. Zie, hoe ook de uitnemendste instellingen, die met de beste bedoelingen om het evenwicht tussen recht en genade te bewaren zijn gegeven, misbruikt kunnen worden en verkeerd in openbare verkrachting van beide.

b. Zie onder degenen, wier taak het was, de heilige dingen te bedienen, zij waren even slecht als de ergsten en even laag als de laagsten, Hosea 6:9 :Gelijk de benden van de straatschenders op iemand wachten, alzo is het gezelschap van de Priesters, niet hier en daar n, maar de ganse priesterschap. De priesters gaan allen een weg, naar Sichem, met eenparige schouder, zij maken elkaar al slechter, onbeschaamder en ruwer, en in de zonde listiger en wreder. Een gezelschap van priesters kan samen zeggen en doen wat een alleen niet zou durven ondernemen. Het gezelschap van de priesters was als een bende straatschenders of bandieten, of struikroovers, die de voorbijganger ombrengen ten einde zijn geld en goed meester te worden. Vooreerst waren zij wreed en bloeddorstig. Zij vermoorden dengene, wie zij een kwaad hart toedroegen, of die hun in de weg stond, niets minder kon hen bevredigen. Dan waren zij listig. Zij loerden op mensen, om een schone gelegenheid te hebben, hun boosaardige plannen uit te voeren, zo heeft ook een gezelschap van priesters op Christus geloerd om Hem te vangen, zeggende: Niet op het feest.

Ten derde spannen zij samen, zij moorden op de weg, op de grote weg, waar reizigers veilig moesten zijn. Zie, hoe eenstemmig goddelozen kwaad doen, en zouden niet de vromen op die manier goed doen? Zij moorden op de weg naar Sichem, degenen, die om te aanbidden naar Jeruzalem togen, want Sichem lag die kant uit. Of: Op de weg naar Sichem betekent, naar sommiger gevoelen, op dezelfde wijze als hun vader Levi met Simeon, zijn broeder, die de mannen van Sichem om het leven brachten, Genesis 34:1, door list en bedrog. Anderen verstaan het weer zoo: zij verderven de zielen door ze in de zonde te verstrikken. Ten vierde: zij deden het oogluikend. Zij doen schandelijke daden. Het woord beduidt zulke goddeloosheid als met overleg geschiedt of met een boos voornemen. Hoe meer overleg er in de zonde is, zoveel erger.

c. Zie eens naar de massa van het volk, let op het ganse huis Israëls zij zijn allen gelijk, Hosea 6:10 :Ik zie een afschuwelijke zaak in het huis Israëls, al wordt het nog zo behendig aangelegd, God ontdekt het en zal het openbaren, en wie kan loochenen wat God zelf zegt, gezien te hebben? Aldaar is Efraïms hoererij! beide geestelijke en lichamelijke hoererij, ze is te openbaar om geloochend te worden. Zie, de zonde van de zondaars, vooral zondaars van het huis Israëls, is erg genoeg om te doen sidderen, het is een vreselijk ding, het is ontzettend, het is genoeg om iemand de schaamteblos op de kaken te jagen, want daardoor is Israël verontreinigd en in Gods oog verachtelijk geworden.

d. Let op Juda, en gij zult het vinden, de zonde van Israël delen ze Hosea 6:11 :Ook heeft hij U, o Juda, een oogst gezet, het gaat u evenzeer als Efraïm aan, ook gij zijt rijp voor het verderf, en de tijd, de gezette tijd, van het verderf haast, gij hebt ongerechtigheid gezaaid en goddeloosheid gestrooid, gij zult hetzelve oogsten. Het algemeen oordeel wordt vergeleken bij een oogst, Matthew 13:39 en dat zijn bijzondere oogsten ook, Joel 3:13, Revelation 14:15. Ik heb een tijd gesteld om u ter verantwoording te roepen, als Ik de gevangenen van Mijn volk weerbracht, dit is: wanneer die gevangenen uit Juda, die genomen waren door de mannen van Israël, weer vrijgelaten werden, op bevel Gods door de mond van de profeet Oded, 2 Chronicles 28:8. Wanneer God hen toen ter tijd spaarde, zette Hij Juda een oogst, dit is Hij bewaarde ze voor een andere tijd om met hen af te rekenen. Zie, bevrijding van tegenwoordige oordelen is, wanneer er geen goed gebruik van gemaakt wordt, een bewaren voor zwaardere oordelen.

Verzen 1-11

Hosea 6:1-11

Dit kan gehouden worden voor de woorden van de profeet tot het volk, als hij het tot bekering roept, of voor de onderlinge woorden van het volk, als ze elkander opwekken en aansporen, de Heere te zoeken en zich voor Hem te verootmoedigen, in de hoop, bij Hem genade te zullen vinden. God had gezegd: Als zij bang zullen zijn, zullen zij Mij vroeg zoeken, de profeet en zijn vrienden, de godvrezenden onder het volk willen het ijzer smeden nu het heet is en gebruik maken van de gezindheid, die het volk schijnt te bezielen. Zie, zij, die geneigd zijn naar God weer te keren, moeten al doen wat zij kunnen om anderen op te wekken en aan te moedigen, ook tot Hem terug te keren.

Merk op

I. Waartoe zij anderen aanmoedigen: "Komt en laat ons weerkeren tot de Heere, Hosea 6:1. Laat ons niet meer naar de Assyriërs gaan, noch naar koning Jareb zenden, daarvan hebben wij genoeg gehad. Maar laat ons weerkeren tot de Heere, van onze afgoderij naar Zijn dienst terugkeren, en van al ons vertrouwen op het schepsel tot onze hope op Hem." Zie, het is van het uiterste belang voor degenen die tegen God opgestaan zijn, dat zij tot Hem weerkeren. En degenen, die gemeenschappelijk, met elkaar, van Hem afgeweken zijn, moeten gemeenschappelijk met elkaar, tot Hem terugkeren, waardoor Hij verheerlijkt en zij opgebouwd zullen worden.

II. Op welke gronden zij dus elkander tot die weerkeer opwekken.

1. De ervaring, die zij van Zijn ongenoegen hadden opgedaan. Laat ons tot Hem wederkeren, want Hij heeft verscheurd, Hij heeft geslagen. Wij zijn verscheurd, en Hij is het, die ons verscheurd heeft, wij zijn geslagen, en Hij is het, die ons heeft geslagen. Daarom laat ons weerkeren tot Hem, omdat het is om onze opstand tegen Hem, dat Hij in Zijn toorn ons heeft verscheurd en geslagen. Wij kunnen niet verwachten, met Hem verzoend te worden, totdat wij tot Hem terugkeren, daarom heeft Hij ons bedroefd, opdat het ons brengen zou tot terugkeer tot Hem. Zijn hand zal Hij nog uitgestrekt houden, indien het volk zich niet keert tot Dien die het slaat, Isaiah 9:12, Isaiah 9:13. Zie, de overdenking van Gods oordelen over ons en ons land moeten ons opwekken, vooral als het scheurende en slaande oordelen zijn, om Hem te zoeken met bekering, gebed en levensvernieuwing.

2. Welke verwachting zij van Zijn gunst hadden. "Hij, die ons verscheurd heeft, zal ons genezen, Hij, die ons geslagen heeft, zal ons verblijden, gelijk een bekwaam heelmeester met vaste en zachte hand het gebroken been zet en de bloedende wond verbindt.

Merk op, dezelfde voorzienigheid Gods, die Zijn volk beproeft verheft het weer, en dezelfde Geest Gods, die de zondaren verootmoedigt, vertroost ze ook weer wat eerst is een geest van de dienstbaarheid, wordt naderhand een geest van de aanneming. Dit is de erkenning van Gods macht (Hij kan genezen, hoe verscheurd wij ook zijn) en van Zijn genade (Hij zal het ook doen). Ja daarom heeft Hij verscheurd, opdat Hij geneze. Sommigen menen, dat dit bepaald ziet op de terugkeer uit Babel, toen zij de Heere zochten en Hem aanhingen, in de verwachting van Zijn genadevolle terugkeer tot hen in een weg van barmhartigheid. Zie, het zal onder onze beproeving een grote steun en bij ons berouw een grote bemoediging zijn, wanneer wij goede gedachten omtrent God koesteren, aangaande Zijn bedoelingen en plannen met ons. Deze gunst, die zij hier van God verwachten, wordt op verschillende wijze uitgesproken. A. Zij beloven zich, dat hun verlossing uit hun ellende zal zijn als leven uit de dood, Hosea 6:2 :Na twee dagen zal Hij ons levend maken (dat is binnen zeer korte tijd), en op de derde dag zal Hij ons doen verrijzen, de derde dag, wanneer wij zouden verwachten, dat het lijk ontbinden en vergaan zal en buiten ons gezicht begraven zal worden. Dan zal Hij ons doen verrijzen, en wij zullen voor Zijn aangezicht leven, wij zullen Zijn aangezicht met blijdschap zien en het zal ons doen herleven. Ofschoon Hij Zijn aangezicht van ons een ogenblik verbergt, zal Hij met eeuwige goedertierenheid Zich van onze ontfermen. Zie, Gods volk kan niet slechts verscheurd en geslagen worden, maar zelfs voor dood blijven liggen, en lang in die toestand volharden, maar het zal niet immer zo blijven maar lang in die staat verkeren. God zal het in weinig tijds doen verrijzen en herleven. En de zekerheid, die te dien aanzien wordt geschonken, moet het opwekken om terug te keren en Hem achterna te kleven. Maar het schijnt ook verder betrekking te hebben op de opstanding van Jezus Christus, de opgenoemde tijd is twee dagen en de derde dag, het kan dan zeer wel een type en voorbeeld zijn van Christus' verrijzenis ten derde dage, volgens de Schriften. Al de profeten namelijk hebben tevoren getuigd van het lijden van Christus en de heerlijkheid, daarna volgende, 1 Peter 1:11. Laat ons de wijsheid en goedheid Gods zien en bewonderen, nu Hij de woorden van de profeet zo heeft bestuurd, dat ze, de verlossing van de kerk uit haar ellende voorspellende, tegelijkertijd op onze zaligheid door Christus wijst, waarvan de eerste verlossing zowel type als vrucht is. Al werd het mysterie, in deze woorden neergelegd, toen niet begrepen, toch is het, nu het letterlijk in de opstanding van Christus vervuld is, een bevestiging van ons geloof, dat Hij degene is, die komen zou, en wij geen andere te verwachten hebben. En het is in ieder opzicht gepast, dat een voorspelling van Jezus' opstanding aldus uitgedrukt werd: Hij zal ons doen verrijzen en wij zullen leven, want Christus stond op als de eersteling, en wij staan met Hem op, wij leven door Hem. Hij stond op tot onze rechtvaardigmaking, en alle gelovigen werden gezegd, met Christus opgestaan te zijn, zie Isaiah 26:19. Het zou ook toen een troost van de kerk zijn, en een verzekering, dat God ze uit haar vernedering zou verhogen, want in de volheid des tijds zou Hij Zijn Zoon uit het graf doen verrijzen, die het leven en de heerlijkheid van Zijn volk Israël zou zijn. Zie, een blik des geloofs op de verrezen Christus is een grote troost voor de lijdende Christen en geeft de berouwvol terugkerende zondaar overvloedige bemoediging, Hij heeft immers gezegd: Ik leef en gij zult leven.

B. Zij zullen toenemen in de kennis van God, Hosea 6:3 : Dan zullen wij kennen, wij zullen vervolgen van de Heere te kennen. Dan, wanneer God in genade tot Zijn volk wederkeert en het gunst bewijst, zal Hij het, als pand en vrucht van die gunst, meer kennis aangaande Hem zelf geven. De aarde zal vol zijn van kennisse des Heeren, Isaiah 11:9. De wetenschap zal vermenigvuldigd worden Daniel 12:4. Zij zullen Mij alleen kennen, Jeremiah 3:1, :34. Wij zullen kennen, wij zullen voortgaande kennen (zoo luidt het letterlijk). Het moet als de vrucht van Christus' verrijzenis beschouwd worden in het leven, dat wij door Christus voor Gods aangezicht leven, dat wij niet allen beter middelen zullen bezitten om Hem te leren kennen, maar van die kennis ook een ruimer gebruik maken. Zie, wanneer God een volk barmhartigheid wil bewijzen, geeft Hij het een hart om Hem te kennen, Jeremiah 24:7. Hun, die met Christus opgewekt zijn, wordt de geest van de wijsheid en de openbaring geschonken. En als wij ons leven voor Zijn aangezicht verstaan, gelijk de Chaldeeuwsche paraphrase doet, van de dag van de opstanding van de doden, dan sluit zich hierbij het vervolg aan, Wij zullen kennen, om de Heere te kennen. Want in die dag zullen wij Hem zien gelijk Hij is, en onze kennis van Hem zal volkomen worden en eeuwig toenemen. Of, als wij het meer op die oude tijd toepasselijk achten en lezen: indien wij voortgaan te kennen, dan hebben wij hier a. Een kostelijke zegen beloofd: Dan zullen wij kennen, zullen de Heere kennen, wanneer wij tot Hem terugkeren. Zij, die tot God komen zullen in gemeenschap met Hem treden. Als wij aangewezen zijn, te leven voor Zijn aangezicht, dan geeft Hij ons Hem te kennen, want dit is het eeuwige leven, dat zij Hem kennen de enige waarachtige God, John 17:3.

b. De weg en de middelen om die zegen deelachtig te worden. Wij moeten vervolgen om de Heere te kennen. Wij moeten de kennis van God als de hoogste kennis op prijs stellen en achten: wij moeten er om roepen en ernaar graven, Spreuk. 2:3, 4, ons vermengen in alle bestendige wijsheid, Spreuk. 18:1, wij moeten voortgaan met ons onderzoek naar die kennis en ons pogen die uit te breiden. En als wij daarin onze voorgeschreven plicht betrachten, dan hebben wij reden, de beloofde genade te zullen ontvangen, dat wij God meer en beter zullen leren kennen en toenemen in Zijn kennis.

C. Dan zal de goddelijke vertroosting overvloeiend zijn. Zijn uitgang is bereid als de dageraad, dat is, de terugkeer van Zijn gunst, die Hij ons ontnomen had toen Hij Zich van ons afkeerde en weerkeerde tot Zijn plaats. Zijn uitgaan is weer bereid en ons verzekerd even vast als de terugkeer van de morgen na een duistere nacht, en wij verwachten die als de wachters de morgen na een lange nacht, zij zijn zeker, dat die op de gezette tijd zal komen en niet uitblijven. Het lieflijke licht van Zijn aanschijn zal ons welkom zijn en ons sterken tot de volle dag, gelijk het zonlicht van de morgen, Hij zal tot ons komen als een regen, als de spade regen en vroege regen des lands, die het land verfrist en vruchtbaar maakt. Dit nu heeft een wijdere strekking dan de verlossing uit de ballingschap en zal ongetwijfeld zijn volle vervulling in Christus en de genade des Evangelies vinden. De Oudtestamentische heiligen vervolgden om de Heere te kennen, zagen met vurig verlangen uit naar de verlossing in Jeruzalem. En eindelijk was de uitgang van de goddelijke genade in Hem, in Zijn komst om de wereld te verlossen.

a. Gelijk de morgen voor de aarde na de donkerheid, want Hij kwam als de Zonne der gerechtigheid, de opgang uit de hoogte bezocht ons in Hem. Zijn uitgang was bereid als de dageraad, want Hij verscheen in de volheid des tijds. Johannes de Doper was Zijn voorloper, en Hij zelf de heldere Morgenster.

b. Gelijk de regen voor de dorstige aarde, Hij zal nederdalen als een regen op het nagras, Psalms 72:6. In Hem dalen stromen van zegeningen op de aarde neder, die de zaaier zaad en de eter brood geven, Isaiah 55:1, 10. En Gods gunst in Christus is wat van des konings wedervallen gezegd wordt, als een wolk des spaden regens, Spreuk. 16:15. De genade Gods in Christus is beide vroege en spade regen, want daardoor wordt het goede werk, dat in ons vrucht draagt, zowel begonnen als voleindigd.

Van twee dingen, twee boze dingen worden hier beide Juda en Efraïm beschuldigd

I. Dat zij niet standvastig bleven in hun overtuiging, maar wankelbaar waren, bewegelijk als water, Hosea 6:4, Hosea 6:5. Wat zal Ik u doen, o Efraïm! wat zal Ik u doen, o Juda! Dat is een vreemde uitdrukking. Kan de oneindige Wijsheid niet weten wat ze doen moet? Kan ze falen en tot nieuwe maatregelen gedwongen worden? Geenszins, maar God spreekt hier op mensenmanier, om aan te tonen, hoe onzinnig en onredelijk het volk, en hoe rechtvaardig Zijn handelwijze was. Laat hen niet zeggen dat God, als Hij hen verscheurt en slaat, ruw en wreed is, want wat kan hij anders doen? Welke andere weg kan Hij met hen inslaan? God heeft verschillende middelen met hen beproefd (wat was er meer te doen aan zijn wijngaard, hetwelk Hij aan hem niet gedaan had? Isaiah 5:4) en was traag om de dingen tot een uiterste te laten komen, Hij redeneert met Zich zelf (als in Hosea 11:8): Hoe zou Ik u vergeven, o Efraïm? God had hun goed willen doen, maar zij bleken er niet geschikt voor. "Wat zal Ik u doen? Wat anders kan Ik u doen, dan u afsnijden, als Ik u niet met eer redden kan?" Zie, God verdelgt nooit zondaars, totdat Hij ziet dat er geen andere weg meer is. Zie hier,

1. Wat hun gedrag jegens God was: Hun weldadigheid is als een morgenwolk. Sommigen verstaan dit van hun weldadigheid voor zichzelf en hun eigen ziel, als zij berouw hadden. Het is inderdaad barmhartigheid jegens ons zelf, als wij berouw hebben over onze zonden, maar weldra lieten zij die barmhartigheid varen, maakten ze ongedaan en deden hun eigen ziel even groot onrecht aan als ooit tevoren. Maar het moest eer op hun vroomheid en godsdienst slaan, wat daarin goed was, verdween spoedig gelijk een morgenwolk en een vroegkomende dauw. Zo was Israëls barmhartigheid geweest in Jehu's tijd, en die van Juda in de dagen van Hiskia en Josia, maar ze was spoedig verdwenen. In tijden van droogte belooft de morgenwolk regen, en de vroegkomende dauw is een dadelijke verfrissing voor de aarde. Maar de wolk is verstrooid (en huichelaars worden vergeleken met waterloze wolken, Judas: 1, en de dauw dringt niet in de grond, maar wordt weer in de lucht opgetrokken, en de aarde blijft dorstig. Wat zal Hij met hen doen? Zal Hij hun barmhartigheid aannemen? Neen, want zij gaat henen, en "factum non dicitur quod non perseverat", wat niet doorgezet wordt kan nauwelijks gezegd worden, gedaan te zijn. Zie, die barmhartigheid kan God nimmer behagen noch ons zelf voordelig zijn, die is als een morgenwolk of als een vroegkomende dauw. Wanneer de mensen schone beloften doen, maar ze niet houden, wanneer zij hun godsdienst goed beginnen, maar niet trouw blijven, wanneer zij hun eerste liefde en hun eerste werken verlaten, of, al verlaten ze die niet geheel, toch ongestadig, onstandvastig en onbestendig zijn, dan is hun barmhartigheid als een morgenwolk en als een vroegkomende dauw.

2. Welke weg God met hen houdt, Hosea 6:5 :"Daarom, omdat zij ruw en wanstaltig zijn, heb Ik hen behouwen door de profeten, als timmerhout en steen behouwen wordt voor `t gebruik. Ik heb ze gedood door de redenen Mijns monds". Wat de profeten deden, deed het woord Gods in hun mond, dat nooit ledig weerkeerde. Zij werden door het woord gedood, maar achtten zich door de profeten omgebracht, en kwalijk door hen behandeld, wanneer die profeten slechts getrouw waren geweest.

a. De profeten behieuwen ze door overtuiging van zonde, als zij moeite deden om hun overtredingen van hen weg te doen. Zij waren onvast in hun godsdienst, Hosea 6:4, daarom behieuw God hen. Het hart van de zondaars is niet alleen gelijk steen maar gelijk ruwe steen, die heel wat moeite vereist om een ooglijke vorm te krijgen, of als kwasterig hout, dat slechts met veel arbeid gladgeschaafd wordt. Het is het werk van de predikanten, ze te behouwen, en God behouwt ze door hen, want bij de verkeerde bewijst Hij Zich een Worstelaar. En er zijn er, die door hun predikanten scherpelijk moeten vermaand worden, ieder woord moet snijden, en al vliegen er spaanders, en al vliegt de bestrafte de bestraffer in `t aangezicht, toch gaat hij voort met zijn arbeid.

b. Zijn redenen sloegen ze door de voorspelling van Zijn wraak, als Hij de naderende straf aankondigde, gelijk Ezechiël gezegd werd, de stad verwoest te hebben, toen hij haar verwoesting aanzeide, Ezechiël 43:3. En God vervulde wat voorspeld was: "Ik heb ze gedood door de redenen Mijns monds, naar de woorden Mijns monds". Zie, het woord Gods is de dood of van de zonde, of van de zondaar, een reuk des doods ten doods, of een reuk des levens ten leven. Sommigen lezen: "Ik heb de profeten behouwen en hen door de redenen Mijns monds gedood, dat is: Ik heb ze gebruikt in zwaren arbeid tot heil Mijns volks, waardoor hun kracht gebroken is, zij zijn uitgeput, en hun sterkte is vergaan in Mijn dienst, en menigeen heeft er het leven bij ingeschoten". Zie, predikanten zijn de werktuigen, waarvan God Zich bedient om Zijn volk te bearbeiden, en al is heel wat arbeid vergeefs, toch zal God hun afmattend werk gedenken.

c. God werd hierdoor gerechtvaardigd in Zijn strengst optreden tegen Zijn volk in later tijd. Zijn profeten hadden zich heel wet moeite voor het volk gegeven, zij hadden het om Zijn zonde vermaand en voor het gevaar gewaarschuwd, maar de aangewende middelen hadden de gewenste uitwerking niet gehad. Voor `t ogenblik waren wel goede indrukken gemaakt, maar die sleten uit en verdwenen als een morgenwolk, en nu kunnen zij God niet van te grote strengheid beschuldigen, wanneer Hij de gedreigde ellende over hen brengt. De profeet keert zich tot God en erkent: Uw oordelen zullen voortkomen aan het licht, als klaarblijkelijk, rechtvaardig en billijk. Zie, al worden zondaars door de moeite, die de predikant zich voor hen geeft, niet terechtgebracht, toch wordt God gerechtvaardigd wanneer Hij spreekt, en rein, als Hij richt, Psalms 51:6. Zie Matthew 17:1-19.

II. Dat zij trouw waren aan Gods verbond met hen, Hosea 6:6,Hosea 6:7.

Merk hier op,

1. Wat het voor een verbond was, dat God met hen gemaakt had, en op welke voorwaarden zij Zijn gunst en aanneming zouden verkrijgen, Hosea 6:6. Want Ik heb lust tot weldadigheid en niet tot offer (dat is: meer dan tot offer), en stond meer op de kennis Gods dan op brandofferen. Weldadigheid is hier hetzelfde woord dat ook wel door vroomheid, heiligheid vertaald wordt, het betekent alleen practischer godsdienst, het is hetzelfde als liefde in het Nieuwe Testament, de liefde Gods en de naastenliefde. En dit gepaard met en voortvloeiende uit kennis Gods, die zich in Zijn woord heeft geopenbaard een Beloner dergenen die Hem zoeken. Genegenheid tot goddelijke dingen, geleid dooreen goed oordeel, waarvan een godzalige wandel het gevolg mocht zijn. Dat eist God met Zijn verbond, en geen offer of brandoffer. Dit wordt in de breede verklaard door Jeremiah 7:22, Jeremiah 7:23. Ik heb met uw vaderen, ten dage als Ik hen uit Egypteland uit voerde, niet gesproken noch hun geboden van zaken des brandoffers of slachtoffers (dat was het minste, waarover Ik met hen sprak, waarop Ik de geringste nadruk legde). Maar dit heb Ik hun geboden, zeggende, Hoort naar Mijn stem, Micah 6:6. God lief te hebben en de naaste is meer dan al de brandofferen en slachtofferen, Mark 12:33, Psalms 50:16, Psalms 50:17. Wel werden offers geëist, zij hadden hun nut, en zo zij gepaard gingen met barmhartigheid en kennis Gods, waren zij Hem aangenaam, maar zonder dat zag Hij ze niet aan en had er geen lust aan, Isaiah 1:10, Isaiah 1:11. Misschien wordt dit hier genoemd om het verschil aan te tonen tussen God, die zij verlieten, en de goden tot wie zij zich wendden. De trouwe God bedoelde niets meer dan dat zij goede mensen zouden zijn, en de plechtigheden van de offerdiensten waren de kleinste van de wetten, waarmede zij Hem eerden. De valse goden evenwel vroegen alleen daarnaar, als hun priesters maar met offeranden overladen werden, dan mocht het volk leven zoals het verkoos. Wat dwazen waren toch degenen, welke een God verlieten, die Zijn aanbidders een nieuw hart wilde geven, en dat voor Joden, die slechts zich zelf een naam begeerden te maken! Ook wordt uitgesproken, dat Gods twist met hen niet was om het nalaten van de offeranden (om uw offeranden zal Ik u niet straffen, Psalms 50:8), maar omdat er geen gerechtigheid, geen barmhartigheid, geen kennisse Gods onder hen was, Hosea 4:1, en om ons allen te leren, dat de kracht van de godzaligheid het voornaamste is, waarop God let en dat Hij eist, en zonder hetwelk de gedaante van de godzaligheid niets waard is. Oprechte vroomheid in hart en leven is het een nodige, en zonder dat is de uiterlijke godsdienst, hoe nauwkeurig of kostbaar, van generlei waarde. Onze Heiland haalt dit aan om te tonen, dat een heilig leven hoger staat dan uiterlijke plechtigheden, wanneer ze in conflict komen, en om zichzelf te rechtvaardigen wanneer Hij eet met tollenaren en zondaren, omdat Hij hun ziel wilde behouden. Even zo wanneer Hij op de sabbatdag genas, omdat Hij daarmede hun lichaam weldeed, waarvoor ceremonie en sabbatsrust wijken moeten, Matthew 9:13, Matthew 12:7.

2. Hoe weinig ze op dit verbond acht hadden geslagen, hoewel het in ieder opzicht zo goed geregeld was, en zij, niet God, er bij konden winnen.

A. In het algemeen braken zij met God en bleken trouweloos te zijn: Goede dingen waren hun toevertrouwd om de kleinoden van barmhartigheid en vroomheid en kennis van God in het omhulsel van brandoffer en slachtoffer te bewaren. Maar zij hadden het vertrouwen geschonden, het omhulsel bewaard, maar de kleinoden verpand om aan hun lage lusten bot te vieren en daarom twist God terecht met hen, Hosea 6:7 : Zij hebben het verbond vertreden als mensen (Engelsche vertaling, de onze heeft: als Adam), het verbond, dat God met hen gemaakt had, zij hebben de voorwaarden niet gehouden en de zegen verbeurd, door barmhartigheid en de kennis van God te verlaten en andere ongehoorzaamheid.

a. Zij hadden zich aan meineed en verbondsbreuk schuldig gemaakt, zij waren als mensen, die een verbond verbreken, dat zij plechtig bezworen hebben, waarover de geheele wereld schande roept. Mensen, die dat doen, verdienen niet dat men ze verder acht of vertrouwt of met hen handelt. "Daar, in deze zaak, hebben zij trouwelooslijk tegen Mij gehandeld, zij zijn trouweloze, lage, valse kinderen geweest, in wie geen trouw was, ofschoon Ik op hen rekende, dat zij kinderen waren, die niet zouden liegen"

b. Daarin hadden zij gehandeld als mensen, die gemeenlijk vals en ontrouw zijn, en in wiens verdorven natuur het ligt, verraderlijk te handelen. Alle mensen zijn leugenaars, en zij zijn gelijk de rest van dat ontaard geslacht, allen afgeweken, Psalms 14:2, Psalms 14:3. Zij hebben het verbond overtreden als mensen (gelijk de heidenen, die van nature het verbond verbroken hadden), als lage mensen (het woord, hier gebruikt wordt soms gebezigd voor mensen van lagen stand). Zij hebben trouwelooslijk gehandeld gelijk de laagstaande mensen, die geen eergevoel hebben.

c. Hiermede traden zij in het voetspoor van onze eerste ouders. Zij hebben het verbond als Adam (zo kan het ook zeer wel vertaald worden), gelijk hij het verbond van de onschuld, het werkverbond heeft overtreden, zo hebben zij het genadeverbond verbroken even verraderlijk, even dwaas. Daar, in het Paradijs, heeft Adam zijn verplichting jegens God geschonden, en hier, in een ander Paradijs hebben zij hun verplichting verbroken. En, gelijk Adam, hebben zij het, door hun trouweloosheid voor zichzelf en de hunnen bedorven, Zie, de zonde is te erger, naarmate er meer gelijkheid in is met de overtreding van Adam, Romans 5:14.

d. Geringe gedachten aangaande God en Diens gezag en gunst lagen aan dit alles ten grondslag, want zo lezen sommigen: Zij hebben het verbond overtreden, als eens mensen verbond als ware het slechts met een mens gesloten, die met hen gelijk stond, als waren de geboden van het verbond niets dan die van een mens als zij zelf, en de barmhartigheid, die daarin lag, niet meer dan die van een mens. Er is iets heiligs en bindende in eens mensen verbond (gelijk de Apostel aanwijst! Galatians 3:15), maar veel meer in een verbond Gods, waaraan zij toch weinig waarde gehecht hebben. Daar, in dat verbond, hebben zij trouwelooslijk gehandeld, schone beloften gedaan, maar ze niet volbracht. Trouwelooslijk met God handelen wordt hier genoemd: trouwelooslijk tegen Hem handelen, want het is zowel een belediging als een opstand. Deserteurs zijn verraders en worden als zodanig behandeld, het onwillige hart is in opstand.

B. Enkele bijzondere gevallen van hun trouweloosheid worden hier gegeven: Daar hebben zij trouwelooslijk gehandeld, dat is in de plaatsen, hierna genoemd.

a. Zie naar de andere zijde van de Jordaan, naar het land, dat het meest blootgesteld lag aan de aanvallen van naburige volken, en waar de inwoners dus de grootste behoefte hadden aan goddelijke bescherming, en toch vindt men juist daar de onbeschaamdste verguizing van de goddelijke Majesteit, Hosea 6:8. Gilead, dat in `t gebied van Gad en de halve stam van Manasse lag, was een stad van werkers van de ongerechtigheid. Goddeloosheid was de handel, die men daar dreef, het land heette Gilead, maar het werd een stad genoemd, omdat allen een vereniging van rebellen tegen God vormden. Of (gelijk de meesten denken) Ramoth in Gilead is de hier bedoelde stad, een van de drie vrijsteden aan de andere kant van de Jordaan, en een Levietenstad. De inwoners, ofschoon van de heilige stam, waren werkers van de ongerechtigheid leefden er in en deden niet anders. Zie, het staat inderdaad kwaad, wanneer een Levietenstad een stad is dergenen, die de ongerechtigheid werken, als zij, die de goede leer te verkondigen hebben, een slecht leven leiden. Bijzonder in het betreden, dit is, verontreinigd, van bloed, als waren de goddeloze Levieten daaraan in bijzondere mate schuldig. In Roomse landen vormt de geestelijkheid de bloedigste vervolgers. Of, het was een vrijstad, die door misbruik te maken van haar recht tot onderzoek, met bloed bedekt was. Om geld beschermde ze degenen, die ze ter dood had moeten brengen, en om geld leverde ze de bloedwreker de onschuldigen over, die arm waren en niets te geven hadden, op beide wijzen werd ze met bloed bevlekt. Zie, bloed verontreinigt het land, waarop het wordt gestort, als geen onderzoek ingesteld of geen wrake genomen wordt. Zie, hoe ook de uitnemendste instellingen, die met de beste bedoelingen om het evenwicht tussen recht en genade te bewaren zijn gegeven, misbruikt kunnen worden en verkeerd in openbare verkrachting van beide.

b. Zie onder degenen, wier taak het was, de heilige dingen te bedienen, zij waren even slecht als de ergsten en even laag als de laagsten, Hosea 6:9 :Gelijk de benden van de straatschenders op iemand wachten, alzo is het gezelschap van de Priesters, niet hier en daar n, maar de ganse priesterschap. De priesters gaan allen een weg, naar Sichem, met eenparige schouder, zij maken elkaar al slechter, onbeschaamder en ruwer, en in de zonde listiger en wreder. Een gezelschap van priesters kan samen zeggen en doen wat een alleen niet zou durven ondernemen. Het gezelschap van de priesters was als een bende straatschenders of bandieten, of struikroovers, die de voorbijganger ombrengen ten einde zijn geld en goed meester te worden. Vooreerst waren zij wreed en bloeddorstig. Zij vermoorden dengene, wie zij een kwaad hart toedroegen, of die hun in de weg stond, niets minder kon hen bevredigen. Dan waren zij listig. Zij loerden op mensen, om een schone gelegenheid te hebben, hun boosaardige plannen uit te voeren, zo heeft ook een gezelschap van priesters op Christus geloerd om Hem te vangen, zeggende: Niet op het feest.

Ten derde spannen zij samen, zij moorden op de weg, op de grote weg, waar reizigers veilig moesten zijn. Zie, hoe eenstemmig goddelozen kwaad doen, en zouden niet de vromen op die manier goed doen? Zij moorden op de weg naar Sichem, degenen, die om te aanbidden naar Jeruzalem togen, want Sichem lag die kant uit. Of: Op de weg naar Sichem betekent, naar sommiger gevoelen, op dezelfde wijze als hun vader Levi met Simeon, zijn broeder, die de mannen van Sichem om het leven brachten, Genesis 34:1, door list en bedrog. Anderen verstaan het weer zoo: zij verderven de zielen door ze in de zonde te verstrikken. Ten vierde: zij deden het oogluikend. Zij doen schandelijke daden. Het woord beduidt zulke goddeloosheid als met overleg geschiedt of met een boos voornemen. Hoe meer overleg er in de zonde is, zoveel erger.

c. Zie eens naar de massa van het volk, let op het ganse huis Israëls zij zijn allen gelijk, Hosea 6:10 :Ik zie een afschuwelijke zaak in het huis Israëls, al wordt het nog zo behendig aangelegd, God ontdekt het en zal het openbaren, en wie kan loochenen wat God zelf zegt, gezien te hebben? Aldaar is Efraïms hoererij! beide geestelijke en lichamelijke hoererij, ze is te openbaar om geloochend te worden. Zie, de zonde van de zondaars, vooral zondaars van het huis Israëls, is erg genoeg om te doen sidderen, het is een vreselijk ding, het is ontzettend, het is genoeg om iemand de schaamteblos op de kaken te jagen, want daardoor is Israël verontreinigd en in Gods oog verachtelijk geworden.

d. Let op Juda, en gij zult het vinden, de zonde van Israël delen ze Hosea 6:11 :Ook heeft hij U, o Juda, een oogst gezet, het gaat u evenzeer als Efraïm aan, ook gij zijt rijp voor het verderf, en de tijd, de gezette tijd, van het verderf haast, gij hebt ongerechtigheid gezaaid en goddeloosheid gestrooid, gij zult hetzelve oogsten. Het algemeen oordeel wordt vergeleken bij een oogst, Matthew 13:39 en dat zijn bijzondere oogsten ook, Joel 3:13, Revelation 14:15. Ik heb een tijd gesteld om u ter verantwoording te roepen, als Ik de gevangenen van Mijn volk weerbracht, dit is: wanneer die gevangenen uit Juda, die genomen waren door de mannen van Israël, weer vrijgelaten werden, op bevel Gods door de mond van de profeet Oded, 2 Chronicles 28:8. Wanneer God hen toen ter tijd spaarde, zette Hij Juda een oogst, dit is Hij bewaarde ze voor een andere tijd om met hen af te rekenen. Zie, bevrijding van tegenwoordige oordelen is, wanneer er geen goed gebruik van gemaakt wordt, een bewaren voor zwaardere oordelen.

Bibliografische Informatie
Henry, Matthew. "Commentaar op Hosea 6". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/commentaries/dut/mhm/hosea-6.html. 1706.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile