Lectionary Calendar
Friday, November 22nd, 2024
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
advertisement
advertisement
advertisement
Attention!
Take your personal ministry to the Next Level by helping StudyLight build churches and supporting pastors in Uganda.
Click here to join the effort!
Click here to join the effort!
Bible Commentaries
Bijbelverkaring van Matthew Henry Henry's compleet
Auteursrechtverklaring
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Bibliografische Informatie
Henry, Matthew. "Commentaar op Hosea 2". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/commentaries/dut/mhm/hosea-2.html. 1706.
Henry, Matthew. "Commentaar op Hosea 2". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/
Whole Bible (2)
Inleiding
Bijbelverkaring van Matthew Henry, HOSEA 2De inhoud van dit hoofdstuk komt vrijwel overeen met die van het voorgaande en spreekt van dezelfde gebeurtenissen en de oorzaken daarvan. Gelijk daar, zo ook hier,
I. Ontdekt God, door Zijn profeten, de zonde van het volk en bezoekt hen daarover, namelijk de zonde van hun afgoderij hun geestelijke hoererij, hun afgodendienst en vergeten van God en hun verplichtingen jegens hen, Hosea 2:1, Hosea 2:2, Hosea 2:5, Hosea 2:8.
II. Bedreigt Hij hen, dat Hij hun zal ontnemen die overvloed van allerlei goeds, waarmede zij hun afgoden hadden gediend en hen hulpeloos aan de verwoesting overgeven, Hosea 2:3, Hosea 2:6, Hosea 2:7, Hosea 2:9.
III. Belooft Hij, om Zijnentwil, ten laatste in een weg van barmhartigheid tot hen weder te keren, Hosea 2:14, en hun vroegere overvloed weer te schenken, Hosea 2:15 hen van hun neiging tot afgoderij te verlossen, Hosea 2:16, Hosea 2:17, zijn verbond met hen te vernieuwen, Hosea 2:18, en hen met allerlei goeds te zegenen, Hosea 2:21.
Inleiding
Bijbelverkaring van Matthew Henry, HOSEA 2De inhoud van dit hoofdstuk komt vrijwel overeen met die van het voorgaande en spreekt van dezelfde gebeurtenissen en de oorzaken daarvan. Gelijk daar, zo ook hier,
I. Ontdekt God, door Zijn profeten, de zonde van het volk en bezoekt hen daarover, namelijk de zonde van hun afgoderij hun geestelijke hoererij, hun afgodendienst en vergeten van God en hun verplichtingen jegens hen, Hosea 2:1, Hosea 2:2, Hosea 2:5, Hosea 2:8.
II. Bedreigt Hij hen, dat Hij hun zal ontnemen die overvloed van allerlei goeds, waarmede zij hun afgoden hadden gediend en hen hulpeloos aan de verwoesting overgeven, Hosea 2:3, Hosea 2:6, Hosea 2:7, Hosea 2:9.
III. Belooft Hij, om Zijnentwil, ten laatste in een weg van barmhartigheid tot hen weder te keren, Hosea 2:14, en hun vroegere overvloed weer te schenken, Hosea 2:15 hen van hun neiging tot afgoderij te verlossen, Hosea 2:16, Hosea 2:17, zijn verbond met hen te vernieuwen, Hosea 2:18, en hen met allerlei goeds te zegenen, Hosea 2:21.
Verzen 1-22
Hosea 2:1-22Sommigen maken de eerste woorden van dit hoofdstuk tot de laatste van het vorige, en voegen ze bij de beloften, die wij hier ontmoeten, aangaande de grote dingen, die God voor het volk doen wilde. Wanneer zij Christus tot hun enig Hoofd hebben gesteld en om Hem verenigd zijn, laat hen dan tot elkander zeggen, met triomf en in verrukking (laat de profeten het tot hen zeggen, zo luidt het Chaldeeuwsch): "Troost, troost mijn volk. Zegt tot hen: Ammi en Ruchama, noemt hen weer zo, want zij liggen niet meer onder het vonnis en de vloek van Lo- Ammi en Lo-Ruchama. Zij zullen weer Mijn volk zijn en opnieuw barmhartigheid verkrijgen". Gods geestelijk Israël, uit Joden en heidenen zonder onderscheid samenvergaderd, zullen elkaar broeders en zusters noemen, zullen elkaar als Gods volk en Zijn beminden erkennen, elkaar omhelzen en elkaar opwekken om beide dank te betalen voor en te wandelen waardig de gewone zaligheid waaraan allen deel hebben. Of liever: omdat de volgende woorden met deze een nauw verband schijnen te hebben, ook deze zijn bedoeld ter overtuiging van schuld en ter vernedering.
De moeder, Hosea 2:1, schijnt dezelfde te zijn als de broeders en zusters, Hosea 1:11, de kerk van de tien stammen, de massa van het volk, die broeders waren, en in een bijzondere zin als de hoofden en leidslieden, die als het ware de moeder waren, door welke de overigen werden gevoed en opgebracht. Maar wie zijn de kinderen, die dus tegen hun moeder moesten twisten? Of,
1. De godzaligen in hun midden, die tegen de goddeloosheid van hun tijd getuigden, laat ze stoutmoedig voortgaan met hun getuigenis tegen de afgoderijen en de grote verdorvenheid, die onder hun volk heerst. Laat degenen, die hun knie, voor Bal niet gebogen hebben, de zaak bepleiten tegen degenen, die dat wel hebben gedaan, en trachten, ze met zulke argumenten te overtuigen, als hun hier in de mond gelegd worden. Zie, bijzondere personen mogen en moeten, op hun plaats, optreden en getuigen tegen de openbare ontheiliging van Gods naam en dienst. Kinderen mogen, nederig en bescheiden, met hun ouders spreken wanneer de laatsten verkeerd handelen. Twist tegen uw moeder, zoals Jonathan tegen Saul deed, aangaande David. Of
2. Die onder hen in lijden waren, die in de rampen van de tijd deelden, laat die niet over God klagen, niet met Hem twisten, noch Hem de schuld geven, alsof Hij hard met hen handelt, en niet gelijk een tedere vader. Neen, laat ze twisten tegen hun moeder, en haar de schuld geven, omdat zij schuld heeft, vergelijk Isaiah 50:1 :"Om haar (Eng. vert.) overtredingen is uw moeder weggezonden, zij heeft zich zelf en gij hebt haar al uw ellende te wijten". Laat ons nu zien, hoe zij tegen haar twisten moeten.
I. Zij moeten haar herinneren de betrekking, waarin zij tot God gestaan, de vriendelijkheid, die Hij haar getoond, de vele gunsten, die Hij haar geschonken of nog voor haar bestemd had. Laat ze hun broeders en zusters zeggen, dat ze Ammi en Ruchama geweest waren, Gods volk en vaten van Zijn barmhartigheid, en dat nog geweest zouden zijn, als haar moeder trouw was gebleven, Hosea 1:12. Zie, onze betrekking tot God en afhankelijkheid van Hem verergeren nog zeer onze opstand tegen Hem.
II. Zij moeten haar, in Gods naam, voorhouden, dat zij het huwelijkscontract tussen haar en God verbroken heeft. Laat ze haar zeggen, dat God haar niet langer als Zijn vrouw beschouwt noch Zichzelf als haar Man. Zeg haar, Hosea 2:1, dat zij Mijn vrouw niet is, en Ik haar Man niet ben dat zij door haar geestelijke hoererij al de eer en de troost van haar betrekking tot God heeft verbeurd en Hem getergd, haar de scheidbrief te geven.
Merk op, geen overweging kan machtiger zijn om ons tot berouw te brengen dan de hoon, die wij God door onze zonde hebben aangedaan, en de terging om ons te verloochenen en te verwerpen. Het is tijd om rondom ons te zien, en te bedenken welke weg wij moeten inslaan, wanneer God dreigt, ons te laten varen, want wee ons, als hij niet onze Man is. Zij moesten haar dit verwijten, Hosea 2:4 :Hunr moeder hoereert, die henlieden ontvangen heeft, handelt schandelijk, of gelijk het Chaldeeuwsch luidt: Hun moeder heeft de hoer gespeeld, hun vergadering heeft valse profeten (of liever: afgoden) nagehoereerd. Een afgod heet een schandelijkheid, Hosea 9:10, en afgoderij een schandelijk ding. Het is niet alleen een hoon jegens God, maar ook een belediging van de mens, neer te vallen voor een stuk hout van een boom, gelijk de profeet het noemt. Of: het beduidt, dat de zondaar onbeschaamd, schaamteloos in de zonde is en weigert schaamrood te worden Isaiah 6:15. Of: zij heeft beschaamd gemaakt heeft allen die haar zien beschaamd, haar eigen kinderen schamen zich, met haar verwant te zijn.
III. Zij moeten haar bestraffen om haar ondankbaarheid jegens God, haar Weldoener, als zij aan haar afgoden de dank brengt voor de gaven, die Hij haar had geschonken, en dan deze reden opgaf waarom zij hun de eer bracht, die Hem alleen toekwam: Ik zal mijn boelen nagaan, die mij mijn brood en mijn water, mijn wol en mijn vlas, mijn olie en mijn drank gaven.
Merk hier op
1. Haar goddeloos besluit om in haar afgoderij te volharden, ondanks al wat God had gezegd om haar er van af te trekken, beide door Zijn profeten en door Zijn handelingen met haar. Zij zeide: Wat daartegenover ook aangeboden wordt, ik zal mijn boelen nagaan, of hen, die mijn liefde verwerven, wie ik mijn liefde niet kan weigeren. Van alle volken, wier verbond Israël begeerde en op wie het steunde, verstonden de Chaldeën het het best, haar te verschaffen wat zij nodig had. Maar het is beter te verstaan van de afgoden, die zij dienden, om haar liefde voor wat zij haar boelen noemt te verklaren. Zie, wie schandelijk handelen: zij, die willens en wetens de zonde doen, en zij, die hun leven in de zonde openlijk uitspreken en erkennen. Zie de dwaasheid van de afgodendienaars, boelen te noemen wat zelfs geen leven heeft. Laat ons leren, God onze Liefhebber te weten, laat ons van Hem alles goeds denken, in Hem het hoogste belang stellen en van Zijn liefde genieten.
2. De grote fout, waarop dit besluit gegrond was: Ik zal mijn boelen nagaan, die mij mijn brood en mijn water, dus spijs en drank, mijn wol en mijn vlas, dus mijn kleding, mijn olie en mijn drank, dus ook wat men weelde kan noemen, geven zullen. Voor drank kan men ook lezen sterke drank en wijn.
Merk op,
a. Zinnelijke dingen zijn de beste voor vleselijk gezinde harten en hebben de grootste aantrekkelijkheid, als ze die najagen, bekommeren ze zich weinig om wat volgen zal. De God Israëls stelde haar voor Zijn inzettingen en rechten, Deuteronomy 4:8, begeerlijker dan goud en zoeter dan honig, Psalms 19:11, beloofde haar Zijn gunst, die haar vreugde in hun hart zou geven meer dan vermenigvuldigde koren en most, Psalms 4:8, maar in al deze dingen had zij geen smaak. Vanwaar haar aardse benodigdheden kwamen, daarheen wilde zij haar genegenheden wenden. "O curvae in terram animae et coelestium inanes!" O ontaarde gemoederen, u buigende naar de aarde, zonder iets hemels!
b. Het is God onteren en beledigen, wanneer men Hem vergeet in het najagen van zinnelijke genoegens en genot, Hem, die ons niet slechts iets beters, maar ook het zinnelijke schenkt. De afgodendienaars noemden Ceres de godin van het koren, Bachus de god van de wijn enz. en meenden dan dwaselijk, dat die hun koren en wijn gaven, en vergaten de Heere hun God, die hun zowel een goed land als kracht geeft om vermogen te verkrijgen, Deuteronomy 8:18.
c. Velen worden door hun wereldse voorspoed in de zonde verhard. Zij had overvloed van deze dingen, toen zij de afgoden diende, en dacht dan, dat zij ze van die afgoden kreeg, omdat zij die diende, zo redeneerde zij: toen ik Melecheth des hemels drankofferen offerde, toen werd ik met brood verzadigd, Jeremiah 44:17, Jeremiah 44:18.
IV. Zij moeten haar overhalen om zich te bekeren en boete te doen. God zal haar verloochenen, zo zij in haar hoererij voortgaat, laat ze haar hoererij wegdoen, Hosea 2:2. Laat haar overtuigd worden dat bekering voor haar mogelijk is, haar afgoden, die haar dierbaar zijn, kunnen nog verlaten worden, en het zal haar zekerlijk goed doen, indien zij zich bekeert. Zie, ons pleiten met zondaars moet bedoelen, hen tot bekering uit te drijven, en niet, hen wanhopig te maken. Laat ze haar hoererij en haar overspelerijen wegdoen, dezelfde zaak, tweemaal genoemd, wijst op de menigte overtredingen, waaraan zij schuldig staat, die alle moeten verlaten worden, eer zij met God kan verzoend worden. Laat zij ze van haar aangezicht wegdoen, Hosea 2:1, als verfoeilijke dingen, die ze niet kan aanzien, laat haar tot dezelve zeggen: Weg eruit! Isaiah 30:22. Laat zij ze wegdoen van haar aangezicht en van tussen haar borsten, dit is laat haar niet doen als hoeren, die niet alleen haar eigen zondige neiging aan de dag leggen, maar ook anderen daartoe prikkelen, door haar aangezicht te blanketten en haar borsten te ontbloten. Laat ze niet door allerlei zondig genot met de aanbidding van afgoden te verbinden, zichzelf en anderen verstrikken. Laat haar dat alles wegdoen. Iedere zondige weg, zo men daarin verhardt, is overspelige afkering van God. En hier kunnen wij zien, wat het betekent, inderdaad berouw te hebben en zich te bekeren.
1. Ware boetvaardigen zullen openbare en geheime zonden beide laten varen, zullen niet alleen openlijke hoererij opgeven, maar ook verborgene, heimelijke, tussen haar borsten, de zonde, die in de mond zoet is.
2. Zij moet de uitwendige aanleiding tot de zonde vermijden en de inwendige geneigdheid bestrijden. Afgodendienaars wandelden naar het gezicht van hun ogen, hoereren hun drekgoden na, Ezechiël 6:9 :Deuteronomy 4:19, en daarom moet zij ze van haar aangezicht wegdoen, opdat ze haar niet tot nieuw kwaad verleiden. Zie de wijn niet aan, als hij zich rood vertoont. Maar dat is niet genoeg, de bijl moet aan de wortel van de bomen gelegd worden, de verdorven neiging des harten moet veranderd worden, die moet van tussen de borsten weggedaan worden, opdat Christus alleen de innigste en hoogste plaats in ons binnenste inneme. Song of Solomon 1:13.
V. Zij moeten haar de eindelijke ondergang laten zien, die zeker het noodlottige einde van haar zonde zal zijn, indien zij geen boete doet en terugkeert, Hosea 2:2. Opdat Ik ze niet naakt uitstrope. Dit woord is hier niet een vonnis maar een waarschuwing, opdat zij de straf ontga. Laat haar haar hoererijen wegdoen, opdat Ik ze niet naakt uitstrope. God wacht dus, of Hij de zondaars geen genade kan bewijzen, als zij maar ontvankelijk voor genade willen zijn. Hier wordt gedreigd, dat God met haar zal handelen gelijk een rechtvaardig en jaloers echtgenoot ten laatste met zijn overspelige vrouw doet, die zijn huis met onechte kinderen vult en niet weer wil keren, hij jaagt haar en haar kinderen de deur uit en laat ze gaan bedelen. Ik zal Mij over haar kinderen niet ontfermen, Hosea 2:3, de bijzondere personen, die in de rampen des volks delen en het opkomend geslacht, zal daardoor ten val komen, omdat zij kinderen van de hoererijen zijn en de ijdele wandeling, die hun van de vaderen overgeleverd is, onderhouden. Nu wordt hier gedreigd, dat ze zowel ontbloot als van spijs beroofd zal worden. Zij meenden, dat hun afgoden hun brood en water, wol en vlas gaven, maar God zal, door dat alles weg te nemen, hun doen zien, dat Hij het was, die hun dit alles had gegeven.
1. Zij zal ontbloot worden: Opdat Ik ze niet naakt uitstrope, al haar versierselen wegneme, waarop ze trots was, en waarmede ze haar boelen lokt, uitstrope en zette ze als ten dage, toen ze geboren werd, haar even naakt uit de wereld zende, als zij erin gekomen is, dit doet de dood, Job 1:21. Ik zal haar uitstropen en haar zou aan koude en schande blootstellen, en terecht wordt zij aan schande blootgesteld, daar zij zelf schandelijk gehandeld heeft, Hosea 2:4. De dag, toen God hen uit Egypte opvoerde, waar zij niet beter dan slaven en bedelaars waren geweest, was de dag van hun geboorte. God dreigt hen nu, hen tot even lage en ellendige toestand terug te zullen brengen als waarin Hij ze toen gevonden heeft. Welke eerbied ze ook verworven hadden, en tegen welke smaad ze ook beschermd waren geworden, in het midden van hun naburen, het zou hun alles ontnomen worden, Zie Ezechiël 16:4, 39.
2. Zij zouden honger lijden, niet alleen hun eer, maar ook weelde en nooddruft verliezen. Zij zullen van honger omkomen, als een woestijn gemaakt worden en gezet als een dor land en gedood door dorst. Zij had zo gepocht op haar brood en water, haar olie en drank, die haar boelen haar gegeven hadden, en nu zal haar zelfs het noodzakelijkste niet gelaten worden. Het land zal zijn bewoners zijn vermogen niet meer geven, bij gebrek aan regen, of, indien al, het zal door de vijand worden geroofd, zodat de rechtmatige eigenaars van gebrek omkomen. Sommigen verstaan het in deze zin: "Ik zal haar maken als zij was in de woestijn, en haar zetten waar ze eens geweest was, in een dor land, waar zij soms versmachtte van dorst. Zo wordt het eerste deel van het vers duidelijk: Ik wil ze zetten als ten dage, toen zij geboren werd, want het was in de uitgestrekte, huilende woestijn, dat Israël het eerst tot een volk werd. Zij zullen in een even beklagenswaardige toestand verkeren als hun vaders eenmaal, wier dode lichamen in de woestijn gevallen zijn. Zelfs in zeker opzicht nog ellendiger toestand want toen hadden de kinderen althans nog de belofte van het Heilige Land, maar nu zal Ik Mij over haar kinderen niet ontfermen, omdat zij kinderen van de hoererijen zijn.
God gaat hier voort met dreigen, wat Hij dit verraderlijk, afgodisch volk zou doen, Hij waarschuwt het, opdat Hij niet behoeft te wonden en bedreigt, opdat Hij niet behoeft te slaan Indien hij zich niet bekeert, zo zal Hij Zijn zwaard wetten, Psalms 7:12, maar indien hij zich bekeert, zo zal het wederom in de schede gestoken worden. Zij hebben zich niet bekeerd, en daarom komt al dat kwaad over hen, en de dreiging tevoren toont, dat het de uitvoering was van een goddelijk vonnis, om hun goddeloosheid over hen uitgesproken, en geschreven tot onze waarschuwing.
I. Zij zullen in al hun raad verbaasd en verward worden en in al hun verwachtingen teleurgesteld. Dit wordt gedreigd, Hosea 2:5,Hosea 2:6. Maar aan het dreigement wordt een belofte verbonden, dat dit zal zijn een middel om hen van hun dwaasheid te overtuigen en terug te brengen tot hun plicht, zo zal uit het kwade iets goeds voortkomen, ten teken van de barmhartigheid, die God nog voor hen bewaart. En daar dit de gelukkige vrucht en uitwerking van de ellende zal zijn valt het moeilijk, uit te maken, of de voorspelling dan wel de ellende zelf, een bedreiging of een belofte moet heten.
1. God zal moeilijkheden en bezwaren in de weg stellen, zodat hun openbare beraadslagingen en zaken in de war lopen en geen voorspoed hebben, ook zullen zij niet in staat zijn, daarmede voort te gaan: Ik zal uw weg met doornen betuinen, met zulke kruisen als, gelijk doornen en distelen, het gevolg en de vloek van de zonde zijn, die schrammen, en scheuren en hinderen, en zo die doornen dwars over de weg groeien, hun voortgang geheel belemmeren en dwingen terug te keren. Zij heeft gezegd: Ik zal mijn boelen nagaan, ik zal mij aan mijn overeenkomsten en verbonden met vreemde mogendheden houden en daarop vertrouwen". Maar God zegt: "Zij zal in deze plannen gedwarsboomd worden en onmachtig blijken, ze uit te voeren. Ik zal haar weg met doornen betuinen, en als dat niet helpt, zal Ik een omheiningmuur maken". Indien lichte kastijdingen over haar komen en op haar niet vermogen, dan zal God zwaardere gebruiken, want overwinnen zal Hij, wanneer Hij oordeelt. Het zal zulk een betuining en zo'n muur zijn, dat zij haar paden niet zal vinden. De verandering van grammatischen persoon, uw en zij: Ik zal uw weg met doornen betuinen, en: zij zal haar paden niet vinden, is niet ongewoon in de Schrift, vooral wanneer met bijzondere ernst wordt gesproken. "Zondaar, sla hier wel acht op, Ik zal uw weg met doornen omtuinen, en allen gij, die dit gadeslaat, geeft acht op de uitwerking van die omtuining, nu, zij zal haar paden niet vinden." Zij zal zijn als een wandelaar, die niet alleen niet weet welke weg hij moet inslaan, nu zovele voor hem liggen, maar die in het geheel geen weg ziet. En dan zal zij haar boelen nalopen, maar ze niet aantreffen, zij zal haar belang zoeken bij de Assyriërs en Egyptenaren, en hun bescherming inroepen, maar het zal hun niet baten, zij zullen of geen verbond met haar willen sluiten of geen hulp bieden, of haar vergeefs helpen gelijk een gebroken rietstaf. Zij zal hen nalopen, maar ze niet aantreffen, zal hun afgoden dienen, maar niet de voldoening vinden, die ze zocht en zich beloofde. De goden, die ze vertrouwde en op wie ze zich verliet, kunnen niets voor haar doen en hebben niets te zeggen om haar te bemoedigen. Nu,
a. Dit is een even rechtvaardig oordeel als de Sodomieten trof, toen zij met blindheid geslagen werden en moede werden om de deur te vinden, Genesis 19:11, en zo ook de Syriërs, 2 Kings 6:18. Zie, degenen, die het hardnekkigst hun zondige wandel vervolgen, worden daarin gewoonlijk op de krachtigste manier gedwarsboomd. Doornen en distelen zijn in de weg van de verkeerde, Spreuk. 25:5. Bij de verkeerde bewijst Gij U een worstelaar Psalms 18:27. Indien gij met Mij in tegenheid wandelt, zo zal Ik ook met u in tegenheid wandelen, Leviticus 18:23. De klagende profeet zucht: Hij heeft mijn wegen toegemuurd, Lamentations 3:7, Lamentations 3:9. De weg van God en van de plicht is met doornen omtuind, maar Hij helpt door, de weg van de zonde is ook met doorneen omtuind, maar zonder uitzicht op Zijn hulp.
b. Dit is zo'n vriendelijk verwijt en inderdaad zulk een barmhartigheid, als Bileam ervoer, toen de Engel hem in de weg stond en hem verhinderde voort te gaan en Israël te vloeken, Numbers 22:22. Zie, hindernissen en tegenspoeden op een zondige weg zijn grote zegeningen en moeten daarvoor ook gehouden worden. Zij zijn Gods omtuiningen, die ons terughouden van overtreding en ons terugdrijven naar de groene weiden, opdat Hij de mens afwende van zijn werk en van de man de hoovaardij verberge, Job 33:17, om de weg van de zonde moeilijk te maken, opdat wij terugkeren, of wij willen of niet. Wij hebben reden God te danken, zowel voor verhinderende genade als voor terugbrengende omstandigheden.
2. De bezwaren, die God haar in de weg stelt, zullen in haar gemoed gedachten wekken aan terugkeer. Dan zal zij zeggen: "Ik zal heengaan en keren weer tot mijn vorige Man. Haar boelen laten haar in de steek, en nu gedenkt zij haar ontrouw, zij wil tot God terugkeren, en zich voor Hem vernederen en smeken, dat Hij haar weer aanneme, want toen was het mij beter dan nu." Twee dingen worden hier gevorderd van dit ontaard, afvallig volk.
a. een oprechte belijdenis van de dwaasheid van hun afval. Zij moeten nu erkennen, dat dit hun beter was, toen zij naar Gods geboden wandelden, dan nu zij Hem verlaten hebben. Zie, wie ook de dienst van God voor die an de wereld en van het vlees heeft verwisseld moet vroeger of later tot de erkentenis komen dat hij een slechte ruil heeft gedaan, en dat het beter met hem stond, toen hij op het pad van gehoorzaamheid ging en overwoog op welke nuttige wijze hij zijn tijd zou besteden en wel overwoog wat hij zeggen zou, toen genoot hij meer ware troost en reiner vreugde dan ooit nadat hij afgedwaald was.
b. Een goed voornemen om terug te keren op het pad van Gods geboden. Ik zal henengaan en keer weer tot mijn vorige Man, en zij kent Diens goedheid en vergevingsgezindheid zo goed, dat zij spreekt zonder enige twijfel of Hij haar ook weer zal willen ontvangen en in vorige gunst herstellen. Zie, de bezwaren, die wij ontmoeten, als wij bij het schepsel voldoening zoeken, moeten, als niets anders helpt, ons eindelijk naar de Schepper uitdrijven, bij Wien alleen die voldoening te vinden is. Wanneer Moab vermoeid is geworden op de hoogten, dan zal hij in Zijn heiligdom gaan om te aanbidden, Isaiah 16:12. En wanneer de verloren zoon nauwelijks varkensdraf meer kan krigen, en bedenkt, dat de huurlingen in zijns vaders huis overvloed van brood hebben, terwijl hij schier vergaat van honger, dan zegt hij: "Ik zal opgaan en tot mijn Vader gaan", Luke 15:17, Luke 15:18.
II. De zo nodige steun en gemakken des levens worden haar ontnomen, omdat zij er God mee onteerd heeft, Hosea 2:7, Hosea 2:8 Haar land bracht overvloedig voort. Zie nu hier
1. Hoe goedertieren God was geweest, haar die overvloed te geven. Hij had haar niet alleen koren voor haar nooddruft, maar ook wijn tot verheuging, en olie tot sieraad geschonken. Ja, Hij had haar het zilver en goud vermenigvuldigd, om daarmede in andere landen handel te drijven en derzelver voortbrengselen thuis te halen, die ze zelfs voor de nakomelingschap kon opleggen. Zilver en goud duren langer dan koren, wijn en olie. Hij had haar ook wol en vlas gegeven om haar naaktheid te bedekken en haar te versieren, Ezechiël 16:10. Zie, God is een milddadig Weldoener, zelfs voor degenen, die Hij voorziet, die Hem ondankbaar zullen zijn.
2. Hoe laaghartig zij die overvloed had misbruikt.
a. Zij beroofde God van de eer van Zijn gaven. Zij bekent toch niet, dat Ik haar het koren, en de most en de olie gegeven heb, zij denkt er niet aan. De wet en de profeten hadden haar telkens weer erop gewezen, dat zij alles wat zij genoot aan Gods milde voorzienigheid te danken had, maar haar was zo vaak door de valse profeten en afgodische priesters voorgehouden, dat zij haar koren van die en die afgod had, en haar wijn van een andere, enz, dat zij haar betrekking tot haar grote Weldoener en haar verplichting jegens Hem geheel vergeten was. Zij bedacht dat niet, zij wilde het niet erkennen. Willens was haar dit onbekend, en zij was lager dan de os, die zijn bezitter kent, en dan de ezel, die de krib van zijn baas kent. Zij bekende het niet, zij betaalde Hem geen dank daarvoor, noch bedacht zij, wat zij Hem voor al Zijn weldaden vergelden zou. Zij handelde als kende zij de Gever in het minst niet.
b. Zij diende en eerde er Zijn vijanden mede. Zij heeft ze de Bal gebruikt, zij heeft diens beelden met goud en zilver versierd, Jeremiah 10:4, en zichzelf getooid om die beelden te aanbidden, Hosea 2:13. Zie Ezechiël 16:17-19. Waarmede zij Bal maakte, zo luidt de (Eng.) kanttekening, dat is: het beeld van Bal. Zie, het is een grote oneer voor de God des hemels de gaven van Zijn voorzienigheid tot voedsel en brandstof van onze lusten te gebruiken, in plaats van voor ons behoud in Zijn dienst, en de olie om de raderen van onze gehoorzaamheid glad te houden.
3. Hoe rechtvaardig het is, die overvloed van haar wee te nemen: Daarom zal Ik weerkomen, en Mijn koren wegnemen op zijn tijd. Ik zal andere maatregelen nemen, en de goede dingen, die Ik haar heb gegeven, weer terugnemen. Ik eis ze terug, gelijk de wet iemand, die ten onrechte van zijn goed beroofd is, dat verlies vergoedt, of zo een gehuurde woning geheel of ten deele bedorven is, de eigenaar schadevergoeding toestaat.
Merk op, dat God haar overvloed Mijn koren en Mijn wijn, Mijn wol en Mijn vlas noemt. Zij noemde het het hare: mijn koren enz, maar God herinnert haar, dat het niet het hare, maar het Zijne is. Hij heeft, als Eigenaar, haar alleen het gebruik verleend, haar als rentmeesteres het bestuur toevertrouwd, maar Zich zijn eigendomsrecht voorbehouden. Het is Mijn koren en Mijn wijn. God wil, dat wij weten zullen, niet alleen dat alles wat wij op aarde hebben en genieten, van Hem komt, maar dat Hij er ook een onvervreemdbaar recht op blijft houden, dat alles meer het Zijne dan het onze is, en daarom in Zijn dienst besteed, en Hem van alles verantwoording gedaan worden moet. Hij zal dus haar overvloed wegnemen, omdat zij die verbeurd heeft door Zijn recht te miskennen, gelijk een huurder het recht van de eigenaar miskent, wanneer hij met het gehuurde als met zijn eigendom te werk gaat. Hij zal het terugnemen, opdat het niet langer misbruikt worde gelijk het schepsel, dat gezegd wordt vrijgemaakt te worden van de dienstbaarheid van de verderfenis, waaronder het zucht, Romans 8:21. Hij zal het wegnemen op Zijn tijd en op Zijn gezette tijd, juist als zij meende er geheel zeker van te zijn. Het zal in de haven schipbreuk lijden, en het zal maar een hoop van het gemoeide zijn, Isaiah 17:11. Hij zal het wegnemen door ongunstige omstandigheden of door onredelijke mensen. Zie, degenen, die de barmhartigheden, welke God hun bewijst, misbruiken tot Zijn oneer, kunnen niet verwachten, ze lang te genieten.
III. Zij zal al haar eer verliezen en aan verachting blootstaan, Hosea 2:9 :Ik zal haar dwaasheid ontdekken, al haar heimelijke goddeloosheid aan het licht brengen en openbaar maken, tot haar schande, Ik zal door de straf voor al haar kwaad laten zien, hoe afschuwelijk, hoe verachtelijk, hoe honend dat is. Het feit is ontkend, maar zal nu duidelijk blijken, het kwaad is vergoelijkt, maar zal nu in al zijn boosheid tentoongesteld worden. En dit voor de ogen harer boelen, in het gezicht van de naburige volken, met wie zij een verbond wilde sluiten van wie zij zich afhankelijk maakte. Zij zullen haar verachten en zich schamen over haar zwakheid en armoede en wangedrag, zij zullen haar niet langer hun vriendschap waardig achten. Zie dit vervuld, Kl. 1:8:Allen die haar eerden, achten haar onwaard, dewijl zij haar naaktheid gezien hebben. Of in het gezicht van zon en maan, die zij als haar boelen heeft gediend, voor die zal haar dwaasheid ontdekt worden. Vergelijk dit met Jeremiah 8:1, Jeremiah 8:2. Zij zullen de beenderen van de koningen van Juda, en de beenderen van hun vorsten, en de beenderen van de priesteren en de beenderen van de profeten uit hun graven uithalen, en zij zullen ze uitspreidden voor de zon en voor de maan, die zij liefgehad en die zij gediend hebben. Zie, de zonde brengt schande, Iaat hen die verwachten, welke schandelijk hebben gehandeld. Welk ander lot kan deze onbeschaamde overspeelster verwachten dan dat een publieke hoer, dan door de stad te pronk gereden te worden? En, wanneer God verschijnt om zo met haar te handelen, zal niemand haar uit Zijn hand verlossen, goden noch mensen, op wie zij vertrouwde. Zie, degenen, die zich niet wilden toevertrouwen aan de hand van Gods genade, kunnen niet gered worden uit de hand van Zijn gerechtigheid.
IV. Zij zal al haar genoegens verliezen en aan droefheid ten prooi vallen, Hosea 2:10 Ik zal doen ophouden al haar vrolijkheid Het schijnt dus, dat, al had zij van God afgehoereerd, zij toch in haar hart zich verblijd had, gelijk de volken, wat verboden werd, Hosea 9:1. Zie velen liggen onder schuld en toorn, die toch zeer vrolijk en luidruchtig zijn en opgeruimd leven, maar of in hun opgeruimdheid hun hart waarlijk vrolijk is of niet, het laatste van die blijdschap is droefheid, Proverbs 14:13, want God zal al hun blijdschap doen ophouden. Het is gelijk Burrough opmerkt, zonde en vrolijkheid kunnen nooit lang samengaan, maar, als de mens zijn zonde niet van zijn vrolijkheid wil verwijderen, dan zal God zijn vrolijkheid van zijn zonden wegnemen.
1. God zal de gelegenheden voor hun heilige vreugde doen ophouden: haar feesten, haar nieuwe maanden en haar sabbatten, ja haar gezette hoogtijden. Deze had God ingesteld om op godsdienstige wijze gevierd te worden, en dat met blijdschap. Het schijnt dat zij, hoewel de zuivere dienst van God verlaten hebbende, toch de uiterlijke eredienst was blijven onderhouden, niet in Gods tempel te Jeruzalem (die was al lang verzaakt), maar waarschijnlijk te Dan en te Bethel, waar de kalveren waren of op enige andere plaats. Zij onderhielden die, niet om God te verheerlijken, noch uit begeerte tot de levende God, maar alleen om de genoegen van die feesten, om muziek en dans om de ontmoeting van vrienden en om de oude traditie. Toen zij dus de kracht van de godzaligheid hadden verloren en verloochend, hielden ze toch nog, om hun ijdel en vleselijk gezind hart te behagen, de vorm in eere, zo werden hun nieuwe maanden en sabbatten aanleiding tot goddeloosheid, die God nu haatte. Isaiah 1:13. Merk nu op:
a. God noemt ze haar nieuwe maanden en haar sabbatten, niet de Zijne.
b. Hij zal ze doen ophouden. Zie, wanneer de mens door zijn zonde het wezen van de goddelijke ordinantiën heeft weggenomen, dan is God rechtvaardig, wanneer Hij ook de overgebleven vorm of schaduw doet ophouden.
2. Hij zal haar de steun van haar vleselijke blijdschap wegnemen. Zij beminden de nieuwe manen en sabbatten alleen om de daarmede verbonden genoegens, die hun aanstonden, en niet om die plechtigheden zelf. Dit laatste was al lang verdwenen, en nu neemt God ook de aanleiding daartoe weg, Hosea 2:11. Ik zal verwoesten haar wijnstok en haar vijgeboom. Zie, zo de mensen Gods woorden en inzettingen smaden, naar welke Hij op hun feesten moest geëerd worden, dan is het rechtvaardig van Hem, hun wijnstok en hun vijgeboom te verwoesten, waarmede zij zich vergasten. Terwijl zij daarvan het genot had, gaf zij haar boelen daarvan de lof: "Deze zijn mij een hoerenloon, dat mij mijn boelen gegeven hebben, ik mag daarvoor mijn gelukkig gesternte en mijn afgoderij en mijn verbond met hen dank weten." En daarom zal God ze doen ophouden, zal ze door de storm wegnemen, of een vreemde vijand roepen, die het land verwoest, zodat hun wijngaarden een woud worden, de omtuining zal neergeworpen worden, zoals gewoonlijk in de oorlog, alles zal gemeengoed worden zodat het wild gedierte des velds hun druiven en vijgen zullen vreten. Of ze zullen zo door de oostenwind verschroeid worden, dat vruchtbomen niet meer dan gewone woudbomen worden, en wat dan nog aan vruchten overblijft, tot voedsel dient voor de dieren in het veld. Of het zal door hun vijanden verslonden worden, door mensen, even barbaars als de wilde dieren. Nu, a. Dat zal de ondergang van haar vrolijkheid zijn: God zal al haar vrolijkheid doen ophouden. Hoe zal Hij dat doen? Het wegnemen van nieuwe maanden en sabbatten zal niet genoeg zijn, zij kunnen die gemakkelijk missen, zonder dat het hun een verlies is. Daarom: "Ik zal verwoesten haar wijnstok en haar vijgeboom, zal haar zinnelijke vermaken wegnemen, en dan zal zij zelf haar ellende gaan gevoelen." Zie, de verwoesting van wijnstok en vijgeboom zal al de vreugde van een vleselijk gezind hart doen ophouden, het zal zeggen, gelijk Micha: Gij hebt mijn goden weggenomen, en wat heb ik meer?
b. Dit zal de straf harer afgoderij zijn, Hosea 2:12 :"Ik zal over haar bezoeken de dagen des Bals, Ik zal met haar afrekenen al de dienst, die ze de Bal als haar god heeft gebracht, van de dagen van de vaderen tot nu toe." Wij lezen van de Balsdienst reeds in de dagen van de Richteren, en daarom kunnen, dunkt mij, de dagen des Bals van toen af gerekend werden. Want het is in het tweede gebod, dat de beeldendienst verbiedt, dat God gedreigd heeft: Ik zal de misdaad van de vaderen bezoeken aan de kinderen, aan het derde en aan het vierde lid dergenen, die Mij haten. En terecht wordt die zonde, meer dan enige andere, aan de kinderen bezocht, omdat ze zich gewoonlijk handhaaft door voorschrift en lange gewoonte. Nu de maat van Israëls gerechtigheid vol is worden ook de vroegere zonden gedacht, en van dit geslacht geeist. Of: de dagen des Bals zijn de plechtige vierdagen, die ter ere van die afgoden werden gehouden. Dagen van zondige vrolijkheid worden geboet in dagen van rouw. Deze waren de dagen, waarin zij haar afgoden reukwerk rookte, en om de plechtigheid op te luisteren, zich met haar voorhoofdsieraad en haar halssieraad tooide. Met haar pronk en praal dacht ze niet alleen zichzelf, maar ook Bal te eren. Of, ze was een vrouw, die de oorringen en juwelen, haar door haar man geschonken, gebruikte om zich bevallig te maken bij haar boelen, die zij nagaat en aan wie zij altijd denkt. Maar Mij heeft zij vergeten, spreekt de Heere. Zie, ons trouweloos verlaten van de Heere is te wijten aan ons vergeten van Hem, van Zijn deugden, van Zijn betrekking tot ons en onze verplichting jegens Hem. Velen, die zich op hun kort geheugen beroepen, kunnen andere dingen heel wel onthouden. Ja, juist omdat zij hun valse ijdelheid zo goed onthouden, vergeten zij zo gemakkelijk Gods grote barmhartigheden.
De toestand van Israël, ten val gebracht door zijn eigen zonde, zag er in het eerste deel van dit hoofdstuk nog niet zo donker en zwart uit, of die wordt vergoed door zijn toestand, als dit door goddelijke genade in het laatste deel van dit hoofdstuk weer helder en verrukkelijk wordt getekend. Te meer verrassend, nu de beloften de bedreigingen zo dadelijk op de voet volgen. Ja, wat zeer vreemd is, zij worden door een verbindend woord (een voegwoord) onmiddellijk verbonden met en afgeleid van de verklaring van de zondigheid, waarop de bedreigingen gebaseerd waren. Zij is haar boelen nagegaan en heeft Mij vergeten, zegt de Heere, daarom zal Ik haar lokken. Daarom mag achter dat daarom wel een uitroepteken staan! Zie, Ik wil haar lokken! Ware er gezegd: "Zij heeft Mij vergeten, daarom zal Ik haar verlaten, Ik zal haar vergeten en nimmermeer naar haar omzien." Maar neen: daarom zal Ik haar lokken. Zie, Gods gedachten en wegen van barmhartigheid zijn oneindig hoog boven de onze verheven. Zijn redenen vinden alle haar grond in Hem zelf en niet in iets, dat in ons ligt. Ja, Zijn goedheid neemt aanleiding uit onze slechtheid, en komt zo nog luisterrijker te voorschijn Isaiah 57:17,.Daarom, omdat zij door voorspellingen van wraak niet geroerd wordt, zal God beproeven, of aanbiedingen van genade iets op haar vermogen. Sommigen menen te moeten vertalen: Nadat, of desondanks zal Ik haar lokken. Het komt al op hetzelfde neer, het doel is klaarblijkelijk om Gods vrije genade te verheerlijken in degenen, wie God barmhartig wil zijn om Zichzelfs wille. Wat Israël hier beloofd wordt, is I. Dat het, hoewel het nu mistroostig is en van de wanhoop nabij, weer verlevendigd zal worden met troost en hoop, Hosea 2:13, Hosea 2:14. Dit wordt hier uitgedrukt door een zinspeling van Gods weg met dat volk, toen Hij het uit Egypte opvoerde, door de woestijn naar Kanan, van zijn treurige en ellendige toestand gedurende de slavernij in Egypte naar de dag, toen het geboren werd, Hosea 2:2. Zij zullen hervormd worden door zulke wonderen van liefde en genade, als waardoor zij een volk zijn geworden, en dezelfde verheffing van vreugde als toen zal ook nu haar deel zijn. Het valt moeilijk te zeggen, wanneer dit met het rijk dertien stammen geschied is, maar het zal wel hoofdzakelijk slaan op de samenvergadering van beide Joden en heidenen in de kerk van het Evangelie van Jezus Christus. En het is toepasselijk, ja, wij hebben reden te geloven, dat het ook op de bekering van enkele zielen tot God toepasselijk is. Merk nu op,
1. De genadevolle wegen, die God met haar zal houden.
a. Hij zal haar voeren in de woestijn, gelijk Hij gedaan had, toen Hij ze eerst uit Egypte bracht, waar Hij ze onderwees en in verbondsbetrekking tot Hem bracht. Het land van haar ballingschap zal haar nu zijn gelijk de woestijn, de smeltoven van de beproeving, waarin God ze zal louteren. Zie Ezechiël 30:35, 36:Ik zal u brengen in de woestijn, en Ik zal met u aldaar rechten. God had gezegd, dat Hij ze zou zetten als een dor land, Hosea 2:2, hetwelk een bedreiging was. Nu is het een deel van de belofte, dat Hij ze in de woestijn voert. De betekenis kan deze zijn, dat Hij door Zijn genade haar gemoed in deze toestand zou brengen: zij zal een verslagen hart hebben onder de vernederende tegenspoeden, arm zijnde, zal zij arm van geest worden, ze zal de straf van haar ongerechtigheid aanvaarden, en dan is zij bereid om de troost aan te nemen, die Ik tot haar spreken zal. Toen God Israël uit Egypte bevrijd had, voerde Hij het in de woestijn, opdat Hij het verootmoedigde en het verzocht en het spijsde met het manna, Deuteronomy 8:2, Deuteronomy 8:3, Deuteronomy 8:15, Deuteronomy 8:16 en zo zal Hij nu weder doen. Zie, degenen wie God barmhartigheid bewijzen wil, brengt Hij in de woestijn, in eenzaamheid en afzondering, omdat zij te oprechter en vertrouwelijker met Hem verkeren zullen, ver van het gedruis van de wereld, in verslagenheid des geestes, door een besef van schuld en vrees voor wraak, die een ziel zich aan zich zelf doet wanhopen. Door die overtuigingen maakt Hij ze ontvankelijk voor vertroosting, soms ook in uiterlijke ellende en rampen, om daardoor het oor voor de tucht te openen.
b. Hij wil haar lokken en naar haar hart spreken, dit is wil haar overhalen en aangename dingen tot haar spreken. Hij wil door Zijn woord en Geest haar hart neigen om tot Hem terug te keren en haar daartoe aanmoedigen. Hij wil u lokken met de beloften van Zijn gunst, gelijk Hij ze tevoren met de bedreiging van Zijn toorn had verschrikt. Hij wil vriendelijk tot haar spreken, beide door Zijn profeten en door Zijn handelen met haar, zoals Hij tevoren gesproken had, Isaiah 40:1, Isaiah 40:2. Door de hand Mijner knechten wil Ik haar hart troost toespreken, zo luidt het Chaldeeuws. Dit ziet op het Evangelie van Christus en de aanbieding van goddelijke genade in dat Evangelie waardoor wij gelokt worden om onze zonden te verzaken en tot God terug te keren, en dat tot het hart van een ontdekten zondaar dingen zegt, die op zijn toestand passen, spreekt overvloedige troost voor degenen, die om hun zonde treuren en naar de Heere uitgaan. En wanneer dit inderdaad door de Geest tot het hart gesproken wordt, zodat de consciëntie geraakt wordt (wat alleen in Gods macht staat), o welk een gezegende verandering wordt daardoor gewrocht! Zie, de beste manier om afzwervende zielen tot God terug te voeren is door oprechte middelen. Door de belofte van rust in Christus worden wij uitgenodigd, Zijn juk op ons te nemen, het werk van de bekering wordt zowel door overtuiging van zonde als door troost bevorderd. c. Hij wil haar haar wijngaarden geven, van die tijd en van die plaats af, waar Hij haar bedroefd heeft en haar haar dwaasheid heeft leren inzien en haar vernederd heeft van toen en van daar wil Hij haar voortaan goed doen, niet alleen naar haar hart spreken maar ook haar wel doen en het kwade ongedaan maken, dat Hij haar had aangedaan. Hij had haar wijnstok en haar vijgeboom verwoest Hosea 2:11, maar nu wil Hij haar haar wijngaarden geven, alsof voor iedere verwoeste boom een gehele gaarde in de plaats komt, en zo de schade met woeker wordt vergoed. Niet alleen ontvangt zij koren voor haar nooddruft, maar bovendien wijngaarden voor haar genot. Degenen genieten de voorrechten en de troost des Evangelies, die bereid zijn op te klimmen uit de woestijn, Song of Solomon 8:5. Zie, God heeft wijngaarden van vertroosting gereed voor allen, die berouw hebben en zich bekeren, Hij kan wijngaarden geven uit de woestijn, die van alle het meest welkom zijn, gelijk rust de vermoeide.
d. Hij zal haar het dal Achor geven tot een deur van de hope. Het dal Achor is dat waar Achan gestenigd is, het betekent: dal van de beroering, omdat Achan Israël had beroerd, en God hem daar beroerde. Dit was het begin van de oorlogen om Kanan, en dat het verbannene in die plaats werd weggedaan, gaf reden om te hopen, dat God voort zou gaan, bij hen tegenwoordig te zijn en hun overwinningen ten einde te brengen. Wanneer dus God in barmhartigheid tot Zijn volk terugkeert, en dat volk in gehoorzaamheid tot Hem terugkeert, dan zal dit hun een gelukkig voorteken zijn. Indien zij het verbannene uit hun midden wegdoen indien zij in doding des vleses de Achan stenigen, die het legerkamp heeft beroerd, dan is de overwinning over de zonde in hen een even grote zegepraal als die over de vorsten van Kanan. Of indien de zinspeling de naam bedoelt, dan beduidt het, dat onrust om de zonde, indien ze oprecht is, een deur van de hoop opent, want de zonde, die ons waarlijk verontrust, zal ons nimmer ten verderve voeren. Het dal Achor was een zeer vruchtbare aangename vallei, sommigen houden haar voor de vallei van Engedi, beroemd om haar wijngaarden, Song of Solomon 1:14. Dit gaf God als een voorbeeld en onderpand van het gehele land Kanan. God wil dus door Zijn Evangelie alle gelovigen zulke gaven, genade en troost in dit leven schenken, als een voorsmaak van de volmaakte goederen van het koninkrijk van de hemelen, en daarbij een zekere hoop op een eenmaal volmaakt bezit daarvan te van zijn tijd. Zo verklaart het de geleerde Dr. Pocock, en op deze manier doet hij met de gehele inhoud van dit hoofdstuk.
2. De grote blijdschap, waarmede zij Gods genaderijke zegeningen jegens hen zullen ontvangen. Zij zal daar zingen als in de dagen harer jeugd. Dit wijst duidelijk terug op dat triomfantelijk en profetisch lied, dat Mozes en de kinderen Israëls zongen aan de Rode Zee, Exodus 15:1. Wanneer zij uit hun ballingschap verlost zijn, zullen ze dat lied herhalen, en dan zal het hun een nieuw lied zijn, omdat zij naar aanleiding van een nieuwe en wel een grotere verlossing aanheffen. God had gezegd, Hosea 2:10 dat Hij al haar vrolijkheid zou doen ophouden maar nu wekt Hij ze weer: Zij zal zingen gelijk als ten dage toen zij optoog, uit Egypteland. Zie, wanneer God Zijn oude gunsten over ons hernieuwt, dan moeten wij onze vroegere lof hernieuwen. Wij vinden het lied van Mozes gezongen in het Nieuwe Testament, Revelation 15:3. Deze beloften van het zingende Israël heeft haar vervulling in het Evangelie van Christus dat ons overvloediger reden geeft tot vreugde en lof, en waar het ook in zijn macht geopenbaard wordt, daar verruimt het het hart tot blijdschap en lof. Dat is het land, vloeiende van melk en honig, waartoe het dal Achor een deur van de hoop opent. Wij verblijden ons in de verdrukking.
II. Dat zij, of schoon geheel overgegeven aan de dienst van Bal, toch volkomenlijk daaraan gespeend zou worden, zij zou allen schijn van een neiging tot afgoderij verlaten, en God alleen aankleven en Hem dienen naar Zijn eigen voorschriften, Hosea 2:15, Hosea 2:16. Zie, het zekerste teken en de grootste waarborg van Gods gunst voor een volk ligt in de algehele scheiding tussen hen en hun boezemzonde. De Balsdienst was de zonde, die hen het geredelijkst omringde, dat was hun eigen ongerechtigheid, de zonde die hen overheerste. Maar nu zal die afgoderij geheel afgeschaft worden, en geen spoor zal er van over blijven.
1. De afgodsbeelden van Bal zullen niet meer genoemd worden, geen enkele Bal, die in de dagen van de Balim zo'n geschreeuw maakten: "O Bal, antwoord ons, Bal, antwoord ons!" Zelfs de namen van de Bals zullen uit hun mond weggedaan worden. De Balsdienst zal zo geheel vergeten zijn, alsof hun namen nooit onder Israël gehoord waren. Zij zullen zo verfoeid worden dat het volk hun namen niet meer zal willen boven noch ze zelfs uitspreken, zodat de nakomelingschap nauwelijks weten zal, wat dat voor dingen geweest waren. Zij zal zo beschaamd wezen over haar vroegere liefde voor Bal, dat zij alles wat zij kan, doen zal om de gedachtenis ervan uit te roeien. Zij zullen zich binden aan de strengste opvatting van de wet tegen afgoderij, Exodus 23:13. De naam van andere goden zult gij niet gedenken, uit uw mond zal hij niet gehoord werden, zo als ook David zingt, Psalms 16:4. Zo drukt de apostel de afschuw uit, die wij omtrent alle vleselijke lusten moeten koesteren: laat ze onder u ook niet genoemd worden, Efeziers 5:3. Maar hoe kan de huid van de Ethiopiër zo veranderd worden? Het antwoord luidt: Gods macht vermag het en zal het doen. Ik zal de namen van de Bals van haar mond weg doen, verg. Zacheria 13:2 :Ik zal uit het land de namen van de afgoden uitroeien. Zie Gods genade in het hart verandert de taak, doch te maken dat de vroeger geliefkoosde ongerechtigheid nu verfoeid wordt, Zephaniah 3:9. Ik zal tot de volken een reine spraak wenden. Een van de rabbijnen zegt: Deze belofte heeft betrekking op de heidenen zowel als op Israël, wij weten, dat ze haar vervulling heeft gehad in de toebrenging van de heidenen, door het Evangelie van Christus, van de afgoderijen, waaraan zij zich hadden verkocht, 1 Thessalonians 1:9.
2. Zelfs het woord Bal zal niet meer gebruikt worden, zelfs in zijn onschuldigste betekenis. God zegt: Gij zult Mij noemen mijn Man en gij zult Mij niet meer noemen mijn Bal. Ook dit woord betekent, mijn man, en beide zijn gebruikt om er God mee aan te duiden, Isaiah 54:5 :Uw Maker is uw man, uw Bal (gelijk er letterlijk staat), uw eigenaar, uw patroon en beschermer. Waarschijnlijk hadden vele goede lieden dus van dit woord gebruik gemaakt, toen zij de God Israëls aanbaden, toen hun goddeloze naburen hun knie voor Bal bogen, hebben zij er zich op beroemd, dat God hun Bal was. "Maar", zegt God, "gij zult Mij niet meer zo noemen, omdat Ik zelfs de namen van Bal wil uitgeroeid hebben." Zie, wat in zich zelf onschuldig is moet, wanneer het voor afgoderij misbruikt is, afgeschaft worden, en zelfs het gebruik moet vervallen, opdat niets aan de afgoderij herinnert en aanleiding geve, dat ze zou herleven. Wanneer wij God bij deze naam noemen hebben wij geen behoefte aan een andere, en laten wij die andere achterwege, opdat niemand daardoor de vroegere Bals in herinnering gebracht worden. Sommigen menen, dat er een andere reden is, waarom God niet Bal wil heten. Het Hebreeuwse woord dat hier voor mijn Man staat, Ish, beduidt een samenvoeging van liefde, zachtheid en welwillendheid, terwijl Bal eerbied en onderwerping aanwijst. Ish wil zeggen: "vir mes" mijn man, en Bal of Bali: "dominus mes", mijn heer. In de tijd van het Evangelie heeft God Zich zo aan ons geopenbaard, dat wij bemoedigd worden om vrijmoedig tot de troon van de genade te gaan en daar met heilige vrijheid te naderen. Wij moeten God onze Heere noemen, want dat is Hij, maar meer nadruk wordt gelegd op de naam Vader. Ish is een man van de Heere, Genesis 4:1, en doelt erop, dat in de tijd van het Nieuwe Verbond de Bruidegom van de kerk zal zijn de Mensch Jezus Christus, Zijn broederen gelijk geworden, en daarom noemen zij Hem Ishi, en niet Bali. III. Dat zij, al hadden ze tot nu toe aanhoudend in ellende verkeerd, als had de ganse schepping strijd tegen hen gevoerd, nu volmaakten vrede en rust kan genieten, als leefde de geheele schepping met hen op voet van vrede, Hosea 2:17. Te dien dage, wanneer zij hun afgoden zullen verlaten en zich onder goddelijke bescherming gesteld hebben, zal Ik een verbond met hen maken.
Zij zullen tegen het kwaad beschermd worden, niets zal hun schaden noch hun enig leed doen. "Tranquillus Deus tranquillat omnia" als God vrede met ons heeft, zal Hij alles met ons bevredigen. De lagere schepselen zullen hun geen kwaad berokkenen, als geschied is, toen het gedierte des velds wijnstok en vijgeboom opaten, Hosea 2:11, en toen het boos gedierte een van Gods droeve oordelen waren, Ezechiël 14:15. Het gevogelte en de kruipende dieren zijn nu in het verbond begrepen, want ook die kunnen veel schade veroorzaken, wanneer God ze gebruikt als werktuigen van Zijn gerechtigheid. Maar dat zal nu niet langer zo zijn, ja, krachtens dit verbond zullen ze de mens dienstbaar worden gemaakt en zijn belang dienen. Zie, God heeft heerschappij ook over de lagere schepselen en maakt een verbond met hen, wanneer het Hem behaagt, Hij kan maken, dat het gedierte des velds Hem eert (gelijk beloofd is, Isaiah 43:20) en medewerkt om Zijn volk te troosten. En, wanneer de lagere schepselen onder verplichting gesteld worden, om te dienen, dan is het ons deel van het verbond, ze niet te misbruiken, maar met hen God te dienen. Sommigen menen, dat deze belofte vervuld werd, toen Christus Zijn discipelen de wondermacht gaf, slangen op te nemen, Mark 16:17, Mark 16:18. Het stemt overeen met de bijzondere beloften voor Israël, in hun terugkeer uit de ballingschap, Ezechiël 34:25. Ik zal het boos gedierte uit het land doen ophouden, en de meer algemene aan alle heiligen, Job 5:22, 23:Voor dat gedierte van de aarde zult gij niet vrezen, en Psalms 91:13 :Op de felle leeuw en de adder zult gij treden. Maar dit is niet alles, de mensen hebben meer van elkaar dan van het boos gedierte te vrezen, en daarom wordt voorts beloofd, dat God ook de gevolgen zal doen ophouden de strijd van de aarde verbreken, de vijand ontwapenen. Ik zal de boog en het zwaard verbreken. Hij kan doen wat Hem behaagt, Psalms 46:9, en zal dat ook doen voor degenen, wier wegen Hem welgevallig zijn, want Hij zal ook hun vijanden met hen bevredigen, Spreuk. 16:7. Dit komt overeen met de belofte voor de Nieuwtestamentische tijd, dat de zwaarden tot spaden en de spiesen tot sikkelen geslagen worden, Isaiah 2:4. Zij zullen bevrijd worden van de vreze des kwaads. God zal hen niet alleen in veiligheid stellen, maar ook zeker doen neerleggen, als dezulken, die zich onder de bescherming des Hemels weten en daarom niet vrezen voor de machten van de hel.
IV. Dat, ofschoon God haar om haar hoererij een scheidbrief had gegeven, Hij haar toch, om haar berouw weer in Zijn verbond wil opnemen namelijk in Zijn huwelijksverbond, Hosea 2:18, Hosea 2:19. Dat God om hunnentwille zelfs met lagere schepselen een verbond wil maken, was een grote gunst, maar dat was niets, vergeleken bij Zijn verbond met haar zelf, toen Hij Zich verbond, haar goed te doen.
Merk op,
1. De aard van dit verbond: het was een ondertrouw, op vrije keuze en liefde gegrond en de innigste verbintenis betekenend: Ik zal u Mij ondertrouwen. Tot drie malen toe wordt dit in Hosea 2:18 uitgesproken. Zie, allen, die in oprechtheid Gode toebehoren, zijn Hem ondertrouwd, God geeft hun de heiligst en onverbrekelijkst mogelijke zekerheid, dat Hij hen zal liefhebben, beschermen en verzorgen, dat Hij hun een Man zal zijn, en dat Hij hun harten neigen zal om zich aan Hem te verbinden en ze genadevol zal aannemen, wanneer ze dat doen. Gelovige zielen zijn als een reine maagd voor Christus, 2 Corinthiers 11:2. De Nieuwtestamentische kerk is Christus' bruid, de vrouw des Lams, en zij zou nimmer tot Hem in die betrekking komen, indien Hij ze Zich niet door de macht van Zijn genade ondertrouwde. De scheiding begint van onze zijde, wij vervreemden ons van God. De toenadering begint van Zijn kant, Hij ondertrouwt ons.
2. De duur van dit verbond. "Ik zal u Mij ondertrouwen in eeuwigheid. Het verbond zal onverbrekelijk zijn, God zal het van Zijn zijde nimmer verbreken, en gij niet van uw zijde de zegeningen van dit verbond zijn eeuwigdurend." En van de Joodse rabbijnen zegt: Dit is een belofte, dat zij het toekomend leven zal bereiken, hetgeen volstrekte eeuwigheid beduidt.
3. De wijze, waarop dit verbond zal gesloten worden.
a. In gerechtigheid en in gericht, dat is, God zal oprechtelijk in Zijn verbond met hen handelen, zij hebben het verbond verbroken, en God is rechtvaardig. "Maar", zegt God, Ik wil het verbond in gerechtigheid vernieuwen". De zaak zal zo geregeld worden, dat God zelfs deze afgedwaalde kinderen weer in Zijn huisgezin opneemt, zonder Zijn gerechtigheid te kort te doen, ja, wijl aan Zijn gerechtigheid door de Middelaar voldaan is, juist ter ere van Zijn gerechtigheid. Maar welke reden kan er bestaan, dat God een verbond maakt met een volk, dat Hem zo menigmaal trouwelooslijk heeft behandeld? Zal het Zijn wijsheid niet te schande maken? "Neen", zegt God, "Ik zal het doen in gericht", niet onbedacht, maar weloverwogen, laat het slechts aan Mij over, daarvoor reden te geven en Mijn eigen doen te rechtvaardigen."
b. "In goedertierenheid en in barmhartigheden. God zal dat verbond met tederheid en genade sluiten, en niet alleen zo goed zijn als Zijn woord, maar beter dan Zijn woord. En, gelijk Hij rechtvaardig is als Hij Zijn verbond met hen sluit, zo zal Hij barmhartig zijn in deszelfs onderhouding. Zij zijn aan talrijke zwakheden onderhevig, en, indien Hij daartegenover streng optrad, dan zouden zij de zegen des verbonds spoedig derven. Hij belooft dus, dat het een verbond van de genade zal zijn, opgericht in medelijdende overweging van hun zwakheden, zodat niet iedere overtreding van het verbond hen daarbuiten sluit, Hij zal ze vergaderen met eeuwige barmhartigheden."
c. In trouw. Ieder artikel van het verbond zal nauwgezet nagekomen worden. Getrouw is Hij die hen geroepen heeft, Die het ook doen zal, Hij kan Zich zelf niet verloochenen.
4. De middelen, waardoor zij aan het verbond trouw zullen gehouden worden. Gij zult de Heere kennen. Dit is niet slechts een belofte, dat God zich in groter volheid en klaarheid aan hen zal openbaren dan ooit tevoren, maar ook dat Hij hun een hart zal geven om Hem te kennen, zij zullen Hem beter en op betere manier kennen dan vroeger. De oorzaak van hun afval was geweest, dat zij God niet gekend hadden als hun Weldoener, Hosea 2:7, en om dat in de toekomstte voorkomen, zullen zij van God geleerd zijn, Hem te kennen. Zie, God richt Zich in `s mensen gemoed een erezuil op door hem een goed verstand en een rechte kennis van de dingen te geven, Hebrews 8:11.
V. Dat de hemel, die hun als koper was geweest, en de aarde gelijk ijzer, nu zijn dauw en daardoor vrucht zouden geven, Hosea 2:20. Nu God Zich Zijn Nieuwtestamentische kerk en met haar alle gelovigen ondertrouwd heeft, hoe zal Hij niet met Zichzelf en Zijn Zoon hun alle dingen geven, die tot het leven en de godzaligheid behoren, alle dingen, die zij nodig hebben en kunnen begeren? Alles is het hunne want zij zijn van Christus, Hem ondertrouwd, en met de gerechtigheid van het Koninkrijk Gods, die zij eerst zoeken, zullen hun alle dingen toegeworpen worden. En toch moet deze belofte van koren en wijn ook in figuurlijke zin genomen worden (gelijk de geleerde Dr. Pocock meent), het is een uitgieting van al die zegeningen en genade aan de ziel, hier toegezegd onder het beeld van tijdelijke goederen, de dauw des hemels en de vettigheid van de aarde, en die het eerst genoemd, als in de zegen van Jacob, Genesis 27:28. God had gedreigd, Hosea 2:8, dat Hij koren en wijn zou wegnemen, maar nu belooft Hij, ze terug te zullen geven, en dat in de gewone loop en orde van de natuur. Toen zij onder het oordeel van de honger lagen, riepen zij tot de aarde om koren en wijn, tot onderhoud van henzelf en hun gezinnen. Zeer gaarne zou de aarde daaraan beantwoord hebben, maar zij kan niet geven, tenzij zij zelf ontvangt, kan geen koren en wijn voortbrengen, tenzij ze verrijkt wordt door de rivier Gods, Psalms 65:9. Daarom roept ze tot de hemel om regen, de vroege en de spade regen, smacht ernaar, en, wanneer de regen haar onthouden wordt smeekt zij, in haar droefheid, erom. "Maar" zegt de hemel, "ik kan geen regen geven, tenzij Hij, die de sleutel van de wolken houdt, ze ontsluit en deze flessen opent, dus, indien de Heere u niet helpt, ik kan het niet". Maar wanneer nu God een verbond met hen opricht, dan zal het rad van de natuur weer aan de gang gaan, hun ten zegen, en de stromen van barmhartigheid zullen door het gewone kanaal hun toevloeien. Dan zal Ik verhoren, zegt de Heere, Ik zal hun gebeden ontvangen (zo luidt de Chaldeeuwsche vertaling), God zal genadiglijk acht geven op de gebeden, die zij tot Hem opzenden. En Ik zal de hemel verhoren Ik zal hem antwoorden (zo kunnen wij lezen) en die zal horen en de aarde antwoorden en de gewenste regen doen neerdalen, en dan zal de aarde het koren en de wijn verhoren en ze bevochtigen, en die zullen Jizreël verhoren en voedsel en verfrissing geven dengenen, die Jizreël bewonen. Zie hier de onderlinge samenwerking van tweede oorzaken als schakels van een ketting en hoe alle wederom van God afhangen als eerste oorzaak. Zie, wij moeten al onze steun van God verwachten op de gewone wijze en door gewone middelen, en als wij daarin te enigertijd teleurgesteld worden, moeten wij opzien tot God, boven de heuvelen en boven de bergen, Psalms 121:1, Psalms 121:2. Zie hoe de schepselen gereed zijn om Gods volk te dienen, hoe begerig naar Zijn eer, het koren roept tot de aarde, en de aarde tot de hemel, en de hemel tot God, en alles dat Hij het nodige geven. En zie hoe God klaar staat om hulp te verlenen: Ik zal verhoren, zegt de Heere, ja Ik zal verhoren. En als God de roep des hemels voor Zijn volk verhoort, nog veel meer zal Hij de roep van Zijn Zoon voor hen verhoren, Die hoger is geworden d an de hemelen. Zie, welk een bijzonder welbehagen degenen, die in Gods verbond begrepen zijn, smaken mogen in deze aardse zegeningen, ziende, dat alles voor hen afdaalt van de hand van God, zij kunnen de stromen nagaan tot hun oorsprong en Gods verbondsliefde smaken in die alledaagse barmhartigheden, die daardoor dubbel aangenaam zijn.
Vl. Dat gelijk zij nu verstrooid zijn, niet alleen, gelijk Simeon en Levi, verdeeld onder Jakob en verstrooid onder Israël, maar verdeeld en verstrooid over de ganse aarde, God deze vloek zal afwenden en in zegen veranderen. "Ik zal niet slechts de aarde voor hen bevochtigen, maar ze Mij ook op de aarde zaaien, hun vertroosting zal niet zijn gelijk die van het kaf op de dorsvloer, dat de wind her- en derwaarts drijft, maar gelijk die van het zaad op het veld, om te vermenigvuldigen. Waar het ook verspreid wordt, zal het benedenwaarts wortel schieten en opwaarts vrucht dragen. Het goede zaad zijn de kinderen des koninkrijks. Ik zal ze Mij zaaien." Dit is een zinspeling op de naam Jizreël, hetwelk betekent, gezaaid door God, of: voor God, zo als zij door Hem verstrooid was geworden (wat een betekenis van de woorden is), zo zal ze nu door Hem gezaaid worden, en wat Hij zaait, daaraan geeft Hij ook de wasdom. Toen het Christendom in alle werelddelen vaste voet kreeg en overal beleden werd, werd deze belofte vervuld: Ik zal ze Mij op de aarde zaaien. Zie de grootste zegen van deze aarde is wel, dat God er een kerk heeft en daaruit rijst al de Hem toegebrachte heerlijkheid, het is wat Hij Zichzelf heeft gezaaid, en wat Hij dus voor Zichzelf verzekeren zal. VII. Dat, terwijl ze vroeger Lo-Ammi, geen volk, en Lo-Ruchama, geen ontferming vindende bij God, genoemd worden, zij nu in Zijn gunst zullen hersteld en het verbond met Hem zal vernieuwd worden, Hosea 2:22. zij hadden geen barmhartigheid verkregen, maar schenen verlaten, zij waren niet Mijn volk, niet onderscheiden, niet als Mijn volk behandeld, maar als een volk gelijk andere gelaten. Dit was het geval met de verworpen Joden, en ook, maar in groter mate, met de heidenwereld (waarop de apostel dit toepast, Romans 9:24, Romans 9:25), die geen hoop had en zonder God in de wereld was. Maar toen, op hun geloof in Christus, grote menigten beide Joden en heidenen in de Christelijke kerk ingelijfd werden, toen
1. Ontfermde God Zich over degenen, die niet ontfermd waren geworden. Dezen vonden genade bij God en werden kinderen van Zijn liefde, die lang in ongenade, als kinderen des toorns geleefd hadden, en, wanneer niet oneindige barmhartigheid tussenbeide gekomen ware voor eeuwig zouden gebleven zijn. Zie, aan Gods barmhartigheid mag aan deze zijde van het graf nimmer gewanhoopt worden.
2. Nam Hij deze in Zijn verbond op, die tevoren vreemdelingen en bijwoners geweest waren. Hij zegt tot hen: "Gij zijt Mijn volk, dat Ik zal erkennen, zegenen, beschermen en verzorgen, en zij zullen zeggen: Gij zijt onze God, Die wij zullen dienen en eren en tot Wiens eer wij ons geheel beschikbaar zullen stellen. Zie,
a. Al het geluk van de gelovigen ligt in de betrekking, die er tussen hen en God bestaat, dat Hij de hunne is en zij de Zijnen zijn, dit is de kroon van alle beloften.
b. Deze betrekking berust op vrije genade. Wij hebben Hem niet uitverkoren, maar Hij heeft ons uitverkoren. Hij zegt eerst: Gij zijt Mijn volk en maakt hen gewillig dat te zijn in de dag van Zijn heirkracht, en dan eerst zeggen zij: Gij zijt onze God.
c. Daar wij niets meer nodig hebben om ons gelukkig te maken dan Gods volk te zijn, zo behoeven wij ook niets meer te begeren om onze rust en blijdschap te verzekeren dan Zijn verzekering dat wij het zijn, en Zijn betuiging, die Zijn Geest met onze Geest bevestigt, dat wij kinderen Gods zijn.
d. Zij, die God als hun God aangenomen hebben, moeten dat ook belijden, moeten Hem daarvoor in hun gebed danken. Gij zijt mijn God, moeten zij voor de mensen durven zeggen.
e. Het maakt de troost van ons verbond met God sterker, dat daarin is een gemeenschap van de heiligen, die, hoezeer ook velen, toch daarin n zijn. Het heet niet: Ik zal tot hen zeggen: Gijlieden, (meervoud) zijt Mijn volk, maar Gij (enkelvoud) zijt `t. Want Hij ziet ze aan als allen n in Christus, en als zodanig spreekt Hij met hen en gaat een verbond met hen aan. En zij, van hun kant, zeggen niet alleen: Gij zijt mijn God, maar ook: Gij zijt onze God, want zien zich aan voor n lichaam en begeren, n van zin, en met n mond Hem te verheerlijken. Ook kan het betekenen, dat Hij in Israël een verbond maakte met het ganse volk, maar onder het Nieuwe Verbond, met de afzonderlijke gelovigen en betuigt ieders God, ook de God van de geringste, te zijn, zo goed als Hij toen zeide tot de vele duizenden van Israël: Gij zijt Mijn volk. Hij nodigt ieder uit en dringt ieder er toe, te zeggen: Gij zijt mijn God en daarin te roemen gelijk Mozes en gans Israël deed Exodus 15:1. Hij is mijn God en mijns Vaders God.
Verzen 1-22
Hosea 2:1-22Sommigen maken de eerste woorden van dit hoofdstuk tot de laatste van het vorige, en voegen ze bij de beloften, die wij hier ontmoeten, aangaande de grote dingen, die God voor het volk doen wilde. Wanneer zij Christus tot hun enig Hoofd hebben gesteld en om Hem verenigd zijn, laat hen dan tot elkander zeggen, met triomf en in verrukking (laat de profeten het tot hen zeggen, zo luidt het Chaldeeuwsch): "Troost, troost mijn volk. Zegt tot hen: Ammi en Ruchama, noemt hen weer zo, want zij liggen niet meer onder het vonnis en de vloek van Lo- Ammi en Lo-Ruchama. Zij zullen weer Mijn volk zijn en opnieuw barmhartigheid verkrijgen". Gods geestelijk Israël, uit Joden en heidenen zonder onderscheid samenvergaderd, zullen elkaar broeders en zusters noemen, zullen elkaar als Gods volk en Zijn beminden erkennen, elkaar omhelzen en elkaar opwekken om beide dank te betalen voor en te wandelen waardig de gewone zaligheid waaraan allen deel hebben. Of liever: omdat de volgende woorden met deze een nauw verband schijnen te hebben, ook deze zijn bedoeld ter overtuiging van schuld en ter vernedering.
De moeder, Hosea 2:1, schijnt dezelfde te zijn als de broeders en zusters, Hosea 1:11, de kerk van de tien stammen, de massa van het volk, die broeders waren, en in een bijzondere zin als de hoofden en leidslieden, die als het ware de moeder waren, door welke de overigen werden gevoed en opgebracht. Maar wie zijn de kinderen, die dus tegen hun moeder moesten twisten? Of,
1. De godzaligen in hun midden, die tegen de goddeloosheid van hun tijd getuigden, laat ze stoutmoedig voortgaan met hun getuigenis tegen de afgoderijen en de grote verdorvenheid, die onder hun volk heerst. Laat degenen, die hun knie, voor Bal niet gebogen hebben, de zaak bepleiten tegen degenen, die dat wel hebben gedaan, en trachten, ze met zulke argumenten te overtuigen, als hun hier in de mond gelegd worden. Zie, bijzondere personen mogen en moeten, op hun plaats, optreden en getuigen tegen de openbare ontheiliging van Gods naam en dienst. Kinderen mogen, nederig en bescheiden, met hun ouders spreken wanneer de laatsten verkeerd handelen. Twist tegen uw moeder, zoals Jonathan tegen Saul deed, aangaande David. Of
2. Die onder hen in lijden waren, die in de rampen van de tijd deelden, laat die niet over God klagen, niet met Hem twisten, noch Hem de schuld geven, alsof Hij hard met hen handelt, en niet gelijk een tedere vader. Neen, laat ze twisten tegen hun moeder, en haar de schuld geven, omdat zij schuld heeft, vergelijk Isaiah 50:1 :"Om haar (Eng. vert.) overtredingen is uw moeder weggezonden, zij heeft zich zelf en gij hebt haar al uw ellende te wijten". Laat ons nu zien, hoe zij tegen haar twisten moeten.
I. Zij moeten haar herinneren de betrekking, waarin zij tot God gestaan, de vriendelijkheid, die Hij haar getoond, de vele gunsten, die Hij haar geschonken of nog voor haar bestemd had. Laat ze hun broeders en zusters zeggen, dat ze Ammi en Ruchama geweest waren, Gods volk en vaten van Zijn barmhartigheid, en dat nog geweest zouden zijn, als haar moeder trouw was gebleven, Hosea 1:12. Zie, onze betrekking tot God en afhankelijkheid van Hem verergeren nog zeer onze opstand tegen Hem.
II. Zij moeten haar, in Gods naam, voorhouden, dat zij het huwelijkscontract tussen haar en God verbroken heeft. Laat ze haar zeggen, dat God haar niet langer als Zijn vrouw beschouwt noch Zichzelf als haar Man. Zeg haar, Hosea 2:1, dat zij Mijn vrouw niet is, en Ik haar Man niet ben dat zij door haar geestelijke hoererij al de eer en de troost van haar betrekking tot God heeft verbeurd en Hem getergd, haar de scheidbrief te geven.
Merk op, geen overweging kan machtiger zijn om ons tot berouw te brengen dan de hoon, die wij God door onze zonde hebben aangedaan, en de terging om ons te verloochenen en te verwerpen. Het is tijd om rondom ons te zien, en te bedenken welke weg wij moeten inslaan, wanneer God dreigt, ons te laten varen, want wee ons, als hij niet onze Man is. Zij moesten haar dit verwijten, Hosea 2:4 :Hunr moeder hoereert, die henlieden ontvangen heeft, handelt schandelijk, of gelijk het Chaldeeuwsch luidt: Hun moeder heeft de hoer gespeeld, hun vergadering heeft valse profeten (of liever: afgoden) nagehoereerd. Een afgod heet een schandelijkheid, Hosea 9:10, en afgoderij een schandelijk ding. Het is niet alleen een hoon jegens God, maar ook een belediging van de mens, neer te vallen voor een stuk hout van een boom, gelijk de profeet het noemt. Of: het beduidt, dat de zondaar onbeschaamd, schaamteloos in de zonde is en weigert schaamrood te worden Isaiah 6:15. Of: zij heeft beschaamd gemaakt heeft allen die haar zien beschaamd, haar eigen kinderen schamen zich, met haar verwant te zijn.
III. Zij moeten haar bestraffen om haar ondankbaarheid jegens God, haar Weldoener, als zij aan haar afgoden de dank brengt voor de gaven, die Hij haar had geschonken, en dan deze reden opgaf waarom zij hun de eer bracht, die Hem alleen toekwam: Ik zal mijn boelen nagaan, die mij mijn brood en mijn water, mijn wol en mijn vlas, mijn olie en mijn drank gaven.
Merk hier op
1. Haar goddeloos besluit om in haar afgoderij te volharden, ondanks al wat God had gezegd om haar er van af te trekken, beide door Zijn profeten en door Zijn handelingen met haar. Zij zeide: Wat daartegenover ook aangeboden wordt, ik zal mijn boelen nagaan, of hen, die mijn liefde verwerven, wie ik mijn liefde niet kan weigeren. Van alle volken, wier verbond Israël begeerde en op wie het steunde, verstonden de Chaldeën het het best, haar te verschaffen wat zij nodig had. Maar het is beter te verstaan van de afgoden, die zij dienden, om haar liefde voor wat zij haar boelen noemt te verklaren. Zie, wie schandelijk handelen: zij, die willens en wetens de zonde doen, en zij, die hun leven in de zonde openlijk uitspreken en erkennen. Zie de dwaasheid van de afgodendienaars, boelen te noemen wat zelfs geen leven heeft. Laat ons leren, God onze Liefhebber te weten, laat ons van Hem alles goeds denken, in Hem het hoogste belang stellen en van Zijn liefde genieten.
2. De grote fout, waarop dit besluit gegrond was: Ik zal mijn boelen nagaan, die mij mijn brood en mijn water, dus spijs en drank, mijn wol en mijn vlas, dus mijn kleding, mijn olie en mijn drank, dus ook wat men weelde kan noemen, geven zullen. Voor drank kan men ook lezen sterke drank en wijn.
Merk op,
a. Zinnelijke dingen zijn de beste voor vleselijk gezinde harten en hebben de grootste aantrekkelijkheid, als ze die najagen, bekommeren ze zich weinig om wat volgen zal. De God Israëls stelde haar voor Zijn inzettingen en rechten, Deuteronomy 4:8, begeerlijker dan goud en zoeter dan honig, Psalms 19:11, beloofde haar Zijn gunst, die haar vreugde in hun hart zou geven meer dan vermenigvuldigde koren en most, Psalms 4:8, maar in al deze dingen had zij geen smaak. Vanwaar haar aardse benodigdheden kwamen, daarheen wilde zij haar genegenheden wenden. "O curvae in terram animae et coelestium inanes!" O ontaarde gemoederen, u buigende naar de aarde, zonder iets hemels!
b. Het is God onteren en beledigen, wanneer men Hem vergeet in het najagen van zinnelijke genoegens en genot, Hem, die ons niet slechts iets beters, maar ook het zinnelijke schenkt. De afgodendienaars noemden Ceres de godin van het koren, Bachus de god van de wijn enz. en meenden dan dwaselijk, dat die hun koren en wijn gaven, en vergaten de Heere hun God, die hun zowel een goed land als kracht geeft om vermogen te verkrijgen, Deuteronomy 8:18.
c. Velen worden door hun wereldse voorspoed in de zonde verhard. Zij had overvloed van deze dingen, toen zij de afgoden diende, en dacht dan, dat zij ze van die afgoden kreeg, omdat zij die diende, zo redeneerde zij: toen ik Melecheth des hemels drankofferen offerde, toen werd ik met brood verzadigd, Jeremiah 44:17, Jeremiah 44:18.
IV. Zij moeten haar overhalen om zich te bekeren en boete te doen. God zal haar verloochenen, zo zij in haar hoererij voortgaat, laat ze haar hoererij wegdoen, Hosea 2:2. Laat haar overtuigd worden dat bekering voor haar mogelijk is, haar afgoden, die haar dierbaar zijn, kunnen nog verlaten worden, en het zal haar zekerlijk goed doen, indien zij zich bekeert. Zie, ons pleiten met zondaars moet bedoelen, hen tot bekering uit te drijven, en niet, hen wanhopig te maken. Laat ze haar hoererij en haar overspelerijen wegdoen, dezelfde zaak, tweemaal genoemd, wijst op de menigte overtredingen, waaraan zij schuldig staat, die alle moeten verlaten worden, eer zij met God kan verzoend worden. Laat zij ze van haar aangezicht wegdoen, Hosea 2:1, als verfoeilijke dingen, die ze niet kan aanzien, laat haar tot dezelve zeggen: Weg eruit! Isaiah 30:22. Laat zij ze wegdoen van haar aangezicht en van tussen haar borsten, dit is laat haar niet doen als hoeren, die niet alleen haar eigen zondige neiging aan de dag leggen, maar ook anderen daartoe prikkelen, door haar aangezicht te blanketten en haar borsten te ontbloten. Laat ze niet door allerlei zondig genot met de aanbidding van afgoden te verbinden, zichzelf en anderen verstrikken. Laat haar dat alles wegdoen. Iedere zondige weg, zo men daarin verhardt, is overspelige afkering van God. En hier kunnen wij zien, wat het betekent, inderdaad berouw te hebben en zich te bekeren.
1. Ware boetvaardigen zullen openbare en geheime zonden beide laten varen, zullen niet alleen openlijke hoererij opgeven, maar ook verborgene, heimelijke, tussen haar borsten, de zonde, die in de mond zoet is.
2. Zij moet de uitwendige aanleiding tot de zonde vermijden en de inwendige geneigdheid bestrijden. Afgodendienaars wandelden naar het gezicht van hun ogen, hoereren hun drekgoden na, Ezechiël 6:9 :Deuteronomy 4:19, en daarom moet zij ze van haar aangezicht wegdoen, opdat ze haar niet tot nieuw kwaad verleiden. Zie de wijn niet aan, als hij zich rood vertoont. Maar dat is niet genoeg, de bijl moet aan de wortel van de bomen gelegd worden, de verdorven neiging des harten moet veranderd worden, die moet van tussen de borsten weggedaan worden, opdat Christus alleen de innigste en hoogste plaats in ons binnenste inneme. Song of Solomon 1:13.
V. Zij moeten haar de eindelijke ondergang laten zien, die zeker het noodlottige einde van haar zonde zal zijn, indien zij geen boete doet en terugkeert, Hosea 2:2. Opdat Ik ze niet naakt uitstrope. Dit woord is hier niet een vonnis maar een waarschuwing, opdat zij de straf ontga. Laat haar haar hoererijen wegdoen, opdat Ik ze niet naakt uitstrope. God wacht dus, of Hij de zondaars geen genade kan bewijzen, als zij maar ontvankelijk voor genade willen zijn. Hier wordt gedreigd, dat God met haar zal handelen gelijk een rechtvaardig en jaloers echtgenoot ten laatste met zijn overspelige vrouw doet, die zijn huis met onechte kinderen vult en niet weer wil keren, hij jaagt haar en haar kinderen de deur uit en laat ze gaan bedelen. Ik zal Mij over haar kinderen niet ontfermen, Hosea 2:3, de bijzondere personen, die in de rampen des volks delen en het opkomend geslacht, zal daardoor ten val komen, omdat zij kinderen van de hoererijen zijn en de ijdele wandeling, die hun van de vaderen overgeleverd is, onderhouden. Nu wordt hier gedreigd, dat ze zowel ontbloot als van spijs beroofd zal worden. Zij meenden, dat hun afgoden hun brood en water, wol en vlas gaven, maar God zal, door dat alles weg te nemen, hun doen zien, dat Hij het was, die hun dit alles had gegeven.
1. Zij zal ontbloot worden: Opdat Ik ze niet naakt uitstrope, al haar versierselen wegneme, waarop ze trots was, en waarmede ze haar boelen lokt, uitstrope en zette ze als ten dage, toen ze geboren werd, haar even naakt uit de wereld zende, als zij erin gekomen is, dit doet de dood, Job 1:21. Ik zal haar uitstropen en haar zou aan koude en schande blootstellen, en terecht wordt zij aan schande blootgesteld, daar zij zelf schandelijk gehandeld heeft, Hosea 2:4. De dag, toen God hen uit Egypte opvoerde, waar zij niet beter dan slaven en bedelaars waren geweest, was de dag van hun geboorte. God dreigt hen nu, hen tot even lage en ellendige toestand terug te zullen brengen als waarin Hij ze toen gevonden heeft. Welke eerbied ze ook verworven hadden, en tegen welke smaad ze ook beschermd waren geworden, in het midden van hun naburen, het zou hun alles ontnomen worden, Zie Ezechiël 16:4, 39.
2. Zij zouden honger lijden, niet alleen hun eer, maar ook weelde en nooddruft verliezen. Zij zullen van honger omkomen, als een woestijn gemaakt worden en gezet als een dor land en gedood door dorst. Zij had zo gepocht op haar brood en water, haar olie en drank, die haar boelen haar gegeven hadden, en nu zal haar zelfs het noodzakelijkste niet gelaten worden. Het land zal zijn bewoners zijn vermogen niet meer geven, bij gebrek aan regen, of, indien al, het zal door de vijand worden geroofd, zodat de rechtmatige eigenaars van gebrek omkomen. Sommigen verstaan het in deze zin: "Ik zal haar maken als zij was in de woestijn, en haar zetten waar ze eens geweest was, in een dor land, waar zij soms versmachtte van dorst. Zo wordt het eerste deel van het vers duidelijk: Ik wil ze zetten als ten dage, toen zij geboren werd, want het was in de uitgestrekte, huilende woestijn, dat Israël het eerst tot een volk werd. Zij zullen in een even beklagenswaardige toestand verkeren als hun vaders eenmaal, wier dode lichamen in de woestijn gevallen zijn. Zelfs in zeker opzicht nog ellendiger toestand want toen hadden de kinderen althans nog de belofte van het Heilige Land, maar nu zal Ik Mij over haar kinderen niet ontfermen, omdat zij kinderen van de hoererijen zijn.
God gaat hier voort met dreigen, wat Hij dit verraderlijk, afgodisch volk zou doen, Hij waarschuwt het, opdat Hij niet behoeft te wonden en bedreigt, opdat Hij niet behoeft te slaan Indien hij zich niet bekeert, zo zal Hij Zijn zwaard wetten, Psalms 7:12, maar indien hij zich bekeert, zo zal het wederom in de schede gestoken worden. Zij hebben zich niet bekeerd, en daarom komt al dat kwaad over hen, en de dreiging tevoren toont, dat het de uitvoering was van een goddelijk vonnis, om hun goddeloosheid over hen uitgesproken, en geschreven tot onze waarschuwing.
I. Zij zullen in al hun raad verbaasd en verward worden en in al hun verwachtingen teleurgesteld. Dit wordt gedreigd, Hosea 2:5,Hosea 2:6. Maar aan het dreigement wordt een belofte verbonden, dat dit zal zijn een middel om hen van hun dwaasheid te overtuigen en terug te brengen tot hun plicht, zo zal uit het kwade iets goeds voortkomen, ten teken van de barmhartigheid, die God nog voor hen bewaart. En daar dit de gelukkige vrucht en uitwerking van de ellende zal zijn valt het moeilijk, uit te maken, of de voorspelling dan wel de ellende zelf, een bedreiging of een belofte moet heten.
1. God zal moeilijkheden en bezwaren in de weg stellen, zodat hun openbare beraadslagingen en zaken in de war lopen en geen voorspoed hebben, ook zullen zij niet in staat zijn, daarmede voort te gaan: Ik zal uw weg met doornen betuinen, met zulke kruisen als, gelijk doornen en distelen, het gevolg en de vloek van de zonde zijn, die schrammen, en scheuren en hinderen, en zo die doornen dwars over de weg groeien, hun voortgang geheel belemmeren en dwingen terug te keren. Zij heeft gezegd: Ik zal mijn boelen nagaan, ik zal mij aan mijn overeenkomsten en verbonden met vreemde mogendheden houden en daarop vertrouwen". Maar God zegt: "Zij zal in deze plannen gedwarsboomd worden en onmachtig blijken, ze uit te voeren. Ik zal haar weg met doornen betuinen, en als dat niet helpt, zal Ik een omheiningmuur maken". Indien lichte kastijdingen over haar komen en op haar niet vermogen, dan zal God zwaardere gebruiken, want overwinnen zal Hij, wanneer Hij oordeelt. Het zal zulk een betuining en zo'n muur zijn, dat zij haar paden niet zal vinden. De verandering van grammatischen persoon, uw en zij: Ik zal uw weg met doornen betuinen, en: zij zal haar paden niet vinden, is niet ongewoon in de Schrift, vooral wanneer met bijzondere ernst wordt gesproken. "Zondaar, sla hier wel acht op, Ik zal uw weg met doornen omtuinen, en allen gij, die dit gadeslaat, geeft acht op de uitwerking van die omtuining, nu, zij zal haar paden niet vinden." Zij zal zijn als een wandelaar, die niet alleen niet weet welke weg hij moet inslaan, nu zovele voor hem liggen, maar die in het geheel geen weg ziet. En dan zal zij haar boelen nalopen, maar ze niet aantreffen, zij zal haar belang zoeken bij de Assyriërs en Egyptenaren, en hun bescherming inroepen, maar het zal hun niet baten, zij zullen of geen verbond met haar willen sluiten of geen hulp bieden, of haar vergeefs helpen gelijk een gebroken rietstaf. Zij zal hen nalopen, maar ze niet aantreffen, zal hun afgoden dienen, maar niet de voldoening vinden, die ze zocht en zich beloofde. De goden, die ze vertrouwde en op wie ze zich verliet, kunnen niets voor haar doen en hebben niets te zeggen om haar te bemoedigen. Nu,
a. Dit is een even rechtvaardig oordeel als de Sodomieten trof, toen zij met blindheid geslagen werden en moede werden om de deur te vinden, Genesis 19:11, en zo ook de Syriërs, 2 Kings 6:18. Zie, degenen, die het hardnekkigst hun zondige wandel vervolgen, worden daarin gewoonlijk op de krachtigste manier gedwarsboomd. Doornen en distelen zijn in de weg van de verkeerde, Spreuk. 25:5. Bij de verkeerde bewijst Gij U een worstelaar Psalms 18:27. Indien gij met Mij in tegenheid wandelt, zo zal Ik ook met u in tegenheid wandelen, Leviticus 18:23. De klagende profeet zucht: Hij heeft mijn wegen toegemuurd, Lamentations 3:7, Lamentations 3:9. De weg van God en van de plicht is met doornen omtuind, maar Hij helpt door, de weg van de zonde is ook met doorneen omtuind, maar zonder uitzicht op Zijn hulp.
b. Dit is zo'n vriendelijk verwijt en inderdaad zulk een barmhartigheid, als Bileam ervoer, toen de Engel hem in de weg stond en hem verhinderde voort te gaan en Israël te vloeken, Numbers 22:22. Zie, hindernissen en tegenspoeden op een zondige weg zijn grote zegeningen en moeten daarvoor ook gehouden worden. Zij zijn Gods omtuiningen, die ons terughouden van overtreding en ons terugdrijven naar de groene weiden, opdat Hij de mens afwende van zijn werk en van de man de hoovaardij verberge, Job 33:17, om de weg van de zonde moeilijk te maken, opdat wij terugkeren, of wij willen of niet. Wij hebben reden God te danken, zowel voor verhinderende genade als voor terugbrengende omstandigheden.
2. De bezwaren, die God haar in de weg stelt, zullen in haar gemoed gedachten wekken aan terugkeer. Dan zal zij zeggen: "Ik zal heengaan en keren weer tot mijn vorige Man. Haar boelen laten haar in de steek, en nu gedenkt zij haar ontrouw, zij wil tot God terugkeren, en zich voor Hem vernederen en smeken, dat Hij haar weer aanneme, want toen was het mij beter dan nu." Twee dingen worden hier gevorderd van dit ontaard, afvallig volk.
a. een oprechte belijdenis van de dwaasheid van hun afval. Zij moeten nu erkennen, dat dit hun beter was, toen zij naar Gods geboden wandelden, dan nu zij Hem verlaten hebben. Zie, wie ook de dienst van God voor die an de wereld en van het vlees heeft verwisseld moet vroeger of later tot de erkentenis komen dat hij een slechte ruil heeft gedaan, en dat het beter met hem stond, toen hij op het pad van gehoorzaamheid ging en overwoog op welke nuttige wijze hij zijn tijd zou besteden en wel overwoog wat hij zeggen zou, toen genoot hij meer ware troost en reiner vreugde dan ooit nadat hij afgedwaald was.
b. Een goed voornemen om terug te keren op het pad van Gods geboden. Ik zal henengaan en keer weer tot mijn vorige Man, en zij kent Diens goedheid en vergevingsgezindheid zo goed, dat zij spreekt zonder enige twijfel of Hij haar ook weer zal willen ontvangen en in vorige gunst herstellen. Zie, de bezwaren, die wij ontmoeten, als wij bij het schepsel voldoening zoeken, moeten, als niets anders helpt, ons eindelijk naar de Schepper uitdrijven, bij Wien alleen die voldoening te vinden is. Wanneer Moab vermoeid is geworden op de hoogten, dan zal hij in Zijn heiligdom gaan om te aanbidden, Isaiah 16:12. En wanneer de verloren zoon nauwelijks varkensdraf meer kan krigen, en bedenkt, dat de huurlingen in zijns vaders huis overvloed van brood hebben, terwijl hij schier vergaat van honger, dan zegt hij: "Ik zal opgaan en tot mijn Vader gaan", Luke 15:17, Luke 15:18.
II. De zo nodige steun en gemakken des levens worden haar ontnomen, omdat zij er God mee onteerd heeft, Hosea 2:7, Hosea 2:8 Haar land bracht overvloedig voort. Zie nu hier
1. Hoe goedertieren God was geweest, haar die overvloed te geven. Hij had haar niet alleen koren voor haar nooddruft, maar ook wijn tot verheuging, en olie tot sieraad geschonken. Ja, Hij had haar het zilver en goud vermenigvuldigd, om daarmede in andere landen handel te drijven en derzelver voortbrengselen thuis te halen, die ze zelfs voor de nakomelingschap kon opleggen. Zilver en goud duren langer dan koren, wijn en olie. Hij had haar ook wol en vlas gegeven om haar naaktheid te bedekken en haar te versieren, Ezechiël 16:10. Zie, God is een milddadig Weldoener, zelfs voor degenen, die Hij voorziet, die Hem ondankbaar zullen zijn.
2. Hoe laaghartig zij die overvloed had misbruikt.
a. Zij beroofde God van de eer van Zijn gaven. Zij bekent toch niet, dat Ik haar het koren, en de most en de olie gegeven heb, zij denkt er niet aan. De wet en de profeten hadden haar telkens weer erop gewezen, dat zij alles wat zij genoot aan Gods milde voorzienigheid te danken had, maar haar was zo vaak door de valse profeten en afgodische priesters voorgehouden, dat zij haar koren van die en die afgod had, en haar wijn van een andere, enz, dat zij haar betrekking tot haar grote Weldoener en haar verplichting jegens Hem geheel vergeten was. Zij bedacht dat niet, zij wilde het niet erkennen. Willens was haar dit onbekend, en zij was lager dan de os, die zijn bezitter kent, en dan de ezel, die de krib van zijn baas kent. Zij bekende het niet, zij betaalde Hem geen dank daarvoor, noch bedacht zij, wat zij Hem voor al Zijn weldaden vergelden zou. Zij handelde als kende zij de Gever in het minst niet.
b. Zij diende en eerde er Zijn vijanden mede. Zij heeft ze de Bal gebruikt, zij heeft diens beelden met goud en zilver versierd, Jeremiah 10:4, en zichzelf getooid om die beelden te aanbidden, Hosea 2:13. Zie Ezechiël 16:17-19. Waarmede zij Bal maakte, zo luidt de (Eng.) kanttekening, dat is: het beeld van Bal. Zie, het is een grote oneer voor de God des hemels de gaven van Zijn voorzienigheid tot voedsel en brandstof van onze lusten te gebruiken, in plaats van voor ons behoud in Zijn dienst, en de olie om de raderen van onze gehoorzaamheid glad te houden.
3. Hoe rechtvaardig het is, die overvloed van haar wee te nemen: Daarom zal Ik weerkomen, en Mijn koren wegnemen op zijn tijd. Ik zal andere maatregelen nemen, en de goede dingen, die Ik haar heb gegeven, weer terugnemen. Ik eis ze terug, gelijk de wet iemand, die ten onrechte van zijn goed beroofd is, dat verlies vergoedt, of zo een gehuurde woning geheel of ten deele bedorven is, de eigenaar schadevergoeding toestaat.
Merk op, dat God haar overvloed Mijn koren en Mijn wijn, Mijn wol en Mijn vlas noemt. Zij noemde het het hare: mijn koren enz, maar God herinnert haar, dat het niet het hare, maar het Zijne is. Hij heeft, als Eigenaar, haar alleen het gebruik verleend, haar als rentmeesteres het bestuur toevertrouwd, maar Zich zijn eigendomsrecht voorbehouden. Het is Mijn koren en Mijn wijn. God wil, dat wij weten zullen, niet alleen dat alles wat wij op aarde hebben en genieten, van Hem komt, maar dat Hij er ook een onvervreemdbaar recht op blijft houden, dat alles meer het Zijne dan het onze is, en daarom in Zijn dienst besteed, en Hem van alles verantwoording gedaan worden moet. Hij zal dus haar overvloed wegnemen, omdat zij die verbeurd heeft door Zijn recht te miskennen, gelijk een huurder het recht van de eigenaar miskent, wanneer hij met het gehuurde als met zijn eigendom te werk gaat. Hij zal het terugnemen, opdat het niet langer misbruikt worde gelijk het schepsel, dat gezegd wordt vrijgemaakt te worden van de dienstbaarheid van de verderfenis, waaronder het zucht, Romans 8:21. Hij zal het wegnemen op Zijn tijd en op Zijn gezette tijd, juist als zij meende er geheel zeker van te zijn. Het zal in de haven schipbreuk lijden, en het zal maar een hoop van het gemoeide zijn, Isaiah 17:11. Hij zal het wegnemen door ongunstige omstandigheden of door onredelijke mensen. Zie, degenen, die de barmhartigheden, welke God hun bewijst, misbruiken tot Zijn oneer, kunnen niet verwachten, ze lang te genieten.
III. Zij zal al haar eer verliezen en aan verachting blootstaan, Hosea 2:9 :Ik zal haar dwaasheid ontdekken, al haar heimelijke goddeloosheid aan het licht brengen en openbaar maken, tot haar schande, Ik zal door de straf voor al haar kwaad laten zien, hoe afschuwelijk, hoe verachtelijk, hoe honend dat is. Het feit is ontkend, maar zal nu duidelijk blijken, het kwaad is vergoelijkt, maar zal nu in al zijn boosheid tentoongesteld worden. En dit voor de ogen harer boelen, in het gezicht van de naburige volken, met wie zij een verbond wilde sluiten van wie zij zich afhankelijk maakte. Zij zullen haar verachten en zich schamen over haar zwakheid en armoede en wangedrag, zij zullen haar niet langer hun vriendschap waardig achten. Zie dit vervuld, Kl. 1:8:Allen die haar eerden, achten haar onwaard, dewijl zij haar naaktheid gezien hebben. Of in het gezicht van zon en maan, die zij als haar boelen heeft gediend, voor die zal haar dwaasheid ontdekt worden. Vergelijk dit met Jeremiah 8:1, Jeremiah 8:2. Zij zullen de beenderen van de koningen van Juda, en de beenderen van hun vorsten, en de beenderen van de priesteren en de beenderen van de profeten uit hun graven uithalen, en zij zullen ze uitspreidden voor de zon en voor de maan, die zij liefgehad en die zij gediend hebben. Zie, de zonde brengt schande, Iaat hen die verwachten, welke schandelijk hebben gehandeld. Welk ander lot kan deze onbeschaamde overspeelster verwachten dan dat een publieke hoer, dan door de stad te pronk gereden te worden? En, wanneer God verschijnt om zo met haar te handelen, zal niemand haar uit Zijn hand verlossen, goden noch mensen, op wie zij vertrouwde. Zie, degenen, die zich niet wilden toevertrouwen aan de hand van Gods genade, kunnen niet gered worden uit de hand van Zijn gerechtigheid.
IV. Zij zal al haar genoegens verliezen en aan droefheid ten prooi vallen, Hosea 2:10 Ik zal doen ophouden al haar vrolijkheid Het schijnt dus, dat, al had zij van God afgehoereerd, zij toch in haar hart zich verblijd had, gelijk de volken, wat verboden werd, Hosea 9:1. Zie velen liggen onder schuld en toorn, die toch zeer vrolijk en luidruchtig zijn en opgeruimd leven, maar of in hun opgeruimdheid hun hart waarlijk vrolijk is of niet, het laatste van die blijdschap is droefheid, Proverbs 14:13, want God zal al hun blijdschap doen ophouden. Het is gelijk Burrough opmerkt, zonde en vrolijkheid kunnen nooit lang samengaan, maar, als de mens zijn zonde niet van zijn vrolijkheid wil verwijderen, dan zal God zijn vrolijkheid van zijn zonden wegnemen.
1. God zal de gelegenheden voor hun heilige vreugde doen ophouden: haar feesten, haar nieuwe maanden en haar sabbatten, ja haar gezette hoogtijden. Deze had God ingesteld om op godsdienstige wijze gevierd te worden, en dat met blijdschap. Het schijnt dat zij, hoewel de zuivere dienst van God verlaten hebbende, toch de uiterlijke eredienst was blijven onderhouden, niet in Gods tempel te Jeruzalem (die was al lang verzaakt), maar waarschijnlijk te Dan en te Bethel, waar de kalveren waren of op enige andere plaats. Zij onderhielden die, niet om God te verheerlijken, noch uit begeerte tot de levende God, maar alleen om de genoegen van die feesten, om muziek en dans om de ontmoeting van vrienden en om de oude traditie. Toen zij dus de kracht van de godzaligheid hadden verloren en verloochend, hielden ze toch nog, om hun ijdel en vleselijk gezind hart te behagen, de vorm in eere, zo werden hun nieuwe maanden en sabbatten aanleiding tot goddeloosheid, die God nu haatte. Isaiah 1:13. Merk nu op:
a. God noemt ze haar nieuwe maanden en haar sabbatten, niet de Zijne.
b. Hij zal ze doen ophouden. Zie, wanneer de mens door zijn zonde het wezen van de goddelijke ordinantiën heeft weggenomen, dan is God rechtvaardig, wanneer Hij ook de overgebleven vorm of schaduw doet ophouden.
2. Hij zal haar de steun van haar vleselijke blijdschap wegnemen. Zij beminden de nieuwe manen en sabbatten alleen om de daarmede verbonden genoegens, die hun aanstonden, en niet om die plechtigheden zelf. Dit laatste was al lang verdwenen, en nu neemt God ook de aanleiding daartoe weg, Hosea 2:11. Ik zal verwoesten haar wijnstok en haar vijgeboom. Zie, zo de mensen Gods woorden en inzettingen smaden, naar welke Hij op hun feesten moest geëerd worden, dan is het rechtvaardig van Hem, hun wijnstok en hun vijgeboom te verwoesten, waarmede zij zich vergasten. Terwijl zij daarvan het genot had, gaf zij haar boelen daarvan de lof: "Deze zijn mij een hoerenloon, dat mij mijn boelen gegeven hebben, ik mag daarvoor mijn gelukkig gesternte en mijn afgoderij en mijn verbond met hen dank weten." En daarom zal God ze doen ophouden, zal ze door de storm wegnemen, of een vreemde vijand roepen, die het land verwoest, zodat hun wijngaarden een woud worden, de omtuining zal neergeworpen worden, zoals gewoonlijk in de oorlog, alles zal gemeengoed worden zodat het wild gedierte des velds hun druiven en vijgen zullen vreten. Of ze zullen zo door de oostenwind verschroeid worden, dat vruchtbomen niet meer dan gewone woudbomen worden, en wat dan nog aan vruchten overblijft, tot voedsel dient voor de dieren in het veld. Of het zal door hun vijanden verslonden worden, door mensen, even barbaars als de wilde dieren. Nu, a. Dat zal de ondergang van haar vrolijkheid zijn: God zal al haar vrolijkheid doen ophouden. Hoe zal Hij dat doen? Het wegnemen van nieuwe maanden en sabbatten zal niet genoeg zijn, zij kunnen die gemakkelijk missen, zonder dat het hun een verlies is. Daarom: "Ik zal verwoesten haar wijnstok en haar vijgeboom, zal haar zinnelijke vermaken wegnemen, en dan zal zij zelf haar ellende gaan gevoelen." Zie, de verwoesting van wijnstok en vijgeboom zal al de vreugde van een vleselijk gezind hart doen ophouden, het zal zeggen, gelijk Micha: Gij hebt mijn goden weggenomen, en wat heb ik meer?
b. Dit zal de straf harer afgoderij zijn, Hosea 2:12 :"Ik zal over haar bezoeken de dagen des Bals, Ik zal met haar afrekenen al de dienst, die ze de Bal als haar god heeft gebracht, van de dagen van de vaderen tot nu toe." Wij lezen van de Balsdienst reeds in de dagen van de Richteren, en daarom kunnen, dunkt mij, de dagen des Bals van toen af gerekend werden. Want het is in het tweede gebod, dat de beeldendienst verbiedt, dat God gedreigd heeft: Ik zal de misdaad van de vaderen bezoeken aan de kinderen, aan het derde en aan het vierde lid dergenen, die Mij haten. En terecht wordt die zonde, meer dan enige andere, aan de kinderen bezocht, omdat ze zich gewoonlijk handhaaft door voorschrift en lange gewoonte. Nu de maat van Israëls gerechtigheid vol is worden ook de vroegere zonden gedacht, en van dit geslacht geeist. Of: de dagen des Bals zijn de plechtige vierdagen, die ter ere van die afgoden werden gehouden. Dagen van zondige vrolijkheid worden geboet in dagen van rouw. Deze waren de dagen, waarin zij haar afgoden reukwerk rookte, en om de plechtigheid op te luisteren, zich met haar voorhoofdsieraad en haar halssieraad tooide. Met haar pronk en praal dacht ze niet alleen zichzelf, maar ook Bal te eren. Of, ze was een vrouw, die de oorringen en juwelen, haar door haar man geschonken, gebruikte om zich bevallig te maken bij haar boelen, die zij nagaat en aan wie zij altijd denkt. Maar Mij heeft zij vergeten, spreekt de Heere. Zie, ons trouweloos verlaten van de Heere is te wijten aan ons vergeten van Hem, van Zijn deugden, van Zijn betrekking tot ons en onze verplichting jegens Hem. Velen, die zich op hun kort geheugen beroepen, kunnen andere dingen heel wel onthouden. Ja, juist omdat zij hun valse ijdelheid zo goed onthouden, vergeten zij zo gemakkelijk Gods grote barmhartigheden.
De toestand van Israël, ten val gebracht door zijn eigen zonde, zag er in het eerste deel van dit hoofdstuk nog niet zo donker en zwart uit, of die wordt vergoed door zijn toestand, als dit door goddelijke genade in het laatste deel van dit hoofdstuk weer helder en verrukkelijk wordt getekend. Te meer verrassend, nu de beloften de bedreigingen zo dadelijk op de voet volgen. Ja, wat zeer vreemd is, zij worden door een verbindend woord (een voegwoord) onmiddellijk verbonden met en afgeleid van de verklaring van de zondigheid, waarop de bedreigingen gebaseerd waren. Zij is haar boelen nagegaan en heeft Mij vergeten, zegt de Heere, daarom zal Ik haar lokken. Daarom mag achter dat daarom wel een uitroepteken staan! Zie, Ik wil haar lokken! Ware er gezegd: "Zij heeft Mij vergeten, daarom zal Ik haar verlaten, Ik zal haar vergeten en nimmermeer naar haar omzien." Maar neen: daarom zal Ik haar lokken. Zie, Gods gedachten en wegen van barmhartigheid zijn oneindig hoog boven de onze verheven. Zijn redenen vinden alle haar grond in Hem zelf en niet in iets, dat in ons ligt. Ja, Zijn goedheid neemt aanleiding uit onze slechtheid, en komt zo nog luisterrijker te voorschijn Isaiah 57:17,.Daarom, omdat zij door voorspellingen van wraak niet geroerd wordt, zal God beproeven, of aanbiedingen van genade iets op haar vermogen. Sommigen menen te moeten vertalen: Nadat, of desondanks zal Ik haar lokken. Het komt al op hetzelfde neer, het doel is klaarblijkelijk om Gods vrije genade te verheerlijken in degenen, wie God barmhartig wil zijn om Zichzelfs wille. Wat Israël hier beloofd wordt, is I. Dat het, hoewel het nu mistroostig is en van de wanhoop nabij, weer verlevendigd zal worden met troost en hoop, Hosea 2:13, Hosea 2:14. Dit wordt hier uitgedrukt door een zinspeling van Gods weg met dat volk, toen Hij het uit Egypte opvoerde, door de woestijn naar Kanan, van zijn treurige en ellendige toestand gedurende de slavernij in Egypte naar de dag, toen het geboren werd, Hosea 2:2. Zij zullen hervormd worden door zulke wonderen van liefde en genade, als waardoor zij een volk zijn geworden, en dezelfde verheffing van vreugde als toen zal ook nu haar deel zijn. Het valt moeilijk te zeggen, wanneer dit met het rijk dertien stammen geschied is, maar het zal wel hoofdzakelijk slaan op de samenvergadering van beide Joden en heidenen in de kerk van het Evangelie van Jezus Christus. En het is toepasselijk, ja, wij hebben reden te geloven, dat het ook op de bekering van enkele zielen tot God toepasselijk is. Merk nu op,
1. De genadevolle wegen, die God met haar zal houden.
a. Hij zal haar voeren in de woestijn, gelijk Hij gedaan had, toen Hij ze eerst uit Egypte bracht, waar Hij ze onderwees en in verbondsbetrekking tot Hem bracht. Het land van haar ballingschap zal haar nu zijn gelijk de woestijn, de smeltoven van de beproeving, waarin God ze zal louteren. Zie Ezechiël 30:35, 36:Ik zal u brengen in de woestijn, en Ik zal met u aldaar rechten. God had gezegd, dat Hij ze zou zetten als een dor land, Hosea 2:2, hetwelk een bedreiging was. Nu is het een deel van de belofte, dat Hij ze in de woestijn voert. De betekenis kan deze zijn, dat Hij door Zijn genade haar gemoed in deze toestand zou brengen: zij zal een verslagen hart hebben onder de vernederende tegenspoeden, arm zijnde, zal zij arm van geest worden, ze zal de straf van haar ongerechtigheid aanvaarden, en dan is zij bereid om de troost aan te nemen, die Ik tot haar spreken zal. Toen God Israël uit Egypte bevrijd had, voerde Hij het in de woestijn, opdat Hij het verootmoedigde en het verzocht en het spijsde met het manna, Deuteronomy 8:2, Deuteronomy 8:3, Deuteronomy 8:15, Deuteronomy 8:16 en zo zal Hij nu weder doen. Zie, degenen wie God barmhartigheid bewijzen wil, brengt Hij in de woestijn, in eenzaamheid en afzondering, omdat zij te oprechter en vertrouwelijker met Hem verkeren zullen, ver van het gedruis van de wereld, in verslagenheid des geestes, door een besef van schuld en vrees voor wraak, die een ziel zich aan zich zelf doet wanhopen. Door die overtuigingen maakt Hij ze ontvankelijk voor vertroosting, soms ook in uiterlijke ellende en rampen, om daardoor het oor voor de tucht te openen.
b. Hij wil haar lokken en naar haar hart spreken, dit is wil haar overhalen en aangename dingen tot haar spreken. Hij wil door Zijn woord en Geest haar hart neigen om tot Hem terug te keren en haar daartoe aanmoedigen. Hij wil u lokken met de beloften van Zijn gunst, gelijk Hij ze tevoren met de bedreiging van Zijn toorn had verschrikt. Hij wil vriendelijk tot haar spreken, beide door Zijn profeten en door Zijn handelen met haar, zoals Hij tevoren gesproken had, Isaiah 40:1, Isaiah 40:2. Door de hand Mijner knechten wil Ik haar hart troost toespreken, zo luidt het Chaldeeuws. Dit ziet op het Evangelie van Christus en de aanbieding van goddelijke genade in dat Evangelie waardoor wij gelokt worden om onze zonden te verzaken en tot God terug te keren, en dat tot het hart van een ontdekten zondaar dingen zegt, die op zijn toestand passen, spreekt overvloedige troost voor degenen, die om hun zonde treuren en naar de Heere uitgaan. En wanneer dit inderdaad door de Geest tot het hart gesproken wordt, zodat de consciëntie geraakt wordt (wat alleen in Gods macht staat), o welk een gezegende verandering wordt daardoor gewrocht! Zie, de beste manier om afzwervende zielen tot God terug te voeren is door oprechte middelen. Door de belofte van rust in Christus worden wij uitgenodigd, Zijn juk op ons te nemen, het werk van de bekering wordt zowel door overtuiging van zonde als door troost bevorderd. c. Hij wil haar haar wijngaarden geven, van die tijd en van die plaats af, waar Hij haar bedroefd heeft en haar haar dwaasheid heeft leren inzien en haar vernederd heeft van toen en van daar wil Hij haar voortaan goed doen, niet alleen naar haar hart spreken maar ook haar wel doen en het kwade ongedaan maken, dat Hij haar had aangedaan. Hij had haar wijnstok en haar vijgeboom verwoest Hosea 2:11, maar nu wil Hij haar haar wijngaarden geven, alsof voor iedere verwoeste boom een gehele gaarde in de plaats komt, en zo de schade met woeker wordt vergoed. Niet alleen ontvangt zij koren voor haar nooddruft, maar bovendien wijngaarden voor haar genot. Degenen genieten de voorrechten en de troost des Evangelies, die bereid zijn op te klimmen uit de woestijn, Song of Solomon 8:5. Zie, God heeft wijngaarden van vertroosting gereed voor allen, die berouw hebben en zich bekeren, Hij kan wijngaarden geven uit de woestijn, die van alle het meest welkom zijn, gelijk rust de vermoeide.
d. Hij zal haar het dal Achor geven tot een deur van de hope. Het dal Achor is dat waar Achan gestenigd is, het betekent: dal van de beroering, omdat Achan Israël had beroerd, en God hem daar beroerde. Dit was het begin van de oorlogen om Kanan, en dat het verbannene in die plaats werd weggedaan, gaf reden om te hopen, dat God voort zou gaan, bij hen tegenwoordig te zijn en hun overwinningen ten einde te brengen. Wanneer dus God in barmhartigheid tot Zijn volk terugkeert, en dat volk in gehoorzaamheid tot Hem terugkeert, dan zal dit hun een gelukkig voorteken zijn. Indien zij het verbannene uit hun midden wegdoen indien zij in doding des vleses de Achan stenigen, die het legerkamp heeft beroerd, dan is de overwinning over de zonde in hen een even grote zegepraal als die over de vorsten van Kanan. Of indien de zinspeling de naam bedoelt, dan beduidt het, dat onrust om de zonde, indien ze oprecht is, een deur van de hoop opent, want de zonde, die ons waarlijk verontrust, zal ons nimmer ten verderve voeren. Het dal Achor was een zeer vruchtbare aangename vallei, sommigen houden haar voor de vallei van Engedi, beroemd om haar wijngaarden, Song of Solomon 1:14. Dit gaf God als een voorbeeld en onderpand van het gehele land Kanan. God wil dus door Zijn Evangelie alle gelovigen zulke gaven, genade en troost in dit leven schenken, als een voorsmaak van de volmaakte goederen van het koninkrijk van de hemelen, en daarbij een zekere hoop op een eenmaal volmaakt bezit daarvan te van zijn tijd. Zo verklaart het de geleerde Dr. Pocock, en op deze manier doet hij met de gehele inhoud van dit hoofdstuk.
2. De grote blijdschap, waarmede zij Gods genaderijke zegeningen jegens hen zullen ontvangen. Zij zal daar zingen als in de dagen harer jeugd. Dit wijst duidelijk terug op dat triomfantelijk en profetisch lied, dat Mozes en de kinderen Israëls zongen aan de Rode Zee, Exodus 15:1. Wanneer zij uit hun ballingschap verlost zijn, zullen ze dat lied herhalen, en dan zal het hun een nieuw lied zijn, omdat zij naar aanleiding van een nieuwe en wel een grotere verlossing aanheffen. God had gezegd, Hosea 2:10 dat Hij al haar vrolijkheid zou doen ophouden maar nu wekt Hij ze weer: Zij zal zingen gelijk als ten dage toen zij optoog, uit Egypteland. Zie, wanneer God Zijn oude gunsten over ons hernieuwt, dan moeten wij onze vroegere lof hernieuwen. Wij vinden het lied van Mozes gezongen in het Nieuwe Testament, Revelation 15:3. Deze beloften van het zingende Israël heeft haar vervulling in het Evangelie van Christus dat ons overvloediger reden geeft tot vreugde en lof, en waar het ook in zijn macht geopenbaard wordt, daar verruimt het het hart tot blijdschap en lof. Dat is het land, vloeiende van melk en honig, waartoe het dal Achor een deur van de hoop opent. Wij verblijden ons in de verdrukking.
II. Dat zij, of schoon geheel overgegeven aan de dienst van Bal, toch volkomenlijk daaraan gespeend zou worden, zij zou allen schijn van een neiging tot afgoderij verlaten, en God alleen aankleven en Hem dienen naar Zijn eigen voorschriften, Hosea 2:15, Hosea 2:16. Zie, het zekerste teken en de grootste waarborg van Gods gunst voor een volk ligt in de algehele scheiding tussen hen en hun boezemzonde. De Balsdienst was de zonde, die hen het geredelijkst omringde, dat was hun eigen ongerechtigheid, de zonde die hen overheerste. Maar nu zal die afgoderij geheel afgeschaft worden, en geen spoor zal er van over blijven.
1. De afgodsbeelden van Bal zullen niet meer genoemd worden, geen enkele Bal, die in de dagen van de Balim zo'n geschreeuw maakten: "O Bal, antwoord ons, Bal, antwoord ons!" Zelfs de namen van de Bals zullen uit hun mond weggedaan worden. De Balsdienst zal zo geheel vergeten zijn, alsof hun namen nooit onder Israël gehoord waren. Zij zullen zo verfoeid worden dat het volk hun namen niet meer zal willen boven noch ze zelfs uitspreken, zodat de nakomelingschap nauwelijks weten zal, wat dat voor dingen geweest waren. Zij zal zo beschaamd wezen over haar vroegere liefde voor Bal, dat zij alles wat zij kan, doen zal om de gedachtenis ervan uit te roeien. Zij zullen zich binden aan de strengste opvatting van de wet tegen afgoderij, Exodus 23:13. De naam van andere goden zult gij niet gedenken, uit uw mond zal hij niet gehoord werden, zo als ook David zingt, Psalms 16:4. Zo drukt de apostel de afschuw uit, die wij omtrent alle vleselijke lusten moeten koesteren: laat ze onder u ook niet genoemd worden, Efeziers 5:3. Maar hoe kan de huid van de Ethiopiër zo veranderd worden? Het antwoord luidt: Gods macht vermag het en zal het doen. Ik zal de namen van de Bals van haar mond weg doen, verg. Zacheria 13:2 :Ik zal uit het land de namen van de afgoden uitroeien. Zie Gods genade in het hart verandert de taak, doch te maken dat de vroeger geliefkoosde ongerechtigheid nu verfoeid wordt, Zephaniah 3:9. Ik zal tot de volken een reine spraak wenden. Een van de rabbijnen zegt: Deze belofte heeft betrekking op de heidenen zowel als op Israël, wij weten, dat ze haar vervulling heeft gehad in de toebrenging van de heidenen, door het Evangelie van Christus, van de afgoderijen, waaraan zij zich hadden verkocht, 1 Thessalonians 1:9.
2. Zelfs het woord Bal zal niet meer gebruikt worden, zelfs in zijn onschuldigste betekenis. God zegt: Gij zult Mij noemen mijn Man en gij zult Mij niet meer noemen mijn Bal. Ook dit woord betekent, mijn man, en beide zijn gebruikt om er God mee aan te duiden, Isaiah 54:5 :Uw Maker is uw man, uw Bal (gelijk er letterlijk staat), uw eigenaar, uw patroon en beschermer. Waarschijnlijk hadden vele goede lieden dus van dit woord gebruik gemaakt, toen zij de God Israëls aanbaden, toen hun goddeloze naburen hun knie voor Bal bogen, hebben zij er zich op beroemd, dat God hun Bal was. "Maar", zegt God, "gij zult Mij niet meer zo noemen, omdat Ik zelfs de namen van Bal wil uitgeroeid hebben." Zie, wat in zich zelf onschuldig is moet, wanneer het voor afgoderij misbruikt is, afgeschaft worden, en zelfs het gebruik moet vervallen, opdat niets aan de afgoderij herinnert en aanleiding geve, dat ze zou herleven. Wanneer wij God bij deze naam noemen hebben wij geen behoefte aan een andere, en laten wij die andere achterwege, opdat niemand daardoor de vroegere Bals in herinnering gebracht worden. Sommigen menen, dat er een andere reden is, waarom God niet Bal wil heten. Het Hebreeuwse woord dat hier voor mijn Man staat, Ish, beduidt een samenvoeging van liefde, zachtheid en welwillendheid, terwijl Bal eerbied en onderwerping aanwijst. Ish wil zeggen: "vir mes" mijn man, en Bal of Bali: "dominus mes", mijn heer. In de tijd van het Evangelie heeft God Zich zo aan ons geopenbaard, dat wij bemoedigd worden om vrijmoedig tot de troon van de genade te gaan en daar met heilige vrijheid te naderen. Wij moeten God onze Heere noemen, want dat is Hij, maar meer nadruk wordt gelegd op de naam Vader. Ish is een man van de Heere, Genesis 4:1, en doelt erop, dat in de tijd van het Nieuwe Verbond de Bruidegom van de kerk zal zijn de Mensch Jezus Christus, Zijn broederen gelijk geworden, en daarom noemen zij Hem Ishi, en niet Bali. III. Dat zij, al hadden ze tot nu toe aanhoudend in ellende verkeerd, als had de ganse schepping strijd tegen hen gevoerd, nu volmaakten vrede en rust kan genieten, als leefde de geheele schepping met hen op voet van vrede, Hosea 2:17. Te dien dage, wanneer zij hun afgoden zullen verlaten en zich onder goddelijke bescherming gesteld hebben, zal Ik een verbond met hen maken.
Zij zullen tegen het kwaad beschermd worden, niets zal hun schaden noch hun enig leed doen. "Tranquillus Deus tranquillat omnia" als God vrede met ons heeft, zal Hij alles met ons bevredigen. De lagere schepselen zullen hun geen kwaad berokkenen, als geschied is, toen het gedierte des velds wijnstok en vijgeboom opaten, Hosea 2:11, en toen het boos gedierte een van Gods droeve oordelen waren, Ezechiël 14:15. Het gevogelte en de kruipende dieren zijn nu in het verbond begrepen, want ook die kunnen veel schade veroorzaken, wanneer God ze gebruikt als werktuigen van Zijn gerechtigheid. Maar dat zal nu niet langer zo zijn, ja, krachtens dit verbond zullen ze de mens dienstbaar worden gemaakt en zijn belang dienen. Zie, God heeft heerschappij ook over de lagere schepselen en maakt een verbond met hen, wanneer het Hem behaagt, Hij kan maken, dat het gedierte des velds Hem eert (gelijk beloofd is, Isaiah 43:20) en medewerkt om Zijn volk te troosten. En, wanneer de lagere schepselen onder verplichting gesteld worden, om te dienen, dan is het ons deel van het verbond, ze niet te misbruiken, maar met hen God te dienen. Sommigen menen, dat deze belofte vervuld werd, toen Christus Zijn discipelen de wondermacht gaf, slangen op te nemen, Mark 16:17, Mark 16:18. Het stemt overeen met de bijzondere beloften voor Israël, in hun terugkeer uit de ballingschap, Ezechiël 34:25. Ik zal het boos gedierte uit het land doen ophouden, en de meer algemene aan alle heiligen, Job 5:22, 23:Voor dat gedierte van de aarde zult gij niet vrezen, en Psalms 91:13 :Op de felle leeuw en de adder zult gij treden. Maar dit is niet alles, de mensen hebben meer van elkaar dan van het boos gedierte te vrezen, en daarom wordt voorts beloofd, dat God ook de gevolgen zal doen ophouden de strijd van de aarde verbreken, de vijand ontwapenen. Ik zal de boog en het zwaard verbreken. Hij kan doen wat Hem behaagt, Psalms 46:9, en zal dat ook doen voor degenen, wier wegen Hem welgevallig zijn, want Hij zal ook hun vijanden met hen bevredigen, Spreuk. 16:7. Dit komt overeen met de belofte voor de Nieuwtestamentische tijd, dat de zwaarden tot spaden en de spiesen tot sikkelen geslagen worden, Isaiah 2:4. Zij zullen bevrijd worden van de vreze des kwaads. God zal hen niet alleen in veiligheid stellen, maar ook zeker doen neerleggen, als dezulken, die zich onder de bescherming des Hemels weten en daarom niet vrezen voor de machten van de hel.
IV. Dat, ofschoon God haar om haar hoererij een scheidbrief had gegeven, Hij haar toch, om haar berouw weer in Zijn verbond wil opnemen namelijk in Zijn huwelijksverbond, Hosea 2:18, Hosea 2:19. Dat God om hunnentwille zelfs met lagere schepselen een verbond wil maken, was een grote gunst, maar dat was niets, vergeleken bij Zijn verbond met haar zelf, toen Hij Zich verbond, haar goed te doen.
Merk op,
1. De aard van dit verbond: het was een ondertrouw, op vrije keuze en liefde gegrond en de innigste verbintenis betekenend: Ik zal u Mij ondertrouwen. Tot drie malen toe wordt dit in Hosea 2:18 uitgesproken. Zie, allen, die in oprechtheid Gode toebehoren, zijn Hem ondertrouwd, God geeft hun de heiligst en onverbrekelijkst mogelijke zekerheid, dat Hij hen zal liefhebben, beschermen en verzorgen, dat Hij hun een Man zal zijn, en dat Hij hun harten neigen zal om zich aan Hem te verbinden en ze genadevol zal aannemen, wanneer ze dat doen. Gelovige zielen zijn als een reine maagd voor Christus, 2 Corinthiers 11:2. De Nieuwtestamentische kerk is Christus' bruid, de vrouw des Lams, en zij zou nimmer tot Hem in die betrekking komen, indien Hij ze Zich niet door de macht van Zijn genade ondertrouwde. De scheiding begint van onze zijde, wij vervreemden ons van God. De toenadering begint van Zijn kant, Hij ondertrouwt ons.
2. De duur van dit verbond. "Ik zal u Mij ondertrouwen in eeuwigheid. Het verbond zal onverbrekelijk zijn, God zal het van Zijn zijde nimmer verbreken, en gij niet van uw zijde de zegeningen van dit verbond zijn eeuwigdurend." En van de Joodse rabbijnen zegt: Dit is een belofte, dat zij het toekomend leven zal bereiken, hetgeen volstrekte eeuwigheid beduidt.
3. De wijze, waarop dit verbond zal gesloten worden.
a. In gerechtigheid en in gericht, dat is, God zal oprechtelijk in Zijn verbond met hen handelen, zij hebben het verbond verbroken, en God is rechtvaardig. "Maar", zegt God, Ik wil het verbond in gerechtigheid vernieuwen". De zaak zal zo geregeld worden, dat God zelfs deze afgedwaalde kinderen weer in Zijn huisgezin opneemt, zonder Zijn gerechtigheid te kort te doen, ja, wijl aan Zijn gerechtigheid door de Middelaar voldaan is, juist ter ere van Zijn gerechtigheid. Maar welke reden kan er bestaan, dat God een verbond maakt met een volk, dat Hem zo menigmaal trouwelooslijk heeft behandeld? Zal het Zijn wijsheid niet te schande maken? "Neen", zegt God, "Ik zal het doen in gericht", niet onbedacht, maar weloverwogen, laat het slechts aan Mij over, daarvoor reden te geven en Mijn eigen doen te rechtvaardigen."
b. "In goedertierenheid en in barmhartigheden. God zal dat verbond met tederheid en genade sluiten, en niet alleen zo goed zijn als Zijn woord, maar beter dan Zijn woord. En, gelijk Hij rechtvaardig is als Hij Zijn verbond met hen sluit, zo zal Hij barmhartig zijn in deszelfs onderhouding. Zij zijn aan talrijke zwakheden onderhevig, en, indien Hij daartegenover streng optrad, dan zouden zij de zegen des verbonds spoedig derven. Hij belooft dus, dat het een verbond van de genade zal zijn, opgericht in medelijdende overweging van hun zwakheden, zodat niet iedere overtreding van het verbond hen daarbuiten sluit, Hij zal ze vergaderen met eeuwige barmhartigheden."
c. In trouw. Ieder artikel van het verbond zal nauwgezet nagekomen worden. Getrouw is Hij die hen geroepen heeft, Die het ook doen zal, Hij kan Zich zelf niet verloochenen.
4. De middelen, waardoor zij aan het verbond trouw zullen gehouden worden. Gij zult de Heere kennen. Dit is niet slechts een belofte, dat God zich in groter volheid en klaarheid aan hen zal openbaren dan ooit tevoren, maar ook dat Hij hun een hart zal geven om Hem te kennen, zij zullen Hem beter en op betere manier kennen dan vroeger. De oorzaak van hun afval was geweest, dat zij God niet gekend hadden als hun Weldoener, Hosea 2:7, en om dat in de toekomstte voorkomen, zullen zij van God geleerd zijn, Hem te kennen. Zie, God richt Zich in `s mensen gemoed een erezuil op door hem een goed verstand en een rechte kennis van de dingen te geven, Hebrews 8:11.
V. Dat de hemel, die hun als koper was geweest, en de aarde gelijk ijzer, nu zijn dauw en daardoor vrucht zouden geven, Hosea 2:20. Nu God Zich Zijn Nieuwtestamentische kerk en met haar alle gelovigen ondertrouwd heeft, hoe zal Hij niet met Zichzelf en Zijn Zoon hun alle dingen geven, die tot het leven en de godzaligheid behoren, alle dingen, die zij nodig hebben en kunnen begeren? Alles is het hunne want zij zijn van Christus, Hem ondertrouwd, en met de gerechtigheid van het Koninkrijk Gods, die zij eerst zoeken, zullen hun alle dingen toegeworpen worden. En toch moet deze belofte van koren en wijn ook in figuurlijke zin genomen worden (gelijk de geleerde Dr. Pocock meent), het is een uitgieting van al die zegeningen en genade aan de ziel, hier toegezegd onder het beeld van tijdelijke goederen, de dauw des hemels en de vettigheid van de aarde, en die het eerst genoemd, als in de zegen van Jacob, Genesis 27:28. God had gedreigd, Hosea 2:8, dat Hij koren en wijn zou wegnemen, maar nu belooft Hij, ze terug te zullen geven, en dat in de gewone loop en orde van de natuur. Toen zij onder het oordeel van de honger lagen, riepen zij tot de aarde om koren en wijn, tot onderhoud van henzelf en hun gezinnen. Zeer gaarne zou de aarde daaraan beantwoord hebben, maar zij kan niet geven, tenzij zij zelf ontvangt, kan geen koren en wijn voortbrengen, tenzij ze verrijkt wordt door de rivier Gods, Psalms 65:9. Daarom roept ze tot de hemel om regen, de vroege en de spade regen, smacht ernaar, en, wanneer de regen haar onthouden wordt smeekt zij, in haar droefheid, erom. "Maar" zegt de hemel, "ik kan geen regen geven, tenzij Hij, die de sleutel van de wolken houdt, ze ontsluit en deze flessen opent, dus, indien de Heere u niet helpt, ik kan het niet". Maar wanneer nu God een verbond met hen opricht, dan zal het rad van de natuur weer aan de gang gaan, hun ten zegen, en de stromen van barmhartigheid zullen door het gewone kanaal hun toevloeien. Dan zal Ik verhoren, zegt de Heere, Ik zal hun gebeden ontvangen (zo luidt de Chaldeeuwsche vertaling), God zal genadiglijk acht geven op de gebeden, die zij tot Hem opzenden. En Ik zal de hemel verhoren Ik zal hem antwoorden (zo kunnen wij lezen) en die zal horen en de aarde antwoorden en de gewenste regen doen neerdalen, en dan zal de aarde het koren en de wijn verhoren en ze bevochtigen, en die zullen Jizreël verhoren en voedsel en verfrissing geven dengenen, die Jizreël bewonen. Zie hier de onderlinge samenwerking van tweede oorzaken als schakels van een ketting en hoe alle wederom van God afhangen als eerste oorzaak. Zie, wij moeten al onze steun van God verwachten op de gewone wijze en door gewone middelen, en als wij daarin te enigertijd teleurgesteld worden, moeten wij opzien tot God, boven de heuvelen en boven de bergen, Psalms 121:1, Psalms 121:2. Zie hoe de schepselen gereed zijn om Gods volk te dienen, hoe begerig naar Zijn eer, het koren roept tot de aarde, en de aarde tot de hemel, en de hemel tot God, en alles dat Hij het nodige geven. En zie hoe God klaar staat om hulp te verlenen: Ik zal verhoren, zegt de Heere, ja Ik zal verhoren. En als God de roep des hemels voor Zijn volk verhoort, nog veel meer zal Hij de roep van Zijn Zoon voor hen verhoren, Die hoger is geworden d an de hemelen. Zie, welk een bijzonder welbehagen degenen, die in Gods verbond begrepen zijn, smaken mogen in deze aardse zegeningen, ziende, dat alles voor hen afdaalt van de hand van God, zij kunnen de stromen nagaan tot hun oorsprong en Gods verbondsliefde smaken in die alledaagse barmhartigheden, die daardoor dubbel aangenaam zijn.
Vl. Dat gelijk zij nu verstrooid zijn, niet alleen, gelijk Simeon en Levi, verdeeld onder Jakob en verstrooid onder Israël, maar verdeeld en verstrooid over de ganse aarde, God deze vloek zal afwenden en in zegen veranderen. "Ik zal niet slechts de aarde voor hen bevochtigen, maar ze Mij ook op de aarde zaaien, hun vertroosting zal niet zijn gelijk die van het kaf op de dorsvloer, dat de wind her- en derwaarts drijft, maar gelijk die van het zaad op het veld, om te vermenigvuldigen. Waar het ook verspreid wordt, zal het benedenwaarts wortel schieten en opwaarts vrucht dragen. Het goede zaad zijn de kinderen des koninkrijks. Ik zal ze Mij zaaien." Dit is een zinspeling op de naam Jizreël, hetwelk betekent, gezaaid door God, of: voor God, zo als zij door Hem verstrooid was geworden (wat een betekenis van de woorden is), zo zal ze nu door Hem gezaaid worden, en wat Hij zaait, daaraan geeft Hij ook de wasdom. Toen het Christendom in alle werelddelen vaste voet kreeg en overal beleden werd, werd deze belofte vervuld: Ik zal ze Mij op de aarde zaaien. Zie de grootste zegen van deze aarde is wel, dat God er een kerk heeft en daaruit rijst al de Hem toegebrachte heerlijkheid, het is wat Hij Zichzelf heeft gezaaid, en wat Hij dus voor Zichzelf verzekeren zal. VII. Dat, terwijl ze vroeger Lo-Ammi, geen volk, en Lo-Ruchama, geen ontferming vindende bij God, genoemd worden, zij nu in Zijn gunst zullen hersteld en het verbond met Hem zal vernieuwd worden, Hosea 2:22. zij hadden geen barmhartigheid verkregen, maar schenen verlaten, zij waren niet Mijn volk, niet onderscheiden, niet als Mijn volk behandeld, maar als een volk gelijk andere gelaten. Dit was het geval met de verworpen Joden, en ook, maar in groter mate, met de heidenwereld (waarop de apostel dit toepast, Romans 9:24, Romans 9:25), die geen hoop had en zonder God in de wereld was. Maar toen, op hun geloof in Christus, grote menigten beide Joden en heidenen in de Christelijke kerk ingelijfd werden, toen
1. Ontfermde God Zich over degenen, die niet ontfermd waren geworden. Dezen vonden genade bij God en werden kinderen van Zijn liefde, die lang in ongenade, als kinderen des toorns geleefd hadden, en, wanneer niet oneindige barmhartigheid tussenbeide gekomen ware voor eeuwig zouden gebleven zijn. Zie, aan Gods barmhartigheid mag aan deze zijde van het graf nimmer gewanhoopt worden.
2. Nam Hij deze in Zijn verbond op, die tevoren vreemdelingen en bijwoners geweest waren. Hij zegt tot hen: "Gij zijt Mijn volk, dat Ik zal erkennen, zegenen, beschermen en verzorgen, en zij zullen zeggen: Gij zijt onze God, Die wij zullen dienen en eren en tot Wiens eer wij ons geheel beschikbaar zullen stellen. Zie,
a. Al het geluk van de gelovigen ligt in de betrekking, die er tussen hen en God bestaat, dat Hij de hunne is en zij de Zijnen zijn, dit is de kroon van alle beloften.
b. Deze betrekking berust op vrije genade. Wij hebben Hem niet uitverkoren, maar Hij heeft ons uitverkoren. Hij zegt eerst: Gij zijt Mijn volk en maakt hen gewillig dat te zijn in de dag van Zijn heirkracht, en dan eerst zeggen zij: Gij zijt onze God.
c. Daar wij niets meer nodig hebben om ons gelukkig te maken dan Gods volk te zijn, zo behoeven wij ook niets meer te begeren om onze rust en blijdschap te verzekeren dan Zijn verzekering dat wij het zijn, en Zijn betuiging, die Zijn Geest met onze Geest bevestigt, dat wij kinderen Gods zijn.
d. Zij, die God als hun God aangenomen hebben, moeten dat ook belijden, moeten Hem daarvoor in hun gebed danken. Gij zijt mijn God, moeten zij voor de mensen durven zeggen.
e. Het maakt de troost van ons verbond met God sterker, dat daarin is een gemeenschap van de heiligen, die, hoezeer ook velen, toch daarin n zijn. Het heet niet: Ik zal tot hen zeggen: Gijlieden, (meervoud) zijt Mijn volk, maar Gij (enkelvoud) zijt `t. Want Hij ziet ze aan als allen n in Christus, en als zodanig spreekt Hij met hen en gaat een verbond met hen aan. En zij, van hun kant, zeggen niet alleen: Gij zijt mijn God, maar ook: Gij zijt onze God, want zien zich aan voor n lichaam en begeren, n van zin, en met n mond Hem te verheerlijken. Ook kan het betekenen, dat Hij in Israël een verbond maakte met het ganse volk, maar onder het Nieuwe Verbond, met de afzonderlijke gelovigen en betuigt ieders God, ook de God van de geringste, te zijn, zo goed als Hij toen zeide tot de vele duizenden van Israël: Gij zijt Mijn volk. Hij nodigt ieder uit en dringt ieder er toe, te zeggen: Gij zijt mijn God en daarin te roemen gelijk Mozes en gans Israël deed Exodus 15:1. Hij is mijn God en mijns Vaders God.