Lectionary Calendar
Friday, November 22nd, 2024
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
advertisement
advertisement
advertisement
Attention!
Take your personal ministry to the Next Level by helping StudyLight build churches and supporting pastors in Uganda.
Click here to join the effort!
Click here to join the effort!
Bible Commentaries
Bijbelverkaring van Matthew Henry Henry's compleet
Auteursrechtverklaring
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Bibliografische Informatie
Henry, Matthew. "Commentaar op Hosea 13". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/commentaries/dut/mhm/hosea-13.html. 1706.
Henry, Matthew. "Commentaar op Hosea 13". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/
Whole Bible (3)
Inleiding
Bijbelverkaring van Matthew Henry, HOSEA 13In dit hoofdstuk wordt op dezelfde, hoewel over `t algemeen niet zeer welluidende, snaren gespeeld als in de vorige. De mensen geven er niet om, als hun hun zonden of het gevaar van hun zonden worden bekend gemaakt, en toch is het nodig voor hun welzijn, dat ze met beide bekend gemaakt worden. Ook hun ze er niet beter van horen dan door het woord van God en hun getrouwe predikanten opdat ze hun zonde betreuren en laten en het gevaar afgewend worde. Hier,
I. Wordt het volk Israël bestraft en bedreigd om zijn afgoderij. Hosea 13:1.
II. Het wordt bestraft en bedreigd om Zijn wulpschheid, hoogmoed en weelde en andere misbruiken, van hun voorspoed en rijkdom, Hosea 13:5 -Hosea 13:8.
III. Verwoesting komt over hen om deze en andere zonden, die wordt voorspeld als iets vreselijks, Hosea 13:12, Hosea 13:13, Hosea 13:15, Hosea 13:16.
IV. Degenen onder hen, die God bleven eren, worden bemoedigd in hun hoop, dat Hij zal verschijnen tot hun verlossing, al vallen hun koningen en vorsten en anderen, die hun tot steun en hulp moesten zijn weg, Hosea 13:9, Hosea 13:16.
Inleiding
Bijbelverkaring van Matthew Henry, HOSEA 13In dit hoofdstuk wordt op dezelfde, hoewel over `t algemeen niet zeer welluidende, snaren gespeeld als in de vorige. De mensen geven er niet om, als hun hun zonden of het gevaar van hun zonden worden bekend gemaakt, en toch is het nodig voor hun welzijn, dat ze met beide bekend gemaakt worden. Ook hun ze er niet beter van horen dan door het woord van God en hun getrouwe predikanten opdat ze hun zonde betreuren en laten en het gevaar afgewend worde. Hier,
I. Wordt het volk Israël bestraft en bedreigd om zijn afgoderij. Hosea 13:1.
II. Het wordt bestraft en bedreigd om Zijn wulpschheid, hoogmoed en weelde en andere misbruiken, van hun voorspoed en rijkdom, Hosea 13:5 -Hosea 13:8.
III. Verwoesting komt over hen om deze en andere zonden, die wordt voorspeld als iets vreselijks, Hosea 13:12, Hosea 13:13, Hosea 13:15, Hosea 13:16.
IV. Degenen onder hen, die God bleven eren, worden bemoedigd in hun hoop, dat Hij zal verschijnen tot hun verlossing, al vallen hun koningen en vorsten en anderen, die hun tot steun en hulp moesten zijn weg, Hosea 13:9, Hosea 13:16.
Verzen 1-15
Hosea 13:1-15Afgoderij was de zonde, die de Joden het geredelijkst omringde tot na de ballingschap de tien stammen vervielen daartoe het eerst maar vooral van de dagen van Achab af, en dit is de zonde, waarvan zij hier beschuldigd worden.
Merk op
I. Welke voorzorgen God neemt, dat ze niet weder tot afgoderij zullen vervallen. Dit hebben wij in Hosea 13:4. God deed wat er te doen was om hen nabij Zich te houden, wat kon Hij meer gedaan hebben.
1. Hij maakte Zich hun bekend als de Heere hun God, en maakte hen op bijzondere wijze Zich tot een volk. zowel door Zijn woord als door Zijn werken al de tijd van Egypteland af betuigde Hij: Ik ben de Heere uw God: Dat sprak Hij van de berg Sinai: Ik ben de Heere uw God, die u uit Egypteland, uit het diensthuis, heb uitgevoerd. Hij ging voort, dit te verklaren en te bewijzen door Zijn profeten en door Zijn leidingen.
2. Hij gaf hun een wet, die hun verbood: "Gij zult geen God kennen dan Mij alleen, Hosea 13:4. Gij zult niet alleen geen andere erkennen of dienen, maar ook geen kennis nemen van enige andere god, noch diens plechtigheden of dienst u eigen maken". Zie, het is een gelukkige onwetendheid, onbekend te zijn met wat wij niet weten moeten. Wij vinden hen geprezen, die de diepten van Satan niet gekend hebben.
3. Hij gaf daarvoor een goede reden: Er is geen Heiland dan Ik. Wat wij als een god aanmerken, daarin hopen wij ook een beschermer, en verlosser te vinden, om ons hier en hiernamaals gelukkig te maken, en wanneer wij bescherming hebben, dan zijn wij ook gehoorzaamheid schuldig, waar vrij heil vinden, moeten wij ook aanbidding brengen.
II. De eer, die Efraïm genoot, zolang hij zich vrijhield van afgoderij, Hosea 13:1. Als Efraïm sprak, bevende (Eng. vertaling), of met beving dit is, (gelijk Dr. Pocock het verstaat, terwijl hij zich jegens God gedroeg als vader Jacob, met tranen en smekingen, dus niet trots en onbeschaamd tegen God en Zijn profeten sprak, terwijl hij in heilige vreze voor God leefde en Hem zo diende), zo lang heeft hij zich verheven in Israël, dit is, zolang was hij in aanzien onder de stammen. Jerobeam, die uit die stam afkomstig was, verhief zich en zijn gezin. Wanneer hij sprak zo beefde men (gelijk onze vertaling luidt), dit is allen rondom ontzagen hem. Zie, degenen, die zich vernederen, vooral zo zij zich voor God verootmoedigen, zullen verhoogd worden. Wanneer mensen met bescheidenheid en zonder ophef van zichzelf spreken, met niet te groot vertrouwen op eigen oordeel en eerbied voor anderen, dan verheffen ze zich en krijgen een goede naam. Maar Efraïm is schuldig geworden aan de Bal, en is gestorven, dit is hij heeft zijn goede naam verloren, zijn eer is verminderd en verdwenen, en hij is in het stof gelegd. Bal is hier het inbegrip van alle afgoderij, toen Efraïm God verzaakte en beelden ging aanbidden, ontving de staat zijn dodelijke wond en deugde nergens meer toe. Zie, God te verlaten is iemands dood.
III. Het betreurenswaardige toenemen van de afgoderij onder hen, Hosea 13:2. Nu zijn zij voortgevaren te zondigen toen zij eenmaal begonnen waren Bal te dienen, was het ijs gebroken, zij vervielen van kwaad tot erger, gingen meer afgoden dienen, en gaven zich aan steeds belachelijke dwaasheden over. Zie, de weg van de afgoderij, gelijk die van andere zonden, gaat naar beneden, en het is moeilijk daarop te blijven staan. Het is de droeve ervaring van allen, die God verzaken, dat zij steeds meer zondigen. Laat ons hun afval nagaan.
1. Zij maakten zich gegoten beelden, trots, dat zij goden hadden, die zij in een gewenste vorm konden gieten, dit waren waarschijnlijk miniatuurkalveren als de zilveren temperen van Diana. IJveraars van deze kalverendienst droegen die waarschijnlijk met zich om er zich voor te buigen als ze wilden.
2. Zij maakten ze van hun zilver en twijfelden dan niet aan hun eigendomsrecht, wanneer zij ze met hun eigen geld gekocht of van hun eigen gesmolten zilver gemaakt hadden. Zie, welke kosten ze zich voor hun afgodendienst getroosten, waaraan zij het beste ten koste legden.
3. Zij maakten ze naar hun verstand, naar hun eigen smaak en lust. Zij overlegden welke vorm ze aan hun afgod zouden geven en maakten hem dienovereenkomstig, een god naar hun eigen oordeel. Of: naar hun eigen gelijkenis, in de vorm van een mens. En wanneer zij hun afgoden naar de gelijkenis eens mensen hadden geformeerd, dan maakten ze er ook stokken en stenen bij, want zij, die zij maken zijn hun gelijk, en allen, die op hen vertrouwen.
4. Die zijn allemaal smedenwerk. Hun beelden waren niet, gelijk van dat van Diana te Efeziers bewaard werd, uit de hemel gevallen, Acts 19:35. Nee, de smeden stempelden er hun naam op, zo'n afgod was mensen werk. Zie Hosea 8:6, Isaiah 44:9 enz.
5:Al waren ze derhalve het werk van hun handen, toch had hun ziel ze lief, want zij zeiden: De mensen, die offeren, zullen de kalveren kussen. Of de priester riep het volk op, op die wijze de afgod hun hulde te brengen, of het volk, dat niet zo nabij mocht komen, riep dengenen toe, die offerden, dat die in hun naam en plaats de kalveren moesten kussen, omdat het dat zelf niet doen kon, zo begerig was het om een afgod diep te vereren, die men met eigen handen gemaakt had. Al waren het maar kalveren, het waren toch goden, en daarom werden ze vereerd en aangebeden. Zij kusten de kalveren als een teken van aanbidding of genegenheid of gehoorzaamheid. zo worden wij opgeroepen, de Zoon te kussen, Hem als onze Heere en onze God te erkennen.
IV. Bedreiging met goddelijke wraak voor hun afgoderij. De Heere, Wiens naam IJveraar is, is een ijverig God en zal Zijn eer geen ander geven, daarom zullen allen, die de beelden dienen, beschaamd worden, Psalms 97:7. Omdat zij zo gaarne de kalveren kusten, daarom zal God ze op duidelijke, voelbare wijze van hun dwaasheid overtuigen, Hosea 13:3. Zij beloven zich heel wat veiligheid en voldoening van de dienst van hun afgoden en de bevestiging van hun welvaart, maar God zegt hun, dat ze teleurgesteld en in hun ongerechtigheid weggedreven zullen worden. Dit wordt door vier vergelijkingen verduidelijkt. Zij zullen zijn,
1. Als een morgenwolk, die regen belooft aan de dorstige aarde.
2. Als een vroegkomende dauw, die zo'n regen schijnt te verzekeren. Maar beide gaan heen, en de dag wordt even droog en heet als ooit, zo wuft en voorbijgaand was hun belijdenis van godzaligheid, Hosea 6:4, en zo hadden zij Gods verwachting van hen teleurgesteld. Daarom was het billijk, dat ook hun voorspoed en hun verwachting van hun afgoden hen zou teleurstellen, en zo gaat het allen, die van deze wereld een afgod maken. 3. Zij zijn als kaf van de dorsvloer, licht en waardeloos, en als kaf door de wind zullen zij henengedreven worden, Psalms 1:4, Psalms 35:5, Job 21:18. Ja,
4. Zij zijn als rook uit de schoorsteen hinderlijk en lastig, zie Isaiah 65:5 en ze zullen als rook uit de schoorsteen weggeblazen worden, die spoedig verspreid wordt en verdwijnt, Psalms 68:3. Zie geen blijvende, duurzame troost kan verwacht worden dan van God.
Wij kunnen hier opmerken,
1. De overvloedige zorg, die God voor Israël had gedragen, en de zegeningen, die Hij over hen had uitgestort, Hosea 13:5 :Ik heb u gekend in de woestijn, heb acht gegeven op uw toestand en u van het nodige voorzien, zelfs in een zeer heet land, toen gij in grote verlegenheid verkeerde en in de gewone weg geen hulp mogelijk scheen. Zie een beschrijving van deze woestijn, Deuteronomy 8:15, Jeremiah 2:6, en zegt: De God die hen kende en als Zijn eigendom beschouwde en hen daar voedde, was inderdaad een Vriend, want Hij was een Vriend in nood en een alvermogende Vriend, die zo'n groot leger kon voeden als alle gewone middelen uitgeput waren, en zonder Wiens wonderdadige zorg voor hun dagelijksch brood zij zeker omgekomen waren. Zie, hulp in nood geeft verplichting en moet nimmer worden vergeten.
2. Hun onwaardig ondankbaar misbruik van Gods gunst jegens hen. God had niet alleen in de woestijn voor hen gezorgd, maar hen ook in het bezit gesteld van het land Kanan, een goed, groot en vruchtbaar land. En, Hosea 13:6 nadat hunlieder weide was, zijn zij zat geworden. God had hun beide overvloed en lekkernijen gegeven, en daarvan hadden zij, na de lange ontbering in de woestijn, waar zij alleen manna kregen, ook volop gebruik gemaakt. Dit was geen hoopvol voorteken, het zou er beter uitgezien en meer beloofd hebben, als zij er matiger en bescheidener van hadden genoten en geleerd, zich ook nog te verloochenen, want wat was het gevolg? Zij zin zat geworden, en hun hart heeft zich verheven. Hun weelde en zinnelijkheid hadden hen trots, onbeschaamd en zelfgenoegzaam gemaakt. Het duidelijks" wordt dat uitgesproken door Mozes, Deuteronomy 32:1 -Deuteronomy 32:15. Als nu Jeschurun vet werd, zo sloeg hij achteruit. Toen het lichaam van overvloed welgedaan werd, blies de ziel zich op met hoogmoed. Toen begonnen zij de godsdienst te achten als iets, dat beneden hen stond, zij konden zich niet meer vernederen tot zo'n dienst. De goddeloze, gelijk hij zijn neus omhoog steekt, onderzocht niet, Psalms 4:10. Toen zij in de woestijn arm en behoeftig waren, achtten zij het nodig, nabij God te blijven, maar toen zij in Kanan gevestigd waren en daar het goede genoten, begonnen zij te geloven, dat zij Hem nu verder niet nodig hadden. Hun hart heeft zich verheven, daarom hebben zij Mij vergeten. Zie, wereldse voorspoed, als die `s mensen hoogmoed voedt doet hem God vergeten, hij denkt alleen aan Hem, als hij Hem nodig heeft. Toen Israël zat was geworden, wat kon toen de Almachtige meer voor hen doen? En daarom zeiden zij Job 22:17 :Wijk van ons. Het is droevig, dat juist de gunsten, die ons aan God moesten herinneren en doen nadenken over de vraag, hoe Hem Zijn weldaden te vergelden, ons Hem doen vergeten en onverschillig jegens Hem maken. Wij moeten bedenken, dat wij uit Zijn hand leven, wanneer wij in de gewone weg onderhouden worden, al komen ons dan, gelijk Israël in de woestijn, geen wonderen verlossen.
3. Gods rechtvaardig ongenoegen over hun ondankbaarheid, Hosea 13:7, Hosea 13:8. De bedreigde oordelen, Hosea 13:3, spraken ervan, dat hun alle goed zou ontnomen worden. De bedreigingen gaan hier verder en voorspellen, dat allerlei kwaad over hen zal komen, want God, die hen zozeer begunstigd had, wordt nu hun vijand en strijdt tegen hen. Dit wordt hier met geduchte beelden geschilderd: Ik werd hun als een felle leeuw, als een luipaard loerde Ik op de weg. De leeuw is sterk, wie kan hem wederstaan? De luipaard is listig en waakzaam. Als een luipaard loerde Ik op de weg Dat roofdier ligt aan de kant van de weg in hinderlaag om reizigers te overvallen en te verscheuren, zo zal God met Zijn oordelen op hen loeren om hun kwaad te doen, gelijk Hij vroeger vol zorg was geweest om hun goed te doen, Jeremiah 44:27. Geen gelegenheid zal Hij laten voorbijgaan om hun ondergang te bespoedigen en te verergeren Jeremiah 5:6. Een luipaard waakt tegen hun steden. Een lynx of gevlekt dier (want dat is de luipaard), is boven andere dieren om zijn kortzichtigheid bekend. Lynx visu, de ogen van een lynx. Dit beduidt, dat niet alleen de macht, maar ook de wijsheid Gods zich opmaakt tegen degenen, met wie Hij twist. Sommigen lezen (en de oorspronkelijke tekst laat dat toe): Ik zal zijn als een luipaard op de weg naar Assyrië. Het oordeel Gods zal hen overvallen juist wanneer zij op weg naar Assyrië, zijn, om vandaar hulp en bescherming te halen. Er wordt aan toegevoegd: Ik ontmoette hen als een beer, die van jongen beroofd is en daardoor wanhopig en zeer wreed geworden, 2 Samuel 17:8, Proverbs 28:15, hetgeen te kennen geeft hoe zeer Gods toorn ontstoken was en hoe zwaar die op hen zou rusten. Hij scheurde het slot van hun hart. Men heeft opgemerkt, dat de leeuw het hart van zijn prooi zoekt, en zo zal God hen als een leeuw verscheuren. Hij zal zulke oordelen over hen zenden, als geschikt zijn om hun geest en levensdelen te verteren. Hun hart had zich verheven, Hosea 13:6, maar God zal doeltreffende middelen gebruiken om het te vernederen. Het wild gedierte des velds verscheurde hen, niet alleen zal God hun als een leeuw en een luipaard zijn, maar de voorspelling zal ook letterlijk vervuld worden, want het boos gedierte is n van de vier zware plagen waarmede God dat wederspannig volk zou verderven, Ezechiël 14:15.
Dit alles nu leert ons,
1. Dat misbruikte goedheid in te groter strengheid verandert. Zij, die God verachten en beledigen, wanneer Hij voor hen een zorgvuldig tedere Herder is, zal ondervinden, dat Hij voor Zijn eigen kudde als een verscheurend dier kan worden. Degenen, die God met grote lankmoedigheid tevergeefs heeft verdragen en met grote toegenegenheid uitgenodigd, zullen Zijn toorn ervaren, als zij vaten des toorns worden, Romans 9:22. "Patientia laesa fit furor," veracht geduld verkeert in toorn.
2. Dat de oordelen Gods, wanneer zij onboetvaardige zondaars treffen, onweerstaanbaar en zeer vreselijk zijn. Zij zullen het slot huns harten verscheuren, de ziel met verwarring vervullen en ze verscheuren. Wij zullen even onmachtig daartegenover staan als een lam tegenover een brullenden leeuw, want wie kent de sterkte van Gods toorn? Wetende de schrik des Heeren, laat ons dan vrede met Hem zoeken, want zijn wij sterker dan Hij?
Het eerste van deze verzen is de hoofdinhoud de somma van al de overige, Hosea 13:9, waar wij hebben:
1. Al de schuld van Israëls ondergang op hem zelf gelegd. O Israël, het heeft u bedorven, het is uw eigen schuld, of: uw verderf komt daar vandaan, namelijk van al die zonde en dwaasheid, waarvan gij tevoren beschuldigd zijt, Gelijk uw boosheid u menigmaal gekastijd heeft, zo zal ze ten slotte u ten val brengen. Zie, die willens en wetens zondigen zijn zelfverwoesters. Hardnekkige onboetvaardigheid is de grootste zelfmoordenaar. Zij, die door de verwoester verwoest worden, hebben hun bloed op hun hoofd, zij hebben zichzelf verwoest.
2. Alle eer van hulp, aan Israël verleend wordt de Heere toegeschreven: in Mij is uw hulp. Dat is, a. Het kon geweest zijn: Ik had u willen helpen en u genezen, maar gij wilde noch geholpen, noch genezen worden, gij wilde onverbiddelijk uw eigen verderf tegemoet gaan. Dat zal het oordeel van de zondaars verzwaren, niet alleen dat zij gedaan hebben wat hun ondergang ten gevolge moest hebben, maar ook, dat ze de aanbiedingen Gods afgeslagen en Zijn pogingen tot hun heil tegengewerkt hebben. Ik heb u willen bijeenvergaderen, maar gij hebt niet gewild. Zij konden gemakkelijk en geheel en al geholpen zijn maar zij hebben de hulp van zich gestoten. ja,
b. Het kon dus zijn: Uw geval is hachelijk, maar niet wanhopig. Gij hebt u zelf verwoest, maar kom tot Mij, en Ik zal u genezen. Die plank werd de schipbreukeling weggeworpen, tot verheerlijking niet alleen van Gods macht, dat Hij helpen kan als er geen uitkomst meer bestaat, hen helpen kan die hulpeloos zijn, meer ook tot verheerlijking van Zijn genade dat Hij degenen wil helpen die hun eigen ondergang hebben bewerkt en daarom billijk aan hun lot konden worden overgelaten, dat Hij helpen wil degenen, die zo lang Zijn hulp geweigerd hebben. Dr. Pocock geeft een afwijkende lezing en verklaring van deze woorden: O Israël, dit heeft u bedorven, dat in Mij uw hulp is. Het leunen op God en Zijn hulp heeft u stout gemaakt in die goddelijke wegen, die uw ondergang zijn geworden.
In de overige verzen nu, kunnen wij zien:
I. Hoe Israël zichzelf heeft bedorven. Er wordt gezegd, Hosea 14:1, Zij, Samaria, is wederspannig geweest tegen haar God, heeft haar verbond met Hem gebroken, een verbintenis met Zijn vijanden aangegaan en de wapens tegen Hem opgenomen. Dit was de zaak, die Israël bedorven heeft, want nooit heeft zich iemand tegen God verhard en voorspoed gehad. Zie, degenen, die tegen hun God opstaan, verderven zichzelf, want zij maken Hem hun vijand, tegen Wien ze toch niet bestaan kunnen.
1. Zij leggen zich toorn op tegen de dag van de wrake en werken zo hun eigen ondergang. Zo doen zij dag aan dag, en die dagen zullen op de jongste dag in herinnering gebracht worden, Hosea 13:12. Efraïms ongerechtigheid is samengebonden, zijn zonde is opgelegd. God heeft er nota van genomen, ze in Zijn boek geschreven, Hij zal ze voorbrengen en er later rekenschap van vragen. Hun vroegere zonden werken mee tot hun later oordeel, zij zijn bij Hem opgesloten, Deuteronomy 32:34, Deuteronomy 32:35, Job 14:17. Zij zijn welbewaard en worden niet vergeten, noch het getuigenis tegen de zondaar verloren: ze mogen verborgen zijn en de zondaar zelf onbewust zijn. Zij zijn opgesloten in Gods alwetendheid en in des zondaars consciëntie. Zie, de zonde des zondaars wordt niet vergeten tot ze vergeven wordt, anders wordt er nauwkeurig boek van gehouden, en dat boek eenmaal geopend.
2. Zij maken geen haast, zich te bekeren en hulp bij God te zoeken, wanneer zij Zijn kastijding ondergaan.
a. Zij veroorzaken hun eigen verderf, omdat ze niet doen wat zij moeten voor hun eigen zaligheid, Hosea 13:13.. De zonde brengt hen in moeite en smart: Smarten van een barende vrouw zullen hem aankomen. Zij zullen lijden om hun zonde, en ze zo leren kennen, zij zullen er door in pijn en doodsangst geraken, zeer scherp en streng, als de pijn van een barende vrouw, vol hoop en belofte, en wachtende op de naderende verlossing, daardoor kastijdt God ze en bedoelt hun welzijn. Zij worden getuchtigd, maar niet vernield. Maar
b. Zij worden door die kastijding niet geleerd gelijk het moest, niet gebracht tot berouw en bekering, waardoor hun smart in vreugde zou veranderd zijn. Hij is een onwijs kind, want anders zou hij geen tijd in de kindergeboorte blijven staan, maar doorbrekende, worstelen om uit te komen, opdat hij niet in de geboorte omkome en dood geboren worde. Ware het kind, waarvan de moeder in arbeid is, bekwaam om zijn eigen belang te behartigen, dan zouden wij het een onwijs kind noemen, als het verkoos zo lang in de geboorte te blijven steken want de omzwevende gevangene zal haastiglijk losgelaten worden, en hij zal in de kuil niet sterven Isaiah 51:14. Zie, zij kunnen terecht hun eigen verwoesters genoemd worden, die hun bekering uitstellen, waardoor alleen zij behouden konden worden. Degenen, die hun bekering uitstellen, lopen gevaar, ze onmogelijk te maken, laten dezulken toch haast maken en zo spoedig mogelijk de enig goede keuze doen.
3. Daarom worden zij verdorven, omdat zij datgene gedaan hebben, wat hun ondergang zeker maakte, en nagelaten wet hun enige hulp had kunnen zijn. Hier vinden wij eene droeve beschrijving van de ellende, waartoe zij veroordeeld zijn, Hosea 13:15 en Hosea 14:1. Hier wordt stilzwijgend aangenomen, dat Efraïm vrucht zal voortbrengen onder de broederen, zijn naam betekent vruchtbaarheid. Hij is vruchtbaar ten aanzien van de voortbrengselen zijns lands en het grote aantal van de bewoners, het was beide een rijke en volkrijke stam, gelijk tevoren was voorspeld, maar de zonde verkeer! deze vruchtbaarheid in onvruchtbaarheid. Jozef was een vruchtbare tak, maar de zonde had hem verdord. De oorzaak was een oostenwind, die de invallenden vijand moet voorstellen. Die wordt genoemd een wind des Heeren, niet slechts omdat het een grote en sterke wind zal zijn, omdat hij op goddelijk bevel waaien zal. Hij zal komen van de Heere en doen wat hem behaagt. Zie, welke uitwerking die wind zal hebben op de bloeiende stam, en welke verwoesting hij zal teweegbrengen.
a. Was het een rijke stam? De vreemde vijand zal hem geheel verarmen. De wind des Heeren zal opkomen uit de woestijn, een verschroeiende wind, die de springader zal uitdrogen en de fontein zal opdrogen, waarmede die boom bewaterd werd, en die de bronnen van zijn welvaart uitmaakten. De invaller zal het land verwoesten en zo de landman verarmen handel en verkeer onderscheppen en zo de koopman tot de bedelstaf brengen. Laat de grote mannen, wier rijkdom in hun schatten ligt, niet menen, dat zij het oordeel zullen ontgaan, want het zal de schat van alle gewenst huisraad roven. Zie de dwaasheid dergenen, die hun schatten op aarde opleggen, als gewenst huisraad (begeerlijke vaten, gelijk er letterlijk staat), waarop zij hun genegenheid stellen en waarvan zij hun troost en voldoening verwachten. Zulke schatten kunnen vergaan, en zij doen hun eigenaars vergaan: zij zijn wat mot en roest verderft en waarnaar dieven en krijgslieden graven om ze te stelen. Wijs en gelukkig zijn zij, die hun schat in de hemel hebben, in de goederen van die wereld, die niet kan bederven en waarnaar geen dieven graven, die zijn eeuwig gelukkig en waarlijk wijs.
b. Was het een volkrijke, talrijke stam? De vijand zal het land ontvolken en zijn inwoners weinig maken: Samaria zal woest worden, zonder bewoners.
A. Zij zullen afgesneden worden, die de steun en vreugde van het tegenwoordige geslacht zijn, de mannen, die wapenen dragen, zullen ze te vergeefs dragen, want zij zullen door het zwaard vallen, zodat er niemand zal zijn om de woede van de vijand het hoofd te bieden, of zorg te dragen voor het algemeen en de bijzondere gezinnen.
B. Zij zullen afgesneden worden, die het zaad en de hope van het volgend geslacht waren, die zouden opstaan in plaats van de door het zwaard gevallenen. De gehele natie moet uitgeroeid worden, daarom zullen hun kinderkens verpletterd worden op de wreedste en barbaarste wijze, en wat nog onmenselijker is, hun zwangere vrouwen zullen opengesneden worden. Zo zal de heerlijkheid van Efraïm wegvliegen van de geboorte, en van moeders buik en van de ontvangenis af, Hosea 9:11 Hosea 10:14. Zie voorbeelden van deze wreedheid.1 Kon.8:12, 15:16, Amos 1:13
II. Laat ons nu zien, hoe God de hulp was van dat zichzelf verdervend volk, hun enige hulp, Hosea 13:10 :Ik wil uw koning zijn (Eng. vert.) om ze te regeren en ze te redden. Ofschoon zij geweigerd hadden, Zijn onderdanen te zijn en tegen Hem opgestaan waren, toch wilde Hij nog hun Koning zijn en hen niet verlaten. De taak en zorg van een goed koning is, Zijn volk te behoeden en te bewaren niet alleen voor de ondergang door vreemde vijanden, maar ook door eigen schuld of onderlinge vete. Zo wil God nog Israëls Koning zijn, gelijk Hij van ouds geweest was. Zie, onze toestand zou ellendig zijn, zo niet God beter voor ons was dan wij voor ons zelf zijn.
1. God wil hun Koning zijn, nu zij geen anderen koning hebben, Hij wil hen beschermen en redden, als degenen, die hen beschermen en redden moesten, afgesneden zijn, Ik zal hem zijn (zo kan Hosea 13:10 gelezen worden), hem, die u zal helpen. Waar is uw koning nu? Dat hij u behoude in al uw steden, die voor u is, en uitgaat, die uw oorlogen voert, wanneer uw steden door vreemde macht ingenomen zijn, en die binnenlandse onlusten dempt? Waar zijn uw richters, die het publieke recht en de openbaren vrede moesten handhaven? Want gerechtigheid en vrede kussen elkander. Waar zijn de rechters, die gij zo zeer begeerdet, op wie gij vertrouwdet waarvan gij zeidet. Geef mij enen koning en vorsten? Dit ziet,
a. Op de dwaze, goddeloze wens, die het ganse volk uitte naar een koning, omdat zij de Godsregering, de Theocratie, moede waren, waaronder zij geleefd hadden ten tijde van de Richters, maar die zij nu te min achtten. Zij verwierpen Samuël, en in hem de Heere, toen zij zeiden: Geef ons een koning, zoals de volken hebben, hoewel toch de Heere hun Koning was.
b. Op de begeerte van de tien stammen naar een vorst, die niet uit het huis van David was, omdat ze die wettige vorst, Rehabeam, te absoluut en te hard vonden, en zij hoopten er beter bij te varen, als zij Jerobeam verkozen. Beide zijn voorbeelden
A. Van `s mensen slechte zorg voor zichzelf. Wanneer hij niet tevreden is met zijn tegenwoordig lot, dan verlangt hij naar wat nieuws en verwacht zijn heil van verandering. Maar hij wordt dan gewoonlijk teleurgesteld en vindt de verwachte verbetering niet of met iets ergers daarneven.
B. Van `s mensen goddeloosheid, als hij meent Gods geboden te kunnen verbeteren of aanvullen. God gaf Israël richters en profeten voor hun leiding, maar zij werden die moede en riepen: Geef mij een koning en vorsten. God gaf hun het huis van David en bevestigde dat door Zijn verbond aangaande het koningschap, maar ook dat verdroot hen spoedig, en toen riepen ze: Wij hebben geen deel aan David. Degenen, die geen behagen scheppen in hetgeen God hun toebeschikt, werken hun eigen ondergang, zij menen het beter te weten dan God. In deze beide gevallen gaf God hun hun zin, eerst met Saul, daarna met Jerobeam. En wat hebben zij daarbij gewonnen? Saul was hun gegeven in Zijn toorn (met donder en regen, 1 Samuel 12:18, 1 Samuel 12:19) en daarna weggenomen in Zijn toorn op het gebergte Gilboa. Het koninklijke gouvernement van de tien stammen werd wederom gegeven in Zijn toorn, niet alleen over Salomo's afval, maar ook over de begeerte van de tien stammen, om hun ontevredenheid met het huis van David. En nu stond God op het punt, ook het koningschap over de tien stammen in Zijn toorn weg te nemen en over te leveren aan de koning van Assyrië. Waar is uw koning nu? Hij is weg, en gij zult vele dagen blijven zitten zonder een koning en zonder een vorst. Gij zult niemand hebben om u te redden, niemand om u te regeren. Zie,
Ten eerste, geeft God menigmaal in Zijn toorn wat wij in zondige begeerte verlangen, geeft het met een vloek, en geeft ons over aan de begeerte onzes harten. Zo gaf Hij Israël eenmaal kwakkelen.
Ten tweede worden wij gewoonlijk teleurgesteld in hetgeen wij in zondige begeerte afbidden, het kan ons niet verschaffen wat wij ervan verwachten.
Ten derde neemt God wat Hij in toorn geeft, ook in toorn af, wat Hij geeft, als wij het niet in Zijn gunst begeren, neemt Hij af, omdat wij het niet goed gebruiken. Het is het geluk van de heiligen, dat God, hetzij Hij geeft of neemt, alles in liefde doet en ons reden geeft Hem te danken. De reinen is alles rein. Het is de ellende van de goddelozen, dat, hetzij God geeft of neemt alles in toorn geschiedt, hun is niets rein, niets van wezenlijk nut.
2. God zal voor hen doen wat geen andere koning voor hen kan doen, al hadden zij er nog een gehad, Hosea 13:14. Ik zal hen van het geweld van de hel verlossen. Al wordt Israël naar het vlees aan de verwoesting prijs gegeven, toch heeft God genade bereid voor Zijn geestelijk Israël, in hetwelk al Zijn beloften haar vervulling zouden hebben, en daartoe behoort ook deze belofte, want daarop past de Apostel ze toe 1 Corinthiers 15:55, wanneer hij spreekt van de gezegende opstanding van de gelovigen op die grote dag, zonder daarbij uit te sluiten hun geestelijke opstanding uit de dood van de zonde tot een heilig, hemels, geestelijk, goddelijk leven. Er wordt beloofd,
a. Dat de gevangenen bevrijd zullen worden, van het geweld van de hel zullen verlost worden. Hun verlossing zal een vrijkopen zijn, wij weten wie dat rantsoen betaald heeft, want het was de Zoon des mensen, die Zijn leven gegeven heeft tot een rantsoen voor velen, Matthew 20:28. Hij is het, die hen dus vrijgekocht heeft. Degenen, die, als zij zich bekeren en geloven, om wille van Christus' gerechtigheid van de schuld van de zonde en van dood en hel bevrijd worden, die de bezoldiging van de zonde zijn, die zijn de vrijgekochten des Heeren, welke in die grote dag in zegepraal uit het graf zullen opstaan. Het zal het graf onmogelijk zijn, hen te houden in banden des doods, gelijk het eenmaal hun Hoofd niet houden kon.
b. Dat de overwinnaar overwonnen zal worden. O dood, waar zijn uw pestilentiën. Jezus Christus heeft ze teniet gedaan, toen Hij hem overwonnen heeft, die de macht des doods had, namelijk toen Hij in Zijn eigen opstanding over dood en hel getriomfeerd heeft. Maar zijn algehele overwinning zal in die grote dag zijn, wanneer al Zijn gelovigen zullen opstaan, wanneer de dood verslonden wordt tot overwinning, en de laatste vijand te niet gedaan. De apostel neemt dit woord over als hij juicht: Dood! waar is uw prikkel? waarmede gij zo lang de wereld hebt geplaagd en benauwd? Hel, waar is uw overwinning? of verwoesting, waarmede gij het menselijk geslacht zo lang gebonden hebt? Christus heeft de dood teniet gedaan, heeft zijn macht gebroken en ons zo bekwaam gemaakt, er over te triomferen. Deze belofte heeft Hij gegeven, en ze zal vervuld worden aan allen, die de Zijnen zijn, want berouw zal van Zijn ogen verborgen zijn. Nimmer zal Hij het eenmaal uitgesproken oordeel over dood en hel herroepen, want Hij is geen mens, dat Hem iets berouwen zou. Daarom, God zij dank, die ons de overwinning geeft.
Verzen 1-15
Hosea 13:1-15Afgoderij was de zonde, die de Joden het geredelijkst omringde tot na de ballingschap de tien stammen vervielen daartoe het eerst maar vooral van de dagen van Achab af, en dit is de zonde, waarvan zij hier beschuldigd worden.
Merk op
I. Welke voorzorgen God neemt, dat ze niet weder tot afgoderij zullen vervallen. Dit hebben wij in Hosea 13:4. God deed wat er te doen was om hen nabij Zich te houden, wat kon Hij meer gedaan hebben.
1. Hij maakte Zich hun bekend als de Heere hun God, en maakte hen op bijzondere wijze Zich tot een volk. zowel door Zijn woord als door Zijn werken al de tijd van Egypteland af betuigde Hij: Ik ben de Heere uw God: Dat sprak Hij van de berg Sinai: Ik ben de Heere uw God, die u uit Egypteland, uit het diensthuis, heb uitgevoerd. Hij ging voort, dit te verklaren en te bewijzen door Zijn profeten en door Zijn leidingen.
2. Hij gaf hun een wet, die hun verbood: "Gij zult geen God kennen dan Mij alleen, Hosea 13:4. Gij zult niet alleen geen andere erkennen of dienen, maar ook geen kennis nemen van enige andere god, noch diens plechtigheden of dienst u eigen maken". Zie, het is een gelukkige onwetendheid, onbekend te zijn met wat wij niet weten moeten. Wij vinden hen geprezen, die de diepten van Satan niet gekend hebben.
3. Hij gaf daarvoor een goede reden: Er is geen Heiland dan Ik. Wat wij als een god aanmerken, daarin hopen wij ook een beschermer, en verlosser te vinden, om ons hier en hiernamaals gelukkig te maken, en wanneer wij bescherming hebben, dan zijn wij ook gehoorzaamheid schuldig, waar vrij heil vinden, moeten wij ook aanbidding brengen.
II. De eer, die Efraïm genoot, zolang hij zich vrijhield van afgoderij, Hosea 13:1. Als Efraïm sprak, bevende (Eng. vertaling), of met beving dit is, (gelijk Dr. Pocock het verstaat, terwijl hij zich jegens God gedroeg als vader Jacob, met tranen en smekingen, dus niet trots en onbeschaamd tegen God en Zijn profeten sprak, terwijl hij in heilige vreze voor God leefde en Hem zo diende), zo lang heeft hij zich verheven in Israël, dit is, zolang was hij in aanzien onder de stammen. Jerobeam, die uit die stam afkomstig was, verhief zich en zijn gezin. Wanneer hij sprak zo beefde men (gelijk onze vertaling luidt), dit is allen rondom ontzagen hem. Zie, degenen, die zich vernederen, vooral zo zij zich voor God verootmoedigen, zullen verhoogd worden. Wanneer mensen met bescheidenheid en zonder ophef van zichzelf spreken, met niet te groot vertrouwen op eigen oordeel en eerbied voor anderen, dan verheffen ze zich en krijgen een goede naam. Maar Efraïm is schuldig geworden aan de Bal, en is gestorven, dit is hij heeft zijn goede naam verloren, zijn eer is verminderd en verdwenen, en hij is in het stof gelegd. Bal is hier het inbegrip van alle afgoderij, toen Efraïm God verzaakte en beelden ging aanbidden, ontving de staat zijn dodelijke wond en deugde nergens meer toe. Zie, God te verlaten is iemands dood.
III. Het betreurenswaardige toenemen van de afgoderij onder hen, Hosea 13:2. Nu zijn zij voortgevaren te zondigen toen zij eenmaal begonnen waren Bal te dienen, was het ijs gebroken, zij vervielen van kwaad tot erger, gingen meer afgoden dienen, en gaven zich aan steeds belachelijke dwaasheden over. Zie, de weg van de afgoderij, gelijk die van andere zonden, gaat naar beneden, en het is moeilijk daarop te blijven staan. Het is de droeve ervaring van allen, die God verzaken, dat zij steeds meer zondigen. Laat ons hun afval nagaan.
1. Zij maakten zich gegoten beelden, trots, dat zij goden hadden, die zij in een gewenste vorm konden gieten, dit waren waarschijnlijk miniatuurkalveren als de zilveren temperen van Diana. IJveraars van deze kalverendienst droegen die waarschijnlijk met zich om er zich voor te buigen als ze wilden.
2. Zij maakten ze van hun zilver en twijfelden dan niet aan hun eigendomsrecht, wanneer zij ze met hun eigen geld gekocht of van hun eigen gesmolten zilver gemaakt hadden. Zie, welke kosten ze zich voor hun afgodendienst getroosten, waaraan zij het beste ten koste legden.
3. Zij maakten ze naar hun verstand, naar hun eigen smaak en lust. Zij overlegden welke vorm ze aan hun afgod zouden geven en maakten hem dienovereenkomstig, een god naar hun eigen oordeel. Of: naar hun eigen gelijkenis, in de vorm van een mens. En wanneer zij hun afgoden naar de gelijkenis eens mensen hadden geformeerd, dan maakten ze er ook stokken en stenen bij, want zij, die zij maken zijn hun gelijk, en allen, die op hen vertrouwen.
4. Die zijn allemaal smedenwerk. Hun beelden waren niet, gelijk van dat van Diana te Efeziers bewaard werd, uit de hemel gevallen, Acts 19:35. Nee, de smeden stempelden er hun naam op, zo'n afgod was mensen werk. Zie Hosea 8:6, Isaiah 44:9 enz.
5:Al waren ze derhalve het werk van hun handen, toch had hun ziel ze lief, want zij zeiden: De mensen, die offeren, zullen de kalveren kussen. Of de priester riep het volk op, op die wijze de afgod hun hulde te brengen, of het volk, dat niet zo nabij mocht komen, riep dengenen toe, die offerden, dat die in hun naam en plaats de kalveren moesten kussen, omdat het dat zelf niet doen kon, zo begerig was het om een afgod diep te vereren, die men met eigen handen gemaakt had. Al waren het maar kalveren, het waren toch goden, en daarom werden ze vereerd en aangebeden. Zij kusten de kalveren als een teken van aanbidding of genegenheid of gehoorzaamheid. zo worden wij opgeroepen, de Zoon te kussen, Hem als onze Heere en onze God te erkennen.
IV. Bedreiging met goddelijke wraak voor hun afgoderij. De Heere, Wiens naam IJveraar is, is een ijverig God en zal Zijn eer geen ander geven, daarom zullen allen, die de beelden dienen, beschaamd worden, Psalms 97:7. Omdat zij zo gaarne de kalveren kusten, daarom zal God ze op duidelijke, voelbare wijze van hun dwaasheid overtuigen, Hosea 13:3. Zij beloven zich heel wat veiligheid en voldoening van de dienst van hun afgoden en de bevestiging van hun welvaart, maar God zegt hun, dat ze teleurgesteld en in hun ongerechtigheid weggedreven zullen worden. Dit wordt door vier vergelijkingen verduidelijkt. Zij zullen zijn,
1. Als een morgenwolk, die regen belooft aan de dorstige aarde.
2. Als een vroegkomende dauw, die zo'n regen schijnt te verzekeren. Maar beide gaan heen, en de dag wordt even droog en heet als ooit, zo wuft en voorbijgaand was hun belijdenis van godzaligheid, Hosea 6:4, en zo hadden zij Gods verwachting van hen teleurgesteld. Daarom was het billijk, dat ook hun voorspoed en hun verwachting van hun afgoden hen zou teleurstellen, en zo gaat het allen, die van deze wereld een afgod maken. 3. Zij zijn als kaf van de dorsvloer, licht en waardeloos, en als kaf door de wind zullen zij henengedreven worden, Psalms 1:4, Psalms 35:5, Job 21:18. Ja,
4. Zij zijn als rook uit de schoorsteen hinderlijk en lastig, zie Isaiah 65:5 en ze zullen als rook uit de schoorsteen weggeblazen worden, die spoedig verspreid wordt en verdwijnt, Psalms 68:3. Zie geen blijvende, duurzame troost kan verwacht worden dan van God.
Wij kunnen hier opmerken,
1. De overvloedige zorg, die God voor Israël had gedragen, en de zegeningen, die Hij over hen had uitgestort, Hosea 13:5 :Ik heb u gekend in de woestijn, heb acht gegeven op uw toestand en u van het nodige voorzien, zelfs in een zeer heet land, toen gij in grote verlegenheid verkeerde en in de gewone weg geen hulp mogelijk scheen. Zie een beschrijving van deze woestijn, Deuteronomy 8:15, Jeremiah 2:6, en zegt: De God die hen kende en als Zijn eigendom beschouwde en hen daar voedde, was inderdaad een Vriend, want Hij was een Vriend in nood en een alvermogende Vriend, die zo'n groot leger kon voeden als alle gewone middelen uitgeput waren, en zonder Wiens wonderdadige zorg voor hun dagelijksch brood zij zeker omgekomen waren. Zie, hulp in nood geeft verplichting en moet nimmer worden vergeten.
2. Hun onwaardig ondankbaar misbruik van Gods gunst jegens hen. God had niet alleen in de woestijn voor hen gezorgd, maar hen ook in het bezit gesteld van het land Kanan, een goed, groot en vruchtbaar land. En, Hosea 13:6 nadat hunlieder weide was, zijn zij zat geworden. God had hun beide overvloed en lekkernijen gegeven, en daarvan hadden zij, na de lange ontbering in de woestijn, waar zij alleen manna kregen, ook volop gebruik gemaakt. Dit was geen hoopvol voorteken, het zou er beter uitgezien en meer beloofd hebben, als zij er matiger en bescheidener van hadden genoten en geleerd, zich ook nog te verloochenen, want wat was het gevolg? Zij zin zat geworden, en hun hart heeft zich verheven. Hun weelde en zinnelijkheid hadden hen trots, onbeschaamd en zelfgenoegzaam gemaakt. Het duidelijks" wordt dat uitgesproken door Mozes, Deuteronomy 32:1 -Deuteronomy 32:15. Als nu Jeschurun vet werd, zo sloeg hij achteruit. Toen het lichaam van overvloed welgedaan werd, blies de ziel zich op met hoogmoed. Toen begonnen zij de godsdienst te achten als iets, dat beneden hen stond, zij konden zich niet meer vernederen tot zo'n dienst. De goddeloze, gelijk hij zijn neus omhoog steekt, onderzocht niet, Psalms 4:10. Toen zij in de woestijn arm en behoeftig waren, achtten zij het nodig, nabij God te blijven, maar toen zij in Kanan gevestigd waren en daar het goede genoten, begonnen zij te geloven, dat zij Hem nu verder niet nodig hadden. Hun hart heeft zich verheven, daarom hebben zij Mij vergeten. Zie, wereldse voorspoed, als die `s mensen hoogmoed voedt doet hem God vergeten, hij denkt alleen aan Hem, als hij Hem nodig heeft. Toen Israël zat was geworden, wat kon toen de Almachtige meer voor hen doen? En daarom zeiden zij Job 22:17 :Wijk van ons. Het is droevig, dat juist de gunsten, die ons aan God moesten herinneren en doen nadenken over de vraag, hoe Hem Zijn weldaden te vergelden, ons Hem doen vergeten en onverschillig jegens Hem maken. Wij moeten bedenken, dat wij uit Zijn hand leven, wanneer wij in de gewone weg onderhouden worden, al komen ons dan, gelijk Israël in de woestijn, geen wonderen verlossen.
3. Gods rechtvaardig ongenoegen over hun ondankbaarheid, Hosea 13:7, Hosea 13:8. De bedreigde oordelen, Hosea 13:3, spraken ervan, dat hun alle goed zou ontnomen worden. De bedreigingen gaan hier verder en voorspellen, dat allerlei kwaad over hen zal komen, want God, die hen zozeer begunstigd had, wordt nu hun vijand en strijdt tegen hen. Dit wordt hier met geduchte beelden geschilderd: Ik werd hun als een felle leeuw, als een luipaard loerde Ik op de weg. De leeuw is sterk, wie kan hem wederstaan? De luipaard is listig en waakzaam. Als een luipaard loerde Ik op de weg Dat roofdier ligt aan de kant van de weg in hinderlaag om reizigers te overvallen en te verscheuren, zo zal God met Zijn oordelen op hen loeren om hun kwaad te doen, gelijk Hij vroeger vol zorg was geweest om hun goed te doen, Jeremiah 44:27. Geen gelegenheid zal Hij laten voorbijgaan om hun ondergang te bespoedigen en te verergeren Jeremiah 5:6. Een luipaard waakt tegen hun steden. Een lynx of gevlekt dier (want dat is de luipaard), is boven andere dieren om zijn kortzichtigheid bekend. Lynx visu, de ogen van een lynx. Dit beduidt, dat niet alleen de macht, maar ook de wijsheid Gods zich opmaakt tegen degenen, met wie Hij twist. Sommigen lezen (en de oorspronkelijke tekst laat dat toe): Ik zal zijn als een luipaard op de weg naar Assyrië. Het oordeel Gods zal hen overvallen juist wanneer zij op weg naar Assyrië, zijn, om vandaar hulp en bescherming te halen. Er wordt aan toegevoegd: Ik ontmoette hen als een beer, die van jongen beroofd is en daardoor wanhopig en zeer wreed geworden, 2 Samuel 17:8, Proverbs 28:15, hetgeen te kennen geeft hoe zeer Gods toorn ontstoken was en hoe zwaar die op hen zou rusten. Hij scheurde het slot van hun hart. Men heeft opgemerkt, dat de leeuw het hart van zijn prooi zoekt, en zo zal God hen als een leeuw verscheuren. Hij zal zulke oordelen over hen zenden, als geschikt zijn om hun geest en levensdelen te verteren. Hun hart had zich verheven, Hosea 13:6, maar God zal doeltreffende middelen gebruiken om het te vernederen. Het wild gedierte des velds verscheurde hen, niet alleen zal God hun als een leeuw en een luipaard zijn, maar de voorspelling zal ook letterlijk vervuld worden, want het boos gedierte is n van de vier zware plagen waarmede God dat wederspannig volk zou verderven, Ezechiël 14:15.
Dit alles nu leert ons,
1. Dat misbruikte goedheid in te groter strengheid verandert. Zij, die God verachten en beledigen, wanneer Hij voor hen een zorgvuldig tedere Herder is, zal ondervinden, dat Hij voor Zijn eigen kudde als een verscheurend dier kan worden. Degenen, die God met grote lankmoedigheid tevergeefs heeft verdragen en met grote toegenegenheid uitgenodigd, zullen Zijn toorn ervaren, als zij vaten des toorns worden, Romans 9:22. "Patientia laesa fit furor," veracht geduld verkeert in toorn.
2. Dat de oordelen Gods, wanneer zij onboetvaardige zondaars treffen, onweerstaanbaar en zeer vreselijk zijn. Zij zullen het slot huns harten verscheuren, de ziel met verwarring vervullen en ze verscheuren. Wij zullen even onmachtig daartegenover staan als een lam tegenover een brullenden leeuw, want wie kent de sterkte van Gods toorn? Wetende de schrik des Heeren, laat ons dan vrede met Hem zoeken, want zijn wij sterker dan Hij?
Het eerste van deze verzen is de hoofdinhoud de somma van al de overige, Hosea 13:9, waar wij hebben:
1. Al de schuld van Israëls ondergang op hem zelf gelegd. O Israël, het heeft u bedorven, het is uw eigen schuld, of: uw verderf komt daar vandaan, namelijk van al die zonde en dwaasheid, waarvan gij tevoren beschuldigd zijt, Gelijk uw boosheid u menigmaal gekastijd heeft, zo zal ze ten slotte u ten val brengen. Zie, die willens en wetens zondigen zijn zelfverwoesters. Hardnekkige onboetvaardigheid is de grootste zelfmoordenaar. Zij, die door de verwoester verwoest worden, hebben hun bloed op hun hoofd, zij hebben zichzelf verwoest.
2. Alle eer van hulp, aan Israël verleend wordt de Heere toegeschreven: in Mij is uw hulp. Dat is, a. Het kon geweest zijn: Ik had u willen helpen en u genezen, maar gij wilde noch geholpen, noch genezen worden, gij wilde onverbiddelijk uw eigen verderf tegemoet gaan. Dat zal het oordeel van de zondaars verzwaren, niet alleen dat zij gedaan hebben wat hun ondergang ten gevolge moest hebben, maar ook, dat ze de aanbiedingen Gods afgeslagen en Zijn pogingen tot hun heil tegengewerkt hebben. Ik heb u willen bijeenvergaderen, maar gij hebt niet gewild. Zij konden gemakkelijk en geheel en al geholpen zijn maar zij hebben de hulp van zich gestoten. ja,
b. Het kon dus zijn: Uw geval is hachelijk, maar niet wanhopig. Gij hebt u zelf verwoest, maar kom tot Mij, en Ik zal u genezen. Die plank werd de schipbreukeling weggeworpen, tot verheerlijking niet alleen van Gods macht, dat Hij helpen kan als er geen uitkomst meer bestaat, hen helpen kan die hulpeloos zijn, meer ook tot verheerlijking van Zijn genade dat Hij degenen wil helpen die hun eigen ondergang hebben bewerkt en daarom billijk aan hun lot konden worden overgelaten, dat Hij helpen wil degenen, die zo lang Zijn hulp geweigerd hebben. Dr. Pocock geeft een afwijkende lezing en verklaring van deze woorden: O Israël, dit heeft u bedorven, dat in Mij uw hulp is. Het leunen op God en Zijn hulp heeft u stout gemaakt in die goddelijke wegen, die uw ondergang zijn geworden.
In de overige verzen nu, kunnen wij zien:
I. Hoe Israël zichzelf heeft bedorven. Er wordt gezegd, Hosea 14:1, Zij, Samaria, is wederspannig geweest tegen haar God, heeft haar verbond met Hem gebroken, een verbintenis met Zijn vijanden aangegaan en de wapens tegen Hem opgenomen. Dit was de zaak, die Israël bedorven heeft, want nooit heeft zich iemand tegen God verhard en voorspoed gehad. Zie, degenen, die tegen hun God opstaan, verderven zichzelf, want zij maken Hem hun vijand, tegen Wien ze toch niet bestaan kunnen.
1. Zij leggen zich toorn op tegen de dag van de wrake en werken zo hun eigen ondergang. Zo doen zij dag aan dag, en die dagen zullen op de jongste dag in herinnering gebracht worden, Hosea 13:12. Efraïms ongerechtigheid is samengebonden, zijn zonde is opgelegd. God heeft er nota van genomen, ze in Zijn boek geschreven, Hij zal ze voorbrengen en er later rekenschap van vragen. Hun vroegere zonden werken mee tot hun later oordeel, zij zijn bij Hem opgesloten, Deuteronomy 32:34, Deuteronomy 32:35, Job 14:17. Zij zijn welbewaard en worden niet vergeten, noch het getuigenis tegen de zondaar verloren: ze mogen verborgen zijn en de zondaar zelf onbewust zijn. Zij zijn opgesloten in Gods alwetendheid en in des zondaars consciëntie. Zie, de zonde des zondaars wordt niet vergeten tot ze vergeven wordt, anders wordt er nauwkeurig boek van gehouden, en dat boek eenmaal geopend.
2. Zij maken geen haast, zich te bekeren en hulp bij God te zoeken, wanneer zij Zijn kastijding ondergaan.
a. Zij veroorzaken hun eigen verderf, omdat ze niet doen wat zij moeten voor hun eigen zaligheid, Hosea 13:13.. De zonde brengt hen in moeite en smart: Smarten van een barende vrouw zullen hem aankomen. Zij zullen lijden om hun zonde, en ze zo leren kennen, zij zullen er door in pijn en doodsangst geraken, zeer scherp en streng, als de pijn van een barende vrouw, vol hoop en belofte, en wachtende op de naderende verlossing, daardoor kastijdt God ze en bedoelt hun welzijn. Zij worden getuchtigd, maar niet vernield. Maar
b. Zij worden door die kastijding niet geleerd gelijk het moest, niet gebracht tot berouw en bekering, waardoor hun smart in vreugde zou veranderd zijn. Hij is een onwijs kind, want anders zou hij geen tijd in de kindergeboorte blijven staan, maar doorbrekende, worstelen om uit te komen, opdat hij niet in de geboorte omkome en dood geboren worde. Ware het kind, waarvan de moeder in arbeid is, bekwaam om zijn eigen belang te behartigen, dan zouden wij het een onwijs kind noemen, als het verkoos zo lang in de geboorte te blijven steken want de omzwevende gevangene zal haastiglijk losgelaten worden, en hij zal in de kuil niet sterven Isaiah 51:14. Zie, zij kunnen terecht hun eigen verwoesters genoemd worden, die hun bekering uitstellen, waardoor alleen zij behouden konden worden. Degenen, die hun bekering uitstellen, lopen gevaar, ze onmogelijk te maken, laten dezulken toch haast maken en zo spoedig mogelijk de enig goede keuze doen.
3. Daarom worden zij verdorven, omdat zij datgene gedaan hebben, wat hun ondergang zeker maakte, en nagelaten wet hun enige hulp had kunnen zijn. Hier vinden wij eene droeve beschrijving van de ellende, waartoe zij veroordeeld zijn, Hosea 13:15 en Hosea 14:1. Hier wordt stilzwijgend aangenomen, dat Efraïm vrucht zal voortbrengen onder de broederen, zijn naam betekent vruchtbaarheid. Hij is vruchtbaar ten aanzien van de voortbrengselen zijns lands en het grote aantal van de bewoners, het was beide een rijke en volkrijke stam, gelijk tevoren was voorspeld, maar de zonde verkeer! deze vruchtbaarheid in onvruchtbaarheid. Jozef was een vruchtbare tak, maar de zonde had hem verdord. De oorzaak was een oostenwind, die de invallenden vijand moet voorstellen. Die wordt genoemd een wind des Heeren, niet slechts omdat het een grote en sterke wind zal zijn, omdat hij op goddelijk bevel waaien zal. Hij zal komen van de Heere en doen wat hem behaagt. Zie, welke uitwerking die wind zal hebben op de bloeiende stam, en welke verwoesting hij zal teweegbrengen.
a. Was het een rijke stam? De vreemde vijand zal hem geheel verarmen. De wind des Heeren zal opkomen uit de woestijn, een verschroeiende wind, die de springader zal uitdrogen en de fontein zal opdrogen, waarmede die boom bewaterd werd, en die de bronnen van zijn welvaart uitmaakten. De invaller zal het land verwoesten en zo de landman verarmen handel en verkeer onderscheppen en zo de koopman tot de bedelstaf brengen. Laat de grote mannen, wier rijkdom in hun schatten ligt, niet menen, dat zij het oordeel zullen ontgaan, want het zal de schat van alle gewenst huisraad roven. Zie de dwaasheid dergenen, die hun schatten op aarde opleggen, als gewenst huisraad (begeerlijke vaten, gelijk er letterlijk staat), waarop zij hun genegenheid stellen en waarvan zij hun troost en voldoening verwachten. Zulke schatten kunnen vergaan, en zij doen hun eigenaars vergaan: zij zijn wat mot en roest verderft en waarnaar dieven en krijgslieden graven om ze te stelen. Wijs en gelukkig zijn zij, die hun schat in de hemel hebben, in de goederen van die wereld, die niet kan bederven en waarnaar geen dieven graven, die zijn eeuwig gelukkig en waarlijk wijs.
b. Was het een volkrijke, talrijke stam? De vijand zal het land ontvolken en zijn inwoners weinig maken: Samaria zal woest worden, zonder bewoners.
A. Zij zullen afgesneden worden, die de steun en vreugde van het tegenwoordige geslacht zijn, de mannen, die wapenen dragen, zullen ze te vergeefs dragen, want zij zullen door het zwaard vallen, zodat er niemand zal zijn om de woede van de vijand het hoofd te bieden, of zorg te dragen voor het algemeen en de bijzondere gezinnen.
B. Zij zullen afgesneden worden, die het zaad en de hope van het volgend geslacht waren, die zouden opstaan in plaats van de door het zwaard gevallenen. De gehele natie moet uitgeroeid worden, daarom zullen hun kinderkens verpletterd worden op de wreedste en barbaarste wijze, en wat nog onmenselijker is, hun zwangere vrouwen zullen opengesneden worden. Zo zal de heerlijkheid van Efraïm wegvliegen van de geboorte, en van moeders buik en van de ontvangenis af, Hosea 9:11 Hosea 10:14. Zie voorbeelden van deze wreedheid.1 Kon.8:12, 15:16, Amos 1:13
II. Laat ons nu zien, hoe God de hulp was van dat zichzelf verdervend volk, hun enige hulp, Hosea 13:10 :Ik wil uw koning zijn (Eng. vert.) om ze te regeren en ze te redden. Ofschoon zij geweigerd hadden, Zijn onderdanen te zijn en tegen Hem opgestaan waren, toch wilde Hij nog hun Koning zijn en hen niet verlaten. De taak en zorg van een goed koning is, Zijn volk te behoeden en te bewaren niet alleen voor de ondergang door vreemde vijanden, maar ook door eigen schuld of onderlinge vete. Zo wil God nog Israëls Koning zijn, gelijk Hij van ouds geweest was. Zie, onze toestand zou ellendig zijn, zo niet God beter voor ons was dan wij voor ons zelf zijn.
1. God wil hun Koning zijn, nu zij geen anderen koning hebben, Hij wil hen beschermen en redden, als degenen, die hen beschermen en redden moesten, afgesneden zijn, Ik zal hem zijn (zo kan Hosea 13:10 gelezen worden), hem, die u zal helpen. Waar is uw koning nu? Dat hij u behoude in al uw steden, die voor u is, en uitgaat, die uw oorlogen voert, wanneer uw steden door vreemde macht ingenomen zijn, en die binnenlandse onlusten dempt? Waar zijn uw richters, die het publieke recht en de openbaren vrede moesten handhaven? Want gerechtigheid en vrede kussen elkander. Waar zijn de rechters, die gij zo zeer begeerdet, op wie gij vertrouwdet waarvan gij zeidet. Geef mij enen koning en vorsten? Dit ziet,
a. Op de dwaze, goddeloze wens, die het ganse volk uitte naar een koning, omdat zij de Godsregering, de Theocratie, moede waren, waaronder zij geleefd hadden ten tijde van de Richters, maar die zij nu te min achtten. Zij verwierpen Samuël, en in hem de Heere, toen zij zeiden: Geef ons een koning, zoals de volken hebben, hoewel toch de Heere hun Koning was.
b. Op de begeerte van de tien stammen naar een vorst, die niet uit het huis van David was, omdat ze die wettige vorst, Rehabeam, te absoluut en te hard vonden, en zij hoopten er beter bij te varen, als zij Jerobeam verkozen. Beide zijn voorbeelden
A. Van `s mensen slechte zorg voor zichzelf. Wanneer hij niet tevreden is met zijn tegenwoordig lot, dan verlangt hij naar wat nieuws en verwacht zijn heil van verandering. Maar hij wordt dan gewoonlijk teleurgesteld en vindt de verwachte verbetering niet of met iets ergers daarneven.
B. Van `s mensen goddeloosheid, als hij meent Gods geboden te kunnen verbeteren of aanvullen. God gaf Israël richters en profeten voor hun leiding, maar zij werden die moede en riepen: Geef mij een koning en vorsten. God gaf hun het huis van David en bevestigde dat door Zijn verbond aangaande het koningschap, maar ook dat verdroot hen spoedig, en toen riepen ze: Wij hebben geen deel aan David. Degenen, die geen behagen scheppen in hetgeen God hun toebeschikt, werken hun eigen ondergang, zij menen het beter te weten dan God. In deze beide gevallen gaf God hun hun zin, eerst met Saul, daarna met Jerobeam. En wat hebben zij daarbij gewonnen? Saul was hun gegeven in Zijn toorn (met donder en regen, 1 Samuel 12:18, 1 Samuel 12:19) en daarna weggenomen in Zijn toorn op het gebergte Gilboa. Het koninklijke gouvernement van de tien stammen werd wederom gegeven in Zijn toorn, niet alleen over Salomo's afval, maar ook over de begeerte van de tien stammen, om hun ontevredenheid met het huis van David. En nu stond God op het punt, ook het koningschap over de tien stammen in Zijn toorn weg te nemen en over te leveren aan de koning van Assyrië. Waar is uw koning nu? Hij is weg, en gij zult vele dagen blijven zitten zonder een koning en zonder een vorst. Gij zult niemand hebben om u te redden, niemand om u te regeren. Zie,
Ten eerste, geeft God menigmaal in Zijn toorn wat wij in zondige begeerte verlangen, geeft het met een vloek, en geeft ons over aan de begeerte onzes harten. Zo gaf Hij Israël eenmaal kwakkelen.
Ten tweede worden wij gewoonlijk teleurgesteld in hetgeen wij in zondige begeerte afbidden, het kan ons niet verschaffen wat wij ervan verwachten.
Ten derde neemt God wat Hij in toorn geeft, ook in toorn af, wat Hij geeft, als wij het niet in Zijn gunst begeren, neemt Hij af, omdat wij het niet goed gebruiken. Het is het geluk van de heiligen, dat God, hetzij Hij geeft of neemt, alles in liefde doet en ons reden geeft Hem te danken. De reinen is alles rein. Het is de ellende van de goddelozen, dat, hetzij God geeft of neemt alles in toorn geschiedt, hun is niets rein, niets van wezenlijk nut.
2. God zal voor hen doen wat geen andere koning voor hen kan doen, al hadden zij er nog een gehad, Hosea 13:14. Ik zal hen van het geweld van de hel verlossen. Al wordt Israël naar het vlees aan de verwoesting prijs gegeven, toch heeft God genade bereid voor Zijn geestelijk Israël, in hetwelk al Zijn beloften haar vervulling zouden hebben, en daartoe behoort ook deze belofte, want daarop past de Apostel ze toe 1 Corinthiers 15:55, wanneer hij spreekt van de gezegende opstanding van de gelovigen op die grote dag, zonder daarbij uit te sluiten hun geestelijke opstanding uit de dood van de zonde tot een heilig, hemels, geestelijk, goddelijk leven. Er wordt beloofd,
a. Dat de gevangenen bevrijd zullen worden, van het geweld van de hel zullen verlost worden. Hun verlossing zal een vrijkopen zijn, wij weten wie dat rantsoen betaald heeft, want het was de Zoon des mensen, die Zijn leven gegeven heeft tot een rantsoen voor velen, Matthew 20:28. Hij is het, die hen dus vrijgekocht heeft. Degenen, die, als zij zich bekeren en geloven, om wille van Christus' gerechtigheid van de schuld van de zonde en van dood en hel bevrijd worden, die de bezoldiging van de zonde zijn, die zijn de vrijgekochten des Heeren, welke in die grote dag in zegepraal uit het graf zullen opstaan. Het zal het graf onmogelijk zijn, hen te houden in banden des doods, gelijk het eenmaal hun Hoofd niet houden kon.
b. Dat de overwinnaar overwonnen zal worden. O dood, waar zijn uw pestilentiën. Jezus Christus heeft ze teniet gedaan, toen Hij hem overwonnen heeft, die de macht des doods had, namelijk toen Hij in Zijn eigen opstanding over dood en hel getriomfeerd heeft. Maar zijn algehele overwinning zal in die grote dag zijn, wanneer al Zijn gelovigen zullen opstaan, wanneer de dood verslonden wordt tot overwinning, en de laatste vijand te niet gedaan. De apostel neemt dit woord over als hij juicht: Dood! waar is uw prikkel? waarmede gij zo lang de wereld hebt geplaagd en benauwd? Hel, waar is uw overwinning? of verwoesting, waarmede gij het menselijk geslacht zo lang gebonden hebt? Christus heeft de dood teniet gedaan, heeft zijn macht gebroken en ons zo bekwaam gemaakt, er over te triomferen. Deze belofte heeft Hij gegeven, en ze zal vervuld worden aan allen, die de Zijnen zijn, want berouw zal van Zijn ogen verborgen zijn. Nimmer zal Hij het eenmaal uitgesproken oordeel over dood en hel herroepen, want Hij is geen mens, dat Hem iets berouwen zou. Daarom, God zij dank, die ons de overwinning geeft.