Lectionary Calendar
Friday, November 22nd, 2024
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
Attention!
Take your personal ministry to the Next Level by helping StudyLight build churches and supporting pastors in Uganda.
Click here to join the effort!

Bible Commentaries
Hosea 13

Dächsel BijbelverklaringDächsel Bijbelverklaring

Search for…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, HOSEA 13

Hosea 13:1.

ZONDE BRENGT VERDERF AAN, CHRISTUS OVERWINNING HET LEVEN.

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, HOSEA 13

Hosea 13:1.

ZONDE BRENGT VERDERF AAN, CHRISTUS OVERWINNING HET LEVEN.

Vers 1

1. Als Efraïm, de hoofdstam van het thans zo diep gezonken noordelijke rijk, sprak, namelijk in vroegere dagen, toen het nog in gelijke macht als Juda aan het hoofd der 12 stammen van Israël stond, zo beefde men, zijne macht, en majesteit maakten den diepsten indruk op de overige stammen; hij heeft zich, daar hij zo groot aanzien onder het volk genoot (Numbers 13:9, Numbers 13:17. Judges 8:1; Judges 12:1), verheven in Israël, onder de 12 nog verenigde stammen. Hij zocht de alleenheerschappij in de plaats van Juda te verkrijgen, totdat hij zich eindelijk onder Jerobeam van David losscheurde en het rijk der tien stammen stichtte. Maar, omdat hij dat goddeloos werk deed, dat door de invoering van den valsen godsdienst te Bethel en Dan (1 Kings 12:28) de Heere zelf tot een beeld werd gemaakt, en eindelijk zelfs ishij schuldig geworden aan den Sidonischen afgodendienst van den Balonder Achab (1 Kings 16:31), zo is hij los geworden van den God van alle leven, en is gestorven 1), zijn rijk is onophoudelijk ondergang en dood tegemoet gegaan.

1) De dood drong in hen door als een vergif, al was zulks ook niet terstond zichtbaar. Zo was Adam van den dag des zondevals af den dood gestorven, ofschoon hij nog lang daarna leefde. Met de doodzonde vangt niet alleen de doodschuld aan, maar dringt ook de kiem des doods in den zondaar door, en vergiftigt langzamerhand hart en gebeente. Zo komt ook omgekeerd met de vernieuwing der gerechtigheid een nieuw leven in den dood der zielen.

De dood of ondergang van het rijk van Efraïm was ingetreden, toen het den kalverdienst invoerde. Dat was volstrekt tegen de ordinantiën Gods, en moest noodzakelijk ten gevolge hebben, dat het rijk ten onder ging.

Vers 1

1. Als Efraïm, de hoofdstam van het thans zo diep gezonken noordelijke rijk, sprak, namelijk in vroegere dagen, toen het nog in gelijke macht als Juda aan het hoofd der 12 stammen van Israël stond, zo beefde men, zijne macht, en majesteit maakten den diepsten indruk op de overige stammen; hij heeft zich, daar hij zo groot aanzien onder het volk genoot (Numbers 13:9, Numbers 13:17. Judges 8:1; Judges 12:1), verheven in Israël, onder de 12 nog verenigde stammen. Hij zocht de alleenheerschappij in de plaats van Juda te verkrijgen, totdat hij zich eindelijk onder Jerobeam van David losscheurde en het rijk der tien stammen stichtte. Maar, omdat hij dat goddeloos werk deed, dat door de invoering van den valsen godsdienst te Bethel en Dan (1 Kings 12:28) de Heere zelf tot een beeld werd gemaakt, en eindelijk zelfs ishij schuldig geworden aan den Sidonischen afgodendienst van den Balonder Achab (1 Kings 16:31), zo is hij los geworden van den God van alle leven, en is gestorven 1), zijn rijk is onophoudelijk ondergang en dood tegemoet gegaan.

1) De dood drong in hen door als een vergif, al was zulks ook niet terstond zichtbaar. Zo was Adam van den dag des zondevals af den dood gestorven, ofschoon hij nog lang daarna leefde. Met de doodzonde vangt niet alleen de doodschuld aan, maar dringt ook de kiem des doods in den zondaar door, en vergiftigt langzamerhand hart en gebeente. Zo komt ook omgekeerd met de vernieuwing der gerechtigheid een nieuw leven in den dood der zielen.

De dood of ondergang van het rijk van Efraïm was ingetreden, toen het den kalverdienst invoerde. Dat was volstrekt tegen de ordinantiën Gods, en moest noodzakelijk ten gevolge hebben, dat het rijk ten onder ging.

Vers 2

2. En nu sedert den tijd van `t eerste afvallen tot op heden zijn zij, de tien stammen van het rijk van Efraïm, voortgevaren te zondigen, en hebben zich van hun zilver een gegoten beeld gemaakt, afgoden naar hun verstand, die allemaal smedenwerk zijn, voortbrengsels van kunstenaars. Aan de ene zijde bonden zij zich vast aan hunnen kalverdienst, aan de andere zijde voegen zij er steeds nieuwe Bals-beelden aan toe, waarvan zij nochthans zeggen: De mensen, die offeren, zullen de kalveren, de gouden beelden, kussen 1), en dus zeer hoog eren (1 Kings 19:18).

1) Het Latijnse woord "doratio" = aanbidding, betekent zijne hand aan den mond brengen en kussen, en alzo zijnen eerbied betuigen aan het voorwerp dat men dient. Zo beschrijft Job de aanbidding, welke de oude afgodendienaars aan de hemelse lichamen bewezen (vgl. Job 31:26). Naderhand bracht men dezelfde uitwendige daad van godsdienst aan de beelden toe, gelijk uit een bekende plaats in den Octavius van Minucius Felix blijkt. Soms kusten zij de beelden zelf, gelijk blijft uit de beschrijving, die Cicero van het beeld van Herkules geeft, dat Verres had weggenomen (in Verrem IV), en uit de bekende verzen van Lucretius, die in onze taal luiden: "Ook ziet men aan de koperen beelden, bij de poorten der steden geplaatst, hoe hun rechterhanden door `t gedurig aanraken van hen, die hen groeten, gesleten zijn. " sommigen (Luther) vertalen offeranden van mensen, dat is mensenoffers, doch het opofferen van mensen was een verfoeilijk stuk van den dienst, die men aan den Moloch bewees, maar werd, voor zoveel wij kunnen vinden, te Dan of Bethel niet geoefend.

Vers 2

2. En nu sedert den tijd van `t eerste afvallen tot op heden zijn zij, de tien stammen van het rijk van Efraïm, voortgevaren te zondigen, en hebben zich van hun zilver een gegoten beeld gemaakt, afgoden naar hun verstand, die allemaal smedenwerk zijn, voortbrengsels van kunstenaars. Aan de ene zijde bonden zij zich vast aan hunnen kalverdienst, aan de andere zijde voegen zij er steeds nieuwe Bals-beelden aan toe, waarvan zij nochthans zeggen: De mensen, die offeren, zullen de kalveren, de gouden beelden, kussen 1), en dus zeer hoog eren (1 Kings 19:18).

1) Het Latijnse woord "doratio" = aanbidding, betekent zijne hand aan den mond brengen en kussen, en alzo zijnen eerbied betuigen aan het voorwerp dat men dient. Zo beschrijft Job de aanbidding, welke de oude afgodendienaars aan de hemelse lichamen bewezen (vgl. Job 31:26). Naderhand bracht men dezelfde uitwendige daad van godsdienst aan de beelden toe, gelijk uit een bekende plaats in den Octavius van Minucius Felix blijkt. Soms kusten zij de beelden zelf, gelijk blijft uit de beschrijving, die Cicero van het beeld van Herkules geeft, dat Verres had weggenomen (in Verrem IV), en uit de bekende verzen van Lucretius, die in onze taal luiden: "Ook ziet men aan de koperen beelden, bij de poorten der steden geplaatst, hoe hun rechterhanden door `t gedurig aanraken van hen, die hen groeten, gesleten zijn. " sommigen (Luther) vertalen offeranden van mensen, dat is mensenoffers, doch het opofferen van mensen was een verfoeilijk stuk van den dienst, die men aan den Moloch bewees, maar werd, voor zoveel wij kunnen vinden, te Dan of Bethel niet geoefend.

Vers 3

3. Daarom, omdat zij zelf verkoren wat niets is zullenzij tot niets worden; zij, die zo hardnekkig aan hunnen dwazen godsdienst vasthouden, zullen zijn als eens morgenwolk, die spoedig voor de opgaande zon verdwijnt, en als een vroegkomende dauw, die aanstonds henengaat1) als de zon verrijst (Hosea 6:4). Zo snel en zeker komt hun ondergang. Zij zullen zijn als kaf van den dorsvloer, die op ene hoogte gelegen is. (Deuteronomy 25:4 Isaiah 17:13; Isaiah 41:15, Psalms 1:4; Psalms 35:5)en als rook van het vuur onder den pot uit den schoorsteen 2) (Psalms 68:3) wordt weggestormd.

1) Wat de Heere van hen zegt in Hosea 5:4 als een beschuldiging, wordt hier nu aangekondigd als een straf, en hiermede wordt het den volke aangekondigd, dat de gerichten van het volk als volk onafwendbaar zullen zijn. Israël had, trots alle waarschuwingen, zich tegen den Heere verzet, en daarom zou de Heere eindelijk komen met zijne roede.

Het Hebreeën woord "aroebah" betekent "venster" (Ecclesiastes 12:3). De oude Hebreën hadden geen schoorstenen; de rook trok door het met traliën gesloten venster weg.

Vers 3

3. Daarom, omdat zij zelf verkoren wat niets is zullenzij tot niets worden; zij, die zo hardnekkig aan hunnen dwazen godsdienst vasthouden, zullen zijn als eens morgenwolk, die spoedig voor de opgaande zon verdwijnt, en als een vroegkomende dauw, die aanstonds henengaat1) als de zon verrijst (Hosea 6:4). Zo snel en zeker komt hun ondergang. Zij zullen zijn als kaf van den dorsvloer, die op ene hoogte gelegen is. (Deuteronomy 25:4 Isaiah 17:13; Isaiah 41:15, Psalms 1:4; Psalms 35:5)en als rook van het vuur onder den pot uit den schoorsteen 2) (Psalms 68:3) wordt weggestormd.

1) Wat de Heere van hen zegt in Hosea 5:4 als een beschuldiging, wordt hier nu aangekondigd als een straf, en hiermede wordt het den volke aangekondigd, dat de gerichten van het volk als volk onafwendbaar zullen zijn. Israël had, trots alle waarschuwingen, zich tegen den Heere verzet, en daarom zou de Heere eindelijk komen met zijne roede.

Het Hebreeën woord "aroebah" betekent "venster" (Ecclesiastes 12:3). De oude Hebreën hadden geen schoorstenen; de rook trok door het met traliën gesloten venster weg.

Vers 4

4. Ik ben toch de HEERE, die Zich als uw God a), als de machtige Helper en Raadsman van Egypteland af bij den uittocht bewezen heeft; daarom zoudt gij genen anderen God kennen b), dan Mij alleen, want gij hebt van niemand anders hulp en redding ondervonden dan van Mij; want er is geen Heiland dan Ik.

a) Isaiah 43:11. Hosea 12:10. b) 2 Samuel 22:32. Psalms 18:32.

1) Hiermede komt de Heere God weer terug op hetgeen Hij voor Zijn volk is geweest, om daarmee nog eens te wijzen op het trouweloze van den afval en dezen in het helderst daglicht te stellen. Als Israël uitgered was uit grote ellende, dan was het immer door de hand des Heeren, en nooit door de stomme afgoden.

Vers 4

4. Ik ben toch de HEERE, die Zich als uw God a), als de machtige Helper en Raadsman van Egypteland af bij den uittocht bewezen heeft; daarom zoudt gij genen anderen God kennen b), dan Mij alleen, want gij hebt van niemand anders hulp en redding ondervonden dan van Mij; want er is geen Heiland dan Ik.

a) Isaiah 43:11. Hosea 12:10. b) 2 Samuel 22:32. Psalms 18:32.

1) Hiermede komt de Heere God weer terug op hetgeen Hij voor Zijn volk is geweest, om daarmee nog eens te wijzen op het trouweloze van den afval en dezen in het helderst daglicht te stellen. Als Israël uitgered was uit grote ellende, dan was het immer door de hand des Heeren, en nooit door de stomme afgoden.

Vers 5

5. Ik heb u reeds gekend in de woestijn, door welke Ik u gedurende 40 jaren leidde, in een zeer heet land, waarin gij zonder Mij zoudt versmacht zijn.

Ja Heere, Gij hebt mij inderdaad gekend in mijn gevallen staat, en toen koos Gij mij reeds voor U zelven! Toen ik afkerig was, en mij zelven verfoeide, naamt Gij mij als Uw kind aan, en vervuldet Gij mijne dringende behoeften. Uw naam zij voor eeuwig gezegend voor deze vrije, rijke, overvloedige genade. Daarna is mijne inwendige bevinding dikwijls ene woestenij geweest, maar Gij hebt mij toch als Uw liefste erkend, en hebt stromen van liefde en genade in mij gestort om mij te verheugen en vruchtbaar te maken. Ja, toen mijn uitwendige toestand het slechts was, en ik in een land van droogte omzwierf, heeft Uwe liefde-nabijheid mij verkwist. De mensen hebben mij niet gekend, toen verachting mijn deel was; maar Gij hebt mijne ziel in tegenspoed gekend, want gene droefheid verduistert den glans Uwer liefde. Zeer genadige Heere, ik prijs U voor al uwe getrouwheid in droeve omstandigheden, en ik betreur het, dat ik U soms vergeten en mij zelven groot gemaakt heb, wanneer ik alles aan Uwe zachtmoedigheid en liefde te danken had! Wees Uwen dienstknecht hierin genadig! Mijne ziel, als Jezus u alzo in uw lagen staat erkende, wees verzekerd dat gij Hem en Zijne zaak toebehoort, nu gij voorspoedig zijt. Wees niet zo opgeblazen door uw wereldsen vooruitgang, dat gij u de waarheid schaamt. Volg Jezus in de woestijn, draag het kruis met Hem, als de hitte der vervolging ondraaglijk wordt. Hij erkende u, o mijne ziel, in uwe armoede en schande; wees nooit zo verraderlijk u Zijner te schamen. O, er is des te meer schande in de gedachte, mij mijns welbeminden te schamen. Jezus, mijne ziel kleeft U aan.

Ik zoek U op den helderen dag, Zowel als in den nacht van zorgen; Van Uwen lichtglans wil ik licht, Van Uwe schoonheid, schoonheid borgen.

.

Vers 5

5. Ik heb u reeds gekend in de woestijn, door welke Ik u gedurende 40 jaren leidde, in een zeer heet land, waarin gij zonder Mij zoudt versmacht zijn.

Ja Heere, Gij hebt mij inderdaad gekend in mijn gevallen staat, en toen koos Gij mij reeds voor U zelven! Toen ik afkerig was, en mij zelven verfoeide, naamt Gij mij als Uw kind aan, en vervuldet Gij mijne dringende behoeften. Uw naam zij voor eeuwig gezegend voor deze vrije, rijke, overvloedige genade. Daarna is mijne inwendige bevinding dikwijls ene woestenij geweest, maar Gij hebt mij toch als Uw liefste erkend, en hebt stromen van liefde en genade in mij gestort om mij te verheugen en vruchtbaar te maken. Ja, toen mijn uitwendige toestand het slechts was, en ik in een land van droogte omzwierf, heeft Uwe liefde-nabijheid mij verkwist. De mensen hebben mij niet gekend, toen verachting mijn deel was; maar Gij hebt mijne ziel in tegenspoed gekend, want gene droefheid verduistert den glans Uwer liefde. Zeer genadige Heere, ik prijs U voor al uwe getrouwheid in droeve omstandigheden, en ik betreur het, dat ik U soms vergeten en mij zelven groot gemaakt heb, wanneer ik alles aan Uwe zachtmoedigheid en liefde te danken had! Wees Uwen dienstknecht hierin genadig! Mijne ziel, als Jezus u alzo in uw lagen staat erkende, wees verzekerd dat gij Hem en Zijne zaak toebehoort, nu gij voorspoedig zijt. Wees niet zo opgeblazen door uw wereldsen vooruitgang, dat gij u de waarheid schaamt. Volg Jezus in de woestijn, draag het kruis met Hem, als de hitte der vervolging ondraaglijk wordt. Hij erkende u, o mijne ziel, in uwe armoede en schande; wees nooit zo verraderlijk u Zijner te schamen. O, er is des te meer schande in de gedachte, mij mijns welbeminden te schamen. Jezus, mijne ziel kleeft U aan.

Ik zoek U op den helderen dag, Zowel als in den nacht van zorgen; Van Uwen lichtglans wil ik licht, Van Uwe schoonheid, schoonheid borgen.

.

Vers 6

6. Daarna zijn zij, nadat het vruchtbaar Kanan hunlieder weide was geworden, zat geworden; als zij zat zijn geworden, heeft zich hun ondankbaar en hoogmoedig hart verheven; daarom hebben Zij Mij vergeten, gelijk hun reeds Mozes (Deuteronomy 8:11, Deuteronomy 8:11) waarschuwend voorzegd heeft (Deuteronomy 32:15).

Niets beledigt God meer, dan de ondankbaarheid der zielen, die zich aan Hem niet willen overgeven, of die, nadat zij het deden, zich weer aan Zijne leiding onttrokken. Hij spreekt zo dikwijls daarvan in zulke uitdrukkingen, dat men daaruit wel kan zien, hoezeer Hem dat mishaagt en beledigt. O God! het schijnt bijna, alsof Uwe gehele gelukzaligheid afhing van deze gelatenheid en overgave van hen, die U de ziel vrijwillig toevertrouwden. O gij, ondankbare zielen! moest u dat niet genoeg zijn, zonder enig ander nut of voordeel van uwe overgave te verlangen, dan dat het Gode welgevallig is, om u met alle macht tot onderwerping te dringen? (MAD DE GUYON).

Vers 6

6. Daarna zijn zij, nadat het vruchtbaar Kanan hunlieder weide was geworden, zat geworden; als zij zat zijn geworden, heeft zich hun ondankbaar en hoogmoedig hart verheven; daarom hebben Zij Mij vergeten, gelijk hun reeds Mozes (Deuteronomy 8:11, Deuteronomy 8:11) waarschuwend voorzegd heeft (Deuteronomy 32:15).

Niets beledigt God meer, dan de ondankbaarheid der zielen, die zich aan Hem niet willen overgeven, of die, nadat zij het deden, zich weer aan Zijne leiding onttrokken. Hij spreekt zo dikwijls daarvan in zulke uitdrukkingen, dat men daaruit wel kan zien, hoezeer Hem dat mishaagt en beledigt. O God! het schijnt bijna, alsof Uwe gehele gelukzaligheid afhing van deze gelatenheid en overgave van hen, die U de ziel vrijwillig toevertrouwden. O gij, ondankbare zielen! moest u dat niet genoeg zijn, zonder enig ander nut of voordeel van uwe overgave te verlangen, dan dat het Gode welgevallig is, om u met alle macht tot onderwerping te dringen? (MAD DE GUYON).

Vers 7

7. Dies werd Ik, wiens weide hen gevoed had en dien zij nochtans vergaten, hun Mijne ondankbare, vet gewordene kudde, als een felle leeuw, die de kudde zonder verschoning verscheurt; als een luipaard loerde Ik op den weg 1); waar de kudde heentrekt, om ze ook daar te overvallen (Hosea 5:4).

1) Dit alles leert ons, dat misbruikte goedheid in te grotere strengheid verkeert. Zij, die God versmaden en tergen, als Hij voor hen is als een zorgvol en teder herder, zullen bevinden, dat Hij zelf voor Zijn eigen kudde zijn zal, als de roofdieren zijn. In degenen, die God lang met veel zachtmoedigheid te vergeefs gedragen heeft en met vele genegenheid genodigd, zal Hij Zijn toorn bewijzen en hen vaten des toorns maken.

Vers 7

7. Dies werd Ik, wiens weide hen gevoed had en dien zij nochtans vergaten, hun Mijne ondankbare, vet gewordene kudde, als een felle leeuw, die de kudde zonder verschoning verscheurt; als een luipaard loerde Ik op den weg 1); waar de kudde heentrekt, om ze ook daar te overvallen (Hosea 5:4).

1) Dit alles leert ons, dat misbruikte goedheid in te grotere strengheid verkeert. Zij, die God versmaden en tergen, als Hij voor hen is als een zorgvol en teder herder, zullen bevinden, dat Hij zelf voor Zijn eigen kudde zijn zal, als de roofdieren zijn. In degenen, die God lang met veel zachtmoedigheid te vergeefs gedragen heeft en met vele genegenheid genodigd, zal Hij Zijn toorn bewijzen en hen vaten des toorns maken.

Vers 8

8. Ik ontmoette hen als een beer, die van jongen beroofd is, en daarin gene verschoning kent, en scheurde het slot 1) huns harten; en Ik verslond ze aldaar op den weg, waar Ik ze vond, als een oude leeuw; het wild gedierte des velds verscheurde hen 2) (Leviticus 26:22) opdat zij zouden weten, hoe verschrikkelijk het is te vallen in de handen des levenden Gods (Hebrews 10:31).

De wilde dieren stellen de heidense machten der wereld voor, die op Gods bevel Zijn volk moeten tuchtigen, v r allen Assur. Merkwaardig is het, dat hier dezelfde dieren genoemd worden, door welke Daniël (7:4) het Chaldeeuws, Medo-Perzisch en Grieksch-Macedonisch wereldrijk voorstelt.

Eerst zal Ik hen ombrengen, vervolgens in stukken scheuren en het hart zelfs uitrukken; het is waarschijnlijk dat dit wreed gedierte, waarbij God Zich in Zijne oordelen vergelijkt, zich haast om zijne prooi op te scheuren, om het bloed te drinken, eer het besterft. Het woord "Segort" "Slot" vertaald, komt van het woord "Sagar" =" insluiten" en schijnt het pericordium te betekenen, dat een vet en dik vel is, hetwelk het hart omgeeft.

Vers 8

8. Ik ontmoette hen als een beer, die van jongen beroofd is, en daarin gene verschoning kent, en scheurde het slot 1) huns harten; en Ik verslond ze aldaar op den weg, waar Ik ze vond, als een oude leeuw; het wild gedierte des velds verscheurde hen 2) (Leviticus 26:22) opdat zij zouden weten, hoe verschrikkelijk het is te vallen in de handen des levenden Gods (Hebrews 10:31).

De wilde dieren stellen de heidense machten der wereld voor, die op Gods bevel Zijn volk moeten tuchtigen, v r allen Assur. Merkwaardig is het, dat hier dezelfde dieren genoemd worden, door welke Daniël (7:4) het Chaldeeuws, Medo-Perzisch en Grieksch-Macedonisch wereldrijk voorstelt.

Eerst zal Ik hen ombrengen, vervolgens in stukken scheuren en het hart zelfs uitrukken; het is waarschijnlijk dat dit wreed gedierte, waarbij God Zich in Zijne oordelen vergelijkt, zich haast om zijne prooi op te scheuren, om het bloed te drinken, eer het besterft. Het woord "Segort" "Slot" vertaald, komt van het woord "Sagar" =" insluiten" en schijnt het pericordium te betekenen, dat een vet en dik vel is, hetwelk het hart omgeeft.

Vers 9

9. Het dienen van andere goden heeft u bedorven, o Israël! want in Mij is uwe hulp, om van alle uit- en inwendige vijanden verlost te worden, en tegen Mij zijt gij opgestaan door u los te scheuren van den waren godsdienst en van het koninkrijk der belofte.

Al uw ongeluk komt van uzelven, aan God is het u zegen te geven. Het is gelijk Augustinus zegt: God doet veel goeds aan den mens, dat de mens niet bemerkt, maar de mens doet niets, waarvan God niet bewerkt, dat hij het doet. " Even als uit Gods liefde niets kwaads in ons opwassen kan, maar alles goeds, zo is de eigenliefde de wortel van alle kwaad in ons, waaruit alle kwaad voortkomt. Van daar komt alle ongerechtigheid, zonde, boosheid, blindheid, onwetendheid, en zo maakt de mens zijnen wil tot enen valsen god. En gelijk de ware God de oorsprong is van alles goeds, zo is de valse god `s mensen eigen wil, een oorsprong van alle kwaad. En daar het schepsel uit niets gemaakt is, en in zich gene bestendigheid en vastheid bezit, maar altijd van nature tot niets terugkeert en altijd hulpbehoevend is, zo kan de mens in zichzelven gene bestendigheid en zekerheid hebben, maar wankelt hij altijd heen en weer, is altijd behoeftig, kan nooit rusten. (JOH. ARNDT).

Vers 9

9. Het dienen van andere goden heeft u bedorven, o Israël! want in Mij is uwe hulp, om van alle uit- en inwendige vijanden verlost te worden, en tegen Mij zijt gij opgestaan door u los te scheuren van den waren godsdienst en van het koninkrijk der belofte.

Al uw ongeluk komt van uzelven, aan God is het u zegen te geven. Het is gelijk Augustinus zegt: God doet veel goeds aan den mens, dat de mens niet bemerkt, maar de mens doet niets, waarvan God niet bewerkt, dat hij het doet. " Even als uit Gods liefde niets kwaads in ons opwassen kan, maar alles goeds, zo is de eigenliefde de wortel van alle kwaad in ons, waaruit alle kwaad voortkomt. Van daar komt alle ongerechtigheid, zonde, boosheid, blindheid, onwetendheid, en zo maakt de mens zijnen wil tot enen valsen god. En gelijk de ware God de oorsprong is van alles goeds, zo is de valse god `s mensen eigen wil, een oorsprong van alle kwaad. En daar het schepsel uit niets gemaakt is, en in zich gene bestendigheid en vastheid bezit, maar altijd van nature tot niets terugkeert en altijd hulpbehoevend is, zo kan de mens in zichzelven gene bestendigheid en zekerheid hebben, maar wankelt hij altijd heen en weer, is altijd behoeftig, kan nooit rusten. (JOH. ARNDT).

Vers 10

10. Waar is uw koning nu, dien gij uzelven gekozen hebt? dat hij u, zo hij kan, behoude in al uwe steden; wanneer Assur u met grote macht zal overvallen, en waar zijn uwe onrechtvaardige richtersof koninklijke raadslieden, waar gij na Salomo's dood, in opstand tegen Rehabeam en tegen Mij, van zeidet: Geef mij enen eigen koning en vorsten 1), want ik kan met Davids huis niet langer gemeenschap hebben (1 Kings 12:16).

1) Hij bespot de Israëlieten, dewijl zij zagen dat hun koning reeds beroofd was van alle macht om te helpen, ook alle vorsten zowel de voorzichtigheid misten, als alle andere middelen. Dewijl er bij de mensen niets geen bescherming was, leert de Profeet dat Israël te vergeefs heeft vertrouwd, waar het meende zich veilig te verbergen onder de schaduw van den koning, terwijl het veilig was, zolang het geregeerd werd door wijze mannen. Dit alles zegt hij is ijdel.

Uit deze vraag blijkt niet, dat de Profeet op enen tijd doelt, wanneer in het rijk van Israël in `t geheel geen koning aanwezig was, maar hij wil zeggen, dat het koningschap van Israël, dat is voortgekomen uit opstand tegen den Heere en Zijnen Gezalfde, niet in staat zou zijn Israël van den ondergang te redden.

Vers 10

10. Waar is uw koning nu, dien gij uzelven gekozen hebt? dat hij u, zo hij kan, behoude in al uwe steden; wanneer Assur u met grote macht zal overvallen, en waar zijn uwe onrechtvaardige richtersof koninklijke raadslieden, waar gij na Salomo's dood, in opstand tegen Rehabeam en tegen Mij, van zeidet: Geef mij enen eigen koning en vorsten 1), want ik kan met Davids huis niet langer gemeenschap hebben (1 Kings 12:16).

1) Hij bespot de Israëlieten, dewijl zij zagen dat hun koning reeds beroofd was van alle macht om te helpen, ook alle vorsten zowel de voorzichtigheid misten, als alle andere middelen. Dewijl er bij de mensen niets geen bescherming was, leert de Profeet dat Israël te vergeefs heeft vertrouwd, waar het meende zich veilig te verbergen onder de schaduw van den koning, terwijl het veilig was, zolang het geregeerd werd door wijze mannen. Dit alles zegt hij is ijdel.

Uit deze vraag blijkt niet, dat de Profeet op enen tijd doelt, wanneer in het rijk van Israël in `t geheel geen koning aanwezig was, maar hij wil zeggen, dat het koningschap van Israël, dat is voortgekomen uit opstand tegen den Heere en Zijnen Gezalfde, niet in staat zou zijn Israël van den ondergang te redden.

Vers 11

11. Ik gaf u, toen gij het oproerig verlangdet, enen a) koning, maar in Mijnen toorn, om u door uw eigen verlangen, door uwe koningen te straffen 1), en nam hem weg, (zal hem wegnemen) in Mijne verbolgenheid, wanneer Ik u van Mijn aangezicht zal verstoten en den heidenen overgeven, zodat uw eigengemaakt koningschap zal vernietigd worden.

a) Deuteronomy 8:5; Deuteronomy 15:23; Deuteronomy 16:1.

1) Al ziet dit voornamelijk op die koningen in Israël, die door zamenzwering en moord spoedig elkaar opvolgden, en aan het rijk in bijzondere mate den ondergang bereidden, zo bedoelt het toch de Profeet van alle koningen zonder uitzondering; want zij allen volhardden in den opstand tegen het uitverkoren huis van David, waaraan de belofte toekwam, en in den afgodischen kalverendienst, welke het volk bevestigde in den afval van den Heere. Zo strafte de Heere den opstand des volks tegen Davids huis door de koningen, welke zij zelf gewenst hadden. Volgens de eeuwige wet van Zijn rijk strafte Hij toch elken zondaar met datgene, waarmee hij zichzelven bezondigd heeft; hij straft de zonde door nieuwe zonde, en slaat den enen duivel door den anderen dood.

Zo worden dus de personen der beheersers toegedeeld naar de verdiensten der onderdanen. Zo worden de daden der regenten volgens de gesteldheid der onderdanen geleid, zodat ook dikwijls het leven van enen waarlijk goeden herder tot ongeluk der kudde wordt.

De val der koningen is de straf der volken, want gelijk wij door hun deugd worden bewaard, zo geraken wij door hun zonde in het ongeluk.

In de eerste plaats wijst hier de Profeet op de zonde van Israël tegen Davids huis. Want wel kwam de scheuring van het rijk, om de zonde van Salomo hem tot straf, maar vrijwillig heeft Efraïm Davids huis de gehoorzaamheid opgezegd. Wel ging het naar den Raad Gods, dat over Israël Jerobeam zou heersen, maar toch nimmer naar het bevel des Heeren, dat Israël zich zou losscheuren van het rijk van Juda.

Vers 11

11. Ik gaf u, toen gij het oproerig verlangdet, enen a) koning, maar in Mijnen toorn, om u door uw eigen verlangen, door uwe koningen te straffen 1), en nam hem weg, (zal hem wegnemen) in Mijne verbolgenheid, wanneer Ik u van Mijn aangezicht zal verstoten en den heidenen overgeven, zodat uw eigengemaakt koningschap zal vernietigd worden.

a) Deuteronomy 8:5; Deuteronomy 15:23; Deuteronomy 16:1.

1) Al ziet dit voornamelijk op die koningen in Israël, die door zamenzwering en moord spoedig elkaar opvolgden, en aan het rijk in bijzondere mate den ondergang bereidden, zo bedoelt het toch de Profeet van alle koningen zonder uitzondering; want zij allen volhardden in den opstand tegen het uitverkoren huis van David, waaraan de belofte toekwam, en in den afgodischen kalverendienst, welke het volk bevestigde in den afval van den Heere. Zo strafte de Heere den opstand des volks tegen Davids huis door de koningen, welke zij zelf gewenst hadden. Volgens de eeuwige wet van Zijn rijk strafte Hij toch elken zondaar met datgene, waarmee hij zichzelven bezondigd heeft; hij straft de zonde door nieuwe zonde, en slaat den enen duivel door den anderen dood.

Zo worden dus de personen der beheersers toegedeeld naar de verdiensten der onderdanen. Zo worden de daden der regenten volgens de gesteldheid der onderdanen geleid, zodat ook dikwijls het leven van enen waarlijk goeden herder tot ongeluk der kudde wordt.

De val der koningen is de straf der volken, want gelijk wij door hun deugd worden bewaard, zo geraken wij door hun zonde in het ongeluk.

In de eerste plaats wijst hier de Profeet op de zonde van Israël tegen Davids huis. Want wel kwam de scheuring van het rijk, om de zonde van Salomo hem tot straf, maar vrijwillig heeft Efraïm Davids huis de gehoorzaamheid opgezegd. Wel ging het naar den Raad Gods, dat over Israël Jerobeam zou heersen, maar toch nimmer naar het bevel des Heeren, dat Israël zich zou losscheuren van het rijk van Juda.

Vers 12

12. Efraïms ongerechtigheid, alle zonde van Israëls rijk, is zamengebonden en als in een bundel bewaard; zijne is opgeleid, totdat op eens alles te zamen zal worden bezocht (Deuteronomy 32:34).

Vers 12

12. Efraïms ongerechtigheid, alle zonde van Israëls rijk, is zamengebonden en als in een bundel bewaard; zijne is opgeleid, totdat op eens alles te zamen zal worden bezocht (Deuteronomy 32:34).

Vers 13

13. Smarten ener barende vrouw zullen hem aankomen; gelijk deze smarten heeft, voordat een nieuw leven in haar kind is geboren; zo zal Ik ook zware beproevingen laten komen, die hun echter tot loutering en bekering en tot voortbrenging van nieuwe toestanden zullen dienen; hij is een onwijs kind, dat de tijd zijner bezoeking niet erkent (Deuteronomy 32:6, Deuteronomy 32:28, ); want anders zou hij genen tijd in de kindergeboorte blijven staan, hij haast zich niet, als de geboorteweeën aanwezig zijn, tot de geboorte 1), en stelt zich zo aan `t gevaar bloot van niet te zullen komen; zo weigert Israël ook in de ellenden en in de gerichten des Heeren, om zich te bekeren 2).

1) Efraïm is hier beide, ene moeder, die baren moet, en een kind, dat geboren moet worden.

2) Reeds deze plaats in haar verband (Hosea 13:14) ware genoeg geweest, om den leraar in Israël, als Nikodemus, (John 4:1) in het geheim der wedergeboorte in te leiden. Hoe langer de geboorte wordt vertraagd, des te langer duren ook de barensweeën. Hoe langer Efraïm zich aankant tegen de wedergeboorte door bekering tot God, des te langer en smartelijker zijn ook de kastijdingen (vgl. Jeremiah 25:17, Jeremiah 25:18). Het zou grote ongerijmdheid zijn, zich in het beslissende ogenblik te willen verzetten tegen den aandrang tot de geboorte; even onverstandig is het, wanneer de mens, door angst en zielepijn gedrongen, zich zou willen verzetten tegen den drang van Gods Geest. De vrucht der weeën wordt dan in de geboorte verstikt. Hosea spreekt hier ene eeuwige wet van het geestelijke leven uit, die met ene verwante verordening in het natuurleven overeenstemt. De gevolgen en uitwerkselen dezer wet komen wel is waar eerst onder het Nieuwe Verbond duidelijk en samenhangend aan het licht, maar in de toepassing op het volk des Heeren worden zij reeds door de Profeten, vooral door Jesaja en Ezechiël ontwikkeld. Zij dragen kennis van Israëls wedergeboorte ten eeuwigen leven, die in den laatsten tijd zeker zal plaats hebben.

Vers 13

13. Smarten ener barende vrouw zullen hem aankomen; gelijk deze smarten heeft, voordat een nieuw leven in haar kind is geboren; zo zal Ik ook zware beproevingen laten komen, die hun echter tot loutering en bekering en tot voortbrenging van nieuwe toestanden zullen dienen; hij is een onwijs kind, dat de tijd zijner bezoeking niet erkent (Deuteronomy 32:6, Deuteronomy 32:28, ); want anders zou hij genen tijd in de kindergeboorte blijven staan, hij haast zich niet, als de geboorteweeën aanwezig zijn, tot de geboorte 1), en stelt zich zo aan `t gevaar bloot van niet te zullen komen; zo weigert Israël ook in de ellenden en in de gerichten des Heeren, om zich te bekeren 2).

1) Efraïm is hier beide, ene moeder, die baren moet, en een kind, dat geboren moet worden.

2) Reeds deze plaats in haar verband (Hosea 13:14) ware genoeg geweest, om den leraar in Israël, als Nikodemus, (John 4:1) in het geheim der wedergeboorte in te leiden. Hoe langer de geboorte wordt vertraagd, des te langer duren ook de barensweeën. Hoe langer Efraïm zich aankant tegen de wedergeboorte door bekering tot God, des te langer en smartelijker zijn ook de kastijdingen (vgl. Jeremiah 25:17, Jeremiah 25:18). Het zou grote ongerijmdheid zijn, zich in het beslissende ogenblik te willen verzetten tegen den aandrang tot de geboorte; even onverstandig is het, wanneer de mens, door angst en zielepijn gedrongen, zich zou willen verzetten tegen den drang van Gods Geest. De vrucht der weeën wordt dan in de geboorte verstikt. Hosea spreekt hier ene eeuwige wet van het geestelijke leven uit, die met ene verwante verordening in het natuurleven overeenstemt. De gevolgen en uitwerkselen dezer wet komen wel is waar eerst onder het Nieuwe Verbond duidelijk en samenhangend aan het licht, maar in de toepassing op het volk des Heeren worden zij reeds door de Profeten, vooral door Jesaja en Ezechiël ontwikkeld. Zij dragen kennis van Israëls wedergeboorte ten eeuwigen leven, die in den laatsten tijd zeker zal plaats hebben.

Vers 14

14. Doch zij, die Hij getrouw zijn, behoeven bij zulke verschrikkingen niet te vrezen noch te wanhopen, want Ik zal hen, allen, die zich door Mijne straffen laten louteren en bekeren, van het geweld der hel verlossen, van het dodenrijk (Job. 7:9), zodat Ik ze weer aanneem, ja eindelijk in de opstanding des vleses van alle kwaad verlos (Ezekiel 37:1). Ik zal ze vrijmaken van den geestelijken en ten laatste ook van den lichamelijken en eeuwigen dood (Romans 5:12, Romans 5:16. Hebrews 2:14, 2 Timothy 1:10 dood waar zijn uwe pestilentiën? hel waar is uw verderf 1) wanneer Ik door den dood des groten Hogepriesters, Mijnen eniggeborenen Zoon, de macht ontneem aan hem, die het geweld des doods heeft 1). Aan zulk ene troostvolle, heerlijke toezegging moogt gij niet twijfelen. Berouw zal van of voor Mijne ogen verborgen zijn 2); Ik ben de Onveranderlijke, Getrouwe, die zeker houdt, wat Ik beloof (1 Samuel 15:29. Numbers 23:19. Romans 11:29).

1) Even als de grote profetie van de weer levend wordende doodsbeenderen in Ezekiel 37:1 hare eerste vervulling vindt in de herstelling en wederopname of bekering van het door zijnen God verstoten volk Gods, maar in hare diepte duidelijk wijst op de volkomene overwinning van zonde, dood en hel, zo ook de grote belofte van ons vers. Daarom heeft Paulus (1 Corinthians 15:54 vv.) deze in verbinding met het woord (Isaiah 25:8): "de dood is verslonden tot overwinning" (zie de op Isaiah 25:8) herhaald, als hij van de vernietiging des doods in de opstanding van den jongsten dag door Jezus Christus spreekt. Minder juist is de vertaling van Luther: "dood! Ik zal u een gif zijn, graf Ik zal u ene pest zijn. " Die der Vulgata is: Ero mors tua, o mors; morsus tuus ero, inferne. (Dood Ik zal uw dood zijn; hel Ik zal uw dodelijke beet wezen).

Hiermede spreekt de Verlosser twee grote tegenstanders en hoofdvijanden van het menselijk geslacht aan, die Hij als koningen der zonden oproept tot den strijd, en wie Hij Zijne overwinning aankondigt. Dat was een vergif voor de hel, dat de liefde Gods in haar kwam en haar in de zielen doodde, dat was voor den dood ene pestilentie, een sterven, een verbreken. Hij moest in het heden lijden, opdat een eeuwig leven uit Hem voortkwam.

Daarmee wordt het geestelijk koninkrijk van den Heere beloofd, die Zich door den dood heeft laten inslikken en door de hel verslinden, opdat Hij die vijanden in Zichzelven ons ten zegen zou overwinnen. Want Hij heeft door Zijnen dood en Zijn sterven aan den eeuwigen en lichamelijken dood alle macht ontnomen, en dien voor eeuwig verslonden, en daarentegen ene eeuwige gerechtigheid, leven, vreugde en zaligheid aan den dag gebracht en opgericht. Daarom is Hij van den dode wederom opgestaan, opdat Hij door Zijne zalige en blijde opstanding de wrede en onoverwinnelijke vijanden van het menselijk geslacht, namelijk wet, zonde, dood, wereld, duivel, hel en verdoemenis zou overwinnen, gevangen nemen en uitplunderen, gelijk Hij dan ook dit heerlijk en met grote zegen heeft volbracht, de gevangenis heeft gevangen genomen, openlijk ten toon heeft gesteld, en een triomftocht er van heeft gemaakt, en alles weer heeft terecht gebracht, zodat nu ieder, die zich aan dezen overwinnaar vasthoudt en in Hem gelooft, tot dood en hel kan zeggen: "dood! waar is uw prikkel, enz. " (NIC. SELNECCER).

Daarom triomfeerden de heilige martelaars door de verdienste en de kracht van Christus over martelingen en dood. Zij overwonnen den dood in den dood, en gingen in de zalige eeuwigheid: "Dezen overgang tot het leven noemen de ongelukkige ongelovigen den dood; de gelovige noemt het zijn pascha, omdat hij der wereld sterft, opdat hij Gode volkomen leve. "

Alhoewel Israël naar den vlese was ondergegaan door de verwoesting, zo had God toch barmhartigheid over Zijn geestelijk Israël, om hetwelk alle de beloften hare volkomen vervulling moesten hebben en deze onder de overigen, want op hen past de Apostel dezelve toe, en bijzonder op de zalige opstanding der gelovigen in dien groten dag, nochthans niet met uitsluiting van hun geestelijke opstanding uit den dood der zonde, tot een heilig, hemels, geestelijk en goddelijk leven.

2) Hiermede verzekert de Heere, dat deze belofte vast, zeker is, waarover Hij geen berouw zal hebben. Is de Heere zeker in Zijn dreiging, nog veel vaster in Zijne beloften, die Hij aan Zijn volk doet. In den weg der bekering is er waarlijk vrede en leven.

Vers 14

14. Doch zij, die Hij getrouw zijn, behoeven bij zulke verschrikkingen niet te vrezen noch te wanhopen, want Ik zal hen, allen, die zich door Mijne straffen laten louteren en bekeren, van het geweld der hel verlossen, van het dodenrijk (Job. 7:9), zodat Ik ze weer aanneem, ja eindelijk in de opstanding des vleses van alle kwaad verlos (Ezekiel 37:1). Ik zal ze vrijmaken van den geestelijken en ten laatste ook van den lichamelijken en eeuwigen dood (Romans 5:12, Romans 5:16. Hebrews 2:14, 2 Timothy 1:10 dood waar zijn uwe pestilentiën? hel waar is uw verderf 1) wanneer Ik door den dood des groten Hogepriesters, Mijnen eniggeborenen Zoon, de macht ontneem aan hem, die het geweld des doods heeft 1). Aan zulk ene troostvolle, heerlijke toezegging moogt gij niet twijfelen. Berouw zal van of voor Mijne ogen verborgen zijn 2); Ik ben de Onveranderlijke, Getrouwe, die zeker houdt, wat Ik beloof (1 Samuel 15:29. Numbers 23:19. Romans 11:29).

1) Even als de grote profetie van de weer levend wordende doodsbeenderen in Ezekiel 37:1 hare eerste vervulling vindt in de herstelling en wederopname of bekering van het door zijnen God verstoten volk Gods, maar in hare diepte duidelijk wijst op de volkomene overwinning van zonde, dood en hel, zo ook de grote belofte van ons vers. Daarom heeft Paulus (1 Corinthians 15:54 vv.) deze in verbinding met het woord (Isaiah 25:8): "de dood is verslonden tot overwinning" (zie de op Isaiah 25:8) herhaald, als hij van de vernietiging des doods in de opstanding van den jongsten dag door Jezus Christus spreekt. Minder juist is de vertaling van Luther: "dood! Ik zal u een gif zijn, graf Ik zal u ene pest zijn. " Die der Vulgata is: Ero mors tua, o mors; morsus tuus ero, inferne. (Dood Ik zal uw dood zijn; hel Ik zal uw dodelijke beet wezen).

Hiermede spreekt de Verlosser twee grote tegenstanders en hoofdvijanden van het menselijk geslacht aan, die Hij als koningen der zonden oproept tot den strijd, en wie Hij Zijne overwinning aankondigt. Dat was een vergif voor de hel, dat de liefde Gods in haar kwam en haar in de zielen doodde, dat was voor den dood ene pestilentie, een sterven, een verbreken. Hij moest in het heden lijden, opdat een eeuwig leven uit Hem voortkwam.

Daarmee wordt het geestelijk koninkrijk van den Heere beloofd, die Zich door den dood heeft laten inslikken en door de hel verslinden, opdat Hij die vijanden in Zichzelven ons ten zegen zou overwinnen. Want Hij heeft door Zijnen dood en Zijn sterven aan den eeuwigen en lichamelijken dood alle macht ontnomen, en dien voor eeuwig verslonden, en daarentegen ene eeuwige gerechtigheid, leven, vreugde en zaligheid aan den dag gebracht en opgericht. Daarom is Hij van den dode wederom opgestaan, opdat Hij door Zijne zalige en blijde opstanding de wrede en onoverwinnelijke vijanden van het menselijk geslacht, namelijk wet, zonde, dood, wereld, duivel, hel en verdoemenis zou overwinnen, gevangen nemen en uitplunderen, gelijk Hij dan ook dit heerlijk en met grote zegen heeft volbracht, de gevangenis heeft gevangen genomen, openlijk ten toon heeft gesteld, en een triomftocht er van heeft gemaakt, en alles weer heeft terecht gebracht, zodat nu ieder, die zich aan dezen overwinnaar vasthoudt en in Hem gelooft, tot dood en hel kan zeggen: "dood! waar is uw prikkel, enz. " (NIC. SELNECCER).

Daarom triomfeerden de heilige martelaars door de verdienste en de kracht van Christus over martelingen en dood. Zij overwonnen den dood in den dood, en gingen in de zalige eeuwigheid: "Dezen overgang tot het leven noemen de ongelukkige ongelovigen den dood; de gelovige noemt het zijn pascha, omdat hij der wereld sterft, opdat hij Gode volkomen leve. "

Alhoewel Israël naar den vlese was ondergegaan door de verwoesting, zo had God toch barmhartigheid over Zijn geestelijk Israël, om hetwelk alle de beloften hare volkomen vervulling moesten hebben en deze onder de overigen, want op hen past de Apostel dezelve toe, en bijzonder op de zalige opstanding der gelovigen in dien groten dag, nochthans niet met uitsluiting van hun geestelijke opstanding uit den dood der zonde, tot een heilig, hemels, geestelijk en goddelijk leven.

2) Hiermede verzekert de Heere, dat deze belofte vast, zeker is, waarover Hij geen berouw zal hebben. Is de Heere zeker in Zijn dreiging, nog veel vaster in Zijne beloften, die Hij aan Zijn volk doet. In den weg der bekering is er waarlijk vrede en leven.

Vers 15

15. Want hij, Efraïm, wien zijn grootvader Jakob op grond van dezen zijnen naam dubbele vruchtbaarheid en groten zegen heeft voorzegd (Genesis 41:52; Genesis 48:20; Genesis 49:22), zalgewis nog eens vrucht voortbrengen, die tot in het eeuwige leven blijft, onder de broederen, de overige stammen van het volk Gods, wanneer het zich eens door de gerichten Gods laat verootmoedigden, zich tot zijnen God bekeert en zich het ware Israël, de strijder met God betoont. Doch er zaldaarentegen een vernietigende oostewind van de zijde der woestijnkomen over degenen, die in Efraïm tot Kanan zijn geworden (Hosea 12:8) en zich niet bekeren, een wind des HEEREN, namelijk de Assyriër, dien de Heere tot verwoesting zendt, opkomende uit de woestijn. En zijne springader, waaruit zij tot hiertoe bestaan en leven putten, zal uitdrogen, en zijne fontein van macht en rijkdom, als de vruchtbaarheid van hun land, hun handel enz. zal door verwoesting verdrogen; diezelve vijandelijke veroveraar zal den schat van alle gewenste huisraad roven 1), dien zij in de hoofdstad hebben opgestapeld.

1) De Heere wijst hierop het groot verschil tussen het geestelijk Efraïm of Israël en het natuurlijke. Het geestelijk Israël zal bloeien en vrucht voortbrengen, maar het vleselijk Efraïm zal te gronde gaan.

Vers 15

15. Want hij, Efraïm, wien zijn grootvader Jakob op grond van dezen zijnen naam dubbele vruchtbaarheid en groten zegen heeft voorzegd (Genesis 41:52; Genesis 48:20; Genesis 49:22), zalgewis nog eens vrucht voortbrengen, die tot in het eeuwige leven blijft, onder de broederen, de overige stammen van het volk Gods, wanneer het zich eens door de gerichten Gods laat verootmoedigden, zich tot zijnen God bekeert en zich het ware Israël, de strijder met God betoont. Doch er zaldaarentegen een vernietigende oostewind van de zijde der woestijnkomen over degenen, die in Efraïm tot Kanan zijn geworden (Hosea 12:8) en zich niet bekeren, een wind des HEEREN, namelijk de Assyriër, dien de Heere tot verwoesting zendt, opkomende uit de woestijn. En zijne springader, waaruit zij tot hiertoe bestaan en leven putten, zal uitdrogen, en zijne fontein van macht en rijkdom, als de vruchtbaarheid van hun land, hun handel enz. zal door verwoesting verdrogen; diezelve vijandelijke veroveraar zal den schat van alle gewenste huisraad roven 1), dien zij in de hoofdstad hebben opgestapeld.

1) De Heere wijst hierop het groot verschil tussen het geestelijk Efraïm of Israël en het natuurlijke. Het geestelijk Israël zal bloeien en vrucht voortbrengen, maar het vleselijk Efraïm zal te gronde gaan.

Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Hosea 13". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/hosea-13.html. 1862-80.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile