Lectionary Calendar
Friday, November 22nd, 2024
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
Attention!
For 10¢ a day you can enjoy StudyLight.org ads
free while helping to build churches and support pastors in Uganda.
Click here to learn more!

Bible Commentaries
Hosea 14

Dächsel BijbelverklaringDächsel Bijbelverklaring

Zoek naar…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, HOSEA 14

Hosea 14:1.

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, HOSEA 14

Hosea 14:1.

Vers 1

1. Die hoofdstad Samaria zal dan ook de zware schuld, die zij op zich heeft geladen, moeten boeten, zij zal woest worden, want zij is weerspannig geweest tegen haren God, zij zullen door het zwaard der Assyriërs vallen; hun kinderkens, het zaad van booswichten, zullen verpletterd, en hun zwangere vrouwen zullen opengesneden worden (Hosea 10:14. 1 Kings 8:12; 1 Kings 15:16. Amos 1:3 v. 13).

Welke eenvoudigheid en kortheid! Welke kracht en diepte van hart doorvlijmende denkbeelden! Hosea heeft diepdenkende lezers nodig, want hij stipt als het ware slechts zijne denkbeelden aan. Hij wandelt als over de toppen der bergen, en de lezer moet de bergen beklimmen, om te weten, op welke hoogte hij staat. De gronddenkbeelden zijn eenvoudig, maar gewichtig, en hebben ene veelzijdige belangrijkheid, want het zijn die waarheden, waarop de wereldgeschiedenis en het wereldgericht steunen, op enen bepaalden tijd, op een enkel volk, op den stam Efraïm, gedurende het laatste uitstel der genade, toegepast. Zijne grootheid, zijne schuld, zijn ondergang, Gods genade en toorn, der koningen macht en vernietiging, de dood als straf der zonde, en in de straf de vernieuwende, den dood overwinnende genade, welk een geest is het, die dat alles in een zo klein bestek samenvoegt, om latere volken in geheel andere hemelstreken nog met zo krachtige spijs te voeden!

Is in het uiterste gedeelte van deze profetische rede kenbaar, dat de verheffing van den stam van Efraïm en diene neiging tot afgoderij van oude tijden af de allereerste grondslagen waren van al de volksonheilen, welke er in latere dagen plaats grepen, dan zien wij terug op de geschiedenis der Richteren na Jozua's dood, en wij herinneren ons dat de geringe aanvang van zulk enen kanker ene dodelijke kwaal worden kan. De oudste verleiding tot afgoderij gaf aan Israël in latere tijden de aanleiding tot den kalverdienst, terwijl deze telkens wederom tot afgoderij vervoerde, en maakte het volk thans rijp voor een spoedig verderf. En zullen wij dan met zulke wenken niet tot ons eigen hart en tot onze levensgeschiedenis, gelijk ook tot die van ons volk inkeren. Hoe klein, hoe onmerkbaar of spoedig te verhelpen schijnen soms de aanleidingen tot zonde in ons hart of in onze kindse dagen, maar hoezeer woelt en woedt en verderft menigmaal ene ontstokene drift of neiging, en brengt ons ons gehele leven door, tot ene gedurige struikeling, en soms zelfs tot enen zwaren val. Hoezeer dagtekenen soms grove gebreken en ongerechtigheden onder ene natie, van hun vroege en kleine beginselen, en tot welk ene oplettendheid behoort ons dat te leiden op ons zelven, op de uitgangen van ons hart, op de ontwikkeling onzer kinderen en ons gehele volks bestaan. Niet minder mogen wij hier onze aandacht vestigen op de ondankbaarheid der zonde, zo bij ons zelven als bij ons volk. Jehova had Israël van zijn eerste volksbestaan af bijzonder aangetrokken en gezegend; Hij had Zich zodanig verklaard en betoond dat zij in niemand hun God of Heiland moesten zoeken dan in Hem alleen; door barre en hete woestijnen had Hij ze heengeleid, en overvloedig gezegend, maar zij waren trots en weerbarstig geworden, en hadden God, hunnen Maker en Weldoener, verlaten. Welk een treffend beeld ook van den mens in het algemeen en van sommige zondaren in het bijzonder, ja ook van Neerlands volk! Of heeft Israëls God ook ons volk niet in dit goede land bevestigd, gezegend en groot gemaakt? Heeft Hij Zich niet, als de God des Verbonds, ook onder ons en aan een iegelijk onzer in den doop verklaard? Is het heil van land en volk en van elk mens niet eniglijk in Hem, die Zich in en door Christus Jezus als een Heiland en trouwe Verbondsgod heeft kenbaar gemaakt? Hoe snood ondankbaar is daarom de afwijking der natie, het ongelovig verwerpen van een ieder, welke niet naar de stem des Heeren luistert, en zijn heil niet zoekt in den Algenoegzame alleen. Was daarom de toorn des Heeren billijk over Zijn volk ontstoken, had Hij ze reeds meermalen en op verscheidene wijzen Zijn ongenoegen doen ondervinden, en was het dus kenbaar, dat in de verwerping van Jehova hun onheil lag, dan mogen ook wij dit ter harte nemen, en vooral als reeds zo menig volksonheil ons getroffen heeft, hetwelk ons door de hand des Heeren is toegekomen, en ons bange viel, dan mogen wij het opmerken, dat de Heere zelf de volksrampen in dat licht plaatst, uitdrukkelijk verklaart, dat de zonde ons verderft, en dat alleen in Hem ons heil is, opdat wij nog mogen wijs worden eer het te laat is. Of zien wij het niet duidelijk uit Jehova's eigen voorstel, dat noch koning, noch vorsten iets baten kunnen, wanneer zij in Gods ongunst werkzaam zijn? Israël had Jehova verworpen en enen koning begeerd. De Heere had in Saul enen koning gegeven in Zijnen toorn en dien weer verworpen in Zijne verbolgenheid; daarin lag de grondschets van des Heeren handelwijze voor al de volgende gedachten, en wat kon dan Efraïm thans anders verwachten, dan de rechtmatige gevolgen van hun eigene ongerechtigheid en dwaasheid, en zal dan de Heere niet door alle eeuwen en onder alle volken, vooral bij ene natie, welke in geschiedenis en beweldadiging zozeer aan Israël gelijk staat, dienzelfden regel volgen, en weten en beseffen wij dan niet wat ons te wachten staat? .

2.

GOD BETOONT DEN BOETVAARDIGEN GENADE.

Vers 1

1. Die hoofdstad Samaria zal dan ook de zware schuld, die zij op zich heeft geladen, moeten boeten, zij zal woest worden, want zij is weerspannig geweest tegen haren God, zij zullen door het zwaard der Assyriërs vallen; hun kinderkens, het zaad van booswichten, zullen verpletterd, en hun zwangere vrouwen zullen opengesneden worden (Hosea 10:14. 1 Kings 8:12; 1 Kings 15:16. Amos 1:3 v. 13).

Welke eenvoudigheid en kortheid! Welke kracht en diepte van hart doorvlijmende denkbeelden! Hosea heeft diepdenkende lezers nodig, want hij stipt als het ware slechts zijne denkbeelden aan. Hij wandelt als over de toppen der bergen, en de lezer moet de bergen beklimmen, om te weten, op welke hoogte hij staat. De gronddenkbeelden zijn eenvoudig, maar gewichtig, en hebben ene veelzijdige belangrijkheid, want het zijn die waarheden, waarop de wereldgeschiedenis en het wereldgericht steunen, op enen bepaalden tijd, op een enkel volk, op den stam Efraïm, gedurende het laatste uitstel der genade, toegepast. Zijne grootheid, zijne schuld, zijn ondergang, Gods genade en toorn, der koningen macht en vernietiging, de dood als straf der zonde, en in de straf de vernieuwende, den dood overwinnende genade, welk een geest is het, die dat alles in een zo klein bestek samenvoegt, om latere volken in geheel andere hemelstreken nog met zo krachtige spijs te voeden!

Is in het uiterste gedeelte van deze profetische rede kenbaar, dat de verheffing van den stam van Efraïm en diene neiging tot afgoderij van oude tijden af de allereerste grondslagen waren van al de volksonheilen, welke er in latere dagen plaats grepen, dan zien wij terug op de geschiedenis der Richteren na Jozua's dood, en wij herinneren ons dat de geringe aanvang van zulk enen kanker ene dodelijke kwaal worden kan. De oudste verleiding tot afgoderij gaf aan Israël in latere tijden de aanleiding tot den kalverdienst, terwijl deze telkens wederom tot afgoderij vervoerde, en maakte het volk thans rijp voor een spoedig verderf. En zullen wij dan met zulke wenken niet tot ons eigen hart en tot onze levensgeschiedenis, gelijk ook tot die van ons volk inkeren. Hoe klein, hoe onmerkbaar of spoedig te verhelpen schijnen soms de aanleidingen tot zonde in ons hart of in onze kindse dagen, maar hoezeer woelt en woedt en verderft menigmaal ene ontstokene drift of neiging, en brengt ons ons gehele leven door, tot ene gedurige struikeling, en soms zelfs tot enen zwaren val. Hoezeer dagtekenen soms grove gebreken en ongerechtigheden onder ene natie, van hun vroege en kleine beginselen, en tot welk ene oplettendheid behoort ons dat te leiden op ons zelven, op de uitgangen van ons hart, op de ontwikkeling onzer kinderen en ons gehele volks bestaan. Niet minder mogen wij hier onze aandacht vestigen op de ondankbaarheid der zonde, zo bij ons zelven als bij ons volk. Jehova had Israël van zijn eerste volksbestaan af bijzonder aangetrokken en gezegend; Hij had Zich zodanig verklaard en betoond dat zij in niemand hun God of Heiland moesten zoeken dan in Hem alleen; door barre en hete woestijnen had Hij ze heengeleid, en overvloedig gezegend, maar zij waren trots en weerbarstig geworden, en hadden God, hunnen Maker en Weldoener, verlaten. Welk een treffend beeld ook van den mens in het algemeen en van sommige zondaren in het bijzonder, ja ook van Neerlands volk! Of heeft Israëls God ook ons volk niet in dit goede land bevestigd, gezegend en groot gemaakt? Heeft Hij Zich niet, als de God des Verbonds, ook onder ons en aan een iegelijk onzer in den doop verklaard? Is het heil van land en volk en van elk mens niet eniglijk in Hem, die Zich in en door Christus Jezus als een Heiland en trouwe Verbondsgod heeft kenbaar gemaakt? Hoe snood ondankbaar is daarom de afwijking der natie, het ongelovig verwerpen van een ieder, welke niet naar de stem des Heeren luistert, en zijn heil niet zoekt in den Algenoegzame alleen. Was daarom de toorn des Heeren billijk over Zijn volk ontstoken, had Hij ze reeds meermalen en op verscheidene wijzen Zijn ongenoegen doen ondervinden, en was het dus kenbaar, dat in de verwerping van Jehova hun onheil lag, dan mogen ook wij dit ter harte nemen, en vooral als reeds zo menig volksonheil ons getroffen heeft, hetwelk ons door de hand des Heeren is toegekomen, en ons bange viel, dan mogen wij het opmerken, dat de Heere zelf de volksrampen in dat licht plaatst, uitdrukkelijk verklaart, dat de zonde ons verderft, en dat alleen in Hem ons heil is, opdat wij nog mogen wijs worden eer het te laat is. Of zien wij het niet duidelijk uit Jehova's eigen voorstel, dat noch koning, noch vorsten iets baten kunnen, wanneer zij in Gods ongunst werkzaam zijn? Israël had Jehova verworpen en enen koning begeerd. De Heere had in Saul enen koning gegeven in Zijnen toorn en dien weer verworpen in Zijne verbolgenheid; daarin lag de grondschets van des Heeren handelwijze voor al de volgende gedachten, en wat kon dan Efraïm thans anders verwachten, dan de rechtmatige gevolgen van hun eigene ongerechtigheid en dwaasheid, en zal dan de Heere niet door alle eeuwen en onder alle volken, vooral bij ene natie, welke in geschiedenis en beweldadiging zozeer aan Israël gelijk staat, dienzelfden regel volgen, en weten en beseffen wij dan niet wat ons te wachten staat? .

2.

GOD BETOONT DEN BOETVAARDIGEN GENADE.

Vers 2

2. a) Bekeer u, o Israël! tot den HEERE, uwen God, toe; want gij zijt diep gevallen om uwe eigene ongerechtigheid.

a) Hosea 12:7.

Vers 2

2. a) Bekeer u, o Israël! tot den HEERE, uwen God, toe; want gij zijt diep gevallen om uwe eigene ongerechtigheid.

a) Hosea 12:7.

Vers 3

3. Neem deze woorden, dat gij door eigene schuld gevallen zijt, met u (Hosea 14:2), in plaats van allerlei offeranden van vlees en bloed, en bekeer u tot den HEERE met berouwvolle erkentenis uwer zonden: zeg 1) tot Hem: Neem weg alle ongerechtigheid, en geef het goede (Hebreeën neem het woede, vul er Uwe handen mede, om het uit te delen), zo zullen wij betalen de varren onzer lippen. Wij zullen met ootmoedige, verslagene harten, boete, gebed en dank voor U verschijnen; want dat is U welbehagelijker dan allerlei brandofferen, al waren het ook de beste offeranden van jonge stieren (Exodus 24:5 Psalms 51:17, Psalms 69:31, Hebrews 13:15).

Zo legt de Geest der genade met het voornemen om zich tot den Heere te bekeren, ook de gewilligheid in de ziel van den zondaar. Ik zei: Ik zal den Heere mijne zonde belijden. O, hoe goed, wanneer maar eens dat terughoudend stilzwijgen verbroken is, en men met enen geest, die van valsheid bevrijd is, met God begint te spreken. Het is een voornaam stuk der eer, welke men zijnen God bij waarlijk terugkeren tot Hem, kan geven, dat men alle vroeger bij mensen gezochte hulp, allen van de schepselen ontvangen troost verwerpt, en God, den Heere, in zijn hart met vreze en vertrouwen heiligt, en als een hulpeloze wees genade zoekt. Twee dingen worden we hier geleerd te begeren: ontslagen te worden van schuld. Wanneer wij ons tot den Heere bekeren, moeten wij tot Hem zeggen: Heere neem weg alle ongerechtigheid. Zij hadden nu smart over de zonde, onder het gewicht der verdrukking, maar zij worden geleid te bidden, niet als Fara: neem dezen dood weg, maar neem deze zonde weg. Merk hieraan: wanneer wij in verdrukking zijn, moest het ons meer te doen zijn, om de vergeving onzer zonden, dan om de wegneming onzer moeiten. Neem de ongerechtigheid weg, licht die van ons op. als een last, onder welke wij gereed zijn te bezwijken, of als het struikelblok, waarover wij zo menigmaal gevallen zijn. Heere neemt ze weg, dat zij niet weer tegen ons te voorschijn komen tot onze beschaming en veroordeling. Neem ze allen weg, door een vrije en volkomen vergeving, want wij kunnen niet vragen enige van dezelve weg te doen, door onze eigene voldoening. Wanneer God de zonden vergeeft, dan vergeeft Hij ze allen, die grote schuld, en wanneer wij tegen de zonde bidden, moeten wij tegen allen bidden en gene uitzonderen.

Vers 3

3. Neem deze woorden, dat gij door eigene schuld gevallen zijt, met u (Hosea 14:2), in plaats van allerlei offeranden van vlees en bloed, en bekeer u tot den HEERE met berouwvolle erkentenis uwer zonden: zeg 1) tot Hem: Neem weg alle ongerechtigheid, en geef het goede (Hebreeën neem het woede, vul er Uwe handen mede, om het uit te delen), zo zullen wij betalen de varren onzer lippen. Wij zullen met ootmoedige, verslagene harten, boete, gebed en dank voor U verschijnen; want dat is U welbehagelijker dan allerlei brandofferen, al waren het ook de beste offeranden van jonge stieren (Exodus 24:5 Psalms 51:17, Psalms 69:31, Hebrews 13:15).

Zo legt de Geest der genade met het voornemen om zich tot den Heere te bekeren, ook de gewilligheid in de ziel van den zondaar. Ik zei: Ik zal den Heere mijne zonde belijden. O, hoe goed, wanneer maar eens dat terughoudend stilzwijgen verbroken is, en men met enen geest, die van valsheid bevrijd is, met God begint te spreken. Het is een voornaam stuk der eer, welke men zijnen God bij waarlijk terugkeren tot Hem, kan geven, dat men alle vroeger bij mensen gezochte hulp, allen van de schepselen ontvangen troost verwerpt, en God, den Heere, in zijn hart met vreze en vertrouwen heiligt, en als een hulpeloze wees genade zoekt. Twee dingen worden we hier geleerd te begeren: ontslagen te worden van schuld. Wanneer wij ons tot den Heere bekeren, moeten wij tot Hem zeggen: Heere neem weg alle ongerechtigheid. Zij hadden nu smart over de zonde, onder het gewicht der verdrukking, maar zij worden geleid te bidden, niet als Fara: neem dezen dood weg, maar neem deze zonde weg. Merk hieraan: wanneer wij in verdrukking zijn, moest het ons meer te doen zijn, om de vergeving onzer zonden, dan om de wegneming onzer moeiten. Neem de ongerechtigheid weg, licht die van ons op. als een last, onder welke wij gereed zijn te bezwijken, of als het struikelblok, waarover wij zo menigmaal gevallen zijn. Heere neemt ze weg, dat zij niet weer tegen ons te voorschijn komen tot onze beschaming en veroordeling. Neem ze allen weg, door een vrije en volkomen vergeving, want wij kunnen niet vragen enige van dezelve weg te doen, door onze eigene voldoening. Wanneer God de zonden vergeeft, dan vergeeft Hij ze allen, die grote schuld, en wanneer wij tegen de zonde bidden, moeten wij tegen allen bidden en gene uitzonderen.

Vers 4

4. En gelijk wij ons heden van al onze zonde en misdaad hebben losgemaakt, zo willen wij ons ook van alles, wat ons van U scheidde, waarmee wij geboeleerd hebben, van de wereld en al hare macht en van allen afgodendienst scheiden. Assur zal ons niet meer behouden(Hosea 5:13; Hosea 7:11; Hosea 8:9. 17:5); wij zullen niet rijden op paarden, ons niet meer op onze krijgsmacht, veel minder op buitenlandse Egyptische ruiterij verlaten (Hosea 1:7. Isaiah 2:7. Deuteronomy 17:16), en wij zullen tot het werk onzer handen, tot de gouden kalveren en de Bals, niet meer zeggen: Gij zijt onze God. 1) Immers zal ene wees, een arm, van alle menselijke hulp ontbloot, volk, bij U ontfermd worden 2) bij U genade vinden, gelijk Gij (Exodus 22:22. Deuteronomy 10:10) beloofd hebt.

1) Hier leert Israël belijden, dat het schepsel niets is, dat steun op het schepsel ijdeler is dan de ijdelheid zelf, maar ook een vloek in de ogen Gods. Efraïm leert hier van het schepsel af te zien en alleen op God, den Heere, te vertrouwen, bij Hem te schuilen als den Rotssteen, Wiens werk volkomen is.

Efraïm is hier het beeld van de Kerk in haar afgezakten toestand, maar ook van den zondaar, die schuldbelijdend tot den Heere, zijn God, terugkeert.

2) Het vertrouwen van Gods achting voor zijn verootmoedigd volk moest bij de nooddruftigen en boetvaardigen aangetoond worden, om hen aan te moedigen, om tot Hem te komen en Hem aan te roepen. Want dit is de reden, waarom zij dus tot God komen, zeggende: Immers zal een wees bij U ontfermd worden, waarom zij bestuurd worden om op Hem te vertrouwen en om dit vertrouwen te belijden.

De Kerk vliedt hier in haar volstrekte hulpeloosheid tot de Barmhartigheid Gods, doet hier als een ellendige een beroep op Gods eeuwige ontferming.

En waar dit ootmoedig toevlucht nemen is gewerkt, daar zal de Heere zich ook openbaren in de volheid Zijner genade en ontferming. 5. Ik zal op zulk een berouwvol, ootmoedig smeekgebed hunlieder afkering, hunnen afval van Mij en al de kwade gevolgen daarvan door vergeving van hun zonde en het schenken van nieuwen zegen, genezen; Ik zal hen vrijwilliglijk, uit eigen inwendigen drang, zonder voorbehoud, liefhebben, want Mijn toorn, die over hunnen afgodendienst was ontstoken, is van hem gekeerd.

Deze belofte is vervuld, toen de Heere om Zijn volk, ja ene wereld vol zondaars te verlossen, alles, wat Hij had, het hoogste en beste weggaf, toen de eeuwige Zoon, zonder iets voor Zich terug te houden, uit de meest vrije liefde tot de verlorenen Zich van Zijne heerlijkheid ontledigde en gehoorzaam werd tot in den dood des kruises (John 3:16. Philippians 2:6, toen de Vader tot den Zoon sprak: "` t Is tijd geworden voor erbarmen; ga heen naar de aard' Mijn Zoon, Mijns harten dierste kroon; en wees het heil der armen; en help hen uit der zonden nood; en dood voor hen den bitt'ren dood, en wil dien armen geven; altijd met U te leven. " Nu blijft slechts over, dat Israël zulk ene liefde van zijnen God erkent en aan zijn eigen hart ondervindt.

Vers 4

4. En gelijk wij ons heden van al onze zonde en misdaad hebben losgemaakt, zo willen wij ons ook van alles, wat ons van U scheidde, waarmee wij geboeleerd hebben, van de wereld en al hare macht en van allen afgodendienst scheiden. Assur zal ons niet meer behouden(Hosea 5:13; Hosea 7:11; Hosea 8:9. 17:5); wij zullen niet rijden op paarden, ons niet meer op onze krijgsmacht, veel minder op buitenlandse Egyptische ruiterij verlaten (Hosea 1:7. Isaiah 2:7. Deuteronomy 17:16), en wij zullen tot het werk onzer handen, tot de gouden kalveren en de Bals, niet meer zeggen: Gij zijt onze God. 1) Immers zal ene wees, een arm, van alle menselijke hulp ontbloot, volk, bij U ontfermd worden 2) bij U genade vinden, gelijk Gij (Exodus 22:22. Deuteronomy 10:10) beloofd hebt.

1) Hier leert Israël belijden, dat het schepsel niets is, dat steun op het schepsel ijdeler is dan de ijdelheid zelf, maar ook een vloek in de ogen Gods. Efraïm leert hier van het schepsel af te zien en alleen op God, den Heere, te vertrouwen, bij Hem te schuilen als den Rotssteen, Wiens werk volkomen is.

Efraïm is hier het beeld van de Kerk in haar afgezakten toestand, maar ook van den zondaar, die schuldbelijdend tot den Heere, zijn God, terugkeert.

2) Het vertrouwen van Gods achting voor zijn verootmoedigd volk moest bij de nooddruftigen en boetvaardigen aangetoond worden, om hen aan te moedigen, om tot Hem te komen en Hem aan te roepen. Want dit is de reden, waarom zij dus tot God komen, zeggende: Immers zal een wees bij U ontfermd worden, waarom zij bestuurd worden om op Hem te vertrouwen en om dit vertrouwen te belijden.

De Kerk vliedt hier in haar volstrekte hulpeloosheid tot de Barmhartigheid Gods, doet hier als een ellendige een beroep op Gods eeuwige ontferming.

En waar dit ootmoedig toevlucht nemen is gewerkt, daar zal de Heere zich ook openbaren in de volheid Zijner genade en ontferming. 5. Ik zal op zulk een berouwvol, ootmoedig smeekgebed hunlieder afkering, hunnen afval van Mij en al de kwade gevolgen daarvan door vergeving van hun zonde en het schenken van nieuwen zegen, genezen; Ik zal hen vrijwilliglijk, uit eigen inwendigen drang, zonder voorbehoud, liefhebben, want Mijn toorn, die over hunnen afgodendienst was ontstoken, is van hem gekeerd.

Deze belofte is vervuld, toen de Heere om Zijn volk, ja ene wereld vol zondaars te verlossen, alles, wat Hij had, het hoogste en beste weggaf, toen de eeuwige Zoon, zonder iets voor Zich terug te houden, uit de meest vrije liefde tot de verlorenen Zich van Zijne heerlijkheid ontledigde en gehoorzaam werd tot in den dood des kruises (John 3:16. Philippians 2:6, toen de Vader tot den Zoon sprak: "` t Is tijd geworden voor erbarmen; ga heen naar de aard' Mijn Zoon, Mijns harten dierste kroon; en wees het heil der armen; en help hen uit der zonden nood; en dood voor hen den bitt'ren dood, en wil dien armen geven; altijd met U te leven. " Nu blijft slechts over, dat Israël zulk ene liefde van zijnen God erkent en aan zijn eigen hart ondervindt.

Vers 6

6. Ik zal Israël, wanneer het zich tot Mij bekeert, zijn als de dauw 1), die van boven af het aardrijk verkwikt en levend maakt (Isaiah 26:19); hij zal bloeien als de lelie, die in Palestina zo overvloedig en weelderig wast, dat zij volgens Plinius wel 50 bloemen voortbrengt (Song of Solomon 2:1, Song of Solomon 2:16. Matthew 6:28). en hij zal zijne wortelen zo diep en vastuitslaan, als de Libanon vastgeworteld is in het binnenste der aarde (Micah 6:2. Ephesians 3:17. Colossians 2:7).

1) De Profeet herhaalt nu, wat hij gezegd had, wanneer God in genade met Zijn volk weer zal handelen, dan zal het zo beweldadigd zijn, dat de vrucht der verzoening duidelijk blijkt. Want al wat ellendigs de Israëlieten hadden getroffen, dat moesten zij wijten aan hun zonden, moesten zij in zodanige bewijzen den toorn Gods gevoelen; zij waren dom geweest om liever te verzinnen dat de tegenspoeden hen bij geval waren overkomen. De Profeet is in deze rede wijdlopig, omdat de Israëlieten als het ware altijd ellendig zouden zijn, totdat zij, zich bekeerd hadden tot God, vervolgens omdat alles hen ongelukkig zou uitvallen, totdat zij vergiffenis hadden ontvangen. Hij leert nu de verandering, omdat God niet slechts dit door woorden getuigt, dat Hij nabij zal zijn, maar tegelijk de ondervinding zou geven, waardoor de Israëlieten zonden erkennen, dat zij nu gelukkig waren, dewijl zij met God verzoend waren, bovendien omdat Zijn zegen, vrucht zou zijn van Zijne genadige liefde.

Vers 6

6. Ik zal Israël, wanneer het zich tot Mij bekeert, zijn als de dauw 1), die van boven af het aardrijk verkwikt en levend maakt (Isaiah 26:19); hij zal bloeien als de lelie, die in Palestina zo overvloedig en weelderig wast, dat zij volgens Plinius wel 50 bloemen voortbrengt (Song of Solomon 2:1, Song of Solomon 2:16. Matthew 6:28). en hij zal zijne wortelen zo diep en vastuitslaan, als de Libanon vastgeworteld is in het binnenste der aarde (Micah 6:2. Ephesians 3:17. Colossians 2:7).

1) De Profeet herhaalt nu, wat hij gezegd had, wanneer God in genade met Zijn volk weer zal handelen, dan zal het zo beweldadigd zijn, dat de vrucht der verzoening duidelijk blijkt. Want al wat ellendigs de Israëlieten hadden getroffen, dat moesten zij wijten aan hun zonden, moesten zij in zodanige bewijzen den toorn Gods gevoelen; zij waren dom geweest om liever te verzinnen dat de tegenspoeden hen bij geval waren overkomen. De Profeet is in deze rede wijdlopig, omdat de Israëlieten als het ware altijd ellendig zouden zijn, totdat zij, zich bekeerd hadden tot God, vervolgens omdat alles hen ongelukkig zou uitvallen, totdat zij vergiffenis hadden ontvangen. Hij leert nu de verandering, omdat God niet slechts dit door woorden getuigt, dat Hij nabij zal zijn, maar tegelijk de ondervinding zou geven, waardoor de Israëlieten zonden erkennen, dat zij nu gelukkig waren, dewijl zij met God verzoend waren, bovendien omdat Zijn zegen, vrucht zou zijn van Zijne genadige liefde.

Vers 7

7. Zijne scheuten zullen zich verre uitspreiden, en zijne heerlijkheid zal door zijn glinsterend groen loof zijn als des olijfbooms, die altijd groen is en vruchten draagt (Psalms 52:10. Jeremiah 11:16), en hij zal enen reuk hebben als de Libanon, die door zijne cederen en kruiden liefelijke geuren geeft (Hosea 4:11).

Vers 7

7. Zijne scheuten zullen zich verre uitspreiden, en zijne heerlijkheid zal door zijn glinsterend groen loof zijn als des olijfbooms, die altijd groen is en vruchten draagt (Psalms 52:10. Jeremiah 11:16), en hij zal enen reuk hebben als de Libanon, die door zijne cederen en kruiden liefelijke geuren geeft (Hosea 4:11).

Vers 8

8. Zij zullen wederkeren, de leden van het volk, zittendein vrede onder zijne schaduw, bij dien zich ver uitbreidenden boom; zij zullen ten leven voortbrengen als koren 1), zij zullen kinderen voortbrengen, gelijk uit een graankorrel velen voortkomen, en bloeien als de wijnstok); zijne gedachtenis zal zijn als de wijn van Libanon, aan welks hellingen zeer voortreffelijke wijnstokken worden gevonden 3). 1) Verschillend worden deze woorden verklaard. De Engelse overzetting heeft: "zij zullen herleven als koren. " Er is echter ene eenvoudiger verklaring, die niets invult; "zij zullen doen leven het koren, " dat is, gelijk R. Tanchum uitlegt, het land bebouwen en koren telen. Dezen zin, niet gelijk de Joodse leraar, letterlijk, maar geestelijk opnemende volgens onze uitlegging dezer verzen, kan men alzo verklaren, dat zij overvloed van de beste vruchten zouden voortbrengen, dat is in goede werken overvloedig zouden zijn, welke de eigenlijke vruchten zijn van dezulken, die onder de schaduw van Christus kerk leven.

2) De reizigers, die in latere tijden de monniken van den berg Libanon bezocht hebben, kunnen de geurigheid en voortreffelijkheid van den wijn, dien zij aldaar dronken, niet genoeg roemen; ook de oningewijde schrijvers gewagen er van.

3) Driemalen sluit de Profeet een vers of ene gedachtenreeks, met het uitzicht op den tijd van de bekering des volks, door te wijzen op den Libanon. Zijne majestueuze hoogte en vastheid als grondpilaar der aarde, zijn rijkdom aan kruidigen geur, zijn beroemde wijn, moeten aan het volk der tien stammen, in welks noordelijke grenzen hij zijne armen uitstrekt, ene voortdurende, duidelijke profetie zijn van hetgeen de Heere aan diegenen wil geven, die zich eens tot den levenden God zullen bekeren.

Vers 8

8. Zij zullen wederkeren, de leden van het volk, zittendein vrede onder zijne schaduw, bij dien zich ver uitbreidenden boom; zij zullen ten leven voortbrengen als koren 1), zij zullen kinderen voortbrengen, gelijk uit een graankorrel velen voortkomen, en bloeien als de wijnstok); zijne gedachtenis zal zijn als de wijn van Libanon, aan welks hellingen zeer voortreffelijke wijnstokken worden gevonden 3). 1) Verschillend worden deze woorden verklaard. De Engelse overzetting heeft: "zij zullen herleven als koren. " Er is echter ene eenvoudiger verklaring, die niets invult; "zij zullen doen leven het koren, " dat is, gelijk R. Tanchum uitlegt, het land bebouwen en koren telen. Dezen zin, niet gelijk de Joodse leraar, letterlijk, maar geestelijk opnemende volgens onze uitlegging dezer verzen, kan men alzo verklaren, dat zij overvloed van de beste vruchten zouden voortbrengen, dat is in goede werken overvloedig zouden zijn, welke de eigenlijke vruchten zijn van dezulken, die onder de schaduw van Christus kerk leven.

2) De reizigers, die in latere tijden de monniken van den berg Libanon bezocht hebben, kunnen de geurigheid en voortreffelijkheid van den wijn, dien zij aldaar dronken, niet genoeg roemen; ook de oningewijde schrijvers gewagen er van.

3) Driemalen sluit de Profeet een vers of ene gedachtenreeks, met het uitzicht op den tijd van de bekering des volks, door te wijzen op den Libanon. Zijne majestueuze hoogte en vastheid als grondpilaar der aarde, zijn rijkdom aan kruidigen geur, zijn beroemde wijn, moeten aan het volk der tien stammen, in welks noordelijke grenzen hij zijne armen uitstrekt, ene voortdurende, duidelijke profetie zijn van hetgeen de Heere aan diegenen wil geven, die zich eens tot den levenden God zullen bekeren.

Vers 9

9. Efraïm! zegt de Heere: wat heb ik meer met de afgoden te doen 1), wanneer gij u weer tot Mij hebt gewend en Mijne genade weer over u is? Ik wil niet meer met deze te doen hebben, verontreinig ook gij u met hen niet weer. Ik, de Heere en geen vreemde God, heb hem, Mijn weer in genade aangenomen volk, verhoord, en zal op hem met zorgende liefde zien; Ik zal hem zijn als een altijd groenende denneboomof cipres (1 Kings 5:8), als een ware levensboom, waaraan hij steeds nieuwe kracht tot alles goeds zal vinden; uwe vrucht, die u onvergankelijke spijze ten eeuwigen leven moet geven, is uit Mij gevonden.

1) God heeft vrijwillig lief. Hosea 14:5. Zijne vrijwillige liefde tot u is al wat gij behoeft, en wat voor u enige waarde heeft; er bestaat nu gene scheiding meer tussen u en uwen God; geen voorhangsel tussen u en den Vader; gij hebt nu vrijen toegang tot Hem, die de bron is van alle geluk, vrede en heiligheid-wat hebt gij meer met de afgoden te doen? O, als uw hart zich baadt in den gloed der liefde Gods, gelijk het stofje zich beweegt in de stralen der zon, dan zal er in uw hart gene plaats voor de afgoden over blijven. De Heilige Geest daalt gelijk de dauw op de ziel neer. Hosea 14:6 : "Ik zal zijn als de dauw. " Als gij heden met Christus verenigd zijt, zal de Geest gelijk de dauw op uwe ziel nederdalen. De Geest wordt gegeven aan degenen, die de geboden van Jezus bewaren: "Ik zal den Vader bidden. " Als de gehele natuur in rust is, geen blad meer bewogen wordt, dan valt des avonds de dauw neer, geen oog ziet de droppels, aan paarlen gelijk, nederdalen, geen oor hoort ze op het groene gras nedervallen; even ongemerkt komt de Geest tot hen, die geloven. Als het hart in Jezus rust gevonden heeft, komt de Heilige Geest, zonder door de wereld gezien of gehoord te worden en vervult zachtkens de ziel des gelovigen, maakt hem levend, en vernieuwt hem naar den inwendigen mens. Wanneer Ik henen zal gegaan zijn, zo zal Ik Hem tot u zenden. "Mijne geliefde kinderkens, die door God uit deze wereld zijt uitverkoren, gelijk weleer het vlies van Gideon, zal de Heere op u Zijnen dauw doen nederdalen, als alles rondom u droog en dor is. Gij zijt Zijn wijngaard van roden wijn, waarvan Hij gezegd heeft: Alle ogenblik zal Ik hem bevochtigen, ongemerkt, zonder dat gij het bespeurt. Ongezien, maar gewis zal de Heere die belofte vervullen. Maar vergeet het niet, die Geest is een Heilige Geest. "Ik de Heere, uw God ben een ijverig God. " Hij kan geen afgod in Zijnen tempel dulden. Toen de arke Gods in Dagons tempel werd ingebracht, stortte het afgodsbeeld daarvoor neer; hoeveel te meer zal de Heilige Geest, waar Hij woning maakt in het hart, alle afgoden daaruit verbannen. En Jezus in den tempel komende, vond daar die ossen en schapen, en duiven verkochten, en de wisselaars daar zittende, en een gesel van touwkens gemaakt hebbende, dreef Hij ze allen uit den tempel. " (John 2:15). Zo drijft ook de Heilige Geest, waar Hij woning maakt in het hart, de kopers en verkopers daaruit. Als gij den Heiligen Geest ontvangen hebt, zult gij nu in uw hart de bede ontboezemen: Heere, neem deze dingen van hier weg; ruk Gij ze uit mijn hart Wat heb ik meer met de afgoden te doen.

Groot en heerlijk zijn de beloften, die de Heere aan Zijn volk geeft, wanneer het zich eens aan het einde der dagen van ganser harte tot Hem en Zijnen Gezalfde, den Heere Jezus Christus, zal bekeren. Hetgeen vooraf moet gaan, blijft voor Israël, even als voor iederen zondaar, de vergeving der zonde en de vernieuwing der genade en liefde Gods (Hosea 14:5). Daaruit volgt al het andere. Dan zal steeds fris, nieuw leven uit God het volk des Heeren doordringen: gene dorheid, gene matheid, koudheid of dood zal meer zijn, even als de dauw in het Oosten rijkelijk nedervalt. Dan zullen alle gaven des Heiligen Geestes in zo rijke mate onder de gelovigen wonen, als de liefelijke lelie talrijke bloemen geeft. Dan zullen zij diep geworteld en onbewegelijk in de liefde Gods staan, als de wortelen van de bergen Gods in de diepte der aarde reiken. Dan zullen zij een zo talrijk, sterk en nauw aaneengesloten volk zijn als de ver uitgespreide takken van een heerlijken boom. Dan zal de roem en de heerlijkheid des volks zo vlekkeloos en onschendbaar zijn, als het loof van den steeds groenen olijfboom. Dan zullen zijne deugden en zijn naam zo liefelijk geuren als de met kruiden begroeide Libanon. Dan zullen alle zijne leden zulk een vol genot van aardse goederen hebben op deze van den vloek verloste aarde, als de Libanon-wijn de beste van alle wijnen is. Dan zal de Heere zelf het steeds met Zijne ogen liefderijk leiden en alle zijne gebeden verhoren. Dan zal de Heere zelf de eeuwig vloeiende levensbron zijn, waaruit Zijn volk allen zegen en rijkdom aan hemelse goederen put, de levensboom, waarvan het de vruchten plukt, welke ingezameld werden in de hemelse schuren. Dan zal Hij alles in allen zijn, want het oude is voorbijgegaan, ziet het is alles nieuw geworden.

Onze vrucht komt uit God door vereniging met Hem. De vrucht van den tak is in onmiddellijk verband met den wortel. Scheidt hen van elkaar af, zo sterft de tak, en hij brengt gene vruchten voort. Krachtens onze vereniging met Christus brengen wij vruchten voort. Elke druiventros is eerst in den wortel geweest; zij is door den stam gegaan en heeft door de celweefsels gestroomd, totdat zij zich eindelijk tot ene vrucht gevormd heeft; maar eerst was zij in den stam. Evenzo was elk goed werk eerst in Christus, en werd daarna in ons uitgewerkt. O Christen, waardeer deze dierbare vereniging met Christus, want zij moet de bron van alle vruchtbaarheid zijn, welke gij kunt verwachten. Indien gij niet met den Heere Jezus Christus verenigd waart, zoudt gij in waarheid een dorre tak zijn. Onze vrucht komt uit God, door Zijne geestelijke voorzienigheid. Wanneer de dauwdruppelen van den hemel nederdalen, en de wolken nederzien van omhoog, en gereed zijn hare vloeibare schatten te ontlasten; wanneer de heldere zon de trossen doet zwellen, fluistert elke hemelse gave den boom toe en zegt: Uwe vrucht is uit mij gevonden. De vruchten zijn veel aan den wortel verschuldigd-die is tot vruchtbaarheid nodig-maar zij hebben ook zeer veel aan den invloed van buiten te danken. Hoeveel hebben wij aan Gods genadige voorzienigheid te danken, waardoor Hij ons gedurig verlevendigt, onderwijst, vertroost, versterkt of schenkt wat wij behoeven. Daaraan zijn wij al onze nuttigheid of deugd verschuldigd. Onze vrucht komt uit God door Zijne wijze behandeling. Het scherp snijdende mes van den tuinman bevordert de vruchtbaarheid van den boom door de trossen te dunnen en de overvloedige uitspruitsels af te snijden. Eveneens, Christen, snoeit de Heere u. Mijn Vader is de landman. Alle rank, die in Mij gene vrucht draagt, die neemt Hij weg en al wie vrucht draagt, die reinigt Hij, opdat zij meer vrucht drage. Daar onze God de oorzaak onzer geestelijke gaven is, laat ons den Heere al de heerlijkheid onzer verlossing geven.

Vers 9

9. Efraïm! zegt de Heere: wat heb ik meer met de afgoden te doen 1), wanneer gij u weer tot Mij hebt gewend en Mijne genade weer over u is? Ik wil niet meer met deze te doen hebben, verontreinig ook gij u met hen niet weer. Ik, de Heere en geen vreemde God, heb hem, Mijn weer in genade aangenomen volk, verhoord, en zal op hem met zorgende liefde zien; Ik zal hem zijn als een altijd groenende denneboomof cipres (1 Kings 5:8), als een ware levensboom, waaraan hij steeds nieuwe kracht tot alles goeds zal vinden; uwe vrucht, die u onvergankelijke spijze ten eeuwigen leven moet geven, is uit Mij gevonden.

1) God heeft vrijwillig lief. Hosea 14:5. Zijne vrijwillige liefde tot u is al wat gij behoeft, en wat voor u enige waarde heeft; er bestaat nu gene scheiding meer tussen u en uwen God; geen voorhangsel tussen u en den Vader; gij hebt nu vrijen toegang tot Hem, die de bron is van alle geluk, vrede en heiligheid-wat hebt gij meer met de afgoden te doen? O, als uw hart zich baadt in den gloed der liefde Gods, gelijk het stofje zich beweegt in de stralen der zon, dan zal er in uw hart gene plaats voor de afgoden over blijven. De Heilige Geest daalt gelijk de dauw op de ziel neer. Hosea 14:6 : "Ik zal zijn als de dauw. " Als gij heden met Christus verenigd zijt, zal de Geest gelijk de dauw op uwe ziel nederdalen. De Geest wordt gegeven aan degenen, die de geboden van Jezus bewaren: "Ik zal den Vader bidden. " Als de gehele natuur in rust is, geen blad meer bewogen wordt, dan valt des avonds de dauw neer, geen oog ziet de droppels, aan paarlen gelijk, nederdalen, geen oor hoort ze op het groene gras nedervallen; even ongemerkt komt de Geest tot hen, die geloven. Als het hart in Jezus rust gevonden heeft, komt de Heilige Geest, zonder door de wereld gezien of gehoord te worden en vervult zachtkens de ziel des gelovigen, maakt hem levend, en vernieuwt hem naar den inwendigen mens. Wanneer Ik henen zal gegaan zijn, zo zal Ik Hem tot u zenden. "Mijne geliefde kinderkens, die door God uit deze wereld zijt uitverkoren, gelijk weleer het vlies van Gideon, zal de Heere op u Zijnen dauw doen nederdalen, als alles rondom u droog en dor is. Gij zijt Zijn wijngaard van roden wijn, waarvan Hij gezegd heeft: Alle ogenblik zal Ik hem bevochtigen, ongemerkt, zonder dat gij het bespeurt. Ongezien, maar gewis zal de Heere die belofte vervullen. Maar vergeet het niet, die Geest is een Heilige Geest. "Ik de Heere, uw God ben een ijverig God. " Hij kan geen afgod in Zijnen tempel dulden. Toen de arke Gods in Dagons tempel werd ingebracht, stortte het afgodsbeeld daarvoor neer; hoeveel te meer zal de Heilige Geest, waar Hij woning maakt in het hart, alle afgoden daaruit verbannen. En Jezus in den tempel komende, vond daar die ossen en schapen, en duiven verkochten, en de wisselaars daar zittende, en een gesel van touwkens gemaakt hebbende, dreef Hij ze allen uit den tempel. " (John 2:15). Zo drijft ook de Heilige Geest, waar Hij woning maakt in het hart, de kopers en verkopers daaruit. Als gij den Heiligen Geest ontvangen hebt, zult gij nu in uw hart de bede ontboezemen: Heere, neem deze dingen van hier weg; ruk Gij ze uit mijn hart Wat heb ik meer met de afgoden te doen.

Groot en heerlijk zijn de beloften, die de Heere aan Zijn volk geeft, wanneer het zich eens aan het einde der dagen van ganser harte tot Hem en Zijnen Gezalfde, den Heere Jezus Christus, zal bekeren. Hetgeen vooraf moet gaan, blijft voor Israël, even als voor iederen zondaar, de vergeving der zonde en de vernieuwing der genade en liefde Gods (Hosea 14:5). Daaruit volgt al het andere. Dan zal steeds fris, nieuw leven uit God het volk des Heeren doordringen: gene dorheid, gene matheid, koudheid of dood zal meer zijn, even als de dauw in het Oosten rijkelijk nedervalt. Dan zullen alle gaven des Heiligen Geestes in zo rijke mate onder de gelovigen wonen, als de liefelijke lelie talrijke bloemen geeft. Dan zullen zij diep geworteld en onbewegelijk in de liefde Gods staan, als de wortelen van de bergen Gods in de diepte der aarde reiken. Dan zullen zij een zo talrijk, sterk en nauw aaneengesloten volk zijn als de ver uitgespreide takken van een heerlijken boom. Dan zal de roem en de heerlijkheid des volks zo vlekkeloos en onschendbaar zijn, als het loof van den steeds groenen olijfboom. Dan zullen zijne deugden en zijn naam zo liefelijk geuren als de met kruiden begroeide Libanon. Dan zullen alle zijne leden zulk een vol genot van aardse goederen hebben op deze van den vloek verloste aarde, als de Libanon-wijn de beste van alle wijnen is. Dan zal de Heere zelf het steeds met Zijne ogen liefderijk leiden en alle zijne gebeden verhoren. Dan zal de Heere zelf de eeuwig vloeiende levensbron zijn, waaruit Zijn volk allen zegen en rijkdom aan hemelse goederen put, de levensboom, waarvan het de vruchten plukt, welke ingezameld werden in de hemelse schuren. Dan zal Hij alles in allen zijn, want het oude is voorbijgegaan, ziet het is alles nieuw geworden.

Onze vrucht komt uit God door vereniging met Hem. De vrucht van den tak is in onmiddellijk verband met den wortel. Scheidt hen van elkaar af, zo sterft de tak, en hij brengt gene vruchten voort. Krachtens onze vereniging met Christus brengen wij vruchten voort. Elke druiventros is eerst in den wortel geweest; zij is door den stam gegaan en heeft door de celweefsels gestroomd, totdat zij zich eindelijk tot ene vrucht gevormd heeft; maar eerst was zij in den stam. Evenzo was elk goed werk eerst in Christus, en werd daarna in ons uitgewerkt. O Christen, waardeer deze dierbare vereniging met Christus, want zij moet de bron van alle vruchtbaarheid zijn, welke gij kunt verwachten. Indien gij niet met den Heere Jezus Christus verenigd waart, zoudt gij in waarheid een dorre tak zijn. Onze vrucht komt uit God, door Zijne geestelijke voorzienigheid. Wanneer de dauwdruppelen van den hemel nederdalen, en de wolken nederzien van omhoog, en gereed zijn hare vloeibare schatten te ontlasten; wanneer de heldere zon de trossen doet zwellen, fluistert elke hemelse gave den boom toe en zegt: Uwe vrucht is uit mij gevonden. De vruchten zijn veel aan den wortel verschuldigd-die is tot vruchtbaarheid nodig-maar zij hebben ook zeer veel aan den invloed van buiten te danken. Hoeveel hebben wij aan Gods genadige voorzienigheid te danken, waardoor Hij ons gedurig verlevendigt, onderwijst, vertroost, versterkt of schenkt wat wij behoeven. Daaraan zijn wij al onze nuttigheid of deugd verschuldigd. Onze vrucht komt uit God door Zijne wijze behandeling. Het scherp snijdende mes van den tuinman bevordert de vruchtbaarheid van den boom door de trossen te dunnen en de overvloedige uitspruitsels af te snijden. Eveneens, Christen, snoeit de Heere u. Mijn Vader is de landman. Alle rank, die in Mij gene vrucht draagt, die neemt Hij weg en al wie vrucht draagt, die reinigt Hij, opdat zij meer vrucht drage. Daar onze God de oorzaak onzer geestelijke gaven is, laat ons den Heere al de heerlijkheid onzer verlossing geven.

Vers 10

10. Wie onder u is wijs! die versta deze dingen, die ik u in mijn Boek der profetie, tot waarschuwing, tot bestraffing, tot verbetering en tot kastijding in de rechtvaardigheid heb voorgehouden. Wie is verstandig? die bekenne ze tot redding zijner ziele en beware ze in een goed hart. Want, om hier nog eens alle woorden van waarschuwing en troost in `t kort zamen te vatten, des HEEREN wegen, die Hij ons geboden heeft te bewandelen, en op welke Hij zelf ons leidt, zijn recht, en brengen hem, die zich laat leiden, enkel zegen aan, ja eindelijk eeuwige zaligheid (Deuteronomy 33:4), en de rechtvaardigen, die op Zijnen wil acht geven en op Zijne belofte wachten, zullen daarin wandelen ten leven; maar de overtreders, die Zijne wegen verlaten, zullen daarin vallen 1) en diezelfde wegen moeten hun ten dode worden (Deuteronomy 30:19, 1 Corinthians 1:18

1) De wegen des Heeren gaan van de betoning van toorn tot betoning van genade, van het doden tot het levend maken, van verberging tot openbaring, van wachten tot verwachten, van ellende en jammer tot overwinning over dood en hel, en tot rijp en eeuwig genieten van alles wat goed is.

Als nu dit alles, ja dit gehele profetische Boek besloten wordt met ene opwekking tot aandachtig nadenken, tot getrouwe behartiging en tot enen godvruchtigen wandel, leg dan zulk een woord niet voor rekening van Israël, hetwelk zich in zulk een vegen en hachelijken toestand bevond, en zou dan de versmading daarvan niet op de jammerlijkste wijze zijn geboet geworden, en zij alleen ware wijsheid bezeten hebben, die er zich door leren en leiden lieten? Ook voor ons staat dit hier niet te vergeefs. Door alle tijden zullen alle Gods woorden waarheid zijn en dus ook deze. Indien een mens, indien ons volk zo onwijs wil wezen, van naar den Heere niet te luisteren, door eigen schuld zal men verloren gaan en ongelukkig worden. Ware wijsheid zal het wezen, en een werk Gods zal het blijken te zijn, wanneer men daarnaar luistert en van geheler harte daarop let. Zijt ons genadig, en schenk ons Uwen Geest.

De weg van Gods geboden, waarin Hij van ons eist, dat wij zullen wandelen is recht, overeenkomstig met de regelen van enige reden en billijkheid, en een rechte stelling hebben tot eigen gelukzaligheid. De wegen van Gods voorzienigheid, waarin Hij hen wil zien wandelen zijn alle recht; geen fout is er te vinden bij alles, wat God doet, want het is alles welgedaan, Zijne oordelen over onboetvaaardigen, Zijn gerichten over de boetvaardigen, zij zijn allen recht, hoezeer zij verdraaid en verkeerd worden voorgesteld, God zal ten laatste gerechtvaardigd en verheerlijkt worden door allen. Zijn wegen zijn effen.

De wijzen en rechtvaardigen zijn hier degenen, die wandelen in de wegen des Heeren, en voor wie de verborgenheden des Heeren zijn om ze hen bekend te maken.

Het zijn zij, die een afkeer hebben of hebben gekregen van de afgoden, van alle oneerlijke wegen, en overtuigd om alleen te vragen naar Hem, die leidt op zijne wegen, en die leidt op de paden, waarop wrede en zaligheid wordt genoten!

SLOTWOORD OP HET BOEK HOSEA.

Terwijl de Profeet Jesaja inzonderheid optreedt in het Rijk der Twee stammen, treedt de Profeet Hosea op onder het Rijk der Tien stammen, om het af te manen van de wegen der goddeloosheid, waarop zowel de Overheid als het volk wandelde, en het terug te brengen tot den enigen en waren dienst Gods.

Zoals we reeds in onze inleiding opmerkten, treedt hij niet alleen op als een zoon des donders, maar ook als die der vertroosting.

Het is dan ook zo waar opgemerkt, dat bij niet n Profeet zich zo duidelijk de liefde, die door niets is te verbreken, openbaart als de diepste grond van zijn eigen hart, dan bij den Profeet Hosea.

Niet ten onrechte wordt hij genoemd: de Profeet der hoog-tragische zielesmart. Als een boetprofeet treedt hij op tegen de zonde zijns volks, omdat hij zijn volk liefheeft, omdat hij het weet, dat alleen in de vreze Gods, in het dienen van den Heere God het geluk en de welvaart van land en volk ligt besloten.

Hij spreekt, omdat hij spreken moet, gedreven als hij wordt door Gods Geest, opdat de ere Gods gehandhaafd worde in de straffen der goddelozen en in den zegen van het tot God zich bekerend Israël.

Het volk zelf vermoedt niets van het aanstaande verderf.

Meer dan ooit bloeit, zoals het schijnt, Israëls koningshuis en Efraïms volksbestaan.

Maar de bijl is aan den wortel gelegd.

De zonde van afgodendienst en van weelde en Godvergetenheid is ten toppunt gestegen.

Het volk in zijn geheel heeft God verlaten, en daarom kan het niet anders of verderf en ondergang zullen het gevolg er van zijn.

Alleen in bekering is redding, in terugkeer tot God afkering van het verderf. En dit is het wat de Profeet met vele woorden aankondigt.

Waarbij Hij tevens op den Heere God wijst, als die bereid is om het tot Hem zich bekerend volk genadig te zijn, waar Hij zelf als onder een beeld het laat voorstellen, dat Zijn trouw door de trouweloosheid van zijn volk niet wordt te niet gedaan.

Maar waar hij in bekering redding verkondigt, daar wijst hij ook tevens er op, dat dit alleen Gods werk is, dat het de Heere is, die de kloof tussen Israël en Juda zal wegnemen, en dat Hij eenmaal zich volkomen over Zijn volk zal erbarmen.

Vers 10

10. Wie onder u is wijs! die versta deze dingen, die ik u in mijn Boek der profetie, tot waarschuwing, tot bestraffing, tot verbetering en tot kastijding in de rechtvaardigheid heb voorgehouden. Wie is verstandig? die bekenne ze tot redding zijner ziele en beware ze in een goed hart. Want, om hier nog eens alle woorden van waarschuwing en troost in `t kort zamen te vatten, des HEEREN wegen, die Hij ons geboden heeft te bewandelen, en op welke Hij zelf ons leidt, zijn recht, en brengen hem, die zich laat leiden, enkel zegen aan, ja eindelijk eeuwige zaligheid (Deuteronomy 33:4), en de rechtvaardigen, die op Zijnen wil acht geven en op Zijne belofte wachten, zullen daarin wandelen ten leven; maar de overtreders, die Zijne wegen verlaten, zullen daarin vallen 1) en diezelfde wegen moeten hun ten dode worden (Deuteronomy 30:19, 1 Corinthians 1:18

1) De wegen des Heeren gaan van de betoning van toorn tot betoning van genade, van het doden tot het levend maken, van verberging tot openbaring, van wachten tot verwachten, van ellende en jammer tot overwinning over dood en hel, en tot rijp en eeuwig genieten van alles wat goed is.

Als nu dit alles, ja dit gehele profetische Boek besloten wordt met ene opwekking tot aandachtig nadenken, tot getrouwe behartiging en tot enen godvruchtigen wandel, leg dan zulk een woord niet voor rekening van Israël, hetwelk zich in zulk een vegen en hachelijken toestand bevond, en zou dan de versmading daarvan niet op de jammerlijkste wijze zijn geboet geworden, en zij alleen ware wijsheid bezeten hebben, die er zich door leren en leiden lieten? Ook voor ons staat dit hier niet te vergeefs. Door alle tijden zullen alle Gods woorden waarheid zijn en dus ook deze. Indien een mens, indien ons volk zo onwijs wil wezen, van naar den Heere niet te luisteren, door eigen schuld zal men verloren gaan en ongelukkig worden. Ware wijsheid zal het wezen, en een werk Gods zal het blijken te zijn, wanneer men daarnaar luistert en van geheler harte daarop let. Zijt ons genadig, en schenk ons Uwen Geest.

De weg van Gods geboden, waarin Hij van ons eist, dat wij zullen wandelen is recht, overeenkomstig met de regelen van enige reden en billijkheid, en een rechte stelling hebben tot eigen gelukzaligheid. De wegen van Gods voorzienigheid, waarin Hij hen wil zien wandelen zijn alle recht; geen fout is er te vinden bij alles, wat God doet, want het is alles welgedaan, Zijne oordelen over onboetvaaardigen, Zijn gerichten over de boetvaardigen, zij zijn allen recht, hoezeer zij verdraaid en verkeerd worden voorgesteld, God zal ten laatste gerechtvaardigd en verheerlijkt worden door allen. Zijn wegen zijn effen.

De wijzen en rechtvaardigen zijn hier degenen, die wandelen in de wegen des Heeren, en voor wie de verborgenheden des Heeren zijn om ze hen bekend te maken.

Het zijn zij, die een afkeer hebben of hebben gekregen van de afgoden, van alle oneerlijke wegen, en overtuigd om alleen te vragen naar Hem, die leidt op zijne wegen, en die leidt op de paden, waarop wrede en zaligheid wordt genoten!

SLOTWOORD OP HET BOEK HOSEA.

Terwijl de Profeet Jesaja inzonderheid optreedt in het Rijk der Twee stammen, treedt de Profeet Hosea op onder het Rijk der Tien stammen, om het af te manen van de wegen der goddeloosheid, waarop zowel de Overheid als het volk wandelde, en het terug te brengen tot den enigen en waren dienst Gods.

Zoals we reeds in onze inleiding opmerkten, treedt hij niet alleen op als een zoon des donders, maar ook als die der vertroosting.

Het is dan ook zo waar opgemerkt, dat bij niet n Profeet zich zo duidelijk de liefde, die door niets is te verbreken, openbaart als de diepste grond van zijn eigen hart, dan bij den Profeet Hosea.

Niet ten onrechte wordt hij genoemd: de Profeet der hoog-tragische zielesmart. Als een boetprofeet treedt hij op tegen de zonde zijns volks, omdat hij zijn volk liefheeft, omdat hij het weet, dat alleen in de vreze Gods, in het dienen van den Heere God het geluk en de welvaart van land en volk ligt besloten.

Hij spreekt, omdat hij spreken moet, gedreven als hij wordt door Gods Geest, opdat de ere Gods gehandhaafd worde in de straffen der goddelozen en in den zegen van het tot God zich bekerend Israël.

Het volk zelf vermoedt niets van het aanstaande verderf.

Meer dan ooit bloeit, zoals het schijnt, Israëls koningshuis en Efraïms volksbestaan.

Maar de bijl is aan den wortel gelegd.

De zonde van afgodendienst en van weelde en Godvergetenheid is ten toppunt gestegen.

Het volk in zijn geheel heeft God verlaten, en daarom kan het niet anders of verderf en ondergang zullen het gevolg er van zijn.

Alleen in bekering is redding, in terugkeer tot God afkering van het verderf. En dit is het wat de Profeet met vele woorden aankondigt.

Waarbij Hij tevens op den Heere God wijst, als die bereid is om het tot Hem zich bekerend volk genadig te zijn, waar Hij zelf als onder een beeld het laat voorstellen, dat Zijn trouw door de trouweloosheid van zijn volk niet wordt te niet gedaan.

Maar waar hij in bekering redding verkondigt, daar wijst hij ook tevens er op, dat dit alleen Gods werk is, dat het de Heere is, die de kloof tussen Israël en Juda zal wegnemen, en dat Hij eenmaal zich volkomen over Zijn volk zal erbarmen.

Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Hosea 14". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/hosea-14.html. 1862-80.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile