Lectionary Calendar
Wednesday, May 15th, 2024
the Seventh Week after Easter
Attention!
We are taking food to Ukrainians still living near the front lines. You can help by getting your church involved.
Click to donate today!

Bible Commentaries
Habakuk 2

Bijbelverkaring van Matthew HenryHenry's compleet

Search for…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, HABAKUK 2

In dit hoofdstuk hebben wij een antwoord als door de profeet verwacht werd, Habakkuk 2:1 en door de Geest Gods gegeven, op de klachten, die de profeet geuit had naar aanleiding van het geweld en de overwinningen van de Chaldeën aan het einde van het vorige hoofdstuk. Het antwoord is,

I. Dat, nadat God Zijn eigen raad heeft uitgevoerd door de overmacht van de Chaldeën en het geloof en het geduld van Zijn eigen volk beproefd, om de oprechten van de huichelaars onder hen te scheiden, Hij met de Chaldeën afrekenen, hen vernederen en ten onder brengen zal, niet alleen die trotse Nebukadnezar, moet ook die fiere monarchie, meer haar grenzenloze en onverzadelijke dorst naar heerschappij en rijkdom, waarvan zij zelve ten laatste een prooi zou worden, Habakkuk 2:2.

II. Dat niet zij alleen, maar alle zondaars, onder de goddeloze roede zouden bezwijken.

1. Zij, die begerig, gretig zijn naar weelde en eer, Habakkuk 2:9.

2. Zij, die verdrukken en benadelen en op oneerlijke wijze land vermeesteren, Habakkuk 2:12.

3. Zij, die dronkenschap bevorderen, opdat zij hun naburen te schande maken Habakkuk 2:15. Zij, die afgoden vereren, Habakkuk 2:18.

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, HABAKUK 2

In dit hoofdstuk hebben wij een antwoord als door de profeet verwacht werd, Habakkuk 2:1 en door de Geest Gods gegeven, op de klachten, die de profeet geuit had naar aanleiding van het geweld en de overwinningen van de Chaldeën aan het einde van het vorige hoofdstuk. Het antwoord is,

I. Dat, nadat God Zijn eigen raad heeft uitgevoerd door de overmacht van de Chaldeën en het geloof en het geduld van Zijn eigen volk beproefd, om de oprechten van de huichelaars onder hen te scheiden, Hij met de Chaldeën afrekenen, hen vernederen en ten onder brengen zal, niet alleen die trotse Nebukadnezar, moet ook die fiere monarchie, meer haar grenzenloze en onverzadelijke dorst naar heerschappij en rijkdom, waarvan zij zelve ten laatste een prooi zou worden, Habakkuk 2:2.

II. Dat niet zij alleen, maar alle zondaars, onder de goddeloze roede zouden bezwijken.

1. Zij, die begerig, gretig zijn naar weelde en eer, Habakkuk 2:9.

2. Zij, die verdrukken en benadelen en op oneerlijke wijze land vermeesteren, Habakkuk 2:12.

3. Zij, die dronkenschap bevorderen, opdat zij hun naburen te schande maken Habakkuk 2:15. Zij, die afgoden vereren, Habakkuk 2:18.

Verzen 1-20

Habakuk 2:1-20

Hier

I. Nadert de profeet nederig tot God, Habakkuk 2:1. Ik stond op mijn wacht gelijk een schildwacht op de muren van een belegerde stad, of aan de grenzen van een bedreigd land, met het doel, uit te zien naar wat te bespeuren valt. Ik stond op mijn wacht en keek rond, ik hield wacht om te zien, wat Hij in mij spreken zoude, ik luisterde aandachtig naar de woorden van Zijn mond en merkte zorgvuldig op de gangen van Zijn voorzienigheid, opdat mij geen enkel woord van Zijn bescheid mocht ontgaan. Ik hield wacht om te zien wat Hij in mij spreken zou, wat de Geest van de profetie mij zou dicteren, als antwoord op mijn klachten. Zelfs in gewone tijden spreekt God tot ons niet alleen door Zijn Woord, maar ook door onze consciëntie en fluistert ons toe: "Dit is de weg, wandel in hem" en wij moeten op Zijn aanwijzing in beiderlei vorm acht geven. Dat de profeet zich op de sterkte of op een hoogte stelde, betekende zijn voorzichtigheid, dat hij gebruik maakt van de middelen en wegen, die hij binnen zijn bereik heeft om Gods wil te leren kennen en daaromtrent onderricht te ontvangen. Zij, die naar God willen luisteren, moeten zich van de wereld afkeren en daarboven verheven zijn, moeten hun opmerkzaamheid spannen, hun gedachten samentrekken, de Schrift onderzoeken ervaring en ervarene raadplegen, bidden zonder ophouden en zich op de sterkte stellen. Zijn wacht houden tekent zijn geduld, vastberadenheid en volharding, hij is bereid een tijd te wachten en de gelegenheid waar te nemen zoals de wachter doet. Hij wil weten wat God in hem spreken zal, niet slechts voor zijn eigen voldoening, maar tevens om hem. als profeet in staat te stellen, ook anderen van dienst te zijn en hun bezwaren te ondervangen, wanneer zij daarmede tot hem komen. Hierin is de profeet een voorbeeld voor ons.

1. Wanneer wij geslingerd en door twijfel gekweld worden aangaande de wegen van de Voorzienigheid en geneigd te geloven, dat het het noodlot of de fortuin is, en niet een wijs God, die de wereld regeert, of dat de kerk verlaten en Gods verbond met Zijn volk verbroken en vernietigd is, dan moeten wij de moeite doen ons te wapenen met overwegingen, die de zaak ophelderen. Wij moeten op de wacht staan tegen de verzoeking, opdat zij ons niet overmannen. Wij moeten ons op de sterkte stellen om te zien of wij iets kunnen ontdekken, dat de verzoeking tot zwijgen brengt en de moeilijkheden oplost, en gelijk de Psalmist, de dagen van ouds overdenken en bepeinzen, Psalms 77:6, moeten Gods heiligdom binnentreden en op het einde van deze dingen merken, Psalms 73:17. Wij moeten onze twijfel geen voet geven maar ze met alle macht bekampen.

2. Wanneer wij gebeden en onze klachten en begeerten voor God uitgestort hebben, moeten wij zorgvuldig opmerken, welk antwoord God ons door Zijn Woord, door Zijn Geest of door Zijn leiding geeft op onze nederige voorstellingen. Wanneer David zegt: "Ik zal tot u bidden, mijn gebed tot U opzenden, als een pijl op een doelwit, dan voegt hij er aan toe: Ik zal mij tot U schikken, en wacht houden," Psalms 5:3, Psalms 5:4, zal opletten, wat Gij mij antwoordt, gelijk een schutter oplet, of zijn pijl getroffen heeft. Wij moeten horen, wat God de Heer spreken zal, Psalms 85:9.

3. Wanneer wij ons schikken om Gods Woord te lezen of te horen, en zo de levende orakelen te raadplegen, moeten wij vernemen wat God daardoor tot ons zegt, dat op onze toestand past, welk woord van overtuiging waarschuwing, raad of troost Hij tot onze ziel brengt, opdat wij het mogen aannemen en ons er onder buigen, en overleggen, wat wij te antwoorden hebben, en hoe wij aan dat woord zullen voldoen. 4. Wanneer wij worden aangevallen door dezulken, die met God en Zijn wegen twisten gelijk hier de profeet schijnt te overkomen- overvallen, belegerd, als in een toren, door benden van tegensprekers -dan moeten wij wel overwegen wat wij hun antwoorden zullen ons onderricht van God ontvangen, horen wat Hij tot ons spreekt om ons verstand te geven om gereed te staan tot bescheid aan anderen, wanneer wij op de proef gesteld worden, om "rekenschap te geven van de hoop, die in ons is met zachtmoedigheid en vreze," 1 Peter 3:15. Van God moeten wij dan begeren een mond en wijsheid, dat het ons in die ure gegeven worde wat wij spreken zullen.

II. God geeft hem genadiglijk antwoord, want Hij stelt de gelovige verwachtingen van Zijn volk niet teleur, als het wacht om te horen wat Hij zeggen zal, maar spreekt van vrede, goede woorden, troostrijke woorden, Zacheria 1:13. De profeet had geklaagd over de voorspoed van de Chaldeën, waarvan God hem het vooruitzicht had gegeven, om hem nu dienaangaande gerust te stellen, geeft Hij hem een verder vooruitzicht van hun val en ondergang, gelijk Jesaja, nadat hij de Babylonische ballingschap had voorzegd, ook gesproken had van de verwoesting van Babel. Nu deze belangrijke gebeurtenis hem in een visioen getoond wordt, draagt God ook zorg, dat dit visioen wordt openbaar gemaakt en aan volgende geslachten overgeleverd, die de vervulling ervan zouden beleven.

1. De profeet moet het gezicht beschrijven, Habakkuk 2:2. Ook Johannes werd, toen hij het gezicht van het nieuwe Jeruzalem ontving, bevolen te schrijven, Revelation 21:5. Hij moest het schrijven, opdat hij het zichzelf te beter in het geheugen zou prenten en beter verstaan, maar vooraf, opdat het in verwijderde streken en in toekomstige eeuwen mocht gelezen worden. Wat alleen door overlevering bewaard blijft, wordt licht veranderd of verkeerd verstaan, maar wat geschreven staat, houdt volle zekerheid en wordt ongeschonden en zuiver behouden. Wij hebben reden om God voor die opgetekende visioenen te danken, zowel als voor het voorrecht, dat wij Zijn geschreven wetten bezitten. Hij moest het gezicht schrijven en het duidelijk op schrift stellen, het leesbaar optekenen, met grote letters, opdat die voorbijloopt, daarin leze, opdat degenen, die zich geen tijd mochten gunnen om zich voor die lectuur neer te zetten, er als in het voorbijgaan een blik op zouden werpen. Waarschijnlijk waren de profeten gewoon, enige van hun merkwaardigste voorzeggingen op tafelen te schrijven en die in de tempel op te hangen, Isaiah 8:1. Nu wordt de profeet geboden, het duidelijk te schrijven. Zie, degenen, die het Woord Gods te prediken hebben, moeten zich beijveren, zich zo duidelijk mogelijk uit te drukken, opdat ook de minst ontwikkelden hen kunnen verstaan. De dingen, die onze eeuwige vrede raken, die God voor ons heeft laten opschrijven, worden duidelijk gemaakt, zij zijn allen recht, dat is: verstaanbaar, voor degene, die verstandig is, Spreuk. 8:9. En zij zijn met gezag afgekondigd, God heeft er Zijn imprimatur (dat is: het worde gedekt) aan toegevoegd, Hij heeft gezegd: Stel ze duidelijk.

2. Het volk moet wachten op de vervulling van het gezicht, Habakkuk 2:3. Want het gezicht zal nog tot een bestemde, toekomstige tijd zijn. U zal nu medegedeeld worden uw verlossing door de verbreking van de Chaldeeuwse macht, en dat de tijd daartoe door God is vastgesteld. Er is een bestemde tijd, maar nog niet dadelijk toch niet al te ver in het verschiet. Dat is ook de reden, waarom het geschreven moest worden om naderhand herlezen en met de gebeurtenissen vergeleken te worden. Zie, God heeft een bestemde tijd voor Zijn bepaald werk, en zal dat werk op die tijd zekerlijk uitvoeren, ons wordt opgelegd, Zijn plannen niet vooruit te lopen, maar op de verwezenlijking te wachten. Het is een grote bemoediging om geduldig te wachten, nu wij weten, dat, al blijft de beloofde gunst lang uit, ze eindelijk vervuld wordt en dan zal die vervulling een overvloedige beloning voor ons wachten zijn. Dan zal Hij het op het einde voortbrengen en niet liegen. Wij zullen er niet mee teleurgesteld worden, want het zal ter bestemder tijd komen, ook de zullen wij niet teleurgesteld worden, want het zal zijn volkomen vervulling hebben, het zal ten volle beantwoorden aan onze gelovige verwachting. De belofte kan een tijd lang dood schijnen, maar ze zal eindelijk spreken, en daarom, al vertoeft ze een tijd lang, langer dan wij meenden, wij moeten er geduldig op blijven wachten, verzekerd, dat ze zal komen, en gewillig om te wachten, totdat ze komt. De dag, die God voor de verlossing van Zijn volk en de ondergang van Zijn en hun vijanden heeft bestemd, is een dag,

a. Die ten laatste zekerlijk zal komen, hij zal niet uitgesteld worden sine die, zonder een anderen dag te bepalen, maar zonder feil op de bestemden tijd, dat is: op de meest geschikte tijd, verschijnen.

b. Hij zal niet achterblijven, want "God is niet traag, gelijk enigen dat traagheid achtten," 2 Peter 3:9, al toeft Hij langer dan onze bepaalde tijd, toch toeft Hij niet langer dan Zijn bestemde tijd, die altoos de beste is.

3. Dit gezicht, op welks vervulling zolang gewacht wordt, zal zulk een oefening van geloof en geduld zijn, dat ze aan het licht brengt wat de mensen zijn, Habakkuk 2:4..

a. Er zijn er, die dit gezicht trots zullen verachten, wier hart zo verheven is, dat zij het de moeite niet waard achten, er op te letten. Als God het dadelijk doen wil, dan zullen ze Hem dankbaar zijn, maar in wachten hebben zij geen zin. Hun hart is ijdel en staat op en daar God hen afwijst, zullen ze zich zelf wel helpen om geen verplichting te hebben, zij achten hun eigen hand genoegzaam voor zich, en Gods belofte is hun van weinig betekenis. Ziet, zijn ziel verheft zich, zij is niet recht in hem, niet oprecht jegens God, niet gelijk het behoort. Degenen die Gods algenoegzaamheid wantrouwen of verachten, wandelen niet oprecht voor Zijn aangezicht, Genesis 17:1. Maar,

b. Zij, die werkelijk God vrezen, wier hart oprecht is met God, zullen de belofte op prijs stellen en er zich geheel op verlaten, in vertrouwen op de waarheid van de toezegging, zullen zij nabij God blijven en ook in de moeilijkste tijden Hem gehoorzaam zijn. Dan leven ze in gerustheid met God in gemeenschap, steunen en wachten op Hem. De rechtvaardige zal door zijn geloof leven. Gedurende de ballingschap zullen de rechtvaardigen staande blijven, vrede genieten, gelovig wachtende op de dierbare belofte, terwijl de vervulling nog uitblijft. De rechtvaardige zal door zijn geloof leven, door het geloof, dat met Gods woord bezig is. Dit wordt aangehaald in het Nieuwe Testament, Romans 1:17, Galatians 3:11, Hebrews 10:38, ten bewijze van de grote waarde van de rechtvaardigmaking door het geloof, en de invloed, die dit geloof op het leven van de Christenen uitoefent. Zij, die door het geloof gerechtvaardigd worden, zullen door het geloof leven, zullen altijd en immer gelukkig zijn. Zolang zij hier zijn, leven zij door het geloof, wanneer zij in de hemel komen, zal hun geloof in aanschouwen overgaan.

Nu de profeet bevel heeft ontvangen om het gezicht te beschrijven, en het volk om de vervulling ervan te verwachten, volgt het gezicht zelf, het is, gelijk andere profetieën, die wij ontmoet hebben, de last van Babel en van de koning van Babel, dezelfde, die in Hoofdst 1:11 gezegd wordt, door te trekken en zich schuldig te maken. Het bevat, naar de mening van sommigen, het vonnis over Nebukadnezar, de voornaamste bedrijver van Jeruzalems ondergang, of over die monarchie of over het gehele rijk van de Chaldeën, of over alle trotse en verdrukkende machten, die enig volk, vooral Gods volk, mishandelen. Merk op

I. Het misdrijf, waarvan deze vijand beschuldigd wordt, en waarom het vonnis is gewezen, Habakkuk 2:5. De begeerlijkheid des vleeses, de begeerlijkheid van de ogen en de grootsheid des levens zijn de strikken, die de mens worden gespannen, de groten bij name. Wij vinden, dat hij, die Israël gevankelijk wegvoert, zelf door deze drie gevangen genomen wordt. Want,

1. Hij is zinnelijk en weelderig, hij geeft zich over aan zijn vermaken. Hij handelt trouweloos bij de wijn. Dronkenschap is zelf reeds een overtreding en de oorzaak van al overvloediger overtreding. Wij lezen van hen, die dwalen van de wijn, Isaiah 28:7. Belsazar, in wie vooral deze profetie vervuld is, maakte zijn overtreding het grootst, toen hij wijn dronk, en het handschrift op de muur van zijn paleis getekend werd, zijn vonnis, dat onmiddellijk zou uitgevoerd worden, Daniel 5:1.

2. Hij is hooghartig en heerszuchtig, hij is een trots man, zijn hoogmoed is een zeker voorteken van zijn val. Als grote mannen trots worden, zal de grote God hun leren verstaan, dat Hij boven hen staat. Zijn overtreding in de wijn is oorzaak van zijn aanmatiging en onbeschaamdheid, daarom is hij een trots man. Wanneer iemand dronken is, dan meent hij, al verlaagt hij zich beneden het dier, dat hij een koning gelijk is en verheft zich op wat zijn schande is. Wij vinden de hovaardige kroon op het hoofd van de dronkenen van Efraïm, en "wee!" wordt hun toegeroepen, Isaiah 28:1.

3. Hij is begerig en geldgierig, en dat vloeit uit zijn hoogmoed voort, hij acht zich waardig, alles te genieten en maakt er daarom werk van zijn rijkdom te vermeerderen. De Chaldeeuwsche monarchie bedoelde de wereldheerschappij. Hij blijft niet in zijn woning, is met het zijne niet tevreden, wel heeft hij daarop een onbetwistbaar recht, maar het is hem te weinig en hij geniet er niet van, noch gebruikt het goede dat in zijn eigen huis, op zijn eigen erf gevonden wordt. Zijn zonde is zijn straf, zijn eerzucht zijn aanhoudende onrust. Als is zijn tehuis een paleis, zijn onvoldaan gemoed maakt het tot een gevangenis. Hij doet zijn ziel wijd open als het graf, dat dagelijks de lijken van de doden ontvangt en toch nog steeds roept: Geef, geef. Hij is gelijk de dood, die niet zat wordt, hoewel die al door verslindt. Zie, het is de zonde en de dwaasheid van velen, die een groot deel van het werelds goed bezitten, dat zij nooit weten wanneer zij genoeg hebben, maar, hoe meer zij hebben, des te meer begeren zij, des te meer verlangen zij er naar. En het is rechtvaardig van God, dat die onverzadelijke begeerte ook niet verzadigd wordt, het is het vonnis, gestreken over degenen, die het geld liefhebben, van het geld niet zat te worden, Ecclesiastes 5:10. Zij, die met hun bescheiden deel niet tevreden zijn, zullen nooit het genot hunner begeerten verkrijgen. De trotse vorst verzamelt tot zich al de heidenen en vergadert tot zich alle volken, hun recht schendende, hun bezittingen rovende, zij mogen niet bestaan tenzij onder zijn beheer en onder zijn bereik. Het ene volk voldoet hem niet, tenzij hij er nog n onderwerpt, en dan weer n, totdat hij ze alle onderworpen heeft. Gelijk degenen die op kleiner schaal dezelfde onverzadelijke begeerte koesteren en huis aan huis trekken, akker aan akker brengen, totdat er geen plaats meer zij, en zij alleen inwoners gemaakt worden in het midden des lands, Isaiah 5:8. Het valt moeilijk uit te maken, wat beklagenswaardiger is: de dwaasheid van zulke eerzuchtige vorsten die er op uit zijn, hun gebied uit te breiden en het toch slecht regeren, of de ellende dier volken, die door hen verdrukt en mishandeld worden.

II. Het vonnis, dat over hem wordt geveld, Habakkuk 2:6 : Zouden dan niet deze allen van hem een spreekwoord opnemen? Zijn vonnis is, 1. Dat, wijl hoogmoed zijn zonde is geweest, ongenade en oneer zijn straf zal zijn, hij zal met verachting overladen, zal uitgelachen en door allen rondom bespot worden, zoals zij verdienen, die verwaand rondzien en groot doen, en gewoonlijk ook ervaren, wanneer zij verdeemoedigd en teleurgesteld worden.

2. Dat, wijl hij zijn buren heeft verongelijkt juist die verongelijkten de werktuigen van zijn ongenade zullen worden: zij zullen een uitlegging van de raadselen tegen hem opnemen. Zij zullen zich vermaken, als ze hem honen en de schande hebben, dat men hem onder de voet loopt. Zij, die zich verheugen over de val van deze grote tiran, worden hier voorzien van raadsels en spreekwoorden, om er hem mee te kwetsen. Men, dat is die verdrukten, zal zeggen: Wee degene, die vermeerdert hetgeen het zijne niet is. Ha! wat is er nu van hem geworden? In die spottende zin kunnen deze woorden gelezen worden. Of: hij, dat is de rechtvaardige die door zijn geloof leeft, zal zeggen, hij, voor wie dit gezicht geschreven en verklaard is, zal met behulp van dit visioen des vijands val voorzien en kunnen voorspellen, zelfs wanneer deze nog in de bloeitijd verkeert, hij zal terstond zijn woning vervloeken, Job 5:3. Hij zal inderdaad een wee tegen hem uitspreken.

A. Hier is een wee tegen hem, omdat hij zijn eigen bezit heeft vermeerderd door onrecht jegens zijn naaste, Habakkuk 2:6. Hij vermeerdert hetgeen het zijne niet is, maar anderen toebehoort. Zie, niet meer van het onze komt ons rechtens toe, dan wat wij langs een eerlijke weg hebben verkregen, ander goed zal op de duur het onze niet blijven, want onrechtvaardig verkregen goed gedijt niet. Laat degenen, wie het in de wereld voorspoedig gaat, op hun hoede zijn, zich daarop te verlaten, want als zij niet in de rechten weg voorspoedig zijn, liggen zij onder een wee. Zie hier,

a. Wat deze voorspoedige vorst doet: hij laadt dit slijk op zich. Rijkdom is slechts slijk, dit slijk, wat zijn goud en zilver dan gele en witte aarde? Zij, die door dikke klei lopen, vorderen weinig en maken zich vuil, zo doen ook degenen, die door deze wereld reizen te midden van een overvloed van haar goederen. En als ware dat niet genoeg, dwazen die zij zijn, ze laden bovendien slijk op zich, alsof die klei hun schat was! Zij belasten zich met aanhoudende zorg daarover, met grote schuld, als zij dat goed verkrijgen, bewaren en uitgeven, en met een zware verantwoording in de dag des oordeels. Zij overladen hun schip met dit dikke slijk, en vergaan er mee in verderf en ondergang

b. Zie wat de mensen van hem zeggen, terwijl hij dus zijn rijkdom vermeerdert, zij roepen: "hoe lang?" Hoe lang zal het duren, eer hij genoeg heeft? Zij roepen tot God: "Hoe lang zult Gij het aanzien, dat deze trotse verdrukker de volken verontrust?" Of zij zeggen tot elkander: "Zie, hoe lang zal dat duren, hoe lang zal hij nog kunnen voortgaan met zich op oneerlijke wijze te verrijken?" Zij spreken zich niet uit maar zij weten wat zij bedoelen, als zij zeggen Hoe lang!

c. Zie, wat daarvan het einde zal zijn. Wat hij met geweld van anderen heeft weggenomen, zal met geweld hem ontnomen worden. De Meden en Perzen zullen de Chaldeën tot buit hebben, gelijk deze met andere volken hebben gedaan, Habakkuk 2:7. "Er zullen er zijn, die u bijten en bewegen" (de Engelse vertaling schrijft hier: plagen). Zij, van wie gij geen gevaar duchtte, die schenen te slapen, zullen ontwaken en onvoorziens opstaan en u een plaag zijn. Zij zullen onvoorzien opstaan, wanneer gij u het veiligst waant en het minst bereid zijt, een schok te ontvangen of die af te weren. Zullen zij niet onvoorzien opstaan? Ongetwijfeld zullen zij, en gij hebt alle reden dat te verwachten, behandeld worden zoals gij anderen behandeld hebt, dat gij hun tot plundering worden zult, gelijk anderen u geweest zijn. Naar de wet van de vergelding zullen, omdat gij vele heidenen berooid hebt, alle overgebleven volken u beroven, Habakkuk 2:8. De koning van Babel meende, omdat hij alle volken rondom zo diep voor zich had doen buigen, dat geen van hen in staat zou zijn, wraak te nemen, maar al waren het slechts overgebleven volken, weinige wellicht, er zullen er toch genoeg zijn om hem te beroven, want God heeft een twist met hem.

Ten eerste, om het bloed van de mensen om de duizenden, die hij aan zijn eerzucht en zijn wraak heeft opgeofferd, vooral om het bloed van de Israëlieten, dat in bijzondere zin dierbaar is in Gods ogen.

Ten tweede, om het geweld aan het land, dat hij zo vele landen had verwoest en de vruchten van de aarde vernietigd, vooral in Kanan.

Ten derde, om het geweld aan de stad, de vele steden, die hij in puinhopen had verkeerd, vooral Jeruzalem, de heilige stad, en alle inwoners ervan, die daardoor alles verloren hadden. Zie, het geweld, dat trotse mensen gebruiken om zich te verrijken en groot te maken, zal in gedachtenis worden gebracht en moet verantwoord worden op de dag des gerichts voor Hem, Wie de wraak toekomt.

B. Hier is een wee voor hem omdat hij steeds meer begeert en al hoger klimmen wil, Habakkuk 2:9. De misdaad, waarom dit wordt uitgeroepen, is vrij wel hetzelfde als in het voorgaande artikel: een onverzadelijke begeerte naar rijkdom en eer, hij giert met kwade gierigheid voor zijn huis, dat is: hij tracht schatten te verzamelen voor zijn gezin. Zie, geldgierigheid is een kwaad ding in een gezin, ze brengt er onrust en onvrede. "Die gierigheid pleegt, beroert zijn huis," Spreuk. 15:27, en, wat erger is brengt er Gods vloek over. "Wee hem, die een kwade winst verkrijgt," zo leest de Engelse kanttekening. Er is een rechtmatige winst waarbij Gods zegen het huis kroont, "de goede zal de kinderen van zijn kinderen doen erven, 2 Spreuk. 13:22. Maar wat door bedrog en onrecht verkregen wordt is kwalijk verworven en een armzalige winst, het zal niet alleen geen goed doen, maar kwaad over een huis brengen. Merk nu op,

a. Waar deze geldgierige op doelt: hij wil zijn nest in de hoogte stellen, zijn gezin tot hoger waardigheid opvoeren dan tevoren bereikt is, en het voor alle gevaar beveiligen wanneer hij dat dacht, om bevrijd te worden uit de hand van het kwaad, dat het niet in de macht des vijands gelaten worde, deszelfs rust te verstoren. Zie, het is een gewone zaak onder de mensen, als een voorwendsel voor hun geld- en eerzucht te beweren, dat zij slechts op hun eigen veiligheid bedacht zijn en zich zeker willen stellen. En toch bedriegen zij zichzelf, wanneer zij menen, dat des rijken goed de stad van zijn sterkte is, en als een verheven muur in zijn inbeelding, Spreuk. 18:11.

b. Wat hij daardoor verkrijgt: Gij hebt, niet veiligheid, maar schaamte beraadslaagd voor uw huis, uitroeiende vele volken, Habakkuk 2:10. Zie, een landgoed, door onrecht verkregen, is een schande voor de familie. Zij, die anderen afsnijden of ondermijnen, om voor zichzelf plaats te maken, die anderen verarmen om zelf rijk te worden, beraadslagen alleen schaamte voor hun huis en nemen zelf het kenteken van schande op hun voorhoofd. Toch is dat niet het ergste: "gij hebt gezondigd tegen uw ziel," hebt schuld en toorn en gevaar over haar gebracht. Zie, zij die hun naasten onrecht aandoen, doen hun eigen ziel veel groter onrecht aan. Maar wanneer de zondaar zich voor onschuldig houdt omdat hij meent, zijn bedrog en geweld met zoveel behendigheid en overleg gepleegd te hebben, dat niemand het kan uitvinden, dan wete hij, dat, indien er geen andere getuigen voorhanden zijn, zelfs de steen uit de muur zal roepen en de balk uit het hout die antwoorden, als getuigenis tegen hem, dat zijn goed op onrechtmatige wijze is verworven, Habakkuk 2:11. Steen en balk roepen tot de hemel om wraak, gelijk het ganse schepsel om de zonde des mensen zucht en verwacht vrijgemaakt te worden van de dienstbaarheid van de verderfenis.

C. Hier is een wee tegen hem, omdat hij een stad met bloed en onrecht heeft gebouwd en bevestigd, Habakkuk 2:12 :Wee dien, die de stad met bloed bouwt, en die de stad met onrecht bevestigt, zichzelf er koning van maakt en ze tot zijn koninklijke residentie stelt. Zo deed Nebukadnezar, Daniel 4:30 :"Is dit niet het grote Babel, dat ik gebouwd heb tot een huis des koninkrijks?" Maar het was gebouwd met het bloed van zijn eigen onderdanen, die hij had verdrukt, en met het bloed van zijn naburen, die hij wederrechtelijk had onderworpen, het was bevestigd met onrecht, door onrechtvaardige wetten, die hij voor zijn eigen macht en veiligheid gemaakt had. Wee hem, die aldus handelt want op die wijs gebouwde steden kunnen nimmer stand houden, en de bouwers zullen onder haar puinhopen begraven worden. Babel dat met bloed en onrecht gebouwd was, zou niet lang bestaan, de dag van zijn val naderde en toen werd dit wee vervuld en de profetie werkelijkheid, die als historie in Isaiah 21:9 was aangekondigd: "Babel is gevallen, zij is gevallen!" En de verwoesting dier stad was,

a. De schande van de Chaldeën, die zoveel moeite hadden gedaan en zoveel uitgegeven om ze te versterken, Habakkuk 2:13. Zie, is het niet van de Heer der heerscharen, dat de volken, die zo hard hebben gearbeid om ze te bevestigen, arbeiden ten vure, zullen zien, hoe de versterkingen, waarop zij hun hoop bouwden, in brand gestoken worden en al hun arbeid in de vlammen opgaan? Of zij, die zich zo vermoeid hebben om wereldse schatten en eer te verkrijgen, lopen groot gevaar, evenals degenen, die in het vuur arbeiden. Het ergste, dat van de arbeiders in Gods wijngaard kan gezegd worden, is, dat zij "de last des daags en de hitte gedragen hebben," Matthew 20:12, maar dezen, die in hun werelds streven zo naarstig zijn geweest, hebben ten vure gearbeid, hebben zich slaven van hun lusten gemaakt. Er is geen groter werkezel in de wereld dan hij, die de heersende geldgierigheid dient. En wat komt ervan? Al gaven ze zich ook alle mogelijke moeite, zij worden er maar sober voor betaald, want tenslotte vermoeien ze zich tevergeefs. Het was hun voorzegd, dat het alles ijdelheid zou zijn, en wanneer zij ervaren, dat zij er mee teleurgesteld zijn, dan zullen zij erkennen, dat het erger was dan ijdelheid, dat het kwelling des geestes is.

b. Het was ook Gods eer, de eer van Zijn onkreukbare rechtvaardigheid en onweerstaanbare macht, want door de ondergang van de Chaldeeuwse monarchie (die de gehele wereld wel moest opmerken) zou de aarde vervuld worden, dat zij de heerlijkheid des Heer bekennen, Habakkuk 2:14. De Heer is bekend geworden doordat Hij recht heeft gedaan, vooral wanneer het Hem behaagd heeft, op de hovaardigen te zien en ze te vernederen, omdat Hij daardoor bewijst, dat Hij alleen God is. Zie, welk goed God doet te voorschijn komen uit de vermindering en het verval van aardse heerlijkheid, daardoor openbaart en verheerlijkt Hij Zijn eigen heerlijkheid en vervult de aarde met die kennis, gelijk de wateren de bodem van de zee bedekken, die zeer diep en uitgestrekt is en niet opdrogen zal tot op de tijd, dat ze niet meer zijn zal. Zodanig is de kennis van Gods heerlijkheid in het aangezicht van Jezus Christus, die het Evangelie biedt, 2 Corinthiers 4:6, en zodanig was de kennis van Zijn heerlijkheid bij de wonderlijke ondergang van het Babylonische rijk. Zie, zij die zich door de kennis van Gods heerlijkheid op het horen van de oordelen Zijns monds niet willen laten leren, zullen die moeten zien en erkennen bij het gezicht van de oordelen van Zijn hand. De voorgaande punten van beschuldiging, waarop het wee gegrond is, geleken veel op elkaar. De misdadigers waren verdrukkers en afpersers, die landerijen door roof en onrecht hadden gestolen, hier, Habakkuk 2:17, wordt hetzelfde herhaald, dat Habakkuk 2:8 reeds was gezegd, want dat is het misdrijf, waarop de grootste nadruk wordt gelegd, namelijk het vergieten van `s mensen bloed, onschuldig bloed, op barbaarse, onrechtvaardige manier vergoten, dat ten hemel schreit. Het is het geweld aan het land de stad en al haar inwoners, waarover God wrake gaat doen, vroeger of later, als de Rechter van de ganse aarde en de Wreker van alle onrecht.

Maar hier zijn nog twee artikelen van anderen aard, die ook een wee toeroepen aan allen in het algemeen, die zich daaraan schuldig hebben gemaakt, maar bijzonder aan de Babylonische vorsten, die Gods volk hadden weggevoerd en gevangen hielden.

I. Wie dronkenschap hebben bevorderd, worden hier gericht en veroordeeld. Belsazar was een van hen, merkwaardigerwijze werd hem het wee aangekondigd en vervuld in dezelfde nacht, toen hij wijn dronk voor zijn duizend geweldigen, Daniel 5:1. Misschien was dit een reden, waarom de opvolgende koningen van Perzië "het tot een wet maakten, dat in hun koninkrijk niemand tot drinken gedwongen zou worden, maar dat alle groten zijns huizes doen zouden naar de wil van ieder Esther 1:8. Zij hadden gezien, welk een ellende het over een volk brengt, wanneer het gedwongen wordt te drinken en dus dronken gemaakt. Maar het wee staat hier met geduchte zekerheid tegen allen, wie ze ook zijn, die te eniger tijd zich aan deze zonde schuldig maken, hetzij in het vorstelijk paleis, hetzij in een ellendige kroeg.

Merk op,

1. Wie de zondaar is, tegen wie hier een vonnis wordt uitgevaardigd, het is tegen degene, die zijn naaste dronken maakt, Habakkuk 2:15. Een naaste te drinken geven, als hij dorst heeft, al is het maar een beker koud water, in de naam eens discipels, of de vermoeiden reiziger een drank aanbiedt, ja, sterke drank te geven degene, die verloren gaat, en wijn degene, die bitterlijk bedroefd zijn van ziel, dat is een daad van weldadigheid, die van ons gevraagd er. zeker eenmaal beloond wordt. "Ik was dorstig, en gij hebt mij te drinken gegeven." Maar een naaste, die genoeg of al te veel heeft gedronken, drank te verschaffen met de bedoeling, hem dronken te maken, opdat hij zichzelf blootstelt en als een zot doe, zich belachelijk maakt en zijn geheime gedachten bekent, of zijn naam tekenen onder een bedrieglijk stuk, dat is een verfoeilijke daad. Zij, die daaraan schuldig staan en er zich nog op beroemen, zijn verachters van God in de hemel en Zijn heilige wet, zijn handlangers van de duivel in de hel en van zijn vervloekte begeerten, vijanden van de mens op aarde, zijn eer en zijn welvaart, zij zijn gelijk de zoon van Nebat, die Israël zondigen deed. Anderen tot dronkenschap te verleiden, hun wijnfles daarbij voegen, om door die verlokking hen over te halen, de wijn aanziende, als hij zich rood vertoont, als hij in de beker zijn verf geeft, of zelfs hen er toe te dwingen, door algemene gebruiken of voorschriften van een club of gezelschap, niet eenmaal, maar herhaaldelijk, is een poging tot lichamelijke en zedelijke moord, die uiterst zwaar te verantwoorden zal vallen.

2. Welke straf hierover uitgesproken wordt. Er is een wee voor diegene, Habakkuk 2:15, en een straf, Habakkuk 2:16, die beide aan zijn zonde geëvenredigd zijn.

a. Zet hij de beker van de dronkenschap op de hand zijns naasten? De beker van de gramschap, de beker van de verschrikking, de beker van de rechterhand des Heeren zal zich tot hem wenden, de macht Gods zal zich tegen hem wapenen. Die beker, die onder de natiën is rondgegaan om ze te stellen tot een woestheid, tot een ontzetting en tot een aanfluiting, om ze te doen struikelen en vallen, zodat ze niet meer kunnen opstaan, zal tenslotte in de hand des konings van Babel gegeven worden, naar voorspeld was, Jeremiah 25:15, Jeremiah 25:16, Jeremiah 25:18, Jeremiah 25:26, Jeremiah 25:27. Zo zal ook het nieuwtestamentisch Babylon, dat de volken van de aarde dronken had gemaakt met de beker van haar hoererij, bloed te drinken gegeven worden, want zij is het waardig, Revelation 18:3, Revelation 18:6, Revelation 18:24, Revelation 16:6.

b. Schept hij er vermaak in zijn naaste te schande te maken? Hij zal zelf met verachting overdekt worden. Gij zult ook verzadigd worden met schande, voor eer, dat is met meer schande bedekt dan gij vroeger eer genoot. De eens verworven eer zal slechts dienen om dan uw schande te grievender te maken en te afschuwelijker in de ogen van anderen. Drink gij ook de beker van de verschrikking, en stel uw vrees en lafheid ten toon als werd uw voorhuid ontbloot. Allen rondom u zullen u met verachting overladen, er zal een schandelijk uitbraaksel over uw heerlijkheid zijn over datgene, waarin gij uw roem hebt gesteld, uw waardigheid, uw rijkdom, uw heerschappij, zij, die gij hebt doen drinken, zullen op u spuwen. Want het geweld, dat tegen Libanon begaan is, zal u bedekken, en de verwoesting van de beesten zal ze verschrikken, Habakkuk 2:17, gij zult gejaagd en onder de voet gelopen worden met evenveel woestheid als ooit de wilde dieren van de Libanon gij zult uitgeroeid worden als die en tot doelwit van `t jachtvermaak strekken, want gij zijt als een van de beesten, die verschrikt zijn, en die zullen triomferen, wanneer zij over u de overhand krijgen. Of: het is om het geweld, dat gij de Libanon, dat is het land van Israël, aangedaan hebt, Deuteronomy 3:25 en de tempel, Zacheria 10:1, dat God nu afrekening met u houdt. Het is de zonde, die u nu overdekt.

II. Die de afgoderij hebben bevorderd, worden nu gericht en veroordeeld, dat was ook een zonde, waaraan Babel bijzonder schuldig stond, zij was de moeder van de hoererijen. Belsazar in zijn drinkgelagen prees zijn goden. En ook daarom wordt over hem hier een wee uitgesproken, en in hem over allen, die in dezelfde zonden vervallen, bijzonder het nieuwtestamentisch Babylon. Zie nu hier,

1. Wat hij doet om afgoderij te bevorderen, Zij razen naar de verschrikkelijke afgoden, Jeremiah 50:38, namelijk de Chaldeën. Want

a. Zij hebben een grote verscheidenheid van afgoden hun gesneden beelden en gegoten beelden, opdat het volk kiezen kan wat hun het best lijkt.

b. Zij zijn zeer bekwaam en kunstvaardig in de vervaardiging van die beelden: de formeerder heeft zijn arbeid wonderwel volbracht, de vormer van de vorm (naar de Engelse kanttekening) heeft zijn model bijzonder sprekend gemaakt.

c. Zij hebben zich grote uitgaven getroost om ze te verspreiden en te versieren: zij hebben ze overtrokken met zilver en goud, omdat zulks de ogen des volks verlokt en bekoort, zij hebben hun afgoden opgemaakt, om de kinderen van deze wereld tot aanbidding te prikkelen.

d. Zij hebben er grote verwachting van: De formeerder vertrouwt op zijn formeersel als zijn god. Die God aanbidden, geven Hem eer, door tot Hem gebeden op te zenden en onderwijs en aanwijzing van Hem te verwachten, en deze eer geven zij hun afgoden.

A. Zij bidden tot hen, zij zeggen tot het hout: "word wakker tot onze hulp, luister naar onze gebeden", en tot de zwijgenden steen: "ontwaak! en red ons", gelijk de kerk tot haar God bidt: "Waak op, waarom zoudt Gij slapen, Heer!" Psalms 44:24. Zij belijden, dat hun beeld hun god is door het te aanbidden. "Red mij, want gij zijt mijn god," Isaiah 44:17. "Deos qui rogat ille facit. Tot wie een mens zijn gebed doet, die is zijn god."

B. Zij raadplegen hun beelden als orakels en verwachten raad en voorschrift daarvan. Zij zeggen tot de zwijgende steen, hoewel die niet spreken kan, moet hij hen toch leren. Wat de goddeloze duivel of goddeloze priester in naam van het beeld tot hen spreekt, ontvangen zij met de grootste eerbied als met goddelijk gezag bekleed, en zijn bereid, zich daardoor te laten leiden. Zo wordt afgoderij ingevoerd en verbreid onder het mom van godsdienst en vroomheid.

2. Hoe de uiterste dwaasheid daarvan ten toon wordt gesteld. Door Jesaja heeft God, toen hij de verlossing des volks uit Babel voorspelde, in de brede aangetoond, hoe schandelijk dom en zot afgodendienaars zijn, en hetzelfde doet hier deze profeet.

a. Wanneer zij hun beelden gemaakt hebben, zijn die niets dan stof, dat de laagste bestaansvorm aanbiedt, alle arbeid, daaraan besteed, ken ze geen trap hoger brengen. Zij zijn ten enenmale zonder rede of gevoel, levenloos en sprakeloos, de afgod is een stomme afgod, een zwijgende steen, er is gans geen geest in het midden van hetzelve, Habakkuk 2:19, zodat het laagste dier dat adem en beweging bezit, uitnemender is dan gene. Zij hebben zelfs niet de ziel van een dier.

b. Het staat niet in hun macht, hun aanbidders enig goed te doen, Habakkuk 2:18. Wat zal het gesneden beeld baten? Al is het slechts stof, wanneer het in de ene of andere vorm werd gegoten, dan kon het in het menselijk leven voor een of ander doel dienen. Maar nu het als god poseert, dient het nergens toe, het kan zijn aanbidders niet der geringste dienst bewijzen. Ja,

c. Wel ver van profijtelijk te zijn, bedriegt het hen en houdt hen onder de bekoring van zijn voorgewende macht. Zij zeggen: het zal ons leren, maar het leert leugens, want het stelt God voor als met een lichaam bekleed, als eindig, zichtbaar en afhankelijk, en het bevestigt hen, die verijdeld zijn geworden in hun overleggingen, in de valse denkbeelden, die zij omtrent God hebben, en maakt God tot iets onzekers, dat naar ieders luimen handelt. Als wij tot het werk van onze handen mogen zeggen: "gij zijt mijn god", dan mogen wij dat tot alle formeersel van onze eigene verbeelding zeggen, hoe onzinnig en hersenschimmig ook. "Een beeld is een onderwijs van de ijdelheden, een werk van verleidingen," Jeremiah 10:8, Jeremiah 10:14, Jeremiah 10:15. Het is dus gemakkelijk te zien, wat hun godsdienst is, en waarop. zij aansturen, die leugenleraars als boeken van de leken aanbevelen, waaraan zij hun onderricht moeten ontlenen, terwijl zij de Heilige Schrift in een vreemde taal lezen en voor het volk gesloten houden.

3. Hoe het volk Gods over hen triomfeert en zich daarmede troost, dat de afgodendienaars dus beschaamd uitkomen, Habakkuk 2:20 :Maar de Heer is in Zijn heiligen tempel.

a. Want hun rotssteen is niet gelijk onze Rotssteen, Deuteronomy 32:31. De hunne zijn stomme afgoden, de onze is JHWH, de levende God, die is wat Hij is, en niet, als hun afgoden, wat mensen van hen gelieven te maken. Hij is in Zijn heiligen tempel in de hemel, de zetel van Zijn heerlijkheid, waarheen wij toegang hebben op de wijze, niet die wij zouden uitgedacht hebben, maar die Hij zelf heeft ingesteld. Vergelijk Psalms 115:3, "onze God is toch in de hemelen" Psalms 11:4.

b. De menigte van de goden, die zij hebben uitgedacht, en met zoveel moeite in stand houden, kan onze God niet uitstoten, Hij is en zal zijn in Zijn heiligen tempel en heerlijk in heiligheid. Zij hebben Zijn tempel te Jeruzalem verwoest, maar Hij heeft een tempel daarboven, die buiten het bereik van hun woede en boosheid staat, maar daarbinnen die van de gelovigen gebeden Zijns volks.

c. Onze God zal de ganse wereld voor Zijn aangezicht doen verstommen, zal de afgodendienaars even als hun beelden sprakeloos maken, ze van hun dwaasheid overtuigen en met schaamte overdekken. Hij zal de woede van de verdrukkers het zwijgen opleggen en hun boosheid tegen Zijn volk beteugelen.

d. Het is de plicht Zijns volks, Hem lof te zingen door stilheid, Psalms 65:2, en geduldig te wachten op Zijn verschijning om hen op Zijn tijd en wijze te verlossen. Zwijg en weet dat Hij God is.

Verzen 1-20

Habakuk 2:1-20

Hier

I. Nadert de profeet nederig tot God, Habakkuk 2:1. Ik stond op mijn wacht gelijk een schildwacht op de muren van een belegerde stad, of aan de grenzen van een bedreigd land, met het doel, uit te zien naar wat te bespeuren valt. Ik stond op mijn wacht en keek rond, ik hield wacht om te zien, wat Hij in mij spreken zoude, ik luisterde aandachtig naar de woorden van Zijn mond en merkte zorgvuldig op de gangen van Zijn voorzienigheid, opdat mij geen enkel woord van Zijn bescheid mocht ontgaan. Ik hield wacht om te zien wat Hij in mij spreken zou, wat de Geest van de profetie mij zou dicteren, als antwoord op mijn klachten. Zelfs in gewone tijden spreekt God tot ons niet alleen door Zijn Woord, maar ook door onze consciëntie en fluistert ons toe: "Dit is de weg, wandel in hem" en wij moeten op Zijn aanwijzing in beiderlei vorm acht geven. Dat de profeet zich op de sterkte of op een hoogte stelde, betekende zijn voorzichtigheid, dat hij gebruik maakt van de middelen en wegen, die hij binnen zijn bereik heeft om Gods wil te leren kennen en daaromtrent onderricht te ontvangen. Zij, die naar God willen luisteren, moeten zich van de wereld afkeren en daarboven verheven zijn, moeten hun opmerkzaamheid spannen, hun gedachten samentrekken, de Schrift onderzoeken ervaring en ervarene raadplegen, bidden zonder ophouden en zich op de sterkte stellen. Zijn wacht houden tekent zijn geduld, vastberadenheid en volharding, hij is bereid een tijd te wachten en de gelegenheid waar te nemen zoals de wachter doet. Hij wil weten wat God in hem spreken zal, niet slechts voor zijn eigen voldoening, maar tevens om hem. als profeet in staat te stellen, ook anderen van dienst te zijn en hun bezwaren te ondervangen, wanneer zij daarmede tot hem komen. Hierin is de profeet een voorbeeld voor ons.

1. Wanneer wij geslingerd en door twijfel gekweld worden aangaande de wegen van de Voorzienigheid en geneigd te geloven, dat het het noodlot of de fortuin is, en niet een wijs God, die de wereld regeert, of dat de kerk verlaten en Gods verbond met Zijn volk verbroken en vernietigd is, dan moeten wij de moeite doen ons te wapenen met overwegingen, die de zaak ophelderen. Wij moeten op de wacht staan tegen de verzoeking, opdat zij ons niet overmannen. Wij moeten ons op de sterkte stellen om te zien of wij iets kunnen ontdekken, dat de verzoeking tot zwijgen brengt en de moeilijkheden oplost, en gelijk de Psalmist, de dagen van ouds overdenken en bepeinzen, Psalms 77:6, moeten Gods heiligdom binnentreden en op het einde van deze dingen merken, Psalms 73:17. Wij moeten onze twijfel geen voet geven maar ze met alle macht bekampen.

2. Wanneer wij gebeden en onze klachten en begeerten voor God uitgestort hebben, moeten wij zorgvuldig opmerken, welk antwoord God ons door Zijn Woord, door Zijn Geest of door Zijn leiding geeft op onze nederige voorstellingen. Wanneer David zegt: "Ik zal tot u bidden, mijn gebed tot U opzenden, als een pijl op een doelwit, dan voegt hij er aan toe: Ik zal mij tot U schikken, en wacht houden," Psalms 5:3, Psalms 5:4, zal opletten, wat Gij mij antwoordt, gelijk een schutter oplet, of zijn pijl getroffen heeft. Wij moeten horen, wat God de Heer spreken zal, Psalms 85:9.

3. Wanneer wij ons schikken om Gods Woord te lezen of te horen, en zo de levende orakelen te raadplegen, moeten wij vernemen wat God daardoor tot ons zegt, dat op onze toestand past, welk woord van overtuiging waarschuwing, raad of troost Hij tot onze ziel brengt, opdat wij het mogen aannemen en ons er onder buigen, en overleggen, wat wij te antwoorden hebben, en hoe wij aan dat woord zullen voldoen. 4. Wanneer wij worden aangevallen door dezulken, die met God en Zijn wegen twisten gelijk hier de profeet schijnt te overkomen- overvallen, belegerd, als in een toren, door benden van tegensprekers -dan moeten wij wel overwegen wat wij hun antwoorden zullen ons onderricht van God ontvangen, horen wat Hij tot ons spreekt om ons verstand te geven om gereed te staan tot bescheid aan anderen, wanneer wij op de proef gesteld worden, om "rekenschap te geven van de hoop, die in ons is met zachtmoedigheid en vreze," 1 Peter 3:15. Van God moeten wij dan begeren een mond en wijsheid, dat het ons in die ure gegeven worde wat wij spreken zullen.

II. God geeft hem genadiglijk antwoord, want Hij stelt de gelovige verwachtingen van Zijn volk niet teleur, als het wacht om te horen wat Hij zeggen zal, maar spreekt van vrede, goede woorden, troostrijke woorden, Zacheria 1:13. De profeet had geklaagd over de voorspoed van de Chaldeën, waarvan God hem het vooruitzicht had gegeven, om hem nu dienaangaande gerust te stellen, geeft Hij hem een verder vooruitzicht van hun val en ondergang, gelijk Jesaja, nadat hij de Babylonische ballingschap had voorzegd, ook gesproken had van de verwoesting van Babel. Nu deze belangrijke gebeurtenis hem in een visioen getoond wordt, draagt God ook zorg, dat dit visioen wordt openbaar gemaakt en aan volgende geslachten overgeleverd, die de vervulling ervan zouden beleven.

1. De profeet moet het gezicht beschrijven, Habakkuk 2:2. Ook Johannes werd, toen hij het gezicht van het nieuwe Jeruzalem ontving, bevolen te schrijven, Revelation 21:5. Hij moest het schrijven, opdat hij het zichzelf te beter in het geheugen zou prenten en beter verstaan, maar vooraf, opdat het in verwijderde streken en in toekomstige eeuwen mocht gelezen worden. Wat alleen door overlevering bewaard blijft, wordt licht veranderd of verkeerd verstaan, maar wat geschreven staat, houdt volle zekerheid en wordt ongeschonden en zuiver behouden. Wij hebben reden om God voor die opgetekende visioenen te danken, zowel als voor het voorrecht, dat wij Zijn geschreven wetten bezitten. Hij moest het gezicht schrijven en het duidelijk op schrift stellen, het leesbaar optekenen, met grote letters, opdat die voorbijloopt, daarin leze, opdat degenen, die zich geen tijd mochten gunnen om zich voor die lectuur neer te zetten, er als in het voorbijgaan een blik op zouden werpen. Waarschijnlijk waren de profeten gewoon, enige van hun merkwaardigste voorzeggingen op tafelen te schrijven en die in de tempel op te hangen, Isaiah 8:1. Nu wordt de profeet geboden, het duidelijk te schrijven. Zie, degenen, die het Woord Gods te prediken hebben, moeten zich beijveren, zich zo duidelijk mogelijk uit te drukken, opdat ook de minst ontwikkelden hen kunnen verstaan. De dingen, die onze eeuwige vrede raken, die God voor ons heeft laten opschrijven, worden duidelijk gemaakt, zij zijn allen recht, dat is: verstaanbaar, voor degene, die verstandig is, Spreuk. 8:9. En zij zijn met gezag afgekondigd, God heeft er Zijn imprimatur (dat is: het worde gedekt) aan toegevoegd, Hij heeft gezegd: Stel ze duidelijk.

2. Het volk moet wachten op de vervulling van het gezicht, Habakkuk 2:3. Want het gezicht zal nog tot een bestemde, toekomstige tijd zijn. U zal nu medegedeeld worden uw verlossing door de verbreking van de Chaldeeuwse macht, en dat de tijd daartoe door God is vastgesteld. Er is een bestemde tijd, maar nog niet dadelijk toch niet al te ver in het verschiet. Dat is ook de reden, waarom het geschreven moest worden om naderhand herlezen en met de gebeurtenissen vergeleken te worden. Zie, God heeft een bestemde tijd voor Zijn bepaald werk, en zal dat werk op die tijd zekerlijk uitvoeren, ons wordt opgelegd, Zijn plannen niet vooruit te lopen, maar op de verwezenlijking te wachten. Het is een grote bemoediging om geduldig te wachten, nu wij weten, dat, al blijft de beloofde gunst lang uit, ze eindelijk vervuld wordt en dan zal die vervulling een overvloedige beloning voor ons wachten zijn. Dan zal Hij het op het einde voortbrengen en niet liegen. Wij zullen er niet mee teleurgesteld worden, want het zal ter bestemder tijd komen, ook de zullen wij niet teleurgesteld worden, want het zal zijn volkomen vervulling hebben, het zal ten volle beantwoorden aan onze gelovige verwachting. De belofte kan een tijd lang dood schijnen, maar ze zal eindelijk spreken, en daarom, al vertoeft ze een tijd lang, langer dan wij meenden, wij moeten er geduldig op blijven wachten, verzekerd, dat ze zal komen, en gewillig om te wachten, totdat ze komt. De dag, die God voor de verlossing van Zijn volk en de ondergang van Zijn en hun vijanden heeft bestemd, is een dag,

a. Die ten laatste zekerlijk zal komen, hij zal niet uitgesteld worden sine die, zonder een anderen dag te bepalen, maar zonder feil op de bestemden tijd, dat is: op de meest geschikte tijd, verschijnen.

b. Hij zal niet achterblijven, want "God is niet traag, gelijk enigen dat traagheid achtten," 2 Peter 3:9, al toeft Hij langer dan onze bepaalde tijd, toch toeft Hij niet langer dan Zijn bestemde tijd, die altoos de beste is.

3. Dit gezicht, op welks vervulling zolang gewacht wordt, zal zulk een oefening van geloof en geduld zijn, dat ze aan het licht brengt wat de mensen zijn, Habakkuk 2:4..

a. Er zijn er, die dit gezicht trots zullen verachten, wier hart zo verheven is, dat zij het de moeite niet waard achten, er op te letten. Als God het dadelijk doen wil, dan zullen ze Hem dankbaar zijn, maar in wachten hebben zij geen zin. Hun hart is ijdel en staat op en daar God hen afwijst, zullen ze zich zelf wel helpen om geen verplichting te hebben, zij achten hun eigen hand genoegzaam voor zich, en Gods belofte is hun van weinig betekenis. Ziet, zijn ziel verheft zich, zij is niet recht in hem, niet oprecht jegens God, niet gelijk het behoort. Degenen die Gods algenoegzaamheid wantrouwen of verachten, wandelen niet oprecht voor Zijn aangezicht, Genesis 17:1. Maar,

b. Zij, die werkelijk God vrezen, wier hart oprecht is met God, zullen de belofte op prijs stellen en er zich geheel op verlaten, in vertrouwen op de waarheid van de toezegging, zullen zij nabij God blijven en ook in de moeilijkste tijden Hem gehoorzaam zijn. Dan leven ze in gerustheid met God in gemeenschap, steunen en wachten op Hem. De rechtvaardige zal door zijn geloof leven. Gedurende de ballingschap zullen de rechtvaardigen staande blijven, vrede genieten, gelovig wachtende op de dierbare belofte, terwijl de vervulling nog uitblijft. De rechtvaardige zal door zijn geloof leven, door het geloof, dat met Gods woord bezig is. Dit wordt aangehaald in het Nieuwe Testament, Romans 1:17, Galatians 3:11, Hebrews 10:38, ten bewijze van de grote waarde van de rechtvaardigmaking door het geloof, en de invloed, die dit geloof op het leven van de Christenen uitoefent. Zij, die door het geloof gerechtvaardigd worden, zullen door het geloof leven, zullen altijd en immer gelukkig zijn. Zolang zij hier zijn, leven zij door het geloof, wanneer zij in de hemel komen, zal hun geloof in aanschouwen overgaan.

Nu de profeet bevel heeft ontvangen om het gezicht te beschrijven, en het volk om de vervulling ervan te verwachten, volgt het gezicht zelf, het is, gelijk andere profetieën, die wij ontmoet hebben, de last van Babel en van de koning van Babel, dezelfde, die in Hoofdst 1:11 gezegd wordt, door te trekken en zich schuldig te maken. Het bevat, naar de mening van sommigen, het vonnis over Nebukadnezar, de voornaamste bedrijver van Jeruzalems ondergang, of over die monarchie of over het gehele rijk van de Chaldeën, of over alle trotse en verdrukkende machten, die enig volk, vooral Gods volk, mishandelen. Merk op

I. Het misdrijf, waarvan deze vijand beschuldigd wordt, en waarom het vonnis is gewezen, Habakkuk 2:5. De begeerlijkheid des vleeses, de begeerlijkheid van de ogen en de grootsheid des levens zijn de strikken, die de mens worden gespannen, de groten bij name. Wij vinden, dat hij, die Israël gevankelijk wegvoert, zelf door deze drie gevangen genomen wordt. Want,

1. Hij is zinnelijk en weelderig, hij geeft zich over aan zijn vermaken. Hij handelt trouweloos bij de wijn. Dronkenschap is zelf reeds een overtreding en de oorzaak van al overvloediger overtreding. Wij lezen van hen, die dwalen van de wijn, Isaiah 28:7. Belsazar, in wie vooral deze profetie vervuld is, maakte zijn overtreding het grootst, toen hij wijn dronk, en het handschrift op de muur van zijn paleis getekend werd, zijn vonnis, dat onmiddellijk zou uitgevoerd worden, Daniel 5:1.

2. Hij is hooghartig en heerszuchtig, hij is een trots man, zijn hoogmoed is een zeker voorteken van zijn val. Als grote mannen trots worden, zal de grote God hun leren verstaan, dat Hij boven hen staat. Zijn overtreding in de wijn is oorzaak van zijn aanmatiging en onbeschaamdheid, daarom is hij een trots man. Wanneer iemand dronken is, dan meent hij, al verlaagt hij zich beneden het dier, dat hij een koning gelijk is en verheft zich op wat zijn schande is. Wij vinden de hovaardige kroon op het hoofd van de dronkenen van Efraïm, en "wee!" wordt hun toegeroepen, Isaiah 28:1.

3. Hij is begerig en geldgierig, en dat vloeit uit zijn hoogmoed voort, hij acht zich waardig, alles te genieten en maakt er daarom werk van zijn rijkdom te vermeerderen. De Chaldeeuwsche monarchie bedoelde de wereldheerschappij. Hij blijft niet in zijn woning, is met het zijne niet tevreden, wel heeft hij daarop een onbetwistbaar recht, maar het is hem te weinig en hij geniet er niet van, noch gebruikt het goede dat in zijn eigen huis, op zijn eigen erf gevonden wordt. Zijn zonde is zijn straf, zijn eerzucht zijn aanhoudende onrust. Als is zijn tehuis een paleis, zijn onvoldaan gemoed maakt het tot een gevangenis. Hij doet zijn ziel wijd open als het graf, dat dagelijks de lijken van de doden ontvangt en toch nog steeds roept: Geef, geef. Hij is gelijk de dood, die niet zat wordt, hoewel die al door verslindt. Zie, het is de zonde en de dwaasheid van velen, die een groot deel van het werelds goed bezitten, dat zij nooit weten wanneer zij genoeg hebben, maar, hoe meer zij hebben, des te meer begeren zij, des te meer verlangen zij er naar. En het is rechtvaardig van God, dat die onverzadelijke begeerte ook niet verzadigd wordt, het is het vonnis, gestreken over degenen, die het geld liefhebben, van het geld niet zat te worden, Ecclesiastes 5:10. Zij, die met hun bescheiden deel niet tevreden zijn, zullen nooit het genot hunner begeerten verkrijgen. De trotse vorst verzamelt tot zich al de heidenen en vergadert tot zich alle volken, hun recht schendende, hun bezittingen rovende, zij mogen niet bestaan tenzij onder zijn beheer en onder zijn bereik. Het ene volk voldoet hem niet, tenzij hij er nog n onderwerpt, en dan weer n, totdat hij ze alle onderworpen heeft. Gelijk degenen die op kleiner schaal dezelfde onverzadelijke begeerte koesteren en huis aan huis trekken, akker aan akker brengen, totdat er geen plaats meer zij, en zij alleen inwoners gemaakt worden in het midden des lands, Isaiah 5:8. Het valt moeilijk uit te maken, wat beklagenswaardiger is: de dwaasheid van zulke eerzuchtige vorsten die er op uit zijn, hun gebied uit te breiden en het toch slecht regeren, of de ellende dier volken, die door hen verdrukt en mishandeld worden.

II. Het vonnis, dat over hem wordt geveld, Habakkuk 2:6 : Zouden dan niet deze allen van hem een spreekwoord opnemen? Zijn vonnis is, 1. Dat, wijl hoogmoed zijn zonde is geweest, ongenade en oneer zijn straf zal zijn, hij zal met verachting overladen, zal uitgelachen en door allen rondom bespot worden, zoals zij verdienen, die verwaand rondzien en groot doen, en gewoonlijk ook ervaren, wanneer zij verdeemoedigd en teleurgesteld worden.

2. Dat, wijl hij zijn buren heeft verongelijkt juist die verongelijkten de werktuigen van zijn ongenade zullen worden: zij zullen een uitlegging van de raadselen tegen hem opnemen. Zij zullen zich vermaken, als ze hem honen en de schande hebben, dat men hem onder de voet loopt. Zij, die zich verheugen over de val van deze grote tiran, worden hier voorzien van raadsels en spreekwoorden, om er hem mee te kwetsen. Men, dat is die verdrukten, zal zeggen: Wee degene, die vermeerdert hetgeen het zijne niet is. Ha! wat is er nu van hem geworden? In die spottende zin kunnen deze woorden gelezen worden. Of: hij, dat is de rechtvaardige die door zijn geloof leeft, zal zeggen, hij, voor wie dit gezicht geschreven en verklaard is, zal met behulp van dit visioen des vijands val voorzien en kunnen voorspellen, zelfs wanneer deze nog in de bloeitijd verkeert, hij zal terstond zijn woning vervloeken, Job 5:3. Hij zal inderdaad een wee tegen hem uitspreken.

A. Hier is een wee tegen hem, omdat hij zijn eigen bezit heeft vermeerderd door onrecht jegens zijn naaste, Habakkuk 2:6. Hij vermeerdert hetgeen het zijne niet is, maar anderen toebehoort. Zie, niet meer van het onze komt ons rechtens toe, dan wat wij langs een eerlijke weg hebben verkregen, ander goed zal op de duur het onze niet blijven, want onrechtvaardig verkregen goed gedijt niet. Laat degenen, wie het in de wereld voorspoedig gaat, op hun hoede zijn, zich daarop te verlaten, want als zij niet in de rechten weg voorspoedig zijn, liggen zij onder een wee. Zie hier,

a. Wat deze voorspoedige vorst doet: hij laadt dit slijk op zich. Rijkdom is slechts slijk, dit slijk, wat zijn goud en zilver dan gele en witte aarde? Zij, die door dikke klei lopen, vorderen weinig en maken zich vuil, zo doen ook degenen, die door deze wereld reizen te midden van een overvloed van haar goederen. En als ware dat niet genoeg, dwazen die zij zijn, ze laden bovendien slijk op zich, alsof die klei hun schat was! Zij belasten zich met aanhoudende zorg daarover, met grote schuld, als zij dat goed verkrijgen, bewaren en uitgeven, en met een zware verantwoording in de dag des oordeels. Zij overladen hun schip met dit dikke slijk, en vergaan er mee in verderf en ondergang

b. Zie wat de mensen van hem zeggen, terwijl hij dus zijn rijkdom vermeerdert, zij roepen: "hoe lang?" Hoe lang zal het duren, eer hij genoeg heeft? Zij roepen tot God: "Hoe lang zult Gij het aanzien, dat deze trotse verdrukker de volken verontrust?" Of zij zeggen tot elkander: "Zie, hoe lang zal dat duren, hoe lang zal hij nog kunnen voortgaan met zich op oneerlijke wijze te verrijken?" Zij spreken zich niet uit maar zij weten wat zij bedoelen, als zij zeggen Hoe lang!

c. Zie, wat daarvan het einde zal zijn. Wat hij met geweld van anderen heeft weggenomen, zal met geweld hem ontnomen worden. De Meden en Perzen zullen de Chaldeën tot buit hebben, gelijk deze met andere volken hebben gedaan, Habakkuk 2:7. "Er zullen er zijn, die u bijten en bewegen" (de Engelse vertaling schrijft hier: plagen). Zij, van wie gij geen gevaar duchtte, die schenen te slapen, zullen ontwaken en onvoorziens opstaan en u een plaag zijn. Zij zullen onvoorzien opstaan, wanneer gij u het veiligst waant en het minst bereid zijt, een schok te ontvangen of die af te weren. Zullen zij niet onvoorzien opstaan? Ongetwijfeld zullen zij, en gij hebt alle reden dat te verwachten, behandeld worden zoals gij anderen behandeld hebt, dat gij hun tot plundering worden zult, gelijk anderen u geweest zijn. Naar de wet van de vergelding zullen, omdat gij vele heidenen berooid hebt, alle overgebleven volken u beroven, Habakkuk 2:8. De koning van Babel meende, omdat hij alle volken rondom zo diep voor zich had doen buigen, dat geen van hen in staat zou zijn, wraak te nemen, maar al waren het slechts overgebleven volken, weinige wellicht, er zullen er toch genoeg zijn om hem te beroven, want God heeft een twist met hem.

Ten eerste, om het bloed van de mensen om de duizenden, die hij aan zijn eerzucht en zijn wraak heeft opgeofferd, vooral om het bloed van de Israëlieten, dat in bijzondere zin dierbaar is in Gods ogen.

Ten tweede, om het geweld aan het land, dat hij zo vele landen had verwoest en de vruchten van de aarde vernietigd, vooral in Kanan.

Ten derde, om het geweld aan de stad, de vele steden, die hij in puinhopen had verkeerd, vooral Jeruzalem, de heilige stad, en alle inwoners ervan, die daardoor alles verloren hadden. Zie, het geweld, dat trotse mensen gebruiken om zich te verrijken en groot te maken, zal in gedachtenis worden gebracht en moet verantwoord worden op de dag des gerichts voor Hem, Wie de wraak toekomt.

B. Hier is een wee voor hem omdat hij steeds meer begeert en al hoger klimmen wil, Habakkuk 2:9. De misdaad, waarom dit wordt uitgeroepen, is vrij wel hetzelfde als in het voorgaande artikel: een onverzadelijke begeerte naar rijkdom en eer, hij giert met kwade gierigheid voor zijn huis, dat is: hij tracht schatten te verzamelen voor zijn gezin. Zie, geldgierigheid is een kwaad ding in een gezin, ze brengt er onrust en onvrede. "Die gierigheid pleegt, beroert zijn huis," Spreuk. 15:27, en, wat erger is brengt er Gods vloek over. "Wee hem, die een kwade winst verkrijgt," zo leest de Engelse kanttekening. Er is een rechtmatige winst waarbij Gods zegen het huis kroont, "de goede zal de kinderen van zijn kinderen doen erven, 2 Spreuk. 13:22. Maar wat door bedrog en onrecht verkregen wordt is kwalijk verworven en een armzalige winst, het zal niet alleen geen goed doen, maar kwaad over een huis brengen. Merk nu op,

a. Waar deze geldgierige op doelt: hij wil zijn nest in de hoogte stellen, zijn gezin tot hoger waardigheid opvoeren dan tevoren bereikt is, en het voor alle gevaar beveiligen wanneer hij dat dacht, om bevrijd te worden uit de hand van het kwaad, dat het niet in de macht des vijands gelaten worde, deszelfs rust te verstoren. Zie, het is een gewone zaak onder de mensen, als een voorwendsel voor hun geld- en eerzucht te beweren, dat zij slechts op hun eigen veiligheid bedacht zijn en zich zeker willen stellen. En toch bedriegen zij zichzelf, wanneer zij menen, dat des rijken goed de stad van zijn sterkte is, en als een verheven muur in zijn inbeelding, Spreuk. 18:11.

b. Wat hij daardoor verkrijgt: Gij hebt, niet veiligheid, maar schaamte beraadslaagd voor uw huis, uitroeiende vele volken, Habakkuk 2:10. Zie, een landgoed, door onrecht verkregen, is een schande voor de familie. Zij, die anderen afsnijden of ondermijnen, om voor zichzelf plaats te maken, die anderen verarmen om zelf rijk te worden, beraadslagen alleen schaamte voor hun huis en nemen zelf het kenteken van schande op hun voorhoofd. Toch is dat niet het ergste: "gij hebt gezondigd tegen uw ziel," hebt schuld en toorn en gevaar over haar gebracht. Zie, zij die hun naasten onrecht aandoen, doen hun eigen ziel veel groter onrecht aan. Maar wanneer de zondaar zich voor onschuldig houdt omdat hij meent, zijn bedrog en geweld met zoveel behendigheid en overleg gepleegd te hebben, dat niemand het kan uitvinden, dan wete hij, dat, indien er geen andere getuigen voorhanden zijn, zelfs de steen uit de muur zal roepen en de balk uit het hout die antwoorden, als getuigenis tegen hem, dat zijn goed op onrechtmatige wijze is verworven, Habakkuk 2:11. Steen en balk roepen tot de hemel om wraak, gelijk het ganse schepsel om de zonde des mensen zucht en verwacht vrijgemaakt te worden van de dienstbaarheid van de verderfenis.

C. Hier is een wee tegen hem, omdat hij een stad met bloed en onrecht heeft gebouwd en bevestigd, Habakkuk 2:12 :Wee dien, die de stad met bloed bouwt, en die de stad met onrecht bevestigt, zichzelf er koning van maakt en ze tot zijn koninklijke residentie stelt. Zo deed Nebukadnezar, Daniel 4:30 :"Is dit niet het grote Babel, dat ik gebouwd heb tot een huis des koninkrijks?" Maar het was gebouwd met het bloed van zijn eigen onderdanen, die hij had verdrukt, en met het bloed van zijn naburen, die hij wederrechtelijk had onderworpen, het was bevestigd met onrecht, door onrechtvaardige wetten, die hij voor zijn eigen macht en veiligheid gemaakt had. Wee hem, die aldus handelt want op die wijs gebouwde steden kunnen nimmer stand houden, en de bouwers zullen onder haar puinhopen begraven worden. Babel dat met bloed en onrecht gebouwd was, zou niet lang bestaan, de dag van zijn val naderde en toen werd dit wee vervuld en de profetie werkelijkheid, die als historie in Isaiah 21:9 was aangekondigd: "Babel is gevallen, zij is gevallen!" En de verwoesting dier stad was,

a. De schande van de Chaldeën, die zoveel moeite hadden gedaan en zoveel uitgegeven om ze te versterken, Habakkuk 2:13. Zie, is het niet van de Heer der heerscharen, dat de volken, die zo hard hebben gearbeid om ze te bevestigen, arbeiden ten vure, zullen zien, hoe de versterkingen, waarop zij hun hoop bouwden, in brand gestoken worden en al hun arbeid in de vlammen opgaan? Of zij, die zich zo vermoeid hebben om wereldse schatten en eer te verkrijgen, lopen groot gevaar, evenals degenen, die in het vuur arbeiden. Het ergste, dat van de arbeiders in Gods wijngaard kan gezegd worden, is, dat zij "de last des daags en de hitte gedragen hebben," Matthew 20:12, maar dezen, die in hun werelds streven zo naarstig zijn geweest, hebben ten vure gearbeid, hebben zich slaven van hun lusten gemaakt. Er is geen groter werkezel in de wereld dan hij, die de heersende geldgierigheid dient. En wat komt ervan? Al gaven ze zich ook alle mogelijke moeite, zij worden er maar sober voor betaald, want tenslotte vermoeien ze zich tevergeefs. Het was hun voorzegd, dat het alles ijdelheid zou zijn, en wanneer zij ervaren, dat zij er mee teleurgesteld zijn, dan zullen zij erkennen, dat het erger was dan ijdelheid, dat het kwelling des geestes is.

b. Het was ook Gods eer, de eer van Zijn onkreukbare rechtvaardigheid en onweerstaanbare macht, want door de ondergang van de Chaldeeuwse monarchie (die de gehele wereld wel moest opmerken) zou de aarde vervuld worden, dat zij de heerlijkheid des Heer bekennen, Habakkuk 2:14. De Heer is bekend geworden doordat Hij recht heeft gedaan, vooral wanneer het Hem behaagd heeft, op de hovaardigen te zien en ze te vernederen, omdat Hij daardoor bewijst, dat Hij alleen God is. Zie, welk goed God doet te voorschijn komen uit de vermindering en het verval van aardse heerlijkheid, daardoor openbaart en verheerlijkt Hij Zijn eigen heerlijkheid en vervult de aarde met die kennis, gelijk de wateren de bodem van de zee bedekken, die zeer diep en uitgestrekt is en niet opdrogen zal tot op de tijd, dat ze niet meer zijn zal. Zodanig is de kennis van Gods heerlijkheid in het aangezicht van Jezus Christus, die het Evangelie biedt, 2 Corinthiers 4:6, en zodanig was de kennis van Zijn heerlijkheid bij de wonderlijke ondergang van het Babylonische rijk. Zie, zij die zich door de kennis van Gods heerlijkheid op het horen van de oordelen Zijns monds niet willen laten leren, zullen die moeten zien en erkennen bij het gezicht van de oordelen van Zijn hand. De voorgaande punten van beschuldiging, waarop het wee gegrond is, geleken veel op elkaar. De misdadigers waren verdrukkers en afpersers, die landerijen door roof en onrecht hadden gestolen, hier, Habakkuk 2:17, wordt hetzelfde herhaald, dat Habakkuk 2:8 reeds was gezegd, want dat is het misdrijf, waarop de grootste nadruk wordt gelegd, namelijk het vergieten van `s mensen bloed, onschuldig bloed, op barbaarse, onrechtvaardige manier vergoten, dat ten hemel schreit. Het is het geweld aan het land de stad en al haar inwoners, waarover God wrake gaat doen, vroeger of later, als de Rechter van de ganse aarde en de Wreker van alle onrecht.

Maar hier zijn nog twee artikelen van anderen aard, die ook een wee toeroepen aan allen in het algemeen, die zich daaraan schuldig hebben gemaakt, maar bijzonder aan de Babylonische vorsten, die Gods volk hadden weggevoerd en gevangen hielden.

I. Wie dronkenschap hebben bevorderd, worden hier gericht en veroordeeld. Belsazar was een van hen, merkwaardigerwijze werd hem het wee aangekondigd en vervuld in dezelfde nacht, toen hij wijn dronk voor zijn duizend geweldigen, Daniel 5:1. Misschien was dit een reden, waarom de opvolgende koningen van Perzië "het tot een wet maakten, dat in hun koninkrijk niemand tot drinken gedwongen zou worden, maar dat alle groten zijns huizes doen zouden naar de wil van ieder Esther 1:8. Zij hadden gezien, welk een ellende het over een volk brengt, wanneer het gedwongen wordt te drinken en dus dronken gemaakt. Maar het wee staat hier met geduchte zekerheid tegen allen, wie ze ook zijn, die te eniger tijd zich aan deze zonde schuldig maken, hetzij in het vorstelijk paleis, hetzij in een ellendige kroeg.

Merk op,

1. Wie de zondaar is, tegen wie hier een vonnis wordt uitgevaardigd, het is tegen degene, die zijn naaste dronken maakt, Habakkuk 2:15. Een naaste te drinken geven, als hij dorst heeft, al is het maar een beker koud water, in de naam eens discipels, of de vermoeiden reiziger een drank aanbiedt, ja, sterke drank te geven degene, die verloren gaat, en wijn degene, die bitterlijk bedroefd zijn van ziel, dat is een daad van weldadigheid, die van ons gevraagd er. zeker eenmaal beloond wordt. "Ik was dorstig, en gij hebt mij te drinken gegeven." Maar een naaste, die genoeg of al te veel heeft gedronken, drank te verschaffen met de bedoeling, hem dronken te maken, opdat hij zichzelf blootstelt en als een zot doe, zich belachelijk maakt en zijn geheime gedachten bekent, of zijn naam tekenen onder een bedrieglijk stuk, dat is een verfoeilijke daad. Zij, die daaraan schuldig staan en er zich nog op beroemen, zijn verachters van God in de hemel en Zijn heilige wet, zijn handlangers van de duivel in de hel en van zijn vervloekte begeerten, vijanden van de mens op aarde, zijn eer en zijn welvaart, zij zijn gelijk de zoon van Nebat, die Israël zondigen deed. Anderen tot dronkenschap te verleiden, hun wijnfles daarbij voegen, om door die verlokking hen over te halen, de wijn aanziende, als hij zich rood vertoont, als hij in de beker zijn verf geeft, of zelfs hen er toe te dwingen, door algemene gebruiken of voorschriften van een club of gezelschap, niet eenmaal, maar herhaaldelijk, is een poging tot lichamelijke en zedelijke moord, die uiterst zwaar te verantwoorden zal vallen.

2. Welke straf hierover uitgesproken wordt. Er is een wee voor diegene, Habakkuk 2:15, en een straf, Habakkuk 2:16, die beide aan zijn zonde geëvenredigd zijn.

a. Zet hij de beker van de dronkenschap op de hand zijns naasten? De beker van de gramschap, de beker van de verschrikking, de beker van de rechterhand des Heeren zal zich tot hem wenden, de macht Gods zal zich tegen hem wapenen. Die beker, die onder de natiën is rondgegaan om ze te stellen tot een woestheid, tot een ontzetting en tot een aanfluiting, om ze te doen struikelen en vallen, zodat ze niet meer kunnen opstaan, zal tenslotte in de hand des konings van Babel gegeven worden, naar voorspeld was, Jeremiah 25:15, Jeremiah 25:16, Jeremiah 25:18, Jeremiah 25:26, Jeremiah 25:27. Zo zal ook het nieuwtestamentisch Babylon, dat de volken van de aarde dronken had gemaakt met de beker van haar hoererij, bloed te drinken gegeven worden, want zij is het waardig, Revelation 18:3, Revelation 18:6, Revelation 18:24, Revelation 16:6.

b. Schept hij er vermaak in zijn naaste te schande te maken? Hij zal zelf met verachting overdekt worden. Gij zult ook verzadigd worden met schande, voor eer, dat is met meer schande bedekt dan gij vroeger eer genoot. De eens verworven eer zal slechts dienen om dan uw schande te grievender te maken en te afschuwelijker in de ogen van anderen. Drink gij ook de beker van de verschrikking, en stel uw vrees en lafheid ten toon als werd uw voorhuid ontbloot. Allen rondom u zullen u met verachting overladen, er zal een schandelijk uitbraaksel over uw heerlijkheid zijn over datgene, waarin gij uw roem hebt gesteld, uw waardigheid, uw rijkdom, uw heerschappij, zij, die gij hebt doen drinken, zullen op u spuwen. Want het geweld, dat tegen Libanon begaan is, zal u bedekken, en de verwoesting van de beesten zal ze verschrikken, Habakkuk 2:17, gij zult gejaagd en onder de voet gelopen worden met evenveel woestheid als ooit de wilde dieren van de Libanon gij zult uitgeroeid worden als die en tot doelwit van `t jachtvermaak strekken, want gij zijt als een van de beesten, die verschrikt zijn, en die zullen triomferen, wanneer zij over u de overhand krijgen. Of: het is om het geweld, dat gij de Libanon, dat is het land van Israël, aangedaan hebt, Deuteronomy 3:25 en de tempel, Zacheria 10:1, dat God nu afrekening met u houdt. Het is de zonde, die u nu overdekt.

II. Die de afgoderij hebben bevorderd, worden nu gericht en veroordeeld, dat was ook een zonde, waaraan Babel bijzonder schuldig stond, zij was de moeder van de hoererijen. Belsazar in zijn drinkgelagen prees zijn goden. En ook daarom wordt over hem hier een wee uitgesproken, en in hem over allen, die in dezelfde zonden vervallen, bijzonder het nieuwtestamentisch Babylon. Zie nu hier,

1. Wat hij doet om afgoderij te bevorderen, Zij razen naar de verschrikkelijke afgoden, Jeremiah 50:38, namelijk de Chaldeën. Want

a. Zij hebben een grote verscheidenheid van afgoden hun gesneden beelden en gegoten beelden, opdat het volk kiezen kan wat hun het best lijkt.

b. Zij zijn zeer bekwaam en kunstvaardig in de vervaardiging van die beelden: de formeerder heeft zijn arbeid wonderwel volbracht, de vormer van de vorm (naar de Engelse kanttekening) heeft zijn model bijzonder sprekend gemaakt.

c. Zij hebben zich grote uitgaven getroost om ze te verspreiden en te versieren: zij hebben ze overtrokken met zilver en goud, omdat zulks de ogen des volks verlokt en bekoort, zij hebben hun afgoden opgemaakt, om de kinderen van deze wereld tot aanbidding te prikkelen.

d. Zij hebben er grote verwachting van: De formeerder vertrouwt op zijn formeersel als zijn god. Die God aanbidden, geven Hem eer, door tot Hem gebeden op te zenden en onderwijs en aanwijzing van Hem te verwachten, en deze eer geven zij hun afgoden.

A. Zij bidden tot hen, zij zeggen tot het hout: "word wakker tot onze hulp, luister naar onze gebeden", en tot de zwijgenden steen: "ontwaak! en red ons", gelijk de kerk tot haar God bidt: "Waak op, waarom zoudt Gij slapen, Heer!" Psalms 44:24. Zij belijden, dat hun beeld hun god is door het te aanbidden. "Red mij, want gij zijt mijn god," Isaiah 44:17. "Deos qui rogat ille facit. Tot wie een mens zijn gebed doet, die is zijn god."

B. Zij raadplegen hun beelden als orakels en verwachten raad en voorschrift daarvan. Zij zeggen tot de zwijgende steen, hoewel die niet spreken kan, moet hij hen toch leren. Wat de goddeloze duivel of goddeloze priester in naam van het beeld tot hen spreekt, ontvangen zij met de grootste eerbied als met goddelijk gezag bekleed, en zijn bereid, zich daardoor te laten leiden. Zo wordt afgoderij ingevoerd en verbreid onder het mom van godsdienst en vroomheid.

2. Hoe de uiterste dwaasheid daarvan ten toon wordt gesteld. Door Jesaja heeft God, toen hij de verlossing des volks uit Babel voorspelde, in de brede aangetoond, hoe schandelijk dom en zot afgodendienaars zijn, en hetzelfde doet hier deze profeet.

a. Wanneer zij hun beelden gemaakt hebben, zijn die niets dan stof, dat de laagste bestaansvorm aanbiedt, alle arbeid, daaraan besteed, ken ze geen trap hoger brengen. Zij zijn ten enenmale zonder rede of gevoel, levenloos en sprakeloos, de afgod is een stomme afgod, een zwijgende steen, er is gans geen geest in het midden van hetzelve, Habakkuk 2:19, zodat het laagste dier dat adem en beweging bezit, uitnemender is dan gene. Zij hebben zelfs niet de ziel van een dier.

b. Het staat niet in hun macht, hun aanbidders enig goed te doen, Habakkuk 2:18. Wat zal het gesneden beeld baten? Al is het slechts stof, wanneer het in de ene of andere vorm werd gegoten, dan kon het in het menselijk leven voor een of ander doel dienen. Maar nu het als god poseert, dient het nergens toe, het kan zijn aanbidders niet der geringste dienst bewijzen. Ja,

c. Wel ver van profijtelijk te zijn, bedriegt het hen en houdt hen onder de bekoring van zijn voorgewende macht. Zij zeggen: het zal ons leren, maar het leert leugens, want het stelt God voor als met een lichaam bekleed, als eindig, zichtbaar en afhankelijk, en het bevestigt hen, die verijdeld zijn geworden in hun overleggingen, in de valse denkbeelden, die zij omtrent God hebben, en maakt God tot iets onzekers, dat naar ieders luimen handelt. Als wij tot het werk van onze handen mogen zeggen: "gij zijt mijn god", dan mogen wij dat tot alle formeersel van onze eigene verbeelding zeggen, hoe onzinnig en hersenschimmig ook. "Een beeld is een onderwijs van de ijdelheden, een werk van verleidingen," Jeremiah 10:8, Jeremiah 10:14, Jeremiah 10:15. Het is dus gemakkelijk te zien, wat hun godsdienst is, en waarop. zij aansturen, die leugenleraars als boeken van de leken aanbevelen, waaraan zij hun onderricht moeten ontlenen, terwijl zij de Heilige Schrift in een vreemde taal lezen en voor het volk gesloten houden.

3. Hoe het volk Gods over hen triomfeert en zich daarmede troost, dat de afgodendienaars dus beschaamd uitkomen, Habakkuk 2:20 :Maar de Heer is in Zijn heiligen tempel.

a. Want hun rotssteen is niet gelijk onze Rotssteen, Deuteronomy 32:31. De hunne zijn stomme afgoden, de onze is JHWH, de levende God, die is wat Hij is, en niet, als hun afgoden, wat mensen van hen gelieven te maken. Hij is in Zijn heiligen tempel in de hemel, de zetel van Zijn heerlijkheid, waarheen wij toegang hebben op de wijze, niet die wij zouden uitgedacht hebben, maar die Hij zelf heeft ingesteld. Vergelijk Psalms 115:3, "onze God is toch in de hemelen" Psalms 11:4.

b. De menigte van de goden, die zij hebben uitgedacht, en met zoveel moeite in stand houden, kan onze God niet uitstoten, Hij is en zal zijn in Zijn heiligen tempel en heerlijk in heiligheid. Zij hebben Zijn tempel te Jeruzalem verwoest, maar Hij heeft een tempel daarboven, die buiten het bereik van hun woede en boosheid staat, maar daarbinnen die van de gelovigen gebeden Zijns volks.

c. Onze God zal de ganse wereld voor Zijn aangezicht doen verstommen, zal de afgodendienaars even als hun beelden sprakeloos maken, ze van hun dwaasheid overtuigen en met schaamte overdekken. Hij zal de woede van de verdrukkers het zwijgen opleggen en hun boosheid tegen Zijn volk beteugelen.

d. Het is de plicht Zijns volks, Hem lof te zingen door stilheid, Psalms 65:2, en geduldig te wachten op Zijn verschijning om hen op Zijn tijd en wijze te verlossen. Zwijg en weet dat Hij God is.

Bibliografische Informatie
Henry, Matthew. "Commentaar op Habakkuk 2". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/commentaries/dut/mhm/habakkuk-2.html. 1706.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile